Verordening Jeugdhulp 2025 gemeente Harlingen

De gemeenteraad van de gemeente Harlingen;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 26 augustus 2025

 

gelet op artikel 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1 derde lid van de Jeugdwet;

 

Overwegende dat:

 

  • de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeenten heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt;

  • het noodzakelijk is om regels vast te stellen:

    • o

      over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige voorzieningen;

    • o

      met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening;

    • o

      over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen;

    • o

      over de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld;

    • o

      voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet;

    • o

      ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;

    • o

      onder welke voorwaarden degene aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot diens sociale netwerk,

  • dat het voorts wenselijk is regels te stellen omtrent de wijze waarop ingezetenen worden betrokken bij beleidsvorming.

besluit vast te stellen de: Verordening Jeugdhulp 2025 gemeente Harlingen.

 

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

Artikel 1. Definities

Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Jeugdwet en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

 

In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:

 

  • -

    Aanvraag: het verzoek van de jeugdige en/of ouder(s) aan de gemeente om een beslissing te nemen op de vraag om een individuele voorziening te verstrekken.

  • -

    Algemene voorziening: Het aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoefte, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruiker, toegankelijk is. In de Jeugdwet wordt dit een overige voorziening genoemd.

  • -

    Andere voorziening: Voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet;

  • -

    Awb: Algemene wet bestuursrecht.

  • -

    Begeleiding: Begeleiding is er voor jeugdigen onder de 18 jaar die niet of onvoldoende zelfredzaam zijn. De zorg is gericht op behoud of bevorderen van het zelfstandig functioneren van jeugdigen met matige tot zware beperkingen. De jeugdige leert meer zelfstandig te worden door te oefenen met bepaalde vaardigheden en met aanbrengen van structuur. Ook maatschappelijke participatie is een doelstelling van begeleiding. Tevens kan begeleiding gericht zijn op het voorkomen van verwaarlozing of opname in een instelling.

  • -

    Behandeling: Behandeling kent een afgebakende periode, met een onderliggend behandelplan waarin beoogde resultaten zijn opgenomen. Ook kent het een duidelijk start- en eindpunt. Periodieke evaluatie van de gestelde resultaten is noodzakelijk. We kennen de volgende vormen van behandeling:

    • o

      Lichte specialistische behandeling

    • o

      Intensieve behandeling

    • o

      Zeer intensieve behandeling

    • o

      Individuele behandeling door een gedragswetenschapper

    • o

      Kortdurende Behandeling

    • o

      Behandeling Jeugd GGZ

  • Behandeling is gericht op het herstel, genezing, ontwikkeling, stabiliseren en/of hanteerbaar maken van het probleem of de aandoening. De behandeling duurt een afgebakende periode, met een start- en eindpunt. De behandeltermijn diagnostisch onderzoek (beeldvormend/handelingsgericht) of observatieonderzoek is onderdeel van de behandeling. Na deze periode van onderzoek worden de behandeldoelen opgesteld, met een daaraan gekoppelde behandeltermijn. GGZ-behandeling is primair gericht op het behandelen van psychiatrische stoornissen door het voorkomen of beperken van stagnatie in de ontwikkeling en daardoor de gevolgen ervan voor het dagelijks functioneren. Een (vermoeden van een) DSM-5 benoemde stoornis is een voorwaarde voor inzet van behandeling Jeugd GGZ.

    Jeugdhulp-behandeling is primair gericht op het behandelen van problemen in het dagelijks functioneren. Deze kunnen van pedagogische, systemische en/of psychologische aard zijn (zoals gedragsproblemen, een ontwikkelingsachterstand en/of sociaal emotionele problemen).

  • -

    Beschikking: Een beschikking is een aan een belanghebbende gericht officieel en schriftelijk besluit. Een beschikking is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

  • -

    Budgetbeheerder: de persoon die verantwoordelijk is voor het beheren van het toegekende zorgbudget en de bijbehorende administratie voor de cliënt. Deze rol kan door de cliënt zelf worden vervuld, mits deze daartoe in staat is, of door een vertegenwoordiger zoals een ouder, partner, familielid of wettelijke vertegenwoordiger. De budgetbeheerder kan tevens de budgethouder zijn.

  • -

    Budgethouder: de persoon die een pgb ontvangt op grond van de wet;

  • -

    Budgetplan: Het plan dat de jeugdige en/of ouder(s) bij de aanvraag voor een persoonsgebonden budget indient, waarin de keuze voor een persoonsgebonden budget (in plaats van zorg in natura) gemotiveerd wordt en waarin aangegeven wordt aan welke vorm van ondersteuning het budget besteed gaat worden, door wie de ondersteuning geleverd gaat worden en welke activiteiten uit het budget betaald gaan worden. Bij een toekomstige wijziging in de situatie (na het afgeven van de indicatie), wordt het budgetplan opnieuw ter toetsing aan het college voorgelegd.

  • -

    Cliëntondersteuning: Het bieden van informatie, advies en ondersteuning aan jeugdigen en hun ouders, zodat zij hun hulpvraag kunnen verhelderen, hun rechten kennen en goede keuzes kunnen maken binnen de jeugdhulpverlening. Dit gebeurt onafhankelijk van de aanbieder van zorg of hulp.

  • -

    College: Burgemeester en wethouders van de gemeente Harlingen, die gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor het gevoerde beleid.

  • -

    Eigen kracht: de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen (capaciteit), tijd en middelen van de jeugdige en/of ouders(s) (gebruikelijke hulp en boven gebruikelijke hulp) om, zelf of met personen uit het sociaal netwerk (mantelzorg), de opgroei en/of opvoedingsproblemen op te lossen.

  • -

    Familiegroepsplan: een plan waarin ouders, de jeugdige zelf en/of het netwerk aangeven hoe ze zelf kunnen bijdragen aan het verbeteren van de opvoed- en opgroeisituatie.

  • -

    Formele ondersteuning: ondersteuning die wordt geboden door een professional, niet zijnde een persoon uit het sociaal netwerk van de jeugdige en/of ouder(s). Deze formele hulp dient aan de geldende kwaliteitseisen voor gecontracteerde aanbieders te voldoen.

  • -

    Gebiedsteam: een lokaal team (vanuit een gemeente) met professionals, die de jeugdige en/of ouder(s) kunnen ondersteunen bij hun vragen op het gebied van werk, financiën, opvoeding, wonen, vrije tijd en sport, wet- en regelgeving, vrienden en relaties, zorg, ondersteuning en hulpmiddelen. Dit wordt ook wel (sociaal) wijkteam, dorpenteam of scholenteam genoemd.

  • -

    Gebruikelijke hulp: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders

  • -

    Gesprek: Gesprek in het kader van het onderzoek naar de melding van de behoefte aan ondersteuning van de jeugdige en/of ouder(s).

  • -

    Hulpvraag: Behoefte van een jeugdige of zijn ouders aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;

  • -

    Individuele voorziening: op de belanghebbende toegesneden ondersteuning, die op basis van zorgvuldig onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de belanghebbende toegankelijk is.

  • -

    Informele hulp: Van informele hulp is sprake als een andere persoon dan bij de definitie van formele hulp omschreven de hulp uitvoert. Indien de hulp geboden wordt door een bloed- of aanverwant in de 1e of 2e graad van de budgethouder, is altijd sprake van informele hulp.

  • -

    Jeugdige: een persoon die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, dit impliceert ook een ongeborene.

    In deze verordening spreken we ook van “jeugdige” als een persoon ondersteuning in de vorm van Jeugdhulp ontvangt na het 18e levensjaar als:

    • o

      in het kader van het Jeugdstrafrecht door de rechter is bepaald dat jeugdhulp noodzakelijk is of een verplicht nazorgtraject is opgelegd. Dan loopt de ondersteuning door conform de termijn in de rechterlijke beschikking;

    • o

      de jeugdige ondersteuning in de vorm van voltijd en/of deeltijd pleegzorg geboden wordt of als de jeugdige verblijft in een gezinshuis. Dan kan de ondersteuning doorlopen tot 21 jaar.

    • o

      voor het bereiken van de leeftijd van 18 jaar conform de Jeugdwet door de verwijzer is bepaald dat voortzetting of hervatting van reeds (eerder) ingezette jeugdhulp noodzakelijk is. Dan kan de ondersteuning doorlopen tot maximaal 23 jaar.

  • -

    Kwaliteitskader: Fries Kwaliteitskader Jeugdhulp (zie ook het Fries kwaliteitskader Jeugd op de website www.sdfryslan.nl).

  • -

    Mantelzorg: ondersteuning die vrijwillig en onbetaald wordt geboden door een persoon uit het sociaal netwerk van de jeugdige en/of ouder(s).

  • -

    Regionaal Ondersteuningsplan (ROP): Het ROP, opgesteld door het gebiedsteam of Gecertificeerde Instelling, vormt de basis van het inschatten wat nodig is aan ondersteuning en hulp. Het ROP beschrijft wat een Jeugdige/het gezin nodig heeft om op een volwaardige manier deel uit te kunnen maken van de samenleving. Het ROP is daarmee bedoeld om de ondersteuningsbehoefte en gewenste resultaten te beschrijven. De vervolgstap is om dit plan te vertalen naar de juiste (integrale) ondersteuning. Daarmee is het gebruik van het ROP, (a) een integrale analyse en (b) een toeleiding naar de juiste ondersteuning. Het ROP beschrijft ook het functioneren op alle levensdomeinen die voor het gezin van belang zijn. Het Ondersteuningsplan wordt ook wel ‘Fries regionaal ondersteuningsplan jeugd’ genoemd.

  • -

    (Ondersteunings)profiel: een algemeen geformuleerd profiel (cluster van hulpvragen) voor jeugdhulp dat wordt gebruikt door het gezin en de verwijzer en dat de aard van de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige en het gezin weergeeft.

  • -

    Onverwijld: zo spoedig mogelijk, maar in ieder geval binnen drie werkdagen;

  • -

    Ordeningsprincipe/opvoedkwadrant: het ordeningsprincipe Kind in Fryslân, dat bestaat uit vier kwadranten:

    • o

      Opvoedingsvragen;

    • o

      Opvoedingsspanning;

    • o

      Opvoedingsnood;

    • o

      Opvoedingscrisis.

  • Het ordeningsprincipe kan worden gebruikt om te bepalen wat de aard is van de problematiek en welke vorm van ondersteuning noodzakelijk is. Bij de kwadranten van het ordeningsprincipe ‘opvoedingsnood’ of ‘opvoedingscrisis’ kan een individuele voorziening ingezet worden.

  • Persoonsgebonden budget (PGB): een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of zijn ouder(s), dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;

  • Professional: beroepskracht met (middels diploma of ervaringscertificaat) aantoonbare specifieke kennis en vaardigheden ten aanzien van de opgroei-, opvoed- en ontwikkelingsproblematiek van de jeugdige en/of ouder(s) en/of de benodigde ondersteuning én die (aantoonbaar) voldoet aan de in de branche geldende (kwaliteits)eisen én een gericht op de voorziening passende registratie heeft bij de KvK of in loondienst is bij een formele zorgaanbieder. Een beroepskracht voor Jeugdhulp moet daarnaast geregistreerd staan in een relevant beroepsregister, zoals SKJ of BIG.

  • Resultaat/Resultaten: de daadwerkelijk bereikte uitkomsten van een traject (voor de jeugdige). Wanneer er Specialistische Jeugdhulp wordt ingezet, worden hierbij te behalen resultaten geformuleerd vanuit de Verwijzer en de Jeugdige/het gezin. Het is aan de Jeugdhulpaanbieder om deze resultaten met de Jeugdige/het gezin te behalen door hier concreet doelen op te formuleren in het Hulpverleningsplan.

  • Sociaal netwerk: alle personen uit de omgeving van de jeugdige en/of ouder(s) die van betekenis (kunnen) zijn, zoals een partner, ouders, kinderen, familieleden, vrienden, kennissen en buren.

  • Traject: een traject omvat alle ondersteuning die een jongere en/of het gezin nodig heeft in een bepaalde situatie;

  • Trekkingsrecht: als het college een pgb verleent, wordt dat bedrag niet uitbetaald aan de jeugdige en ouders zelf. Het bedrag wordt bij de SVB ter besteding beschikbaar gesteld aan de jeugdige en zijn ouders (zie artikel 8.1.5 lid 2 Jeugdwet).

  • Verordening: de verordening Jeugdhulp van de gemeente Harlingen.

  • Verklaring omtrent gedrag: is een verklaring waaruit blijkt dat het justitiële verleden van een persoon geen bezwaar oplevert voor het gevraagde doel.

  • Vertegenwoordiger: persoon of rechtspersoon die de jeugdige en/of ouder(s), die niet in staat kan worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake, vertegenwoordigt.

  • Vrijwilliger: een persoon buiten het sociaal netwerk van de jeugdige en/of ouder(s) die vrijwillig en onbetaald ondersteuning biedt. Dit kan zowel op eigen initiatief als vanuit een organisatie, zoals een vrijwilligersorganisatie, een buurtvereniging of een kerk.

  • Vrijwilligerswerk: onbetaalde inzet voor anderen, een groep of de samenleving in de vorm van het bieden van ondersteuning of het uitvoeren van activiteiten.

  • De Wet: Jeugdwet.

  • Zelfredzaamheid: het in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke Algemene Dagelijkse Levensverrichtingen (ADL) en het voeren van een gestructureerd huishouden. De noodzakelijke ADL in het kader van zelfredzaamheid betreffen: in en uit bed komen, aan- en uitkleden, bewegen, lopen, gaan zitten en weer opstaan, lichamelijke hygiëne, toiletbezoek, eten/drinken, medicijnen innemen, ontspanning en sociaal contact.

  • ZIN – zorg in natura: een verstrekking van een voorziening via een door de gemeente gecontracteerde jeugdhulpaanbieder.

Hoofdstuk 2. Vormen van jeugdhulp

Artikel 2. Jeugdhulpvoorzieningen

  • 1.

    De volgende vormen van ondersteuning zijn zonder voorafgaand onderzoek beschikbaar. Het betreffen algemene voorzieningen:

    • a)

      preventieve jeugdhulp, waaronder publieke jeugdgezondheidszorg;

    • b)

      toegang en toeleiding en lichte generalistische ambulante ondersteuning (gebiedsteams en POH- Jeugd).

  • 2.

    De volgende vormen van ondersteuning zijn niet zonder voorafgaand onderzoek beschikbaar. Het betreffen individuele voorzieningen:

    • a)

      Dyslexiezorg;

    • b)

      Pleegzorg;

    • c)

      Wonen;

    • d)

      Specialistische jeugdhulp;

    • e)

      JeugdzorgPlus;

    • f)

      Jeugdbescherming;

    • g)

      Crisishulp;

    • h)

      Jeugdreclassering.

  • 3.

    In de Beleidsregels Jeugdhulp 2025 van gemeente Harlingen wordt nadere invulling gegeven aan de vormen van ondersteuning die niet zonder voorafgaand onderzoek beschikbaar zijn als bedoeld in artikel 2, lid 2.

Hoofdstuk 3. Toegang jeugdhulp

Artikel 3. Toegang jeugdhulp anders dan via het gebiedsteam

  • 1.

    Het college zorgt voor de inzet van jeugdhulp na een verwijzing door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts naar een gecontracteerde jeugdhulpaanbieder als en voor zover genoemde jeugdhulpaanbieder van oordeel is dat inzet van jeugdhulp nodig is. Als de jeugdhulpaanbieder na een verwijzing beoordeelt welke specifieke vorm van jeugdhulp nodig is en/of wat de omvang en de duur van de jeugdhulp is, houdt hij zich daarbij aan de regels in deze verordening en de afspraken die hij met de gemeente heeft gemaakt in het contract.

  • 2.

    Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp die de GI nodig vindt bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Ook draagt het college zorg voor de inzet van jeugdhulp die de rechter, het openbaar ministerie of de directeur of selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting nodig vindt bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing. Het college is verantwoordelijk voor de betaling van de jeugdhulp waarnaar is verwezen. Het college verstrekt geen beschikking.

  • 3.

    Als het gaat om dyslexie treedt de school als verwijzer op.

  • 4.

    Als de jeugdige of zijn ouders hierom verzoeken, legt het college de te verlenen individuele voorziening op grond van lid 1 en 3 van dit artikel vast in een beschikking.

Artikel 4. Toegang jeugdhulp via het gebiedsteam

  • 1.

    Jeugdigen en ouders kunnen een hulpvraag melden bij het gebiedsteam. Het gebiedsteam zorgt voor ondersteuning bij het verhelderen van de ondersteuningsbehoefte.

  • 2.

    Het gebiedsteam bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk en wijst de jeugdige en zijn ouders voor het onderzoek, als bedoeld in artikel 4.3, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

  • 3.

    In spoedeisende gevallen beslist het gebiedsteam na een melding onverwijld tot verstrekking van een tijdelijke individuele voorziening of vraagt het gebiedsteam een voorlopige ondertoezichtstelling of spoedmachtiging gesloten jeugdhulp als bedoeld in hoofdstuk 6 van de wet aan in afwachting van de uitkomst van het onderzoek en de aanvraag van de jeugdige of zijn ouders.

  • 4.

    Jeugdigen en ouders kunnen zich rechtstreeks wenden tot een algemene voorziening.

Artikel 5. Vooronderzoek

  • 1.

    Het gebiedsteam verzamelt alle voor het onderzoek, bedoeld in artikel 4.3, van belang zijnde en toegankelijke gegevens over de jeugdige en zijn situatie en maakt vervolgens zo spoedig mogelijk met hem en/of zijn ouders een afspraak voor een gesprek. Hierbij brengt het gebiedsteam de jeugdige en zijn ouders op de hoogte van de mogelijkheid om binnen een redelijke termijn een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de wet op te stellen. Als de jeugdige en zijn ouders niet afzien van het opstellen van een familiegroepsplan, ondersteunt het gebiedsteam indien nodig daarbij.

  • 2.

    Voor het gesprek verschaffen de jeugdige of zijn ouders aan het gebiedsteam alle overige gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het gebiedsteam voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen.

  • 3.

    Het gebiedsteam kan in overleg met de jeugdige en/of zijn ouders afzien van een vooronderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid van dit artikel.

Artikel 6. Onderzoek naar de ondersteuningsbehoefte

  • 1.

    Het college onderzoekt in samenspraak met de jeugdige en/of ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger(s) en desgewenst iemand uit het sociaal netwerk, zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen 6 weken na ontvangst van de melding:

    • a)

      de behoefte aan ondersteuning, persoonskenmerken en voorkeuren van de jeugdige en/of ouder(s), de veiligheid en ontwikkeling van de jeugdige en de gezinssituatie.

    • b)

      of sprake is van psychische problemen en stoornissen, psychosociale problemen, gedragsproblemen of een verstandelijke beperking van de jeugdige, opvoedingsproblemen van de ouders of adoptie gerelateerde problemen en zo ja welke problemen of stoornissen dit zijn.

    • c)

      wat het aanvaardbare niveau van een veilige (cognitieve, sociale, emotionele en/of lichamelijke) ontwikkeling is (ofwel het gewenste resultaat).

    • d)

      welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is voor de jeugdige om, rekening houdend met zijn leeftijd en ontwikkelingsniveau, gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid en voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren.

    • e)

      de (ervaren) belasting van de mantelzorger(s) en de daaruit voortvloeiende behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger(s).

    • f)

      de mogelijkheden van de jeugdige en/of ouder(s) om op eigen kracht, het aanvaardbaar niveau van een veilige ontwikkeling te behouden of te bereiken.

    • g)

      voor zover de eigen kracht ontoereikend is, de mogelijkheden om met gebruik van andere voorzieningen of algemene voorzieningen het aanvaardbare niveau van een veilige ontwikkeling te behouden of te bereiken.

    • h)

      voor zover het gebruik van andere voorzieningen of algemene voorzieningen ontoereikend is, de mogelijkheid om met gebruik van een individuele maatwerkvoorziening het aanvaardbare niveau van een veilige ontwikkeling te behouden of te bereiken.

    • i)

      de wijze waarop een mogelijk toe te kennen individuele maatwerkvoorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg en ondersteuning, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, welzijn, wonen, werk en inkomen met het oog op het behouden of bereiken van het aanvaardbaar niveau van een veilige ontwikkeling.

    • j)

      hoe bij de bepaling van de aangewezen vorm van jeugdhulp zo goed mogelijk rekening kan worden gehouden met de godsdienstige gezindheid, de levensovertuiging en de culturele achtergrond van de jeugdige en zijn ouders.

  • 2.

    Als de jeugdige en/of ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger een familiegroepsplan aan het college heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek.

  • 3.

    Het college informeert de jeugdige en/of ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger over de gang van zaken bij het onderzoek, hun rechten en plichten en de vervolgprocedure.

  • 4.

    Het college informeert de jeugdige en/of ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger over de mogelijkheden om onder bepaalde voorwaarden te kiezen voor de verstrekking van een PGB, waarbij de jeugdige en/of ouder(s) in begrijpelijke bewoordingen wordt ingelicht over de gevolgen van die keuze.

  • 5.

    De jeugdige en/of ouder(s) dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen.

  • 6.

    Bij het onderzoek stelt het college de identiteit van de jeugdige en ouder(s) vast aan de hand van een door hen ter inzage verstrekt document als bedoeld in artikel 1 van de wet op de identificatieplicht.

Hoofdstuk 4. beoordeling individuele voorziening

Artikel 7. Criteria individuele voorzieningen

  • 1.

    Jeugdigen en/of ouder(s) komen slechts in aanmerking voor een individuele voorziening wanneer het college of een andere verwijzer vaststelt dat:

    • a)

      sprake is van concrete opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en/of stoornissen bij de jeugdige

    • b)

      inzet noodzakelijk is om de jeugdige gelet op deze problemen in staat te stellen:

      • Gezond en veilig op te groeien;

      • Te groeien naar zelfstandigheid;

      • Voldoende redzaam te zijn en maatschappelijk te participeren, en

    • c)

      de jeugdige en/of ouder(s) zelf of met hun sociale netwerk geen passende oplossing voor de hulpvraag kunnen vinden (eigen kracht). Wanneer hiervan sprake is, staat in artikel 9 van deze verordening, en

    • d)

      een algemene voorziening geen oplossing biedt voor de hulpvraag, en

    • e)

      de jeugdige en/of ouder(s) geen aanspraak kunnen maken op een andere voorziening om de hulpvraag op te lossen.

  • 2.

    Als de aanvraag ziet op kosten voor jeugdhulp die de jeugdige en/of ouder(s) voorafgaand aan de aanvraag heeft gemaakt, verstrekt het college alleen een voorziening:

    • a)

      als op het moment van de aanvraag sprake is van opgroei- of opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen en;

    • b)

      voor zover het college de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen.

  • 3.

    Het college verstrekt alleen een voorziening als bedoeld in lid 2 als de gemaakte kosten zien op een periode van maximaal (3) maanden vóór de aanvraag.

Artikel 8. Beoordeling (boven) gebruikelijke hulp en eigen kracht

  • 1.

    Jeugdigen en/of ouder(s) komen pas in aanmerking voor een individuele voorziening als zij zelf geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag binnen hun eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen (eigen kracht). Hieronder wordt in ieder geval verstaan:

    • a)

      gebruikelijke hulp van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders;

    • b)

      bovengebruikelijke hulp van ouders voor zover zij beschikbaar en in staat zijn de noodzakelijke hulp te bieden, dit geen (dreigende) overbelasting oplevert en door het bieden van de bovengebruikelijke hulp geen financiële problemen in het gezin ontstaan;

    • c)

      de ondersteuning vanuit het sociale netwerk;

    • d)

      het aanspreken van een aanvullende zorgverzekering die is afgesloten.

  • 2.

    Gebruikelijke hulp is hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders. Zij zijn namelijk verplicht de tot hun gezin behorende minderjarige jeugdigen te verzorgen, op te voeden, te begeleiden en toezicht op hen te houden. Dit geldt ook als de jeugdige een ziekte, aandoening, beperking of andere problematiek heeft. Bij uitval van 1 van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp over. Dit geldt ook bij gescheiden ouders. Er wordt dan ook rekening gehouden met de gebruikelijke hulp van de ouder waar de jeugdige niet woont.

  • 3.

    Om vast te stellen of sprake is van gebruikelijke hulp beoordeelt het college of de benodigde hulp uitgaat boven de hulp die een jeugdige van dezelfde leeftijd zonder ziekte, aandoening, beperking of andere problematiek nodig heeft. Het college houdt hierbij rekening met de volgende factoren:

    • a)

      de leeftijd van de jeugdige;

    • b)

      de mate van zorg bij activiteiten en handelingen, de mate van toezicht en de mate van begeleiding/stimulans die een jeugdige van die leeftijd nodig heeft;

    • c)

      de aard en de duur van de hulp en de benodigde ondersteuningsintensiteit van de jeugdige;

    • d)

      de mate van planbaarheid van de hulp;

    • e)

      de behoeften en mogelijkheden van de jeugdige.

  • 4.

    Als er sprake is van gebruikelijke hulp verstrekt het college geen individuele voorziening tot jeugdhulp. Hierop kan (tijdelijk) een uitzondering worden gemaakt als de ouders door (dreigende) overbelasting de gebruikelijke hulp niet kunnen bieden. Er moet dan wel een verband zijn tussen de (dreigende) overbelasting en de hulp aan de jeugdige.

  • 5.

    Gaat het om hulp die de gebruikelijke hulp overstijgt, zijn de ouders in eerste instantie nog steeds verantwoordelijk voor het bieden van deze bovengebruikelijke hulp. Het college beoordeelt dan of van ouders verwacht mag worden dat ze deze hulp bieden, zoals in lid 1 staat weergegeven. Het college maakt hierbij onderscheid tussen kortdurende en langdurende situaties:

    • a)

      Kortdurend: er is uitzicht op herstel van het (gezondheids)probleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de jeugdige. Het gaat hierbij over een aaneengesloten éénmalige periode van maximaal drie maanden in één kalenderjaar.

    • b)

      Langdurend: het gaat om chronische situaties waarbij naar verwachting de jeugdhulp langer dan drie maanden nodig is of voor meerdere periodes van drie maanden in één kalenderjaar.

  • 6.

    Het college verwacht van ouders dat zij in kortdurende situaties de bovengebruikelijke hulp bieden, tenzij dit gelet op de aard van de hulp niet kan worden verwacht of de ouders door (dreigende) overbelasting de hulp niet kunnen bieden. Er moet dan wel een verband zijn tussen de (dreigende) overbelasting en de hulp aan de jeugdige.

  • 7.

    Bij de beoordeling in langdurige situaties houdt het college rekening met de volgende factoren:

    • a)

      de aard en de duur van de hulp en de benodigde ondersteuningsintensiteit van de jeugdige

    • b)

      de mate van planbaarheid van de hulp

    • c)

      het lichamelijk en geestelijk welzijn van de ouders

    • d)

      de manier van omgaan van ouders met de problemen van de jeugdige

    • e)

      vaardigheden van de ouders om zelf hulp te bieden (bijvoorbeeld een verpleegachtergrond)

    • f)

      of er sprake is van problematiek bij de ouders, zoals relationele problemen of schulden

    • g)

      welke verplichtingen de ouders hebben, bijvoorbeeld voor werk en sociale verplichtingen

    • h)

      het belang van ouders om een inkomen uit arbeid te krijgen en het eventueel ontstaan van financiële problemen

    • i)

      de woonsituatie

    • j)

      de samenstelling van het gezin en de relatie tussen de gezinsleden (bijvoorbeeld of er sprake is van een wettelijke stiefouder of niet)

    • k)

      is er een sociaal netwerk en zo ja, wat zijn de mogelijkheden en de bereidheid van het sociaal netwerk om de jeugdige of zijn ouders te ondersteunen

    • l)

      overige individuele omstandigheden die door jeugdige en ouders worden ingebracht

  • 8.

    Als bovengenoemde factoren niet leiden tot problemen bij het kunnen verlenen van de hulp door de ouders, bij de beschikbaarheid van de ouders voor het verlenen van de hulp, bij de belasting van de ouders en bij de financiële situatie van de ouders wordt van hen verwacht dat zij de bovengebruikelijke hulp (eventueel deels) verlenen. Het college verstrekt dan geen individuele voorziening tot jeugdhulp.

  • 9.

    Bij (dreigende) overbelasting geldt nog het volgende:

    • a)

      Er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de zorg aan de jeugdige.

    • b)

      Als de overbelasting ziet op spanningen door het werk (bijvoorbeeld door te veel uren werken of stress) of door andere factoren buiten de zorg van de jeugdige om, moet de ouder eerst een oplossing zoeken in de oorzaak van die spanningen.

    • c)

      Bij een aanvraag voor een individuele voorziening tot jeugdhulp bekijkt het college wat wordt gedaan om die spanningen te verminderen.

    • d)

      Als de (dreigende) overbelasting kan worden verminderd door het herinrichten van het werk of andere sociale/maatschappelijke activiteiten wordt dit eerst van de ouder verwacht.

    • e)

      Het verlenen van hulp aan je kind gaat voor op sociale/maatschappelijke activiteiten.

    • f)

      Een pgb voor het verlenen van hulp aan een jeugdige door een ouder wordt beëindigd als er sprake is van (dreigende) overbelasting. Een andere zorgverlener moet het verlenen van hulp overnemen om de overbelasting te stoppen.

  • 10.

    Als ouders een beroep kunnen doen op het sociale netwerk voor het bieden van ondersteuning bij de benodigde hulp aan de jeugdige wordt van hen verwacht dat ze hier gebruik van maken. De ondersteuning die het sociale netwerk biedt, valt onder de eigen kracht. Het college verstrekt hiervoor geen individuele voorziening tot jeugdhulp.

  • 11.

    Als de jeugdige en/of de ouders een aanvullende zorgverzekering hebben die de benodigde hulp (deels) vergoedt, wordt van ouders verwacht dat zij deze aanspreken. Het college verstrekt dan geen individuele voorziening tot jeugdhulp of alleen een aanvullende voorziening voor het gedeelte dat niet wordt vergoed.

Artikel 9. Regionaal Ondersteuningsplan (ROP)

  • 1.

    Het gebiedsteam zorgt voor verslaglegging van het onderzoek, bedoeld in artikel 4.3. De jeugdige en/of ouder(s) kan het ROP te allen tijde desgevraagd ontvangen. Het ondersteuningsplan wordt binnen 20 werkdagen na het onderzoek aan de jeugdige en/of ouder(s) beschikbaar gesteld. Indien de gestelde termijn niet haalbaar is wordt de jeugdige en/of ouder(s) geïnformeerd over de reden van vertraging. De jeugdige en/of ouder(s) krijgen de mogelijkheid om het ondersteuningsplan te lezen en een reactie hierop te geven. Naar aanleiding van de reactie van de jeugdige en/of ouder(s) worden feitelijke onjuistheden in het ondersteuningsplan aangepast. Opmerkingen en aanvullingen van de jeugdige en/of ouder(s) worden aan het ondersteuningsplan toegevoegd.

  • 2.

    Wanneer het voornemen bestaat naar aanleiding van het onderzoek als bedoeld in artikel 4.3. een aanvraag in te dienen, verstrekt het gebiedsteam aan de belanghebbende dan wel aan zijn wettelijk vertegenwoordiger het ondersteuningsplan. Wanneer de belanghebbende dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger daarom verzoekt, verstrekt het gebiedsteam eveneens het plan van aanpak en/of andere onderdelen uit het dossier.

  • 3.

    Wanneer niet het voornemen bestaat naar aanleiding van het onderzoek als bedoeld in artikel 4.3 een aanvraag individuele voorziening in te dienen, verstrekt het gebiedsteam aan de belanghebbende dan wel aan zijn wettelijk vertegenwoordiger het plan van aanpak en/of andere onderdelen uit het dossier.

  • 4.

    Opmerkingen of latere aanvullingen van de belanghebbende dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger worden aan het Ondersteuningsplan Jeugdwet toegevoegd.

Artikel 10. Aanvraag

  • 1.

    Het college merkt een ondertekend ROP aan als aanvraag. Iedere rechtstreeks belanghebbende kan een aanvraag indienen. Wanneer een minder- jarige een aanvraag indient, is - wanneer deze nog niet in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen - toestemming van een wettelijk vertegenwoordiger vereist.

  • 2.

    Wanneer er wordt geweigerd te tekenen komt er in principe geen aanvraag tot stand en zal de jeugdige/vertegenwoordiger middels een schrijven hiervan op de hoogte worden gesteld.

Hoofdstuk 5. PGB

Artikel 11. Regels voor PGB

  • 1.

    Als een jeugdige en/of ouder(s) een individuele voorziening met een pgb wenst in te kopen, moeten zij een budgetplan opstellen. Een PGB kan worden verstrekt indien:

    • a)

      de jeugdige en/of ouder(s), al dan niet met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde, in staat zijn de aan een PGB verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;

    • b)

      de jeugdige of zijn ouders overtuigend kunnen motiveren waarom zij de individuele voorziening die door een gecontracteerde zorgaanbieder wordt geleverd, niet passend achten;

    • c)

      naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de jeugdhulp die de jeugdige en/of ouder(s) willen betrekken van een zorgaanbieder of een persoon die behoort tot het sociale netwerk van goede kwaliteit is. Mits deze in staat is om een geldige VOG te overleggen.

    • d)

      In aanvulling op lid 1 a kan een persoon in de volgende gevallen in ieder geval geen PGB beheren. Als de persoon:

      • geen (financieel) onafhankelijke positie heeft ten aanzien van de zorgaanbieder die formele ondersteuning biedt;

      • niet meerderjarig is;

      • niet over een woonadres beschikt volgens de BRP;

      • in detentie zit;

      • de Nederlandse taal onvoldoende beheerst;

      • niet in staat is de veiligheid in de eigen leefsituatie te waarborgen;

      • een verslaving heeft, zoals een alcohol-, drugs-, gok- of koopverslaving;

      • ondersteuning nodig heeft bij de eigen administratie;

      • in de schuldsanering zit of daarvoor een verzoek heeft ingediend;

      • surseance van betaling heeft aangevraagd of failliet is verklaard;

      • eerder een PGB heeft beheerd en toen is gebleken dat deze persoon onvoldoende vaardig was en/of verplichtingen niet nakwam en/of er sprake is geweest van fraude met een PGB;

  • 2.

    Het college verstrekt in principe geen PGB voor Crisishulp. GGZ-behandeling kan uitsluitend door een professional verleend worden, die niet tot het sociale netwerk van de jeugdige behoort.;

  • 3.

    Onverminderd artikel 8.1.1, van de wet verstrekt het college geen PGB voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de jeugdige en/of ouder(s) voorafgaand aan de indiening van de (ondertekende) aanvraag heeft gemaakt.

  • 4.

    De hoogte van een PGB:

    Wordt vastgesteld aan de hand van een door de jeugdige en/of ouder(s) opgesteld en door het college goedgekeurd budgetplan waarin in ieder geval uiteen is gezet:

    • a)

      welke jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort de jeugdige en/of ouder(s) van het budget willen betrekken, en

    • b)

      indien van toepassing, welke hiervan de jeugdige en/of ouder(s) wil inkopen middels informele ondersteuning;

    • c)

      wordt berekend op basis van een prijs of tarief:

    • d)

      waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het PGB de jeugdige en/of ouder(s) in staat stelt om tijdig veilige, doeltreffende en kwalitatief goede ondersteuning van derden te betrekken;

    • e)

      hoe de kwaliteit van de jeugdhulp is geborgd

    • f)

      wie het pgb beheert (en hoe deze taken worden uitgevoerd?)

    • g)

      waarbij rekening is gehouden met redelijke overheadkosten van derden van wie de jeugdige en/of ouder(s) de jeugdhulp willen betrekken, en

    • h)

      waarbij, voor zover van toepassing rekening is gehouden met de in lid 5 van dit artikel gestelde voorwaarden betreffende het tarief onder welk de jeugdige en/of ouder(s) de mogelijkheid heeft om de betreffende jeugdhulp in te kopen middels informele ondersteuning.

    • i)

      bedraagt niet meer dan de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate in de gemeente tijdig beschikbare individuele voorziening in natura.

  • 5.

    Bij de tariefbepaling voor een PGB wordt onderscheid gemaakt tussen verschillende vormen van ondersteuning (formele en informele ondersteuning) en voor zover van toepassing, de te bieden deskundigheid en/of de in de branche geldende kwaliteitseisen. De tarieven voor formele ondersteuning PGB zijn niet gelijk aan de ZIN tarieven, omdat er door de betreffende zorgaanbieders minder overheadkosten gemaakt hoeven worden dan een door gemeente gecontracteerde aanbieders. Dit betreft o.a. kosten in relatie tot de aanbesteding en bijbehorende programma van eisen, verantwoordingsrapportages en (afstemmings-)overleggen.

    • a)

      het maximale PGB tarief voor het onderdeel individuele begeleiding van formele ondersteuning wordt gebaseerd op 75% van het zorg in natura tarief.

    • b)

      het maximale PGB tarief voor de onderdelen dagactiviteiten, kortdurend verblijf en producten vervoer van formele ondersteuning wordt gebaseerd op 80% van het zorg in natura tarief.

    • c)

      individuele begeleiding, dagactiviteiten en kortdurend verblijf van informele ondersteuning wordt gebaseerd op 60% van het zorg in natura tarief en wordt gebaseerd op de cao Verpleeg-, Verzorgingshuizen en Thuiszorg (VVT).

    • d)

      het PGB tarief voor het onderdeel producten vervoer van informele ondersteuning wordt gebaseerd op 80% van het zorg in natura tarief.

    • e)

      Het college stelt in het Financieel Besluit, conform de door de gemeenteraad vastgestelde tariefbepaling in lid 6, de tarieven voor PGB’s vast.

  • 6.

    Indien het tarief van de door de jeugdige en/of ouder(s) gekozen zorgaanbieder hoger is dan het maximum vastgestelde tarief in het Financieel Besluit Jeugdhulp van de gemeente Harlingen, betaalt de jeugdige en/of ouder(s) het meerdere zelf.

  • 7.

    Een jeugdige en/of ouder(s) die in aanmerking komen voor een individuele voorziening middels een PGB, kan informele ondersteuning inkopen, onder de volgende voorwaarden:

    • a)

      de opgroei- en opvoedproblematiek niet op eigen kracht kan worden opgelost, het de gebruikelijke hulp overstijgt, bovengebruikelijke hulp of mantelzorg geen passende oplossing biedt, er geen mogelijkheden zijn voor andere voorzieningen of inzet van vrijwilligers en dit aantoonbaar tot een beter resultaat leidt en aantoonbaar doelmatiger is dan formele ondersteuning of zorg in natura.

    • b)

      deze persoon hiervoor een tarief hanteert dat niet hoger is dan het op grond van het vijfde en zesde lid gehanteerde tarief.

    • c)

      tussenpersonen, belangenbehartigers of anderszins niet uit het PGB worden betaald.

    • d)

      met in achtneming van de in de Beleidsregels Jeugdhulp van de gemeente (naam gemeente) vastgestelde (bestedings-)regels en algemeen toetsings- en afwegingskader.

  • 8.

    De volgende bestedingsregels gelden voor een PGB:

    • a)

      Het PGB tarief is inclusief overhead en alle bijkomende kosten (zoals opleiding, maaltijden, entreegelden, rapportage), hier wordt geen extra budget voor toegekend.

    • b)

      Kosten voor de uitvoering van taken die horen bij een budgetbeheer mogen niet uit het PGB worden betaald.

    • c)

      Kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een PGB mogen niet uit het PGB worden betaald.

    • d)

      Na het overlijden van de jeugdige mag, indien niet teruggevallen kan worden op het sociaal netwerk, vanwege activiteiten verband houdend met het overlijden maximaal een gemiddeld maandbedrag, berekend over de laatste drie gewerkte maanden, door de zorgaanbieder gedeclareerd worden.

    • e)

      Het bedrag dat niet verantwoord hoeft te worden betreft alleen de jaarlijks basislidmaatschapskosten voor ‘Per Saldo’ (de belangenorganisatie voor PGB houders).

    • f)

      Het PGB mag niet gebruik worden voor reiskostenvergoeding.

    • g)

      Het afspreken van een vast maandloon is niet toegestaan.

    • h)

      Een feestdagenuitkering is niet toegestaan.

Artikel 12. Het besluit

  • 1.

    Het college legt de beslissing over het toekennen of afwijzen van een individuele voorziening vast in een beschikking.

  • 2.

    In spoedeisende gevallen treft het college zo snel mogelijk een passende voorziening. Het college legt de beslissing over de inzet van hulp in dat geval zo snel mogelijk, maar in ieder geval binnen vier weken na de start van de hulp, vast in een beschikking.

  • 3.

    Het college neemt een beslissing op basis van de feiten en omstandigheden die volgen uit het onderzoek naar de hulpvraag.

  • 4.

    De jeugdige en/of ouders moeten zich binnen 3 maanden na de besluitdatum hebben gemeld bij een jeugdhulpaanbieder of het pgb binnen 3 maanden hebben besteed aan het resultaat waarvoor het is verstrekt.

Artikel 13. Inhoud en geldigheidsduur beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een individuele voorziening staat in ieder geval:

    • a)

      of de voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt;

    • b)

      de termijn van drie maanden waarbinnen de jeugdige zich moet melden bij een jeugdhulpaanbieder, of het pgb moet besteden aan het doel waarvoor het is verstrekt;

    • c)

      hoe bezwaar tegen de beschikking kan worden gemaakt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een voorziening in natura wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a)

      welke jeugdhulp toegekend is;

    • b)

      wie de jeugdhulp biedt;

    • c)

      wat de gestelde doelen zijn;

    • d)

      de aard, de omvang en de duur van de in te zetten jeugdhulp en vanaf welke datum de jeugdhulp start.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een voorziening in de vorm van een pgb wordt in de beschikking in ieder geval naast de in lid 1 en 2 genoemde zaken vastgelegd:

    • a)

      de hoogte van het pgb en hoe deze is bepaald;

    • b)

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c)

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

  • 4.

    Optioneel: Het ondersteuningsplan maakt deel uit van de beschikking.

  • 5.

    In het besluit verstrekt het college informatie over de rechten en de plichten van de jeugdige en/of ouder(s) op grond van de wet, de verordening en de nadere regels.

  • 6.

    Het college kan periodiek onderzoeken of er een reden is een besluit te heroverwegen.

Hoofdstuk 6. Afstemming

Artikel 14. Afstemming Zorgverzekeringswet en Wet Langdurige Zorg

  • 1.

    In artikel 4 (toegang jeugdhulp via het medisch domein) is de mogelijkheid opgenomen dat jeugdigen en/of ouders via het medisch domein jeugdhulp kunnen ontvangen. Het college maakt afspraken met de huisartsen, medisch specialisten, jeugdartsen en met de zorgverzekeraars, over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de verwijzing plaatsvindt. Dit volgt uit artikel 2.7 lid 4 van de wet.

  • 2.

    De inzet van zorg voor een jeugdige die 18 jaar wordt, kan wijzigen. Als het gaat om zorg die vanaf het 18e jaar onder de Zorgverzekeringswet valt, zorgt het college in samenwerking met de zorgverzekeraars voor een soepele overgang. Het college doet dit door afspraken te maken met de zorgverzekeraars en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). De afspraken gaan over hoe de continuïteit van zorg te garanderen voor jeugdigen die jeugdhulp ontvangen en de leeftijd van 18 jaar bereiken en daarmee onder de Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg komen te vallen. Dit om te voorkomen dat jeugdigen tussen wal en schip vallen wanneer er discussie is over het wettelijke kader.

  • 3.

    Het college draagt zorg dat de jeugdige en/of ouder(s) ondersteund worden richting het CIZ, als er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de jeugdige in aanmerking kan komen voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg.

Artikel 15. Afstemming met gecertificeerde instellingen

  • 1.

    Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over de aansluiting tussen de algemene voorzieningen als bedoeld in hoofdstuk 2 en de gecertificeerde instellingen.

  • 2.

    Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen over:

    • a)

      het overleg over de jeugdhulp die nodig is als er een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering aan de jeugdige is opgelegd, zoals bedoeld in artikel 3.5 lid 1 van de wet,

    • b)

      het overleg over de eventueel gewenste jeugdhulp na beëindiging van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering,

    • c)

      de vorm en inhoud van het besluit tot inzet van jeugdhulp van de gecertificeerde instelling en hoe het college daarvan op de hoogte gesteld wordt,

    • d)

      wanneer en onder welke voorwaarden de gecertificeerde instelling budgethouder van een pgb kan zijn namens de jeugdige en/of ouder(s),

    • e)

      hoe te handelen wanneer de gecertificeerde instelling meent dat niet gecontracteerde jeugdhulp ingezet moet worden.

  • 3.

    Het college en de gecertificeerde instelling leggen de hier bovengenoemde afspraken vast in een protocol (artikel 3.5 lid 3 lid van de wet).

Artikel 16. Afstemming justitiedomein

  • 1.

    Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen, de Raad voor de Kinderbescherming en Justitiële Jeugdinrichtingen over het overleg over de inzet van jeugdhulp bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing en jeugdreclassering als bedoeld in artikel 2.4 lid 2 onderdeel b van de wet.

  • 2.

    Het college en de betrokken gecertificeerde instellingen nemen de afspraken op in het protocol zoals bedoeld in artikel 18 lid 3 van deze verordening. Het college en de Raad voor de Kinderbescherming leggen de manier van samenwerken en de gemaakte afspraken vast in het protocol bedoeld in artikel 3.1 lid 5 van de wet.

Artikel 17. Afstemming voorschoolse voorzieningen, onderwijs en leerplicht

  • 1.

    Het college zorgt ervoor dat alle locaties voor kinderopvang, peuterspeelzaal, primair en voortgezet onderwijs en middelbaar beroepsonderwijs een contactpersoon hebben bij het toegangsteam van de gemeente.

  • 2.

    Het college draagt zorg voor een goede afstemming tussen de in lid 1 genoemde contactpersonen en de leerplichtambtenaren.

  • 3.

    Afspraken over de afstemming van jeugdhulpvoorzieningen, onderwijszorg en leerplichtzaken voor een jeugdige worden vastgelegd in het ondersteuningsplan van de jeugdige.

Artikel 18. Afstemming met Veilig Thuis

Het college maakt afspraken met Veilig Thuis over de toegang naar algemene en individuele voorzieningen.

Artikel 19. Afstemming Wmo

  • 1.

    Het college draagt zorg voor een goede afstemming van voorzieningen op grond van deze verordening en voorzieningen voor jeugdigen en/of ouder(s) op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo).

  • 2.

    Het college draagt zorg voor de continuïteit van zorg als de jeugdige 18 jaar wordt en de zorg na het 18e jaar onder de Wmo valt.

Artikel 20. Afstemming werk en inkomen

Het college draagt zorg dat het toegangsteam, jeugdhulpaanbieders en de gecertificeerde instellingen financiële belemmeringen voor het slagen van preventie en jeugdhulp vroegtijdig signaleren. Als het nodig is zorgt het college ervoor dat jeugdigen en/of ouder(s) de juiste ondersteuning krijgen vanuit de gemeentelijke voorzieningen om deze belemmeringen weg te nemen, zoals schuldhulpverlening, inkomensvoorzieningen, re-integratievoorzieningen en armoedevoorzieningen.

Artikel 21. Overgang 18- naar 18+

  • 1.

    Als een jeugdige gebruik maakt van een individuele voorziening en bijna 18 jaar wordt, zorgt het college ervoor dat er op tijd een gesprek plaatsvindt over de veranderingen vanaf 18 jaar en welke voorziening na 18 jaar nodig is.

  • 2.

    De jeugdhulpaanbieder stelt voor jeugdigen die jeugdhulp krijgen vanaf het 16e jaar een ‘perspectiefplan’ op waarin staat:

    • a)

      Welke hulp of ondersteuning nodig is vanaf de 18e verjaardag;

    • b)

      Hoe en vanuit welke wet (Wmo, WLZ, Zorgverzekeringswet of verlengde Jeugdwet) de hulp vanaf 18 jaar wordt ingezet.

  • 3.

    De jeugdhulpaanbieder betrekt de jeugdige, het gezin en het college bij (het opstellen van) het perspectiefplan.

Hoofdstuk 7. Misbruik en oneigenlijk gebruik

Artikel 22. Controle

  • 1.

    Het college onderzoekt periodiek of de verstrekte voorzieningen, in natura of als pgb, worden gebruikt of besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze verstrekt zijn. Daarbij wordt eveneens gekeken naar de kwaliteit en rechtmatigheid ervan.

  • 2.

    Onverminderd artikel 8.1.2. lid 3 van de wet bestaat de verplichting medewerking te verlenen.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen met betrekking tot de controle op het gebruik of de besteding.

Artikel 23. Voorkoming en bestrijding ten onrechte ontvangen individuele voorzieningen en pgb’s en misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet

  • 1.

    Het college informeert de jeugdige en zijn ouders dan wel zijn wettelijk vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een individuele voorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen de jeugdige of zijn ouders of wettelijk vertegenwoordiger op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan college mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening of pgb. In geval van pgb wordt bij elke wijziging in de situatie een nieuw budgetplan ter toetsing aan het college voorgelegd.

  • 3.

    Onverminderd artikel 8.1.4 van de wet kan het college een beslissing aangaande een individuele voorziening of pgb herzien dan wel intrekken als het college vaststelt dat:

    • a)

      de jeugdige of zijn ouders of wettelijk vertegenwoordiger onjuiste of onvolledige gegevens hebben verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid.

    • b)

      de jeugdige of zijn ouders of wettelijk vertegenwoordiger niet langer op de individuele voorziening of het daarmee samenhangend pgb zijn aangewezen;

    • c)

      de individuele voorziening of het daarmee samenhangend pgb niet meer toereikend is te achten;

    • d)

      de jeugdige langer dan 8 weken verblijft in een instelling als bedoeld in de Wet langdurige zorg of de Zorgverzekeringswet;

    • e)

      de jeugdige of zijn ouders of wettelijk vertegenwoordiger niet (meer) voldoen aan de voorwaarden die zijn verbonden aan de individuele voorziening of het daarmee samenhangend pgb, of

    • f)

      de jeugdige of zijn ouders of wettelijk vertegenwoordiger de individuele voorziening of het daarmee samenhangend pgb niet of voor een ander doel gebruiken dan waarvoor het bestemd is.

  • 4.

    Als het college een beslissing op grond van het derde lid, onder a, heeft ingetrokken, kan het college geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening of het ten onrechte genoten pgb.

  • 5.

    Een beslissing tot verlening van een pgb kan worden ingetrokken als blijkt dat het pgb binnen zes maanden na toekenning niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor de verlening heeft plaatsgevonden.

  • 6.

    Het college wijst een toezichthouder aan die belast is met het houden van toezicht op de naleving van rechtmatige uitvoering van de wet, waaronder de bestrijding van misbruik, oneigenlijk gebruik en ondoelmatig gebruik van toegekende voorzieningen.

  • 7.

    Het college kan nadere regels vaststellen over de bevoegdheden van de toezichthouder.

Hoofdstuk 8. Verhouding prijs en kwaliteit, kwaliteitseisen en calamiteiten

Artikel 24. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering

Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren jeugdhulp of uit te voeren kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering, rekening met:

 

  • 1.

    de aard en omvang van de te verrichten taken;

  • 2.

    de voor de sector toepasselijke CAO-schalen in relatie tot de zwaarte van de functie;

  • 3.

    een redelijke toeslag voor overheadkosten;

  • 4.

    kosten van beroepskrachten cliëntgebonden, zoals kosten voor het opmaken van rapportages en het volgen van multidisciplinair overleg;

  • 5.

    een voor de sector reële mate van non-productiviteit van het personeel als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

  • 6.

    cliëntgebonden kosten anders dan van beroepskrachten, bijvoorbeeld kosten van verblijf of voedingskosten.

  • 7.

    kosten voor bijscholing van het personeel.

  • 8.

    kosten van indexering

  • 9.

    De gemeente houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven voor door derden te leveren vrij toegankelijke hulp in het kader van jeugdhulp, in ieder geval rekening met:

    • a)

      de marktprijs van de voorziening, en

    • b)

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de aanbieder worden gevraagd, zoals verplichte deelname aan samenwerkingsverbanden.

  • 10.

    Lid 1 tot en met 9 gelden ook voor subsidies als deze worden verstrekt voor de daadwerkelijke verlening van preventie, jeugdhulp, kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering aan jeugdigen of ouders en de subsidie bedoeld is om de te verrichtte diensten volledig te betalen.

Artikel 25. Gegevensverwerking en privacy

  • 1.

    Het college is bij de verwerking van persoonsgegevens gehouden aan de wettelijke bepalingen in ten minste de Jeugdwet, de daaruit afgeleide regelgeving, de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene verordening gegevensbescherming.

  • 2.

    Het college draagt zorg voor het naleven van het door het college vastgestelde Privacy-protocol.

  • 3.

    Het college informeert actief de jeugdige en zijn ouders over zijn/hun privacy rechten en de gegevensverwerkingen die in het kader van de ondersteuning plaatsvinden.

Hoofdstuk 9. Participatie en inspraak

Artikel 26. Inspraak en medezeggenschap

  • 1.

    Het college betrekt de ingezetenen van de gemeente bij de voorbereiding van het beleid betreffende jeugdhulp overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

  • 2.

    Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.

  • 3.

    Het college zorgt ervoor dat ingezetenen kunnen deelnemen aan periodiek overleg, waarbij zij onderwerpen voor de agenda kunnen aanmelden, en dat zij worden voorzien van de voor een adequate deelname aan het overleg benodigde informatie en ondersteuning.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen ter uitvoering van het tweede en derde lid.

Artikel 27. Klachtregeling

  • De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. In Hoofdstuk 9 van de Awb is de klachtbehandeling uitvoerig geregeld. Dit artikel is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven.

  • Voor de melding van klachten over de feitelijke hulpverlening moeten jeugdige of zijn ouders zich richten tot de aanbieder/instelling die de hulpverlening biedt. De klachtmogelijkheid tegenover de aanbieder is geregeld in artikel 4.2.1 e.v. van de Jeugdwet.

Hoofdstuk 10. Slotbepalingen

Artikel 28. Pilot

  • 1.

    De gemeenteraad kan met het oog op het onderzoeken en het toepassen van mogelijkheden om jeugdhulp te bevorderen, middels een pilot afwijken van de bepalingen in deze verordening en in de beleidsregels die die pilot verhinderen. De overige bepalingen blijven van toepassing.

  • 2.

    Een pilot is gebaseerd op een opzet welke door de gemeenteraad als zodanig is goedgekeurd en kenmerkt zich door zowel een beperkte omvang in kosten als een beperkte omvang in duur. In de opzet wordt naast de pilot aandacht besteed aan de bepalingen in deze verordening en/of in de beleidsregels waarvan tijdelijk wordt afgeweken.

  • 3.

    Als de pilot noodzaakt tot bijstelling van de verordening en/of de beleidsregels kan de periode zoals bedoeld in het tweede lid worden verlengd tot aan het moment van inwerkingtreding van die bijstelling.

  • 4.

    Indien een belangenafweging dit uitwijst, kan de cliënt worden uitgezonderd van deelname aan de pilot.

Artikel 29. Nadere regels en hardheidsclausule

  • 1.

    In gevallen - de uitvoering van deze verordening betreffende - waarin deze verordening en de hierop gebaseerde regelgeving niet voorziet, beslist het college.

  • 2.

    Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze verordening.

  • 3.

    Het college kan ten gunste van de jeugdige afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.

  • 4.

    Het college is bevoegd een (her)onderzoek te doen naar het voortbestaan van de aanspraak op een voorziening en eventueel de aanspraak te herzien, bijvoorbeeld indien er sprake is van een wijziging in de situatie van de jeugdige en/of ouders, de vorm van de voorziening, de afwegings- en toetsingscriteria voor de toekenning van een voorziening of het tarief. Indien de herbeoordeling leidt tot een wijziging ten nadele van de jeugdige en/of ouders wordt een gewenningstermijn gehanteerd van minimaal 3 maanden en maximaal 6 maanden, ingaande vanaf de datum van het nieuwe besluit.

Artikel 30. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    De verordening Jeugdhulp 2025 treedt in werking op de dag na die van bekendmaking, onder gelijktijdige intrekking van de Verordening Jeugdhulp 2024 gemeente Harlingen.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als ‘Verordening Jeugdhulp 2025 gemeente Harlingen’.

Artikel 31. Overgangsbepalingen

  • 1.

    Een besluit op een aanvraag wordt genomen op basis van de op de datum van het besluit geldende verordening.

  • 2.

    Een jeugdige en/of ouder(s) houdt het recht op een verstrekte voorziening, ook na inwerkingtreding van een nieuwe verordening, tot de einddatum van de beschikking of tot het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 3.

    Bij bezwaarschriften wordt beslist met inachtneming van de verordening die geldig was ten tijde van het bestreden besluit.

Naar boven