Gemeenteblad van Oudewater
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Oudewater | Gemeenteblad 2025, 462727 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Oudewater | Gemeenteblad 2025, 462727 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening fysieke leefomgeving Oudewater 2025
Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen
Begripsbepalingen die zijn opgenomen in aanwijzingsbesluiten, beleidsregels of andere op deze verordening gebaseerde regelingen, kunnen aanvullend van toepassing zijn, mits zij niet in strijd zijn met de begripsbepalingen van deze verordening en de reikwijdte daarvan niet beperken. In geval van strijdigheid prevaleren de begripsbepalingen van deze verordening.
Deze verordening bevat regels over het geven van aanwijzingen en het uitvoeren van activiteiten in de fysieke leefomgeving, voor zover deze vallen onder de werking van de Omgevingswet zoals bedoeld in de artikelen 1.2 en 1.3 van die wet.
Hoofdstuk 2: Activiteiten in de openbare ruimte
Afdeling 1. Gebruik openbare ruimte
Artikel 2.1 Voorwerpen op of aan de weg
Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2.2 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening, waterschapsverordening en of de Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuren (AVOI) of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
Artikel 2.12 Toestemming rechthebbende
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.
Afdeling 4. Voertuigen, kampeermiddelen en overig
Artikel 2.16 Defecte voertuigen
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.
Artikel 2.22 Overlast van fiets of bromfiets
Het is verboden op door het college aangewezen op de weg gelegen plaatsen langer dan een door hen te bepalen periode gebruik te maken van voor het parkeren van fietsen of bromfietsen bestemde ruimten of plaatsen en fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde plaatsen te laten staan.
Artikel 2.23 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, binnen of buiten een locatie waarop bedrijfsmatig, of in een omvang als ware bedrijfsmatig, een milieubelastende activiteit wordt uitgevoerd, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
Afdeling 5. Ligplaatsen en openbaar water
Artikel 2.24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water
Het is verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.
Artikel 2.25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen
Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit bouwwerken leefomgeving of het overige bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of het Binnenvaartpolitiereglement.
Artikel 2.28 Beschadigen van waterstaatswerken
Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.
Hoofdstuk 3: Bescherming van de leefomgeving
§1. Aanwijzing gemeentelijk monument
Artikel 3.7. Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument
In een spoedeisend geval kunnen burgemeester en wethouders een monument of archeologisch monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. In afwijking van artikel 3.4 wordt in dat geval aan de gemeentelijke adviescommissie advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.
Paragraaf 2 is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat zakelijk gerechtigden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van burgemeester en wethouders tot aanwijzing van het monument of archeologisch monument als voorlopig gemeentelijk monument. Artikel 3.6 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.
Artikel 3.8. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument
Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.
§ 2. Bescherming gemeentelijk monument
Artikel 3.9 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument
Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.
Artikel 3.10 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument
Het college kan in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot het melden van handelingen bedoeld in het tweede lid.
§3. Aanwijzing gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht
Artikel 3.12. Aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht
De gemeenteraad stelt ter bescherming van een op grond van het eerste lid aangewezen gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht een omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet vast. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.
Dit artikel is niet van toepassing op een beschermd stads- of dorpsgezicht dat via instructies de functieaanduiding rijksbeschermd of provinciaal beschermd stads- of dorpsgezicht heeft, of dat is aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet.
Artikel 3.13. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht
De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 3.12, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 3.12, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- of dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.
§ 4. Detectorverbod en archeologische monumenten
Artikel 3.15 Detectorverbod op land en in water
Het met behulp van een metaaldetector of enig ander voorwerp opsporen, opgraven of uit de bodem verwijderen van voorwerpen van metaal of een ander materiaal is toegestaan tot maximaal 30 cm beneden het landoppervlak (Besluit Erfgoedwet art. 2.2). Uitgezonderd hierop zijn locaties die zijn aangewezen als archeologisch gemeentelijk, provinciaal of rijksmonument. Ook uitgezonderd zijn terreinen waar archeologisch onderzoek in uitvoering is. Het college kan in aanvulling hierop gebieden aanwijzen waarvoor een (tijdelijk) verbod geldt op het met behulp van een metaaldetector of een ander voorwerp metaal of andere materialen op te sporen, dan wel op te graven of uit de bodem te verwijderen.
Het is verboden met behulp van magneten te zoeken naar metalen voorwerpen (magneetvissen) op de waterbodem. Dit verbod geldt enkel binnen de grenzen van beleidscategorie 3 en 8 van de archeologische beleidskaart van de gemeente Oudewater (2022). Het college kan in aanvulling hierop gebieden aanwijzen waarvoor een (tijdelijk) verbod geldt op het met behulp van magneten zoeken naar metalen voorwerpen (magneetvissen).
Artikel 3.16 Bodemverstoring in archeologisch waardevolle gebieden
Een omgevingsvergunning is niet vereist indien:
het een verstoring betreft van een archeologisch monument, waarde of verwachting die is aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleids-, waarden- of verwachtingskaart, de provinciale archeologische monumentenkaart of de landelijke indicatieve kaart van archeologische waarden en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met de door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde regels over de toegestane mate van verstoring;
Artikel 3.19 Beschermde bomen bij bouwactiviteiten
Het bevoegd gezag kan besluiten tot de oplegging van een verplichte Bomen Effect Analyse (BEA) indien door uitvoering van bouwwerkzaamheden beschadiging of teloorgang van een op de beschermdebomenlijst vermelde, te bewaren houtopstand op en/of rondom de bouwlocatie gevreesd moet worden. In bijlage 3 van het Aangescherpte Bomenreglement Oudewater 2017 is beschreven wat een BEA kan inhouden.
Artikel 3.20 Herplant- / instandhoudingsplicht
Indien een houtopstand, waarop het verbod tot vellen als bedoeld in artikel 3.17 van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn dan wel besluiten tot het opleggen van een boete of anderszins handhavend optreden.
Indien een houtopstand, waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze in artikel 3.17 van toepassing is, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene, die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen. Hieronder geldt tevens het opleggen van beschermende maatregelen voor bomen op sloop- en/of bouwlocaties.
Artikel 3.21 Afstand van de erfgrenslijn
De afstand als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en op nihil voor heggen en heesters.
Artikel 3.22 Bescherming gemeentelijke houtopstanden
Het is verboden om houtopstanden, die in eigendom van de gemeente Oudewater zijn, te beschadigen, te bekladden, te vellen of te beplakken, daaraan snoeiwerk te verrichten behoudens door of namens ambtenaren ter uitoefening van de hun opgedragen boomverzorgende taak. Het is verboden om één of meer voorwerpen in of aan een houtopstand in eigendom van de gemeente Oudewater aan te brengen of anderszins te bevestigen via voorwerpen welke de bast beschadigen hieronder te verstaan spijkers, punaises enz.
Hoofdstuk 4: Milieubelastende activiteiten
Afdeling 1. Geluid- en lichthinder
Artikel 4.1 Aanwijzing collectieve festiviteiten
De geluidsnormen, zoals opgenomen in het omgevingsplan, voortvloeiend uit paragraaf 5.1.4.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving en bedoeld in artikel 4.3, gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht, zoals opgenomen in het omgevingsplan en voortvloeiend uit paragraaf 5.1.4.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.
Gedurende een aangewezen collectieve festiviteit zoals bedoeld in het eerste lid, mag binnen de betreffende aangewezen delen van de gemeente het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door een milieubelastende activiteit niet meer bedragen dan 80 dB(A) tussen 07.00 uur en 19.00 uur, 75 dB(A) tussen 19.00 uur en 23.00 uur en 70 dB(A) tussen 23.00 uur en 07.00 uur, op de gevel van geluidgevoelige gebouwen en op de grens van geluidgevoelige terreinen als bedoeld in het omgevingsplan.
Gedurende een aangewezen collectieve festiviteit zoals bedoeld in het eerste lid, mag binnen de betreffende aangewezen delen van de gemeente het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door een milieubelastende activiteit niet meer bedragen dan 65 dB(A) tussen 07.00 uur en 19.00 uur, 60 dB(A) tussen 19.00 uur en 23.00 uur en 55 dB(A) tussen 23.00 uur en 07.00 uur, in geluidgevoelige ruimten binnen in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen als bedoeld in het omgevingsplan.
Artikel 4.2 Kennisgeving incidentele festiviteiten
Het is ten aanzien van een milieubelastende activiteit toegestaan maximaal vier incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen, zoals opgenomen in het omgevingsplan, voortvloeiend uit paragraaf 5.1.4.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving en bedoeld in artikel 4.3, niet van toepassing zijn, mits de verrichter van de milieubelastende activiteit ten minste twee weken voor de aanvang van de incidentele festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Het is ten aanzien van een milieubelastende activiteit toegestaan om tijdens maximaal vier incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij de regels over verlichting zoals opgenomen in het omgevingsplan en voortvloeiend uit paragraaf 5.1.4.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving niet van toepassing zijn, mits de verrichter van de milieubelastende activiteit ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de incidentele festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
Gedurende een incidentele festiviteit zoals bedoeld in het eerste lid, mag het het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door de betreffende milieubelastende activiteit niet meer bedragen dan 75 dB(A) tussen 07.00 uur en 19.00 uur, 70 dB(A) tussen 19.00 uur en 23.00 uur en 65 dB(A) tussen 23.00 uur en 07.00 uur, op de gevel van geluidgevoelige gebouwen en op de grens van geluidgevoelige terreinen als bedoeld in het omgevingsplan.
Gedurende een incidentele festiviteit zoals bedoeld in het eerste lid, mag het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door de betreffende milieubelastende activiteit niet meer bedragen dan 60 dB(A) tussen 07.00 uur en 19.00 uur, 55 dB(A) tussen 19.00 uur en 23.00 uur en 50 dB(A) tussen 23.00 uur en 07.00 uur, in geluidgevoelige ruimten binnen in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen als bedoeld in het omgevingsplan.
Artikel 4.3 Onversterkte muziek
Bij onversterkte muziek bedragen de waarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr, LT op de gevel van gevoelige gebouwen niet meer dan 55 dB(A), 50 dB(A) en 40 dB(A) tussen respectievelijk 07.00-19.00 uur, 19.00-23.00 uur en 23.00-07.00 uur. De beoordeling vindt plaats aan de hand van de Meet- en rekenmethode Geluid Industrie – 2021. De bedrijfsduurcorrectie wordt op onversterkte muziek toegepast.
Bij onversterkte muziek bedragen de waarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr, LT in gevoelige ruimten binnen in- en/of aanpandige gebouwen niet meer dan 40 dB(A) tussen 07.00 uur en 19.00 uur, 35 dB(A) tussen 19.00 uur en 23.00 uur en 25 dB(A) tussen 23.00 en 07.00 uur. De beoordeling vindt plaats aan de hand van de Meet- en rekenmethode Geluid Industrie – 2021. De bedrijfsduurcorrectie wordt op onversterkte muziek toegepast.
De in het tweede lid aangegeven waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten als bedoeld in artikel 3.22 van het Besluit kwaliteit leefomgeving en verblijfsruimten als bedoeld in bijlage 1 bij het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Artikel 4.4 Overige geluidhinder
Het is verboden binnen of buiten een locatie waarop bedrijfsmatig, of in een omvang als ware bedrijfsmatig, een milieubelastende activiteit wordt uitgevoerd om in de openbare ruimte en de private buitenruimte, toestellen, technische installaties of muziekinstallaties in werking te hebben, waardoor voor de omgeving geluidshinder wordt veroorzaakt.
Van geluidshinder, zoals bedoeld in het eerste lid, is sprake als het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT, hoger is dan 45 dB(A) tussen 07.00 uur en 19.00 uur, 40 dB(A) tussen 19.00 uur en 23.00 uur en 35 dB(A) tussen 23.00 uur en 07.00 uur op de gevel van gevoelige gebouwen en op de grens van gevoelige terreinen. De geluidsniveaus worden gemeten en beoordeeld conform de Meet- en rekenmethode Geluid Industrie – 2021.
In afwijking van de geluidsniveaus zoals bedoeld in het vijfde lid, kan het college, voor installaties bedoeld voor warmte- of koude opwekking opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, die vergunningsvrij zijn geplaatst vóór 1 april 2021 of waarvoor omgevingsvergunning is aangevraagd vóór 1 april 2021, in afwijking van het tweede lid, andere geluidsnormen stellen en/of andere beoordelingspunten toekennen.
Hoofdstuk 5: Infrastructuur en voorzieningen
Afdeling 2. Waterbeheer en veiligheid
Artikel 5.13 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen
Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
Afdeling 3. Beheer gemeentelijke begraafplaatsen
Artikel 5.17 Onderhoud rechthebbende/belanghebbende
Indien de rechthebbende of de belanghebbende nalaat de grafbedekking behoorlijk te onderhouden of te herstellen, kan het college de hiervoor in aanmerking komende beplanting, voorwerpen of zo nodig de grafbedekking (geheel of gedeeltelijk) doen verwijderen. Het verwijderde blijft gedurende drie maanden ter beschikking van de rechthebbende en vervalt daarna aan de gemeente, zonder dat deze tot enige vergoeding verplicht is.
De verwijdering van de grafbeplanting of het gedenkteken, zoals bedoeld is in lid 3, vindt niet eerder plaats dan nadat de rechthebbende of de belanghebbende schriftelijk is ingelicht over de toestand van het gedenkteken en/of de grafbeplanting. De oproeping geschiedt door mededeling op het mededelingenbord op de begraafplaats als het adres van de rechthebbende niet bekend is. Bij het graf wordt een verwijzing naar de mededeling aangebracht.
Indien na de dag waarop het graf geruimd mag worden de grafbedekking niet is verwijderd, is het college bevoegd tot verwijdering en vernietiging van de gedenktekens of beplantingen en andere voorwerpen over te gaan, zonder dat deze tot enige vergoeding verplicht is. Na het vervallen van het grafrecht kunnen rechthebbenden of belanghebbenden geen aanspraken op deze voorwerpen doen gelden.
Afdeling 4. Interferentiegebieden
Artikel 5.20 Aanwijzing interferentiegebieden
Ter voorkoming van interferentie tussen gesloten (en tussen gesloten en open) bodemenergiesystemen onderling of anderszins ter bevordering van een doelmatig gebruik, kunnen gebieden worden aangewezen als interferentiegebied.
Artikel 5.21 Aanwijzing- en wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders oefenen namens de raad de bevoegdheid uit om interferentiegebieden aan te wijzen, vast te stellen en te wijzigen, indien zij van oordeel zijn dat dit ter voorkoming van interferentie tussen gesloten en tussen gesloten en open bodemenergiesystemen onderling of anderszins ter bevordering van een doelmatig gebruik van bodemenergie nodig is. Over het aanwijzen van interferentiegebieden vindt afstemming plaats met Gedeputeerde Staten van Utrecht.
Artikel 5.22 Vaststellen en wijzigen bodemenergieplannen
Burgemeester en wethouders oefenen namens de raad de bevoegdheid uit om bodemenergieplannen vast te stellen en te wijzigen voor interferentiegebieden. Deze bodemenergieplannen bevatten beleidsregels voor het gebruik van bodemenergie door gesloten en open bodemenergiesystemen. Over het vaststellen en wijzigen van bodemenergieplannen voor een interferentiegebied vind afstemming plaats met Gedeputeerde Staten van Utrecht.
Afdeling 5. Beschermingsregels over de lozing van afvalwater, hemelwater, grondwater en spoelwater
Deze afdeling is van toepassing op het bouwen van bouwwerken, zoals bepaald in artikel 5.25 t/m 5.29 van deze verordening over het aansluiten op de openbare riolering.
Artikel 5.25 Aansluitvergunning op openbare riolering
Figuur 1: dwarsdoorsnede aansluiting op openbare riolering (bron: gemeente Groesbeek, 2009)
Artikel 5.26. Het verzoek tot aanleg of wijziging perceelsaansluitleiding
De beheerder verzorgt de aanleg of wijziging van een perceelsaansluitleiding uitsluitend op verzoek van de eigenaar aan wie een aansluitvergunning is verleend volgens artikel 5.25. Dit verzoek wordt gedaan via het Aanvraagformulier Rioolaansluiting
Artikel 5.28 Onderhoud, vervanging, calamiteiten en werkzaamheden
Bij onvoldoende functioneren van riolering op het perceel onderzoekt de eigenaar of het een verstopping dan wel een storing betreft in de riolering op het perceel door de erfscheidings/ontstoppingsput vrij te graven. Als deze droog staat ligt de oorzaak op het perceel. Als deze vol staat dan ligt de oorzaak in het openbaar gebied.
Hoofdstuk 6: Toezicht, straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 6.2 Betreden woningen, gebouwen en terreinen
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
Artikel 6.4 Intrekking oude regelingen
Gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze verordening vervallen de volgende bepalingen:
de artikelen 2:10, 2:11, 2:12, 2:22, 4:1, 4:2, 4:3, 4:5, 4:6, 4:9, 4:10, 4:11, 4:12, 4:13, 4:15, 4:17, 4:18, 4:19, 5:2, 5:3, 5:4, 5:5, 5:6, 5:7, 5:8, 5:9, 5:11, 5:12, 5:17, 5:18, 5:19, 5:20, 5:24, 5:25, 5:26, 5:27, 5:28, 5:32, 5:33, 5:34 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Oudewater 2024;
Artikel 6.5 Overgangsbepalingen
Een vergunning of ontheffing verleend op grond van een van de in artikel 6.4 ingetrokken verordeningen blijft ook na de inwerkingtreding van deze verordening gelden, of tot het einde van de looptijd, of tot het tijdstip dat zij met toepassing van deze verordening wordt gewijzigd of ingetrokken, tenzij anders bepaald in deze verordening of het omgevingsplan. Een op grond van een in artikel 6.4 ingetrokken verordening of vervallen bepaling verleende vergunning of ontheffing blijft van kracht na de inwerkingtreding van deze verordening, totdat zij op basis van deze verordening of het omgevingsplan wordt gewijzigd, ingetrokken of van rechtswege vervalt.
Aldus besloten door de raad van de gemeente Oudewater in zijn openbare vergadering, gehouden op 25 september 2025,
mr. M.W. Bosma
griffier
drs. D.C. de Vries
voorzitter
Cultureel erfgoed (hoofdstuk 3, afdeling 1)
Historisch onderzoek: onderzoek naar het ontstaan- of aanleg, de veranderingen- en gebruiksgeschiedenis, de gaafheid en conservering, de betekenis en de waarden van gebieden, structuren, gebouwen en objecten, in hun ruimtelijke samenhang, aan de hand van de aanleg, vorm, constructies, gebruikte materialen en afwerking. Het onderzoek brengt in kaart hoe de oorspronkelijke situatie was, welke veranderingen er in de loop der tijd zijn aangebracht, en het beschrijft de bestaande situatie als uitkomst van die eerdere processen, alsmede de huidige cultuurhistorische waardestelling. De onderzoeken zijn te onderscheiden in cultuurhistorisch-, archeologisch-, bouwhistorisch-, architectuur- en tuin-historisch onderzoek. Bovendien te onderscheiden in gradaties: verkennend, inventariserend en gedetailleerd onderzoek.
Bomen (hoofdstuk 3, afdeling 2)
Geluid- en lichthinder (hoofdstuk 4, afdeling 1)
Beheer gemeentelijke begraafplaatsen (hoofdstuk 5, afdeling 3)
Algemeen graf: een graf, bij de gemeente in beheer, waarin aan inwoners van de gemeente gelegenheid wordt geboden tot het doen begraven van een of meer lijken. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt, voor zover van belang onder ‘algemeen graf’ mede verstaan: algemene urnennis;
Interferentiegebieden (hoofdstuk 5, afdeling 4)
Gesloten bodemenergiesysteem: installatie waarmee, zonder grondwater te onttrekken en na gebruik in de bodem terug te brengen, gebruik wordt gemaakt van de bodem voor de levering van warmte of koude ten behoeve van de verwarming of koeling van ruimten in bouwwerken, door middel van een gesloten circuit van leidingen, met inbegrip van een bijbehorende warmtepomp circulatiepomp en regeneratievoorziening, voor zover aanwezig;
Interferentiegebied: een of meerdere aangewezen gebieden binnen de gemeente Oudewater waarin ordening van bodemenergiesystemen wenselijk is met het oog op het voorkomen van negatieve onderlinge beïnvloeding van meerdere bodemenergiesystemen of anderszins ter bevordering van het doelmatig gebruik van bodemenergie;
Open bodemenergiesysteem: installatie waarmee van de bodem gebruik wordt gemaakt voor de levering van warmte of koude ten behoeve van de verwarming of koeling van ruimten in bouwwerken, door grondwater te onttrekken en na gebruik in de bodem terug te brengen, met inbegrip van bijbehorende bronpompen en warmtewisselaar en, voor zover aanwezig, warmtepomp en regeneratievoorziening;
Beschermingsregels over de lozing van afvalwater, hemelwater, grondwater en spoelwater (hoofdstuk 5, afdeling 5)
Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Na de inwerking van de Omgevingswet is een tijdelijk omgevingsplan van rechtswege ontstaan. Dit tijdelijk omgevingsplan bestaat uit de dan geldende bestemmingsplannen, rijksregels die overgeheveld worden naar de gemeente (de bruidsschat) en een drietal verordeningen (Geurverordening, regels over archeologie uit de Erfgoedverordening en regels over afvoer van hemel- en grondwater). Alle overige verordeningen die geheel of gedeeltelijke regels bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving maken geen deel uit van dit tijdelijke omgevingsplan.
In de transitieperiode die loopt van 1 januari 2024 tot en met 31 december 2031 moet het tijdelijke omgevingsplan omgezet worden naar een definitief omgevingsplan. Tot deze transitie behoort ook de omzetting van de regels van verordeningen die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving in regels in het omgevingsplan.
In het kader van de invoering van deze wet zijn regels uit verordeningen, die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving, gebundeld in de Verordening fysieke leefomgeving (VFL). Door het bundelen van regels in een nieuwe verordening en deze vast te stellen, zal het eenvoudiger zijn om regels uit verordeningen die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving in te voeren in het Omgevingsplan. Onder de fysieke leefomgeving wordt verstaan: bouwwerken, infrastructuur, watersystemen, water, bodem, lucht, landschappen, natuur, cultureel- en wereld erfgoed. Voor de beoordeling welke regels onder de scope van het omgevingsplan vallen, hebben wij ons gebaseerd op de handreiking ‘Verordeningen en het omgevingsplan’ van de VNG. Hieronder is een toelichting opgenomen op de hoofdstukken, afdelingen en artikelen van de VFL waar dit nodig was.
Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen
Algemene toelichting op het hoofdstuk
Dit hoofdstuk bevat de algemene bepalingen die van toepassing zijn op de gehele verordening. Het vormt het fundament van de VFL en is van belang voor de interpretatie en toepassing van de overige hoofdstukken. De bepalingen in dit hoofdstuk zijn beleidsneutraal overgenomen en aangepast aan de terminologie van de Omgevingswet. De artikelen zijn zodanig opgesteld dat zij eenvoudig kunnen worden overgezet naar het omgevingsplan.
De begripsbepalingen zijn geactualiseerd en afgestemd op het begrippenkader van de Omgevingswet. Waar mogelijk zijn begrippen geharmoniseerd met reeds bestaande definities in rijksregelgeving of in het tijdelijk deel van het omgevingsplan.
Dit artikel biedt het bevoegd gezag een expliciete grondslag om een vergunning of ontheffing te weigeren. Lid 2 maakt het mogelijk om aanvragen af te wijzen als deze zó kort voor de beoogde activiteit zijn ingediend dat een zorgvuldige beoordeling niet meer haalbaar is. Hoewel strikt genomen geen besluit genomen hoeft te worden als een aanvraag te laat komt, biedt dit lid duidelijkheid aan de aanvrager. Daarmee voorkomt het dat initiatiefnemers onnodig lang in onzekerheid verkeren over het tijdig verkrijgen van toestemming.
Hoofdstuk 2: Activiteiten in de openbare ruimte
Algemene toelichting op het hoofdstuk
Hoofdstuk 2 van de VFL bevat bepalingen over activiteiten in de openbare ruimte die effect hebben op de fysieke leefomgeving. De regels zijn opgesteld met het oog op het beschermen van de bruikbaarheid, veiligheid, orde en het aanzien van de openbare ruimte. Veel van deze bepalingen zijn afkomstig uit de Algemene plaatselijke verordening (APV) Oudewater 2023.
De opgenomen artikelen hebben betrekking op handelingen waarvoor (nog) geen verplichting bestaat om deze op te nemen in het omgevingsplan. De artikelen vallen onder de verordenende bevoegdheid van de gemeenteraad zoals bedoeld in artikel 149 van de Gemeentewet. In enkele gevallen sluiten zij aan op regels uit het tijdelijke deel van het omgevingsplan, maar zijn zij aanvullend of uitvoerend van aard. Daarmee dragen zij bij aan een samenhangend gemeentelijk stelsel van regels voor de fysieke leefomgeving.
Afdeling 1: Gebruik openbare ruimte
Deze afdeling bevat bepalingen over het gebruik van de openbare ruimte in brede zin. De regels zijn bedoeld om verstoringen in het gebruik, hinder voor anderen of onveilige situaties te voorkomen. De artikelen zijn grotendeels afkomstig uit de APV, uit de artikelen 2:10, 2:11, 2:12, 2:22, 4:17, 4:18, 4:19, 5:32, 5:33 en 5:34. Zij zijn beleidsneutraal overgenomen en waar nodig juridisch-technisch aangepast aan de Omgevingswet. Ze hebben binnen de VFL een plaats gekregen omdat ze ruimtelijk relevant zijn, dan wel van directe invloed zijn op de fysieke leefomgeving.
De opgenomen artikelen voorzien in:
De bepalingen vormen gezamenlijk een lokaal afwegingskader voor situaties die nog niet onder landelijke regelgeving of het omgevingsplan vallen, en bieden het college de mogelijkheid om maatwerk te leveren bij concrete aanvragen of overtredingen.
Artikel 2.1 Voorwerpen op of aan een openbare plaats
Artikel 2.1 is opgenomen in de VFL op basis van het fysieke karakter van het plaatsen van voorwerpen in de openbare ruimte. Oorspronkelijk kwam deze bepaling uit artikel 2:10 van de APV.
Wat voor soort objecten vallen bijvoorbeeld onder dit artikel?
De bepaling is geschikt voor opname in het omgevingsplan omdat het oogmerk – het waarborgen van veiligheid, bruikbaarheid, onderhoud en ruimtelijke kwaliteit van de openbare ruimte – rechtstreeks verband houdt met de doelen van de Omgevingswet. Het artikel reguleert planbare en voorzienbare activiteiten die de fysieke leefomgeving beïnvloeden en waarvoor vergunningseisen op voorhand kunnen worden vastgesteld.
De tekst van het artikel is inhoudelijk grotendeels gelijk aan de oorspronkelijke APV-bepaling, maar redactioneel aangepast.
Artikel 2.2 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
Op grond van artikel 2.2, eerste lid, onder d van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is in de APV een vergunningplicht opgenomen voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg. Deze vergunningplicht valt onder het overgangsrecht van artikel 5.1, lid 1, onder a van de Omgevingswet, er ontstaat van rechtswege een omgevingsvergunning op grond van de Omgevingswet.
Artikel 2.3 Maken of veranderen van een uitweg
Op grond van artikel 2.2, eerste lid, onder d van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is in de APV een vergunningplicht opgenomen voor het maken of veranderen van een uitweg. Deze vergunningplicht valt onder het overgangsrecht van artikel 5.1, lid 1, onder a van de Omgevingswet, er ontstaat van rechtswege een omgevingsvergunning op grond van de Omgevingswet.
Dit artikel is overgenomen uit artikel 5:32 van de APV en bevat een verbod op het rijden met motorvoertuigen of bromfietsen op terreinen die geen openbare weg zijn. Uitzondering op dit verbod geldt indien het college specifieke terreinen aanwijst voor dit gebruik. Daarbij kan het college nadere regels stellen, gericht op het beperken van overlast, bescherming van milieuwaarden en waarborging van de veiligheid van gebruikers en omwonenden. De aanwijzing van dergelijke gebieden geschiedt via het omgevingsplan.
Hoewel het verbod zelf het karakter van een gedragsregel heeft en in oorsprong thuishoort in de APV, zijn de bepalingen over het aanwijzen en reguleren van terreinen ruimtelijk van aard. De onderdelen die gaan over het aanwijzen en reguleren van terreinen hebben een planologisch karakter. Het gaat om de fysieke toedeling van ruimte aan een activiteit met impact op de leefomgeving. Dergelijke afwegingen vallen onder de reikwijdte van het omgevingsplan zoals bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet. De doelstelling van artikel 1.3 Ow – het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving – is hier direct op van toepassing.
Voor speciaal ingerichte crossterreinen kunnen rijksregels gelden op basis van paragraaf 3.9.1 van het Bal. Artikel 2.9 vult deze rijksregels aan en biedt lokale reguleringsruimte voor terreinen die niet onder het Bal vallen.
Door het artikel op te nemen in de VFL ontstaat ruimte om de planmatige aspecten van motorcrossactiviteiten later juridisch te verankeren in het omgevingsplan, zonder afbreuk te doen aan het handhaafbare karakter van het verbod. Ook borgt het de planologische en milieurelevante aspecten van crossactiviteiten en maakt latere integratie in het omgevingsplan juridisch en inhoudelijk mogelijk.
Artikel 2.9 Beperking verkeer in natuurgebieden
Dit artikel is overgenomen uit artikel 5:33 van de APV. De bepaling heeft een hybride karakter: enerzijds gaat het om gedragsregels, anderzijds om regulering van verkeer in relatie tot de bescherming en het gebruik van natuurgebieden, parken en recreatieterreinen. De kernbepalingen over aanwijzing van paden en routes en de bijbehorende uitzonderingen zien op de fysieke inrichting van deze gebieden en zijn daarom relevant voor het omgevingsplan.
Om die reden is ervoor gekozen om het verbod én de aanwijzingsgronden op te nemen in de VFL. Lid 3, dat verwijst naar expliciet aangewezen routes in het omgevingsplan, zorgt voor afstemming met bestaande bestemmingsplannen (zoals binnen de bestemming Groen). De bepaling ondersteunt bovendien de uitvoerbaarheid van toezicht en handhaving en vormt een juridisch kader voor het stellen van nadere regels door het bevoegd gezag.
Artikel 2.10 Verbod afvalstoffen te verbranden of anderszins vuur te stoken
Dit artikel (artikel 5:34 APV) is gericht op het voorkomen van overlast of gevaar door het stoken van vuur in de openbare ruimte. De bepaling is aanvullend op landelijke milieuregels en wordt opgenomen in de VFL zolang er geen integratie in het omgevingsplan is voorzien. Het is herschreven onder voorstel van de Omgevingsdienst Regio Utrecht (ODRU) om aan te sluiten bij het systeem van de Omgevingswet. Begrippen zoals "buiten een inrichting" zijn vervallen omdat het begrip inrichting in deze context geen juridische betekenis meer heeft. De uitzonderingen zijn herformuleerd op basis van hinder, gevaar en milieubelasting, zodat het artikel in lijn is met de terminologie en systematiek van het huidige omgevingsrecht. De uitzonderingen zijn nu geformuleerd op basis van hinder, gevaar en milieubelasting in plaats van aansluiting bij het oude milieurecht.
Afdeling 2: Markten en terrassen
De afdeling is gereserveerd met het oog op latere opname van regels en gebiedsaanwijzingen voor markten en terrassen in het omgevingsplan.
De gemeente Oudewater beschikt over een Marktverordening. Deze verordening regelt de verdeling van de schaarse vergunningen voor een standplaats op de markt. Omdat regels over wie een standplaats kan krijgen (toedeling van schaarse ruimte) niet ziet op (het wijzigen van) de fysieke leefomgeving, zijn deze regels niet overgenomen in de VFL. Wel kan in het omgevingsplan regels gesteld worden die bepalen waar marktstandplaatsen zijn toegestaan (en waar niet).
Terrassen vallen onder de reikwijdte van de exploitatievergunning uit 2.28 van de APV. Een exploitatievergunning is nodig voor het exploiteren van een horecabedrijf, eventueel met terras. Bij een exploitatievergunning wordt getoetst of de horecaonderneming geen negatieve invloed heeft op de openbare orde, veiligheid en leefbaarheid in de omgeving. Tevens wordt getoetst of de exploitant van slecht levensgedrag is. Dit valt niet onder de van de fysieke leefomgeving en daarom wordt de exploitatievergunning, met voorschriften over het terras, niet opgenomen in de VFL. Wel kan in het omgevingsplan regels worden opgenomen over waar een horecabedrijf of terras is toegestaan. Daarom is deze afdeling gereserveerd voor regels over terrassen.
Deze afdeling bevat bepalingen over het innemen van standplaatsen op openbare grond. De regels zijn afkomstig uit hoofdstuk 5, afdeling 4 van de APV (artikelen 5:17 t/m 5:20). Zij zijn overgenomen vanwege hun directe ruimtelijke werking en de noodzaak tot lokale afweging bij de verdeling en inrichting van de openbare ruimte.
De bepalingen maken het mogelijk om regels te stellen over het aantal en de locatie van standplaatsen, de belangenafweging bij vergunningverlening en de bescherming van andere functies van de openbare ruimte. Door deze regels in de VFL op te nemen ontstaat duidelijkheid voor ondernemers en wordt invulling gegeven aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van tijdelijke verkoopvoorzieningen in de openbare ruimte.
Deze regels zijn geschikt voor opname in het omgevingsplan, omdat zij betrekking hebben op het gebruik van de fysieke leefomgeving, de toedeling van functies en de wijze waarop de openbare ruimte wordt ingericht en benut. De VFL biedt hiervoor het overgangskader, met het oog op een latere vertaling naar het juridisch deel van het omgevingsplan.
Afdeling 4: Voertuigen, kampeermiddelen en overig
Deze afdeling bevat bepalingen over het parkeren en stallen van voertuigen, kampeermiddelen en objecten in de openbare ruimte. De artikelen zijn afkomstig uit de APV, met name uit de hoofdstukken 4 en 5 (artikelen 4:13, 5:2 t/m 5:8, en 5:10 t/m 5:12). Inhoudelijk richten de bepalingen zich op het voorkomen van aantasting van het straatbeeld, het beperken van parkeerdruk, het behoud van groenvoorzieningen en het voorkomen van hinder en gevaarlijke situaties.
In de besluitvorming over deze afdeling is uitgebreid stilgestaan bij de verhouding tussen deze bepalingen en het omgevingsplan. Enerzijds zijn enkele artikelen traditioneel verbonden aan de openbare orde en handhaafbaar via het strafrechtelijk bestuur instrumentarium (zoals de buitengewoon opsporingsambtenaar). Anderzijds zijn de bepalingen inhoudelijk nauw verbonden met de fysieke leefomgeving en de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet, zoals het beschermen van de omgevingskwaliteit en het doelmatig gebruik van de openbare ruimte.
De bepalingen zijn geschikt voor opname in het omgevingsplan, omdat zij:
De gemeente Oudewater kiest ervoor om deze bepalingen via de VFL op te nemen als juridisch kader, met het oog op latere integratie in het omgevingsplan. Daarbij worden ook de strafbepalingen uit de APV meegenomen om te zorgen voor een eenduidig en handhaafbaar regime.
Artikel 2.20 Parkeren van grote voertuigen
Artikel 2.20 bevat een objectief verbod op het parkeren van voertuigen die langer zijn dan 6 meter of hoger dan 2,4 meter. Dit verbod geldt op alle wegen binnen de gemeente en is bedoeld ter bescherming van het straatbeeld, verkeersveiligheid en leefbaarheid. Het bevoegd gezag kan specifieke locaties aanwijzen waar parkeren wel is toegestaan, met een maximale parkeerduur van drie dagen. Ook zijn uitzonderingen opgenomen voor voertuigen die noodzakelijk aanwezig zijn vanwege werkzaamheden.
Artikel 2.23 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.
Dit artikel (4:13 APV) is juridisch-technisch aangepast om te voldoen aan de terminologie van de Omgevingswet; het oude begrip "buiten een inrichting" is geschrapt. Het is herschreven onder voorstel van de ODRU om aan te sluiten bij het systeem van de Omgevingswet. Begrippen zoals "buiten een inrichting" zijn vervallen omdat het begrip inrichting in deze context geen juridische betekenis meer heeft.
Afdeling 5: Ligplaatsen en openbaar vaarwater
Deze afdeling bevat bepalingen over het gebruik van openbaar vaarwater binnen de gemeente Oudewater. De regels zijn afkomstig uit afdeling 6 van de APV (artikelen 5:24 t/m 5:28). De bepalingen zijn gericht op het reguleren van ligplaatsen voor vaartuigen en het gebruik van watergebonden voorzieningen.
De bepalingen zijn overgenomen vanwege hun directe ruimtelijke en fysieke impact op het watersysteem en de oevers. Door het opnemen van deze regels in de VFL wordt het mogelijk om lokale afwegingen te maken over de toedeling van ligplaatsen, het behoud van doorvaarbaarheid en het voorkomen van hinder of gevaarlijke situaties op en rondom het water.
De regels zijn geschikt voor latere opname in het omgevingsplan, omdat zij:
De bepalingen voorzien ook in een vergunningstelsel waarmee het college maatwerk kan leveren en toezicht kan houden op de toedeling en het gebruik van ligplaatsen. De juridische grondslagen sluiten aan bij de gemeentelijke bevoegdheden op basis van de Gemeentewet en de doelstellingen van de Omgevingswet.
Niet alle bepalingen uit de APV over openbaar vaarwater zijn overgenomen in de VFL. Bepalingen over reddingsmiddelen, veiligheid op het water en overlast van vaartuigen. Deze bepalingen zien op het nautisch beheer en gedragsregulering van scheepvaartactiviteiten betreft, die niet binnen de reikwijdte van de Omgevingswet vallen.
Hoofdstuk 3: Bescherming van de leefomgeving
Deze afdeling bevat bepalingen over de bescherming van gemeentelijke monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en archeologische waarden. De artikelen zijn afkomstig uit de Erfgoedverordening Woerden (artikelen 5 t/m 21 en 23) en artikel 5:38 van de APV. Ze zijn opgenomen vanwege hun directe relatie met de fysieke leefomgeving en hun juridische verplichte doorwerking naar het Omgevingsplan.
Samen met de Omgevingswet vormt de Erfgoedwet het fundament voor de bescherming van monumenten. De Erfgoedwet bevat de algemene regels voor het behoud van cultureel erfgoed. In de Omgevingswet komen de meer specifieke regels over de instandhouding van monumenten, de omgang met de fysieke leefomgeving en de verlening van vergunningen. De opgenomen regels hebben betrekking op instandhoudingsplichten, vergunningsvereisten, weigeringsgronden en het gemeentelijk erfgoedregister. Voor een aantal bepalingen – de instandhoudingsplicht, de aanwijzing en bescherming van gemeentelijke monumenten, de vergunningplicht voor gemeentelijke monumenten en de verbodsbepaling voor sloop in beschermde gezichten – geldt dat zij uiterlijk per 2032 moeten zijn overgezet naar het omgevingsplan, op grond van artikel 2.1 van het Omgevingsbesluit en artikel 4.2 van de Omgevingswet.
De bepalingen bieden het bevoegd gezag handvatten om zorgvuldig om te gaan met cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, structuren en gebieden. Tegelijkertijd is voorzien in een vergunningstelsel en beoordelingskaders om maatwerk mogelijk te maken en rechtszekerheid te bieden aan initiatiefnemers. De Erfgoedverordening is voor inwerkingtreding van de Omgevingswet geactualiseerd. In de Omgevingswet wordt materieel gezien het bestaande stelsel van monumenten- en sloopvergunningen nagenoeg één-op-één overgenomen. Wel vindt op een aantal wetstechnische, procedurele en inhoudelijke punten stroomlijning plaats, die samenhangt met de samenvoeging met andere stelsels en de achterliggende vereenvoudigingsgedachte. Ook bepalingen over taken en bevoegdheden van de gemeentelijke monumentencommissies, de aanwijzing van gemeentelijke beschermde stads- of dorpsgezichten en in dat kader het opstellen van beschermende bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen) en de bepalingen over de archeologische monumentenzorg in bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen gaan over naar de Omgevingswet.
Bepalingen betreffende roerend cultureel erfgoed (cultuurgoederen) en het erfgoedregister vallen buiten de scope van de Omgevingswet, omdat deze geen (of althans niet direct) betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. Bepalingen hierover uit de Erfgoedverordening zijn daarom niet overgenomen in de VFL.
Artikel 3.1 Aanwijzing als gemeentelijk monument
Dit artikel regelt de toekenning van de status van gemeentelijk monument aan een monument of archeologisch monument (een tuin en een park vallen binnen het begrip ‘monument’, natuurlandschap niet). De aanwijzing vergt een belangenafweging tussen het met de aanwijzing te dienen belang en de overige bij de aanwijzing betrokken belangen, waaronder planologische en/of economische belangen of het gebruik van het monument of archeologisch monument. Deze formulering is ontleend aan artikelen 3.1, eerste lid, en 3.16, tweede lid, van de Erfgoedwet.
Burgemeester en wethouders hebben beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een monument of archeologisch monument als gemeentelijk beschermd monument; er geldt bovendien niet zoiets als de voorheen gehanteerde vijftigjarengrens voor monumenten. Bij de afweging van belangen die daarbij een rol spelen moeten ook de belangen van het gebruik ten opzichte van de te beschermen monumentale waarde uitdrukkelijk en gemotiveerd naar voren komen. Bij de voorbereiding van een aanwijzing moeten deze belangen derhalve in concreto worden onderzocht. Artikel 2 van de verordening van vóór 2016 (vergelijkbaar met het oude artikel 2, eerste lid, van de Monumentenwet 1988) over het gebruik van het monument, keert echter niet terug in deze verordening. Voor de aanwijzing als gemeentelijk monument voegt de bepaling over het gebruik van het (archeologisch) monument geen belang toe dat niet al op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient te worden meegewogen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gaat het bij een besluit over de aanwijzing als beschermd monument om de afweging van het algemeen belang dat is gemoeid met de bescherming van het cultureel erfgoed tegen de belangen die de eigenaar heeft bij al dan niet aanwijzing. Het gebruik van het monument wordt beschouwd als een aspect van de belangen van de eigenaar en behoeft daarom niet afzonderlijk te worden benoemd.
Op basis van de Invoeringswet, mogen gemeenten tijdens de overgangsfase tot 2032 de bescherming van gemeentelijk erfgoed regelen via de erfgoedverordening. Daarna treedt artikel 2.8 onder B van de Invoeringswet Omgevingswet in werking. Die bepaling regelt dat de erfgoedverordening geen regels over de fysieke leefomgeving mag hebben. De aanwijzing van gemeentelijke monumenten kan tot 2032 gebeuren op basis van de erfgoedverordening. Na de overgangsperiode is de gemeente verplicht om de gemeentelijke monumenten te beschermen in het omgevingsplan.
Artikel 3.2 Voornemen tot aanwijzing
Ieder monument is gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet per definitie een onroerende zaak (een bouwwerk of (groen)aanleg). Ieder archeologisch monument omvat ten minste één onroerende zaak (het terrein, dat vanwege en samen met de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen, gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt aangemerkt als archeologisch monument). Voor alle zakelijke gerechtigden op de betreffende onroerende zaken is ontvangst van het voornemen van een aanwijzing door burgemeester en wethouders van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wkpb. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers ten aanzien van de onroerende zaak.
De aanwijzing van kerkelijke monumenten vereist voorafgaand overleg met de eigenaar. Het gaat dan per definitie om een monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging (artikel 1.1 van de Erfgoedwet). Dit lid stemt overeen met de vergelijkbare eis in artikel 3.1 van de Erfgoedwet en artikel 16.58 van de Ow en doet recht aan de bijzondere positie van het kerkelijk monument als plaats voor het gezamenlijk belijden van godsdienst of levensovertuiging. Dit geldt naast de algemene regel van artikel 4:8 van de Awb op grond waarvan belanghebbenden zoals eigenaren moeten worden gehoord.
Het is wenselijk ook ten aanzien van gemeentelijk monumenten in voorbescherming te voorzien. Dat gebeurt met dit artikel. De voorbescherming start zodra burgemeester en wethouders het voornemen tot aanwijzing hebben bekendgemaakt aan de zakelijk gerechtigden. De voorbescherming voor gemeentelijk monumenten is gebaseerd op artikel 1 van de Wkpb en vergelijkbaar met de voorbescherming voor rijksmonumenten die voortvloeide uit artikel 5 van de Monumentenwet 1988 (dat, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van Erfgoedwet, tot inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft gelden voor rijksmonumenten). De voorbescherming van rijksmonumenten loopt onder de Omgevingswet via de definities ‘voorbeschermd rijksmonument’ en ‘rijksmonumentenactiviteit’ en de vergunningplicht in artikel 5.1, eerste lid, onder b, van de Omgevingswet. Een rijksmonumentenactiviteit is vergunningplichtig en betreft gelet op de definitie ook voorbeschermde rijksmonumenten. In de definitie van ‘voorbeschermd rijksmonument’ staat wat er onder wordt verstaan (hetzelfde als tot 1 januari 2024).
Artikel 3.4 Advies gemeentelijke adviescommissie
Onder de Omgevingswet zal op basis van artikel 17.9 een gemeentelijke adviescommissie ingesteld moeten worden die tot taak heeft te adviseren over de aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit, voor zover het andere dan archeologische monumenten betreft. Ook daarbinnen dienen enkele leden deskundig te zijn op het gebied van de monumentenzorg. Het gaat (onder de Omgevingswet) om een adviescommissie met een bredere taak voor de omgevingskwaliteit, waarin de erkenning ligt van het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Het gaat daarbij (onder de Omgevingswet) zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de intrinsieke waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden en aan dier- en plantensoorten. De Omgevingswet maakt uitdrukkelijk een bredere taakstelling van deze adviescommissie mogelijk. De gemeentelijke adviescommissie is geregeld in de Verordening op de gemeentelijke adviescommissie Omgevingskwaliteit & Erfgoed Oudewater 2023.
Artikel 3.5 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit
Wat betreft de termijn is aangesloten bij de termijn die gehanteerd wordt in de Erfgoedwet (artikel 3.2, derde lid.
Artikel 3.6 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving
Dit artikel geldt naast de algemene verplichting tot bekendmaking van besluiten op basis van de Awb. Ontvangst van de aanwijzing door burgemeester en wethouders is voor alle zakelijk gerechtigden van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wkpb. Op een aanwijzingsbesluit is deze wet ook van toepassing. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers.
De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een louter administratieve verrichting en niet een besluit. Overigens zal van de aanwijzing ook inschrijving in het gemeentelijke beperkingenregister en in het kadaster plaatsvinden op grond van artikel 1, onder c en e, van de Wkpb.
Artikel 3.7 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument
Dit artikel biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om in spoedeisende gevallen een monument of archeologisch monument als gemeentelijk monument aan te wijzen. In dat geval wordt de adviescommissie zoals bedoeld in artikel 8 pas ingeschakeld na de voorlopige aanwijzing. De bescherming van paragraaf 4 geldt echter vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van de voorlopige aanwijzing. Een bezwaarschrift heeft dus geen opschortende werking en daarmee kan de voorlopige aanwijzing dus niet eenvoudig omzeild worden. Als de aanwijzing definitief wordt door de opname in het erfgoedregister loopt deze bescherming door. Als er uiteindelijk geen opname in het erfgoedregister plaatsvindt vervalt de bescherming.
Artikel 3.8 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister
Dit artikel bepaalt dat op het schrappen uit het register van een aanwijzing als gemeentelijk monument dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hierin bepaald dat de aanwijzing als gemeentelijk monument vervalt zodra een monument is opgenomen in het rijksmonumentenregister, in een provinciaal erfgoedregister of een provinciale omgevingsverordening.
Artikel 3.9 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument
Dit artikel is voor gemeentelijke monumenten naar analogie met artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 geschreven, zoals dat is gewijzigd door artikel 10.18 van de Erfgoedwet, met inbegrip van de instandhoudingsplicht die daarbij is geïntroduceerd.
Het verbod op beschadigen en vernielen van rijksmonumenten en voorbeschermde rijksmonumenten wordt onder de Ow geregeld in artikel 13.12 van het Besluit activiteiten leefomgeving (hierna: Bal).
Artikel 3.10 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument
Dit artikel uit de Erfgoedverordening is gebaseerd op artikel 2.2 van de Wabo. Bij de totstandkoming van de Erfgoedverordening is wel een bepaling toegevoegd conform artikel 3.11 van het Bal over rijksmonumentenactiviteiten bij begraafplaatsen en grafmonumenten. Lid 3 is voor de duidelijkheid toegevoegd om te voorkomen dat belangrijke cultuurhistorische informatie verloren gaat of aangetast wordt. Deze mogelijkheid komt in lid 4 te weinig tot uitdrukking.
Artikel 3.11 Weigeringsgronden
In het eerste lid ligt op grond van de belangenafweging die moet worden gemaakt tevens besloten dat rekening wordt gehouden met het gebruik van het monument. Bij de totstandkoming van de Erfgoedverordening is in het tweede lid voor wat betreft de vereiste overeenstemming met de eigenaar van een kerkelijk monument aangesloten bij artikel 3.2a van de Wabo. Dit geldt ook deels voor artikel 16.58 van de Omgevingswet, maar er is geen gebruik gemaakt van het eerste lid van dit artikel waarin wordt gesproken over “overleg” en niet over “overeenstemming” omdat dit de kerkelijke eigenaar minder rechten geeft.
Artikel 3.12 Aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- en dorpsgezicht
Dit artikel geeft de mogelijkheid aan de gemeenteraad om gemeentelijke stads- en dorpsgezichten aan te wijzen, die vervolgens krachtens het omgevingsplan moeten worden beschermd. Net als de aanwijzing van monument, zal na 2032 de aanwijzing van gemeentelijk beschermd stads- en dorpsgezicht plaats moeten vinden middels een gebiedsaanwijzing van het omgevingsplan. Tot die tijd is het mogelijk om op basis van artikel 3.12 van de VFL een beschermd stads- en dorpsgezicht aan te wijzen.
Voor de bescherming van rijksmonumenten binnen het gemeentelijke stads- of dorpsgezicht geldt dan de artikelen 5.1 en 5.22 van de Omgevingswet en van gemeentelijke monumenten. Ook het Rijk zal de bescherming van nieuwe stads- en dorpsgezichten van landelijke betekenis dan op basis van de Omgevingswet regelen via een instructie aan de gemeenten, die zij moeten overnemen in hun omgevingsplan. Voor bestaande rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten geldt artikel 4.35 van de Invoeringswet Omgevingswet.
De voorgaande leden zijn niet van toepassing op een stads- of dorpsgezicht dat via instructies de functie-aanduiding rijksbeschermd heeft op grond van artikel 2.34, vierde lid, van de Ow, of provinciaal beschermd heeft op grond van artikel 2.33, eerste lid, van de Ow.
Artikel 3.13 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht
Dit artikel bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft door de minister of een provincie wordt aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan wijzigingen i.v.m. de verandering van bijvoorbeeld straatnamen of huisnummers.
Artikel 3.14 Verbodsbepaling en aanvraag omgevingsvergunning
Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo gaf de gemeente de mogelijkheid om op basis van hun verordening het slopen in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht aan een omgevingsvergunningplicht te onderwerpen. Daaraan is hier uitvoering gegeven. Artikel 5.1, aanhef en onder a, van de Omgevingswet geeft de gemeenten de mogelijkheid een dergelijke verplichting op te nemen als een omgevingsplanactiviteit in het omgevingsplan. Totdat het omgevingsplan is aangepast, kan het verbod in deze verordening blijven staan, in aanvulling op het overgangsrecht ten aanzien van de 2.2 van de Wabo activiteiten. De Ow regelt in de artikelen 22.2, 22.8 en 2.1a van het Omgevingsbesluit het overgangsrecht.
Artikel 3.15 Detectorverbod en archeologische monumenten
De gemeente Oudewater had een detectorverbod in de Erfgoedverordening 2009. In de Erfgoedwet 2016 zijn regels voor metaaldetectie opgenomen en is dit verbod in de in 2023 geactualiseerde Erfgoedverordening weggelaten. Sinds de coronapandemie is er een sterke toename met detectorzoekers die zich niet allemaal aan de regels in de Erfgoedwet houden. Daarnaast was nog geen regel opgenomen voor het eveneens in opkomst zijnde magneetvissen. Met het detectorverbod en de uitbreiding met regels voor magneetvissen kunnen we het belangrijkste archeologisch erfgoed in de gemeente beschermen en daarnaast burgers beschermen tegen het onbedoeld overtreden van de wet door magneetvissen en het zoeken met een metaaldetector op monumenten te verbieden.
Deze afdeling bevat bepalingen over de bescherming van bomen binnen de gemeente Oudewater. De artikelen zijn afkomstig uit de Aangescherpt bomenreglement Oudewater en de APV. Zij hebben betrekking op het kappen, snoeien, vellen beschermen tijdens bouwactiviteit en de grenslijn met een bijzondere waarde voor de fysieke leefomgeving. In de APV was een vergunningplicht voor het kappen van beschermde bomen opgenomen en een regel over de afstand tot de erfgrens. Het Bomenreglement is een uitwerking van deze vergunningplicht uit de APV.
De regels uit de APV komen te vervallen en zijn opgenomen in de VFL. Het deel van het Bomenreglement dat nadere regels bevat over het kappen van beschermde bomen is opgenomen in de VFL, het gaat om:
Daarnaast zijn een tweetal bepalingen toegevoegd omdat die ontbraken, maar wel behoefte is aan deze regels:
Omdat het bomenreglement voor het overige een beleidsmatige uitwerking van de regels uit de APV is, is deze niet als geheel overgenomen in de Verordening Fysieke Leefomgeving. Het bomenreglement wordt in de toekomst verwerkt in de beoordelingsregels van de omgevingsvergunning voor het kappen of vellen van houtopstanden in het omgevingsplan of verwerkt in een omgevingsprogramma.
In het Aangescherpt bomenreglement 2017 is opgenomen wanneer een boom in aanmerking komt voor een plaats op de beschermdebomenlijst.
Voor een boom op de beschermdebomenlijst wordt in beginsel geen kapvergunning afgegeven. Mocht de gemeente besluiten om een kapvergunning af te geven dan:
Artikel 3.18 Informatieplicht voor het snoeien van solitaire bomen
Dit artikel is afkomstig uit het Bomenreglement 2017. In het Bomenreglement zit een verplichting om in overleg te gaan met gemeente bij de snoei van solitaire, beschermde bomen. Verplichting tot overleg is geen regelkwalificatie in het omgevingsplan, om de bepaling toch te behouden is de verplichting tot overleg omgezet naar een informatieplicht.
Artikel 3.19 Beschermde bomen bij bouwactiviteiten
Dit artikel is afkomstig uit het Bomenreglement 2017, omdat de bepaling in het bomenreglement op onderdelen een uitwerking is van de verbodsbepaling, is de bepaling in het Bomenreglement in stand gebleven. In de toekomst moet het Bomenreglement omgezet worden naar beleidsregels die een uitwerking zijn van deze afdeling in de VFL of het omgevingsplan.
Hoofdstuk 4: Milieubelastende activiteiten
Afdeling 1. Geluid- en lichthinder
Dit hoofdstuk bevat regels over geluid en licht, het aanwijzen van collectieve festiviteiten, de kennisgeving van incidentele festiviteiten, het gebruik van onversterkte muziek en het voorkomen van overige geluidhinder. De bepalingen zijn afkomstig uit hoofdstuk 4, afdeling 1 van de APV (artikelen 4:1 t/m 4:6).
Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is het begrip 'inrichting' vervangen door 'milieubelastende activiteit', en is de indeling in type A-, B- en C-inrichtingen vervallen. Voor onder meer detailhandel en horeca zijn milieuregels niet langer onder het Bal opgenomen, maar geregeld in het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Artikel 22.63 daarvan vormt het formele kader.
De bepalingen in dit hoofdstuk zijn hierop aangepast. De regels richten zich nu op locaties waar bedrijfsmatig, of in een vergelijkbare omvang, een milieubelastende activiteit plaatsvindt. Deze formulering sluit aan bij de systematiek van het Bal en voorkomt strijd met hogere regelgeving. Zo wordt het mogelijk om binnen de kaders van de Omgevingswet lokaal maatwerk toe te passen, terwijl de oorspronkelijke reikwijdte beleidsneutraal blijft behouden. Dit maakt het mogelijk om binnen de kaders van de Omgevingswet lokale afwegingen te maken over geluid en lichthinder, terwijl de oorspronkelijke reikwijdte van de regels beleidsneutraal is behouden. Verwijzingen naar het Activiteitenbesluit zijn vervangen door verwijzingen naar het tijdelijk deel van het omgevingsplan en paragraaf 5.1.4.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). De bepalingen richten zich op situaties waarin op lokaal niveau aanvullend maatwerk nodig is, bij festiviteiten, kleinschalige horeca of incidentele geluidsbronnen.
De regels zijn geschikt voor opname in het omgevingsplan, omdat zij:
Artikel 4.1 Aanwijzing collectieve festiviteiten
Dit artikel komt voort uit APV-artikel 4:1. In de VFL is het artikel aangepast door expliciete verwijzingen naar de geluidsnormen in het omgevingsplan op te nemen, met doorverwijzing naar paragraaf 5.1.4.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). De terminologie is geactualiseerd naar het regime van de Omgevingswet, waarbij ‘milieubelastende activiteit’ in de plaats is gekomen van ‘inrichting’. De normen en meetmethoden zijn geharmoniseerd met de systematiek van de Omgevingsregeling.
Artikel 4.2 Kennisgeving incidentele festiviteiten
Dit artikel is gebaseerd op APV-artikel 4:2. De VFL-tekst is uitgebreid met specifieke geluidnormen per tijdsblok, gekoppeld aan de locatie (gevel of binnenruimte) en type gebouw (geluidgevoelig). Er zijn aanvullende procedurele bepalingen opgenomen over de kennisgeving, formulieren en het moment van indiening. Ook hier is het begrip ‘inrichting’ vervangen door ‘milieubelastende activiteit’, en zijn bepalingen toegevoegd over uitzonderingssituaties en afwijkende normen bij gemotiveerd verzoek.
Artikel 4.3 Onversterkte muziek
Deze bepaling is gebaseerd op APV-artikel 4:3, maar inhoudelijk herzien. In de VFL zijn specifieke geluidsniveaus vastgelegd, uitgesplitst naar dagdelen en gebouwsoorten, met verwijzingen naar de Meet- en rekenmethode Geluid Industrie – 2021. Nieuw is dat het college afwijkende geluidsnormen mag vaststellen bij gemotiveerd verzoek. Ook zijn uitzonderingen opgenomen voor festiviteiten en situaties waarin versterkte en onversterkte elementen worden gecombineerd.
Artikel 4.4 Overige geluidhinder
Deze bepaling komt in hoofdzaak overeen met APV-artikel 4:6. In de VFL is de reikwijdte toegespitst op milieubelastende activiteiten, met concrete drempelwaarden voor geluidsniveaus en beoordelingspunten. Er zijn uitzonderingsgronden toegevoegd voor andere wetgeving (zoals Zondagswet en Vuurwerkbesluit). Verder zijn specifieke bepalingen opgenomen voor installaties voor warmte- of koude opwekking, met onderscheid tussen oude en nieuwe situaties, en mogelijkheden tot maatwerk.
Hoofdstuk 5: Infrastructuur en voorzieningen
Afdeling 1: Ondergrondse infrastructuur
Deze afdeling bevat regels over de aanleg, instandhouding, het medegebruik en toezicht op ondergrondse infrastructuur, zoals kabels en leidingen van nutsvoorzieningen. De artikelen zijn afkomstig uit de Verordening Oudewater houdende regels voor ondergrondse infrastructuren (AVOI) en hebben betrekking op onder meer instemmingsvereisten, gegevensverstrekking, meldplichten en toezicht.
De bepalingen zijn als ‘gereserveerd’ opgenomen in de VFL. De reden hiervoor is dat de AVOI eerst geactualiseerd wordt alvorens deze wordt opgenomen in de VFL of het omgevingsplan.
De afdeling maakt het mogelijk om:
De systematiek van ‘gereserveerde’ artikelen biedt bestuurlijke ruimte om deze onderwerpen via een uitwerkingstraject juridisch-technisch passend te maken voor het definitieve omgevingsplan.
Afdeling 2: Waterbeheer en veiligheid
Deze afdeling bevat één bepaling, namelijk artikel 5.13 over de toestand van sloten, andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen. De bepaling is afkomstig uit artikel 4:9 van de APV en is beleidsneutraal overgenomen.
De regel bepaalt dat deze elementen van de fysieke leefomgeving zich niet mogen bevinden in een toestand die gevaar, hinder of gezondheidsnadelen veroorzaakt. Hiermee wordt aangesloten bij de zorgplicht voor een veilige, schone en ordentelijke leefomgeving. De bepaling legt een verantwoordelijkheid bij perceeleigenaren en gebruikers en is gericht op het voorkomen van verstoppingen, instortingsgevaar of andere risico’s.
Afdeling 3: Beheer gemeentelijke begraafplaatsen
Deze afdeling bevat bepalingen over het beheer van gemeentelijke begraafplaatsen, afkomstig uit de Verordening op het beheer en gebruik van de gemeentelijke begraafplaats Hekendorp voor de gemeente Oudewater 2011. De bepalingen die zijn opgenomen in de VFL zien op fysieke aspecten van het beheer, zoals de inrichting, onderhoud en het gebruik van graven en grafbedekking. Zij zijn geschikt voor het omgevingsplan, omdat zij betrekking hebben op het fysiek gebruik en beheer van gemeentelijke voorzieningen en bijdragen aan een ordentelijke en respectvolle inrichting van de openbare ruimte.
De bepalingen sluiten aan bij de systematiek van de Omgevingswet, omdat ze:
De overgenomen artikelen betreffen gedeelten uit de oorspronkelijke artikelen 16, 26, 27, 28 en 32 van de eerdere verordening. De procedurele onderdelen of bepalingen zonder fysieke component zijn niet opgenomen. De artikelen zijn redactioneel aangepast voor consistentie met het begrippenkader en de terminologie van de Omgevingswet.
Artikel 5.19 staat op gereserveerd opgenomen in de VFL Oudewater. Dit artikel had geen voorganger in de oorspronkelijke verordeningen van de gemeente Oudewater en bevat op dit moment dan ook geen inhoudelijke bepaling. De keuze om toch op te nemen als gereserveerde artikel hangt samen met het streven naar uniforme nummering en structuur tussen de VFL van Oudewater en die van de gemeente Oudewater. Door deze harmonisatie wordt het beheer, onderhoud en de toekomstige doorontwikkeling van de verordeningen vereenvoudigd, bijvoorbeeld bij intergemeentelijke samenwerking of bij het gezamenlijk opstellen van uitvoeringskaders. Daarnaast biedt dit ruimte om op een later moment — indien gewenst — alsnog bepalingen op deze posities toe te voegen zonder de systematiek van de VFL te verstoren.
Afdeling 4 Interferentiegebieden
In de gemeente Oudewater was nog geen verordening met regels over interferentiegebieden en bodemenergieplannen van kracht. Omdat voorzien wordt dat in de toekomst deze regels wel benodigd zijn, omdat in de gemeente mogelijk bodemenergieplannen worden gemaakt, zijn er regels over interferentie opgenomen.
De regels geven het college de bevoegdheid om, ter voorkoming van interferentie tussen gesloten (en tussen gesloten en open) bodemenergiesystemen onderling of anderszins ter bevordering van een doelmatig gebruik, interferentiegebieden aan te wijzen. Voor de aanleg van een gesloten bodemenergiesysteem binnen een interferentiegebied geldt een vergunningplicht. De vergunning wordt getoetst aan de beleidsregels van het bodemenergieplan voor dat interferentiegebied. Doel hiervan was om interferentie tussen gesloten of open bodemenergiesystemen onderling te voorkomen of ter bevordering van een doelmatig gebruik van bodemenergie.
Afdeling 5 Beschermingsregels over de lozing van afvalwater, hemelwater, grondwater en spoelwater
In de gemeente Oudewater was nog geen verordening over de lozing van afvalwater, hemelwater, grondwater en spoelwater van kracht. De Invoeringswet Omgevingswet regelt dat de hemelwaterverordening bij inwerkingtreding van de Omgevingswet van rechtswege onderdeel is van het tijdelijk omgevingsplan. Om de hemelwaterverordening te wijzigen zal het omgevingsplan gewijzigd moeten worden. Daarom is het niet mogelijk om regels die onder artikel 10.32 van de Wet milieubeheer vallen op te nemen in de VFL, daarvoor is een wijziging van het omgevingsplan benodigd. Wel zijn in de VFL regels opgenomen over de aansluiting op openbare riolering, omdat deze niet onder de reikwijdte van artikel 10.32 van de Wet milieubeheer vallen.
Hoofdstuk 6: Toezicht, straf-, overgangs- en slotbepalingen
Artikel 6.2 Betreden woningen, gebouwen en terreinen
Dit artikel is overgenomen uit artikel 6:3 van APV en artikel 28 van de Verordening op het gebruik van het openbaar vaarwater in de gemeente Oudewater 2011. Het vormt de juridische basis voor het bevoegd gezag om, met inachtneming van de Algemene wet op het binnentreden, woningen, gebouwen of terreinen te betreden ter uitvoering van toezicht en handhaving binnen de fysieke leefomgeving. Door deze bepalingen op te nemen in de VFL ontstaat een eenduidig kader voor handhavingstaken die voortvloeien uit de regels in het omgevingsplan. De regeling waarborgt dat bij het uitoefenen van toezicht en het uitvoeren van controles de wettelijke vereisten voor zorgvuldigheid en rechtsbescherming worden gevolgd, in lijn met artikel 5:15 van de Algemene wet bestuursrecht en de Omgevingswet.
Artikel 6.4 Intrekken oude regelingen
Met dit artikel worden de regelingen die uit de verschillende verordeningen worden overgenomen in de VFL, ingetrokken.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2025-462727.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.