Beleidsregel beoordeling levensgedrag Gemeente Gorinchem

De burgemeester en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Gorinchem,

 

BESLUITEN:

Gelet op:

  • Artikelen 2:25, 2:28, 2:74aa, 2:74q en 3:3 van de Algemene plaatselijke Verordening van de gemeente Gorinchem 2021;

  • Artikelen 8, 30a en 31, van de Alcoholwet;

  • Artikelen 30d van de Wet op de Kansspelen, gelezen in samenhang met artikel 4, eerste lid, onder b., van het Speelautomatenbesluit 2000;

  • Artikel 8 van de Speelautomatenverordening gemeente Gorinchem 2012; en

  • Artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;

De volgende beleidsregel vast te stellen:

 

Beleidsregel beoordeling levensgedrag gemeente Gorinchem

 

Inleiding

Exploitanten, leidinggevenden, beheerders en organisatoren van evenementen hebben een belangrijke en bijzondere verantwoordelijkheid ten aanzien van het woon- en leefklimaat en de openbare orde en veiligheid in de omgeving van de onderneming. Zij dienen verstoring van de openbare orde door overlast, criminaliteit, geweld en alcoholmisbruik te voorkomen en te beperken. Daarnaast zijn zij verantwoordelijk voor de veiligheid van hun personeel en bezoekers. Ook zijn zij verantwoordelijk voor het signaleren en melden van misstanden, waaronder mensenhandel en uitbuiting. Het exploiteren van dergelijke bedrijven, of beter gezegd, het niet verantwoord exploiteren ervan, kan tot een verstoring van de openbare orde leiden of het omliggende woon- en leefklimaat nadelig beïnvloeden.

 

Voor meerdere vergunningen geldt daarom dat exploitanten, leidinggevenden en beheerders ‘niet in enig opzicht van slecht levensgedrag’ mogen zijn. De beoordeling van het levensgedrag is een noodzakelijke preventieve toets om de risico’s op inbreuken op de openbare orde en veiligheid en een goed woon- en leefklimaat te beperken. Slecht levensgedrag is een grond om de aanvraag dan wel verleende (exploitatie)vergunning te weigeren of in te trekken of om een aspirant leidinggevende of beheerder niet bij te schrijven op de (exploitatie) vergunning.

 

De burgemeester en het college van burgemeester en wethouders hebben bij de invulling van het slecht levensgedrag-criterium beoordelingsruimte. Per geval moet worden onderbouwd op basis van welke feiten en omstandigheden er sprake is van slecht levensgedrag. Deze beleidsregel geeft een nadere invulling aan het begrip ‘levensgedrag’ zoals opgenomen in de Algemene Plaatselijke Verordening van de Gemeente Gorinchem 2021 (hierna: APV),de Alcoholwet en de Wet op de Kansspelen.

 

Deze beleidsregel is van toepassing op alle ondernemingen en activiteiten, waarvoor ingevolge de Alcoholwet, de Wet op de Kansspelen, dan wel de APV, een vergunningplicht geldt en waarbij de burgemeester de bevoegdheid heeft de vergunning te weigeren of in te trekken, indien de exploitant, de leidinggevende, de beheerder of het bemiddelingsbedrijf, in enig opzicht van slecht levensgedrag is.

 

Op basis van vaste Europese jurisprudentie en de Dienstenwet dienen de criteria in deze beleidsregel duidelijk en ondubbelzinnig, objectief en vooral vooraf openbaar bekend gemaakt te worden. De randvoorwaarden bij de beoordeling van het levensgedrag zijn:

  • Relevantie: Enkel feiten en omstandigheden worden meegewogen die relevant zijn voor de aanvraag/het betreffende bedrijf;

  • Kenbaarheidsvereiste: de betrokkene vooraf had kunnen weten waaraan voldaan moet worden;

  • Evenredigheidsbeginsel: de beoordeling mag niet verder gaan dan nodig is voor het waarborgen van de openbare orde en veiligheid en het woon- en leefklimaat in de buurt.

Hoofdstuk 1. Begripsbepalingen

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • Exploitant: de natuurlijke persoon of de bestuurder van een rechtspersoon of, voor zover van toepassing, de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon bevoegde natuurlijk persoon, voor wiens rekening en risico een openbare inrichting wordt geëxploiteerd;

  • Leidinggevende:

    • -

      de natuurlijke persoon, die algemene leiding geeft aan de openbare inrichting;

    • -

      de natuurlijke persoon, die onmiddellijke leiding geeft aan de openbare inrichting;

  • Beheerder: de natuurlijke persoon die door de exploitant is aangesteld voor de feitelijke leiding over de bedrijfsmatige activiteiten

Hoofdstuk 2. Toepassingsbereik

Artikel 2.1

Deze beleidsregel is in de volgende gevallen van toepassing:

  • Evenementenvergunningen op grond van artikel 2:25b, eerste lid, onder b., van de APV

  • Exploitatievergunningen op grond van artikel 2:28, tweede lid, onder b., van de APV en de bijschrijving van een leidinggevende op grond van artikel 2:28, tweede lid onder b., van de APV

  • Exploitatievergunningen aangewezen gebouwen, gebieden of bedrijfsmatige activiteiten op grond van artikel 2:74q, van de APV en vergunning woningverhuur en/of woningverhuur en/of woningbemiddeling op grond van artikel 2:74aa, van de APV

  • Exploitatievergunning smart-/headshop op grond van artikel 2:74i, eerste lid, onder b van de APV

  • Seksbedrijven op grond van artikel 3:7, eerste lid, onder b., van de APV

  • Alcoholwetvergunning op grond van artikel 8, van de Alcoholwet), bijschrijving leidinggevenden op grond van artikel 30a, van de Alcoholwet en intrekking van de vergunning op grond van artikel 31, eerste lid onder b., van de Alcoholwet

  • Vergunningen op grond van artikel 30d, vierde lid, onder a, van de Wet op de Kansspelen juncto artikel 4, eerste lid, onder b., van het Speelautomatenbesluit 2000

Artikel 2.2

Beoordeling van het levensgedrag vindt plaats bij een (nieuwe) vergunningsaanvraag of bij een aanvraag om bijschrijving van leidinggevenden of beheerders. Ook bij reeds verleende vergunningen, kan er aanleiding zijn om het levensgedrag opnieuw te beoordelen. Indien wordt beoordeeld dat sprake is van slecht levensgedrag, kan dit leiden tot intrekking van de reeds verleende vergunning. Een herbeoordeling van het levensgedrag kan plaatsvinden wanneer er bijvoorbeeld sprake is van nieuwe (strafbare) feiten en omstandigheden of ontvangen signalen over de onderneming of ondernemer.

Hoofdstuk 3. Informatiebronnen

Artikel 3.1

De beoordeling in het kader van het levensgedrag vindt plaats aan de hand van diverse informatiebronnen. Hieronder volgt een niet-limitatieve opsomming van de belangrijkste informatiebronnen:

  • Politie-informatie;

  • Justitieel Documentatie Systeem (JDS);

  • Rapportages van toezichthouders en boa's;

  • Gemeentelijke handhavingsgegevens;

  • Bibob-adviezen;

  • Openbare bronnen (media, internet);

  • Informatie van Belastingdienst, Douane, Nederlandse Arbeidsinspectie, IND.

Hoofdstuk 4. Beoordeling slecht levensgedrag

Artikel 4.1 Welke gedragingen worden meegewogen

Deze beleidsregels bevatten een algemeen afwegingskader. Het is geen uitputtende opsomming van gedragingen. De beoordeling van het levensgedrag is altijd maatwerk. Daarbij kan het noodzakelijk zijn rekening te houden met andere feiten en omstandigheden die niet specifiek zijn benoemd in deze beleidsregels, maar die wel van belang zijn voor de beoordeling van het levensgedrag.

Artikel 4.2 Categorieën van gedragingen

Bij de beoordeling van het levensgedrag worden in de eerste plaats die gedragingen meegewogen die relevant zijn voor de aangevraagde of verleende vergunning. Uitgangspunt daarbij is dat de vergunning gebruikt moet kunnen worden op een wijze die geen gevaar oplevert voor de veiligheid, openbare orde of het woon- en leefklimaat. Voor een Alcoholwetvergunning en de aanwezigheidsvergunning komt daar ook bij dat er geen gevaar en/of gezondheidsrisico’s ontstaan door de alcoholverstrekking en de kansspelautomaat.

 

Voor het beoordelen van het levensgedrag zijn in ieder geval de onderstaande categorieën/gedragingen relevant. Onderstaande gedragingen betreffen een niet-limitatieve opsomming van gedragingen en kunnen afzonderlijk of in samenhang duiden op slecht levensgedrag:

  • Geweldstoepassing/-delicten;

  • Drugsfeiten (Opiumwet) en feiten omtrent onrechtmatige handel in geneesmiddelen;

  • Wapenbezit/gebruik;

  • Overtredingen van de Alcoholwet, Wet op de kansspelen of van de relevante bepalingen van de APV;

  • Overtredingen van helingverboden;

  • Valsheid in geschrift, zowel kennelijk gepleegd in de uitoefening van een openbare inrichting dan wel ter verkrijging van een vergunning;

  • Gedragingen waaruit blijkt dat tijdens de exploitatie gevreesd moet worden dat aanwijzingen van politie of toezichthouders niet nageleefd zullen worden (bijv. negeren bevel ambtenaar in functie, belediging ambtenaar in functie);

  • Alcoholgerelateerde feiten;

  • Betrokkenheid bij exploitatie van panden die gesloten zijn op grond van artikel 13b Opiumwet;

  • Vermogensdelicten;

  • Discriminatie;

  • Zedendelicten;

  • Mensenhandel, witwaspraktijken, sociale zekerheidsfraude, arbeidsuitbuiting en fraude met arbeid gerelateerde subsidies, indien en voor zover deze gedragingen kennelijk gepleegd zijn in de exploitatie van een openbare inrichting of gerelateerd zijn aan de exploitatie van een openbare inrichting;

  • Gedragingen die hebben geleid tot opgelegde bestuurlijke of handhavingsmaatregelen met betrekking tot een openbare inrichting, tenzij deze maatregelen op geen enkele wijze aan de te beoordelen persoon (in bestuursrechtelijke zin) zijn te verwijten;

  • Ordeverstoringen;

  • Lidmaatschap van een verboden en/of criminele organisatie.

Van personen die betrokken zijn geweest bij deze gedragingen moet worden gevreesd dat zij niet op verantwoorde wijze leiding kunnen geven aan of een openbare inrichting kunnen exploiteren.

 

Bij de beoordeling van het levensgedrag geldt dat andere dan de hiervoor genoemde categorieën van gedragingen enkel worden meegewogen bij de beoordeling van het levensgedrag, voor zover daaruit een zeker patroon ter bevestiging van het slechte levensgedrag valt af te leiden. Het moet daarbij gaan om een recidiverend karakter van bepaalde gedragingen dan wel het schenden van regels in algemene zin al dan niet gedurende een langere periode, waardoor de betrokken gedragingen niet meer op zichzelf staan, maar in combinatie voldoende ernstig zijn om te kunnen worden betrokken bij het levensgedrag.

 

Door deze beleidsregels en de hiervoor gegeven opsomming wordt ook voldaan aan het ‘evidentievereiste’. Voor betrokkenen, die kennis kunnen nemen van deze beleidsregels, is tenslotte vooraf kenbaar door welke relevante feiten en omstandigheden zij niet (langer) kunnen voldoen aan de eis dat zij niet in enig opzicht van slecht levensgedrag mogen zijn.

Artikel 4.3 Aannemelijkheid gedragingen die worden meegewogen

De gedragingen die worden meegewogen bij de beoordeling omtrent het levensgedrag moeten aannemelijk zijn. Daarvoor is niet vereist dat iemand (onherroepelijk) is veroordeeld wegens een strafbaar feit door de strafrechter. Ook de hoogte van een eventueel opgelegde straf is niet relevant.

Ook indien een persoon niet is vervolgd door het Openbaar Ministerie of sprake is van een sepot, kunnen de gedragingen meegewogen worden, zelfs als sprake is van vrijspraak 1 . De beoordeling vindt immers plaats in een bestuursrechtelijk kader en daarin gelden de strafrechtelijke bewijsregels niet. Indien een bepaalde gedraging niet tot een strafrechtelijke veroordeling heeft geleid, betekent dat dus niet dat deze gedraging niet heeft plaatsgevonden. Het kan namelijk dat er onvoldoende bewijs is om strafrechtelijk te kunnen vervolgen, maar dat de feiten en omstandigheden redelijkerwijs doen vermoeden of aannemelijk maken dat de betrokkene bepaalde gedragingen heeft begaan.

Artikel 4.4 Tijdsverloop gedragingen die worden meegewogen

In beginsel worden bij de beoordeling enkel gedragingen meegewogen die in een periode van vijf jaar voorafgaand aan het beoordelingsmoment hebben plaatsgevonden. Een (her)beoordeling omtrent het levensgedrag kan ook plaatsvinden nadat een vergunning is afgegeven, omdat er signalen zijn dat er sprake is van slecht levensgedrag. Indien wordt beoordeeld dat sprake is van slecht levensgedrag, kan dit leiden tot intrekking van de verleende vergunning. Wanneer sprake is van een patroon, kunnen ook gedragingen of veroordelingen die langer dan vijf jaar voorafgaand aan het besluit hebben plaatsgevonden in de beoordeling worden betrokken.

Bij de berekening van de periode van vijf jaar gelden de volgende uitgangspunten:

  • a.

    De periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of voorlopige hechtenis is ondergaan wordt opgeteld bij de vijf jaar.

  • b.

    De datum van het primaire besluit op de aanvraag van de vergunning, de tussentijdse bijschrijving van een exploitant en/of leidinggevende of intrekking van de vergunning is de peildatum voor het vaststellen van de periode van vijf jaar.

  • c.

    Indien er zich in de afgelopen vijf jaar meer dan één (strafbare) feiten hebben voorgedaan, wordt verder teruggekeken om te bezien of er sprake is van een patroon. Dit ter onderbouwing voor de beoordeling van het slecht levensgedrag.

  • d.

    Ook (strafbare) feiten gepleegd als minderjarige worden bij de beoordeling betrokken. Bij de beoordeling speelt de leeftijd waarop het feit is gepleegd, de ernst van het feit en de ontwikkeling op latere leeftijd een rol.

Artikel 4.5 Weging gedragingen

Of er sprake is van slecht levensgedrag, dat moet leiden tot weigering of intrekking van de vergunning, wordt per individueel geval bepaald. Eén gedraging of meerdere gedragingen kunnen voldoende zijn om slecht levensgedrag aan te nemen.

Hoofdstuk 5. Procedurele waarborgen

Artikel 5.1

Indien er sprake is van slecht levensgedrag zal er een gemotiveerd besluit plaatsvinden. De betrokkenen worden dan in de gelegenheid gesteld om een zienswijze te geven. De betrokkene kan tegen het definitief besluit bezwaar maken, beroep en hoger beroep instellen.

Hoofdstuk 6. Hardheidsclausule

Artikel 6.1

In bijzondere gevallen kan van deze beleidsregel worden afgeweken indien de beoordeling van het slecht levensgedrag tot onevenredige gevolgen zou leiden.

Hoofdstuk 7. Inwerkingtreding en citeertitel

Artikel 7.1

Deze beleidsregel treedt in werking op de dag na publicatie in het Gemeenteblad.

Artikel 7.2

Deze regeling wordt aangehaald als: Beleidsregel beoordeling levensgedrag gemeente Gorinchem 2025.

Aldus vastgesteld op 7 oktober 2025 te Gorinchem

Ieder voor zover het zijn bevoegdheid betreft

De burgemeester van Gorinchem

het college van burgemeester en wethouders

Naar boven