Gemeenteblad van Woerden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Woerden | Gemeenteblad 2025, 477541 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Woerden | Gemeenteblad 2025, 477541 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening fysieke leefomgeving Woerden 2025
Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen
Begripsbepalingen die zijn opgenomen in aanwijzingsbesluiten, beleidsregels of andere op deze verordening gebaseerde regelingen, kunnen aanvullend van toepassing zijn, mits zij niet in strijd zijn met de begripsbepalingen van deze verordening en de reikwijdte daarvan niet beperken. In geval van strijdigheid prevaleren de begripsbepalingen van deze verordening.
Deze verordening bevat regels over het geven van aanwijzingen en het uitvoeren van activiteiten in de fysieke leefomgeving, voor zover deze vallen onder de werking van de Omgevingswet zoals bedoeld in de artikelen 1.2 en 1.3 van die wet.
Hoofdstuk 2: Activiteiten in de openbare ruimte
Artikel 2.2 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening, waterschapsverordening en de Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuren (AVOI) of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets te crossen buiten wedstrijdverband, een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
Artikel 2.9 Beperking verkeer in natuurgebieden
Artikel 2.10 Verbod afvalstoffen te verbranden of anderszins vuur te stoken
Artikel 2.12 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
Artikel 2.15 Parkeren van voertuigen met gevaarlijke stoffen
Het is verboden om een voertuig dat wordt gebezigd voor het vervoer van meer dan 10 kilogram gevaarlijke stoffen, als bedoeld in artikel 1, lid 2, sub b van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen, te parkeren, indien zich binnen straal van 250 meter gebouwen bevinden waarbinnen zich personen plegen op te houden.
Artikel 2.16 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op een openbare plaats te parkeren.
Artikel 2.22 Overlast van fiets of bromfiets
Het is verboden op door het college aangewezen op de weg gelegen plaatsen langer dan een door hen te bepalen periode gebruik te maken van voor het parkeren van fietsen of bromfietsen bestemde ruimten of plaatsen en fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde plaatsen te laten staan.
Artikel 2.23 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, binnen of buiten een locatie waarop bedrijfsmatig, of in een omvang als ware bedrijfsmatig, een milieubelastende activiteit wordt uitgevoerd, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
Hoofdstuk 3: Bescherming van de leefomgeving
§ 1. Aanwijzing gemeentelijk monument
Artikel 3.7. Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument
In een spoedeisend geval kunnen burgemeester en wethouders een monument of archeologisch monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. In afwijking van artikel 3.4 wordt in dat geval aan de gemeentelijke adviescommissie advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.
Paragraaf 2 is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat zakelijk gerechtigden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van burgemeester en wethouders tot aanwijzing van het monument of archeologisch monument als voorlopig gemeentelijk monument. Artikel 3.6 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.
Artikel 3.8. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument
Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.
§ 2. Bescherming gemeentelijk monument
Artikel 3.9 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument
Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.
Artikel 3.10 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument
Het college kan in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot het melden van handelingen bedoeld in het tweede lid.
§ 3. anwijzing gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht
Artikel 3.12 Aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht
De gemeenteraad stelt ter bescherming van een op grond van het eerste lid aangewezen gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht een omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet vast. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.
Dit artikel is niet van toepassing op een beschermd stads- of dorpsgezicht dat via instructies de functieaanduiding rijksbeschermd of provinciaal beschermd stads- of dorpsgezicht heeft, of dat is aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet.
Artikel 3.13. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht
De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 3.12, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 3.12, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- of dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.
§ 4. Detectorverbod en archeologische monumenten
Artikel 3.15 Detectorverbod op land en in water
Het met behulp van een metaaldetector of enig ander voorwerp opsporen, opgraven of uit de bodem verwijderen van voorwerpen van metaal of een ander materiaal is toegestaan tot maximaal 30 cm beneden het landoppervlak (Besluit Erfgoedwet art. 2.2). Uitgezonderd hierop zijn locaties die zijn aangewezen als archeologisch gemeentelijk, provinciaal of rijksmonument en vastgestelde vindplaatsen (categorie 1 en 2 van de archeologische beleidskaart van de gemeente Woerden 2022). Ook uitgezonderd zijn terreinen waar archeologisch onderzoek in uitvoering is. Het college kan in aanvulling hierop gebieden aanwijzen waarvoor een (tijdelijk) verbod geldt op het met behulp van een metaaldetector of een ander voorwerp metaal of andere materialen op te sporen, dan wel op te graven of uit de bodem te verwijderen.
Het is verboden met behulp van magneten te zoeken naar metalen voorwerpen (magneetvissen) op de waterbodem. Dit verbod geldt enkel binnen de grenzen van beleidscategorie 7 van de archeologische beleidskaart van de gemeente Woerden (2022). Het college kan in aanvulling hierop gebieden aanwijzen waarvoor een (tijdelijk) verbod geldt op het met behulp van magneten zoeken naar metalen voorwerpen (magneetvissen).
Artikel 3.16 Bodemverstoring in archeologisch waardevolle gebieden
Een omgevingsvergunning is niet vereist indien:
het een verstoring betreft van een archeologisch monument, waarde of verwachting die is aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleids-, waarden- of verwachtingskaart, de provinciale archeologische monumentenkaart of de landelijke indicatieve kaart van archeologische waarden en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met de door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde regels over de toegestane mate van verstoring;
Artikel 3.18 Bevoegdheid intrekken vergunning
Het bevoegd gezag kan de vergunning intrekken indien daarvan niet binnen maximaal drie jaar na het onherroepelijk worden van de vergunning gebruik is gemaakt, conform artikel 5.40, lid 2, onder b, van de Omgevingswet.
Artikel 3.20 Herplant- / instandhoudingsplicht
Indien een houtopstand, waarop het verbod tot vellen als bedoeld in artikel 3.17 van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn dan wel besluiten tot het opleggen van een boete of anderszins handhavend optreden.
Indien een houtopstand, waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze in artikel 3.17 van toepassing is, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene, die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen. Hieronder geldt tevens het opleggen van beschermende maatregelen voor bomen op sloop- en/of bouwlocaties.
Artikel 3.21 Bestrijding boomziekten
Indien zich op een terrein één of meer houtopstanden bevinden die naar het oordeel van het bevoegd gezag gevaar opleveren voor verspreiding van een boomziekte of voor vermeerdering van ziekteverspreiders, zoals insecten, is de rechthebbende, indien hij daartoe door het bevoegd gezag is aangeschreven, verplicht binnen de bij de aanschrijving vast te stellen termijn:
Artikel 3.22 Bomen Effect Analyse
Het bevoegd gezag kan besluiten tot de oplegging van een verplichte Bomen Effect Analyse (BEA) indien door uitvoering van bouwwerkzaamheden beschadiging of teloorgang van een op de LBSB en/of LWB vermelde, te bewaren houtopstand op en/of rondom de bouwlocatie gevreesd moet worden. In bijlage 4 is beschreven wat een BEA kan inhouden.
Artikel 3.23 Bescherming gemeentelijke houtopstanden
Het is verboden om houtopstanden, die in eigendom van de gemeente Woerden zijn, te beschadigen, te bekladden, te vellen of te beplakken, daaraan snoeiwerk te verrichten behoudens door of namens ambtenaren ter uitoefening van de hun opgedragen boomverzorgende taak. Het is verboden om één of meer voorwerpen in of aan een houtopstand in eigendom van de gemeente Woerden aan te brengen of anderszins te bevestigen via voorwerpen welke de bast beschadigen hieronder te verstaan spijkers, punaises enz.
Hoofdstuk 4: Milieubelastende activiteiten
Artikel 4.1 Aanwijzing collectieve festiviteiten
De geluidsnormen, zoals opgenomen in het omgevingsplan, voortvloeiend uit paragraaf 5.1.4.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving en bedoeld in artikel 4.3, gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht, zoals opgenomen in het omgevingsplan en voortvloeiend uit paragraaf 5.1.4.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
Gedurende een aangewezen collectieve festiviteit zoals bedoeld in het eerste lid, mag binnen de betreffende aangewezen delen van de gemeente het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door een milieubelastende activiteit niet meer bedragen dan 80 dB(A) tussen 07.00 uur en 19.00 uur, 75 dB(A) tussen 19.00 uur en 23.00 uur en 70 dB(A) tussen 23.00 uur en 07.00 uur, op de gevel van geluidgevoelige gebouwen en op de grens van geluidgevoelige terreinen als bedoeld in het omgevingsplan.
Gedurende een aangewezen collectieve festiviteit zoals bedoeld in het eerste lid, mag binnen de betreffende aangewezen delen van de gemeente het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door een milieubelastende activiteit niet meer bedragen dan 65 dB(A) tussen 07.00 uur en 19.00 uur, 60 dB(A) tussen 19.00 uur en 23.00 uur en 55 dB(A) tussen 23.00 uur en 07.00 uur, in geluidgevoelige ruimten binnen in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen als bedoeld in het omgevingsplan.
Artikel 4.2 Kennisgeving incidentele festiviteiten
Het is ten aanzien van een milieubelastende activiteit toegestaan maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen, zoals opgenomen in het omgevingsplan, voortvloeiend uit paragraaf 5.1.4.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving en bedoeld in artikel 4.3, niet van toepassing zijn, mits de verrichter van de milieubelastende activiteit ten minste twee weken voor de aanvang van de incidentele festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Het is ten aanzien van een milieubelastende activiteit toegestaan om tijdens maximaal 12 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij de regels over verlichting zoals opgenomen in het omgevingsplan en voortvloeiend uit paragraaf 5.1.4.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving niet van toepassing zijn, mits de verrichter van de milieubelastende activiteit ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de incidentele festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Gedurende een incidentele festiviteit zoals bedoeld in het eerste lid, mag het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door de betreffende milieubelastende activiteit niet meer bedragen dan 75 dB(A) tussen 07.00 uur en 19.00 uur, 70 dB(A) tussen 19.00 uur en 23.00 uur en 65 dB(A) tussen 23.00 uur en 07.00 uur, op de gevel van geluidgevoelige gebouwen en op de grens van geluidgevoelige terreinen als bedoeld in het omgevingsplan.
Gedurende een incidentele festiviteit zoals bedoeld in het eerste lid, mag het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door een milieubelastende activiteit niet meer bedragen dan 60 dB(A) tussen 07.00 uur en 19.00 uur, 55 dB(A) tussen 19.00 uur en 23.00 uur en 50 dB(A) tussen 23.00 uur en 07.00 uur, in geluidgevoelige ruimten binnen in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen als bedoeld in het omgevingsplan.
Artikel 4.3 Onversterkte muziek
Bij onversterkte muziek bedragen de waarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr, LT op de gevel van gevoelige gebouwen niet meer dan 55 dB(A) tussen 07.00 uur en 19.00 uur, 50 dB(A) tussen 19.00 uur en 23.00 uur en 40 dB(A) tussen 23.00 en 07.00 uur. De beoordeling vindt plaats aan de hand van de Meet- en rekenmethode Geluid Industrie – 2021. De bedrijfsduurcorrectie wordt op onversterkte muziek toegepast.
Bij onversterkte muziek bedragen de waarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr, LT in gevoelige ruimten binnen in- en/of aanpandige gebouwen niet meer dan 40 dB(A) tussen 07.00 uur en 19.00 uur, 35 dB(A) tussen 19.00 uur en 23.00 uur en 25 dB(A) tussen 23.00 en 07.00 uur. De beoordeling vindt plaats aan de hand van de Meet- en rekenmethode Geluid Industrie – 2021. De bedrijfsduurcorrectie wordt op onversterkte muziek toegepast.
Artikel 4.4 Overige geluidhinder
Het is verboden binnen of buiten een locatie waarop bedrijfsmatig, of in een omvang als ware bedrijfsmatig, een milieubelastende activiteit wordt uitgevoerd om in de openbare ruimte en de private buitenruimte, toestellen, technische installaties of muziekinstallaties in werking te hebben, waardoor voor de omgeving geluidshinder wordt veroorzaakt.
Van geluidshinder, zoals bedoeld in het eerste lid, is sprake als het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT, hoger is dan 45 dB(A) tussen 07.00 uur en 19.00 uur, 40 dB(A) tussen 19.00 uur en 23.00 uur en 35 dB(A) tussen 23.00 uur en 07.00 uur op de gevel van gevoelige gebouwen en op de grens van gevoelige terreinen. De geluidsniveaus worden gemeten en beoordeeld conform de Meet- en rekenmethode Geluid Industrie – 2021.
In afwijking van de geluidsniveaus zoals bedoeld in het vijfde lid, kan het college, voor installaties bedoeld voor warmte- of koude opwekking opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, die vergunningsvrij zijn geplaatst vóór 1 april 2021 of waarvoor omgevingsvergunning is aangevraagd vóór 1 april 2021, in afwijking van het tweede lid, andere geluidsnormen stellen en/of andere beoordelingspunten toekennen.
Hoofdstuk 5: Infrastructuur en voorzieningen
Artikel 5.13 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
Voor onderstaande bestemmingen gelden de volgende afmetingen voor gedenktekens:
Op particuliere graven kan zowel een staand als een liggend gedenkteken worden geplaatst of een combinatie daarvan. De afmetingen bedragen maximaal:
Hoogte staand gedeelte 100 centimeter
Dikte staand gedeelte 50 centimeter
Hoogte liggend gedeelte 30 centimeter
De gedenktekens moeten ondersteund worden door een betonnen funderingsplaat;
Indien binnen acht weken na indiening van de aanvraag door het college van burgemeester en wethouders geen besluit is genomen, wordt de ontheffing geacht te zijn verleend. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Indien de rechthebbende of de gebruiker nalaat de grafbedekking behoorlijk te onderhouden of te herstellen, kan het college de hiervoor in aanmerking komende voorwerpen of zo nodig de gehele grafbedekking doen verwijderen. Het verwijderde blijft gedurende dertien weken ter beschikking van de rechthebbende of de gebruiker en vervalt daarna aan de gemeente, zonder dat deze tot enige vergoeding verplicht is.
De verwijdering van de grafbeplanting of het gedenkteken, zoals bedoeld is in lid 10, vindt niet eerder plaats dan nadat de rechthebbende of de gebruiker schriftelijk is ingelicht over de toestand van het gedenkteken en/of de grafbeplanting. De oproeping geschiedt door mededeling op het mededelingenbord op de begraafplaats als het adres van de rechthebbende niet bekend is. Bij het graf wordt een verwijzing naar de mededeling aangebracht.
Artikel 5.16 Schade grafbedekking
De in artikel 5.15 bedoelde gedenktekens, beplantingen of andere grafbedekking worden geacht voor rekening en risico van de rechthebbende of gebruiker te zijn aangebracht zolang het graf niet geruimd mag worden. Schade als gevolg van brand, vandalisme, vorst, storm, bliksem, wateroverlast en andere van buiten komende oorzaken, of ontstaan door het weghalen en terugplaatsen van een gedenkteken ten behoeve van een bijzetting, en eventuele gevolgschade voor derden, is voor rekening van de rechthebbende of gebruiker.
De rechthebbende of gebruiker is verplicht de - door welke omstandigheden ook - aan grafbedekking toegebrachte schade binnen 14 dagen en op eerste aanschrijven te herstellen, indien de beschadiging zodanig is dat deze naar het oordeel van het college het uiterlijk aanzien van de begraafplaats schaadt.
Indien binnen twee maanden na de dag van aanschrijving geen herstel of vernieuwing heeft plaatsgevonden, is het college bevoegd tot verwijdering en vernietiging van de gedenktekens of beplantingen over te gaan, waarbij geldt dat het college voor deze handeling niet aansprakelijk kan worden gesteld, onverlet het recht van het college tot herstel of vernieuwing op kosten van de rechthebbende of gebruiker over te gaan.
Onverminderd het bepaalde in het vorige lid worden particuliere graven niet eerder geruimd dan met toestemming van de rechthebbende dan wel wanneer het recht op de voet van het bepaalde in artikel 16, derde lid, of artikel 22 van de verordening op het beheer en gebruik van gemeentelijke begraafplaatsen in de gemeente Woerden is vervallen.
Rechthebbenden kunnen een particulier graf laten schudden; in dat geval vindt ruiming van het graf plaats door het zorgvuldig verzamelen van alle beenderen in een beenderenkist, die onder de bodem van het graf ingegraven wordt. Het is maximaal eenmaal toegestaan om een graf te schudden of om overblijfselen van lijken samen te voegen, en dan alleen wanneer het schudden naar oordeel van de beheerder uitvoerbaar is.
Artikel 5.19 Vervallen grafrechten
Het eventueel op het graf aanwezige gedenkteken of beplanting kan gedurende een maand vóór het vervallen van een grafrecht door de rechthebbende of gebruiker van het graf worden verwijderd. Na het vervallen van het grafrecht kunnen rechthebbenden of belanghebbenden geen aanspraken op deze voorwerpen doen gelden.
Artikel 5.20 Aanwijzen interferentiegebieden
Ter voorkoming van interferentie tussen gesloten (en tussen gesloten en open) bodemenergiesystemen onderling of anderszins ter bevordering van een doelmatig gebruik, worden de plangebieden Snellerpoort, Middelland-Noord en Stationsgebied Woerden, zoals omkaderd op bijlage 6, aangewezen als interferentiegebied.
Artikel 5.21 Aanwijzing- en wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders oefenen namens de raad de bevoegdheid uit om interferentiegebieden aan te wijzen, vast te stellen en te wijzigen, indien zij van oordeel zijn dat dit ter voorkoming van interferentie tussen gesloten en tussen gesloten en open bodemenergiesystemen onderling of anderszins ter bevordering van een doelmatig gebruik van bodemenergie nodig is. Over het aanwijzen van interferentiegebieden vindt afstemming plaats met Gedeputeerde Staten van Utrecht.
Artikel 5.22 Vaststellen en wijzigen bodemenergieplannen
Burgemeester en wethouders oefenen namens de raad de bevoegdheid uit om bodemenergieplannen vast te stellen en te wijzigen voor interferentiegebieden. Deze bodemenergieplannen bevatten beleidsregels voor het gebruik van bodemenergie door gesloten en open bodemenergiesystemen. Over het vaststellen en wijzigen van bodemenergieplannen voor een interferentiegebied vind afstemming plaats met Gedeputeerde Staten van Utrecht.
Hoofdstuk 6: Toezicht, straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 6.2 Betreden woningen, gebouwen en terreinen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Aldus besloten door de raad van de gemeente Woerden in zijn openbare vergadering, gehouden op 9 oktober 2025,
De griffier,
mevrouw Fransje E.H.M. Backerra
De voorzitter,
mevrouw Monique M. Bonsen-Lemmers
Ligplaatsen en openbaar vaarwater (hoofdstuk 2, afdeling 5)
Vaartuig: elk drijvend lichaam dat wegens zijn drijfvermogen wordt gebruikt dan wel bestemd of geschikt is voor het vervoer te water van personen of goederen of voor het dragen of vervoeren van al dan niet met het drijvende lichaam één geheel uitmakende voorwerpen, daaronder begrepen een watervliegtuig, drijvende werktuigen zoals kranen, baggermolens, pontons of materieel van soortgelijke aard, alsmede woonschepen, woonarken, glijboten en ponten.
Ligplaats innemen: het aanleggen met een schip aan een kade, laad- en losplaats of steiger of dat gedeelte van het openbaar vaarwater dat gebruikt mag worden voor het afmeren van een schip. Het zich binnen 12 meter vanaf de oeverlijn van de kade ophouden met het doel om personen en of goederen van of aan boord te nemen.
Cultureel erfgoed (hoofdstuk 3, afdeling 1)
Historisch onderzoek: onderzoek naar het ontstaan- of aanleg, de veranderingen- en gebruiksgeschiedenis, de gaafheid en conservering, de betekenis en de waarden van gebieden, structuren, gebouwen en objecten, in hun ruimtelijke samenhang, aan de hand van de aanleg, vorm, constructies, gebruikte materialen en afwerking. Het onderzoek brengt in kaart hoe de oorspronkelijke situatie was, welke veranderingen er in de loop der tijd zijn aangebracht, en het beschrijft de bestaande situatie als uitkomst van die eerdere processen, alsmede de huidige cultuurhistorische waardestelling. De onderzoeken zijn te onderscheiden in cultuurhistorisch-, archeologisch-, bouwhistorisch-, architectuur- en tuin-historisch onderzoek. Bovendien te onderscheiden in gradaties: verkennend, inventariserend en gedetailleerd onderzoek.
Bomen (hoofdstuk 3, afdeling 2)
Vellen: onder vellen wordt mede verstaan; rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen, zowel boven- als ondergronds, die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben, alsmede het nalaten van handelingen waarvan men weet of behoort te weten dat dit de dood of ernstige beschadiging van de houtopstand ten gevolg kan hebben.
Geluid- en lichthinder (hoofdstuk 4, afdeling 1)
Beheer gemeentelijke begraafplaatsen (hoofdstuk 5, afdeling 3)
Beheerder: degene die door het college met de dagelijkse leiding van de begraafplaatsen is belast, bevoegd is namens het college de in of krachtens deze verordening bedoelde grafrechten te vestigen en ontheffingen af te geven, of degene die hem vervangt of degene die met bepaalde deeltaken is belast;
Duurzame materialen: vaste, niet buigzame materialen van natuursteen, glas, hout, keramiek, kunststof en metaal, die van nature of middels een daartoe speciale behandeling weerbestendig zijn, niet breukgevoelig en die bestaan uit één geheel en waarvan de praktische toepasbaarheid zoals opnemen, verplaatsen, e.d. gewaarborgd is;
Particulier graf: een graf, waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot het doen begraven en begraven houden van lijken, het doen bijzetten van asbussen en het doen verstrooien van as. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt, voor zover van belang, onder “particulier graf” mede verstaan “particuliere urnenkelder“, “particuliere urnennis” of “particulier kindergraf”;
Interferentiegebieden (hoofdstuk 5, afdeling 4)
Gesloten bodemenergiesysteem: installatie waarmee, zonder grondwater te onttrekken en na gebruik in de bodem terug te brengen, gebruik wordt gemaakt van de bodem voor de levering van warmte of koude ten behoeve van de verwarming of koeling van ruimten in bouwwerken, door middel van een gesloten circuit van leidingen, met inbegrip van een bijbehorende warmtepomp circulatiepomp en regeneratievoorziening, voor zover aanwezig;
Interferentiegebied: een of meerdere aangewezen gebieden binnen de gemeente Woerden waarin ordening van bodemenergiesystemen wenselijk is met het oog op het voorkomen van negatieve onderlinge beïnvloeding van meerdere bodemenergiesystemen of anderszins ter bevordering van het doelmatig gebruik van bodemenergie;
Open bodemenergiesysteem: installatie waarmee van de bodem gebruik wordt gemaakt voor de levering van warmte of koude ten behoeve van de verwarming of koeling van ruimten in bouwwerken, door grondwater te onttrekken en na gebruik in de bodem terug te brengen, met inbegrip van bijbehorende bronpompen en warmtewisselaar en, voor zover aanwezig, warmtepomp en regeneratievoorziening;
Bijlage 2: Beoordelingscriteria individuele bomen (LBSB)
bijlage 2 beoordelingscriteria individuele bomen (lbsb)
Beoordelingscriteria individuele bomen (LBSB)
Bijlage 3: Bijdrageregeling Bijzondere Status Bomen
In deze subsidieregeling wordt verstaan onder:
Subsidie: een subsidie als bedoeld in artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te weten “de aanspraak op financiële middelen, door het bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten”.
Artikel 4 - Algemene voorwaarden
Artikel 5 - Uitbetaling bijdrage, terugvordering en subsidieplafond
De betaling van de subsidie zal slechts geschieden nadat:
Indien aantoonbaar misbruik van de subsidieregeling wordt gemaakt, houdt het college zich het recht voor de subsidie (gedeeltelijk) niet uit te betalen of bij naderhand vastgestelde onjuiste informatie, naar het oordeel van het college, houdt het college zich het recht voor de uitbetaalde subsidie terug te vorderen.
Artikel 6 - Bijzondere beslissingsbevoegdheid
In alle gevallen waarin deze regeling niet of niet in voldoende mate voorziet, beslist het college.
Bijlage 4: Checklist van de BEA-standaard (Bomen Effect Analyse)
Deze checklist is een hulpmiddel bij het invullen van de BEA-standaard. Dat wil zeggen dat sommige controlepunten in een concrete situatie niet relevant zijn, terwijl andere niet genoemd worden. Het uitgangspunt is een zorgvuldige en ter zake kundige beoordeling.
q De reden waarom besloten is tot het (laten) uitvoeren van een Bomen Effect Analyse. Bijvoorbeeld: op grond van een bestemmingsplanvoorschrift, een vergunningsvoorschrift of instandhoudingsplicht op basis van APV of de politieke of publieke wens de mogelijkheid van inpassen van de waardevolle boom te onderzoeken.
§ Vraagstelling of probleemstelling opdrachtgever.
q Specificatie vraag of probleem van opdrachtgever. Bijvoorbeeld: zijn bouw- of aanlegvoorwaarden ten behoeve van boom kosten neutraal te realiseren? Is het verplanten van deze boom een optie? Wat is maximaal mogelijk aan snoei van kroon of wortels? Wat is de monetaire waarde van de boom?
q Vermelding standaardvraag: kan de boom, in het perspectief van de voorgenomen bouw of aanleg, in zijn huidige verschijningsvorm en op deze standplaats, duurzaam behouden blijven?
§ Situatie en uit te voeren werk.
q Beschrijving van het voorgenomen werk in detail. De exacte locatie, omschrijving van de bouw of aanleg en de wijze van uitvoering.
q Beschrijving van de locatie van de boom of bomen in relatie tot het voorgenomen werk.
q Plattegrond / situatieschets.
§ Kwaliteit van de houtopstand.
q Bijvoorbeeld: Opgenomen in het bestemmingsplan, het landelijk Register van monumentale bomen of een gemeentelijke lijst van waardevolle bomen; onderdeel uitmakend van (hoofd) groenstructuur, beeldbepalende boom, bijzondere soort. Zoveel mogelijk refereren aan bestemmingsplannen, groenstructuur- of bomenbeleidsplannen, dan wel het kapvergunningenbeleid of andere plaatselijke beleidsuitgangspunten.
q Beoordeling conditie. Bij het beoordelen hiervan dient onder meer gekeken te worden naar de bladbezetting, -kleur en -grootte, de scheutlengte, het vertakkingspatroon, de hoeveelheid dood hout of schimmels en aantastingen. Bij het vaststellen van een verminderde conditie moet ook de mogelijke oorzaak achterhaald worden, zodat maatregelen geadviseerd kunnen worden (bijvoorbeeld in de groeiplaats) om de conditie van de boom te verbeteren. Zie voor onderzoeksmethodieken: stadsbomen Vademecum 3A: boomcontrole en onderzoek, IPC Groene Ruimte, Arnhem 2002.
q Beoordeling mechanische structuur. Hierbij dient beoordeeld te worden of er aanwijzingen zijn dat de structuur van de boom is aangetast, hetgeen kan leiden tot breuk van takken of stam of het omwaaien van de boom. Mechanische verzwakkingsymptomen als verdikkingen, holten, scheuren, plakoksels, afwijkende bastpatronen of verdikkingsgroei moeten worden onderzocht. Zie voor inspectiepunten van de visuele structuurbeoordeling: KBB© versie 2001, NOCB, Westervoort en/of: stadsbomen Vademecum 3A: boomcontrole en onderzoek, IPC Groene Ruimte, Arnhem 2002. Naast de bovengrondse situatie is het van belang te weten op welke wijze het wortelstelsel is opgebouwd. De belangrijkste stabiliteitswortels moeten in kaart worden gebracht.
§ Toekomstverwachting in onveranderde of verbeterde omstandigheden.
q Beoordeling van de toekomstverwachting van de houtopstand wanneer de voorgenomen bouw of aanleg niet plaatsvindt. Indien een verminderde conditie is geconstateerd, moet worden ingeschat wat de toekomstverwachting is wanneer de omstandigheden worden geoptimaliseerd, uiteraard binnen realistische mogelijkheden.
§ Fase waarin project zich bevindt.
q Een nauwkeurige beschrijving van de fase waarin het project verkeert, geeft aan hoe concreet de plannen zijn. Indien het project reeds verschillende fasen doorlopen heeft, is het van belang na te gaan wat de mogelijke uitgangspunten ten aanzien van de houtopstand in deze fasen waren. Mogelijk dat in een startnotitie een intentieverklaring is opgenomen over het inpassen van de houtopstand. Of dat de politiek hierover een uitspraak heeft gedaan.
q Nagaan welke beslissingen ten aanzien van de bouw of aanleg reeds zijn genomen en in hoeverre deze onomkeerbaar zijn. Door dit inzichtelijk te hebben, is duidelijk wat de bewegingsruimte is voor het stellen van randvoorwaarden ten aanzien van de bouw of aanleg.
q De effecten voor de houtopstand dienen in kaart gebracht te worden op grond van de plannen die er liggen en op grond van voorzienbare problemen bij de uitvoering. Hoe concreter het project, des te beter zijn de effecten voor de houtopstand te beoordelen. Daar staat tegenover dat, hoe concreter het project, des te meer beslissingen ten aanzien van de uitvoering reeds genomen zijn, waardoor er minder gelegenheid en/of mogelijkheid is tot aanpassingen. Het is raadzaam onderscheid te maken in onderdelen of fasen van het bouw- of aanlegproces. De wijze waarop eventuele sloop wordt uitgevoerd kan andere gevolgen hebben voor de boom of bomen dan de manier waarop de bouw wordt gerealiseerd. Soms is sprake van afgeleide consequenties. Voor de aanleg van een fundering zal een funderingssleuf gegraven moeten worden. Of: bij de bouw van een garage is te voorzien dat er later ook een uitrit moet komen.
q De noodzakelijke snoei is (on)verantwoord. De boom kan bijvoorbeeld ten behoeve van de bouw deskundig gesnoeid worden, zodat sprake is van een duurzame instandhouding. Omgekeerd kan de snoei dermate rigoureus zijn dat de kans op het inrotten van de wonden of andere problemen groot is. Bijvoorbeeld bij het voor de wegaanleg noodzakelijk opkronen van oude bomen. De beoordeling van de effecten hangt mede af van de boomsoort. Sommige soorten hebben een beter reactievermogen dan andere.
q De windbelasting gaat veranderen. Bijvoorbeeld doordat de boom meer vrijgesteld wordt of juist tegen de nieuwbouw aangeplakt komt te staan.
q Het uitgroeien van de kroon is (on)mogelijk. Bij het handhaven van bijvoorbeeld een halfwas beuk op een halve meter afstand van het balkon zijn klachten van toekomstige bewoners voorspelbaar. Bij deze beoordeling speelt de boomsoort ook een rol. Een paardekastanje of beuk houdt meer licht tegen dan een berk of een iep.
q Het nieuwe gebouw zorgt voor reflectie en/of opwarming. De kans op zonnebrand is groot bij een beuk aan de zuidkant van een nieuw spiegelgebouw. Ook hier speelt de soortgevoeligheid een rol.
q De verdichting van de bodem is (on)verantwoord. Door de bouwwerkzaamheden onder de kroon raakt de bodem te zeer verdicht, waardoor een te groot deel van het wortelstelsel afsterft, zeker wanneer deze activiteiten in natte omstandigheden worden uitgevoerd.
q De realisatie gaat gepaard met een (on)acceptabel verlies van wortels. De boom raakt bijvoorbeeld belangrijke stabiliteitswortels kwijt door plaatsing van de fundering (verticale afgraving).
Of een boom die afhankelijk is van het hangwater verliest een te groot deel van zijn wateropnamecapaciteit door het verwijderen van de toplaag (horizontale afgraving).
q De toekomstige doorwortelbare ruimte is (on)voldoende. Een betonbak van 4 m³ voor een volwassen eik of kastanje is bijvoorbeeld onvoldoende.
q De voorgestelde ophoging of verharding (afdichting) onder de kroon is gezien de dikte van het pakket, het materiaalgebruik, het verhardingstype, het deel van de kroonprojectie en/of de boomsoort (on)verantwoord.
q Er vindt bronbemaling plaats hetgeen leidt tot grondwateronttrekking. Bomen in de wijde omgeving lopen in het groeiseizoen het gevaar te verdrogen.
§ Alternatieven in uitvoering.
q Een deel van het bouwvolume kan elders gerealiseerd worden, waardoor drastische snoei van de kroon achterwege kan blijven. Of: de geplande verbreding van de weg is niet nodig omdat dit (verkeers)knelpunt ergens anders kan worden opgelost. De praktijk wijst uit dat conflicterende belangen vaak niet ter plaatse kunnen worden opgelost, maar wel elders. De smalle tweebaansweg hoeft bijvoorbeeld niet meer verbreed te worden ten koste van de monumentale bomenrij, omdat de desbetreffende weg door een andere verkeerscirculatie eenrichtingsverkeer wordt.
q Het plaatsen van windschermen of een verankering kan de effecten van veranderde windbelasting beperken.
q De stam omwikkelen met jute of het gebruik van een andere materiaalsoort kan de effecten van reflectie verminderen.
q Ver- of afdichting van de ondergrond is te voorkomen door een deel van het gebouw of de weg zwevend te funderen. Op de belangrijke punten van de te bouwen woning of de aan te leggen weg worden palen of putten op een grote diepte in de grond geschroefd, geheid of geboord, waarbij rekening gehouden wordt met het patroon van de belangrijke stabiliteitswortels.
q De wortels onder het nieuwe fietspad worden overkluisd, waardoor ze onder het fietspad door kunnen blijven groeien, in plaats van dat ze afgehakt worden of afsterven ten gevolge van afdichting.
q Prefab-bouw draagt ertoe bij dat ter plaatse minder ruimte nodig is voor de uitvoering.
q Het gebruik van kleinere machines kan schade aan bomen voorkomen.
q Voor de aanleg van kabels en leidingen of bijvoorbeeld het vervangen van het riool kan gebruikgemaakt worden van zogeheten sleufloze technieken. Hierbij hoeft geen sleuf gegraven te worden, waardoor geen wortels worden doorsneden, maar wordt bijvoorbeeld gebruikgemaakt van de techniek van gestuurd boren onder de wortels door. Een ander alternatief is het handmatig graven ter hoogte van de kroonprojectie, waarbij alle wortels dikker dan 5 centimeter gespaard dienen te worden.
q Afgraven van de toplaag vanwege bodemvervuiling is rond bomen niet altijd noodzakelijk. Er zijn alternatieve methoden, waaronder die van gedeeltelijke gronduitwisseling tussen de wortels gecombineerd met een gedeeltelijke ophoging, waardoor een nieuwe leeflaag wordt gerealiseerd.
q Noodzakelijke ophoging binnen de kroonprojectie kan uitgevoerd worden met behulp van bijvoorbeeld lavakorrels en beluchtingsbuizen, waardoor verstikking van onderliggende wortels wordt voorkomen. Of alleen ophogen met grof zand en dit niet te zwaar verdichten, dat wil zeggen tot een indringingsweerstand van maximaal 1,5 mpa.
q Het plaatsen van een damwand buiten de kroonprojectie van de boom of bomen kan uitdroging tegengaan. Bronnering dient zoveel mogelijk buiten het groeiseizoen te gebeuren (half oktober t/m februari).
§ Meest boomvriendelijk alternatief.
q De voorwaarden waaraan de bouw of aanleg moet voldoen, zodat een zo goed mogelijke inpassing van de houtopstand in bouw of aanleg wordt gewaarborgd. Dat kan één alternatief of een combinatie van alternatieven voor de bouw of aanleg zijn.
§ Antwoord op de vraag: kan de boom, in het perspectief van de voorgenomen bouw of aanleg, in zijn huidige verschijningsvorm en op deze standplaats, duurzaam behouden blijven?
§ Ja: eventueel onder randvoorwaarden voor de uitvoering en met hulp van aanbevolen/ noodzakelijke boombeschermende maatregelen (per bouwfase).
q Bijvoorbeeld: de effecten van de realisatie van bouw of aanleg staan een duurzame instandhouding van de houtopstand niet in de weg.
q Of: een eenvoudige randvoorwaarde voor de uitvoering of een kleine aanpassing van de bouw of aanleg kan leiden / leidt tot een duurzame instandhouding.
q Of: het meest boomvriendelijke alternatief biedt het beste perspectief voor een duurzame relatie tussen boom en gebouw. Gezien de relatief kleine aanpassing en investering biedt dit alternatief een hoge meerwaarde en is derhalve aan te raden.
§ Nee: niet met alternatieve boommaatregelen.
q Bijvoorbeeld: bij een boom met een matige tot slechte toekomstverwachting in de huidige omstandigheden is inpassing in de herinrichtingsplannen in de meeste gevallen niet zinvol.
q Of: de realisatie van het bouwvolume is niet te combineren met het duurzaam instandhouden van het kroonvolume. Er zal een keuze gemaakt moeten worden tussen het gebouw en de boom. Beide gaan niet samen. De boom is overigens gezien het bewortelingspatroon niet op korte termijn te verplanten.
§ Eindoordeel vraag/probleem opdrachtgever.
q Bijvoorbeeld: De getaxeerde waarde van de boom is € 27.550,00.
q De uitvoering van bepaalde onderdelen van de bouw of aanleg waren ten tijde van het opstellen van de Bomen Effect Analyse niet bekend. Wanneer deze bekend worden, is nader onderzoek gewenst.
q Bij iedere wijziging in het plan of de uitvoering dient een terugkoppeling plaats te vinden met de uitvoerder van de BEA, zodat deze kan beoordelen of conclusies en aanbevelingen nader dienen te worden aangescherpt.
q Boombeschermende maatregelen voorafgaand aan en tijdens de uitvoering, bijvoorbeeld door het plaatsen van een vast, twee meter hoog bouwhek rond de kroonprojectie.
q Het aanstellen van een bomentoezichthouder is sterk aan te bevelen in bouw- en aanlegsituaties die meerdere fasen moeten doorlopen en/of voor onderdelen gebruikmaken van verschillende aannemers. Deze toezichthouder (een vakkundig boomverzorger) behartigt de belangen van de bomen tijdens de voorbereiding, het bouwoverleg en de uitvoering. Hij heeft de bevoegdheid handelend op te treden, indien niet conform de afspraken gewerkt wordt en dit schadelijk is voor de bomen.
q Na het afronden van de bouw- of aanlegactiviteiten dient te worden beoordeeld of deskundig kroononderhoud en/of bodemverbeterende maatregelen zijn aan te bevelen.
q In het bestek staat welke boombeschermingsmaatregelen door de uitvoerende aannemer(s) in acht genomen moeten worden. Indien toch schade aan de houtopstand wordt toegebracht, dient deze schade door een taxateur van de Nederlandse Vereniging van Taxateurs van Bomen (NVTB) beoordeeld te worden.
Bijlage 5: Tien geboden voor bouw of aanleg bij bomen
Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Na de inwerking van de Omgevingswet is een tijdelijk omgevingsplan van rechtswege ontstaan. Dit tijdelijke omgevingsplan bestaat uit het dan geldende bestemmingsplan, rijksregels die overgeheveld worden naar de gemeente (de bruidsschat) en een drietal verordeningen (Geurverordening, regels over archeologie uit de Erfgoedverordening en regels over afvoer van hemel- en grondwater). Alle overige verordeningen die geheel of gedeeltelijke regels bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving maken geen deel uit van dit tijdelijke omgevingsplan.
In de transitieperiode die loopt van 1 januari 2024 tot en met 31 december 2031 moet het tijdelijke omgevingsplan omgezet worden naar een definitief omgevingsplan. Tot deze transitie behoort ook de omzetting van de regels van verordeningen die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving in regels in het omgevingsplan.
In het kader van de invoering van deze wet zijn regels uit verordeningen, die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving, gebundeld in de Verordening fysieke leefomgeving (VFL). Door het bundelen van regels in een nieuwe verordening en deze vast te stellen zal het eenvoudiger zijn om regels uit verordeningen die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving in te voeren in het Omgevingsplan. De bepalingen vormen gezamenlijk een lokaal afwegingskader voor situaties die nog niet onder landelijke regelgeving of het omgevingsplan vallen, en bieden het bevoegd gezag de mogelijkheid om maatwerk te leveren bij concrete aanvragen of overtredingen. Onder de fysieke leefomgeving wordt verstaan: bouwwerken, infrastructuur, watersystemen, water, bodem, lucht, landschappen, natuur, cultureel- en wereld erfgoed. Voor de beoordeling welke regels onder de scope van het omgevingsplan vallen, hebben wij ons gebaseerd op de handreiking ‘Verordeningen en het omgevingsplan’ van de VNG. Hieronder is een toelichting opgenomen op de hoofdstukken, afdelingen en artikelen van de VFL waar dit nodig was.
Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen
Algemene toelichting op het hoofdstuk
Dit hoofdstuk bevat de algemene bepalingen die van toepassing zijn op de gehele verordening. Het vormt het fundament van de VFL en is van belang voor de interpretatie en toepassing van de overige hoofdstukken. De bepalingen in dit hoofdstuk zijn beleidsneutraal overgenomen en aangepast aan de terminologie van de Omgevingswet. De artikelen zijn zodanig opgesteld dat zij eenvoudig kunnen worden overgezet naar het omgevingsplan.
De begripsbepalingen zijn geactualiseerd en afgestemd op het begrippenkader van de Omgevingswet. Waar mogelijk zijn begrippen geharmoniseerd met al bestaande definities in rijksregelgeving of in het tijdelijke deel van het omgevingsplan.
Dit artikel biedt het bevoegd gezag een expliciete grondslag om een vergunning of ontheffing te weigeren. Lid 2 maakt het mogelijk om aanvragen af te wijzen als deze zó kort voor de beoogde activiteit zijn ingediend dat een zorgvuldige beoordeling niet meer haalbaar is. Hoewel strikt genomen geen besluit genomen hoeft te worden als een aanvraag te laat komt, biedt dit lid duidelijkheid aan de aanvrager. Daarmee voorkomt het dat initiatiefnemers onnodig lang in onzekerheid verkeren over het tijdig verkrijgen van toestemming.
Hoofdstuk 2: Activiteiten in de openbare ruimte
Algemene toelichting op het hoofdstuk
Hoofdstuk 2 van de VFL bevat bepalingen over activiteiten in de openbare ruimte die effect hebben op de fysieke leefomgeving. De regels zijn opgesteld met het oog op het beschermen van de bruikbaarheid, veiligheid, orde en het aanzien van de openbare ruimte. Veel van deze bepalingen zijn afkomstig uit de Algemene plaatselijke verordening (APV) Woerden 2023 en de Verordening gebruik openbaar vaarwater 2011.
De opgenomen artikelen hebben betrekking op handelingen waarvoor (nog) geen verplichting bestaat om deze op te nemen in het omgevingsplan. De artikelen vallen onder de verordenende bevoegdheid van de gemeenteraad zoals bedoeld in artikel 149 van de Gemeentewet. In enkele gevallen sluiten zij aan op regels uit het tijdelijke deel van het omgevingsplan, maar zijn zij aanvullend of uitvoerend van aard. Daarmee dragen zij bij aan een samenhangend gemeentelijk stelsel van regels voor de fysieke leefomgeving.
De artikelen 2.4 en 2.5 zijn gereserveerd opgenomen in de VFL. Deze artikelen hadden geen voorganger in de oorspronkelijke verordeningen van de gemeente en bevatten op dit moment dan ook geen inhoudelijke bepaling. De keuze om deze artikelnummers toch op te nemen als gereserveerde artikelen hangt samen met het streven naar uniforme nummering en structuur tussen de VFL van Woerden en die van de gemeente Oudewater. Door deze harmonisatie wordt het beheer, onderhoud en de toekomstige doorontwikkeling van de verordeningen vereenvoudigd, bijvoorbeeld bij intergemeentelijke samenwerking of bij het gezamenlijk opstellen van uitvoeringskaders. Daarnaast biedt dit ruimte om op een later moment — indien gewenst — alsnog bepalingen op deze posities toe te voegen zonder de systematiek van de VFL te verstoren.
Afdeling 1: Gebruik openbare ruimte
Deze afdeling bevat bepalingen over het gebruik van de openbare ruimte in brede zin. De regels zijn bedoeld om verstoringen in het gebruik, hinder voor anderen of onveilige situaties te voorkomen. De artikelen zijn grotendeels afkomstig uit de APV, uit de artikelen 2:10, 2:11, 2:12, 2:22, 4:17, 4:18, 4:19, 5:32, 5:33 en 5:34. Zij zijn beleidsneutraal overgenomen en waar nodig juridisch-technisch aangepast aan de Omgevingswet. Ze hebben binnen de VFL een plaats gekregen omdat ze ruimtelijk relevant zijn, dan wel van directe invloed zijn op de fysieke leefomgeving.
De opgenomen artikelen voorzien in:
De bepalingen vormen gezamenlijk een lokaal afwegingskader voor situaties die nog niet onder landelijke regelgeving of het omgevingsplan vallen, en bieden het college de mogelijkheid om maatwerk te leveren bij concrete aanvragen of overtredingen.
Artikel 2.1 Voorwerpen op of aan een openbare plaats
Artikel 2.1 is opgenomen in de VFL op basis van het fysieke karakter van het plaatsen van voorwerpen in de openbare ruimte. Oorspronkelijk kwam deze bepaling uit artikel 2:10 van de APV.
De bepaling is geschikt voor opname in het omgevingsplan omdat het oogmerk – het waarborgen van veiligheid, bruikbaarheid, onderhoud en ruimtelijke kwaliteit van de openbare ruimte – rechtstreeks verband houdt met de doelen van de Omgevingswet. Het artikel reguleert planbare en voorzienbare activiteiten die de fysieke leefomgeving beïnvloeden en waarvoor vergunningseisen op voorhand kunnen worden vastgesteld.
De tekst van het artikel is inhoudelijk grotendeels gelijk aan de oorspronkelijke APV-bepaling, maar redactioneel aangepast.
Wat voor soort objecten vallen bijvoorbeeld onder dit artikel?
Op grond van lid 5 kan het college nadere regels stellen. Zo is in het reclamebeleid van de gemeente Woerden regels opgenomen omtrent tijdelijke reclame.
Artikel 2.2 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Op grond van artikel 2.2, eerste lid, onder d van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is in de APV een vergunningplicht opgenomen voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg. Deze vergunningplicht valt onder het overgangsrecht van artikel 5.1, lid 1, onder a van de Omgevingswet, er ontstaat van rechtswege een omgevingsvergunning op grond van de Omgevingswet.
Artikel 2.3 Maken of veranderen van een uitweg
Op grond van artikel 2.2, eerste lid, onder d van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is in de APV een vergunningplicht opgenomen voor het maken of veranderen van een uitweg. Deze vergunningplicht valt onder het overgangsrecht van artikel 5.1, lid 1, onder a van de Omgevingswet, er ontstaat van rechtswege een omgevingsvergunning op grond van de Omgevingswet.
Dit artikel is overgenomen uit artikel 5:32 van de APV en bevat een verbod op het rijden met motorvoertuigen of bromfietsen op terreinen die geen openbare weg zijn. Uitzondering op dit verbod geldt indien het college specifieke terreinen aanwijst voor dit gebruik. Daarbij kan het college nadere regels stellen, gericht op het beperken van overlast, bescherming van milieuwaarden en waarborging van de veiligheid van gebruikers en omwonenden. De aanwijzing van dergelijke gebieden geschiedt via het omgevingsplan.
Hoewel het verbod zelf het karakter van een gedragsregel heeft en in oorsprong thuishoort in de APV, zijn de bepalingen over het aanwijzen en reguleren van terreinen ruimtelijk van aard. De onderdelen die gaan over het aanwijzen en reguleren van terreinen hebben een planologisch karakter. Het gaat om de fysieke toedeling van ruimte aan een activiteit met impact op de leefomgeving. Dergelijke afwegingen vallen onder de reikwijdte van het omgevingsplan zoals bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet. De doelstelling van artikel 1.3 Ow – het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving – is hier direct op van toepassing.
Voor speciaal ingerichte crossterreinen kunnen rijksregels gelden op basis van paragraaf 3.9.1 van het Bal. Artikel 2.9 vult deze rijksregels aan en biedt lokale reguleringsruimte voor terreinen die niet onder het Bal vallen.
Door het artikel op te nemen in de VFL ontstaat ruimte om de planmatige aspecten van motorcrossactiviteiten later juridisch te verankeren in het omgevingsplan, zonder afbreuk te doen aan het handhaafbare karakter van het verbod. Ook borgt het de planologische en milieurelevante aspecten van crossactiviteiten en maakt latere integratie in het omgevingsplan juridisch en inhoudelijk mogelijk.
Artikel 2.9 Beperking verkeer in natuurgebieden
Dit artikel is overgenomen uit artikel 5:33 van de APV. De bepaling heeft een hybride karakter: enerzijds gaat het om gedragsregels, anderzijds om regulering van verkeer in relatie tot de bescherming en het gebruik van natuurgebieden, parken en recreatieterreinen. De kernbepalingen over aanwijzing van paden en routes en de bijbehorende uitzonderingen zien op de fysieke inrichting van deze gebieden en zijn daarom relevant voor het omgevingsplan.
Om die reden is ervoor gekozen om het verbod én de aanwijzingsgronden op te nemen in de VFL. Lid 3, dat verwijst naar expliciet aangewezen routes in het omgevingsplan, zorgt voor afstemming met bestaande bestemmingsplannen (zoals binnen de bestemming Groen). De bepaling ondersteunt bovendien de uitvoerbaarheid van toezicht en handhaving en vormt een juridisch kader voor het stellen van nadere regels door het bevoegd gezag.
Artikel 2.10 Verbod afvalstoffen te verbranden of anderszins vuur te stoken
Dit artikel is gericht op het voorkomen van overlast of gevaar door het stoken van vuur in de openbare ruimte en is afkomstig van artikel 5:34 APV. De bepaling is aanvullend op landelijke milieuregels en wordt opgenomen in de VFL zolang geen integratie in het omgevingsplan is voorzien. Het is herschreven onder voorstel van de Omgevingsdienst Regio Utrecht (ODRU) om aan te sluiten bij het systeem van de Omgevingswet. Begrippen zoals "buiten een inrichting" zijn vervallen omdat het begrip inrichting in deze context geen juridische betekenis meer heeft. De uitzonderingen zijn herformuleerd op basis van hinder, gevaar en milieubelasting, zodat het artikel in lijn is met de terminologie en systematiek van het huidige omgevingsrecht. De uitzonderingen zijn nu geformuleerd op basis van hinder, gevaar en milieubelasting in plaats van aansluiting bij het oude milieurecht.
Afdeling 2: Markten en terrassen
De afdeling is gereserveerd met het oog op latere opname van regels en gebiedsaanwijzingen voor markten en terrassen in het omgevingsplan.
De gemeente Woerden beschikt over een Marktverordening. Deze verordening regelt de verdeling van de schaarse vergunningen voor een standplaats op de markt. Omdat regels over wie een standplaats kan krijgen (toedeling van schaarse ruimte) niet ziet op (het wijzigen van) de fysieke leefomgeving, zijn deze regels niet overgenomen in de VFL. Wel kan in het omgevingsplan regels gesteld worden die bepalen waar marktstandplaatsen zijn toegestaan (en waar niet).
Terrassen vallen onder de reikwijdte van de exploitatievergunning uit 2.28 van de APV. Een exploitatievergunning is nodig voor het exploiteren van een horecabedrijf, eventueel met terras. Bij een exploitatievergunning wordt getoetst of de horecaonderneming geen negatieve invloed heeft op de openbare orde, veiligheid en leefbaarheid in de omgeving. Tevens wordt getoetst of de exploitant van slecht levensgedrag is. Dit valt niet onder de van de fysieke leefomgeving en daarom wordt de exploitatievergunning, met voorschriften over het terras, niet opgenomen in de VFL. Wel kan in het omgevingsplan regels worden opgenomen over waar een horecabedrijf of terras is toegestaan. Daarom is deze afdeling gereserveerd voor regels over terrassen.
Deze afdeling bevat bepalingen over het innemen van standplaatsen op openbare grond. De regels zijn afkomstig uit hoofdstuk 5, afdeling 4 van de APV (artikelen 5:17 t/m 5:20). Zij zijn overgenomen vanwege hun directe ruimtelijke werking en de noodzaak tot lokale afweging bij de verdeling en inrichting van de openbare ruimte.
De bepalingen maken het mogelijk om regels te stellen over het aantal en de locatie van standplaatsen, de belangenafweging bij vergunningverlening en de bescherming van andere functies van de openbare ruimte. Door deze regels in de VFL op te nemen ontstaat duidelijkheid voor ondernemers en wordt invulling gegeven aan het gemeentelijk beleid ten aanzien van tijdelijke verkoopvoorzieningen in de openbare ruimte.
Deze regels zijn geschikt voor opname in het omgevingsplan, omdat zij betrekking hebben op het gebruik van de fysieke leefomgeving, de toedeling van functies en de wijze waarop de openbare ruimte wordt ingericht en benut. De VFL biedt hiervoor het overgangskader, met het oog op een latere vertaling naar het juridisch deel van het omgevingsplan.
Afdeling 4: Voertuigen, kampeermiddelen en overig
Deze afdeling bevat bepalingen over het parkeren en stallen van voertuigen, kampeermiddelen en objecten in de openbare ruimte. De artikelen zijn afkomstig uit de APV, met name uit de hoofdstukken 4 en 5 (artikelen 4:13, 5:1A, 5:2 t/m 5:12). Inhoudelijk richten de bepalingen zich op het voorkomen van aantasting van het straatbeeld, het beperken van parkeerdruk, het behoud van groenvoorzieningen en het voorkomen van hinder en gevaarlijke situaties.
In de besluitvorming over deze afdeling is uitgebreid stilgestaan bij de verhouding tussen deze bepalingen en het omgevingsplan. Enerzijds zijn enkele artikelen traditioneel verbonden aan de openbare orde en handhaafbaar via het strafrechtelijk bestuursinstrumentarium (zoals de buitengewoon opsporingsambtenaar). Anderzijds zijn de bepalingen inhoudelijk nauw verbonden met de fysieke leefomgeving en de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet, zoals het beschermen van de omgevingskwaliteit en het doelmatig gebruik van de openbare ruimte.
De bepalingen zijn geschikt voor opname in het omgevingsplan, omdat zij:
De gemeente kiest ervoor om deze bepalingen via de VFL op te nemen als juridisch kader, met het oog op latere integratie in het omgevingsplan. Daarbij worden ook de strafbepalingen uit de APV meegenomen om te zorgen voor een eenduidig en handhaafbaar regime.
Artikel 2.15 Parkeren van voertuigen met gevaarlijke stoffen
Er is een lacune tussen de Wet vervoer gevaarlijke stoffen en het Vuurwerkbesluit. Als gevolg hiervan kan niet worden opgetreden tegen het opslaan van 20 kilogram netto massa van ontplofbare stof (dit komt overeen met tweehonderd kilogram consumentenvuurwerk) in voertuigen. In de APV is daarom een bepaling opgenomen opgenomen in de APV om dit gat te dichten. Omdat deze bepaling een ruimtelijke component heeft (beschermen milieu) is deze bepaling overgenomen in de VFL.
Artikel 2.20 Parkeren van grote voertuigen
Artikel 2.20 bevat een objectief verbod op het parkeren van voertuigen die langer zijn dan 6 meter of hoger dan 2,4 meter. Dit verbod geldt op alle wegen binnen de gemeente en is bedoeld ter bescherming van het straatbeeld, verkeersveiligheid en leefbaarheid. De gemeente Woerden heeft gekozen om een algemeen verbod te hanteren. Het college heeft plaatsen aangewezen waar dergelijke grote voertuigen mogen parkeren. Ook zijn uitzonderingen opgenomen voor voertuigen die noodzakelijk aanwezig zijn vanwege werkzaamheden.
Artikel 2.22 Overlast van fiets of bromfiets
Dit artikel is afkomstig uit artikel 5:12 van de APV. De gemeente Woerden heeft bij een eerdere herziening van de APV ervoor gekozen om dit artikel te verruimen om zo de overlast van fietsen en bromfietsen, inclusief zwerffietsen en fietswrakken, aan te kunnen pakken.
Artikel 2.23 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
Dit artikel (4:13 APV) is juridisch-technisch aangepast om te voldoen aan de terminologie van de Omgevingswet; het oude begrip "buiten een inrichting" is geschrapt. Het is herschreven onder voorstel van de ODRU om aan te sluiten bij het systeem van de Omgevingswet. Begrippen zoals "buiten een inrichting" zijn vervallen omdat het begrip inrichting in deze context geen juridische betekenis meer heeft.
Afdeling 5: Ligplaatsen en openbaar vaarwater
Deze afdeling bevat bepalingen over het gebruik van openbaar vaarwater binnen de gemeente. De regels zijn afkomstig uit de Verordening gebruik openbaar vaarwater Woerden 2011, met name de artikelen 1 tot en met 5, 20 en 21. De bepalingen zijn gericht op het reguleren van ligplaatsen voor vaartuigen en het gebruik van watergebonden voorzieningen. Bepalingen die niet zijn overgenomen uit de verordening, zien op het nautisch beheer en gedragsregulering van scheepvaartactiviteiten betreft, die niet binnen de reikwijdte van de Omgevingswet vallen. Omdat het om een beperkt aantal bepalingen gaat, worden deze opgenomen in de APV en komt de Verordening gebruik openbaar vaarwater Woerden te vervallen.
De bepalingen zijn overgenomen vanwege hun directe ruimtelijke en fysieke impact op het watersysteem en de oevers. Door het opnemen van deze regels in de VFL wordt het mogelijk om lokale afwegingen te maken over de toedeling van ligplaatsen, het behoud van doorvaarbaarheid en het voorkomen van hinder of gevaarlijke situaties op en rondom het water. De regels zijn geschikt voor latere opname in het omgevingsplan, omdat zij:
De bepalingen voorzien ook in een vergunningstelsel waarmee het bevoegd gezag maatwerk kan leveren en toezicht kan houden op de toedeling en het gebruik van ligplaatsen. De juridische grondslagen sluiten aan bij de gemeentelijke bevoegdheden op basis van de Gemeentewet en de doelstellingen van de Omgevingswet.
De feitelijke aanwijzing van ligplaatsen vindt plaats via een afzonderlijk besluit. In dit besluit zijn de locaties aangewezen als bestemd voor gebruik door vergunninghouders (geregeld in artikel 2.31 VFL):
Deze locaties zijn nader uitgewerkt op kaarten met genummerde ligplaatsen, aangeduid als “ligplaatsen vaartuigen binnenstad Woerden”. Dit besluit maakt het mogelijk om de fysieke ruimte gericht toe te wijzen en het gebruik te reguleren in samenhang met het gemeentelijk belastingbeleid.
Bij de toekomstige omzetting van de VFL naar het omgevingsplan dient overwogen te worden of dit aanwijzingsbesluit ook als juridisch bindende regel in het omgevingsplan wordt opgenomen, zodat de ligging en omvang van ligplaatsen planologisch wordt vastgelegd. Dit draagt bij aan de rechtszekerheid voor gebruikers én aan de handhaafbaarheid van het beleid.
Hoofdstuk 3: Bescherming van de leefomgeving
Deze afdeling bevat bepalingen over de bescherming van gemeentelijke monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en archeologische waarden. De artikelen zijn afkomstig uit de Erfgoedverordening Woerden (artikelen 5 t/m 21 en 23) en artikel 5:38 van de APV. Ze zijn opgenomen vanwege hun directe relatie met de fysieke leefomgeving en hun juridische verplichte doorwerking naar het Omgevingsplan.
Samen met de Omgevingswet vormt de Erfgoedwet het fundament voor de bescherming van monumenten. De Erfgoedwet bevat de algemene regels voor het behoud van cultureel erfgoed. In de Omgevingswet komen de meer specifieke regels over de instandhouding van monumenten, de omgang met de fysieke leefomgeving en de verlening van vergunningen. De opgenomen regels hebben betrekking op instandhoudingsplichten, vergunningsvereisten, weigeringsgronden en het gemeentelijk erfgoedregister. Voor een aantal bepalingen – de instandhoudingsplicht, de aanwijzing en bescherming van gemeentelijke monumenten, de vergunningplicht voor gemeentelijke monumenten en de verbodsbepaling voor sloop in beschermde gezichten – geldt dat zij uiterlijk per 2032 moeten zijn overgezet naar het omgevingsplan, op grond van artikel 2.1 van het Omgevingsbesluit en artikel 4.2 van de Omgevingswet.
De bepalingen bieden het bevoegd gezag handvatten om zorgvuldig om te gaan met cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, structuren en gebieden. Tegelijkertijd is voorzien in een vergunningstelsel en beoordelingskaders om maatwerk mogelijk te maken en rechtszekerheid te bieden aan initiatiefnemers. De Erfgoedverordening is voor inwerkingtreding van de Omgevingswet geactualiseerd. In de Omgevingswet wordt materieel gezien het bestaande stelsel van monumenten- en sloopvergunningen nagenoeg één-op-één overgenomen. Wel vindt op een aantal wetstechnische, procedurele en inhoudelijke punten stroomlijning plaats, die samenhangt met de samenvoeging met andere stelsels en de achterliggende vereenvoudigingsgedachte. Ook bepalingen over taken en bevoegdheden van de gemeentelijke monumentencommissies, de aanwijzing van gemeentelijke beschermde stads- of dorpsgezichten en in dat kader het opstellen van beschermende bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen) en de bepalingen over de archeologische monumentenzorg in bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen gaan over naar de Omgevingswet.
Bepalingen betreffende roerend cultureel erfgoed (cultuurgoederen) en het erfgoedregister vallen buiten de scope van de Omgevingswet, omdat deze geen (of althans niet direct) betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. Bepalingen hierover uit de Erfgoedverordening zijn daarom niet overgenomen in de VFL.
Artikel 3.1 Aanwijzing als gemeentelijk monument
Dit artikel regelt de toekenning van de status van gemeentelijk monument aan een monument of archeologisch monument (een tuin en een park vallen binnen het begrip ‘monument’, natuurlandschap niet). De aanwijzing vergt een belangenafweging tussen het met de aanwijzing te dienen belang en de overige bij de aanwijzing betrokken belangen, waaronder planologische en/of economische belangen of het gebruik van het monument of archeologisch monument. Deze formulering is ontleend aan artikelen 3.1, eerste lid, en 3.16, tweede lid, van de Erfgoedwet.
Burgemeester en wethouders hebben beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een monument of archeologisch monument als gemeentelijk beschermd monument; er geldt bovendien niet zoiets als de voorheen gehanteerde vijftigjarengrens voor monumenten. Bij de afweging van belangen die daarbij een rol spelen moeten ook de belangen van het gebruik ten opzichte van de te beschermen monumentale waarde uitdrukkelijk en gemotiveerd naar voren komen. Bij de voorbereiding van een aanwijzing moeten deze belangen derhalve in concreto worden onderzocht. Artikel 2 van de verordening van vóór 2016 (vergelijkbaar met het oude artikel 2, eerste lid, van de Monumentenwet 1988) over het gebruik van het monument, keert echter niet terug in deze verordening. Voor de aanwijzing als gemeentelijk monument voegt de bepaling over het gebruik van het (archeologisch) monument geen belang toe dat niet al op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient te worden meegewogen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gaat het bij een besluit over de aanwijzing als beschermd monument om de afweging van het algemeen belang dat is gemoeid met de bescherming van het cultureel erfgoed tegen de belangen die de eigenaar heeft bij al dan niet aanwijzing. Het gebruik van het monument wordt beschouwd als een aspect van de belangen van de eigenaar en behoeft daarom niet afzonderlijk te worden benoemd.
Op basis van de Invoeringswet, mogen gemeenten tijdens de overgangsfase tot 2032 de bescherming van gemeentelijk erfgoed regelen via de erfgoedverordening. Daarna treedt artikel 2.8 onder B van de Invoeringswet Omgevingswet in werking. Die bepaling regelt dat de erfgoedverordening geen regels over de fysieke leefomgeving mag hebben. De aanwijzing van gemeentelijke monumenten kan tot 2032 gebeuren op basis van de erfgoedverordening. Na de overgangsperiode is de gemeente verplicht om de gemeentelijke monumenten te beschermen in het omgevingsplan.
Artikel 3.2 Voornemen tot aanwijzing
Ieder monument is gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet per definitie een onroerende zaak (een bouwwerk of (groen)aanleg). Ieder archeologisch monument omvat ten minste één onroerende zaak (het terrein, dat vanwege en samen met de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen, gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt aangemerkt als archeologisch monument). Voor alle zakelijke gerechtigden op de betreffende onroerende zaken is ontvangst van het voornemen van een aanwijzing door burgemeester en wethouders van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wkpb. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers ten aanzien van de onroerende zaak.
De aanwijzing van kerkelijke monumenten vereist voorafgaand overleg met de eigenaar. Het gaat dan per definitie om een monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging (artikel 1.1 van de Erfgoedwet). Dit lid stemt overeen met de vergelijkbare eis in artikel 3.1 van de Erfgoedwet en artikel 16.58 van de Ow en doet recht aan de bijzondere positie van het kerkelijk monument als plaats voor het gezamenlijk belijden van godsdienst of levensovertuiging. Dit geldt naast de algemene regel van artikel 4:8 van de Awb op grond waarvan belanghebbenden zoals eigenaren moeten worden gehoord.
Het is wenselijk ook ten aanzien van gemeentelijk monumenten in voorbescherming te voorzien. Dat gebeurt met dit artikel. De voorbescherming start zodra burgemeester en wethouders het voornemen tot aanwijzing hebben bekendgemaakt aan de zakelijk gerechtigden. De voorbescherming voor gemeentelijk monumenten is gebaseerd op artikel 1 van de Wkpb en vergelijkbaar met de voorbescherming voor rijksmonumenten die voortvloeide uit artikel 5 van de Monumentenwet 1988 (dat, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van Erfgoedwet, tot inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft gelden voor rijksmonumenten). De voorbescherming van rijksmonumenten loopt onder de Omgevingswet via de definities ‘voorbeschermd rijksmonument’ en ‘rijksmonumentenactiviteit’ en de vergunningplicht in artikel 5.1, eerste lid, onder b, van de Omgevingswet. Een rijksmonumentenactiviteit is vergunningplichtig en betreft gelet op de definitie ook voorbeschermde rijksmonumenten. In de definitie van ‘voorbeschermd rijksmonument’ staat wat er onder wordt verstaan (hetzelfde als tot 1 januari 2024).
Artikel 3.4 Advies gemeentelijke adviescommissie
Onder de Omgevingswet zal op basis van artikel 17.9 een gemeentelijke adviescommissie ingesteld moeten worden die tot taak heeft te adviseren over de aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit, voor zover het andere dan archeologische monumenten betreft. Ook daarbinnen dienen enkele leden deskundig te zijn op het gebied van de monumentenzorg. Het gaat (onder de Omgevingswet) om een adviescommissie met een bredere taak voor de omgevingskwaliteit, waarin de erkenning ligt van het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Het gaat daarbij (onder de Omgevingswet) zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de intrinsieke waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden en aan dier- en plantensoorten. De Omgevingswet maakt uitdrukkelijk een bredere taakstelling van deze adviescommissie mogelijk. De gemeentelijke adviescommissie is geregeld in de Verordening op de gemeentelijke adviescommissie Omgevingskwaliteit & Erfgoed Woerden 2023.
Artikel 3.5 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit
Wat betreft de termijn is aangesloten bij de termijn die gehanteerd wordt in de Erfgoedwet (artikel 3.2, derde lid.
Artikel 3.6 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving
Dit artikel geldt naast de algemene verplichting tot bekendmaking van besluiten op basis van de Awb. Ontvangst van de aanwijzing door burgemeester en wethouders is voor alle zakelijk gerechtigden van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wkpb. Op een aanwijzingsbesluit is deze wet ook van toepassing. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers.
De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een louter administratieve verrichting en niet een besluit. Overigens zal van de aanwijzing ook inschrijving in het gemeentelijke beperkingenregister en in het kadaster plaatsvinden op grond van artikel 1, onder c en e, van de Wkpb.
Artikel 3.7 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument
Dit artikel biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om in spoedeisende gevallen een monument of archeologisch monument als gemeentelijk monument aan te wijzen. In dat geval wordt de adviescommissie zoals bedoeld in artikel 8 pas ingeschakeld na de voorlopige aanwijzing. De bescherming van paragraaf 4 geldt echter vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van de voorlopige aanwijzing. Een bezwaarschrift heeft dus geen opschortende werking en daarmee kan de voorlopige aanwijzing dus niet eenvoudig omzeild worden. Als de aanwijzing definitief wordt door de opname in het erfgoedregister loopt deze bescherming door. Als er uiteindelijk geen opname in het erfgoedregister plaatsvindt vervalt de bescherming.
Artikel 3.8 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister
Dit artikel bepaalt dat op het schrappen uit het register van een aanwijzing als gemeentelijk monument dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hierin bepaald dat de aanwijzing als gemeentelijk monument vervalt zodra een monument is opgenomen in het rijksmonumentenregister, in een provinciaal erfgoedregister of een provinciale omgevingsverordening.
Artikel 3.9 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument
Dit artikel is voor gemeentelijke monumenten naar analogie met artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 geschreven, zoals dat is gewijzigd door artikel 10.18 van de Erfgoedwet, met inbegrip van de instandhoudingsplicht die daarbij is geïntroduceerd.
Het verbod op beschadigen en vernielen van rijksmonumenten en voorbeschermde rijksmonumenten wordt onder de Ow geregeld in artikel 13.12 van het Besluit activiteiten leefomgeving (hierna: Bal).
Artikel 3.10 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument
Dit artikel uit de Erfgoedverordening is gebaseerd op artikel 2.2 van de Wabo. Bij de totstandkoming van de Erfgoedverordening is wel een bepaling toegevoegd conform artikel 3.11 van het Bal over rijksmonumentenactiviteiten bij begraafplaatsen en grafmonumenten. Lid 3 is voor de duidelijkheid toegevoegd om te voorkomen dat belangrijke cultuurhistorische informatie verloren gaat of aangetast wordt. Deze mogelijkheid komt in lid 4 te weinig tot uitdrukking.
Artikel 3.11 Weigeringsgronden
In het eerste lid ligt op grond van de belangenafweging die moet worden gemaakt tevens besloten dat rekening wordt gehouden met het gebruik van het monument. Bij de totstandkoming van de Erfgoedverordening is in het tweede lid voor wat betreft de vereiste overeenstemming met de eigenaar van een kerkelijk monument aangesloten bij artikel 3.2a van de Wabo. Dit geldt ook deels voor artikel 16.58 van de Omgevingswet, maar er is geen gebruik gemaakt van het eerste lid van dit artikel waarin wordt gesproken over “overleg” en niet over “overeenstemming” omdat dit de kerkelijke eigenaar minder rechten geeft.
Artikel 3.12 Aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- en dorpsgezicht
Dit artikel geeft de mogelijkheid aan de gemeenteraad om gemeentelijke stads- en dorpsgezichten aan te wijzen, die vervolgens krachtens het omgevingsplan moeten worden beschermd. Net als de aanwijzing van monument, zal na 2032 de aanwijzing van gemeentelijk beschermd stads- en dorpsgezicht plaats moeten vinden middels een gebiedsaanwijzing van het omgevingsplan. Tot die tijd is het mogelijk om op basis van artikel 3.12 van de VFL een beschermd stads- en dorpsgezicht aan te wijzen.
Voor de bescherming van rijksmonumenten binnen het gemeentelijke stads- of dorpsgezicht geldt dan de artikelen 5.1 en 5.22 van de Omgevingswet en van gemeentelijke monumenten. Ook het Rijk zal de bescherming van nieuwe stads- en dorpsgezichten van landelijke betekenis dan op basis van de Omgevingswet regelen via een instructie aan de gemeenten, die zij moeten overnemen in hun omgevingsplan. Voor bestaande rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten geldt artikel 4.35 van de Invoeringswet Omgevingswet.
De voorgaande leden zijn niet van toepassing op een stads- of dorpsgezicht dat via instructies de functie-aanduiding rijksbeschermd heeft op grond van artikel 2.34, vierde lid, van de Ow, of provinciaal beschermd heeft op grond van artikel 2.33, eerste lid, van de Ow.
Artikel 3.13 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht
Dit artikel bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft door de minister of een provincie wordt aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan wijzigingen i.v.m. de verandering van bijvoorbeeld straatnamen of huisnummers.
Artikel 3.14 Verbodsbepaling en aanvraag omgevingsvergunning
Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo gaf de gemeente de mogelijkheid om op basis van hun verordening het slopen in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht aan een omgevingsvergunningplicht te onderwerpen. Daaraan is hier uitvoering gegeven. Artikel 5.1, aanhef en onder a, van de Omgevingswet geeft de gemeenten de mogelijkheid een dergelijke verplichting op te nemen als een omgevingsplanactiviteit in het omgevingsplan. Totdat het omgevingsplan is aangepast, kan het verbod in deze verordening blijven staan, in aanvulling op het overgangsrecht ten aanzien van de 2.2 van de Wabo activiteiten. De Ow regelt in de artikelen 22.2, 22.8 en 2.1a van het Omgevingsbesluit het overgangsrecht.
Artikel 3.15 Detectorverbod en archeologische monumenten
De gemeente Woerden had reeds een detectorverbod in artikel 5:38 van de APV. In de Erfgoedwet 2016 zijn regels voor metaaldetectie opgenomen en is dit verbod in de in 2023 geactualiseerde Erfgoedverordening weggelaten. Sinds de coronapandemie is er een sterke toename met detectorzoekers die zich niet allemaal aan de regels in de Erfgoedwet houden. Daarnaast was nog geen regel opgenomen voor het eveneens in opkomst zijnde magneetvissen. Met het detectorverbod en de uitbreiding met regels voor magneetvissen kunnen we het belangrijkste archeologisch erfgoed in de gemeente beschermen en daarnaast burgers beschermen tegen het onbedoeld overtreden van de wet door magneetvissen en het zoeken met een metaaldetector op monumenten te verbieden.
Deze afdeling bevat bepalingen over de bescherming van bomen binnen de gemeente. De artikelen zijn afkomstig uit de Algemene bomenverordening Woerden 2010 en hebben betrekking op het kappen, herplanten, behouden en beschermen van bomen met een bijzondere waarde voor de fysieke leefomgeving.
De bomenverordening komt door de overname van de regels in de VFL te vervallen. Artikel 6.4 van deze verordening regelt de intrekking van de bomenverordening. Alle relevante bepalingen zijn integraal opgenomen in de VFL. Ook zijn de bijlagen 2 en 3 van de bomenverordening toegevoegd aan de VFL, omdat deze noodzakelijk zijn voor de toepassing van de regels over vergunningverlening en bescherming van gemeentelijke houtopstanden. Bijlage 2 betreft de beoordelingscriteria voor individuele bomen op basis van het Landelijk Bomenbestand Standaard Beoordelingsmethodiek (LBSB). Bijlage 3 bevat de checklist van de Bomen Effect Analyse (BEA-standaard), die gebruikt wordt om de effecten van ruimtelijke ingrepen op bestaande bomen systematisch te beoordelen. Deze is noodzakelijk voor de toepassing van de regels over vergunningverlening en bescherming van gemeentelijke houtopstanden.
Enkele procedurele bepalingen uit de bomenverordening zijn niet overgenomen in de VFL. Zo is artikel 3 uit de bomenverordening niet overgenomen, omdat het slechts een procedurele bepalingen bevat waarin de Omgevingswet al reeds voorziet. In dit artikel was bepaald dat alleen de zakelijk gerechtigde een kapvergunning kan aanvragen.
Daarnaast is artikel 7 uit de bomenverordening niet overgenomen in de VFL en komen te vervallen. Dit artikel regelde dat het bevoegd gezag op een verzoek om schadevergoeding op basis van artikel 17 van de Boswet beslist. Omdat artikel 17 van de Boswet is vervallen per 1-1-2017 en geen gebruik wordt gemaakt van dit artikel, is dit artikel niet overgenomen.
De regels die wel zijn overgenomen in de VFL zijn geschikt voor het omgevingsplan omdat zij:
Door de bepalingen over te nemen in de VFL ontstaat een geïntegreerd en toekomstbestendig stelsel dat op termijn kan worden doorvertaald naar het omgevingsplan.
Dit artikel bevat het verbod om zonder vergunning houtopstanden te vellen die zijn opgenomen op de Lijst Bijzondere Status Bomen (LBSB), de Lijst Waardevolle Boombeplantingen (LWB), of die zijn aangeplant op grond van een herplantplicht. Bij de totstandkoming van de Bomenverordening is er bewust voor gekozen om geen algemeen kapverbod in te stellen omdat er in de praktijk meer dan 90% van de aanvragen om een kapvergunning worden verleend. Dit is belastend voor de gemeente en de inwoner. De lijsten worden eens in de 5 jaar geactualiseerd.
Inhoudelijk zijn de leden overgenomen uit artikel 2 van de Algemene bomenverordening, met weglating van procedurele onderdelen (leden 5 en 7). Die betroffen onder meer de vaststelling van de LBSB, en de periodiciteit van bijwerken. Deze onderdelen zijn niet opgenomen, omdat zij als bestuur organisatorisch of procedureel gelden en geen fysieke normstelling bevatten. De opgenomen bepalingen zijn gericht op bescherming van waardevolle houtopstanden in het belang van onder andere veiligheid, ecologie en klimaatadaptatie. Zij sluiten daarmee aan bij de doelen van de Omgevingswet en zijn geschikt voor opname in het omgevingsplan.
“Vellen” is volgens Van Dale: “door hakken doen vallen”. Indien een vergunning wordt verleend voor het vellen van een houtopstand die voorkomt op de LBSB en/of LWB, is het van belang te weten dat een aanvrager niet altijd gebruik kan maken van een verleende vergunning. Het kan namelijk zijn dat een vereiste vergunning/vrijstelling/ontheffing van de Natuurbeschermingswet of Flora- en Faunawet ontbreekt. Vooral de vogels en vleermuizen in de bomen dienen te worden beschermd.
In de begripsbepalingen is een ruime definitie van “vellen” gegeven. Omzagen van bomen, alsmede het verbranden van houtopstand worden eveneens onder het begrip “vellen” gebracht. Bij “ernstige beschadiging of ontsiering” moet gedacht worden aan het op enkele meters boven de grond doorzagen van de stam of het decimeren van een volgroeide boom tot een stam met uitsteeksels (kandelaberen).
Burgermeester en wethouders kunnen subsidie verlenen in de te maken kosten, voor werkzaamheden die noodzakelijk zijn voor het duurzaam in stand houden van beschermwaardige houtopstanden. Voor de toepassing van deze regeling komen in aanmerking bomen die op de LBSB en/of de LWB staan. De werkzaamheden die vallen onder “duurzaam in stand houden”, kunnen zeer uiteenlopend zijn. Onder vastgestelde subsidiabele maatregelen wordt verstaan: “werkzaamheden die bijdragen aan het duurzaam in stand houden van de boom, zoals onderzoek naar de kwaliteit van boom en groeiplaats, structurele verbetering en bescherming van de groeiplaats, kroonsnoei en kroonverankering”. Voor de genoemde subsidiabele maatregelen vergoedt de gemeente Woerden maximaal 50% van de werkelijke kosten. De regeling wordt bekostigd uit het Groenfonds. Als de hoogte van het jaarlijkse bedrag, dat gereserveerd is binnen het Groenfonds, is bereikt, houdt de gemeente zich het recht voor de subsidie niet te verlenen. Het betreft een “wie het eerst komt, wie het eerst maalt” regeling.
Artikel 3.8 Bevoegdheid intrekken vergunning
Dit artikel, voorheen aangeduid als vervaltermijn vergunning, is zowel qua titel als inhoud aangepast. Het bepaalt nu dat het bevoegde gezag kan vaststellen dat een vergunning vervalt indien daarvan niet binnen maximaal drie jaar na het onherroepelijk worden gebruik is gemaakt. Daarmee is aangesloten bij de gebruikelijke juridische termijnen en wordt voorkomen dat oude vergunningen langdurig open blijven staan.
Artikel 3.10 Bijzondere vergunningvoorschriften
Het bevoegd gezag kan in het geval van het verlenen van de vergunning een herplantplicht opleggen. Behalve een termijn kan het bevoegd gezag ook aanwijzingen geven met betrekking tot de herplantplicht. Denkbaar is dat een andere boomsoort wordt voorgeschreven. Bij vervanging van een grote boom kan worden gedacht aan herbeplanting van een boom van een vergelijkbare grootte of aanplant van meer dan één boompje. Uiteraard dient herplant groentechnisch verantwoord te zijn. In artikel 3.17 is opgenomen dat ook voor bomen die op grond van een herplantplicht zijn geplant een kapvergunning verplicht is. Deze herplantplicht is immers aan een kapvergunning gekoppeld om het groene karakter van een plek in stand te houden.
Artikel 3.11 Herplant- en instandhoudingsplicht
Als een houtopstand, waarvoor een kapvergunning is vereist, zonder geldige vergunning is geveld, dan wel op andere wijze is teniet gegaan, kan het bevoegd gezag een herplantplicht opleggen. Het bevoegd gezag kan op grond van lid 6 ook een verplichting tot herplant opleggen, als houtopstand is teniet gegaan door bijvoorbeeld verwaarlozing of door een calamiteit (overstroming, ziekte e.d.). Het derde lid ziet op een houtopstand die nog wel in leven is, maar waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat deze binnen afzienbare tijd zal teniet gaan. De gemeente zou in dat geval kunnen wachten totdat de houtopstand geheel is teniet gegaan om dan vervolgens een herplantplicht op te leggen. Het kan echter voorkomen dat de strekking van dit artikel beter gediend is met het behoud van bestaande bomen dan met de vervanging daarvan. Met name valt hierbij te denken aan grote bomen. Deze zijn immers niet of slechts met grote kosten te vervangen, en wat bijvoorbeeld schoonheid, luchtzuiverende kwaliteit, nestelgelegenheid betreft, wegen zij op tegen een veelheid van jonge boompjes. Krachtens het derde lid kan de zakelijk gerechtigde worden verplicht tot het in stand houden van dergelijke bomen. Deze verplichting kan inhouden het ongedaan maken of voorkomen, voor zover mogelijk, van (dreigende) ernstige beschadiging of aantasting tengevolge van weersomstandigheden, ziekten, verwaarlozing, vraat door dieren, het weghalen van bosstrooisel, bouw- en sloopwerkzaamheden, het aanleggen van terreinverhardingen, het storten van afval enz. In bijlage 5 zijn de bepalingen opgenomen die van kracht zijn bij bomen op bouwlocaties.
Uiteraard dient een bevoegdheid tot het voorschrijven van een instandhoudingplicht, evenals alle andere overheidsbevoegdheden, te worden uitgeoefend met inachtneming van de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals bijvoorbeeld het evenredigheidsbeginsel. Er zal altijd een afweging van belangen, waaronder ook de financiële belangen van betrokkene, moeten plaatsvinden.
Artikel 3.12 Bestrijding boomziekten
Dit artikel is gebaseerd op artikel 8 uit de bomenverordening, dat gaat over bestrijding van iepziekte. De reikwijdte van het artikel is uitgebreid naar alle boomziekten.
Artikel 3.13 Boom effect analyse
Dit artikel is overgenomen uit de bomenverordening. Het artikel bevat een algemene verplichting tot het opstellen van een Boom Effect Analyse (BEA) BEA in nader omschreven gevallen. Bijvoorbeeld bij werken binnen 5 meter van de kroonprojectie van (bijzondere) bomen moet altijd door aanvrager of uitvoerder van het werk een BEA worden overlegd.
De Bomen Effect Analyse is een instrument dat ingezet wordt om bomen beter in beeld te brengen bij (voorgenomen) bouw of aanleg. Met behulp hiervan wordt beoordeeld of een duurzame instandhouding van de houtopstand mogelijk is met uitvoering van de voorgenomen plannen. De Bomen Effect Analyse geeft richtlijnen voor de beoordeling, waardoor de effecten helder worden en zonodig voorwaarden gesteld kunnen worden aan de uitvoering van het werk. Deze richtlijnen zijn vastgelegd in de BEA-standaard. Dit zijn de strikte inhoudseisen waaraan een BEA moet voldoen. Aan iedere eis kan echter nog op verschillende manieren invulling gegeven worden, al naar gelang de aard van de bouw of aanleg in relatie tot de desbetreffende boom.
Hoofdstuk 4: Milieubelastende activiteiten
Afdeling 1. Geluid- en lichthinder
Dit hoofdstuk bevat regels over geluid en licht, het aanwijzen van collectieve festiviteiten, de kennisgeving van incidentele festiviteiten, het gebruik van onversterkte muziek en het voorkomen van overige geluidhinder. De bepalingen zijn afkomstig uit hoofdstuk 4, afdeling 1 van de APV (artikelen 4:1 t/m 4:6).
Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is het begrip 'inrichting' vervangen door 'milieubelastende activiteit', en is de indeling in type A-, B- en C-inrichtingen vervallen. Voor onder meer detailhandel en horeca zijn milieuregels niet langer onder het Bal opgenomen, maar geregeld in het tijdelijke deel van het omgevingsplan. Artikel 22.63 daarvan vormt het formele kader.
De bepalingen in dit hoofdstuk zijn hierop aangepast. De regels richten zich nu op locaties waar bedrijfsmatig, of in een vergelijkbare omvang, een milieubelastende activiteit plaatsvindt. Deze formulering sluit aan bij de systematiek van het Bal en voorkomt strijd met hogere regelgeving. Zo wordt het mogelijk om binnen de kaders van de Omgevingswet lokaal maatwerk toe te passen, terwijl de oorspronkelijke reikwijdte beleidsneutraal blijft behouden. Dit maakt het mogelijk om binnen de kaders van de Omgevingswet lokale afwegingen te maken over geluid en lichthinder, terwijl de oorspronkelijke reikwijdte van de regels beleidsneutraal is behouden. Verwijzingen naar het Activiteitenbesluit zijn vervangen door verwijzingen naar het tijdelijke deel van het omgevingsplan en paragraaf 5.1.4.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). De bepalingen richten zich op situaties waarin op lokaal niveau aanvullend maatwerk nodig is, bij festiviteiten, kleinschalige horeca of incidentele geluidsbronnen.
De regels zijn geschikt voor opname in het omgevingsplan, omdat zij:
Artikel 4.1 Aanwijzing collectieve festiviteiten
Dit artikel komt voort uit APV-artikel 4:1. In de VFL is het artikel aangepast door expliciete verwijzingen naar de geluidsnormen in het omgevingsplan op te nemen, met doorverwijzing naar paragraaf 5.1.4.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). De terminologie is geactualiseerd naar het regime van de Omgevingswet, waarbij ‘milieubelastende activiteit’ in de plaats is gekomen van ‘inrichting’. De normen en meetmethoden zijn geharmoniseerd met de systematiek van de Omgevingsregeling.
Artikel 4.2 Kennisgeving incidentele festiviteiten
Dit artikel is gebaseerd op APV-artikel 4:2. De VFL-tekst is uitgebreid met specifieke geluidnormen per tijdsblok, gekoppeld aan de locatie (gevel of binnenruimte) en type gebouw (geluidgevoelig). Er zijn aanvullende procedurele bepalingen opgenomen over de kennisgeving, formulieren en het moment van indiening. Ook hier is het begrip ‘inrichting’ vervangen door ‘milieubelastende activiteit’, en zijn bepalingen toegevoegd over uitzonderingssituaties en afwijkende normen bij gemotiveerd verzoek.
Artikel 4.3 Onversterkte muziek
Deze bepaling is gebaseerd op APV-artikel 4:3, maar inhoudelijk herzien. In de VFL zijn specifieke geluidsniveaus vastgelegd, uitgesplitst naar dagdelen en gebouwsoorten, met verwijzingen naar de Meet- en rekenmethode Geluid Industrie – 2021. Nieuw is dat het bevoegd gezag afwijkende geluidsnormen mag vaststellen bij gemotiveerd verzoek. Ook zijn uitzonderingen opgenomen voor festiviteiten en situaties waarin versterkte en onversterkte elementen worden gecombineerd.
Artikel 4.4 Overige geluidhinder
Deze bepaling komt in hoofdzaak overeen met APV-artikel 4:6. In de VFL is de reikwijdte toegespitst op milieubelastende activiteiten, met concrete drempelwaarden voor geluidsniveaus en beoordelingspunten. Er zijn uitzonderingsgronden toegevoegd voor andere wetgeving (zoals Zondagswet en Vuurwerkbesluit). Verder zijn specifieke bepalingen opgenomen voor installaties voor warmte- of koude opwekking, met onderscheid tussen oude en nieuwe situaties, en mogelijkheden tot maatwerk.
Hoofdstuk 5: Infrastructuur en voorzieningen
Afdeling 1: Ondergrondse infrastructuur
Deze afdeling bevat regels over de aanleg, instandhouding, het medegebruik en toezicht op ondergrondse infrastructuur, zoals kabels en leidingen van nutsvoorzieningen. De artikelen zijn afkomstig uit de Verordening Woerden houdende regels voor ondergrondse infrastructuren (AVOI) en hebben betrekking op onder meer instemmingsvereisten, gegevensverstrekking, meldplichten en toezicht.
De bepalingen zijn als ‘gereserveerd’ opgenomen in de VFL. De reden hiervoor is dat de AVOI eerst geactualiseerd wordt alvorens deze wordt opgenomen in de VFL of het omgevingsplan.
De afdeling maakt het mogelijk om:
De systematiek van ‘gereserveerde’ artikelen biedt bestuurlijke ruimte om deze onderwerpen via een uitwerkingstraject juridisch-technisch passend te maken voor het definitieve omgevingsplan.
Afdeling 2: Waterbeheer en veiligheid
Deze afdeling bevat één bepaling, namelijk artikel 5.13 over de toestand van sloten, andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen. De bepaling is afkomstig uit artikel 4:9 van de APV en is beleidsneutraal overgenomen.
De regel bepaalt dat deze elementen van de fysieke leefomgeving zich niet mogen bevinden in een toestand die gevaar, hinder of gezondheidsnadelen veroorzaakt. Hiermee wordt aangesloten bij de zorgplicht voor een veilige, schone en ordentelijke leefomgeving. De bepaling legt een verantwoordelijkheid bij perceeleigenaren en gebruikers en is gericht op het voorkomen van verstoppingen, instortingsgevaar of andere risico’s.
Afdeling 3: Beheer gemeentelijke begraafplaatsen
Deze afdeling bevat bepalingen over het beheer van gemeentelijke begraafplaatsen, afkomstig uit de Verordening op het beheer en gebruik van gemeentelijke begraafplaatsen in de gemeente. De bepalingen die zijn opgenomen in de VFL zien op fysieke aspecten van het beheer, zoals de inrichting, onderhoud en het gebruik van graven en grafbedekking. Zij zijn geschikt voor het omgevingsplan, omdat zij betrekking hebben op het fysiek gebruik en beheer van gemeentelijke voorzieningen en bijdragen aan een ordentelijke en respectvolle inrichting van de openbare ruimte.
De bepalingen sluiten aan bij de systematiek van de Omgevingswet, omdat ze:
De overgenomen artikelen betreffen gedeelten uit de oorspronkelijke artikelen 15, 17, 18, 19, 21 en 22 van de eerdere verordening. De procedurele onderdelen of bepalingen zonder fysieke component zijn niet opgenomen. De artikelen zijn redactioneel aangepast voor consistentie met het begrippenkader en de terminologie van de Omgevingswet.
Artikel 5.14 Capaciteit graven
In dit artikel zijn uitsluitend de leden overgenomen die fysieke aspecten van het graf reguleren, zoals afmetingen, afwijkende grafvormen en nadere regels voor grafbedekking. Procedurele onderdelen zoals aanvraagprocedures zijn niet opgenomen. Door alleen de ruimtelijke bepalingen te integreren sluit de VFL aan bij de strekking van de Omgevingswet, die fysieke ingrepen in de leefomgeving reguleert. Hiermee ontstaat een duidelijke juridische basis voor het beheer van grafcapaciteit en inrichting op begraafplaatsen.
Uit dit artikel zijn de bepalingen over grafbedekking overgenomen die betrekking hebben op fysieke kenmerken en onderhoud. Dit betreft onder meer voorwaarden aan de aard en afmetingen van grafbedekking, eisen aan de uitvoering en het onderhoud ervan. Procedurele onderdelen zoals kennisgeving aan de beheerder of verwijderingstermijnen zijn buiten beschouwing gelaten.
Artikel 5.16 Schade grafbedekking
Dit artikel regelt de aansprakelijkheid voor schade aan grafbedekking die ontstaat door werkzaamheden of nalatigheid op de begraafplaats. Hoewel de bepaling vooral betrekking heeft op schadevergoeding en verantwoordelijkheden, is deze opgenomen in de VFL omdat de aanleiding en context direct samenhangen met fysieke werkzaamheden en de staat van de fysieke leefomgeving op begraafplaatsen. Door de bepaling op te nemen wordt duidelijkheid geboden over de juridische positie bij fysieke schade aan grafobjecten, wat bijdraagt aan ordentelijk beheer. De formulering is beleidsneutraal overgenomen uit de oorspronkelijke verordening.
De bepalingen over vaste beplanting op graven zijn opgenomen, omdat zij direct betrekking hebben op de fysieke inrichting van de begraafplaats. Het gaat hierbij om eisen aan de hoogte en omvang van planten op graven. Tijdelijke of incidentele aspecten, zoals beplanting op of rond een strooiveld, zijn niet overgenomen. De opgenomen regels dragen bij aan een ordentelijke en beheerbare inrichting van de begraafplaats.
Hoofdstuk 6: Toezicht, straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 6.2 Betreden woningen, gebouwen en terreinen
Dit artikel is overgenomen uit artikel 6:3 van APV en artikel 28 van de Verordening op het gebruik van het openbaar vaarwater in de gemeente Woerden 2011. Het vormt de juridische basis voor het bevoegd gezag om, met inachtneming van de Algemene wet op het binnentreden, woningen, gebouwen of terreinen te betreden ter uitvoering van toezicht en handhaving binnen de fysieke leefomgeving. Door deze bepalingen op te nemen in de VFL ontstaat een eenduidig kader voor handhavingstaken die voortvloeien uit de regels in het omgevingsplan. De regeling waarborgt dat bij het uitoefenen van toezicht en het uitvoeren van controles op de wettelijke vereisten voor zorgvuldigheid en rechtsbescherming worden gevolgd, in lijn met artikel 5:15 van de Algemene wet bestuursrecht en de Omgevingswet.
Artikel 6.4 Intrekken oude regelingen
Met dit artikel worden de regelingen die uit de verschillende verordeningen worden overgenomen in de VFL, ingetrokken.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2025-477541.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.