Verordening fysieke leefomgeving Oudewater 2025

De raad van de gemeente Oudewater;

 

 

gelezen het voorstel d.d. 8 juli 2025 van:

  • burgemeester en wethouders

gelet op het bepaalde in de Gemeentewet;

Artikel 147, eerste lid,

b e s l u i t:

 

Vast te stellen de:

“Verordening fysieke leefomgeving Oudewater 2025”

 

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 1.

    Bijlage 1 bij deze verordening bevat de begripsbepalingen voor de toepassing van deze verordening.

  • 2.

    Begripsbepalingen die zijn opgenomen in aanwijzingsbesluiten, beleidsregels of andere op deze verordening gebaseerde regelingen, kunnen aanvullend van toepassing zijn, mits zij niet in strijd zijn met de begripsbepalingen van deze verordening en de reikwijdte daarvan niet beperken. In geval van strijdigheid prevaleren de begripsbepalingen van deze verordening.

Artikel 1.2 Toepassingsbereik

Deze verordening bevat regels over het geven van aanwijzingen en het uitvoeren van activiteiten in de fysieke leefomgeving, voor zover deze vallen onder de werking van de Omgevingswet zoals bedoeld in de artikelen 1.2 en 1.3 van die wet.

Artikel 1.3 Doelen van de verordening

  • 1.

    Deze verordening heeft tot doel om regels over de fysieke leefomgeving uit diverse gemeentelijke verordeningen samen te brengen in één regeling. Deze regels worden gefaseerd opgenomen in het omgevingsplan.

  • 2.

    Binnen het toepassingsbereik van deze verordening beogen de regels:

    • a.

      het bevorderen van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, en

    • b.

      het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften.

 

Artikel 1.4 Beslistermijn

  • 1.

    Tenzij anders bepaald gelden voor de artikelen in hoofdstuk 2 tot en met 5 de volgende beslistermijnen:

    • a.

      het bevoegd gezag beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag;

    • b.

      het bevoegd gezag kan de termijn voor ten hoogste zes weken verlengen.

Artikel 1.5 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Tenzij anders bepaald gelden voor de artikelen in hoofdstuk 2 tot en met 5 de volgende voorschriften en beperkingen:

    • a.

      aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist;

    • b.

      degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

Artikel 1.6 Termijnen

  • 1.

    Een vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.

  • 2.

    De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd indien het aantal vergunningen of ontheffingen beperkt is en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.

Artikel 1.7 Intrekking, schorsing of wijziging van vergunning of ontheffing

  • 1.

    De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als:

    • a.

      ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

    • b.

      op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten, opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

    • c.

      de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

    • d.

      van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

    • e.

      de houder dit verzoekt.

  • 2.

    Naast de in het eerste lid genoemde gronden kunnen voor specifieke vergunningen of ontheffingen aanvullende intrekkings- of wijzigingsgronden gelden.

Artikel 1.8 Weigeringsgronden

  • 1.

    Een vergunning of ontheffing kan in ieder geval worden geweigerd in het belang van de:

    • a.

      openbare orde;

    • b.

      openbare veiligheid;

    • c.

      volksgezondheid;

    • d.

      bescherming van het milieu.

  • 2.

    Een vergunning of ontheffing kan ook worden geweigerd als de aanvraag daarvoor minder dan acht weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.

Hoofdstuk 2: Activiteiten in de openbare ruimte

Afdeling 1. Gebruik openbare ruimte

Artikel 2.1 Voorwerpen op of aan de weg

  • 1.

    Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als dat gebruik:

    • a.

      schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg; of

    • b.

      niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.

  • 2.

    Van een belemmering voor de bruikbaarheid van de weg is in ieder geval sprake wanneer niet tenminste een vrije doorgang van 0,9 meter wordt gelaten op voetpaden en van 3,5 meter op de rijbaan voor fietsers of gemotoriseerd verkeer en van 1,75 meter op fietspaden.

  • 3.

    Het bevoegd gezag kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van geveltuinen, terrassen, uitstallingen en reclameborden.

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      evenementen, zoals bedoeld in artikel 2:24 van de Algemene plaatselijke verordening Oudewater;

    • b.

      standplaatsen, zoals bedoeld in Bijlage 1: Begripsbepalingen;

    • c.

      het maken en hebben van geveltuinen, mits wordt voldaan aan de krachtens het derde lid gestelde nadere regels; en

    • d.

      overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.

  • 6.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 7.

    In dit artikel wordt onder bevoegd gezag verstaan het college of, voor zover het betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet, de burgemeester.

Artikel 2.2 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegd gezag een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing als in opdracht van een bevoegd gezag of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op geveltuinen als bedoeld in artikel 2.1, vijfde lid onder c, voor zover deze voldoen aan de nadere regels die het college daarvoor vaststelt.

  • 4.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening, waterschapsverordening en of de Algemene Verordening Ondergrondse Infrastructuren (AVOI) of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 2.3 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    De omgevingsvergunning wordt geweigerd:

    • a.

      ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;

    • b.

      als de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

    • c.

      als door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of

    • d.

      als er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening.

Artikel 2.4 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame

  • 1.

    Het is verboden op of aan een onroerende zaak handelsreclame te maken of te voeren door middel van een opschrift, aankondiging of afbeelding waardoor het verkeer in gevaar wordt gebracht of ernstige hinder ontstaat voor de omgeving.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing in gevallen waarin een omgevingsvergunning is verleend en het gevaar en de hinder zijn betrokken bij de afweging.

Artikel 2.5 Objecten onder hoogspanningslijn

  • 1.

    Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te hebben.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.

Artikel 2.6 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het omgevingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van de bescherming van:

    • a.

      natuur en landschap; of

    • b.

      een stadsgezicht.

Artikel 2.7 Aanwijzing kampeerplaatsen

  • 1.

    Het verbod van artikel 2.6, eerste lid, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 2.

    Het college kan daarbij nadere regels stellen ter bescherming van de belangen als genoemd in artikel 2.6, vierde lid, onder a en b.

Artikel 2.8 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen of beperken van overlast;

    • b.

      de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

    • c.

      de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Omgevingswet, afdeling 3.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving, de Zondagswet of het Besluit geluidproduktie sportmotoren.

Artikel 2.9 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig of een bromfiets.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

    • a.

      het voorkomen van overlast;

    • b.

      de bescherming van natuur-, milieu of cultuur-historische waarden;

    • c.

      de veiligheid.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op fietspaden en verkeersroutes die in het omgevingsplan expliciet als zodanig zijn aangewezen, tenzij het college anders bepaalt ter bescherming van natuurwaarden of veiligheid.

  • 4.

    Het verbod is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

    • a.

      ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

    • b.

      die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • c.

      die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;

    • d.

      van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

    • e.

      voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 5.

    Het verbod is voorts niet van toepassing:

    • a.

      op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

    • b.

      binnen de bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als toestel.

  • 6.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

Artikel 2.10 Verbod afvalstoffen te verbranden of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben binnen of buiten een locatie waarop bedrijfsmatig, of in een omvang als ware bedrijfsmatig, een milieubelastende activiteit wordt uitgevoerd.

  • 2.

    Mits geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:

    • a.

      verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

    • b.

      sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, als geen afvalstoffen worden verbrand;

    • c.

      vuur voor koken, bakken en braden.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1˚ of 3˚, van het Wetboek van Strafrecht of de provinciale omgevingsverordening.

 

Afdeling 2. Markten en terrassen

[gereserveerd]

 

Afdeling 3. Standplaatsen

Artikel 2.11 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Het college weigert de vergunning wegens strijd met het omgevingsplan.

  • 3.

    De vergunning kan worden geweigerd als:

    • a.

      de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

    • b.

      als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.

Artikel 2.12 Toestemming rechthebbende

Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van het college standplaats wordt of is ingenomen.

Artikel 2.13 Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Artikel 2.11, eerste lid, is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 2.11, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

 

Afdeling 4. Voertuigen, kampeermiddelen en overig

Artikel 2.14 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d.

  • 1.

    Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:

    • a.

      het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;

    • b.

      het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.

  • 2.

    Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:

    • a.

      voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden of;

    • b.

      voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.

  • 3.

    Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:

    • a.

      drie of meer voertuigen die hem toebehoren op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;

    • b.

      de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.

  • 4.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 2.15 Te koop aanbieden van voertuigen

  • 1.

    Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.

  • 2.

    Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.

Artikel 2.16 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

Artikel 2.17 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en/of in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of het Besluit activiteiten leefomgeving.

Artikel 2.18 Kampeermiddelen e.a.

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

    • a.

      langer dan gedurende drie achtereenvolgende dagen op de weg te plaatsen of te hebben;

    • b.

      op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening.

Artikel 2.19 Parkeren van reclamevoertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat is voorzien van een aanduiding van handelsreclame op de weg te parkeren met het kennelijk doel om daarmee handelsreclame te maken.

  • 2.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.20 Parkeren van grote voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.

  • 3.

    Het is verboden om de in het eerste lid genoemde voertuigen langer dan drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op de door het college in het tweede lid aangewezen plaatsen.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.

  • 5.

    Het college kan van het in het eerste lid gestelde verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.21 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen

  • 1.

    Het is verboden met een voertuig te rijden door een park of plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook, of het daarin te doen of te laten staan.

  • 2.

    Dit verbod is niet van toepassing op:

    • a.

      de weg;

    • b.

      voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid; en

    • c.

      voertuigen waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.

  • 3.

    Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.

Artikel 2.22 Overlast van fiets of bromfiets

  • 1.

    Het is verboden een fiets, bromfiets of gehandicaptenvoertuig te parkeren als daardoor:

    • a.

      op een voetpad of trottoir de doorgang wordt gehinderd of belemmerd;

    • b.

      de veiligheid of de doorstroming van of het uitzicht voor het verkeer wordt gehinderd;

    • c.

      schade ontstaat; of

    • d.

      voor een bewoner of gebruiker van het gebouw waartegen of waarvoor de fiets, bromfiets of het gehandicaptenvoertuig staat geparkeerd de doorgang of het uitzicht wordt belemmerd.

  • 2.

    Het is verboden op door het college aangewezen op de weg gelegen plaatsen langer dan een door hen te bepalen periode gebruik te maken van voor het parkeren van fietsen of bromfietsen bestemde ruimten of plaatsen en fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde plaatsen te laten staan.

  • 3.

    Het is verboden fietsen of bromfietsen die rij technisch in onvoldoende staat van onderhoud en in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeren op een openbare plaats te laten staan.

Artikel 2.23 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

  • 1.

    Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, binnen of buiten een locatie waarop bedrijfsmatig, of in een omvang als ware bedrijfsmatig, een milieubelastende activiteit wordt uitgevoerd, de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:

    • a.

      onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;

    • b.

      bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;

    • c.

      kampeermiddelen of onderdelen daarvan, als het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of

    • d.

      mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.

  • 2.

    Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin reeds wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

 

Afdeling 5. Ligplaatsen en openbaar water

Artikel 2.24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water

  • 1.

    Het is verboden een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben, als dit door zijn omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan dan wel een belemmering vormt voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.

  • 2.

    Degene die voornemens is een steiger, een meerpaal of een ander voorwerp met een permanent karakter op, in of boven openbaar water te plaatsen, doet daarvan uiterlijk vier weken tevoren een melding aan het college.

  • 3.

    De melding bevat in ieder geval naam, adres en contactgegevens van de melder, en een beschrijving van de aard en omvang van het voorwerp.

  • 4.

    Van de melding wordt kennis gegeven op de in de gemeente gebruikelijke wijze van bekendmaking.

  • 5.

    Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

Artikel 2.25 Ligplaats woonschepen en overige vaartuigen

  • 1.

    Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.

  • 2.

    Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:

    • a.

      nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;

    • b.

      beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door het Besluit bouwwerken leefomgeving of het overige bepaalde bij of krachtens de Omgevingswet, de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of het Binnenvaartpolitiereglement.

Artikel 2.26 Aanwijzingen ligplaats

  • 1.

    Het college kan aan de rechthebbende op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.

  • 2.

    De rechthebbende op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te volgen.

Artikel 2.27 Verbod innemen ligplaats

  • 1.

    Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het bepaalde krachtens artikel 2.26.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Omgevingswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet of de provinciale omgevingsverordening.

Artikel 2.28 Beschadigen van waterstaatswerken

  • 1.

    Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement of de provinciale omgevingsverordening.

Hoofdstuk 3: Bescherming van de leefomgeving

Afdeling 1. Cultureel erfgoed

 

§1. Aanwijzing gemeentelijk monument

Artikel 3.1. Aanwijzing als gemeentelijk monument

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen besluiten een monument of archeologisch monument dat van bijzonder belang is voor de gemeente vanwege zijn schoonheid, betekenis voor de wetenschap of cultuurhistorische waarde aan te wijzen als gemeentelijk monument.

  • 2.

    Dit artikel is niet van toepassing op:

    • a.

      rijksmonumenten, en

    • b.

      monumenten en archeologische monumenten die zijn aangewezen op grond van een provinciale erfgoedverordening als bedoeld in 3.17, eerste lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet.

Artikel 3.2. Voornemen tot aanwijzing

  • 1.

    Een voornemen om toepassing te geven aan artikel 3.1, eerste lid, wordt door burgemeester en wethouders schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2.

    Voordat een kerkelijk monument wordt aangewezen, voeren burgemeester en wethouders overleg over het voornemen met de eigenaar.

Artikel 3.3. Voorbescherming

  • 1.

    De bescherming van paragraaf 2 is van overeenkomstige toepassing op het monument of archeologisch monument ten aanzien waarvan een voornemen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, is bekendgemaakt.

  • 2.

    De voorbescherming, bedoeld in het eerste lid, vervalt op het moment van inschrijving van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 3.4. Advies gemeentelijke adviescommissie

  • 1.

    Burgemeester en wethouders vragen over het voornemen om toepassing te geven aan artikel 3.1, eerste lid, advies aan een gemeentelijke adviescommissie zoals bedoeld in artikel 17.9 van de Omgevingswet en Verordening op de gemeentelijke adviescommissie Omgevingskwaliteit & Erfgoed Oudewater 2023.

  • 2.

    De gemeentelijke adviescommissie betrekt in ieder geval de leden die deskundig zijn op het gebied van de monumentenzorg bij het advies.

Artikel 3.5. Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

  • 1.

    Op een aanvraag om aanwijzing dient te worden besloten binnen 26 weken na ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    De aanwijzing bevat in ieder geval de plaatselijke aanduiding van het gemeentelijke monument, de datum van aanwijzing, de kadastrale aanduiding en een beschrijving van het gemeentelijke monument.

Artikel 3.6. Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

  • 1.

    De aanwijzing wordt schriftelijk bekendgemaakt aan alle zakelijk gerechtigden op de onroerende zaak die vermeld staan in de openbare registers, bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Kadasterwet.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders verwerken de aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 3.7. Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

  • 1.

    In een spoedeisend geval kunnen burgemeester en wethouders een monument of archeologisch monument aanwijzen als voorlopig gemeentelijk monument. In afwijking van artikel 3.4 wordt in dat geval aan de gemeentelijke adviescommissie advies gevraagd over de vastgestelde aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument.

  • 2.

    Een aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument vervalt na 26 weken of zoveel eerder als burgemeester en wethouders een besluit hebben genomen over de aanwijzing, bedoeld in artikel 3.1, eerste lid.

  • 3.

    Paragraaf 2 is van overeenkomstige toepassing vanaf het moment dat zakelijk gerechtigden schriftelijk in kennis worden gesteld van het besluit van burgemeester en wethouders tot aanwijzing van het monument of archeologisch monument als voorlopig gemeentelijk monument. Artikel 3.6 is van overeenkomstige toepassing op deze aanwijzing.

Artikel 3.8. Wijziging gemeentelijk erfgoedregister, vervallen aanwijzing monument

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen ten aanzien van gemeentelijke monumenten en voorlopige gemeentelijke monumenten wijzigingen aanbrengen in het gemeentelijk erfgoedregister zoals bedoeld in artikel 2 van de Erfgoedverordening Oudewater 2023.

  • 2.

    Als de wijziging ziet op het schrappen uit het register is paragraaf 1 van overeenkomstige toepassing, tenzij het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 3.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het monument of het archeologisch monument waarop de aanwijzing betrekking heeft is ingeschreven in het rijksmonumentenregister of een provinciaal erfgoedregister als bedoeld in artikel 3.17, derde lid, van de Erfgoedwet of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet. Het vervallen van de aanwijzing wordt onverwijld bijgehouden in het gemeentelijk erfgoedregister.

 

§ 2. Bescherming gemeentelijk monument

Artikel 3.9 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Het is verboden een gemeentelijk monument te beschadigen of te vernielen, of daaraan onderhoud te onthouden dat voor de instandhouding daarvan noodzakelijk is.

Artikel 3.10 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het college een gemeentelijk monument:

    • a.

      te slopen, te verstoren, te verplaatsen of in enig opzicht te wijzigen, of;

    • b.

      te herstellen, te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op:

    • a.

      de uitvoering van normaal onderhoud, voor zover detaillering, profilering, vormgeving, materiaalsoort en kleur van het monument niet wijzigen, en voor zover de aanleg van een tuin, park of andere aanleg, niet wijzigt;

    • b.

      alleen inpandige veranderingen van een onderdeel van het monument dat uit het oogpunt van monumentenzorg geen waarde heeft;

    • c.

      het binnen een monument dat als begraafplaats in gebruik is met inachtneming van de monumentale waarden:

      • i.

        plaatsen van grafmonumenten, met inbegrip van het tijdelijk verwijderen daarvan en het bijwerken van het opschrift;

      • ii.

        doen van begravingen of asbijzettingen, of;

      • iii.

        ruimen van graven waarvan het grafmonument niet is beschermd als gemeentelijk monument.

  • 3.

    Het college kan bij wijziging, verstoring, bij sloop of anderszins tenietdoen van een (gemeentelijk) monument bepalen dat vooraf historisch onderzoek wordt verricht.

  • 4.

    Het college kan in het belang van de monumentenzorg nadere regels stellen met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden aan een gemeentelijk monument. Deze regels kunnen mede inhouden een vrijstelling van het verbod, bedoeld in het eerste lid, of een plicht tot het melden van handelingen bedoeld in het tweede lid.

Artikel 3.11 Weigeringsgronden

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 wordt een omgevingsvergunning geweigerd indien het belang van de monumentenzorg zich tegen de voorgenomen activiteit verzet.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning voor een kerkelijk monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt niet verleend zonder overeenstemming met de eigenaar.

 

§3. Aanwijzing gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

Artikel 3.12. Aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, stads- of dorpsgezichten aanwijzen als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders zenden het voorstel voor advies aan de adviescommissie, bedoeld in artikel 3.4.

  • 3.

    De gemeenteraad beslist binnen 26 weken na verzending van het voorstel, bedoeld in het tweede lid.

  • 4.

    Een aangewezen gemeentelijk stads- of dorpsgezicht wordt onverwijld opgenomen in het gemeentelijk erfgoedregister.

  • 5.

    De gemeenteraad stelt ter bescherming van een op grond van het eerste lid aangewezen gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht een omgevingsplan als bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet vast. Bij het besluit tot aanwijzing van een beschermd stads- of dorpsgezicht kan hiertoe een termijn worden gesteld.

  • 6.

    Bij het besluit tot aanwijzing van een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht wordt bepaald of en in hoeverre het tijdelijk omgevingsplan als beschermend in de zin van het vorige lid kan worden aangemerkt.

  • 7.

    Dit artikel is niet van toepassing op een beschermd stads- of dorpsgezicht dat via instructies de functieaanduiding rijksbeschermd of provinciaal beschermd stads- of dorpsgezicht heeft, of dat is aangewezen op grond van artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 of een omgevingsverordening als bedoeld in artikel 2.6 van de Omgevingswet.

Artikel 3.13. Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    De gemeenteraad kan, op voorstel van burgemeester en wethouders, een besluit tot aanwijzing als bedoeld in artikel 3.12, eerste lid, wijzigen of intrekken. Artikel 3.12, tweede en derde lid, is hierop van overeenkomstige toepassing, tenzij het een aanpassing van ondergeschikte betekenis betreft of het stads- of dorpsgezicht waarop aanwijzing betrekking heeft als zodanig is tenietgegaan.

  • 2.

    Een aanwijzing vervalt met ingang van de dag waarop het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft wordt aangewezen als beschermd stads- of dorpsgezicht op grond van een instructie als bedoeld in artikel 2.33, eerste lid, of artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders verwerken de wijziging, intrekking of het vervallen van een aanwijzing direct in het gemeentelijk erfgoedregister.

Artikel 3.14. Verbodsbepaling en aanvraag omgevingsvergunning gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

  • 1.

    Het is in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht verboden om zonder omgevingsvergunning een bouwwerk te slopen.

  • 2.

    De omgevingsvergunning kan in ieder geval worden geweigerd als naar het oordeel van burgemeester en wethouders niet aannemelijk is dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.

  • 3.

    Het artikel 3.11 is van overeenkomstige toepassing.

  • 4.

    Het eerste lid is niet van toepassing op het slopen ingevolge een verplichting als bedoeld in de artikelen 13 of 13b van de Woningwet of ingevolge een verplichting zoals gesteld in een maatwerkvoorschrift op grond van artikel 3.5 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

 

§ 4. Detectorverbod en archeologische monumenten

Artikel 3.15 Detectorverbod op land en in water

  • 1.

    Het met behulp van een metaaldetector of enig ander voorwerp opsporen, opgraven of uit de bodem verwijderen van voorwerpen van metaal of een ander materiaal is toegestaan tot maximaal 30 cm beneden het landoppervlak (Besluit Erfgoedwet art. 2.2). Uitgezonderd hierop zijn locaties die zijn aangewezen als archeologisch gemeentelijk, provinciaal of rijksmonument. Ook uitgezonderd zijn terreinen waar archeologisch onderzoek in uitvoering is. Het college kan in aanvulling hierop gebieden aanwijzen waarvoor een (tijdelijk) verbod geldt op het met behulp van een metaaldetector of een ander voorwerp metaal of andere materialen op te sporen, dan wel op te graven of uit de bodem te verwijderen.

  • 2.

    Het is verboden met behulp van magneten te zoeken naar metalen voorwerpen (magneetvissen) op de waterbodem. Dit verbod geldt enkel binnen de grenzen van beleidscategorie 3 en 8 van de archeologische beleidskaart van de gemeente Oudewater (2022). Het college kan in aanvulling hierop gebieden aanwijzen waarvoor een (tijdelijk) verbod geldt op het met behulp van magneten zoeken naar metalen voorwerpen (magneetvissen).

  • 3.

    Het in het eerste en tweede lid bedoelde verbod is niet van toepassing op degene aan wie een certificaat als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, van de Erfgoedwet is verstrekt.

  • 4.

    Het in het eerste lid bedoelde verbod is voorts niet van toepassing op een persoon of organisatie die voldoet aan de bij ministeriële regeling gestelde eisen van vakbekwaamheid op het niveau van opruimer explosieven.

  • 5.

    Het in het tweede lid bedoelde verbod is voorts niet van toepassing voor zover in opdracht van het bevoegd gezag of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

Artikel 3.16 Bodemverstoring in archeologisch waardevolle gebieden

  • 1.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning de bodem te verstoren in een archeologisch monument of een gebied met archeologische verwachtingswaarde.

  • 2.

    Een omgevingsvergunning is niet vereist indien:

    • a.

      het een verstoring betreft van een archeologisch monument, waarde of verwachting die is aangegeven op de gemeentelijke archeologische beleids-, waarden- of verwachtingskaart, de provinciale archeologische monumentenkaart of de landelijke indicatieve kaart van archeologische waarden en het verrichten van de activiteiten geen strijd oplevert met de door het college van burgemeester en wethouders vastgestelde regels over de toegestane mate van verstoring;

    • b.

      uit vooronderzoek blijkt dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen over het verrichten van archeologisch onderzoek.

 

Afdeling 2. Bomen

Artikel 3.17 Kapverbod

  • 1.

    Het college stelt de beschermdebomenlijst vast.

  • 2.

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de houtopstand te vellen of te doen vellen die wordt vermeld in bijlage 2 (beschermdebomenlijst van de gemeente Oudewater). Het verbod geldt tevens voor knotbomen.

  • 3.

    Voor de in bijlage 2 vermelde houtopstand en voor knotbomen wordt in beginsel geen kapvergunning afgegeven, tenzij:

    • a.

      sprake is van een boom die geen reële toekomstverwachting heeft (niet gezond/lage toekomstverwachting/dood);

    • b.

      sprake is van een boom die niet meer voldoet aan de beschermde status, die wordt ontleend aan:

      • de imposante verschijning/beeldbepalende waarde van de houtopstand (monumentale waarde);

      • de verschijningsvorm;

      • de bijzondere plaats die de houtopstand in de geschiedenis inneemt (cultuurhistorische waarde);

      • de landschappelijke waarde van de houtopstand;

      • de natuurwaarde van de houtopstand;

      • de zeldzaamheid en dendrologie;

      • de bijzondere status van de houtopstand; zoals Konings-/Koninginneboom, geschenkboom of klimaatbosje;

      • het behoren bij een laan of tot lintbebouwing;

      • het onderdeel zijn van een beschermd stads- of dorpsgezicht.

    • c.

      het, naar boomdeskundige maatstaven, niet langer verantwoord is om de boom in stand te houden, bijvoorbeeld ter voorkoming van letsel of schade;

    • d.

      sprake is van andere uitzonderlijke situaties, zoals:

      • ernstige bedreiging van de openbare orde en veiligheid;

      • noodtoestand;

      • andere uitzonderlijke situaties, met uitzondering van reguliere bouwprojecten

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan nadere voorschriften verbinden aan een kapvergunning, zoals een herplantplicht. De gemeente kan nadere eisen stellen aan de soort, maat en plantlocatie van de vervangende boom.

  • 5.

    Het bevoegd gezag kan de vergunning intrekken indien hier niet binnen 12 maanden na afgifte gebruik van is gemaakt, conform artikel 5.40 van de Omgevingswet.

Artikel 3.18 Informatieplicht voor het snoeien van beschermde solitaire bomen

  • 1.

    Het is verboden om, zonder het college van burgemeester en wethouders te informeren, een beschermde solitaire boom van de beschermdebomenlijst te snoeien.

  • 2.

    Het snoeien beperkt zich tot het verwijderen van overhangende en dode takken waarbij de vorm (habitus) van de boom behouden blijft.

  • 3.

    Snoeiwerkzaamheden worden door de gemeente gecoördineerd en mogen uitsluitend worden uitgevoerd ter behoud van de boom.

  • 4.

    Het drastisch inkorten, verminken of kandelaberen van een beschermde boom is verboden en leidt tot een bestuurlijke boete.

  • 5.

    Het snoeien van leibomen en knotbomen valt onder normaal onderhoud en mag zonder vergunning worden uitgevoerd.

Artikel 3.19 Beschermde bomen bij bouwactiviteiten

Het bevoegd gezag kan besluiten tot de oplegging van een verplichte Bomen Effect Analyse (BEA) indien door uitvoering van bouwwerkzaamheden beschadiging of teloorgang van een op de beschermdebomenlijst vermelde, te bewaren houtopstand op en/of rondom de bouwlocatie gevreesd moet worden. In bijlage 3 van het Aangescherpte Bomenreglement Oudewater 2017 is beschreven wat een BEA kan inhouden.

Artikel 3.20 Herplant- / instandhoudingsplicht

  • 1.

    Indien een houtopstand, waarop het verbod tot vellen als bedoeld in artikel 3.17 van toepassing is, zonder vergunning van het bevoegd gezag is geveld, dan wel op andere wijze teniet is gegaan, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevond dan wel aan degene die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen te herbeplanten overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn dan wel besluiten tot het opleggen van een boete of anderszins handhavend optreden.

  • 2.

    Wordt een verplichting als bedoeld in het eerste lid opgelegd, dan kan daarbij tevens worden bepaald binnen welke termijn na de herbeplanting en op welke wijze niet geslaagde beplanting moet worden vervangen.

  • 3.

    Indien een houtopstand, waarop het verbod tot vellen als bedoeld in deze in artikel 3.17 van toepassing is, in het voortbestaan ernstig wordt bedreigd, kan het bevoegd gezag aan de zakelijk gerechtigde van de grond waarop zich de houtopstand bevindt dan wel aan degene, die uit anderen hoofde tot het treffen van voorzieningen bevoegd is, de verplichting opleggen om overeenkomstig de door hen te geven aanwijzingen binnen een door hen te stellen termijn voorzieningen te treffen, waardoor die bedreiging wordt weggenomen. Hieronder geldt tevens het opleggen van beschermende maatregelen voor bomen op sloop- en/of bouwlocaties.

  • 4.

    Degene aan wie een verplichting als bedoeld in het eerste, tweede of derde lid is opgelegd, alsmede diens rechtsopvolger, is verplicht daaraan te voldoen.

Artikel 3.21 Afstand van de erfgrenslijn

De afstand als bedoeld in artikel 5:42 Burgerlijk Wetboek wordt vastgesteld op 0,5 meter voor bomen en op nihil voor heggen en heesters.

Artikel 3.22 Bescherming gemeentelijke houtopstanden

Het is verboden om houtopstanden, die in eigendom van de gemeente Oudewater zijn, te beschadigen, te bekladden, te vellen of te beplakken, daaraan snoeiwerk te verrichten behoudens door of namens ambtenaren ter uitoefening van de hun opgedragen boomverzorgende taak. Het is verboden om één of meer voorwerpen in of aan een houtopstand in eigendom van de gemeente Oudewater aan te brengen of anderszins te bevestigen via voorwerpen welke de bast beschadigen hieronder te verstaan spijkers, punaises enz.

Hoofdstuk 4: Milieubelastende activiteiten

Afdeling 1. Geluid- en lichthinder

Artikel 4.1 Aanwijzing collectieve festiviteiten

  • 1.

    De geluidsnormen, zoals opgenomen in het omgevingsplan, voortvloeiend uit paragraaf 5.1.4.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving en bedoeld in artikel 4.3, gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 2.

    De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht, zoals opgenomen in het omgevingsplan en voortvloeiend uit paragraaf 5.1.4.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, gelden niet voor door het college per kalenderjaar aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen dagen of dagdelen.

  • 3.

    In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer delen van de gemeente.

  • 4.

    Het college maakt de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.

  • 5.

    Als een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, kan het college een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.

  • 6.

    Gedurende een aangewezen collectieve festiviteit zoals bedoeld in het eerste lid, mag binnen de betreffende aangewezen delen van de gemeente het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door een milieubelastende activiteit niet meer bedragen dan 80 dB(A) tussen 07.00 uur en 19.00 uur, 75 dB(A) tussen 19.00 uur en 23.00 uur en 70 dB(A) tussen 23.00 uur en 07.00 uur, op de gevel van geluidgevoelige gebouwen en op de grens van geluidgevoelige terreinen als bedoeld in het omgevingsplan.

  • 7.

    Gedurende een aangewezen collectieve festiviteit zoals bedoeld in het eerste lid, mag binnen de betreffende aangewezen delen van de gemeente het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door een milieubelastende activiteit niet meer bedragen dan 65 dB(A) tussen 07.00 uur en 19.00 uur, 60 dB(A) tussen 19.00 uur en 23.00 uur en 55 dB(A) tussen 23.00 uur en 07.00 uur, in geluidgevoelige ruimten binnen in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen als bedoeld in het omgevingsplan.

  • 8.

    Voor de beoordeling van de geluidsniveaus geldt de Meet- en rekenmethode Geluid Industrie 2021, zoals opgenomen in de Omgevingsregeling.

  • 9.

    De geluidsnormen als bedoeld in het zesde en zevende lid zijn inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten.

  • 10.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van muziek - hoger dan de geluidsnorm, zoals opgenomen in het omgevingsplan, voortvloeiend uit paragraaf 5.1.4.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving en bedoeld in artikel 4.3 - uiterlijk om 24:00 uur beëindigd.

Artikel 4.2 Kennisgeving incidentele festiviteiten

  • 1.

    Het is ten aanzien van een milieubelastende activiteit toegestaan maximaal vier incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen, zoals opgenomen in het omgevingsplan, voortvloeiend uit paragraaf 5.1.4.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving en bedoeld in artikel 4.3, niet van toepassing zijn, mits de verrichter van de milieubelastende activiteit ten minste twee weken voor de aanvang van de incidentele festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 2.

    Het is ten aanzien van een milieubelastende activiteit toegestaan om tijdens maximaal vier incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij de regels over verlichting zoals opgenomen in het omgevingsplan en voortvloeiend uit paragraaf 5.1.4.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving niet van toepassing zijn, mits de verrichter van de milieubelastende activiteit ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de incidentele festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.

  • 3.

    Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving, zoals bedoeld in het eerste en tweede lid. Dit formulier is te downloaden via www.oudewater.nl.

  • 4.

    De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.

  • 5.

    De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de drijver van de milieubelastende activiteit een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.

  • 6.

    Gedurende een incidentele festiviteit zoals bedoeld in het eerste lid, mag het het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door de betreffende milieubelastende activiteit niet meer bedragen dan 75 dB(A) tussen 07.00 uur en 19.00 uur, 70 dB(A) tussen 19.00 uur en 23.00 uur en 65 dB(A) tussen 23.00 uur en 07.00 uur, op de gevel van geluidgevoelige gebouwen en op de grens van geluidgevoelige terreinen als bedoeld in het omgevingsplan.

  • 7.

    Gedurende een incidentele festiviteit zoals bedoeld in het eerste lid, mag het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door de betreffende milieubelastende activiteit niet meer bedragen dan 60 dB(A) tussen 07.00 uur en 19.00 uur, 55 dB(A) tussen 19.00 uur en 23.00 uur en 50 dB(A) tussen 23.00 uur en 07.00 uur, in geluidgevoelige ruimten binnen in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen als bedoeld in het omgevingsplan.

  • 8.

    Voor de beoordeling van de geluidsniveaus geldt de Meet- en rekenmethode Geluid Industrie 2021, zoals opgenomen in de Omgevingsregeling.

  • 9.

    Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm zoals opgenomen in het omgevingsplan, voortvloeiend uit paragraaf 5.1.4.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving en bedoeld in artikel 4.3 - uiterlijk om 24:00 uur beëindigd.

  • 10.

    Het college kan geluidsnormen stellen die afwijken van de in het zesde lid genoemde waarden.

Artikel 4.3 Onversterkte muziek

  • 1.

    Bij onversterkte muziek bedragen de waarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr, LT op de gevel van gevoelige gebouwen niet meer dan 55 dB(A), 50 dB(A) en 40 dB(A) tussen respectievelijk 07.00-19.00 uur, 19.00-23.00 uur en 23.00-07.00 uur. De beoordeling vindt plaats aan de hand van de Meet- en rekenmethode Geluid Industrie – 2021. De bedrijfsduurcorrectie wordt op onversterkte muziek toegepast.

  • 2.

    Bij onversterkte muziek bedragen de waarden voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr, LT in gevoelige ruimten binnen in- en/of aanpandige gebouwen niet meer dan 40 dB(A) tussen 07.00 uur en 19.00 uur, 35 dB(A) tussen 19.00 uur en 23.00 uur en 25 dB(A) tussen 23.00 en 07.00 uur. De beoordeling vindt plaats aan de hand van de Meet- en rekenmethode Geluid Industrie – 2021. De bedrijfsduurcorrectie wordt op onversterkte muziek toegepast.

  • 3.

    Het college kan geluidsnormen stellen die afwijken van de in het eerste en tweede lid genoemde waarden.

  • 4.

    De in het eerste lid aangegeven waarden gelden ook bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein.

  • 5.

    Het eerste lid en het tweede lid zijn niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in artikel 4.1, eerste lid, en 4.2, eerste lid, van deze verordening.

  • 6.

    Als versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is dit artikel niet van toepassing.

  • 7.

    De in het tweede lid aangegeven waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten als bedoeld in artikel 3.22 van het Besluit kwaliteit leefomgeving en verblijfsruimten als bedoeld in bijlage 1 bij het Besluit bouwwerken leefomgeving.

  • 8.

    De in het tweede lid aangegeven waarden in in- of aanpandige geluidsgevoelige gebouwen, gelden niet als de gebruiker van deze geluidsgevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen.

Artikel 4.4 Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden binnen of buiten een locatie waarop bedrijfsmatig, of in een omvang als ware bedrijfsmatig, een milieubelastende activiteit wordt uitgevoerd om in de openbare ruimte en de private buitenruimte, toestellen, technische installaties of muziekinstallaties in werking te hebben, waardoor voor de omgeving geluidshinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Van geluidshinder, zoals bedoeld in het eerste lid, is sprake als het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT, hoger is dan 45 dB(A) tussen 07.00 uur en 19.00 uur, 40 dB(A) tussen 19.00 uur en 23.00 uur en 35 dB(A) tussen 23.00 uur en 07.00 uur op de gevel van gevoelige gebouwen en op de grens van gevoelige terreinen. De geluidsniveaus worden gemeten en beoordeeld conform de Meet- en rekenmethode Geluid Industrie – 2021.

  • 3.

    Het college kan van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen en kunnen daarbij geluidsvoorschriften stellen die afwijken van de in het tweede lid genoemde geluidsniveaus en/of van de in het tweede lid genoemde beoordelingspunten.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid geldt niet voor zover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door bij of krachtens de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de provinciale omgevingsverordening.

  • 5.

    In afwijking van de geluidsniveaus genoemd in het tweede lid, gelden voor installaties bedoeld voor warmte- of koude opwekking opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, de geluidsnormen en meetvoorschriften zoals aangegeven in het Besluit Bouwwerken Leefomgeving.

  • 6.

    In afwijking van de geluidsniveaus zoals bedoeld in het vijfde lid, kan het college, voor installaties bedoeld voor warmte- of koude opwekking opgesteld buiten de uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk, die vergunningsvrij zijn geplaatst vóór 1 april 2021 of waarvoor omgevingsvergunning is aangevraagd vóór 1 april 2021, in afwijking van het tweede lid, andere geluidsnormen stellen en/of andere beoordelingspunten toekennen.

Hoofdstuk 5: Infrastructuur en voorzieningen

Afdeling 1. Ondergrondse infrastructuur

Artikel 5.1 Toepasselijkheid

[Geserveerd]

Artikel 5.2 Nadere regels

[Geserveerd]

Artikel 5.3 Instemmings- en vergunningsvereiste

[Geserveerd]

Artikel 5.4 Aanvragen en melden

[Geserveerd]

Artikel 5.5 Gegevensverstrekking

[Geserveerd]

Artikel 5.6 Voorschriften en weigeringsgronden

[Geserveerd]

Artikel 5.7 (Mede)gebruik van voorzieningen

[Geserveerd]

Artikel 5.8 Termijnen

[Geserveerd]

Artikel 5.9 Verzoek tot aanpassing en nadeelcompensatie

[Geserveerd]

Artikel 5.10 Overleg

[Geserveerd]

Artikel 5.11 Informatieplicht

[Geserveerd]

Artikel 5.12 Toezicht en handhaving

[Geserveerd]

 

Afdeling 2. Waterbeheer en veiligheid

Artikel 5.13 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen

Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.

 

Afdeling 3. Beheer gemeentelijke begraafplaatsen

Artikel 5.14 Grafkelders

Het aanbrengen van een grafkelder op de begraafplaats is niet toegestaan.

Artikel 5.15 Vereisten grafbedekking

  • 1.

    Het is verboden om zonder vergunning van het college grafbedekking of andere voorwerpen op graven of een plaat ter afsluiting van een urnennis te plaatsen of te verwijderen.

  • 2.

    Omtrent de wijze van vergunningsaanvraag, de aard en de afmetingen van de grafbedekkingen, alsmede het aanbrengen of onderhoud van beplantingen stelt het college nadere regels vast.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van de door hen vastgestelde nadere regels.

  • 4.

    Voorwaarde voor het afgeven van een vergunning is dat te allen tijde de rechthebbende op een particulier graf of de belanghebbende op een algemeen graf eigenaar is en blijft van de grafbedekking zolang het graf niet geruimd mag worden.

  • 5.

    Het (doen) plaatsen of aanbrengen van monumenten, grafstenen, zerken of andere gedenktekens of beplantingen of andere voorwerpen op particuliere graven en algemene graven geschiedt door of namens de rechthebbende of de belanghebbende.

Artikel 5.16 Onderhoud gemeente

  • 1.

    Het college is verantwoordelijk voor het algemeen onderhoud van de begraafplaats, inclusief het beheer van de fysieke omgeving.

  • 2.

    Het college stelt nadere regels over de wijze waarop onderhoud van de begraafplaats plaatsvindt.

Artikel 5.17 Onderhoud rechthebbende/belanghebbende

  • 1.

    Dit artikel is van toepassing op het onderhoud, niet zijnde algemeen onderhoud, voor zover dit onderhoud niet bij de houder van de begraafplaats berust.

  • 2.

    De rechthebbende of de belanghebbende is verplicht de grafbedekking en andere voorwerpen op het graf behoorlijk te onderhouden of te herstellen. De werkzaamheden die door de rechthebbende of belanghebbende uitgevoerd dienen te worden, zijn omschreven in de nadere regels.

  • 3.

    Indien de rechthebbende of de belanghebbende nalaat de grafbedekking behoorlijk te onderhouden of te herstellen, kan het college de hiervoor in aanmerking komende beplanting, voorwerpen of zo nodig de grafbedekking (geheel of gedeeltelijk) doen verwijderen. Het verwijderde blijft gedurende drie maanden ter beschikking van de rechthebbende en vervalt daarna aan de gemeente, zonder dat deze tot enige vergoeding verplicht is.

  • 4.

    De verwijdering van de grafbeplanting of het gedenkteken, zoals bedoeld is in lid 3, vindt niet eerder plaats dan nadat de rechthebbende of de belanghebbende schriftelijk is ingelicht over de toestand van het gedenkteken en/of de grafbeplanting. De oproeping geschiedt door mededeling op het mededelingenbord op de begraafplaats als het adres van de rechthebbende niet bekend is. Bij het graf wordt een verwijzing naar de mededeling aangebracht.

  • 5.

    Niet blijvende beplantingen, verwelkte bloemen of kransen en kapotte voorwerpen kunnen zonder voorafgaande kennisgeving door de beheerder worden verwijderd, zonder dat aanspraak kan worden gedaan op schadevergoeding.

Artikel 5.18 Ruimen graven

  • 1.

    Het eventueel op het graf aanwezige gedenkteken en beplanting kan gedurende één maand voor het vervallen van het grafrecht of de gebruikstermijn door de rechthebbende of belanghebbende van het graf worden verwijderd, op afspraak met de begraafplaatsbeheerder.

  • 2.

    Indien na de dag waarop het graf geruimd mag worden de grafbedekking niet is verwijderd, is het college bevoegd tot verwijdering en vernietiging van de gedenktekens of beplantingen en andere voorwerpen over te gaan, zonder dat deze tot enige vergoeding verplicht is. Na het vervallen van het grafrecht kunnen rechthebbenden of belanghebbenden geen aanspraken op deze voorwerpen doen gelden.

  • 3.

    De bij de ruiming van een graf aanwezige overblijfselen van lijken en/of asbussen, worden begraven respectievelijk verstrooid op de daartoe bestemde gedeelten van de begraafplaats.

  • 4.

    De begraafplaatsbeheerder draagt er zorg voor dat met de bij de ruiming van het graf nog aanwezige menselijke resten te allen tijde respectvol wordt omgegaan en dat bezoekers van de begraafplaats niet met menselijke resten worden geconfronteerd.

Artikel 5.19 Vervallen grafrechten

[Gereserveerd]

 

Afdeling 4. Interferentiegebieden

Artikel 5.20 Aanwijzing interferentiegebieden

Ter voorkoming van interferentie tussen gesloten (en tussen gesloten en open) bodemenergiesystemen onderling of anderszins ter bevordering van een doelmatig gebruik, kunnen gebieden worden aangewezen als interferentiegebied.

Artikel 5.21 Aanwijzing- en wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders oefenen namens de raad de bevoegdheid uit om interferentiegebieden aan te wijzen, vast te stellen en te wijzigen, indien zij van oordeel zijn dat dit ter voorkoming van interferentie tussen gesloten en tussen gesloten en open bodemenergiesystemen onderling of anderszins ter bevordering van een doelmatig gebruik van bodemenergie nodig is. Over het aanwijzen van interferentiegebieden vindt afstemming plaats met Gedeputeerde Staten van Utrecht.

Artikel 5.22 Vaststellen en wijzigen bodemenergieplannen

Burgemeester en wethouders oefenen namens de raad de bevoegdheid uit om bodemenergieplannen vast te stellen en te wijzigen voor interferentiegebieden. Deze bodemenergieplannen bevatten beleidsregels voor het gebruik van bodemenergie door gesloten en open bodemenergiesystemen. Over het vaststellen en wijzigen van bodemenergieplannen voor een interferentiegebied vind afstemming plaats met Gedeputeerde Staten van Utrecht.

Artikel 5.23 Aanleg gesloten bodemenergiesystemen binnen interferentiegebied

  • 1.

    Voor het aanleggen van een gesloten bodemenergiesysteem binnen een interferentiegebied is een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders nodig.

  • 2.

    In aanvulling op hoofdstuk 4 van het Besluit activiteiten leefomgeving en 5.26 van de Omgevingswet weigert het college van burgemeester en wethouders de in lid 1 genoemde vergunning, als niet voldaan wordt aan de eisen zoals opgenomen in het bij het interferentiegebied behorende bodemenergieplan.

  • 3.

    Indien nog geen bodemenergieplan voor een interferentiegebied of een deel daarvan is vastgesteld worden vergunningaanvragen getoetst aan het vigerend beleid.

 

Afdeling 5. Beschermingsregels over de lozing van afvalwater, hemelwater, grondwater en spoelwater

Artikel 5.24 Reikwijdte

Deze afdeling is van toepassing op het bouwen van bouwwerken, zoals bepaald in artikel 5.25 t/m 5.29 van deze verordening over het aansluiten op de openbare riolering.

Artikel 5.25 Aansluitvergunning op openbare riolering

  • 1.

    Het is een perceeleigenaar verboden zonder vergunning een perceelsaansluiting op het openbaar riool te maken, te hebben of te wijzigen.

  • 2.

    De eigenaar van het aan te sluiten perceel vraagt de vergunning via een compleet ingevuld Aanvraagformulier Rioolaansluiting aan. Bij nieuwbouw dient dit aanvraagformulier tegelijkertijd met de aanvraag voor de omgevingsvergunning te worden ingediend.

  • 3.

    De beheerder beslist binnen acht weken over de aanvraag. In uitzonderlijke gevallen kan dit termijn met 6 weken worden verlengd.

  • 4.

    De beheerder kan aan de vergunning voorwaarden verbinden ter bescherming van de in artikel 5.26, het tweede of derde lid bedoelde belangen.

 

Figuur 1: dwarsdoorsnede aansluiting op openbare riolering (bron: gemeente Groesbeek, 2009)

Artikel 5.26 Weigering van de aansluitvergunning

  • 1.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1.8 kan een aansluitvergunning worden geweigerd in het belang van de bescherming van milieuwaarden, de volksgezondheid of wanneer er om technische redenen een bezwaar is de gevraagde aansluiting te realiseren.

  • 2.

    Er is in elk geval sprake van strijd met het belang van de bescherming van milieuwaarden als

    • a.

      de aansluiting zou worden gebruikt voor de lozing van water in strijd met regels uit de Wet Milieubeheer of de Omgevingswet.

    • b.

      door de aansluiting gemeenschappelijke lozing zou plaatsvinden van afvalwater, bronneringswater, hemelwater of grondwater op een gescheiden riolering.

  • 3.

    Er is in elk geval sprake van technische bezwaren als:

    • a.

      realisering van bouwwerkzaamheden op het perceel in strijd zou zijn met regels uit de Omgevingswet of het Besluit bouwwerken leefomgeving.

    • b.

      het perceel al een aansluiting op de openbare riolering heeft.

    • c.

      het verschil tussen de ligging van de binnenonderzijde van de perceelsaansluitingleiding en de binnenbovenzijde van het openbaar riool minder is dan 200 mm. plus met het benodigde afschot van de aansluitleiding.

    • d.

      de bovenzijde van een lozingstoestel lager ligt dan 150 mm. boven de kruin van de weg waaronder het openbaar riool ligt, tenzij maatregelen worden getroffen om terugvloeien van het water in een lozingstoestel te voorkomen.

    • e.

      anders dan in een nieuw aangelegde omgeving de capaciteit van het openbaar riool onvoldoende is voor de voorziene lozing.

    • f.

      aansluiting wordt aangevraagd voor de permanente lozing van niet-verontreinigd drainage- of bronneringswater in een deel van de gemeente waar het openbaar riool niet is bestemd voor de afvoer van drainage- of bronneringswater.

Artikel 5.26. Het verzoek tot aanleg of wijziging perceelsaansluitleiding

De beheerder verzorgt de aanleg of wijziging van een perceelsaansluitleiding uitsluitend op verzoek van de eigenaar aan wie een aansluitvergunning is verleend volgens artikel 5.25. Dit verzoek wordt gedaan via het Aanvraagformulier Rioolaansluiting

Artikel 5.27. Kosten en uitvoering van de aansluiting

  • 1.

    Voor zover de kosten van de aansluiting niet zijn verrekend in een eerder met beheerder aangegane overeenkomst, worden deze bij de eigenaar in rekening gebracht. Dit is inclusief behandelingskosten en indien van toepassing de kosten voor instellen van zakelijk recht.

  • 2.

    Aan het verzoek wordt uitvoering gegeven nadat de kosten van de aanleg of wijziging zijn voldaan.

Artikel 5.28 Onderhoud, vervanging, calamiteiten en werkzaamheden

  • 1.

    Reparatie, onderhoud en vervanging van de perceelaansluitleiding tot aan het ontstoppingsput of perceelgrens geschiedt door en voor rekening van de beheerder. Schade en kosten door onjuist gebruik van de leiding zijn voor rekening van de eigenaar.

  • 2.

    Reparatie, onderhoud en vervanging van de perceelaansluitleiding tot aan drukriolering, voor zover gelegen op eigen perceel, geschiedt door en voor rekening van de eigenaar.Schade en kosten door onjuist gebruik van de leiding zijn voor rekening van de eigenaar

  • 3.

    Onder onjuist gebruik wordt in ieder geval verstaan:

    • a.

      het lozen van stoffen die vanwege hun aard en samenstelling verstoppingen in de aansluitleiding of het openbaar riool kunnen veroorzaken.

    • b.

      het lozen van stoffen die door hun aard of concentratie de constructie van de perceelaansluitleiding of het openbaar riool kunnen aantasten.

  • 4.

    Bij onvoldoende functioneren van riolering op het perceel onderzoekt de eigenaar of het een verstopping dan wel een storing betreft in de riolering op het perceel door de erfscheidings/ontstoppingsput vrij te graven. Als deze droog staat ligt de oorzaak op het perceel. Als deze vol staat dan ligt de oorzaak in het openbaar gebied.

  • 5.

    Als uit het bij derde lid genoemde onderzoek blijkt dat de storing is opgetreden in het openbaar gebied en er is geen sprake van onjuist gebruik van de leiding dan vergoedt de beheerder de kosten van dit onderzoek tot maximaal € 400 (prijspeil 2025) bij het tonen van een factuur.

  • 6.

    De eigenaar treft maatregelen bij werkzaamheden op het aangesloten perceel om verzanding van de openbare riolering of perceelaansluitleiding te voorkomen.

  • 7.

    De eigenaar stelt de beheerder op de hoogte van beëindiging van het gebruik van de aansluiting op het riool via een Melding Openbare Ruimte.

Artikel 5.29 Intrekking en vervallen aansluitingvergunning

De vergunning vervalt van rechtswege:

  • a.

    Als de aansluiting binnen 24 maanden niet is gerealiseerd.

  • b.

    na ontvangst van de mededeling dat het gebruik van de aansluiting op het riool wordt beëindigd.

Hoofdstuk 6: Toezicht, straf-, overgangs- en slotbepalingen

Artikel 6.1 Toezicht

  • 1.

    Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de door het college aangewezen personen, waaronder de buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) en andere bij besluit aangewezen functionarissen.

  • 2.

    De toezichthouders hebben de bevoegdheden zoals bedoeld in hoofdstuk 5 van de Algemene wet bestuursrecht en hoofdstuk 18 van de Omgevingswet.

  • 3.

    Onverminderd het eerste en tweede lid zijn de ambtenaren van politie, bedoeld in artikel 141, onder b, van het Wetboek van Strafvordering, eveneens belast met het toezicht op de naleving van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften.

Artikel 6.2 Betreden woningen, gebouwen en terreinen

  • 1.

    Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.

  • 2.

    Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften, zijn bevoegd, voor zover noodzakelijk, gebouwen, niet zijnde woningen, en terreinen te betreden, desnoods zonder toestemming van de rechthebbende.

Artikel 6.3 Strafbepalingen

  • 1.

    Overtreding van de bij of krachtens deze verordening gegeven voorschriften en verboden wordt gestraft met een hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de eerste of van de tweede categorie zoals bedoeld in artikel 23 van het Wetboek van Strafrecht.

  • 2.

    Overtreding kan bovendien worden bestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Artikel 6.4 Intrekking oude regelingen

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking de dag na de dag van de bekendmaking.

  • 2.

    Gelijktijdig met de inwerkingtreding van deze verordening vervallen de volgende bepalingen:

    • a.

      de artikelen 2:10, 2:11, 2:12, 2:22, 4:1, 4:2, 4:3, 4:5, 4:6, 4:9, 4:10, 4:11, 4:12, 4:13, 4:15, 4:17, 4:18, 4:19, 5:2, 5:3, 5:4, 5:5, 5:6, 5:7, 5:8, 5:9, 5:11, 5:12, 5:17, 5:18, 5:19, 5:20, 5:24, 5:25, 5:26, 5:27, 5:28, 5:32, 5:33, 5:34 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Oudewater 2024;

    • b.

      de artikelen 16, 26, 28 en 32 van de Verordening op het beheer en het gebruik van de gemeentelijke begraafplaats Hekendorp voor de gemeente Oudewater 2011;

    • c.

      de artikelen 5 t/m 21 en 23 van de Erfgoedverordening Oudewater 2023;

  • 3.

    Bestaande rechten en plichten op basis van vervallen bepalingen of ingetrokken verordeningen blijven van kracht voor zover deze voortvloeien uit overgangsrecht.

Artikel 6.5 Overgangsbepalingen

  • 1.

    Een vergunning of ontheffing verleend op grond van een van de in artikel 6.4 ingetrokken verordeningen blijft ook na de inwerkingtreding van deze verordening gelden, of tot het einde van de looptijd, of tot het tijdstip dat zij met toepassing van deze verordening wordt gewijzigd of ingetrokken, tenzij anders bepaald in deze verordening of het omgevingsplan. Een op grond van een in artikel 6.4 ingetrokken verordening of vervallen bepaling verleende vergunning of ontheffing blijft van kracht na de inwerkingtreding van deze verordening, totdat zij op basis van deze verordening of het omgevingsplan wordt gewijzigd, ingetrokken of van rechtswege vervalt.

  • 2.

    Op aanvragen om een vergunning of ontheffing op grond van een van de in artikel 6.4 ingetrokken verordeningen en artikelen, waarop bij de inwerkingtreding van deze verordening nog niet is beslist, wordt met toepassing van deze verordening een beslissing genomen.

  • 3.

    Besluiten die genomen zijn ter uitvoering of handhaving van bepalingen van een van de in artikel 6.4 ingetrokken verordeningen of vervallen bepalingen, worden geacht te zijn genomen ter uitvoering of handhaving van deze verordening.

  • 4.

    Op bezwaarschriften tegen besluiten op grond van een van de in artikel 6.4 ingetrokken verordeningen of vervallen bepalingen, waarop bij de inwerkingtreding van deze verordening nog niet is beslist, wordt met toepassing van deze verordening een beslissing genomen.

  • 5.

    Indien vóór de inwerkingtreding van deze verordening voor een ambtshalve te nemen besluit aanhangig was met betrekking tot een onderwerp geregeld in een van de in artikel 6.4 ingetrokken verordeningen of vervallen bepalingen, wordt dat besluit genomen met toepassing van deze verordening.

  • 6.

    Bomen die zijn geplaatst op de lijst met monumentale en waardevolle bomen op grond van de in artikel 6.4, ingetrokken verordening of vervallen bepalingen, worden geacht op deze lijst te zijn geplaatst op grond van de bepalingen in deze verordening.

  • 7.

    Een krachtens de Erfgoedverordening gemeente Oudewater 2009, Erfgoedverordening gemeente Oudewater 2023 aangewezen en geregistreerd gemeentelijk monument, wordt geacht aangewezen en geregistreerd te zijn overeenkomstig de bepalingen van deze verordening.

  • 8.

    Voor zover in wetten, beleidsregels of andere regelingen wordt verwezen naar bepalingen uit een van de in artikel 6.4 ingetrokken verordeningen of vervallen bepalingen, worden deze verwijzingen geacht te gelden als verwijzingen naar de overeenkomstige bepalingen in deze verordening.

  • 9.

    In gevallen waarin de overgangsbepalingen van deze verordening niet voorzien, beslist het college, rekening houdend met de bedoeling van deze verordening en het rechtszekerheidsbeginsel.

Artikel 6.6 Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na de dag van bekendmaking.

Artikel 6.7 Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening fysieke leefomgeving Oudewater 2025

Aldus besloten door de raad van de gemeente Oudewater in zijn openbare vergadering, gehouden op 25 september 2025,

mr. M.W. Bosma

griffier

drs. D.C. de Vries

voorzitter

Bijlage 1: Begripsbepalingen

 

Algemeen

  • 1.

    Bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;

  • 2.

    Beperkingengebiedactiviteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • 3.

    Bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet;

  • 4.

    Bouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet

  • 5.

    Bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • 6.

    Bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;

  • 7.

    College: het college van burgemeester en wethouders;

  • 8.

    Gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving;

  • 9.

    Handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

  • 10.

    Kampeermiddel: een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

  • 11.

    Markt: de warenmarkt, als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g van de Gemeentewet, die krachtens besluit van het college wordt gehouden op de dagen en plaatsen die in het inrichtingsplan worden genoemd;

  • 12.

    Motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • 13.

    Omgevingsplan: het tijdelijk deel van het omgevingsplan als bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingwet;

  • 14.

    Omgevingsvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 5.1 van de Omgevingswet.

  • 15.

    Openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

  • 16.

    Openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;

  • 17.

    Parasol: een stok met baleinen, bespannen met een doek. De constructie is gelijk aan die van een paraplu, maar groter;

  • 18.

    Parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

  • 19.

    Rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

  • 20.

    Standplaats:

    • a.

      het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.

    • b.

      Onder standplaats wordt niet verstaan:

      • a.

        een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;

      • b.

        een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:24 van de Algemene plaatselijke verordening Oudewater.

  • 21.

    Terras: een buiten de besloten ruimte van de horeca-activiteit liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt;

  • 22.

    Uitstalling: een eenvoudig handmatig verplaatsbaar object die voor een pand worden geplaatst met als doel reclame te maken en aandacht te trekken op de openbare ruimte;

  • 23.

    Voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens en kinderwagens, en rolstoelen;

  • 24.

    Weg:

    • a.

      de weg, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994, alsmede de daaraan liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen;

    • b.

      de – al dan niet met enige beperking – voor het publiek toegankelijke pleinen en open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten en aanlegplaatsen voor vaartuigen;

    • c.

      de voor het publiek toegankelijke stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen, die uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimte toegang geven en niet afsluitbaar zijn;

    • d.

      andere voor het publiek toegankelijke, al dan niet afsluitbare stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen; de afsluitbare alleen gedurende de tijd dat zij niet door of vanwege degene die daartoe naar burgerlijk recht bevoegd is, zijn afgesloten.

Cultureel erfgoed (hoofdstuk 3, afdeling 1)

  • 25.

    Historisch onderzoek: onderzoek naar het ontstaan- of aanleg, de veranderingen- en gebruiksgeschiedenis, de gaafheid en conservering, de betekenis en de waarden van gebieden, structuren, gebouwen en objecten, in hun ruimtelijke samenhang, aan de hand van de aanleg, vorm, constructies, gebruikte materialen en afwerking. Het onderzoek brengt in kaart hoe de oorspronkelijke situatie was, welke veranderingen er in de loop der tijd zijn aangebracht, en het beschrijft de bestaande situatie als uitkomst van die eerdere processen, alsmede de huidige cultuurhistorische waardestelling. De onderzoeken zijn te onderscheiden in cultuurhistorisch-, archeologisch-, bouwhistorisch-, architectuur- en tuin-historisch onderzoek. Bovendien te onderscheiden in gradaties: verkennend, inventariserend en gedetailleerd onderzoek.

  • 26.

    Gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht: stads- of dorpsgezicht als bedoeld in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet dat als zodanig is aangewezen op grond van artikel 3.12;

  • 27.

    Gemeentelijk monument: monument of archeologisch monument als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet dat is ingeschreven in het gemeentelijk erfgoedregister.

Bomen (hoofdstuk 3, afdeling 2)

  • 28.

    Hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen;

  • 29.

    Houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;

  • 30.

    Knotboom: boom waarvan de stam is afgezet op een hoogte van tenminste 1 meter boven de grond waarna zich door regelmatig afzetten op deze stam een knot vormt.

  • 31.

    Vellen: mede het rooien, met inbegrip van verplanten, en het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.

  • 32.

    Knotboom: een boom die periodiek volledig worden teruggezet tot op de stam.

  • 33.

    Kroonverankering: en kunstmatig, flexibel anker dat kan worden aangebracht tussen de stam en een tak of tussen takken onderling.

  • 34.

    Leiboom: een boom waarvan de takken in een bepaalde richting geleid worden.

  • 35.

    Solitaire boom: bomen die niet gegroepeerd staan.

Geluid- en lichthinder (hoofdstuk 4, afdeling 1)

  • 36.

    Collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal horecabedrijven, sportkantines, scholen of vergelijkbare voorzieningen is verbonden;

  • 37.

    Gevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van de Omgevingswet worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende activiteit;

  • 38.

    Gevoelige terreinen: terreinen die op grond van de Omgevingswet worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende activiteit;

  • 39.

    Incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal horecabedrijven, sportkantines, scholen of vergelijkbare voorzieningen;

  • 40.

    Onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

Beheer gemeentelijke begraafplaatsen (hoofdstuk 5, afdeling 3)

  • 41.

    Algemeen graf: een graf, bij de gemeente in beheer, waarin aan inwoners van de gemeente gelegenheid wordt geboden tot het doen begraven van een of meer lijken. Voor de toepassing van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt, voor zover van belang onder ‘algemeen graf’ mede verstaan: algemene urnennis;

  • 42.

    Asbus: een bus ter berging van as van een overledene;

  • 43.

    Begraafplaats: de gemeentelijke begraafplaats die de gemeente Oudewater ten tijde van de verordening in beheer heeft, tenzij anders vermeld, betreffende:

    • a.

      de begraafplaats Hekendorp aan de Hekendorpse buurt;

  • 44.

    Begraafplaatsbeheerder: de ambtenaar die belast is met de dagelijkse leiding van de begraafplaats(en) of degene die hem vervangt;

  • 45.

    Belanghebbende: de natuurlijke persoon of een rechtspersoon aan wie het gebruik van een ruimte in een algemeen graf, of een algemene urnennis;

  • 46.

    Eigenaar: de natuurlijke persoon of een rechtspersoon die de grafbedekking op een graf in eigendom heeft;

  • 47.

    Grafbedekking: gedenkteken, grafbeplanting en andere voorwerpen op een graf of bij een urnenruimte;

  • 48.

    Grafrecht: het uitsluitend recht op het begraven en begraven houden in een particulier (dubbel)graf of particuliere urnennis.

  • 49.

    Particulier graf: een graf waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot:

    • a.

      het doen begraven en begraven houden van een of meer lijken;

    • b.

      het doen bijzetten en bijgezet houden van een of meer asbussen met of zonder urn;

    • c.

      voor de toepassing van het bij of krachtens deze verordening bepaalde wordt, voorzover van belang onder ‘particulier graf’ mede verstaan: particulier dubbelgraf en particuliere urnennis;

  • 50.

    Rechthebbende: de natuurlijke persoon of een rechtspersoon die het uitsluitend recht heeft verkregen tot het doen begraven of het doen bijzetten in een particulier graf of een urnennis;

  • 51.

    Urn: een voorwerp ter berging van één of meerdere asbussen;

  • 52.

    Urnennis: een nis, bij de gemeente in beheer, waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon het voorrecht is verleend tot het daarin doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urn, bevattende de as van een of meer overledene(n).

Interferentiegebieden (hoofdstuk 5, afdeling 4)

  • 53.

    Gesloten bodemenergiesysteem: installatie waarmee, zonder grondwater te onttrekken en na gebruik in de bodem terug te brengen, gebruik wordt gemaakt van de bodem voor de levering van warmte of koude ten behoeve van de verwarming of koeling van ruimten in bouwwerken, door middel van een gesloten circuit van leidingen, met inbegrip van een bijbehorende warmtepomp circulatiepomp en regeneratievoorziening, voor zover aanwezig;

  • 54.

    Interferentiegebied: een of meerdere aangewezen gebieden binnen de gemeente Oudewater waarin ordening van bodemenergiesystemen wenselijk is met het oog op het voorkomen van negatieve onderlinge beïnvloeding van meerdere bodemenergiesystemen of anderszins ter bevordering van het doelmatig gebruik van bodemenergie;

  • 55.

    Open bodemenergiesysteem: installatie waarmee van de bodem gebruik wordt gemaakt voor de levering van warmte of koude ten behoeve van de verwarming of koeling van ruimten in bouwwerken, door grondwater te onttrekken en na gebruik in de bodem terug te brengen, met inbegrip van bijbehorende bronpompen en warmtewisselaar en, voor zover aanwezig, warmtepomp en regeneratievoorziening;

Beschermingsregels over de lozing van afvalwater, hemelwater, grondwater en spoelwater (hoofdstuk 5, afdeling 5)

  • 56.

    Beheerder: de beheerder van het openbaar riool: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente.

  • 57.

    (Perceel)eigenaar: eigenaar van het perceel waarvan afvalwater afkomstig is, waarop het hemelwater valt of waaronder het grondwater zich bevindt. Onder eigenaar wordt ook verstaan een aantal grondeigenaren verenigd in een Vereniging van Eigenaren.

  • 58.

    Bestaande bouw: een bouwwerk dat al was opgericht bij inwerkingtreding van deze verordening.

  • 59.

    Nieuwbouw: een volledig nieuw te bouwen bouwwerk of uitbreiding van een bestaand gebouw met een aanbouw dat wordt opgericht na inwerkingtreding van deze verordening.

  • 60.

    Verhard oppervlak: oppervlak voorzien van verhardingen (o.a. daken, wegen, verharde terreinen, etc.), zodanig dat hemelwater van dit oppervlak niet in de bodem kan weg zakken.

  • 61.

    Nieuw verhard oppervlak: verhard oppervlak dat wordt aangelegd na inwerkingtreding van deze verordening, inclusief aanleg na verwijdering van bestaand verhard oppervlak.

  • 62.

    Afvalwater: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • 63.

    Hemelwater: regen, sneeuw of hagel.

  • 64.

    Grondwater: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

  • 65.

    Bronneringswater: grondwater dat uit de grond omhoog wordt gepompt.

  • 66.

    Spoelwater: water dat afkomstig is van een WKO-installatie.

  • 67.

    Wateroverlast: er is sprake van wateroverlast als bij extreme regenval (riool)water in een bouwwerk stroomt of er meer dan 15 cm water op straat staat.

  • 68.

    Openbare riolering of openbaar riool: riolering die in het openbaar gebied ligt en in beheer is bij de beheerder of een rechtspersoon die door de beheerder met het beheer is belast.

  • 69.

    Afvalwaterriolering of afvalwaterriool: openbare riolering die alleen huishoudelijk – en bedrijfsafvalwater inzamelt en transporteert.

  • 70.

    Gescheiden riolering: openbare riolering die in aparte rioolbuizen afvalwater en hemelwaterwater inzamelt en transporteert.

  • 71.

    Hemelwatervoorziening: openbare voorziening die hemelwater en eventueel overtollig grondwater inzamelt en verwerkt zoals een hemelwaterriool of wadi.

  • 72.

    Drukriolering: openbare riolering voor de afvoer van huishoudelijk en/of bedrijfsafvalwater, exclusief hemelwater en grondwater, waarbij het transport door het riool plaatsvindt door middel van met pompinstallaties veroorzaakte druk.

  • 73.

    Decentrale zuivering: een voorziening die afvalwater zuivert van één of meerdere percelen en in beheer is bij de beheerder of een rechtspersoon die door de beheerder met het beheer is belast.

  • 74.

    Drainage(stelsel): een systeem van doorlatende, geperforeerde pijpen in de bodem, waarin opvang en afvoer van overtollig grondwater plaatsvindt, waardoor de grondwaterstand beheerst kan worden.

  • 75.

    Perceelaansluiting: de aansluiting van particuliere riolering op de openbare riolering.

  • 76.

    Particulier riool: riolering voor afvalwater en/of hemelwater die op een particulier perceel ligt tot aan het erfscheidings/ontstoppingsput of indien afwezig tot aan de perceelgrens (zie figuur 1).

  • 77.

    Perceelaansluitleiding: leiding tussen hoofdriool in het openbaar gebied en het erfscheidings/ontstoppingsput of indien afwezig tot aan de perceelsgrens (zie figuur 1).

  • 78.

    Lozingstoestel: voorzieningen zoals toilet, wastafel, schrobputje en wasmachine.

  • 79.

    WKO-installaties: zowel open als gesloten systemen voor warmte-koude opslag.

  • 80.

    Keur: de Keur van het Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden.

Bijlage 2: Beschermdebomenlijst van de gemeente Oudewater

 

Adres

Huisnummer

Plaats

Aantal

Soort Latijn

Botanisch

locatie

Bomen in eigendom van particulieren

 

 

 

 

 

 

Buitengebied en omliggende kernen

 

 

 

 

 

 

Diemerbroek

12

Papekop

10

Metasequoia

watercipres

Laantje langs de oprit

Diemerbroek

39

Papekop

1

Alnus

els

Boom staat links van de woning, solitair in het land.

 

 

 

 

 

 

 

Goejanverwelle

1

Hekendorp

5

Acer saccharinum

zilver esdoorn

links naast het huis

Goejanverwelle

3

Hekendorp

1

Acer saccharinum

zilver esdoorn

boom rechts voor het huis

Goejanverwelle

11

Hekendorp

3

Tilia

lei linde

Aan de voorkant van de woning, tegen de dijk aan

Goejanverwelle

33

Hekendorp

3

Platanus

plataan

rechts naast de oprit

Goejanverwelle

33

Hekendorp

1

Tilia

linde

langs de oprit

 

 

 

 

 

 

 

Goudse straatweg

23

Oudewater

1

Platanus

plataan

Aan de rechterzijde van de oprit.

 

 

 

 

 

 

 

Hekendorpse Buurt

1

Hekendorp

1

Platanus hybrida

plataan

voor het huis (de dikste boom)

Hekendorpse Buurt

3

Hekendorp

1

Platanus hybrida

plataan

voorste plataan

Hekendorpse Buurt

6a

Hekendorp

1

Fraxinus

es

op de dijk

Hekendorpse Buurt

25

Hekendorp

1

Fraxinus excelsior

es

staat langs de weg, naast hek

Hekendorpse Buurt

27

Hekendorp

1

Tilia x vulgaris

hollandse linde

staat achter het hek

Hekendorpse Buurt

t.o. nr 31a

Hekendorp

1

Juglans regia

walnoot

staat op de dijk

Hekendorpse Buurt

39

Hekendorp

3

Tilia

lei linde

Naast de woning

Hekendorpse Buurt

67

Hekendorp

5

Tilia

lei linde

Aan de voorkant en rechterzijde van de woning

Hekendorpse Buurt

75

Hekendorp

3

Acer pseudoplatanus 'Leopoldii'

esdoorn

staan in de voortuin

Hekendorpse Buurt

75

Hekendorp

1

Ulmus x hollandica

iep

staan in de voortuin

Hekendorpse Buurt

75

Hekendorp

1

Fagus sylvatica 'Atropunicea'

rode beuk

staan in de voortuin

Hekendorpse Buurt

95

Hekendorp

7

Platanus

plataan

Aan de linkerzijde van de woning

Hekendorpse Buurt

95

Hekendorp

2

Tilia

lei linde

Voor de woning

 

 

 

 

 

 

 

Hoenkoopse Buurtweg

15

Oudewater

3

Fagus

beuk

Rechts van de woning

Hoenkoopse Buurtweg

15A

Oudewater

2

Aesculus

kastanje

Helemaal achter de woning en achter de schuur. Grote bomen

Hoenkoopse Buurtweg

51

Oudewater

6

Tilia

lei linde

Rechts langs de oprit

Hoenkoopse Buurtweg

55

Oudewater

1

Aesculus

kastanje

Links van het erf, achter het boenhok

Hoenkoopse Buurtweg

73

Oudewater

1

Aesculus

kastanje

Rechterkant van het erf, voor het schuurtje

 

 

 

 

 

 

 

Noord-Linschoterzandweg

1

Snelrewaard

3

Tilia

lei linde

Voor de woning

Noord-Linschoterzandweg

6

Snelrewaard

3

Tilia x vulgaris

hollandse linde (leiboom)

voor het huis

Noord-Linschoterzandweg

8

Snelrewaard

3

Tilia x vulgaris

hollandse linde (leiboom)

voor het huis (worden binnenkort aangeplant)

Noord-Linschoterzandweg

12

Snelrewaard

1

Fagus sylvatica 'Atropunicea'

rode beuk

Voor de woning

Noord-Linschoterzandweg

28

Snelrewaard

3

Tilia

lei linde

Voor de woning

Noord-Linschoterzandweg

29

Snelrewaard

2

Tilia

lei linde

Voor de woning

Noord-Linschoterzandweg

41

Snelrewaard

2

Fagus sylvatica 'Atropunicea'

rode beuk

voor het huis

Noord-Linschoterzandweg

41

Snelrewaard

1

Tilia x vulgaris

hollandse linde

naast de oprit

Noord-Linschoterzandweg

45

Snelrewaard

1

Tilia x vulgaris

hollandse linde

bij de brievenbus

Noord-Linschoterzandweg

46

Snelrewaard

1

Platanus x hybrida

plataan

naast de oprit

Noord-Linschoterzandweg

50

Snelrewaard

3

Tilia

lei linde

Voor de woning, tegen de gevel aan

Noord-Linschoterzandweg

57

Snelrewaard

2

Aesculus hippocastanum

kastanje

naast de woning

 

 

 

 

 

 

 

Oudeweg

10

Willeskop

3

Tilia x vulgaris

hollandse linde (leiboom)

voor de woning

 

 

 

 

 

 

 

Papekopperdijk

10

Papekop

1

Aesculus hippocastanum

witte paardenkastanje

voor de woning

Papekopperdijk

17

Papekop

1

Fagus sylvatica 'Atropunicea'

rode beuk

zijkant woning

 

 

 

 

 

 

 

Papekopperstraatweg

48

Papekop

2

Tilia

lei linde

Voor de woning

Papekopperstraatweg

60

Papekop

3

Tilia

lei linde

Voor de woning

 

 

 

 

 

 

 

Ruige Weide

17

Oudewater

6

Tilia

lei linde

Rechts langs de oprit

Ruige Weide

17

Oudewater

2

Fraxinus excelsior

es (geknot)

aan beide zijden van de brug

Ruige Weide

17

Oudewater

2

Fagus sylvatica 'Atropunicea'

rode beuk

voor het huis

Ruige Weide

17

Oudewater

1

Fraxinus excelsior

es

aan de zijkant van het huis

Ruige Weide

23

Oudewater

3

Tilia

lei linde

Voor de woning

Ruige Weide

25

Oudewater

4

Tilia

lei linde

Voor de woning

Ruige Weide

27

Oudewater

2

Fagus sylvatica 'Atropunicea'

rode beuk

voor het huis

Ruige Weide

43

Oudewater

2

Tilia x vulgaris

hollandse linde

voor het huis

 

 

 

 

 

 

 

Waardsedijk

20

Snelrewaard

3

Juglans

walnoot

Rechts naast de oprit, langs de rijweg

Waardsedijk

naast 20

Snelrewaard

1

Fraxinus excelisior

es

Staat naast de dam

Waardsedijk

41

Snelrewaard

1

Acer

esdoorn

Staan langs het rijpad naar de woning

Waardsedijk

43

Snelrewaard

8

Acer

esdoorn

Staan langs het rijpad naar de woning

 

 

 

 

 

 

 

Willeskop

127

Oudewater

2

Fraxinus excelsior

es

weilandje t.o. 127

Willeskop

127

Oudewater

2

Juglans regia

walnoot

weilandje t.o. 127

Willeskop

135

Oudewater

3

Tilia

lei linde

voor het huis

Willeskop

t.h.v. 160

Oudewater

4

Juglans

inktnoot

provinciale weg

 

 

 

 

 

 

 

Zuid-Linschoterzandweg

5

Snelrewaard

1

Fraxinus excelsior

es (geknot)

naast de schuur

Zuid-Linschoterzandweg

15

Snelrewaard

6

Juglans regia

walnoot

in het weilandje naast het huis

Zuid-Linschoterzandweg

18

Snelrewaard

1

Fagus sylvatica 'Atropunicea'

rode beuk

Voor de woning

Zuid-Linschoterzandweg

21

Snelrewaard

6

Tilia x vulgaris

hollandse linde (leiboom)

staan voor en naast het huis

Zuid-Linschoterzandweg

30

Snelrewaard

2

Taxus baccata

venijnboom

voor het huis

Zuid-Linschoterzandweg

32

Snelrewaard

1

Fagus sylvatica 'Atropunicea'

rode beuk

staat voor het huis

Zuid-Linschoterzandweg

34

Snelrewaard

2

Platanus

plataan

Voor de woning

Zuid-Llinschoterzandweg

60

Snelrewaard

1

Quercus robur

zomereik

voor het huis

 

 

 

 

 

 

 

Kern Oudewater

 

 

 

 

 

 

Cornelis Valeriusstraat

7

Oudewater

2

Platanus

plataan

bij Futurahuis, voor de ingang

Donkere Gaard

18

Oudewater

1

Platanus

plataan

achtertuin

Donkere Gaard

26

Oudewater

4

Juglans regia

walnoot

achter kaaspakhuis

Goudse straatweg

 

Oudewater

5

Platanus

plataan

langs weg

Hekendorperweg

2

Oudewater

1

Carpinus

haagbeuk

Hoek Schuylenburg

Hekendorperweg

2

Oudewater

3

Prunus

kers

Achterkant, langs de Vierbergenweg

Leeuweringerstraat

10

Oudewater

1

Aesculus hippocastanum

kastanje

achtertuin

Leeuweringerstraat

10

Oudewater

1

Juglans regia

noot

achtertuin

Leeuweringerstraat

10

Oudewater

1

Acer

esdoorn

achtertuin

Markt-Oostzijde

14

Oudewater

1

Platanus

plataan

achtertuin

Oude Hekendorperweg

17

Oudewater

1

Fagus

bruine beuk

naast het huis

Oude Hekendorperweg

21

Oudewater

1

Carpinus

treur sierpeer

Zijkant van de woning, bij de garage

Oude Hekendorperweg

21

Oudewater

1

Ceder

 

Hoek van de woning

Oude Singel

47

Oudewater

1

Aesculus hippocastanum

kastanje

achtertuin

Papenhoef

 

Oudewater

1

Acer

esdoorn

 

Papenhoef

 

Oudewater

1

Fagus

treurbeuk

beschermd na aanplant. Locatie nog nader te bepalen

Statenland

3

Oudewater

3

Juglans regia

walnoot

klimaatbosje naast het pand in wilgenbos

Utrechtse straatweg

6

Oudewater

1

Fagus

bruine beuk

zijtuin

Utrechtse straatweg

18

Oudewater

1

Platanus

plataan

voortuin

Utrechtse straatweg

18

Oudewater

1

Acer

esdoorn

voortuin

Utrechtse straatweg

18

Oudewater

2

Fagus

bruine beuk

voortuin

Utrechtse straatweg

30

Oudewater

1

Acer

esdoorn

zijtuin

Waardsedijk

RK begraafplaats

Oudewater

19

Fagus

bruine beuk

begraafplaats

Noorder-Kerkstraat

Nederlands Hervormde kerk

Oudewater

3

Tilia x vulgaris

hollandse linde (leiboom)

Zijtuin aan de Zuider-Kerkstraat

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

 

 

224

 

 

 

 

 

Solitaire bomen in eigendom van de gemeente

Achterom

t.h.v. nr 3

Oudewater

3

Tilia

linde

Rode dorp achterkant

Broeckerpark

Oudewater

5

Juglans regia

walnoot

Oudewater

De Cope

naast nr 24

Oudewater

1

Platanus

plataan

Hoek schoolplein

Dijkgraaflaan

t.h.v. nr 14

Oudewater

1

Platanus

plataan

hoek van de straat

Dijkgraaflaan

t.h.v. 93

Oudewater

1

Alnus

els

t.o. speeltuin

Gasplein

Oudewater

1

Tilia tomentosa

zilverlinde

plein

Heemraadsingel

t.h.v. nr 8

Oudewater

1

Aesculus

kastanje

Heemraadsingel

t.h.v. nr 8

Oudewater

1

Acer

esdoorn

Heemraadsingel

t.h.v. nr 14

Oudewater

1

Fraxinus

es

Heemraadsingel

t.h.v. nr 24

Oudewater

1

Aesculus

kastanje

Zwarte Veldje

Heemraadsingel / Schoutdreef

Oudewater

1

Quercus

eik

Heemraadsingel/Schoutdreef bij speeltuin

Hekendorpse Buurt

115

Hekendorp

4

Fagus sylvatica 'Atropunicea'

rode beuk

twee achter de begraafplaats, 2 voor het huis

IJsselvere

Oudewater

1

Fagus sylvatica

beuk

plantsoen

IJsselvere

Oudewater

1

Tilia

linde

plantsoen

Kloosterstraat

Oudewater

1

Robinia

valse acacia

Oudewater

Lange Burchwal

t.h.v. 71

Oudewater

2

Robinia

bol accacia

Lange Burchwal

t.h.v. 73

Oudewater

1

Tilia

linde

Lijnbaan

Oudewater

1

Alnus

es

in middenberm ter hoogte van de Jumbo

Lijnbaan

Oudewater

1

Pterocarya fraxinifolia

vleugelnoot

Oudewater

Oostkade

Hekendorp

1

Fagus sylvatica

beuk

Goejanverwelle sluis

Reijersteeg

Oudewater

2

Platanus

plataan

bij Touwmuseum

Rosendaal

t.o. nr 6

Oudewater

1

Gleditsia triacanthos

valse christusdoorn

Spoorwijk

speeltuin

Papekop

1

Prunus

sierkers

Speeltuin

Vliet parkeercircel

Oudewater

1

Pterocarya fraxinifolia

vleugelnoot

Oudewater

 

Totaal

35

 

Beschermde Laanbeplanting in eigendom van de gemeente

Amsterdamse Veer

Oudewater

5

Platanus acerifolia

plataan

Amsterdamse Veer

Oudewater

3

Tilia cordata

winterlinde

Beatrixstraat, prinses

Oudewater

16

Metasequoia

watercipres

Biezenwal

Oudewater

5

Tilia cordata

winterlinde

Donkere Gaard

Oudewater

23

Tilia cordata

winterlinde

Goejanverwelle

Hekendorp

10

Tilia europea

koningslinde

Korte Havenstraat

Oudewater

4

Platanus acerifolia

plataan

Kromme Haven

Oudewater

8

Tilia cordata

winterlinde

Laan van Snelrewaard

Snelrewaard

58

Fraxinus excelsior 'westhof's Glorie'

es

Laan van Snelrewaard

Snelrewaard

29

Quercus palustris

moeraseik

Lange Burchwal

Oudewater

25

Corylus coggygria

boomhazelaar

Leeuweringerstraat

Oudewater

3

Platanus acerifolia

plataan

Lefebureplein

Oudewater

11

Tilia cordata

winterlinde

Lijnbaan

Oudewater

5

Quercus

eik

tussen Strengen en Vlasakker

Lijnbaan

Langs bedrijf Snel

Oudewater

35

Metasequoia

watercipres

Langs bedrijf Snel

Linschoterpoort

Oudewater

6

Tilia cordata

winterlinde

Markt Oostzijde

Oudewater

3

Platanus acerifolia

plataan

Markt Westzijde

Oudewater

3

Platanus acerifolia

plataan

Nieuwe Singel

Oudewater

127

Tilia europea

koningslinde

Noord Ijsselkade

Oudewater

10

Tilia tomentosa

zilverlinde

Noord Ijsselkade

Oudewater

11

Tilia cordata

winterlinde

Noord Linschoterkade

Oudewater

20

Tilia cordata

winterlinde

Oost Ijsselkade

Oudewater

8

Ulmus

iep

Oude Singel

Oudewater

58

Pyrus chantecleer

sierpeer

Sint Jansstraat

Oudewater

11

Salix

treurwilgen

Nieuwe bouwlocatie. T.o. stadskantoor. Oude locatie bibliotheek

Van Veenendaalstraat

Oudewater

13

Tilia cordata

winterlinde

Vierbergenweg

Oudewater

224

Fraxinus excelsior 'westhof's Glorie'

es

Vierbergenweg

Oudewater

51

Platanus acerifolia

plataan

Waardsedijk

Oudewater

98

Tilia cordata

winterlinde

Wantslag

Oudewater

14

Platanus

plataan

Westsingel

Oudewater

38

Tilia cordata

winterlinde

Westsingel

Oudewater

2

Ulmus

iep

Zuid Linschoterkade

Oudewater

20

Tilia cordata

winterlinde

Zwier Regelinkstraat

Oudewater

17

Fraxinus excelsior 'westhof's Glorie'

es

 

Totaal

974

 

Verder zijn beschermd

Alle knotbomen (mits ze niet beschermd zijn via de waardenkaart landschapselementen van de provincie Utrecht of de Wet natuurbescherming)

Waardenkaart landschapselementen provincie (o.a. knotbomen)

Wet natuurbescherming (o.a.knotbomen)

 

Toelichting

Algemene toelichting

 

Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Na de inwerking van de Omgevingswet is een tijdelijk omgevingsplan van rechtswege ontstaan. Dit tijdelijk omgevingsplan bestaat uit de dan geldende bestemmingsplannen, rijksregels die overgeheveld worden naar de gemeente (de bruidsschat) en een drietal verordeningen (Geurverordening, regels over archeologie uit de Erfgoedverordening en regels over afvoer van hemel- en grondwater). Alle overige verordeningen die geheel of gedeeltelijke regels bevatten die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving maken geen deel uit van dit tijdelijke omgevingsplan.

 

In de transitieperiode die loopt van 1 januari 2024 tot en met 31 december 2031 moet het tijdelijke omgevingsplan omgezet worden naar een definitief omgevingsplan. Tot deze transitie behoort ook de omzetting van de regels van verordeningen die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving in regels in het omgevingsplan.

 

In het kader van de invoering van deze wet zijn regels uit verordeningen, die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving, gebundeld in de Verordening fysieke leefomgeving (VFL). Door het bundelen van regels in een nieuwe verordening en deze vast te stellen, zal het eenvoudiger zijn om regels uit verordeningen die betrekking hebben op de fysieke leefomgeving in te voeren in het Omgevingsplan. Onder de fysieke leefomgeving wordt verstaan: bouwwerken, infrastructuur, watersystemen, water, bodem, lucht, landschappen, natuur, cultureel- en wereld erfgoed. Voor de beoordeling welke regels onder de scope van het omgevingsplan vallen, hebben wij ons gebaseerd op de handreiking ‘Verordeningen en het omgevingsplan’ van de VNG. Hieronder is een toelichting opgenomen op de hoofdstukken, afdelingen en artikelen van de VFL waar dit nodig was.

 

Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen

Algemene toelichting op het hoofdstuk

Dit hoofdstuk bevat de algemene bepalingen die van toepassing zijn op de gehele verordening. Het vormt het fundament van de VFL en is van belang voor de interpretatie en toepassing van de overige hoofdstukken. De bepalingen in dit hoofdstuk zijn beleidsneutraal overgenomen en aangepast aan de terminologie van de Omgevingswet. De artikelen zijn zodanig opgesteld dat zij eenvoudig kunnen worden overgezet naar het omgevingsplan.

 

Toelichting per artikel

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

De begripsbepalingen zijn geactualiseerd en afgestemd op het begrippenkader van de Omgevingswet. Waar mogelijk zijn begrippen geharmoniseerd met reeds bestaande definities in rijksregelgeving of in het tijdelijk deel van het omgevingsplan.

 

Artikel 1.8 Weigeringsgronden

Dit artikel biedt het bevoegd gezag een expliciete grondslag om een vergunning of ontheffing te weigeren. Lid 2 maakt het mogelijk om aanvragen af te wijzen als deze zó kort voor de beoogde activiteit zijn ingediend dat een zorgvuldige beoordeling niet meer haalbaar is. Hoewel strikt genomen geen besluit genomen hoeft te worden als een aanvraag te laat komt, biedt dit lid duidelijkheid aan de aanvrager. Daarmee voorkomt het dat initiatiefnemers onnodig lang in onzekerheid verkeren over het tijdig verkrijgen van toestemming.

 

Hoofdstuk 2: Activiteiten in de openbare ruimte

Algemene toelichting op het hoofdstuk

Hoofdstuk 2 van de VFL bevat bepalingen over activiteiten in de openbare ruimte die effect hebben op de fysieke leefomgeving. De regels zijn opgesteld met het oog op het beschermen van de bruikbaarheid, veiligheid, orde en het aanzien van de openbare ruimte. Veel van deze bepalingen zijn afkomstig uit de Algemene plaatselijke verordening (APV) Oudewater 2023.

 

De opgenomen artikelen hebben betrekking op handelingen waarvoor (nog) geen verplichting bestaat om deze op te nemen in het omgevingsplan. De artikelen vallen onder de verordenende bevoegdheid van de gemeenteraad zoals bedoeld in artikel 149 van de Gemeentewet. In enkele gevallen sluiten zij aan op regels uit het tijdelijke deel van het omgevingsplan, maar zijn zij aanvullend of uitvoerend van aard. Daarmee dragen zij bij aan een samenhangend gemeentelijk stelsel van regels voor de fysieke leefomgeving.

 

Afdeling 1: Gebruik openbare ruimte

 

Toelichting op de afdeling

Deze afdeling bevat bepalingen over het gebruik van de openbare ruimte in brede zin. De regels zijn bedoeld om verstoringen in het gebruik, hinder voor anderen of onveilige situaties te voorkomen. De artikelen zijn grotendeels afkomstig uit de APV, uit de artikelen 2:10, 2:11, 2:12, 2:22, 4:17, 4:18, 4:19, 5:32, 5:33 en 5:34. Zij zijn beleidsneutraal overgenomen en waar nodig juridisch-technisch aangepast aan de Omgevingswet. Ze hebben binnen de VFL een plaats gekregen omdat ze ruimtelijk relevant zijn, dan wel van directe invloed zijn op de fysieke leefomgeving.

 

De opgenomen artikelen voorzien in:

  • Bescherming van het straatbeeld en de bruikbaarheid van de openbare ruimte;

  • Veilig beheer van wegen en infrastructuur;

  • Behoud van groen en openbare voorzieningen;

  • Het tegengaan van hinderlijk of gevaarlijk gedrag;

  • Het beschermen van natuur- en recreatiegebieden; en

  • Het voorkomen van milieuschade.

De bepalingen vormen gezamenlijk een lokaal afwegingskader voor situaties die nog niet onder landelijke regelgeving of het omgevingsplan vallen, en bieden het college de mogelijkheid om maatwerk te leveren bij concrete aanvragen of overtredingen.

 

Toelichting per artikel

Artikel 2.1 Voorwerpen op of aan een openbare plaats

Artikel 2.1 is opgenomen in de VFL op basis van het fysieke karakter van het plaatsen van voorwerpen in de openbare ruimte. Oorspronkelijk kwam deze bepaling uit artikel 2:10 van de APV.

 

Wat voor soort objecten vallen bijvoorbeeld onder dit artikel?

  • Inboedel geplaatst op of langs de weg;

  • Uitstallingen;

  • Bouwobjecten;

  • Tijdelijke reclameborden;

  • Plantenbakken;

  • Geveltuinen.

De bepaling is geschikt voor opname in het omgevingsplan omdat het oogmerk – het waarborgen van veiligheid, bruikbaarheid, onderhoud en ruimtelijke kwaliteit van de openbare ruimte – rechtstreeks verband houdt met de doelen van de Omgevingswet. Het artikel reguleert planbare en voorzienbare activiteiten die de fysieke leefomgeving beïnvloeden en waarvoor vergunningseisen op voorhand kunnen worden vastgesteld.

 

De tekst van het artikel is inhoudelijk grotendeels gelijk aan de oorspronkelijke APV-bepaling, maar redactioneel aangepast.

 

Artikel 2.2 Aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

Op grond van artikel 2.2, eerste lid, onder d van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is in de APV een vergunningplicht opgenomen voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg. Deze vergunningplicht valt onder het overgangsrecht van artikel 5.1, lid 1, onder a van de Omgevingswet, er ontstaat van rechtswege een omgevingsvergunning op grond van de Omgevingswet.

 

Artikel 2.3 Maken of veranderen van een uitweg

Op grond van artikel 2.2, eerste lid, onder d van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is in de APV een vergunningplicht opgenomen voor het maken of veranderen van een uitweg. Deze vergunningplicht valt onder het overgangsrecht van artikel 5.1, lid 1, onder a van de Omgevingswet, er ontstaat van rechtswege een omgevingsvergunning op grond van de Omgevingswet.

 

Artikel 2.8 Crossterreinen

Dit artikel is overgenomen uit artikel 5:32 van de APV en bevat een verbod op het rijden met motorvoertuigen of bromfietsen op terreinen die geen openbare weg zijn. Uitzondering op dit verbod geldt indien het college specifieke terreinen aanwijst voor dit gebruik. Daarbij kan het college nadere regels stellen, gericht op het beperken van overlast, bescherming van milieuwaarden en waarborging van de veiligheid van gebruikers en omwonenden. De aanwijzing van dergelijke gebieden geschiedt via het omgevingsplan.

 

Hoewel het verbod zelf het karakter van een gedragsregel heeft en in oorsprong thuishoort in de APV, zijn de bepalingen over het aanwijzen en reguleren van terreinen ruimtelijk van aard. De onderdelen die gaan over het aanwijzen en reguleren van terreinen hebben een planologisch karakter. Het gaat om de fysieke toedeling van ruimte aan een activiteit met impact op de leefomgeving. Dergelijke afwegingen vallen onder de reikwijdte van het omgevingsplan zoals bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van de Omgevingswet. De doelstelling van artikel 1.3 Ow – het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving – is hier direct op van toepassing.

 

Voor speciaal ingerichte crossterreinen kunnen rijksregels gelden op basis van paragraaf 3.9.1 van het Bal. Artikel 2.9 vult deze rijksregels aan en biedt lokale reguleringsruimte voor terreinen die niet onder het Bal vallen.

 

Door het artikel op te nemen in de VFL ontstaat ruimte om de planmatige aspecten van motorcrossactiviteiten later juridisch te verankeren in het omgevingsplan, zonder afbreuk te doen aan het handhaafbare karakter van het verbod. Ook borgt het de planologische en milieurelevante aspecten van crossactiviteiten en maakt latere integratie in het omgevingsplan juridisch en inhoudelijk mogelijk.

 

Artikel 2.9 Beperking verkeer in natuurgebieden

Dit artikel is overgenomen uit artikel 5:33 van de APV. De bepaling heeft een hybride karakter: enerzijds gaat het om gedragsregels, anderzijds om regulering van verkeer in relatie tot de bescherming en het gebruik van natuurgebieden, parken en recreatieterreinen. De kernbepalingen over aanwijzing van paden en routes en de bijbehorende uitzonderingen zien op de fysieke inrichting van deze gebieden en zijn daarom relevant voor het omgevingsplan.

 

Om die reden is ervoor gekozen om het verbod én de aanwijzingsgronden op te nemen in de VFL. Lid 3, dat verwijst naar expliciet aangewezen routes in het omgevingsplan, zorgt voor afstemming met bestaande bestemmingsplannen (zoals binnen de bestemming Groen). De bepaling ondersteunt bovendien de uitvoerbaarheid van toezicht en handhaving en vormt een juridisch kader voor het stellen van nadere regels door het bevoegd gezag.

 

Artikel 2.10 Verbod afvalstoffen te verbranden of anderszins vuur te stoken

Dit artikel (artikel 5:34 APV) is gericht op het voorkomen van overlast of gevaar door het stoken van vuur in de openbare ruimte. De bepaling is aanvullend op landelijke milieuregels en wordt opgenomen in de VFL zolang er geen integratie in het omgevingsplan is voorzien. Het is herschreven onder voorstel van de Omgevingsdienst Regio Utrecht (ODRU) om aan te sluiten bij het systeem van de Omgevingswet. Begrippen zoals "buiten een inrichting" zijn vervallen omdat het begrip inrichting in deze context geen juridische betekenis meer heeft. De uitzonderingen zijn herformuleerd op basis van hinder, gevaar en milieubelasting, zodat het artikel in lijn is met de terminologie en systematiek van het huidige omgevingsrecht. De uitzonderingen zijn nu geformuleerd op basis van hinder, gevaar en milieubelasting in plaats van aansluiting bij het oude milieurecht.

 

Afdeling 2: Markten en terrassen

Toelichting op de afdeling

De afdeling is gereserveerd met het oog op latere opname van regels en gebiedsaanwijzingen voor markten en terrassen in het omgevingsplan.

 

De gemeente Oudewater beschikt over een Marktverordening. Deze verordening regelt de verdeling van de schaarse vergunningen voor een standplaats op de markt. Omdat regels over wie een standplaats kan krijgen (toedeling van schaarse ruimte) niet ziet op (het wijzigen van) de fysieke leefomgeving, zijn deze regels niet overgenomen in de VFL. Wel kan in het omgevingsplan regels gesteld worden die bepalen waar marktstandplaatsen zijn toegestaan (en waar niet).

 

Terrassen vallen onder de reikwijdte van de exploitatievergunning uit 2.28 van de APV. Een exploitatievergunning is nodig voor het exploiteren van een horecabedrijf, eventueel met terras. Bij een exploitatievergunning wordt getoetst of de horecaonderneming geen negatieve invloed heeft op de openbare orde, veiligheid en leefbaarheid in de omgeving. Tevens wordt getoetst of de exploitant van slecht levensgedrag is. Dit valt niet onder de van de fysieke leefomgeving en daarom wordt de exploitatievergunning, met voorschriften over het terras, niet opgenomen in de VFL. Wel kan in het omgevingsplan regels worden opgenomen over waar een horecabedrijf of terras is toegestaan. Daarom is deze afdeling gereserveerd voor regels over terrassen.

 

Afdeling 3: Standplaatsen

 

Toelichting op de afdeling

Deze afdeling bevat bepalingen over het innemen van standplaatsen op openbare grond. De regels zijn afkomstig uit hoofdstuk 5, afdeling 4 van de APV (artikelen 5:17 t/m 5:20). Zij zijn overgenomen vanwege hun directe ruimtelijke werking en de noodzaak tot lokale afweging bij de verdeling en inrichting van de openbare ruimte.

 

De bepalingen maken het mogelijk om regels te stellen over het aantal en de locatie van standplaatsen, de belangenafweging bij vergunningverlening en de bescherming van andere functies van de openbare ruimte. Door deze regels in de VFL op te nemen ontstaat duidelijkheid voor ondernemers en wordt invulling gegeven aan het gemeentelijke beleid ten aanzien van tijdelijke verkoopvoorzieningen in de openbare ruimte.

 

Deze regels zijn geschikt voor opname in het omgevingsplan, omdat zij betrekking hebben op het gebruik van de fysieke leefomgeving, de toedeling van functies en de wijze waarop de openbare ruimte wordt ingericht en benut. De VFL biedt hiervoor het overgangskader, met het oog op een latere vertaling naar het juridisch deel van het omgevingsplan.

 

Afdeling 4: Voertuigen, kampeermiddelen en overig

 

Toelichting op de afdeling

Deze afdeling bevat bepalingen over het parkeren en stallen van voertuigen, kampeermiddelen en objecten in de openbare ruimte. De artikelen zijn afkomstig uit de APV, met name uit de hoofdstukken 4 en 5 (artikelen 4:13, 5:2 t/m 5:8, en 5:10 t/m 5:12). Inhoudelijk richten de bepalingen zich op het voorkomen van aantasting van het straatbeeld, het beperken van parkeerdruk, het behoud van groenvoorzieningen en het voorkomen van hinder en gevaarlijke situaties.

 

In de besluitvorming over deze afdeling is uitgebreid stilgestaan bij de verhouding tussen deze bepalingen en het omgevingsplan. Enerzijds zijn enkele artikelen traditioneel verbonden aan de openbare orde en handhaafbaar via het strafrechtelijk bestuur instrumentarium (zoals de buitengewoon opsporingsambtenaar). Anderzijds zijn de bepalingen inhoudelijk nauw verbonden met de fysieke leefomgeving en de maatschappelijke doelen van de Omgevingswet, zoals het beschermen van de omgevingskwaliteit en het doelmatig gebruik van de openbare ruimte.

 

De bepalingen zijn geschikt voor opname in het omgevingsplan, omdat zij:

  • Planbare of voorzienbare handelingen betreffen (zoals het langdurig parkeren van voertuigen);

  • Een ruimtelijke component hebben (zoals het beschermen van uitzicht, groenstructuren en gebruiksruimte);

  • Bijdragen aan het behoud van de kwaliteit en gebruikswaarde van de fysieke leefomgeving.

De gemeente Oudewater kiest ervoor om deze bepalingen via de VFL op te nemen als juridisch kader, met het oog op latere integratie in het omgevingsplan. Daarbij worden ook de strafbepalingen uit de APV meegenomen om te zorgen voor een eenduidig en handhaafbaar regime.

 

Toelichting per artikel

 

Artikel 2.20 Parkeren van grote voertuigen

Artikel 2.20 bevat een objectief verbod op het parkeren van voertuigen die langer zijn dan 6 meter of hoger dan 2,4 meter. Dit verbod geldt op alle wegen binnen de gemeente en is bedoeld ter bescherming van het straatbeeld, verkeersveiligheid en leefbaarheid. Het bevoegd gezag kan specifieke locaties aanwijzen waar parkeren wel is toegestaan, met een maximale parkeerduur van drie dagen. Ook zijn uitzonderingen opgenomen voor voertuigen die noodzakelijk aanwezig zijn vanwege werkzaamheden.

 

Artikel 2.23 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen enz.

Dit artikel (4:13 APV) is juridisch-technisch aangepast om te voldoen aan de terminologie van de Omgevingswet; het oude begrip "buiten een inrichting" is geschrapt. Het is herschreven onder voorstel van de ODRU om aan te sluiten bij het systeem van de Omgevingswet. Begrippen zoals "buiten een inrichting" zijn vervallen omdat het begrip inrichting in deze context geen juridische betekenis meer heeft.

 

Afdeling 5: Ligplaatsen en openbaar vaarwater

 

Toelichting op de afdeling

Deze afdeling bevat bepalingen over het gebruik van openbaar vaarwater binnen de gemeente Oudewater. De regels zijn afkomstig uit afdeling 6 van de APV (artikelen 5:24 t/m 5:28). De bepalingen zijn gericht op het reguleren van ligplaatsen voor vaartuigen en het gebruik van watergebonden voorzieningen.

 

De bepalingen zijn overgenomen vanwege hun directe ruimtelijke en fysieke impact op het watersysteem en de oevers. Door het opnemen van deze regels in de VFL wordt het mogelijk om lokale afwegingen te maken over de toedeling van ligplaatsen, het behoud van doorvaarbaarheid en het voorkomen van hinder of gevaarlijke situaties op en rondom het water.

 

De regels zijn geschikt voor latere opname in het omgevingsplan, omdat zij:

  • Invloed hebben op de inrichting en het gebruik van het watersysteem als onderdeel van de fysieke leefomgeving;

  • Bijdragen aan een veilig, ordentelijk en bereikbaar gebruik van het openbaar vaarwater;

  • Noodzakelijk zijn voor het handhaven van gemeentelijk beleid op het gebied van ligplaatsenbeheer en waterveiligheid.

De bepalingen voorzien ook in een vergunningstelsel waarmee het college maatwerk kan leveren en toezicht kan houden op de toedeling en het gebruik van ligplaatsen. De juridische grondslagen sluiten aan bij de gemeentelijke bevoegdheden op basis van de Gemeentewet en de doelstellingen van de Omgevingswet.

 

Niet alle bepalingen uit de APV over openbaar vaarwater zijn overgenomen in de VFL. Bepalingen over reddingsmiddelen, veiligheid op het water en overlast van vaartuigen. Deze bepalingen zien op het nautisch beheer en gedragsregulering van scheepvaartactiviteiten betreft, die niet binnen de reikwijdte van de Omgevingswet vallen.

 

Hoofdstuk 3: Bescherming van de leefomgeving

 

Afdeling 1: Cultureel erfgoed

 

Toelichting op de afdeling

Deze afdeling bevat bepalingen over de bescherming van gemeentelijke monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en archeologische waarden. De artikelen zijn afkomstig uit de Erfgoedverordening Woerden (artikelen 5 t/m 21 en 23) en artikel 5:38 van de APV. Ze zijn opgenomen vanwege hun directe relatie met de fysieke leefomgeving en hun juridische verplichte doorwerking naar het Omgevingsplan.

 

Samen met de Omgevingswet vormt de Erfgoedwet het fundament voor de bescherming van monumenten. De Erfgoedwet bevat de algemene regels voor het behoud van cultureel erfgoed. In de Omgevingswet komen de meer specifieke regels over de instandhouding van monumenten, de omgang met de fysieke leefomgeving en de verlening van vergunningen. De opgenomen regels hebben betrekking op instandhoudingsplichten, vergunningsvereisten, weigeringsgronden en het gemeentelijk erfgoedregister. Voor een aantal bepalingen – de instandhoudingsplicht, de aanwijzing en bescherming van gemeentelijke monumenten, de vergunningplicht voor gemeentelijke monumenten en de verbodsbepaling voor sloop in beschermde gezichten – geldt dat zij uiterlijk per 2032 moeten zijn overgezet naar het omgevingsplan, op grond van artikel 2.1 van het Omgevingsbesluit en artikel 4.2 van de Omgevingswet.

 

De bepalingen bieden het bevoegd gezag handvatten om zorgvuldig om te gaan met cultuurhistorisch waardevolle gebouwen, structuren en gebieden. Tegelijkertijd is voorzien in een vergunningstelsel en beoordelingskaders om maatwerk mogelijk te maken en rechtszekerheid te bieden aan initiatiefnemers. De Erfgoedverordening is voor inwerkingtreding van de Omgevingswet geactualiseerd. In de Omgevingswet wordt materieel gezien het bestaande stelsel van monumenten- en sloopvergunningen nagenoeg één-op-één overgenomen. Wel vindt op een aantal wetstechnische, procedurele en inhoudelijke punten stroomlijning plaats, die samenhangt met de samenvoeging met andere stelsels en de achterliggende vereenvoudigingsgedachte. Ook bepalingen over taken en bevoegdheden van de gemeentelijke monumentencommissies, de aanwijzing van gemeentelijke beschermde stads- of dorpsgezichten en in dat kader het opstellen van beschermende bestemmingsplannen (straks omgevingsplannen) en de bepalingen over de archeologische monumentenzorg in bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen gaan over naar de Omgevingswet.

 

Bepalingen betreffende roerend cultureel erfgoed (cultuurgoederen) en het erfgoedregister vallen buiten de scope van de Omgevingswet, omdat deze geen (of althans niet direct) betrekking hebben op de fysieke leefomgeving. Bepalingen hierover uit de Erfgoedverordening zijn daarom niet overgenomen in de VFL.

 

Toelichting per artikel

 

Artikel 3.1 Aanwijzing als gemeentelijk monument

Dit artikel regelt de toekenning van de status van gemeentelijk monument aan een monument of archeologisch monument (een tuin en een park vallen binnen het begrip ‘monument’, natuurlandschap niet). De aanwijzing vergt een belangenafweging tussen het met de aanwijzing te dienen belang en de overige bij de aanwijzing betrokken belangen, waaronder planologische en/of economische belangen of het gebruik van het monument of archeologisch monument. Deze formulering is ontleend aan artikelen 3.1, eerste lid, en 3.16, tweede lid, van de Erfgoedwet.

 

Burgemeester en wethouders hebben beleidsvrijheid bij de aanwijzing van een monument of archeologisch monument als gemeentelijk beschermd monument; er geldt bovendien niet zoiets als de voorheen gehanteerde vijftigjarengrens voor monumenten. Bij de afweging van belangen die daarbij een rol spelen moeten ook de belangen van het gebruik ten opzichte van de te beschermen monumentale waarde uitdrukkelijk en gemotiveerd naar voren komen. Bij de voorbereiding van een aanwijzing moeten deze belangen derhalve in concreto worden onderzocht. Artikel 2 van de verordening van vóór 2016 (vergelijkbaar met het oude artikel 2, eerste lid, van de Monumentenwet 1988) over het gebruik van het monument, keert echter niet terug in deze verordening. Voor de aanwijzing als gemeentelijk monument voegt de bepaling over het gebruik van het (archeologisch) monument geen belang toe dat niet al op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) dient te worden meegewogen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gaat het bij een besluit over de aanwijzing als beschermd monument om de afweging van het algemeen belang dat is gemoeid met de bescherming van het cultureel erfgoed tegen de belangen die de eigenaar heeft bij al dan niet aanwijzing. Het gebruik van het monument wordt beschouwd als een aspect van de belangen van de eigenaar en behoeft daarom niet afzonderlijk te worden benoemd.

 

Op basis van de Invoeringswet, mogen gemeenten tijdens de overgangsfase tot 2032 de bescherming van gemeentelijk erfgoed regelen via de erfgoedverordening. Daarna treedt artikel 2.8 onder B van de Invoeringswet Omgevingswet in werking. Die bepaling regelt dat de erfgoedverordening geen regels over de fysieke leefomgeving mag hebben. De aanwijzing van gemeentelijke monumenten kan tot 2032 gebeuren op basis van de erfgoedverordening. Na de overgangsperiode is de gemeente verplicht om de gemeentelijke monumenten te beschermen in het omgevingsplan.

 

Artikel 3.2 Voornemen tot aanwijzing

Eerste lid

Ieder monument is gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet per definitie een onroerende zaak (een bouwwerk of (groen)aanleg). Ieder archeologisch monument omvat ten minste één onroerende zaak (het terrein, dat vanwege en samen met de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen, gegeven de begripsbepaling van artikel 1.1 van de Erfgoedwet wordt aangemerkt als archeologisch monument). Voor alle zakelijke gerechtigden op de betreffende onroerende zaken is ontvangst van het voornemen van een aanwijzing door burgemeester en wethouders van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wkpb. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers ten aanzien van de onroerende zaak.

 

Tweede lid

De aanwijzing van kerkelijke monumenten vereist voorafgaand overleg met de eigenaar. Het gaat dan per definitie om een monument dat eigendom is van een kerkgenootschap, een zelfstandig onderdeel daarvan, een lichaam waarin kerkgenootschappen zijn verenigd, of van een ander genootschap op geestelijke grondslag en dat uitsluitend of voor een overwegend deel wordt gebruikt voor het gezamenlijk belijden van de godsdienst of levensovertuiging (artikel 1.1 van de Erfgoedwet). Dit lid stemt overeen met de vergelijkbare eis in artikel 3.1 van de Erfgoedwet en artikel 16.58 van de Ow en doet recht aan de bijzondere positie van het kerkelijk monument als plaats voor het gezamenlijk belijden van godsdienst of levensovertuiging. Dit geldt naast de algemene regel van artikel 4:8 van de Awb op grond waarvan belanghebbenden zoals eigenaren moeten worden gehoord.

 

Artikel 3.3 Voorbescherming

Het is wenselijk ook ten aanzien van gemeentelijk monumenten in voorbescherming te voorzien. Dat gebeurt met dit artikel. De voorbescherming start zodra burgemeester en wethouders het voornemen tot aanwijzing hebben bekendgemaakt aan de zakelijk gerechtigden. De voorbescherming voor gemeentelijk monumenten is gebaseerd op artikel 1 van de Wkpb en vergelijkbaar met de voorbescherming voor rijksmonumenten die voortvloeide uit artikel 5 van de Monumentenwet 1988 (dat, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van Erfgoedwet, tot inwerkingtreding van de Omgevingswet blijft gelden voor rijksmonumenten). De voorbescherming van rijksmonumenten loopt onder de Omgevingswet via de definities ‘voorbeschermd rijksmonument’ en ‘rijksmonumentenactiviteit’ en de vergunningplicht in artikel 5.1, eerste lid, onder b, van de Omgevingswet. Een rijksmonumentenactiviteit is vergunningplichtig en betreft gelet op de definitie ook voorbeschermde rijksmonumenten. In de definitie van ‘voorbeschermd rijksmonument’ staat wat er onder wordt verstaan (hetzelfde als tot 1 januari 2024).

 

Artikel 3.4 Advies gemeentelijke adviescommissie

Onder de Omgevingswet zal op basis van artikel 17.9 een gemeentelijke adviescommissie ingesteld moeten worden die tot taak heeft te adviseren over de aanvragen om een omgevingsvergunning voor een rijksmonumentenactiviteit, voor zover het andere dan archeologische monumenten betreft. Ook daarbinnen dienen enkele leden deskundig te zijn op het gebied van de monumentenzorg. Het gaat (onder de Omgevingswet) om een adviescommissie met een bredere taak voor de omgevingskwaliteit, waarin de erkenning ligt van het belang van aspecten als cultureel erfgoed, architectonische kwaliteit van bouwwerken, stedenbouwkundige kwaliteit en kwaliteit van natuur en landschap. Het gaat daarbij (onder de Omgevingswet) zowel om de menselijke beleving van de fysieke leefomgeving als om de intrinsieke waarden die de maatschappij toekent aan de identiteit van gebieden en aan dier- en plantensoorten. De Omgevingswet maakt uitdrukkelijk een bredere taakstelling van deze adviescommissie mogelijk. De gemeentelijke adviescommissie is geregeld in de Verordening op de gemeentelijke adviescommissie Omgevingskwaliteit & Erfgoed Oudewater 2023.

 

Artikel 3.5 Beslistermijn en inhoud aanwijzingsbesluit

Wat betreft de termijn is aangesloten bij de termijn die gehanteerd wordt in de Erfgoedwet (artikel 3.2, derde lid.

 

Artikel 3.6 Bekendmaking aanwijzingsbesluit aan rechthebbenden en inschrijving

Eerste lid

Dit artikel geldt naast de algemene verplichting tot bekendmaking van besluiten op basis van de Awb. Ontvangst van de aanwijzing door burgemeester en wethouders is voor alle zakelijk gerechtigden van belang, niet alleen voor de eigenaar. Zie ook artikel 1, onder a, onderdeel 1, jo. artikel 1, onder b, onderdeel 5, van de Wkpb. Op een aanwijzingsbesluit is deze wet ook van toepassing. Onder zakelijk gerechtigden vallen ook hypothecaire schuldeisers.

 

Tweede lid

De registratie van de aanwijzing in het gemeentelijk erfgoedregister is een louter administratieve verrichting en niet een besluit. Overigens zal van de aanwijzing ook inschrijving in het gemeentelijke beperkingenregister en in het kadaster plaatsvinden op grond van artikel 1, onder c en e, van de Wkpb.

 

Artikel 3.7 Aanwijzing als voorlopig gemeentelijk monument

Dit artikel biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid om in spoedeisende gevallen een monument of archeologisch monument als gemeentelijk monument aan te wijzen. In dat geval wordt de adviescommissie zoals bedoeld in artikel 8 pas ingeschakeld na de voorlopige aanwijzing. De bescherming van paragraaf 4 geldt echter vanaf het moment dat belanghebbenden schriftelijk in kennis zijn gesteld van de voorlopige aanwijzing. Een bezwaarschrift heeft dus geen opschortende werking en daarmee kan de voorlopige aanwijzing dus niet eenvoudig omzeild worden. Als de aanwijzing definitief wordt door de opname in het erfgoedregister loopt deze bescherming door. Als er uiteindelijk geen opname in het erfgoedregister plaatsvindt vervalt de bescherming.

 

Artikel 3.8 Wijziging gemeentelijk erfgoedregister

Dit artikel bepaalt dat op het schrappen uit het register van een aanwijzing als gemeentelijk monument dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hierin bepaald dat de aanwijzing als gemeentelijk monument vervalt zodra een monument is opgenomen in het rijksmonumentenregister, in een provinciaal erfgoedregister of een provinciale omgevingsverordening.

 

Artikel 3.9 Instandhoudingsplicht gemeentelijk monument

Dit artikel is voor gemeentelijke monumenten naar analogie met artikel 11, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 geschreven, zoals dat is gewijzigd door artikel 10.18 van de Erfgoedwet, met inbegrip van de instandhoudingsplicht die daarbij is geïntroduceerd.

 

Het verbod op beschadigen en vernielen van rijksmonumenten en voorbeschermde rijksmonumenten wordt onder de Ow geregeld in artikel 13.12 van het Besluit activiteiten leefomgeving (hierna: Bal).

 

Artikel 3.10 Omgevingsvergunning gemeentelijk monument

Dit artikel uit de Erfgoedverordening is gebaseerd op artikel 2.2 van de Wabo. Bij de totstandkoming van de Erfgoedverordening is wel een bepaling toegevoegd conform artikel 3.11 van het Bal over rijksmonumentenactiviteiten bij begraafplaatsen en grafmonumenten. Lid 3 is voor de duidelijkheid toegevoegd om te voorkomen dat belangrijke cultuurhistorische informatie verloren gaat of aangetast wordt. Deze mogelijkheid komt in lid 4 te weinig tot uitdrukking.

 

Artikel 3.11 Weigeringsgronden

In het eerste lid ligt op grond van de belangenafweging die moet worden gemaakt tevens besloten dat rekening wordt gehouden met het gebruik van het monument. Bij de totstandkoming van de Erfgoedverordening is in het tweede lid voor wat betreft de vereiste overeenstemming met de eigenaar van een kerkelijk monument aangesloten bij artikel 3.2a van de Wabo. Dit geldt ook deels voor artikel 16.58 van de Omgevingswet, maar er is geen gebruik gemaakt van het eerste lid van dit artikel waarin wordt gesproken over “overleg” en niet over “overeenstemming” omdat dit de kerkelijke eigenaar minder rechten geeft.

 

Artikel 3.12 Aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- en dorpsgezicht

Dit artikel geeft de mogelijkheid aan de gemeenteraad om gemeentelijke stads- en dorpsgezichten aan te wijzen, die vervolgens krachtens het omgevingsplan moeten worden beschermd. Net als de aanwijzing van monument, zal na 2032 de aanwijzing van gemeentelijk beschermd stads- en dorpsgezicht plaats moeten vinden middels een gebiedsaanwijzing van het omgevingsplan. Tot die tijd is het mogelijk om op basis van artikel 3.12 van de VFL een beschermd stads- en dorpsgezicht aan te wijzen.

 

Voor de bescherming van rijksmonumenten binnen het gemeentelijke stads- of dorpsgezicht geldt dan de artikelen 5.1 en 5.22 van de Omgevingswet en van gemeentelijke monumenten. Ook het Rijk zal de bescherming van nieuwe stads- en dorpsgezichten van landelijke betekenis dan op basis van de Omgevingswet regelen via een instructie aan de gemeenten, die zij moeten overnemen in hun omgevingsplan. Voor bestaande rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten geldt artikel 4.35 van de Invoeringswet Omgevingswet.

 

Zevende lid

De voorgaande leden zijn niet van toepassing op een stads- of dorpsgezicht dat via instructies de functie-aanduiding rijksbeschermd heeft op grond van artikel 2.34, vierde lid, van de Ow, of provinciaal beschermd heeft op grond van artikel 2.33, eerste lid, van de Ow.

 

Artikel 3.13 Wijziging, intrekking en vervallen van de aanwijzing als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

Dit artikel bepaalt o.a. dat bij wijziging (van niet-ondergeschikte aard) van een aanwijzing en bij intrekking van de status als gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht dezelfde procedure geldt als bij de aanwijzing daarvan. Voorts is hier bepaald dat een aanwijzing vervalt zodra het stads- of dorpsgezicht waarop de aanwijzing betrekking heeft door de minister of een provincie wordt aangewezen als beschermd stads- en dorpsgezicht. Bij een wijziging van ondergeschikte betekenis kan o.a. gedacht worden aan wijzigingen i.v.m. de verandering van bijvoorbeeld straatnamen of huisnummers.

 

Artikel 3.14 Verbodsbepaling en aanvraag omgevingsvergunning

Artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo gaf de gemeente de mogelijkheid om op basis van hun verordening het slopen in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht aan een omgevingsvergunningplicht te onderwerpen. Daaraan is hier uitvoering gegeven. Artikel 5.1, aanhef en onder a, van de Omgevingswet geeft de gemeenten de mogelijkheid een dergelijke verplichting op te nemen als een omgevingsplanactiviteit in het omgevingsplan. Totdat het omgevingsplan is aangepast, kan het verbod in deze verordening blijven staan, in aanvulling op het overgangsrecht ten aanzien van de 2.2 van de Wabo activiteiten. De Ow regelt in de artikelen 22.2, 22.8 en 2.1a van het Omgevingsbesluit het overgangsrecht.

 

Artikel 3.15 Detectorverbod en archeologische monumenten

De gemeente Oudewater had een detectorverbod in de Erfgoedverordening 2009. In de Erfgoedwet 2016 zijn regels voor metaaldetectie opgenomen en is dit verbod in de in 2023 geactualiseerde Erfgoedverordening weggelaten. Sinds de coronapandemie is er een sterke toename met detectorzoekers die zich niet allemaal aan de regels in de Erfgoedwet houden. Daarnaast was nog geen regel opgenomen voor het eveneens in opkomst zijnde magneetvissen. Met het detectorverbod en de uitbreiding met regels voor magneetvissen kunnen we het belangrijkste archeologisch erfgoed in de gemeente beschermen en daarnaast burgers beschermen tegen het onbedoeld overtreden van de wet door magneetvissen en het zoeken met een metaaldetector op monumenten te verbieden.

 

Afdeling 2: Bomen

Toelichting op de afdeling

Deze afdeling bevat bepalingen over de bescherming van bomen binnen de gemeente Oudewater. De artikelen zijn afkomstig uit de Aangescherpt bomenreglement Oudewater en de APV. Zij hebben betrekking op het kappen, snoeien, vellen beschermen tijdens bouwactiviteit en de grenslijn met een bijzondere waarde voor de fysieke leefomgeving. In de APV was een vergunningplicht voor het kappen van beschermde bomen opgenomen en een regel over de afstand tot de erfgrens. Het Bomenreglement is een uitwerking van deze vergunningplicht uit de APV.

De regels uit de APV komen te vervallen en zijn opgenomen in de VFL. Het deel van het Bomenreglement dat nadere regels bevat over het kappen van beschermde bomen is opgenomen in de VFL, het gaat om:

  • Artikel 3.18 Informatieplicht voor het snoeien van beschermde solitaire bomen;

  • Artikel 3.19 Beschermde bomen bij bouwactiviteiten.

Daarnaast zijn een tweetal bepalingen toegevoegd omdat die ontbraken, maar wel behoefte is aan deze regels:

  • Artikel 3.20 Herplant- / instandhoudingsplicht

  • Artikel 3.22 Bescherming gemeentelijke houtopstanden

Omdat het bomenreglement voor het overige een beleidsmatige uitwerking van de regels uit de APV is, is deze niet als geheel overgenomen in de Verordening Fysieke Leefomgeving. Het bomenreglement wordt in de toekomst verwerkt in de beoordelingsregels van de omgevingsvergunning voor het kappen of vellen van houtopstanden in het omgevingsplan of verwerkt in een omgevingsprogramma.

 

Toelichting per artikel

 

Artikel 3.17 Kapverbod

 

Eerste lid

In het Aangescherpt bomenreglement 2017 is opgenomen wanneer een boom in aanmerking komt voor een plaats op de beschermdebomenlijst.

 

Tweede en derde lid

Voor een boom op de beschermdebomenlijst wordt in beginsel geen kapvergunning afgegeven. Mocht de gemeente besluiten om een kapvergunning af te geven dan:

  • Is het kappen van de boom en het afvoeren van het vrijgekomen materiaal voor rekening van de eigenaar;

  • Een afgegeven kapvergunning is tot 1 jaar geldig na afgifte;

  • De boom waarvoor de kapvergunning is afgegeven wordt per direct van de beschermdebomenlijst afgehaald en valt niet meer onder de zorgplicht van de gemeente;

  • De gemeente kan eisen dat er een boom wordt terug geplant (herplantplicht). De gemeente stelt eisen aan deze vervangende boom (soort, maat boom, plantlocatie);

  • De gemeente stelt deze boom beschikbaar en koopt deze in of de eigenaar dient de boom zelf in te kopen. De boom moet door de eigenaar worden aangeplant;

  • Op de nieuw aangeplante boom zit een inboet plicht. Mocht de boom niet aanslaan dan moet wederom, in het volgende plantseizoen, een nieuwe boom worden geplant;

  • De vervangende boom zal direct op de beschermdebomenlijst worden geplaatst als toekomstig monumentale / waardevolle boom.

Artikel 3.18 Informatieplicht voor het snoeien van solitaire bomen

Dit artikel is afkomstig uit het Bomenreglement 2017. In het Bomenreglement zit een verplichting om in overleg te gaan met gemeente bij de snoei van solitaire, beschermde bomen. Verplichting tot overleg is geen regelkwalificatie in het omgevingsplan, om de bepaling toch te behouden is de verplichting tot overleg omgezet naar een informatieplicht.

 

Artikel 3.19 Beschermde bomen bij bouwactiviteiten

Dit artikel is afkomstig uit het Bomenreglement 2017, omdat de bepaling in het bomenreglement op onderdelen een uitwerking is van de verbodsbepaling, is de bepaling in het Bomenreglement in stand gebleven. In de toekomst moet het Bomenreglement omgezet worden naar beleidsregels die een uitwerking zijn van deze afdeling in de VFL of het omgevingsplan.

 

Hoofdstuk 4: Milieubelastende activiteiten

 

Afdeling 1. Geluid- en lichthinder

 

Toelichting op de afdeling

Dit hoofdstuk bevat regels over geluid en licht, het aanwijzen van collectieve festiviteiten, de kennisgeving van incidentele festiviteiten, het gebruik van onversterkte muziek en het voorkomen van overige geluidhinder. De bepalingen zijn afkomstig uit hoofdstuk 4, afdeling 1 van de APV (artikelen 4:1 t/m 4:6).

 

Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet is het begrip 'inrichting' vervangen door 'milieubelastende activiteit', en is de indeling in type A-, B- en C-inrichtingen vervallen. Voor onder meer detailhandel en horeca zijn milieuregels niet langer onder het Bal opgenomen, maar geregeld in het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Artikel 22.63 daarvan vormt het formele kader.

 

De bepalingen in dit hoofdstuk zijn hierop aangepast. De regels richten zich nu op locaties waar bedrijfsmatig, of in een vergelijkbare omvang, een milieubelastende activiteit plaatsvindt. Deze formulering sluit aan bij de systematiek van het Bal en voorkomt strijd met hogere regelgeving. Zo wordt het mogelijk om binnen de kaders van de Omgevingswet lokaal maatwerk toe te passen, terwijl de oorspronkelijke reikwijdte beleidsneutraal blijft behouden. Dit maakt het mogelijk om binnen de kaders van de Omgevingswet lokale afwegingen te maken over geluid en lichthinder, terwijl de oorspronkelijke reikwijdte van de regels beleidsneutraal is behouden. Verwijzingen naar het Activiteitenbesluit zijn vervangen door verwijzingen naar het tijdelijk deel van het omgevingsplan en paragraaf 5.1.4.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). De bepalingen richten zich op situaties waarin op lokaal niveau aanvullend maatwerk nodig is, bij festiviteiten, kleinschalige horeca of incidentele geluidsbronnen.

 

De regels zijn geschikt voor opname in het omgevingsplan, omdat zij:

  • Bijdragen aan de bescherming van de kwaliteit van de leefomgeving;

  • Inspelen op lokaal maatwerk buiten het bereik van rijksregels;

  • Handhaafbaar zijn via het gemeentelijk vergunningen- en meldingenstelsel;

  • De bepalingen voorzien in een lokaal afwegingskader dat aansluit op de bruidsschat en de systematiek van de Omgevingswet.

Toelichting per artikel

 

Artikel 4.1 Aanwijzing collectieve festiviteiten

Dit artikel komt voort uit APV-artikel 4:1. In de VFL is het artikel aangepast door expliciete verwijzingen naar de geluidsnormen in het omgevingsplan op te nemen, met doorverwijzing naar paragraaf 5.1.4.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). De terminologie is geactualiseerd naar het regime van de Omgevingswet, waarbij ‘milieubelastende activiteit’ in de plaats is gekomen van ‘inrichting’. De normen en meetmethoden zijn geharmoniseerd met de systematiek van de Omgevingsregeling.

 

Artikel 4.2 Kennisgeving incidentele festiviteiten

Dit artikel is gebaseerd op APV-artikel 4:2. De VFL-tekst is uitgebreid met specifieke geluidnormen per tijdsblok, gekoppeld aan de locatie (gevel of binnenruimte) en type gebouw (geluidgevoelig). Er zijn aanvullende procedurele bepalingen opgenomen over de kennisgeving, formulieren en het moment van indiening. Ook hier is het begrip ‘inrichting’ vervangen door ‘milieubelastende activiteit’, en zijn bepalingen toegevoegd over uitzonderingssituaties en afwijkende normen bij gemotiveerd verzoek.

 

Artikel 4.3 Onversterkte muziek

Deze bepaling is gebaseerd op APV-artikel 4:3, maar inhoudelijk herzien. In de VFL zijn specifieke geluidsniveaus vastgelegd, uitgesplitst naar dagdelen en gebouwsoorten, met verwijzingen naar de Meet- en rekenmethode Geluid Industrie – 2021. Nieuw is dat het college afwijkende geluidsnormen mag vaststellen bij gemotiveerd verzoek. Ook zijn uitzonderingen opgenomen voor festiviteiten en situaties waarin versterkte en onversterkte elementen worden gecombineerd.

 

Artikel 4.4 Overige geluidhinder

 

Deze bepaling komt in hoofdzaak overeen met APV-artikel 4:6. In de VFL is de reikwijdte toegespitst op milieubelastende activiteiten, met concrete drempelwaarden voor geluidsniveaus en beoordelingspunten. Er zijn uitzonderingsgronden toegevoegd voor andere wetgeving (zoals Zondagswet en Vuurwerkbesluit). Verder zijn specifieke bepalingen opgenomen voor installaties voor warmte- of koude opwekking, met onderscheid tussen oude en nieuwe situaties, en mogelijkheden tot maatwerk.

 

Hoofdstuk 5: Infrastructuur en voorzieningen

 

Afdeling 1: Ondergrondse infrastructuur

 

Toelichting op de afdeling

Deze afdeling bevat regels over de aanleg, instandhouding, het medegebruik en toezicht op ondergrondse infrastructuur, zoals kabels en leidingen van nutsvoorzieningen. De artikelen zijn afkomstig uit de Verordening Oudewater houdende regels voor ondergrondse infrastructuren (AVOI) en hebben betrekking op onder meer instemmingsvereisten, gegevensverstrekking, meldplichten en toezicht.

 

De bepalingen zijn als ‘gereserveerd’ opgenomen in de VFL. De reden hiervoor is dat de AVOI eerst geactualiseerd wordt alvorens deze wordt opgenomen in de VFL of het omgevingsplan.

 

De afdeling maakt het mogelijk om:

  • Lokaal regels te stellen over het beperken van hinder en schade bij graafwerkzaamheden;

  • Voorschriften op te nemen voor medegebruik, planning en afstemming met andere netbeheerders;

  • Toezicht en handhaving in te richten, inclusief afspraken over aansprakelijkheid en compensatie.

De systematiek van ‘gereserveerde’ artikelen biedt bestuurlijke ruimte om deze onderwerpen via een uitwerkingstraject juridisch-technisch passend te maken voor het definitieve omgevingsplan.

 

Afdeling 2: Waterbeheer en veiligheid

 

Toelichting op de afdeling

Deze afdeling bevat één bepaling, namelijk artikel 5.13 over de toestand van sloten, andere wateren en niet-openbare riolen en putten buiten gebouwen. De bepaling is afkomstig uit artikel 4:9 van de APV en is beleidsneutraal overgenomen.

 

De regel bepaalt dat deze elementen van de fysieke leefomgeving zich niet mogen bevinden in een toestand die gevaar, hinder of gezondheidsnadelen veroorzaakt. Hiermee wordt aangesloten bij de zorgplicht voor een veilige, schone en ordentelijke leefomgeving. De bepaling legt een verantwoordelijkheid bij perceeleigenaren en gebruikers en is gericht op het voorkomen van verstoppingen, instortingsgevaar of andere risico’s.

 

Afdeling 3: Beheer gemeentelijke begraafplaatsen

 

Toelichting op de afdeling

Deze afdeling bevat bepalingen over het beheer van gemeentelijke begraafplaatsen, afkomstig uit de Verordening op het beheer en gebruik van de gemeentelijke begraafplaats Hekendorp voor de gemeente Oudewater 2011. De bepalingen die zijn opgenomen in de VFL zien op fysieke aspecten van het beheer, zoals de inrichting, onderhoud en het gebruik van graven en grafbedekking. Zij zijn geschikt voor het omgevingsplan, omdat zij betrekking hebben op het fysiek gebruik en beheer van gemeentelijke voorzieningen en bijdragen aan een ordentelijke en respectvolle inrichting van de openbare ruimte.

 

De bepalingen sluiten aan bij de systematiek van de Omgevingswet, omdat ze:

  • Bijdragen aan het veilig, ordentelijk en zorgvuldig beheer van fysieke voorzieningen;

  • Bepalingen bevatten die ruimtelijk en fysiek van aard zijn;

  • Voorwaarden stellen aan fysieke ingrepen, zoals beplanting, grafbedekking en ruiming;

  • De openbare orde of lijkbezorgingsaspecten niet raken, maar juist gericht zijn op fysieke leefomgeving.

De overgenomen artikelen betreffen gedeelten uit de oorspronkelijke artikelen 16, 26, 27, 28 en 32 van de eerdere verordening. De procedurele onderdelen of bepalingen zonder fysieke component zijn niet opgenomen. De artikelen zijn redactioneel aangepast voor consistentie met het begrippenkader en de terminologie van de Omgevingswet.

 

Artikel 5.19 staat op gereserveerd opgenomen in de VFL Oudewater. Dit artikel had geen voorganger in de oorspronkelijke verordeningen van de gemeente Oudewater en bevat op dit moment dan ook geen inhoudelijke bepaling. De keuze om toch op te nemen als gereserveerde artikel hangt samen met het streven naar uniforme nummering en structuur tussen de VFL van Oudewater en die van de gemeente Oudewater. Door deze harmonisatie wordt het beheer, onderhoud en de toekomstige doorontwikkeling van de verordeningen vereenvoudigd, bijvoorbeeld bij intergemeentelijke samenwerking of bij het gezamenlijk opstellen van uitvoeringskaders. Daarnaast biedt dit ruimte om op een later moment — indien gewenst — alsnog bepalingen op deze posities toe te voegen zonder de systematiek van de VFL te verstoren.

 

Afdeling 4 Interferentiegebieden

 

Toelichting op de afdeling

In de gemeente Oudewater was nog geen verordening met regels over interferentiegebieden en bodemenergieplannen van kracht. Omdat voorzien wordt dat in de toekomst deze regels wel benodigd zijn, omdat in de gemeente mogelijk bodemenergieplannen worden gemaakt, zijn er regels over interferentie opgenomen.

 

De regels geven het college de bevoegdheid om, ter voorkoming van interferentie tussen gesloten (en tussen gesloten en open) bodemenergiesystemen onderling of anderszins ter bevordering van een doelmatig gebruik, interferentiegebieden aan te wijzen. Voor de aanleg van een gesloten bodemenergiesysteem binnen een interferentiegebied geldt een vergunningplicht. De vergunning wordt getoetst aan de beleidsregels van het bodemenergieplan voor dat interferentiegebied. Doel hiervan was om interferentie tussen gesloten of open bodemenergiesystemen onderling te voorkomen of ter bevordering van een doelmatig gebruik van bodemenergie.

 

Afdeling 5 Beschermingsregels over de lozing van afvalwater, hemelwater, grondwater en spoelwater

 

Toelichting op de afdeling

In de gemeente Oudewater was nog geen verordening over de lozing van afvalwater, hemelwater, grondwater en spoelwater van kracht. De Invoeringswet Omgevingswet regelt dat de hemelwaterverordening bij inwerkingtreding van de Omgevingswet van rechtswege onderdeel is van het tijdelijk omgevingsplan. Om de hemelwaterverordening te wijzigen zal het omgevingsplan gewijzigd moeten worden. Daarom is het niet mogelijk om regels die onder artikel 10.32 van de Wet milieubeheer vallen op te nemen in de VFL, daarvoor is een wijziging van het omgevingsplan benodigd. Wel zijn in de VFL regels opgenomen over de aansluiting op openbare riolering, omdat deze niet onder de reikwijdte van artikel 10.32 van de Wet milieubeheer vallen.

 

Hoofdstuk 6: Toezicht, straf-, overgangs- en slotbepalingen

 

Toelichting per artikel

 

Artikel 6.2 Betreden woningen, gebouwen en terreinen

Dit artikel is overgenomen uit artikel 6:3 van APV en artikel 28 van de Verordening op het gebruik van het openbaar vaarwater in de gemeente Oudewater 2011. Het vormt de juridische basis voor het bevoegd gezag om, met inachtneming van de Algemene wet op het binnentreden, woningen, gebouwen of terreinen te betreden ter uitvoering van toezicht en handhaving binnen de fysieke leefomgeving. Door deze bepalingen op te nemen in de VFL ontstaat een eenduidig kader voor handhavingstaken die voortvloeien uit de regels in het omgevingsplan. De regeling waarborgt dat bij het uitoefenen van toezicht en het uitvoeren van controles de wettelijke vereisten voor zorgvuldigheid en rechtsbescherming worden gevolgd, in lijn met artikel 5:15 van de Algemene wet bestuursrecht en de Omgevingswet.

 

Artikel 6.4 Intrekken oude regelingen

Met dit artikel worden de regelingen die uit de verschillende verordeningen worden overgenomen in de VFL, ingetrokken.

Naar boven