Beleidsregels intrekken omgevingsvergunningen gemeente Nederweert

Burgemeester en wethouders van Nederweert maken bekend dat zij op 11 november 2025 hebben besloten de Beleidsregels intrekken omgevingsvergunningen gemeente Nederweert vast te stellen.

 

De beleidsregels geven invulling aan de bevoegdheid van het college om ongebruikte omgevingsvergunningen in te trekken. Het doel hiervan is om bij te dragen aan een verbetering van de luchtkwaliteit en leefomgeving en om ruimte te creëren voor nieuwe initiatieven.

 

Inleiding

Deze beleidsregels hebben voorafgaand aan definitieve besluitvorming, gedurende zes weken, ter inzage gelegen. Tijdens deze termijn zijn zes reacties binnengekomen. Deze reacties zijn behandeld en hebben op vijf punten inhoudelijk geleidt tot een aanpassing van de beleidsregels. Deze wijzigingen betreffen:

  • Aanpassing bewoording in juridisch kader

  • Het niet overgaan tot intrekking in het geval dat een ondernemer nog wacht op het verlenen van een natuurvergunning als gevolg van de vastgelopen vergunningverlening bij provincie;

  • Toevoeging tot de mogelijkheid tot het gunnen van een ruimere termijn in het geval een situatie zich voordoet welke niet in artikel 3, lid 1 en artikel 5, lid 1 zijn genoemd en uit een ondernemersplan blijkt dat vertraging gerechtvaardigd is;

  • Een wijziging in de basistermijn van 1 jaar naar 3 jaar;

  • Het woord voorlopig bij artikel 3 lid d en artikel 5 lid f geomitteerd.

De meeste vergunde activiteiten worden snel gerealiseerd. Echter, wordt een deel van de vergunde activiteiten niet binnen een bepaalde termijn gerealiseerd of komt helemaal niet meer tot stand. Dit worden ook wel slapende vergunningen genoemd. Slapende vergunningen komen zowel voor bij omgevingsvergunningen voor milieubelastende activiteiten als bij omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen van een bouwwerk. Daarnaast zijn er vergunde activiteiten die in het verleden wel zijn uitgevoerd, maar in het heden niet meer. Deze worden ook wel leegstaande vergunningen genoemd. Leegstaande vergunningen komen voor bij omgevingsvergunningen voor milieubelastende activiteiten bij veehouderijen. Samen worden deze vergunningen ongebruikte vergunningen genoemd.

 

Het in stand laten (en mogelijk weer reactiveren) van ongebruikte vergunningen heeft verschillende nadelige gevolgen. Om beleidsmatige en praktische redenen is het niet gewenst om omgevingsvergunningen voor milieubelastende activiteiten en omgevingsvergunningen voor bouwactiviteiten in stand te laten zonder dat daaraan binnen een bepaalde termijn uitvoering wordt gegeven:

 

  • Het in stand laten (en mogelijk weer reactiveren) van in het verleden vergunde milieubelastende activiteiten kan schadelijk zijn voor het milieu. De nadelige gevolgen voor het milieu zijn vooral afkomstig van emissies van ammoniak, fijnstof, geur, verontreiniging van de bodem en lozingen;

  • Vergunde rechten die door het niet bouwen van (agrarische) bedrijfsgebouwen feitelijk onbenut zijn gebleven, kunnen de resterende milieuruimte voor andere ontwikkelingen in de directe omgeving nodeloos beperken en zelfs onmogelijk maken en zij kunnen een verschil in de feitelijke en de vergunde milieuomstandigheden van een gebied tot gevolg hebben. Dat geldt met name voor vergunde rechten voor het houden van vee, die niet of niet meer volledig worden gebruikt;

  • Er is een verschil in de feitelijke en de theoretische milieuomstandigheden van een gebied. Bovendien komt dit niet overeen met de ruimtelijke bestemming, waardoor nieuwe planologische en stedenbouwkundige inzichten doorkruist worden door in het verleden vergunde bouwwerken en activiteiten (die niet zijn gerealiseerd);

  • Omwonenden worden geconfronteerd met oude vergunde rechten, waartegen zij geen rechtsmiddelen meer kunnen aanwenden. Vragen die gesteld kunnen worden zijn dan: wordt de activiteit nu wel of niet uitgevoerd en wanneer?;

  • Bouwwerken die pas na lange tijd na vergunningsverlening worden opgericht, voldoen mogelijk niet aan de best beschikbare technieken in het kader van de milieuregelgeving;

  • Het voort laten bestaan van vergunde rechten leidt tot een situatie waarin de papieren omgevingswaarden voor fijnstof en geur slechter zijn dan de werkelijke omgevingswaarden. Dit kan gepaard gaan met strengere beleidskeuzes en hogere kosten dan noodzakelijk;

  • Een vergunning voor de bouw van een bouwwerk en/of gebouw die langere tijd geleden is verleend voldoet niet aan de nieuwere bouwtechnische eisen, zoals bijvoorbeeld brandveiligheid, energiezuinigheid en constructieve veiligheid en de eisen die gelden voor een duurzame veehouderij;

  • Het gemeentelijk bestand van omgevingsvergunningen dient zoveel als mogelijk overeen te stemmen met de feitelijke situatie buiten. Bij onderzoeken in verband met calamiteiten is dat zelfs noodzakelijk;

  • De Basisregistratie van Adressen en gebouwen (BAG) dient, bijvoorbeeld in verband met taxaties in het kader van de WOZ, actueel te blijven.

Daarom is het wenselijk om ongebruikte omgevingsvergunningen na verloop van een bepaalde periode actief in te trekken. Het intrekken van latente ruimte bij omgevingsvergunningen maakt geen onderdeel uit van dit beleid.

 

Aansluiting beleidsregel in andere gemeentelijke beleidsdocumenten

Het intrekken van omgevingsvergunningen voor milieubelastende activiteiten en omgevingsvergunningen voor de activiteit bouwen van een bouwwerk past bij de ambities en doelstellingen die de gemeente Nederweert heeft gesteld andere beleidsdocumenten:

 

Beleidsregels intrekken omgevingsvergunningen Wabo 2023 gemeente Nederweert

De gemeente Nederweert heeft op 23 december 2023 de beleidsregel “Intrekken omgevingsvergunningen Wabo 2023 gemeente Nederweert” gepubliceerd. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet (Ow) per 1 januari 2024 zijn verschillende wetten geheel of gedeeltelijk ingetrokken en vervangen door regels onder het nieuwe stelsel. Hieronder valt ook de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Als gevolg hiervan is de Beleidsregel intrekken omgevingsvergunningen Wabo 2023 gemeente Nederweert niet geldig en dient deze te worden geactualiseerd, zoals bepaald in artikel 1;3, lid 4, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij inwerkingtreding van de Beleidsregels intrekken omgevingsvergunningen gemeente Nederweert wordt de Beleidsregel intrekken omgevingsvergunningen Wabo 2023 gemeente Nederweert ingetrokken.

 

Omgevingsvisie

De Omgevingswet verplicht overheden om integraal te werk te gaan bij het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en het versterken van de omgevingskwaliteit. Op 20 juli 2021 heeft de gemeenteraad de Omgevingsvisie Buitengebied vastgesteld. Hierin heeft de raad uitgesproken om nieuw verleende omgevingsvergunningen bij agrarische bedrijven na drie jaar na vaststelling van de omgevingsvisie in te trekken, alsmede omgevingsvergunningen bij agrarische bedrijven in te trekken die drie jaar niet gebruikt zijn. Daarnaast is in het in 2023 vastgestelde Omgevingsvisie Kernen en Bedrijventerreinen benoemd dat het intrekken van omgevingsvergunning kan leiden tot kwaliteitswinst en in sommige gevallen woningbouw mogelijk maken.

 

Programma Luchtkwaliteit

In het per 18 december 2024 vastgestelde Programma Luchtkwaliteit is het intrekken van ongebruikte omgevingsvergunningen bij veehouderijen als één van de te nemen maatregelen opgenomen. Het intrekken van ongebruikte omgevingsvergunningen leidt tot een significante verbetering van de luchtkwaliteit. Belangrijk is wel dat het hier gaat om een papieren verbetering, omdat emissies namelijk worden berekend op de vergunde situatie en niet op de daadwerkelijke situatie. Verslechtering van de luchtkwaliteit wordt hiermee wél tegengegaan.

 

Coalitieakkoord 2022-2026

In het coalitieakkoord wordt de ambitie uitgesproken om te zorgen voor een aantrekkelijk buitengebied met een goede mix van wonen, werken, ondernemen en recreëren. Dit wordt bewerkstelligd door de luchtkwaliteit te verbeteren en overlast van geur en fijnstof gebiedsgericht in alle sectoren wordt aangepakt.

 

Schone Lucht Akkoord

In 2020 heeft de gemeente Nederweert zich aangesloten bij het Schone Lucht Akkoord (SLA). Het SLA heeft de doelstelling om door middel van het verbeteren van luchtkwaliteit een gezondheidswinst van minimaal 50 procent in 2030 te behalen ten opzichte van 2016. Afname van vergunde milieu gerelateerde emissies draagt bij aan een beter woon- en leefomgeving van onze inwoners draagt bij aan de ambities van het SLA.

 

Regionaal Beleidsplan Sociaal Domein 2024-2027

Gezondheid van onze inwoners staat hoog in het vaandel van gemeente Nederweert. Daarom is één van de beleidsdoelen dat inwoners mentaal en fysiek gezond en sterk zijn. Naast een gezonde leefstijl, wordt ook het belang van achterliggende oorzaken, zoals een gezonde leefomgeving aangehaald in relatie tot een goede gezondheid. Het intrekken van omgevingsvergunningen mba en daarmee van potentieel weer te activeren mba’s heeft een positief effect op de volksgezondheid.

 

Juridisch kader

Burgemeester en wethouders kunnen, gelet op het bepaalde in artikel 1:3, lid 4 en de artikelen 4:81 tot en met 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 5.40, lid 2 onder b van de Omgevingswet beleidsregels vaststellen voor het intrekken van verleende omgevingsvergunningen. Immers, in artikel 5.40, lid 2 onder b van de Omgevingswet staat dat een omgevingsvergunning kan worden ingetrokken, als gedurende één jaar of een in de vergunning bepaalde langere termijn geen activiteiten zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning. Intrekking van vergunningen heeft betrekking op het beëindigen van de geldigheidsduur van vergunningen die niet vervallen zijn.

 

Op basis van de Invoeringswet Omgevingswet opgenomen overgangsrechtelijke bepalingen in artikel 4.13, lid 1, worden alle vergunningen die zijn verleend onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en die van kracht zijn, gelijkgesteld aan een omgevingsvergunning van de Omgevingswet. Dat betekent dat alle vóór 1 januari 2024 verleende omgevingsvergunningen en gestarte vergunningsprocedures overgangsrecht geldt. Daaruit volgt dat artikel 5.40, lid 2 onder b Omgevingswet van toepassing is op (oude) omgevingsvergunningen en kunnen op basis daarvan worden ingetrokken.

 

In het kader van de transitie van het buitengebied en een gezonde leefomgeving wordt het ongebruikt voortbestaan van omgevingsvergunningen als onwenselijk beschouwd. Om de beleidsregels rechtswege te waarborgen, worden aanvullende juridische kaders opgesteld.

 

Meldingen en provinciale vergunningen

Een groot aantal milieubelastende activiteiten is onder de algemene regels van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) gebracht. Doordat meldingen geen aanvraag zijn, kan het bevoegd gezag meldingen niet intrekken. Deze beleidsregels omvatten naast het intrekken van omgevingsvergunningen, waarvoor burgermeester en wethouders bevoegd gezag zijn, ook regels over het laten vervallen van ongebruikte meldingen. Aan het bevoegd gezag van de provinciale inrichtingen zal worden gevraagd om de daarvoor in aanmerking komende niet gebruikte vergunningen op eenzelfde wijze in te trekken.

 

Besluit de navolgende beleidsregels vast te stellen:

Artikel 1  

In deze beleidsregels wordt verstaan onder:

 

Belanghebbenden

Degenen wiens belangen rechtstreeks bij een besluit zijn betrokken.

 

Bouwen

Het plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen, veranderen of vergroten van een bouwwerk.

 

Intrekken

Het geheel of gedeeltelijk intrekken van een omgevingsvergunning.

 

Activiteit

Activiteit als bedoeld in artikel 5.1 van de Ow.

 

Mba

Milieubelastende activiteit. Activiteit die nadelige gevolgen voor het milieu kan veroorzaken.

 

Veehouderij

Een milieubelastende activiteit zoals bedoeld in artikel 3.200, lid 1 van het Bal (het exploiteren van een IPPC-installatie voor het houden van pluimvee of varkens en het houden van landbouwhuisdieren) waarvoor de hoofdstukken 2 tot en met 5 van het Bal gelden.

 

Melding & Informatieplicht

De kennisgeving aan het bevoegd gezag dat een milieubelastende activiteit wordt verricht, zoals bedoeld in het Besluit activiteiten leefomgeving of het Omgevingsplan gemeente Nederweert. Bij meldingsplicht is het verboden om te starten zonder dat op tijd een melding heeft plaatsgevonden.

 

Omgevingsvergunning

Vergunning als bedoeld in artikel 5.1 lid 1 en lid 2 van de Ow, alsmede een omgevingsvergunning die op grond van het overgangsrecht van de Invoeringswet Ow als omgevingsvergunning geldt voor een van de activiteiten genoemd in artikel 5.1 lid 1 en lid 2 van de Ow.

 

Ongebruikte vergunning

Een ongebruikte vergunning kan zowel een vergunning zijn waarvan de activiteit (nog) niet gerealiseerd is, dan wel nooit is gestart (slapende vergunning) als een vergunning waarvan de activiteit in het verleden wel gerealiseerd is, maar waar in het heden geen bedrijfsmatig gebruik meer van wordt gemaakt (leegstaande vergunning).

 

Slapende vergunning

Een vergunning waarvan de activiteit (nog) niet gerealiseerd is, dan wel nooit is gestart.

 

Leegstaande vergunning

Een vergunning waarvan de activiteit in het verleden wel gerealiseerd is, maar waar in het heden geen beroeps- of bedrijfsmatig gebruik meer van wordt gemaakt. Er is ook sprake van een leegstaande vergunning als landbouwhuisdieren niet langer bedrijfsmatig, maar hobbymatig worden gehouden. Meer specifiek staat in artikel 3.200, lid 2 uit het Bal dat er sprake is van het hobbymatig houden van landbouwhuisdieren als er minder dan 10 stuks rundvee, 15 varkens, 350 kippen of 25 overige landbouwhuisdieren worden gehouden op een locatie.

 

Latente ruimte

Het verschil in vergunde dieraantallen en de actueel bedrijfsmatig aanwezige dieraantallen. Van latente ruimte is dus altijd sprake wanneer de activiteit nog gedeeltelijk bedrijfsmatig uitgevoerd wordt.

 

Tabel 1 Verschil in gebruik vergunde rechten

Ongebruikte vergunning

Latente ruimte in vergunning

Aspect

Slapende vergunning

Leegstaande vergunning

Status

Activiteit nog niet gerealiseerd of nooit gestart

Activiteit gestopt (of niet meer bedrijfsmatig)

Activiteit in gebruik

Gebruik

Nog niet benut

Niet meer benut

Gedeeltelijk benut

Voorbeeld

Niet gebouwde stal

Vergunning actief voor dieren die niet meer worden gehouden

Vergunning verleend, maar niet volledig in gebruik.

Artikel 2 Intrekking bij uitblijven aanvang van de bouwwerkzaamheden c.q. staken van de bouwwerkzaamheden na aanvang daarvan

  • 1.

    Bij de toepassing van de bevoegdheid van artikel 5.40, lid 2 onder b van de Omgevingswet wordt uitgegaan van een termijn van minstens één jaar nadat de verleende omgevingsvergunning onherroepelijk is geworden.

  • 2.

    Wanneer er gedurende een termijn van minstens drie jaar na het onherroepelijk worden van de verleende vergunning geen aanvang is gemaakt met de bouwwerkzaamheden wordt gebruik gemaakt van de bevoegdheid tot het intrekken van de verleende omgevingsvergunning.

  • 3.

    Bij het stilleggen van de bouwwerkzaamheden gedurende een periode van minstens drie jaar, wordt gebruik gemaakt van de bevoegdheid tot het intrekken van de verleende omgevingsvergunning.

  • 4.

    Wanneer door vergunninghouder tegen het voornemen tot intrekking een zienswijze wordt ingediend, wordt onderzocht of deze aanleiding vormt tot het gunnen van een ruimere termijn waarbinnen de bouwwerkzaamheden moeten worden aangevangen c.q. na het staken daarvan moeten worden hervat, overeenkomstig artikel 3 van deze beleidsregels.

  • 5.

    Indien sprake is van een onherroepelijke omgevingsvergunning met naast de activiteit bouwen nog overige activiteiten wordt de omgevingsvergunning in zijn geheel ingetrokken.

Artikel 3 Gunnen ruimere termijn voor de aanvang van de bouwwerkzaamheden c.q. het hervatten daarvan

  • 1.

    Wanneer de navolgende situaties zich voordoen kan een ruimere termijn worden gegund:

    • a.

      Vergunninghouder kan met concrete documenten, bijvoorbeeld een geaccepteerde offerte van een aannemer, facturen van bestelde bouwmaterialen of hiermee gelijk te stellen documenten zijn intentie tot het spoedig aanvangen van de bouwwerkzaamheden aantonen;

    • b.

      Persoonlijke omstandigheden, zoals ziekte of overlijden van vergunninghouder of van familie in de eerste lijn, die aantoonbaar tot uitstel van de aanvang van de bouwwerkzaamheden c.q. het hervatten daarvan hebben geleid;

    • c.

      Economische omstandigheden bij het realiseren van grotere projecten, zoals de bouw van een aantal woningen, waardoor de bouw wordt vertraagd;

    • d.

      Door schaarste op het elektriciteitsnet is er sprake van Netcongestie. Hierdoor kan de situatie ontstaan dat een initiatiefnemer niet aangesloten kan worden op het elektriciteitsnet waardoor de vergunde ontwikkeling nog niet heeft plaatsgevonden. Als initiatiefnemer middels documenten kan aantonen dat aanvraag tijdig is gedaan zal niet over worden gegaan tot intrekking. Omdat op voorhand niet vast te stellen is hoe lang de benodigde extra tijd is betreft dit ten alle tijden maatwerk;

    • e.

      In verband met de stikstofproblematiek ligt de provinciale vergunningverlening voor natuurvergunningen tijdelijk stil. Hierdoor kan de situatie ontstaan dat initiatiefnemer een natuurvergunning heeft aangevraagd, maar dat de behandeling ervan wordt uitgesteld, terwijl de omgevingsvergunning ‘slapend’ blijft. Als initiatiefnemer middels documenten kan aantonen dat aanvraag tijdig is gedaan zal niet over worden gegaan tot intrekking. Omdat op voorhand niet vast te stellen is hoe lang de benodigde extra tijd is betreft dit ten alle tijden maatwerk;

    • f.

      In situaties die niet in de eerder genoemde uitzonderingen zijn opgenomen, kan de initiatiefnemer een ruimere termijn aanvragen en dit middels een ondernemersplan te onderbouwen. Dit plan dient te onderbouwen dat de vertraging gerechtvaardigd is en dat het toekomstperspectief van het bedrijf gewaarborgd is. Het plan dient binnen een termijn van zes maanden na de oorspronkelijke constatering te worden ingediend voor beoordeling. Het ondernemersplan vormt de basis voor de beoordeling of het uitstel van de intrekking van de omgevingsvergunning gerechtvaardigd is.

  • 2.

    Indien uit de concrete omstandigheden van het geval blijkt dat de vergunninghouder binnen afzienbare termijn alsnog tot uitvoering van de activiteit zal overgaan, bestaat de mogelijkheid tot het toekennen van twee opvolgende termijnen van elk maximum 52 weken. Deze extra termijnen worden naar redelijkheid en naar de concrete voorliggende situatie bepaald maar bedraagt nooit meer dan 104 weken. Bij het toekennen van deze extra termijn wordt uitgegaan van de datum waarop de intrekkingsprocedure kan worden gestart, dus minstens drie jaar na het onherroepelijk worden van de verleende omgevingsvergunning. Wanneer meer dan vijf jaren zijn verstreken na het tijdstip waarop de vergunning onherroepelijk is geworden, wordt geen extra termijn toegekend;

Artikel 4 Intrekking van omgevingsvergunning mba bij veehouderijen

  • 1.

    Bij de toepassing van de bevoegdheid van artikel 5.40, lid 2 onder b van de Omgevingswet wordt uitgegaan van een termijn van minstens één jaar nadat de verleende omgevingsvergunning onherroepelijk is geworden.

  • 2.

    Van de bevoegdheid zoals genoemd in het eerste lid van dit artikel wordt na minstens drie jaar na het onherroepelijk worden van de verleende omgevingsvergunning gebruik gemaakt indien er sprake is van een ongebruikte vergunning.

  • 3.

    Voor lid 2 van dit artikel geldt dat de periode van drie jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning start vanaf de vaststellingsdatum van de Omgevingsvisie Buitengebied op 21 juli 2021, tenzij de omgevingsvergunning later dan deze datum onherroepelijk is geworden.

  • 4.

    Wanneer door vergunninghouder tegen het voornemen tot intrekking een zienswijze wordt ingediend, wordt onderzocht of deze aanleiding vormt tot het gunnen van een ruimere termijn waarbinnen de activiteit als bedoeld in artikel 5.1, lid 2 van de Ow alsnog moet zijn opgericht en in werking gebracht of opnieuw in werking zijn gebracht conform de verleende omgevingsvergunning, overeenkomstig artikel 5 van deze beleidsregels.

  • 5.

    Indien sprake is van een onherroepelijke omgevingsvergunning met naast de milieubelastende activiteiten nog overige activiteiten wordt de omgevingsvergunning in zijn geheel ingetrokken.

Artikel 5 Gunnen ruimere termijn voor het uitvoeren van de vergunde milieubelastende activiteiten

  • 1.

    Wanneer de navolgende situaties zich voordoen kan een ruimere termijn worden gegund:

    • a.

      Persoonlijke omstandigheden zoals ziekte of overlijden van vergunninghouder of van familie in de eerste lijn die aantoonbaar tot uitstel van het uitvoeren van de vergunde milieuactiviteit hebben geleid.

    • b.

      Overbruggingsperiode voor bedrijfsopvolging, in geval van ziekte of overlijden van vergunninghouder.

    • c.

      Ziekte onder het vee.

    • d.

      Calamiteiten buiten de schuld van vergunninghouder om.

    • e.

      Benodigde tijd in verband met omschakeling naar een andere bedrijfsopzet.

    • f.

      Door schaarste op het elektriciteitsnet is er sprake van Netcongestie. Hierdoor kan de situatie ontstaan dat een initiatiefnemer niet aangesloten kan worden op het elektriciteitsnet, waardoor de vergunde ontwikkeling nog niet heeft plaatsgevonden. Als initiatiefnemer middels documenten kan aantonen dat aanvraag tijdig is gedaan zal niet over worden gegaan tot intrekking. Omdat op voorhand niet vast te stellen is hoe lang de benodigde extra tijd is, betreft dit ten alle tijden maatwerk.

    • g.

      In verband met de stikstofproblematiek ligt de provinciale vergunningverlening voor natuurvergunningen tijdelijk stil. Hierdoor kan de situatie ontstaan dat initiatiefnemer een natuurvergunning heeft aangevraagd, maar dat de behandeling ervan wordt uitgesteld, terwijl de omgevingsvergunning ‘slapend’ blijft. Als initiatiefnemer middels documenten kan aantonen dat aanvraag tijdig is gedaan zal niet over worden gegaan tot intrekking. Omdat op voorhand niet vast te stellen is hoe lang de benodigde extra tijd is betreft dit ten alle tijden maatwerk;

    • h.

      In situaties die niet in de eerder genoemde uitzonderingen zijn opgenomen, kan de initiatiefnemer een ruimere termijn aanvragen en dit middels een ondernemersplan te onderbouwen. Dit plan dient te onderbouwen dat de vertraging gerechtvaardigd is en dat het toekomstperspectief van het bedrijf gewaarborgd is. Het plan dient binnen een termijn van zes maanden na de oorspronkelijke constatering te worden ingediend voor beoordeling. Het ondernemersplan vormt de basis voor de beoordeling of het uitstel van de intrekking van de omgevingsvergunning gerechtvaardigd is.

  • 2.

    Indien uit de concrete omstandigheden van het geval blijkt dat de vergunninghouder binnen afzienbare termijn alsnog tot uitvoering van de activiteit zal overgaan, bestaat de mogelijkheid tot het toekennen van twee opvolgende termijnen van elk maximum 52 weken. Deze extra termijnen worden naar redelijkheid en naar de concrete voorliggende situatie bepaald maar bedraagt nooit meer dan 104 weken. Bij het toekennen van deze extra termijn wordt uitgegaan van de datum waarop de intrekkingsprocedure kan worden gestart, dus minstens drie jaar bij toepassing van artikel 4, lid 2 van deze beleidsregels. Wanneer meer dan vijf jaren zijn verstreken na het tijdstip waarop de vergunning onherroepelijk is geworden, wordt geen extra termijn toegekend;

Artikel 6 Intrekking na verlenging termijn

Wanneer gebruik is gemaakt van de in artikel 3 en artikel 5 van deze beleidsregels genoemde mogelijkheid tot verlenging van de termijnen en na het verstrijken van deze verlengingstermijnen niet (opnieuw) is begonnen met de uitvoering van de vergunde activiteiten, trekken burgemeester en wethouders de verleende vergunning in. Een verdere verlenging is niet mogelijk.

Artikel 7 Procedure tot intrekking van een omgevingsvergunning

Bij het gebruik maken van de bevoegdheid tot intrekken van een omgevingsvergunning is altijd sprake van een grondige belangenafweging.

 

  • 1.

    De vergunninghouder wordt uitgenodigd voor een persoonlijk gesprek;

  • 2.

    Hierbij wordt de vergunninghouder op basis van artikel 4:8 van de Awb schriftelijk in kennis gesteld van het voornemen tot intrekking;

  • 3.

    De vergunninghouder wordt in de gelegenheid gesteld om een schriftelijke of mondelinge zienswijze naar voren te brengen;

  • 4.

    Voor de intrekking van de omgevingsvergunning voor een mba is de korte voorbereidingsprocedure zoals gesteld in titel 4.1 Awb het uitgangspunt in de Ow.

  • 5.

    Als het een IPPC-installatie betreft dan geldt de uitgebreide voorbereidingsprocedure zoals beschreven in afdeling 3.4 Awb.

  • 6.

    Bij toepassing van de reguliere voorbereidingsprocedure geldt: bezwaar bij het college van burgemeester en wethouders, beroep bij de bestuursrechter en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

  • 7.

    Bij toepassing van de uitgebreide voorbereidingsprocedure geldt: zienswijzen tegen het ontwerpbesluit bij het college van burgemeester en wethouders, beroep bij de bestuursrechter en hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

  • 8.

    Indien van toepassing volgt na het intrekken van de omgevingsvergunning een planologische procedure rekening houdend met de nog vast te stellen Omgevingsvisie Nederweert.

Artikel 8 Vervallen van melding of informatieplicht bij beëindiging activiteit

Indien sprake is van een locatie waarop op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving of het Omgevingsplan gemeente Nederweert een meldings- of informatieplicht rust en de milieubelastende activiteit voor het houden van (landbouw)huisdieren is beëindigd, laat de gemeente de melding vervallen.

Artikel 9 Overige intrekkingsgronden

Deze beleidsregels sluiten besluiten over de overige in artikel 5.40 en 18.10 Ow opgenomen intrekkingsgronden niet uit.

Artikel 10 Hardheidsclausule

Bij het intrekken van daartoe in aanmerking komende omgevingsvergunningen wordt gehandeld volgens deze beleidsregels, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen heeft die door bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.

Artikel 11 Citeertitel

Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als “Beleidsregels intrekken omgevingsvergunningen gemeente Nederweert”.

Artikel 12 Inwerkingtreding

Deze beleidsregels treden in werking één dag na bekendmaking. Bij invoering van deze beleidsregels wordt de Beleidsregel Intrekken omgevingsvergunningen Wabo 2023 gemeente Nederweert ingetrokken.

Toelichting

Artikel 1

N.v.t.

 

Artikel 2

Wanneer is er sprake van aanvang van bouwwerkzaamheden? Er is pas sprake van bouwen als er een constructieve handeling wordt verricht, waarbij een constructie van enige omvang wordt gemaakt die bedoeld is om ter plaatse duurzaam aanwezig te zijn. Het uitbrengen van een offerte door een aannemer, het bepalen van het peil door de gemeente, het plaatsen van bouwplanken en het verwijderen van een grasmat werden niet beschouwd als ‘bouwen’ (ABRvS 3 december 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AN9239). Ook het storten van zand dat zou dienen voor de vloer en incidentele schijnwerkzaamheden, kunnen niet worden aangemerkt als het hervatten van de bouw.

 

Er zijn veel gemeenten in Nederland die een intrekkingsbeleid (voor bouwactiviteiten) hebben vastgesteld. De meeste gemeenten vonden de termijn van 26 weken (Wabo) te kort. Zij vonden het redelijk dat vergunninghouders een jaar na vergunningverlening de tijd hebben om gebruik te maken van de vergunning. Ook onder de Omgevingswet is de behoefte aan intrekkingsregels aanwezig. In de Omgevingswet is de termijn van 26 weken verruimt naar één jaar. De gemeente acht het redelijk om over te gaan tot intrekking als de bouwwerkzaamheden na minstens drie jaar nadat de vergunning onherroepelijk is nog niet zijn aangevangen.

 

Bij stilliggen van de bouwwerkzaamheden geldt een termijn van minstens drie jaar. Het is niet wenselijk dat de omgeving langer geconfronteerd wordt met een half-afgebouwd (onaf) bouwwerk. Ook komt het de kwaliteit van het bouwwerk niet ten goede wanneer de constructie en andere bouwonderdelen langdurig worden blootgesteld aan ‘weer en wind’.

 

Artikel 3

Er kunnen omstandigheden voorkomen waarin het redelijk is dat er niet direct tot intrekking wordt overgegaan. In deze situaties is er de mogelijkheid gecreëerd tot de toekenning van een ruimere termijn. De tweefasige benadering (maximaal 52 weken + maximaal 52 weken) bevordert rechtszekerheid voor vergunningshouders. De mogelijkheid tot toekenning van tweemaal een extra termijn biedt ruimte voor maatwerk, terwijl de maximale termijn van 104 weken voorkomt dat vergunde rechten onnodig lang in stand blijven zonder milieugebruik of planologische invulling.

 

De stikstofproblematiek heeft geleid tot een landelijke stilstand in de afhandeling van natuurvergunningen. Provincies zijn in veel gevallen het bevoegd gezag voor het verlenen van deze vergunningen, maar als gevolg van meerdere uitspraken door de Raad van State is de vergunningverlening voor activiteiten met stikstofeffecten op Natura 2000-gebieden grotendeels stil komen te liggen.

 

Dit heeft als gevolg dat initiatiefnemers die hun aanvraag voor een natuurvergunning tijdig hebben ingediend, in afwachting zijn van behandeling door de provincie. Hierdoor kunnen zij hun vergunde activiteiten nog niet uitvoeren, terwijl de omgevingsvergunning van de gemeente formeel ongebruikt blijft en daarmee als ‘slapend’ kan worden aangemerkt.

 

Om te voorkomen dat initiatiefnemers door omstandigheden buiten hun invloedssfeer worden geconfronteerd met intrekking van hun omgevingsvergunning, is bepaald dat in dergelijke gevallen geen intrekking plaatsvindt. Voorwaarde is wel dat initiatiefnemer middels documenten kan aantonen dat de aanvraag voor de natuurvergunning tijdig is ingediend. Daarmee sluit deze uitzondering aan bij de benadering die bij het onderdeel netcongestie is gehanteerd, waarbij eveneens sprake is van externe factoren die de realisatie van een vergunde activiteit buiten de schuld van de vergunninghouder vertragen.

 

In sommige situaties kan sprake zijn van vertraging in de uitvoering van de vergunde activiteiten, zonder dat deze vertraging valt onder de eerder genoemde uitzonderingen. Het is in dat geval redelijk dat de initiatiefnemer de mogelijkheid krijgt om een ruimere termijn aan te vragen, mits hij kan aantonen dat de vertraging gerechtvaardigd is en dat het bedrijf een realistisch toekomstperspectief heeft.

 

De initiatiefnemer dient daartoe een ondernemersplan in. Dit plan vormt de basis voor de beoordeling of het uitstel van de intrekking van de omgevingsvergunning gerechtvaardigd is. Omdat de beleidsregel maatwerk beoogt, wordt geen vast sjabloon voorgeschreven; wel moet het plan minimaal de volgende onderdelen bevatten:

 

  • 1.

    Beschrijving van de oorzaak van de vertraging

    • Een feitelijke en verifieerbare toelichting op de omstandigheden die tot de vertraging hebben geleid.

    • Onderbouwing dat de oorzaak buiten de invloedsfeer van de ondernemer ligt of dat de vertraging op redelijke gronden is ontstaan

  • 2.

    Analyse van de bedrijfsvoering en toekomstperspectief

    • Een actuele beschrijving van de onderneming, inclusief de strategische koers en verwachte bedrijfsontwikkeling.

    • Financiële of economische onderbouwing waaruit blijkt dat voortzetting haalbaar is.

  • 3.

    Tijdspad en maatregelen

    • Een realistische planning waarin wordt aangegeven binnen welke termijn uitvoering aan de vergunning wordt gegeven.

    • Eventuele maatregelen die de ondernemer neemt om de vertraging te beperken of in te lopen.

Het college beoordeelt het ondernemersplan op basis van de volledigheid, plausibiliteit en uitvoerbaarheid van de aangeleverde gegevens. Indien het plan onvoldoende aantoont dat de vertraging gerechtvaardigd is of dat er sprake is van een toekomstbestendig bedrijf, kan alsnog tot intrekking van de omgevingsvergunning worden overgegaan.

 

Artikel 4

Dit artikel regelt de wijze waarop het college omgaat met het intrekken van omgevingsvergunningen voor milieubelastende activiteiten, op basis van artikel 5.40, twee lid, onder b, van de Omgevingswet. Deze bepaling biedt het bevoegd gezag de mogelijkheid om na minstens één jaar een vergunning in te trekken indien aannemelijk is dat daarvan geen gebruik wordt gemaakt.

 

In deze beleidsregel is bepaald dat na het verstrijken van tenminste drie jaar na het onherroepelijk worden van de omgevingsvergunning wordt beoordeeld of intrekking aan de orde is. Deze termijn geldt als een minimale redelijkheidstoets om initiatiefnemers voldoende gelegenheid te geven hun plan tot uitvoering te brengen. Indien na deze periode van minstens drie jaar blijkt dat er sprake is van een ongebruikte vergunning, wordt in beginsel direct gebruik gemaakt van de bevoegdheid tot intrekking. Daarmee kiest de beleidsregel voor een actieve en voortvarende benadering ten aanzien van ongebruikte vergunningen, mede in het belang van een zorgvuldig gebruik van milieuruimte, stikstofdepositieruimte en ruimtelijke ordening.

 

Voor vergunningen die zijn verleend vóór de vaststelling van de gemeentelijke Omgevingsvisie Buitengebied (21 juli 2021) geldt een aangepaste benadering. De termijn van ten minste drie jaar wordt in dat geval gerekend vanaf de genoemde vaststellingdatum. Hiermee wordt rekening gehouden met de beleidscontext dat de Omgevingsvisie Buitengebied vanaf die datum drie jaar gunde voor het intrekken van ongebruikte vergunningen. Indien een vergunning ná deze datum onherroepelijk is geworden, geldt de datum van onherroepelijkheid als uitgangspunt voor de termijnberekening. De Omgevingsvisie dateert uit 2021 en is opgesteld vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet. De daarin opgenomen driejaarstermijn is gebaseerd op oude wet- en regelgeving (artikel 2.33, lid 2, onder a. van de Wabo). In de Omgevingswet kan bevoegd gezag na één jaar ongebruikte vergunningen intrekken. De gemeente wijkt hier van af door bij de genoemde drie jaar uit de Omgevingsvisie Buitengebied te blijven. Door de mogelijkheid tot het toekennen van tweemaal een ruimere termijn van maximaal 52 weken wordt aanvullende ruimte gegeven aan de vergunninghouder. Het rekenen vanaf de Omgevingsvisie Buitengebied en daarmee gebruik van de intrekkingsbevoegdheid is mede ingegeven door het algemeen belang bij het realiseren van doelen uit het Programma Luchtkwaliteit. De gemeenteraad heeft daarmee de ambitie neergelegd om de (papieren) milieuruimte die niet (meer) feitelijk wordt benut, actief terug te nemen en te benutten voor de verbetering van de luchtkwaliteit, gezondheid en ruimtelijke kwaliteit.

 

Artikel 5

Zie toelichting artikel 3.

 

Artikel 6

N.v.t.

 

Artikel 7

Lid 8 van dit artikel regelt dat na de intrekking van een omgevingsvergunning een planologische procedure wordt opgestart, waarbij rekening wordt gehouden met de nog vast te stellen geactualiseerde Omgevingsvisie Nederweert. Hiermee kan de planologische bestemming in het omgevingsplan worden gewijzigd, waardoor het omgevingsplan in overeenstemming wordt gebracht met de feitelijke situatie en niet opnieuw een vergunningsaanvraag wordt gestart. Daarmee wordt aangesloten bij de actuele beleidsambities op het gebied van ruimtelijke kwaliteit, leefomgeving en gezondheid, waarbij de Omgevingsvisie het kader vormt waarbinnen wordt bepaald of een locatie bijdraagt aan de gewenste ontwikkeling van het buitengebied.

 

Artikel 8

Een aanzienlijk gedeelte van de landbouwbedrijven heeft geen vergunningsplicht. Bij deze groep bedrijven vindt ook leegstand plaats, waardoor er een verschil zit tussen de veronderstelde- en de feitelijke situatie. De gemeente baseert zich op cijfers die in het KRD staan. Door ook bij deze groep de melding bij beëindiging te laten vervallen wordt zoveel mogelijk zorg gedragen aan de gezonde leefomgeving en een actueel bestand van activiteiten binnen de gemeente.

 

Artikel 9

Artikel 9 van deze beleidsregels verduidelijkt dat deze beleidsregel niet beperkend is ten opzichte van andere wettelijk erkende redenen voor intrekking. De bevoegdheid van het bevoegd gezag om tot intrekking over te gaan wanneer andere gronden zich voordoen, blijft onverminderd van kracht. Dit garandeert de volledige inzet van het wettelijk instrumentarium, ook buiten het onderwerp van deze beleidsregel. De artikelen uit de Omgevingswet luiden als volgt:

 

Artikel 5.40. (bevoegdheid tot wijziging voorschriften omgevingsvergunning en intrekking omgevingsvergunning)

 

  • 1.

    Het bevoegd gezag kan de voorschriften van een omgevingsvergunning wijzigen:

    • a.

      in gevallen of op gronden die bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald,

    • b.

      voor een activiteit als bedoeld in artikel 5.31, eerste lid: als het gaat om het wegnemen of beperken van gevaar, bedoeld in artikel 3, zevende lid, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, waarbij artikel 5.31, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing is,

    • c.

      voor een activiteit als bedoeld in artikel 5.3 of 5.4: in gevallen of op gronden die in de waterschapsverordening respectievelijk de omgevingsverordening zijn bepaald.

  • 2.

    In andere gevallen dan bedoeld in artikel 18.10 kan het bevoegd gezag een omgevingsvergunning intrekken:

    • a.

      in gevallen of op gronden die bij algemene maatregel van bestuur worden bepaald,

    • b.

      als gedurende een jaar of een in de vergunning bepaalde langere termijn geen activiteiten zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning,

    • c.

      op verzoek van de vergunninghouder,

    • d.

      voor een activiteit als bedoeld in artikel 5.31, eerste lid: in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, waarbij artikel 5.31, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing is,

    • e.

      voor een milieubelastende activiteit of een wateractiviteit waarvoor met toepassing van artikel 16.7, eerste lid, aanhef en onder b, gecoördineerd omgevingsvergunningen zijn verleend: als de omgevingsvergunning voor de samenhangende wateractiviteit respectievelijk de milieubelastende activiteit is ingetrokken,

    • f.

      voor een activiteit als bedoeld in artikel 5.3 of 5.4: in gevallen of op gronden die in de waterschapsverordening respectievelijk de omgevingsverordening zijn bepaald.

Artikel 18.10. (bevoegdheid intrekken begunstigende beschikking)

 

  • 1.

    Het bevoegd gezag kan een beschikking geheel of gedeeltelijk intrekken als in strijd met die beschikking of met de voor de activiteit waarvoor de beschikking is gegeven, geldende regels is of wordt gehandeld.

  • 2.

    Een beschikking die betrekking heeft op het beheer van gevaarlijke afvalstoffen of van andere afvalstoffen die van elders afkomstig zijn, kan, voor zover die beschikking betrekking heeft op het beheer van afvalstoffen, ook worden ingetrokken als in strijd is of wordt gehandeld met de op grond van hoofdstuk 10 van de Wet milieubeheer voor dat beheer geldende voorschriften.

  • 3.

    Voordat het bevoegd gezag toepassing geeft aan het eerste of tweede lid, biedt het de overtreder de gelegenheid binnen een bepaalde termijn zijn handelen alsnog in overeenstemming te brengen met die beschikking of die regels.

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan een beschikking ook geheel of gedeeltelijk intrekken:

    • a.

      als de beschikking is gegeven op basis van een onjuiste of onvolledige opgave van gegevens,

    • b.

      in gevallen als bedoeld in artikel 5.37, tweede lid: als de activiteit wordt verricht door een ander dan degene aan wie de omgevingsvergunning is verleend.

Artikel 10

N.v.t.

 

Leges

Op basis van artikel 2.58 van de Legesverordening Nederweert 2025 kan, indien de vergunninghouder aanvraagt de verleende omgevingsvergunning voor een bouw- of milieubelastende activiteit in te trekken, er aanspraak worden gemaakt op teruggaaf van een deel van de leges, mits deze aanvraag is ingediend binnen 6 maanden na verlening van de vergunning en van de vergunning geen gebruik is gemaakt. De teruggaaf bedraagt 25%.

Naar boven