Beleidsregels gebruikelijke hulp en ondersteuning bij maatschappelijke ondersteuning gemeente Koggenland

Inleiding

 

In het kader van een melding van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning onderzoekt het college de mogelijkheden van de cliënt om met gebruikelijke hulp zijn zelfredzaamheid of zijn participatie te verbeteren of te voorzien in zijn behoefte aan beschermd wonen of opvang (artikel 2.3.2 lid 4 sub b Wmo 2015).

 

Onder gebruikelijke hulp wordt verstaan: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten (artikel 1.1.1 lid 1 Wmo 2015).

 

Het college verstrekt alleen een maatwerkvoorziening wanneer de cliënt naar het oordeel van het college niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene (voorliggende) voorzieningen in staat is tot zelfredzaamheid en participatie of wordt voorzien in de behoefte aan beschermd wonen of opvang (artikel 2.3.5 lid 3 en 4 Wmo 2015).

 

Het college kan weigeren om een maatwerkvoorziening te verstrekken vanwege de aanwezigheid van gebruikelijke hulp wanneer degene die geacht wordt de gebruikelijke hulp te verlenen een huisgenoot is op wie een onderhoudsplicht (de partners, ouders en inwonende kinderen) rust.

 

De aanwezigheid van gebruikelijke hulp en de omvang daarvan, moet op basis van objectieve criteria worden gemotiveerd en geconcretiseerd. Deze criteria worden in dit protocol uitgewerkt.

 

Dit protocol heeft naast de inleiding vijf onderdelen, namelijk:

 

  • 1.

    Verhouding gebruikelijke hulp en ondersteuning

  • 2.

    Hulp bij het Huishouden

  • 3.

    Begeleiding en verzorging (Wmo 2015 en Jeugdwet)

  • 4.

    Tabel

1. Verhouding gebruikelijk hulp en ondersteuning t.o.v. de Verordening Wmo en Jeugd en de daarbij behorende Beleidsregels

In artikel 2.4 lid 3 van de Verordening staat dat het college onderzoekt:

  • 1.

    wat de ondersteuningsvraag is;

  • 2.

    welke problemen ondervonden worden bij de zelfredzaamheid, maatschappelijke participatie of het zich zelfstandig kunnen handhaven in de samenleving;

  • 3.

    of en welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan deze ondersteuningsvraag;

  • 4.

    of de voorziening langdurig noodzakelijk is om de beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en participatie op te heffen of te verminderen, behoudens hulp bij het huishouden of begeleiding;

  • 5.

    hoe op eigen kracht in de ondersteuningsbehoefte kan worden voorzien. Het college neemt in het onderzoek de volgende elementen mee:

    • a)

      het hebben van huisgenoten (Wie zijn zorgdragend en wie heeft behoefte aan zorg?);

    • b)

      in hoeverre mantelzorg de nodige hulp en ondersteuning kan bieden;

    • c)

      het hebben van een sociaal netwerk en de bereidheid van dit netwerk om te helpen;

    • d)

      of sprake is van gebruikelijke hulp. De volgende factoren worden hierbij afgewogen: de aard van de relatie, de aard van de hulp en de omvang van de hulp;

    • e)

      vaardigheden en mogelijkheden om de hulp te bieden;

    • f)

      overige individuele omstandigheden die worden ingebracht.

  • 6.

    hoe met algemeen gebruikelijke voorzieningen, door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten of door gebruikmaking van andere (voorliggende) voorzieningen in de ondersteuningsbehoefte kan worden voorzien;

  • 7.

    hoe door middel van samenwerking met zorgverzekeraars, zorgaanbieders (als bedoeld in de zorgverzekeringswet) en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, er tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening gekomen kan worden om de zelfredzaamheid van de cliënt te verbeteren;

  • 8.

    of de voorziening ook noodzakelijk was geweest wanneer de cliënt rekening had gehouden met bestaande en bekende beperkingen en de te verwachten ontwikkelingen daarvan;

  • 9.

    of de inwoner de ondersteuningsbehoefte redelijkerwijs kon voorzien en verwacht mocht worden dat de inwoner zijn handelen en nalaten hierop had aangepast waardoor geen maatwerkvoorziening nodig zou zijn geweest;

  • 10.

    of een andere voorziening nodig is dan de voorziening waarom de cliënt vraagt;

  • 11.

    in hoeverre het nodig wordt geacht om het onderzoek volledig en zorgvuldig uit te kunnen voeren, informatie in te winnen bij derden, mits de cliënt en/of zijn vertegenwoordiger daar toestemming voor heeft gegeven;

  • 12.

    de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van de cliënt.

Gebruikelijke hulp is hulp waarvan we minimaal verwachten dat mensen die ‘normaal’ aan elkaar geven. Gebruikelijke hulp wordt daarom niet gecompenseerd vanuit de Wmo 2015 of Jeugdwet. Mantelzorg of ondersteuning door het sociaal netwerk kan niet geëist worden en bieden mensen vrijwillig.

 

Afhankelijk van de situatie zijn mensen meer of minder in staat om iets te betekenen voor een ander. Het is maatwerk in hoeverre mantelzorg en steun vanuit het sociaal netwerk, bovenop gebruikelijke hulp, meeweegt in het besluit om al dan niet een maatwerkvoorziening te verstrekken. Na de beoordeling van gebruikelijke hulp, wordt met de cliënt en het netwerk besproken wat zij voor elkaar kunnen betekenen en in hoeverre aanvullende ondersteuning nodig is, bijvoorbeeld om de mantelzorger te ontlasten. Dit betekent dus niet dat alle bovengebruikelijke hulp wordt gehonoreerd met een maatwerkvoorziening in de vorm van zorg in natura of in de vorm van een pgb als iemand hierom vraagt.

 

Het hangt af van de sociale relatie welke hulp en ondersteuning mensen van elkaar mogen verwachten. Hoe intiemer de relatie, des te meer hulp en ondersteuning mensen elkaar horen te geven. Als het gebruikelijk is dat mensen in een bepaalde relatie elkaar hulp en ondersteuning bieden, is dat niet vrijblijvend met betrekking tot het mogelijke beroep op een maatwerkvoorziening op basis van Wmo 2015 en Jeugdwet.

 

De criteria voor pgb genoemd in hoofdstuk 5 van de Verordening Maatschappelijke ondersteuning en de nadere regels Maatschappelijke ondersteuning zijn voorliggend op dit protocol.

2. Hulp bij het huishouden

Het principe van 'gebruikelijke hulp' heeft een verplichtend karakter. Hierbij wordt geen onderscheid gemaakt op basis van bijvoorbeeld sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling en de wijze van inkomensverwerving.

 

2.1 Gebruikelijke hulp door (jonge) huisgenoten

Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter. Dit houdt in dat er zowel van volwassen als jonge huisgenoten een bijdrage wordt verlangd in het huishouden. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de ontwikkelingsfase van kinderen.

 

Voor gezonde jonge huisgenoten geldt:

 

  • 1.

    Huisgenoten tot 5 jaar leveren geen bijdrage aan het huishouden;

  • 2.

    Huisgenoten van 5 tot en met 12 jaar worden naar eigen mogelijkheden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bijv. opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen en kleding in de wasmand gooien);

  • 3.

    Huisgenoten van 13 tot en met 17 jaar kunnen helpen bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bijv. opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen en kleding in de wasmand gooien) en hun eigen kamer op orde houden (opruimen, schoonmaken, stofzuigen en bed verschonen);

  • 4.

    Huisgenoten van 18 tot en met 22 jaar kunnen een eenpersoonshuishouden voeren. Dat wil zeggen: schoonhouden van sanitaire ruimte, keuken en een kamer, de was doen, boodschappen doen, maaltijd verzorgen, afwassen en opruimen. Indien nodig kan ook de opvang en/of verzorging van jongere gezinsleden en dagelijkse organisatie van het huishouden tot hun taken behoren.

  • 5.

    Huisgenoten vanaf 23 jaar kunnen de huishoudelijke taken volledig overnemen wanneer de cliënt dat niet kan.

Niet gewend zijn of de vaardigheid missen

Redenen als 'niet gewend zijn om' of 'geen huishoudelijke werk willen en/of kunnen verrichten' leiden niet tot een aanspraak. In die situaties kan een tijdelijke indicatie afgegeven worden voor het aanleren hiervan. De taak wordt dan niet overgenomen maar via instructies gestuurd.

 

2.2 Uitzonderingen bij bijzondere typen leefsituaties

Bij een aantal typen leefsituaties wordt anders omgegaan met het begrip 'duurzaam huishouden' waardoor er mogelijk geen/beperkt sprake zal zijn van 'gebruikelijke hulp'.

 

  • Kamer huren bij cliënt

    Als een cliënt een kamer verhuurt aan een derde, wordt deze derde niet tot de leefeenheid gerekend. De huurder wordt in staat geacht de gehuurde ruimte(n) schoon te houden en een evenredige bijdrage te leveren aan gezamenlijke ruimten. In de berekening van de omvang van de hulp wordt het schoonmaken van gehuurde ruimte(n) dus niet meegerekend.

  • Geclusterd wonen

    Een cliënt woont zelfstandig, met meerdere mensen in een huis zonder hiermee een leefeenheid te vormen. Met andere woorden: de cliënt vormt geen duurzaam huishouden met de huisgenoten. In dergelijke situaties heeft men in ieder geval wel een eigen woon/slaapkamer en worden de overige ruimten in meer of mindere mate gemeenschappelijk gebruikt. In de berekening van de omvang van hulp wordt het schoonmaken van de eigen woonruimte(n) en slechts een evenredig deel van de gemeenschappelijke ruimten meegerekend.

  • Leef- en woongemeenschappen

    Een cliënt woont zelfstandig met meerdere mensen in een gebouw en vormt hiermee een leefeenheid. Met andere woorden: cliënt vormt een duurzaam huishouden met de huisgenoten. Vrijwel alle leefgemeenschappen kennen een of meer gezamenlijke bindende factoren, meestal met een religieuze of spirituele inhoud. Een voorbeeld hiervan zijn kloostergemeenschappen waarbij sprake is van een leefeenheid, maar de taakverdeling zich niet leent voor overname. In die situaties kan een cliënt hulp krijgen voor het schoonmaken van de eigen kamer en voor een evenredig deel van het schoonmaken van de gemeenschappelijke ruimten die vallen binnen het niveau van de sociale woningbouw. Bibliotheken, gebedsruimten etc. vallen buiten het niveau van de sociale woningbouw en behoren daardoor tot de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenschap.

2.3 Uitzonderingen voor gebruikelijke hulp

In een aantal situaties waarbij sprake is van een 'duurzaam huishouden' mag worden afgeweken van het principe van 'gebruikelijke hulp':

 

  • Medisch geobjectiveerde aandoening

    Als uit objectief onderzoek blijkt dat een huisgenoot aantoonbare beperkingen heeft op grond van een aandoening, beperking, handicap of probleem, waardoor redelijkerwijs de taken niet overgenomen kunnen worden, is 'gebruikelijke hulp' niet van toepassing.

  • Symptomen die zouden kunnen wijzen op overbelasting

    Overbelasting kan zich uiten in een combinatie van symptomen van lichamelijke en/of psychische aard en wordt veroorzaakt door in- en uitwendige factoren. Met andere woorden: in exact dezelfde situatie raakt de ene huisgenoot wel overbelast, terwijl een andere huisgenoot hier geen of minder last van heeft. Het is daarom van belang zorgvuldig onderzoek te plegen naar de verhouding tussen draagkracht (belastbaarheid), draaglast (belasting) en symptomen die kunnen wijzen op overbelasting. In veel gevallen wordt een medisch adviseur ingeschakeld ter beoordeling. In principe zaI in dit geval overname van huishoudelijke taken voor een korte duur zijn, te denken valt aan 3 tot 6 maanden. In deze periode wordt de leefeenheid de gelegenheid gegeven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.

Factoren die van invloed zijn op de draagkracht zijn onder meer:

  • 1.

    lichamelijke conditie;

  • 2.

    geestelijke conditie;

  • 3.

    wijze van omgaan met problemen (coping);

  • 4.

    motivatie voor de zorgtaak;

  • 5.

    sociaal netwerk.

Factoren die van invloed zijn op de draaglast zijn onder meer:

  • 1.

    omvang en mate van (on)planbaarheid van zorgtaken;

  • 2.

    ziektebeeld en prognose;

  • 3.

    inzicht van huisgenoot in ziektebeeld van cliënt;

  • 4.

    woonsituatie;

  • 5.

    eventuele sociale problemen;

  • 6.

    eventuele emotionele problemen;

  • 7.

    eventuele relationele problemen.

Mogelijke symptomen van overbelasting zijn:

  • 1.

    gespannen spieren, vaak in schoudergordel en rug;

  • 2.

    hoge bloeddruk;

  • 3.

    gewrichtspijn;

  • 4.

    gevoelens van slapte;

  • 5.

    slapeloosheid;

  • 6.

    migraine, duizeligheid;

  • 7.

    spierkrampen;

  • 8.

    verminderde weerstand, ziektegevoeligheid;

  • 9.

    opvliegingen;

  • 10.

    ademnood en gevoelens van beklemming op de borst;

  • 11.

    plotseling hevig zweten;

  • 12.

    gevoelens van beklemming in de hals;

  • 13.

    spiertrekkingen in het gezicht;

  • 14.

    verhoogde algemene prikkelbaarheid, boosheid, (verbale) agressie, zwijgen;

  • 15.

    ongeduld;

  • 16.

    vaak huilen;

  • 17.

    neerslachtigheid;

  • 18.

    isolering;

  • 19.

    verbittering;

  • 20.

    concentratieproblemen;

  • 21.

    dwangmatig denken, niet meer kunnen stoppen;

  • 22.

    rusteloosheid;

  • 23.

    perfectionisme;

  • 24.

    geen beslissingen kunnen nemen;

  • 25.

    denkblokkades.

  • Dreigende overbelasting

    Uit jurisprudentie blijkt dat in de situaties van (dreigende) overbelasting de aanvraag voor huishoudelijke hulp niet per definitie afgewezen kan worden. Binnen de Wmo 2015 moet de situatie van een mantelzorger nadrukkelijk meegewogen worden. (Dreigende) Overbelasting van een mantelzorger kan een reden zijn om de Hulp bij het Huishouden toch toe te kennen. Elementen die daarbij een rol spelen zijn:

    • 1.

      Hoe zwaar is de medische problematiek van de cliënt?

    • 2.

      Is er sprake van onplanbare zorg?

    • 3.

      Hoeveel uren (intensiteit) mantelzorg biedt de huisgenoot en hoe verhoudt de draaglast zich tot de draagkracht?

    • 4.

      Heeft de huisgenoot mogelijk een (deel van) betaalbare baan opgezegd om (Wlz) zorg te verlenen?

  • Korte levensverwachting cliënt

    In terminale situaties is overleg met de huisgenoten over wat draagbaar is zeer belangrijk. In deze situaties mag soepeler worden omgegaan met het principe 'gebruikelijke hulp'.

  • Na overlijden

    Indien een cliënt aangeeft overbelast te zijn door de combinatie van werk en de verzorging van de inwonende kinderen, na het plotseling overlijden van de andere (inwonende) ouder, kan kortdurend huishoudelijke taken worden overgenomen. Te denken valt aan een periode van 3 tot 6 maanden zodat de leefeenheid de gelegenheid gegeven de taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.

     

    Doorzetten van begeleiding na overlijden kan ook mogelijk zijn (via ZIN of pgb) in gevallen dat nazorg nodig is, zoals regelen van de uitvaart, leeghalen van het huis, etc. indien er niemand anders is die dit kan doen.

  • Voorkomen van crisis en ontwrichting bij verzorging en opvang van gezonde kinderen

    Indien opvang van gezonde kinderen noodzakelijk is, heeft de inzet van algemene voorzieningen een verplichtend karakter. Gebruik van algemene voorzieningen zoals kinderopvang en crèche is gangbaar tot en met 5 dagen per week.

     

    Als deze niet aanwezig, niet toepasbaar of uitgeput zijn, is inzet van hulp voor oppas en opvang van kinderen voor een korte periode mogelijk. Te denken valt aan een periode van 3 tot 6 maanden zodat de ouder(s) de gelegenheid krijgt een eigen oplossing te vinden.

  • Ouderen met een hoge leeftijd

    Als een huisgenoot een dusdanig hoge leeftijd heeft bereikt (75 jaar en ouder) kan dit leiden tot overname van de zware huishoudelijke taken die anders tot de 'gebruikelijke hulp' zouden worden gerekend. Het aanleren van nieuwe taken kan in sommige gevallen niet meer worden verwacht.

  • Fysieke afwezigheid in verband met werk

    Geen rekening wordt gehouden met drukke werkzaamheden, lange werkweken of veel reistijd. Over het algemeen kan alleen rekening worden gehouden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Dit is bijvoorbeeld bij internationaal vrachtwagenchauffeurs, medewerkers in de off-shore of mariniers. Het is onredelijk deze mensen te dwingen een andere baan of functie te zoeken.

De afwezigheid dient echter wel te voldoen aan de volgende kenmerken:

 

  • 1.

    het is inherent aan het werk;

  • 2.

    heeft een verplichtend karakter;

  • 3.

    en is voor een aaneengesloten periode van tenminste 7 etmalen.

Let op:

Jurisprudentie hierover is genuanceerder en gaat niet per definitie uit van de zeven etmalen. De CRvB noemt dat hierdoor ten onrechte wordt voorbij gegaan aan de vraag of de huisgenoot feitelijk kan voorzien in het verlenen van deze zorg. Hierbij dient altijd de individuele situatie nauwkeurig onderzocht te worden.

 

In de periode van afwezigheid is de huisgenoot niet in staat 'gebruikelijke hulp' te leveren. In de berekening van de omvang van de hulp dient deze huisgenoot niet te worden meegerekend.

3. Begeleiding en verzorging

3.1 Algemene uitgangspunten

  • De redelijkheid bepaalt wat als gebruikelijke hulp kan worden geduid.

  • Wat redelijk is hangt af van de specifieke situatie van een cliënt en zijn huisgenoten. Iedere situatie is anders: maatwerk is nodig. Kan de last (naar algemeen aanvaarde opvattingen) in redelijkheid gedragen worden door de huisgenoot?

  • Als sprake is van bovengebruikelijke hulp wordt niet gelijk een maatwerkvoorziening toegekend, maar wordt eerst gekeken naar eigen kracht, algemene voorzieningen, het sociale netwerk en mantelzorg.

Afwegingselementen zijn:

 

  • persoonskenmerken van de ondersteuningsbehoevende;

  • de benodigde ondersteuningsintensiteit (aard en frequentie zorghandelingen, planbaarheid, uitstelbaarheid, toezicht, tijd);

  • woonsituatie/samenstelling gezin;

  • (verplichte) activiteiten van huisgenoot (werk, school, aantal uur). Hierbij geldt overigens als uitgangspunt dat het hebben van een baan, het volgen van een opleiding of vrijwilligerswerk, het leveren van gebruikelijke hulp niet per definitie in de weg staat;

  • kennis en vaardigheden (waaronder begrepen de leerbaarheid) van huisgenoot om de benodigde ondersteuning te leveren;

  • gezondheidssituatie van huisgenoot waaronder zijn draagkracht/belastbaarheid;

  • leeftijd van huisgenoot;

  • sociaal netwerk (inzet/ondersteuning van anderen uit netwerk);

  • een beroep op gezindheid/levensovertuiging en/of culturele achtergrond betekent niet dat iedere specifieke zienswijze van een aanvrager moet worden gehonoreerd. Het argument dat het in een cultuur niet gebruikelijk is dat de man bepaalde taken overneemt, leidt niet tot het afwijken van dit protocol.

Opmerking 1: Bovengebruikelijke hulp betekent niet dat een vergelijking wordt gemaakt tussen de zorgbehoevende persoon en een vergelijkbaar persoon zonder zorgbehoefte. Gekeken moet worden naar wat voor een bepaalde persoon, gezien alle omstandigheden, boven de voor hem gebruikelijk te achten zorg uit gaat. Concretisering en motivering zijn dan ook noodzakelijk.

 

Opmerking 2: In het kader van het onderzoek inzake de inzet van gebruikelijke hulp door huisgenoten is het horen/spreken van de betreffende huisgenoten niet ongebruikelijk. Huisgenoten horen hiertoe hun medewerking te verlenen, omdat een gezamenlijk plan nodig is.

 

3.2 Beoordelingskader bij partners onderling, ouders en volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling

Het algemeen beoordelingskader onder onderstaande punten A tot en met C is slechts richtinggevend. In alle gevallen zal een individuele afweging moeten plaatsvinden of en in hoeverre het protocol van toepassing is.

 

  • A.

    Partners onderling, ouders en volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling, kortdurende situaties

     

    Alle begeleiding van de cliënt door de partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenoot is gebruikelijke hulp en ondersteuning als er sprake is van een kortdurende zorgbehoefte (denk hierbij aan ongeveer drie maanden), met uitzicht op een dusdanig herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt, dat een maatwerkvoorziening daarna niet langer is aangewezen.

     

    Bij een aantal typen leefsituaties kan géén sprake zijn van gebruikelijke hulp en ondersteuning:

    • Kamer huren bij cliënt

      Als een cliënt een kamer verhuurt aan een derde

    • Geclusterd wonen

      Een cliënt woont zelfstandig met meerdere mensen in een huis en vormt geen duurzaam huishouden met de huisgenoten.

    • Leef- en woongemeenschappen

      Een cliënt woont zelfstandig met meerdere mensen in een gebouw en vormt met deze huisgenoten een duurzaam huishouden. Vrijwel alle leefgemeenschappen kennen een of meer gezamenlijke bindende factoren, meestal met een religieuze of spirituele inhoud.

  • B.

    Partners onderling, ouders en volwassen inwonende kinderen en/of andere volwassen huisgenoten onderling, langdurende situaties

     

    Als het gaat om een langdurige situatie is de begeleiding van een volwassen cliënt gebruikelijke hulp en ondersteuning wanneer die begeleiding naar algemeen aanvaarde maatstaven door partner, ouder, inwonend kind en/of andere huisgenoot in de persoonlijke levenssfeer onderling aan elkaar moet worden geboden. Het gaat hierbij in ieder geval om de volgende vormen van begeleiding aan een cliënt:

    • Het geven van begeleiding aan een cliënt op het terrein van de maatschappelijke participatie, zoals deelnemen aan activiteiten, samen naar de film gaan.

    • Het begeleiden van de cliënt bij het normaal maatschappelijk verkeer binnen de persoonlijke levenssfeer, bijvoorbeeld het bezoeken van familie/vrienden of huisarts.

    • Het bieden van hulp en ondersteuning bij of het overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, zoals het doen van de administratie, regie voeren over het huishouden of het uitvoeren van schoonmaaktaken.

  • C.

    Aanleren

     

    Het door een gezinslid of huisgenoot aan derden (familie/vrienden) aanleren om te gaan met de cliënt is gebruikelijke hulp en ondersteuning.

  • D.

    Uitzonderingen (geen gebruikelijke hulp en ondersteuning aan de orde)

     

    • 1.

      Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of elke andere volwassen huisgenot(en) geobjectiveerde beperkingen heeft en/of kennis/vaardigheden mist om gebruikelijke hulp en ondersteuning ten behoeve van cliënt uit te voeren en deze vaardigheden niet kan aanleren, wordt van hen geen bijdrage verwacht. Hiervoor kan de beoordelende professional die niet SKJ/BIG geregistreerd is altijd een professional die wel SKJ/BIG geregistreerd is, of een arts inschakelen.

    • 2.

      Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot overbelast is of dreigt te raken wordt van hem of haar geen gebruikelijke begeleiding verwacht, totdat deze dreigende overbelasting is opgeheven. Dit kan bijvoorbeeld doordat een andere huisgenoot gebruikelijke begeleiding verleent. Hiervoor kan de beoordelende professional die niet SKJ/BIG geregistreerd is altijd een professional die wel SKJ/BIG geregistreerd is, of een arts inschakelen. In geval van overbelasting dienen zorgtaken juist weggenomen te worden en dient de zorg door (andere) zorgverlener(s) uitgevoerd te worden.

    • 3.

      Voor zover de cliënt zich in de terminale levensfase bevindt, wordt geen bijdrage verwacht van een partner, ouder, kind en/of andere huisgenoot.

Naar boven