De raad van de gemeente Huizen;
in vergadering bijeen op 6 november 2025,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 22 september 2025;
gelet op de artikel 147 jo. en 149 van de Gemeentewet,
b e s l u i t :
de volgende verordening Jeugdhulp gemeente Huizen 2025 vast te stellen:
VERORDENING JEUGDHULP GEMEENTE HUIZEN 2025
Artikel 1: Begrippen
- 1.
Aanvraag: een verzoek van een belanghebbende aan het college om een besluit te nemen als bedoeld in art. 4.1 en 4.2 van de Awb.
- 2.
Budgetbeheerder: iemand die het persoonsgebonden budget (pgb) voor een inwoner van de gemeente beheert.
- 3.
Budgethouder: iemand die een persoonsgebonden budget (pgb) krijgt.
- 4.
Familie/groepsplan: een plan van aanpak opgesteld door de ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) samen met bloedverwanten of andere die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren.
- 5.
College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Huizen.
- 6.
Hulpvraag: vraag om hulp bij opvoedingsproblemen, psychische-problemen of stoornissen.
- 7.
iJw: standaarden en regels voor het regelen van jeugdhulp.
- 8.
Individuele voorziening: speciale hulp die precies is afgestemd op wat kinderen/jongeren of hun ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) nodig hebben. Het college bepaalt hoe ze deze hulp organiseert en uitvoert.
- 9.
Jeugdhulp: alle vormen van hulp en ondersteuning, zoals hulp bij opvoedvragen, opvoedhulp en de jeugd-ggz.
- 10.
Overige voorziening: algemene hulp, zoals beschreven in artikel 2.
- 11.
Pgb (persoonsgebonden budget): geldbedrag van de gemeente waarmee een inwoner van de gemeente zelf jeugdhulp kan bekostigen.
- 12.
Plan van aanpak: is het onderzoeksverslag dat wordt opgesteld naar aanleiding van de aanvraag.
- 13.
Voorliggende voorziening: dit is hulp die buiten de regels van de Jeugdwet om wordt aangeboden. Denk aan hulp vanuit de zorg, het onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of hulp bij werk en inkomen.
- 14.
Artikel 2. Vormen van jeugdhulp
- 1.
De volgende voorbeelden van algemene voorzieningen zijn beschikbaar:
- a.
Informatie over wat kinderen en jongeren nodig hebben en informatie over opvoedvragen van ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s).
- b.
Basishulp. Dit is eenvoudige hulp, zoals tips en advies voor ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) over het opvoeden en opgroeien van kinderen en jongeren.
- c.
Preventieve ondersteuning, zoals jongerenwerk, schoolmaatschappelijk werk of opvoedondersteuning. Deze hulp is bedoeld om, te ondersteunen bij opgroei- en opvoed vraagstukken, problemen vroeg te signaleren en te voorkomen dat individuele jeugdhulp nodig zijn.
- 2.
De volgende vormen van individuele jeugdhulp zijn beschikbaar:
- a.
Ambulant: Dit is hulp voor kinderen en jongeren die thuis of in hun eigen omgeving wordt gegeven, zonder dat ze ergens blijven slapen.
- b.
Begeleiding: het bieden van extra hulp aan kinderen/jeugdigen in hun dagelijks leven bij hun hulpvraag ter bevordering voor hun ontwikkeling, zelfredzaamheid, participatie, gericht op het voorkomen, verminderen of stabiliseren van psychische-, sociale- of gedragsproblemen.
- c.
Crisishulp: Snelle hulp voor kinderen/jongeren of gezinnen in een noodsituatie.
- d.
Dagbesteding: Een plek waar kinderen of jongeren, met een indicatie, overdag activiteiten doen, zoals o.a. onder begeleiding sporten, leren of creatief bezig zijn.
- e.
Dagverblijf: Dit is een plek waar kinderen of jongeren, overdag naartoe gaan om verzorgd te worden, te leren of te spelen, zoals een kinderopvang.
- f.
Jeugdbescherming: Hulp om kinderen/jongeren veilig te houden als hun ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) niet goed genoeg voor hen kunnen zorgen.
- g.
Jeugdreclassering: Hulp voor kinderen/jongeren die in aanraking zijn gekomen met de politie. Doel is om ze weer op het goede pad te krijgen.
- h.
Kortdurend verblijf: Kinderen/ jongeren logeren tijdelijk ergens anders om de ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) even rust te geven of omdat er thuis problemen zijn.
- i.
Persoonlijke verzorging: Hulp bij dagelijkse dingen, zoals wassen, aankleden of eten.
- j.
Pleegzorg: Kinderen of jongeren wonen tijdelijk, gedeeltelijk of vast bij een ander gezin (pleeggezin), omdat het thuis (even) niet goed gaat.
- k.
Zorg met verblijf (24 uur): Kinderen/jongeren wonen dag en nacht op een speciale plek – bijvoorbeeld in een instelling – omdat ze niet verantwoord thuis (kunnen) wonen. (NB Er zijn erg veel kinderen/jongeren die thuis niet meer kunnen wonen, aangezien de ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) te ver weg zijn verhuisd of omdat ze geen kamer kunnen vinden, deze groepen worden hier niet bedoeld.)
- 3.
Het college spreekt met organisaties af hoe de hulp wordt geregeld. Deze afspraken moeten passen binnen de regels en gaan over:
- a.
doelgroepen – Voor wie is de hulp?
- b.
activiteiten – Welke hulp wordt er gegeven?
- c.
doorlooptijden – Hoe lang duurt de hulp?
- d.
intensiteit – Hoe vaak is er hulp nodig en hoe intensief moet die hulp zijn?
- e.
kwaliteit – Hoe goed moet de hulp zijn?
- f.
doel – Wat is het doel van de hulp?
- g.
productcode iJw – Welke code hoort er bij de hulp?
Artikel 3: Toegang tot jeugdhulp
3.1 Toegang (specialistische) jeugdhulp via de gemeente
- 1.
Kinderen/jongeren en hun ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) kunnen met hun hulpvraag terecht bij het college.
- 2.
Het college ziet het eerste contact over een hulpvraag als een officiële aanvraag als kinderen/jongeren en hun ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) aan de eisen uit de Algemene wet bestuursrecht voldoen zoals beschreven in de artikelen 4.1 en 4.2. van die wet.
- 3.
Het college ziet een ondertekend verslag van het gesprek als een definitieve aanvraag als er volgens het tweede lid - nog geen aanvraag is ingediend en kinderen/jongeren en hun ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) dit aangeven.
- 4.
Als kinderen/jongeren of hun ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) zelf jeugdhulp willen inkopen met een persoonsgebonden budget (pgb), moeten ze een pgb-plan indienen, zoals bedoeld in artikel 5 van deze verordening. Het college ziet een ondertekend pgb-plan als een aanvraag voor een pgb.
- 5.
Het college neemt binnen acht weken na de ontvangst van de aanvraag een besluit, zoals bedoeld in art. 4.13. en 4.14 van de Algemene wet bestuursrecht.
- 6.
Het besluit wordt gebaseerd op het onderzoek, zoals vermeld in art. 5 van Hoofdstuk 4 van deze verordening.
- 7.
Het college kan binnen acht weken besluiten dat er meer tijd nodig is om onderzoek uit te voeren en tot een besluit te komen, zoals bedoeld in art. 4.13 en 4.14 van de Algemene wet bestuursrecht.
- 8.
Het college neemt een officiële beslissing over de aanvraag voor een individuele voorziening. Dit heet een beschikking.
- 9.
In spoedeisende gevallen zorgt het college zo snel mogelijk voor passende hulp. Het college legt de beslissing over de inzet van de hulp dan binnen twee weken na de start van de hulp vast in een beschikking.
3.2 Jeugdhulp via de huisarts, specialist of jeugdarts
- 1.
Bij voorkeur wordt door huisartsen, specialisten-kindergeneeskunde of – kinderpsychiaters en jeugdartsen naar de POH jeugd verwezen.
- 2.
Als een jeugdhulpaanbieder zonder contract met de gemeente hulp geeft na een doorverwijzing, betaalt het college die hulp niet, tenzij:
- a.
er een pgb (persoonsgebonden budget) afgegeven is voor die hulp en het pgb daarin voorziet qua bedrag.
- b.
dezelfde hulp niet (eventueel na een wachttijd conform de Treeknormen) via een andere aanbieder met een contract kan worden geregeld, maar wel nodig is.
- c.
er een expliciete reden is voor betaling met terugwerkende kracht indien alsnog een contract met die aanbieder tot stand komt.
- 3.
Als kinderen/jongeren of hun ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) een pgb willen, kijkt het college of dit volgens de regels mag. De huisarts, specialist of jeugdarts kan géén pgb toekennen. Alleen het college beslist of er een pgb wordt goedgekeurd, zoals beschreven in de Jeugdwet.
- 4.
Ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) moeten alle informatie geven die nodig is voor het onderzoek. Als ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s)s dit niet doen, kan het college de aanvraag stoppen of afwijzen.
- 5.
Ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) mogen alleen van deze regel afwijken als het college hier vanwege speciale omstandigheden vooraf schriftelijk mee instemt.
- 6.
De jeugdhulpaanbieder moet zich houden aan de regels in deze verordening en de afspraken met het college.
- 7.
Het college kan met een jeugdhulpaanbieder afzonderlijke afspraken maken over de inrichting van de toegang tot jeugdhulp, waaronder de wijze van doorverwijzing.
Artikel 4: Aanvraag voor specialistische jeugdhulp: onderzoek en besluitvorming via de gemeente
4.1 Onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren
- 1.
Als kinderen/jongeren of hun ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) een aanvraag voor specialistische jeugdhulp indienen, voert het college zo snel mogelijk een onderzoek uit samen met de kinderen/jongeren of hun ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s). Dit gebeurt uiterlijk binnen acht weken. Het college maakt zo snel mogelijk een afspraak voor een gesprek nadat de aanvraag is ontvangen.
- 2.
Het college informeert de kinderen/jongeren of hun ouder(s) of wettelijke vertegenwoor-diger(s) direct bij eerste aanvraag over de mogelijkheid om een vertrouwenspersoon in te schakelen én over gratis cliëntondersteuning, zoals in de wet staat.
- 3.
Als kinderen/jongeren of hun ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) de aanvraag intrekken, kan het college het onderzoek stoppen. Het college bevestigt dit per brief of e-mail.
- 4.
Bij het onderzoek kijkt het college:
- a.
naar de hulpvraag en het ontstaan van de hulpvraag.
- b.
naar de behoeften, persoonlijke kenmerken, voorkeuren, veiligheid en ontwikkeling van het kind/de jongere en de gezinssituatie.
- c.
of er psychische problemen, gedragsproblemen of opvoedingsproblemen zijn en of er sprake is van een beperking. Zo ja, dan onderzoekt het college:
- i.
- ii.
welke hulp kinderen/jongeren nodig hebben om gezond en veilig op te groeien en zelfredzaam te worden;
- iii.
of de ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) zelf en/of het sociale netwerk genoeg kunnen doen om te helpen;
- iv.
of er andere hulp of voorzieningen nodig zijn als de eigen mogelijkheden niet genoeg zijn.
- d.
Of er rekening kan worden gehouden met de religie, overtuiging en cultuur van kinderen/jongeren en hun ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s).
- e.
hoe de hulp het beste aansluit op andere voorzieningen, zoals zorg, onderwijs of maatschappelijke ondersteuning.
- f.
naar de voorwaarden voor het krijgen en beëindigen van jeugdhulp, zoals bedoeld in art. 4.5 van deze verordening.
- 5.
Als er een familiegroepsplan is ingediend, neemt het college dit mee in het onderzoek. Het kind/de jongere wordt zo veel mogelijk bij het onderzoek betrokken.
- 6.
Het college informeert kinderen/jongeren of hun ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) in begrijpelijke taal over de mogelijkheid om voor een pgb te kiezen. Het college legt ook uit wat dit betekent.
4.2 Deskundig oordeel, advies en voorbereiding van de besluitvorming
- 1.
Het college kan specifiek deskundig oordeel en advies inwinnen als dit nodig is voor het onderzoek of de beoordeling van een aanvraag. Het college houdt hierbij rekening met artikel 2.1 van het Besluit Jeugdwet
- 2.
Het advies dat in het eerste lid wordt bedoeld, wordt uitgebracht door een adviseur die als professional is geregistreerd:
- a.
in het kwaliteitsregister Jeugd van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd.
- b.
in het register Kinder- en Jeugdpsychologen van het Nederlands Instituut van Psychologen.
- c.
in het BIG-register op grond van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg.
- 3.
Het college garandeert dat het onderzoek en de voorbereiding van de besluitvorming zorgvuldig plaatsvinden. Het college voorkomt bijvoorbeeld dat (medewerkers van) de organisatie die de jeugdhulp biedt of misschien gaat bieden:
- -
ook het advies geeft over het wel of niet geven van jeugdhulp;
- -
het besluit daarover neemt.
- 4.
In het kader van het vrijwillige kader kan het college samenwerkingsafspraken maken met de gecertificeerde instellingen
4.3 Identificatie
- 1.
Bij het onderzoek stelt het college de identiteit van de kinderen/jongeren en hun ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) vast op basis van hun identiteitsbewijs, zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Denk aan een paspoort, een identiteitskaart of een rijbewijs.
- 2.
Voor mensen die niet de Nederlandse nationaliteit hebben, ziet het college de volgende documenten als een geldig identiteitsbewijs:
- a.
een vreemdelingendocument van het type I, II, III, IV of EU/EER;
- b.
een verblijfskaart van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (legale vreemdelingen);
- c.
een buitenlands paspoort;
- d.
een vreemdelingendocument van het type W (asielzoekers);
- e.
een in Nederland afgegeven rijbewijs.
4.4 Plan van aanpak
- 1.
Het college controleert of de kinderen/jongeren en hun ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) de uitleg over de uitkomsten van het onderzoek hebben begrepen.
- 2.
Uit het plan van aanpak/de opmerkingen/latere aanvullingen van de kinderen/jongeren of hun ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) kan blijken dat een (individuele) voorziening nodig of wenselijk is. Is dat het geval? Dan moeten zij het plan van aanpak ondertekenen en terugsturen naar het college.
4.5 Voorwaarden voor het krijgen en beëindigen van jeugdhulp
- 1.
Als uit onderzoek blijkt dat jeugdhulp nodig is, verstrekt het college de goedkoopst passende, snelst beschikbare en effectieve vorm van hulp. Het college zet alleen jeugdhulp in als deze naar verwachting daadwerkelijk bijdraagt aan het oplossen van de problemen van het kind of de jongere.
- 2.
Er is sprake van effectieve hulp wanneer het effect ervan is bewezen door wetenschappelijk onderzoek en erkend is, bijvoorbeeld via het Nederlands Jeugdinstituut of via geldende zorgstandaarden in de geestelijke gezondheidszorg.
- 3.
Als (uit onderzoek blijkt dat) ouder(s) of wettelijk vertegenwoordiger(s) hulp nodig hebben vanwege hun eigen of onderlinge problemen, maar het kind of de jongere zelf geen hulpvraag of behoefte aan hulp heeft, wordt er geen jeugdhulp toegekend op basis van de Jeugdwet.
- 4.
Bij meervoudige problematiek binnen een gezin onderzoekt het college eerst wat de onderliggende oorzaak is van de situatie. De inzet van ondersteuning richt zich in eerste instantie op het aanpakken van deze oorzaak. Dit betekent dat niet automatisch jeugdhulp wordt ingezet. Als de oorzaak buiten het domein van de Jeugdwet valt, zoals bij relationele problemen tussen ouders of wettelijk vertegenwoordigers of bij echtscheiding, wordt eerst gekeken naar ondersteuning vanuit andere wetgeving of voorzieningen, zoals de Wmo 2015, de Zvw, de Participatiewet of hulp die onder eigen verantwoordelijkheid valt. Alleen als de ernst van de problemen rondom het kind dat vereist, kan alsnog jeugdhulp worden ingezet op grond van de Jeugdwet. Voor de inzet van ouderschapsbemiddelingstrajecten bij echtscheiding gelden de aanvullende voorwaarden zoals opgenomen in artikel 4.5.1 in deze verordening.
- 5.
Individuele voorzieningen op grond van artikel 2, lid 2, van deze verordening worden uitsluitend vergoed als het college vooraf toestemming heeft verleend voor de betreffende kosten.
- 6.
Jeugdhulp wordt beëindigd wanneer, naar het oordeel van het college, het doel van de hulp is bereikt. Dit is het geval wanneer het kind of de jongere weer voldoende kan meedoen in de maatschappij en opgroeit in een passend en veilig leefklimaat. Het college beoordeelt of dit het geval is. Dit kan bijvoorbeeld wanneer:
- a.
het kind of de jongere zelf in staat is om zijn eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen effectief in te zetten, of
- b.
de ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) voldoende in staat zijn om het kind daarbij te ondersteunen.
4.5.1 Ouderschapsbemiddeling bij echtscheiding
- 1.
Mediation tussen ouders is een voorliggende voorziening. Ouders of wettelijke vertegenwoordigers wordt eerst gevraagd gebruik te maken van mediation voordat het college jeugdhulp inzet in de vorm van ouderschapsbemiddeling of parallel ouderschapsbemiddeling. Mediation valt onder de eigen verantwoordelijkheid van ouders of wettelijke vertegenwoordigers en wordt niet vergoed vanuit de Jeugdwet.
- 2.
Het college kan ouderschapsbemiddeling of parallel ouderschapsbemiddeling inzetten als ondersteuning op grond van de Jeugdwet, mits aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:
- a.
De ouders of wettelijk vertegenwoordigers zijn formeel gescheiden (de scheiding is juridisch vastgelegd);
- b.
Er is een ouderschapsplan aanwezig;
- c.
De situatie tussen ouders belemmert het welbevinden of de ontwikkeling van het kind;
- d.
Uit onderzoek blijkt dat inzet van deze hulp daadwerkelijk bijdraagt aan het verbeteren van het leefklimaat of de ontwikkelingskansen van het kind.
- 3.
Per gezin wordt maximaal één ouderschapsbemiddelingstraject en/of één parallel ouderschapsbemiddelingstraject toegekend.
4.6 Beoordeling van eigen mogelijkheden en het vermogen om problemen op te lossen
- 1.
Ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) zijn verplicht om hun kind op te voeden en te verzorgen (artikel 1:247 Burgerlijk Wetboek). Ze zijn ook verantwoordelijk voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van hun kind. Daarnaast moeten ze de ontwikkeling van de persoonlijkheid van hun kind bevorderen. Verder moeten ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) hun kind een passend leefklimaat bieden in een veilige woonomgeving. Dit betekent ook dat als een van de ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) uitvalt, de andere ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) het overneemt.
- 2.
Deze zorg is niet vrijblijvend. De Jeugdwet gaat ervan uit dat ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) de hulp bieden die nodig is en binnen hun mogelijkheden ligt (eigen kracht). Als het nodig is, mogen ze daarbij gebruikmaken van hun sociale netwerk. Het college beoordeelt de eigen kracht op basis van de bepalingen in het derde tot en met het achtste lid van dit artikel.
- 3.
Het college onderzoekt of de ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) de noodzakelijke hulp aan hun kind op eigen kracht kunnen geven. Deze bepaling staat in deze verordening om hulpvragen zo veel mogelijk te normaliseren. Het college bekijkt hierbij onder andere of:
- a.
de ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) de hulp al geven;
- b.
er sprake is van belemmeringen waardoor de ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) de hulp niet (langer) kunnen geven;
- c.
de noodzakelijke hulp niet te complex en specialistisch is voor de mogelijkheden van ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) en hun netwerk.
- 4.
Het college onderzoekt of de ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) beschikbaar zijn om de noodzakelijke hulp te bieden. Hierbij bekijkt het college onder andere of:
- a.
de ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) langdurig ziek is;
- b.
de ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) langdurig afwezig is in het gezin.
Als ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) niet kunnen helpen vanwege hun werk, dan neemt het college dit niet mee in de beoordeling. Het college verwacht dat de ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) de hulp met hun werk combineren. Dit geldt niet als de combinatie hulp/werk een zeer ernstige situatie oplevert.
- 5.
Het college onderzoekt of hulp door de ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) niet voor overbelasting zorgt. Hiervoor geldt de richtlijn overbelasting uit artikel 4.6.1 van deze verordening.
- 6.
Het college onderzoekt of de ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) de hulp zonder vergoeding blijven bieden en, zo ja, of de ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) daardoor niet in de financiële problemen komen.
- 7.
Bij de beoordeling van de eigen kracht brengt het college de mogelijkheden van het aanbod in het brede sociale domein ook in kaart. Denk aan schuldhulpverlening en hulp vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning en de Participatiewet.
- 8.
Bij de beoordeling van de eigen kracht kijkt het college niet naar het inkomen. Als de ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) de hulp al zonder vergoeding geven en deze ook zouden blijven geven zonder dat ze er een vergoeding voor krijgen, kan er sprake zijn van voldoende financiële draagkracht. Dit valt ook onder eigen kracht.
Artikel 4.6a Beoordeling van eigen kracht op basis van draagkracht, draaglast en normalisatie
- 1.
Bij de beoordeling van de eigen kracht van ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) onderzoekt het college in hoeverre zij in staat zijn om zelf zorg en ondersteuning te bieden aan hun kind(eren).
- 2.
Eigen kracht betreft het vermogen en de mogelijkheden van ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) om, al dan niet met hulp uit het sociale netwerk, de noodzakelijke zorg te leveren.
- 3.
Het college maakt bij deze beoordeling gebruik van de volgende begrippen:
- a.
Draagkracht: de fysieke, psychische, sociale en financiële mogelijkheden van ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) om zorg te dragen voor hun kind(eren);
- b.
Draaglast: de zwaarte en complexiteit van de zorgbehoefte en problematiek binnen het gezin;
- c.
Normalisatie: het uitgangspunt dat bepaalde opvoedvragen en belastende situaties als normaal worden beschouwd binnen het ouderschap, tenzij sprake is van een disproportionele belasting die redelijkerwijs niet verwacht mag worden.
- 4.
Het college onderzoekt bij de beoordeling van eigen kracht:
- a.
de verhouding tussen draagkracht en draaglast;
- b.
in hoeverre ouder(s) of het sociale netwerk zelf nog (voldoende) hulp kunnen bieden;
- c.
of de situatie valt binnen wat redelijkerwijs als normale opvoedbelasting kan worden beschouwd;
- d.
welke factoren, zoals langdurige ziekte, beperkte vaardigheden, of afwezigheid van een netwerk, invloed hebben op de balans tussen draagkracht en draaglast.
- 5.
Indien de balans tussen draagkracht en draaglast leidt tot (dreigende) overbelasting en de eigen kracht ontoereikend is, kan het college besluiten dat ondersteuning op grond van de Jeugdwet noodzakelijk is.
- 6.
De toepassing van dit artikel wordt ondersteund door een vastgesteld werkproces, waarin reflectievragen en processtappen zijn opgenomen om de beoordeling zo objectief mogelijk te maken.
- 7.
Het college legt in het onderzoeksverslag vast op welke wijze de beoordeling van de eigen kracht heeft plaatsgevonden en welke afwegingen daarbij zijn gemaakt.
- 8.
Indien nodig kan het college een deskundige raadplegen, zoals bedoeld in artikel 4.6.1 lid 4.
4.6.1 (Dreigende) overbelasting
- 1.
De zorg voor een kind/jongere of huisgenoot kan zo zwaar worden dat dit zorgt voor overbelasting. Klachten en kenmerken die bij overbelasting horen - zonder dat er sprake is van een psychiatrische stoornis - zijn:
- a.
angst of gespannenheid: nervositeit, onrust, rusteloosheid, slecht slapen;
- b.
depressie: hopeloosheid, huilbuien, somberheid;
- c.
gedragsproblemen: negeren van normen en regels, onaangepast gedrag;
- d.
een combinatie van emotioneel en gestoord gedrag: depressie en/of angst;
- e.
klachten gecombineerd met een gedragsstoornis of onaangepast gedrag;
- f.
lichamelijke klachten, verminderde prestaties of concentratieproblemen.
- 2.
Het college kan, in principe kortdurende, hulp inzetten als de ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) die hulp geeft, overbelast dreigt te raken of al overbelast is. Daarbij moet duidelijk zijn hoe (het risico op) de overbelasting zich uit en wat dit risico betekent. De klachten van of het risico op overbelasting moeten duidelijk worden beschreven.
- 3.
Het college onderzoekt de balans tussen draagkracht en draaglast binnen het gezin.
Het college beoordeelt of de overbelasting het gevolg is van een afname van de draagkracht van de ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) zoals door persoonlijke problemen, beperkte vaardigheden of uitputting. Ook wordt gekeken of de overbelasting voortkomt uit een toename van de draaglast, bijvoorbeeld door de ernst of complexiteit van de zorgbehoefte van het kind/jongere. Daarbij wordt uitgegaan van ieders eigen verantwoordelijkheid en wat in redelijkheid van het gezin verwacht mag worden op basis van hun mogelijkheden en de aanwezige ondersteuningsbronnen.
- 4.
Het college kan, indien nodig, om medisch advies vragen om te beoordelen of er sprake is van overbelasting.
- 5.
Er moet een oorzakelijk verband zijn tussen de overbelasting en de zorg die de ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) geven.
- 6.
Bij overbelasting door een baan van te veel uren of ernstige spanningen op het werk, moet de oplossing in de eerste plaats gezocht worden in de oorzaak van de spanning. Als de spanning minder wordt door het dagelijks leven/het werk anders in te richten, verwacht het college dat ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) daar zelf verantwoordelijkheid in nemen en hierin stappen zetten. Dit staat ook in het plan van aanpak. Het college verwacht van ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) dat zij hun situatie met ondersteuning uit hun eigen omgeving of door aanpassing van hun leefstijl verbeteren. Als de indicatie is verlopen en de ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) een herindicatie aanvragen, bekijkt het college of ze het plan van aanpak hebben uitgevoerd om de overbelasting te verminderen.
- 7.
Als de ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) die hulp geeft, overbelast is of overbelast dreigt te raken, dan hoeft hij/zij een minder grote bijdrage te leveren totdat de draagkracht en draaglast weer in balans zijn. Daarbij geldt het volgende:
- a.
als er eigen mogelijkheden en/of algemene/collectieve/andere voorzieningen zijn om de draaglast en draagkracht in balans te brengen, dan moeten deze worden ingezet. Als er sprake is van (dreigende) overbelasting doordat de ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) zorg met indicatie zelf geeft, dan moeten andere zorgverleners deze zorg overnemen om overbelasting te voorkomen;
- b.
voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door sociale, maatschappelijke activiteiten buiten hulp aan het kind/jongere, eventueel in combinatie met een fulltime school- of werkweek, dan verwacht het college van de ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) dat hij/zij moeite doet om weer in balans te komen. Tot de balans weer wordt bereikt kan een tijdelijke verstrekking o.b.v. een plan van aanpak worden verstrekt. Het college kijkt hierbij ook naar financiële zelfredzaamheid, toekomstperspectief en draagkracht (zoals sociale contacten en hobby’s). Na afloop van de tijdelijke verstrekking beoordeelt het college of de balans is hersteld en het plan van aanpak is uitgevoerd;
- c.
voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door sociale, maatschap-pelijke activiteiten buiten hulp, eventueel in combinatie met een fulltime school- of werkweek, dan verwacht het college van de ouder(s) of wettelijke vertegenwoordi-ger(s) dat hij/zij moeite doet om weer in balans te komen. Het college kijkt hierbij ook naar financiële zelfredzaamheid, toekomstperspectief en draagkracht (zoals sociale contacten en hobby’s).
4.7 Vervoer
- 1.
Uitgangspunt is dat ouder(s) of wettelijk vertegenwoordiger(s) zelf verantwoordelijk zijn voor het vervoer van het kind of de jongere van en naar de locatie waar de jeugdhulp plaatsvindt.
- 2.
Het college kan een vervoersvoorziening toekennen voor vervoer van en naar de locatie waar de jeugdhulp wordt geboden, mits de jeugdhulpvoorziening noodzakelijk is en het vervoer hiervoor doelmatig en passend is. Uitgangspunt daarbij is dat de jeugdhulp zoveel mogelijk passend en dichtbij wordt geboden.
- 3.
Bij de beoordeling of een vervoersvoorziening wordt toegekend, hanteert het college het volgende stappenplan:
- a.
eerst wordt beoordeeld of er sprake is van een medische noodzaak. Deze beoordeling vindt plaats op basis van een medisch advies of medisch onderzoek;
- b.
als er geen medische noodzaak bestaat, wordt beoordeeld of er sprake is van andere omstandigheden waardoor het eigen probleemoplossend vermogen of de mogelijkheden van het kind/de jongere of zijn/haar ouder(s) of wettelijk vertegenwoordiger(s) onvoldoende zijn om vervoer zelf te regelen.
- 4.
De beoordeling onder lid 3 vindt plaats op grond van de bepalingen in artikel 4 van deze verordening, waarin onder andere de afwegingsgronden en het onderzoek van het college zijn vastgelegd.
- 5.
Het college beoordeelt steeds per individuele situatie of sprake is van bijzondere omstandigheden die het noodzakelijk maken om vervoer vanuit het college te verstrekken.
- 6.
Indien er volgens het college een gelijkwaardige en passende voorziening dichterbij beschikbaar is waarvoor geen vervoer nodig is, dan gaat deze voorziening vóór op een voorziening waarvoor wél vervoer geregeld moet worden.
- 7.
Vervoer wordt alleen vergoed als de afstand tussen de woning en de jeugdhulpvoorziening 6 kilometer of meer bedraagt, tenzij uit medisch advies blijkt dat kortere afstanden voor het kind of de jongere niet overbrugbaar zijn.
- 8.
Vervoer met eigen middelen, zoals de fiets, het openbaar vervoer of begeleiding door ouder(s) of wettelijk vertegenwoordiger(s), heeft de voorkeur. Alleen als uit medisch onderzoek blijkt dat dit niet mogelijk is, of als sprake is van tijdelijke overbelasting van het gezin, kan vervoer met een voorziening van het college worden overwogen.
4.8 Dyslexie
- 1.
De zorg voor kinderen tot 13 jaar met ernstige dyslexie valt onder de Jeugdwet.
- 2.
Dyslexiezorg is alleen beschikbaar voor het kind/de jongere als een specialist in ernstige dyslexie (ED) van het regionale aanmeldpunt (ABC in de regio Gooi en Vechtstreek), na aanmelding door de intern begeleider, heeft vastgesteld dat onderzoek of behandeling noodzakelijk is.
- 3.
De richtlijnen voor dyslexiediagnose en behandeling zijn hierbij het uitgangspunt.
- 4.
Een vergoeding voor deze vorm van zorg is uitsluitend beschikbaar na verwijzing door het college, kinderartsen, jeugdartsen of jeugdpsychiaters.
4.9
Vaktherapie
- 1.
Vaktherapie is een behandeling waarbij kinderen leren door te doen. Bijvoorbeeld door beeldende therapie, dans, drama, muziek, psychomotorische therapie of speltherapie.
- 2.
Vaktherapieën dienen evidence based te zijn. Dit betekent dat uit onderzoek moet blijven dat deze vorm van therapie werkt bij kinderen of jongeren met bepaalde problemen.
- 3.
Vaktherapie wordt gegeven door een vaktherapeut. Dit is een professional die een erkende opleiding heeft afgerond.
- 4.
Het college vergoedt vaktherapie alleen als dit echt nodig is voor de jeugdhulp en er geen andere mogelijkheden zijn.
- 5.
Een onafhankelijk hulpverlener moet advies geven over de aard en omvang van vaktherapie als die therapie belangrijk is voor de behandeling.
- 6.
Vaktherapie wordt alleen gegeven onder de verantwoordelijkheid van een regiebehandelaar of een vaktherapeut die is ingeschreven in het Register Vaktherapie.
- 7.
Het college vergoedt het aantal uren dat maximaal nodig is volgens de onafhankelijk hulpverlener.
- a.
Als ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) hiervoor aanvullend verzekerd zijn, dan moet dit eerst volledig worden benut. Het college vergoedt daarbovenop aanvullend wat daarna nog nodig is.
4.10 Kinderopvang en buitenschoolse opvang
- 1.
Reguliere kinderopvang en buitenschoolse opvang zijn géén vormen van jeugdhulp.
- -
In bijzondere gevallen kan het college vanuit de Jeugdwet extra begeleiding binnen de kinderopvang of buitenschoolse opvang toewijzen. Bijvoorbeeld als een kind extra begeleiding nodig heeft door een beperking, opgroei-, opvoedings- of psychische problemen, en opvangmedewerkers of de ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) deze problemen niet aankunnen.
- 2.
Het is belangrijk dat de problemen van het kind hanteerbaar zijn voor de opvang, zodat het kind op een veilige en passende manier kan deelnemen aan de kinderopvang of BSO. Extra begeleiding wordt ingezet om deze hanteerbaarheid te waarborgen.
Artikel 5: Aanvullende regels voor een pgb (persoonsgebonden budget) voor jeugdhulp
5.1 Aanvullende regels om in aanmerking te komen voor een pgb
- 1.
Als kinderen/jongeren of hun ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) een individuele voorziening nodig hebben en ze de hulp zelf willen regelen met een pgb, dan moeten zij een pgb-plan bij het college indienen. In dit plan moeten zij uitleggen:
- a.
waarom de jeugdhulp in natura van het college niet passend is en waarom ze een pgb willen;
- b.
welke jeugdhulp ze willen inkopen, wat het doel van de jeugdhulp is en hoe en wanneer het resultaat van deze hulp wordt beoordeeld. wie de jeugdhulp gaat geven en hoe die hulp wordt geregeld;
- c.
hoe de kwaliteit van de jeugdhulp wordt gegarandeerd;
- d.
wat de kosten van de jeugdhulp zijn, inclusief de duur, het aantal uren per week en het tarief per uur;
- e.
of de jeugdhulp wordt gegeven door iemand uit het eigen sociale netwerk en, zo ja, door wie;
- f.
wie de budgethouder of beheerder wordt;
- g.
waarom de budgethouder of beheerder de taken die bij een pgb horen, goed kan uitvoeren volgens de punten in artikel 5.2.
- 2.
Het college besluit tot verstrekking voor een pgb als:
- a.
kinderen/jongeren of hun ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) goed uitleggen waarom de gemeentelijke hulp niet passend is en waarom ze zelf hulp willen inkopen;
- b.
uit het onderzoek blijkt dat de budgethouder of beheerder het pgb goed kan beheren;
- c.
het college vindt dat de gekozen jeugdhulp en de jeugdhulpaanbieder van goede kwaliteit zijn en bijdragen aan het behalen van het doel uit het pgb-plan;
- d.
er sprake is van een medische noodzaak of, bij het ontbreken daarvan, van een situatie waarin hulp in natura vanwege tijdelijke overbelasting of andere aantoonbare beperkingen niet haalbaar of passend is.
- 3.
Het college geeft geen pgb als er twijfels zijn over de integriteit van degene die de jeugdhulp gaat uitvoeren en/of de jeugdhulpaanbieder. Dit geldt bijvoorbeeld als de hulpverlener in de afgelopen vier jaar:
- a.
- b.
betrokken is geweest bij strafbare feiten die een negatieve invloed op de kwaliteit, betaalbaarheid of veiligheid van de hulp hadden;
- c.
tot een gevangenisstraf is veroordeeld.
- d.
Na een Bibob-toets door het college als zorgaanbieder is geweigerd. (Bibob staat voor Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. Het college weigert een pgb als er een wettelijke reden is om dit te doen. Dit staat in artikel 8.1.1, vierde lid van de Jeugdwet.
- 4.
Indien nodig kan het college medisch advies inwinnen om te beoordelen of sprake is van een medische noodzaak die de inzet van een pgb rechtvaardigt.
5.2 Pgb-vaardigheid
- 1.
De persoon die het pgb beheert (de budgethouder) moet - eventueel samen met hulp uit het sociale netwerk of een budgetbeheerder - aan een aantal voorwaarden voldoen. Hij/zij moet:
- a.
een duidelijk beeld hebben van de hulp die nodig is;
- b.
weten welke regels en verplichtingen er zijn voor het pgb of deze zelf kunnen vinden;
- c.
een overzichtelijke administratie voor het pgb kunnen bijhouden;
- d.
goed kunnen communiceren in het Nederlands met het college, de SVB en zorgverleners.
- e.
zelfstandig kunnen handelen en zelf een zorgverlener kunnen kiezen.
- f.
in staat zijn om afspraken te maken, deze vast te leggen en ze te verantwoorden bij het college.
- g.
kunnen beoordelen of de geleverde zorg geschikt en van goede kwaliteit is.
- h.
de zorg van zorgverleners kunnen coördineren, zodat de zorg doorgaat. Zelfs bij ziekte of verlof.
- i.
zorgverleners over hun werk kunnen aanspreken.
- j.
voldoende kennis hebben over het werk van zorgverleners of weten waar hij/zij deze kennis kan vinden.
- 2.
Het college vindt dat een budgethouder of budgetbeheerder de taken die bij een pgb horen, niet kan uitvoeren als:
- a.
de persoon die de jeugdhulp geeft, ook het pgb beheert. Dit mag alleen als het college hier toestemming voor geeft of als deze persoon nauw verwant is aan het kind/de jongere;
- b.
er sprake is van een van de volgende problemen:
- -
- -
- -
fraude, zoals opzettelijke misleiding om financieel voordeel te behalen. De fraude moet in de vier jaar voor de aanvraag zijn gepleegd;
- -
een ernstige verstandelijke beperking;
- -
ernstige psychische problemen;
- -
een vastgestelde, blijvende verstandelijke stoornis;
- -
de budgethouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) of budgetbeheerder spreekt en schrijft de Nederlandse taal niet goed genoeg;
- -
de budgethouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) of budgetbeheerder kan geen Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) krijgen.
- -
de budgethouder(s) niet in Nederland verblijven.
5.3 Onderscheid tussen formele en informele hulp
- 1.
Formele hulp is hulp door:
- a.
personen die werken bij een organisatie die geregistreerd staat in het Handelsregister en die de juiste diploma’s hebben voor het uitvoeren van de werkzaamheden voor het pgb.
- b.
zelfstandige zorgverleners zonder personeel, die ook geregistreerd staan in het Handelsregister en de juiste diploma’s hebben.
- 2.
Formele hulp wordt gegeven door personen die voor het verlenen van jeugdhulp ingeschreven staan in het beroepsregister, zoals vastgelegd in de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg of het Besluit Jeugdwet.
- 3.
Informele hulp is hulp door een familielid (bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad) van de budgethouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s). Deze hulp valt onder het sociale netwerk van het kind/de jongere.
- 4.
Als de hulp wordt gegeven door iemand anders dan de personen die in het eerste lid worden genoemd en deze personen niet ingeschreven staan in het beroepsregister, is er sprake van informele hulp.
5.4 Kwaliteitseisen voor jeugdhulp via een pgb
- 1.
Om de kwaliteit van jeugdhulp die met een pgb wordt ingekocht te garanderen, moet de hulpverlener aan een aantal eisen voldoen. Hij/zij moet:
- a.
een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) hebben, waaruit blijkt dat er geen bezwaren zijn om de functie uit te voeren. Deze VOG mag niet ouder zijn dan drie maanden bij het begin van de zorg. Tijdens de hulpverlening mag de VOG niet ouder zijn dan drie jaar. (Deze eis geldt niet voor ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s);
- b.
de juiste vaardigheden en kennis hebben om goede hulp te kunnen geven;
- c.
een goede administratie bijhouden van de geleverde hulp.
- d.
goed Nederlands kunnen spreken en schrijven;
- e.
werken volgens een plan waarin de activiteiten en doelen staan;
- f.
de hulp uitvoeren, zoals in het besluit van het college staat;
- g.
de hulp afstemmen op de persoonlijke situatie van het kind/de jongere of zijn/haar ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s);
- h.
de hulp afstemmen op andere vormen van hulp die het kind/de jongere of zijn/haar ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) krijgen;
- i.
de privacy van het kind/de jongere of zijn/haar ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s)s respecteren en vertrouwelijk omgaan met persoonlijke informatie;
- j.
contact opnemen met Veilig Thuis voor advies of het maken van een melding als hij/zij huiselijk geweld of kindermishandeling vermoedt;
- k.
calamiteiten en geweldsincidenten melden bij het college;
- l.
meewerken aan controles van de kwaliteit en rechtmatigheid van de hulp door het college of andere aangewezen partijen;
- m.
niet overbelast raken door de hulpverlening. Het college beoordeelt of dit het geval is.
- 2.
Voor formele jeugdhulp geldt daarnaast dat de hulpverlener moet:
- a.
voldoen aan de eisen in artikel 5.3, eerste en tweede lid;
- b.
handelen volgens de professionele standaarden;
- c.
werken met een hulpverleningsplan;
- d.
werken met een systeem voor kwaliteitscontrole;
- e.
zorgen dat hij/zij de meldcode voor huiselijk geweld en kindermishandeling en de meldplicht voor calamiteiten en geweld naleeft;
- f.
zorgen dat een vertrouwenspersoon zijn/haar taak kan uitvoeren.
- 3.
Er wordt geen pgb voor informele jeugdhulp gegeven als er formele jeugdhulp nodig is volgens het afwegingskader van het Kwaliteitskader Jeugd.
5.5 Hoogte van het pgb
- 1.
Het pgb voor formele jeugdhulp is maximaal 100% van het laagste tarief dat het college betaalt voor dezelfde jeugdhulp in natura.
- 2.
Het pgb voor informele jeugdhulp is maximaal 100% van het wettelijk minimumloon.
- 3.
De tarieven voor het pgb worden elk jaar aangepast op basis van:
- a.
De berekening van het percentage voor het komende jaar, waarin het college het tarief voor het pgb bijstelt op basis van de verwachte loon- en prijsindexen, zoals gepubliceerd door het Centraal Planbureau (CPB) en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), met als maximum 100% van het laagste tarief dat het college betaalt voor dezelfde jeugdhulp in natura.
- b.
Het verschil tussen het verwachte en het werkelijke percentage van het voorgaande jaar, waardoor het college de aanpassingen nauwkeurig kan afstemmen.
- 4.
Specifieke aanpassing voor ZZP'ers: Bij het contracteren van ZZP'ers wordt een standaard 15% korting op de overhead toegepast, omdat ZZP'ers geen gebruik maken van de organisatie-infrastructuur van grotere jeugdzorginstellingen.
- 5.
Het tarief kan lager zijn als uit het pgb-plan blijkt dat het college de benodigde jeugdhulp tegen een lager tarief kan inkopen, zoals bedoeld in art. 5.5 en 5.6 van deze verordening.
- 6.
Het college stelt het tarief voor jeugdhulp door een hulpverlener uit het sociale netwerk vast volgens de regels van de Jeugdwet.
- 7.
Het college stelt jaarlijks de pgb-tarieven vast in verdere regels en maakt deze minstens eenmaal per jaar bekend.
5.6 Kosten die niet vergoed worden vanuit een pgb
De volgende kosten worden niet vergoed vanuit een pgb
- a.
- b.
kosten voor tussenpersonen of belangenbehartigers;
- c.
kosten voor het bijhouden van een pgb-administratie;
- d.
kosten voor hulp bij het aanvragen en beheren van een pgb;
- e.
kosten die gemaakt worden als het pgb voor besteding in het buitenland is, tenzij het college hiervoor toestemming geeft;
- f.
kosten voor vervoer als het kind/de jongere volgens artikel 4.7. van de verordening geen recht heeft op een vervoersvoorziening;
- g.
- h.
kosten voor het aanvragen van een Verklaring Omtrent het Gedrag
Artikel 6: Herziening, intrekking, terugvordering en bestrijding van misbruik
6.1 Inlichtingen
- 1.
Het college informeert kinderen/jongeren of hun ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) in eenvoudige taal over de rechten en plichten die horen bij het ontvangen van jeugdhulp in natura of via een pgb. Het college legt ook duidelijk uit welke situaties invloed kunnen hebben op de jeugdhulpbeslissing, zoals veranderingen in de persoonlijke situatie, gezondheid, of gezinsomstandigheden, en de mogelijke gevolgen van misbruik of verkeerd gebruik van de Jeugdwet.
- 2.
Kinderen/jongeren of hun ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) moeten het college informeren over alles wat invloed kan hebben op de beslissing over de jeugdhulp. Dit kan bijvoorbeeld gaan over veranderingen in gezondheid, werk, of andere persoonlijke omstandigheden. Het college biedt ondersteuning bij het herkennen van deze invloeden en maakt het makkelijk voor ouders en verzorgers om deze informatie te delen.
6.2 Niet meewerken van ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s)
- 1.
Kinderen/jongeren en hun ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) moeten - binnen hun mogelijkheden - meewerken aan het onderzoek voor de besluitvorming over jeugdhulp.
- 2.
Als kinderen/jongeren of hun ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) niet genoeg meewerken, kan het college besluiten om geen hulp te geven, minder hulp te geven of de indicatie in te trekken. In dat laatste geval kunnen de ouder(s) of wettelijke vertegenwoor-diger(s) geen kosten meer declareren op de indicatie.
6.3 Intrekking, herziening, opschorting en terugvordering
- 1.
Het college bekijkt regelmatig of er een reden is om een beslissing over jeugdhulp opnieuw te overwegen. Het college kan hier nadere regels voor opstellen.
- 2.
Het college kan een beslissing over jeugdhulp herzien of intrekken als:
- a.
kinderen/jongeren of hun ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s)onjuiste of onvolledige informatie hebben gegeven die had kunnen leiden tot een andere beslissing;
- b.
kinderen/jongeren of hun ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) geen jeugdhulp meer nodig hebben;
- c.
de jeugdhulp niet meer voldoende is;
- d.
kinderen/jongeren of hun ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) niet voldoen aan de voorwaarden voor jeugdhulp;
- e.
het pgb niet voor het juiste doel wordt gebruikt;
- f.
de jeugdhulp wordt geleverd door een aanbieder waar problemen mee zijn;
- g.
kinderen/jongeren langer dan de gebruikelijke termijn voor tijdelijke plaatsing in een instelling verblijven, of wanneer het verblijf in een instelling de vastgestelde maximale verblijfsduur zonder evaluatie overschrijdt.
- 3.
Als kinderen/jongeren of hun ouder(s) of wettelijke vertegenwoordiger(s) zich niet binnen 3 maanden na de beslissing bij een jeugdhulpaanbieder melden, kan het college de beslissing intrekken.
- 4.
Als het college de beslissing herzien of ingetrokken heeft vanwege onjuiste informatie, kan het college het te veel ontvangen pgb terugvragen.
- 5.
Als de beslissing is ingetrokken vanwege onjuiste informatie, kan het college het pgb gedeeltelijk terugvragen via een dwangbevel.
- 6.
Als het college misbruik van het pgb vermoedt, kan het college de Sociale Verzekeringsbank vragen om de betalingen tijdelijk te stoppen.
6.4 Onderzoek naar recht- en doelmatigheid van jeugdhulp
- 1.
Het college wijst een toezichthouder aan die controleert of de jeugdhulp volgens de wet wordt gegeven. De toezichthouder kijkt ook of de jeugdhulp niet wordt misbruikt of verkeerd wordt ingezet.
- 2.
Het college controleert of de jeugdhulp volgens de regels van de Jeugdwet rechtmatig en effectief is.
- 3.
Het college onderzoekt op vaste tijden, bijvoorbeeld via steekproeven, hoe pgb’s gebruikt worden om de recht- en doelmatigheid ervan te beoordelen.
6.5 Maatregelen tegen misbruik en verkeerd gebruik
- 1.
Het college maakt afspraken met jeugdhulpaanbieders over facturering, resultaatbeoordeling en controles, zodat declaraties en betalingen kloppen met de gemaakte afspraken.
- 2.
Het college maakt afspraken met jeugdhulpaanbieders over het bewaken van de duur van de hulptrajecten.
- 3.
Het college zorgt voor een meldpunt waar signalen van misbruik of fraude gemeld kunnen worden.
Artikel 7: Slotbepalingen
7.1 Afwijken van deze verordening (Hardheidsclausule)
Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van wat er in deze verordening staat of dit niet toepassen. Dit kan alleen als het in het voordeel van de inwoner is. Dit komt voor als het volgen van de wetgeving tot een beslissing leidt, die nooit de bedoeling van de wet kan zijn.
7.2 Overgangsrecht
Als een inwoner vóór het ingaan van de nieuwe verordening Jeugdhulp van de gemeente Huizen 2025 een aanvraag heeft gedaan op basis van de oude verordening (Verordening Sociaal Domein gemeente Huizen 2018), en daar is nog geen besluit over genomen, dan wordt die aanvraag afgehandeld volgens de oude regels — maar alleen als dat gunstiger is voor de inwoner.
7.3 Ingangsdatum en citeertitel
- 1.
Deze verordening gaat in op de 8e dag na bekendmaking in het gemeenteblad.
- 2.
Deze verordening wordt ‘Verordening Jeugdhulp gemeente Huizen 2025’ genoemd.