Gemeenteblad van Midden-Drenthe
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Midden-Drenthe | Gemeenteblad 2025, 440746 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Midden-Drenthe | Gemeenteblad 2025, 440746 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening Jeugdhulp Midden - Drenthe 2025
De gemeenteraad van de gemeente Midden – Drenthe;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Midden-Drenthe;
gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1, derde lid, van de Jeugdwet;
gezien het advies van de Adviesraad Sociaal Domein van Gemeente Midden-Drenthe;
In dit hoofdstuk staan de belangrijkste begrippen die in deze verordening worden gebruikt. Door deze begrippen duidelijk te omschrijven, zorgen we voor een eenduidige uitleg en toepassing van de regels. Dit helpt professionals én ouders bij het begrijpen en toepassen van de verordening. Daarbij sluiten we aan op de Jeugdwet en op gangbare juridische uitleg.
In deze verordening hebben de volgende begrippen de volgende betekenis:
Algemene voorziening: Een vrij toegankelijke voorziening, zoals in artikel 9 lid 1 van deze verordening beschreven, waarvoor geen onderzoek of beschikking van het college of andere bevoegde verwijzers nodig is.
Andere voorziening: Een voorziening op het gebied van zorg, passend onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen, die niet op grond van de Jeugdwet wordt verstrekt.
Budgetbeheerder: De wettelijk vertegenwoordiger of schriftelijk gemachtigde van de budgethouder, die optreedt namens de budgethouder in het beheer van het persoonsgebonden budget.
Budgethouder: Degene aan wie een persoonsgebonden budget op grond van de Jeugdwet is toegekend.
Cliëntondersteuning: Onafhankelijke ondersteuning voor jeugdigen en/ of ouder(s) of verzorgers bij het vinden van passende ondersteuning, het stellen van vragen en het maken van keuzes. Cliëntondersteuning helpt jeugdigen en/of ouders om hun positie te versterken en de juiste weg binnen het hulpaanbod te vinden.
Draagkracht: Het vermogen van ouder(s) of andere verzorgers om in redelijkheid op eigen kracht hulp te verlenen bij persoonlijke verzorging, begeleiding of verblijf, ook wanneer sprake is van een aandoening of beperking bij de jeugdige.
Draaglast: Hoeveel belasting of druk ouder(s) of verzorgers ervaren bij het zorgen voor hun kind, in verhouding tot wat zij aankunnen (hun draagkracht).
Familiegroepsplan: Een plan van aanpak, als bedoeld in artikel 4.1.2 van de Jeugdwet, opgesteld door of samen met ouders, familieleden of andere naasten van de jeugdige, waarin zij aangeven hoe zij zelf kunnen bijdragen aan het oplossen van de problemen van de jeugdige.
Gebruikelijke hulp: Hulp die van ouder(s) of verzorgers verwacht mag worden, zoals dat voor elk kind geldt, ook als het kind extra ondersteuning nodig heeft.
Hulpvraag: De behoefte van een jeugdige en/of ouder(s) of verzorgers aan hulp bij opgroei- of opvoedproblemen, psychische problemen of stoornissen.
Niet vrij toegankelijke voorziening: Een op maat gemaakte jeugdhulpvoorziening die alleen kan worden ingezet na een beschikking van het college. De voorziening wordt uitsluitend toegekend wanneer uit onderzoek blijkt dat eigen mogelijkheden, het sociaal netwerk en algemene voorzieningen de hulpvraag niet (meer) kunnen oplossen. Zij kan worden geleverd in natura of via een persoonsgebonden budget (pgb). Groepsgerichte of collectieve ondersteuning heeft voorrang op individuele hulp. Om die reden gebruikt deze verordening de term niet vrij toegankelijke voorziening in plaats van het gangbare begrip individuele voorziening.
NMD: De samenwerking tussen vijf gemeenten (Aa en Hunze, Assen, Midden-Drenthe, Noordenveld en Tynaarlo) voor de gezamenlijke inkoop van hulp en ondersteuning op grond van de Jeugdwet en Wmo.
Ouder: De gezaghebbende ouder, adoptieouder, stiefouder, voogd of een ander die de jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, met uitzondering van de pleegouder.
Persoonsgebonden budget (pgb): Een geldbedrag dat, op grond van artikel 8.1.1 van de Jeugdwet, de gemeente verstrekt aan een jeugdige of diens ouder(s), zodat zij zelf hulp kunnen inkopen van derden.
Sociaal netwerk: Personen binnen de kring van familie, vrienden, kennissen en bekenden die van betekenis zijn voor, en kunnen bijdragen aan, het welzijn en welbevinden van de jeugdige of diens ouder(s) of verzorger(s).
Team Jeugd: Het gemeentelijk team dat in opdracht van het college belast is met de toegang tot jeugdhulp, de toewijzing van voorzieningen en regievoering binnen het jeugdhulpstelsel.
Toewijzingsplan: Een plan dat in samenspraak tussen de jeugdige en/of diens ouder(s) en een jeugdconsulent van het Team Jeugd wordt opgesteld, en dat de basis vormt voor de in te zetten jeugdhulp. Indien daartoe aanleiding bestaat, wordt een plan opgesteld voor het gehele gezin. Het plan bevat ten minste:
Zorg in natura: Een voorziening die door de gemeente wordt ingekocht bij een aanbieder. De gemeente betaalt de kosten rechtstreeks aan de aanbieder; de jeugdige of ouder hoeft zelf geen betaling te regelen.
Hoofdstuk 2: Vormen en uitgangspunten van Jeugdhulp
In dit hoofdstuk wordt toegelicht welke vormen van jeugdhulp beschikbaar zijn in de gemeente Midden-Drenthe. We maken onderscheid tussen vrij toegankelijke hulp en individuele (jeugdhulp)voorzieningen waarvoor een besluit van de gemeente nodig is. Ook beschrijven we de uitgangspunten die richting geven aan de inzet van jeugdhulp in onze gemeente.
Artikel 2. Vormen van jeugdhulp
Daarnaast hebben jeugdigen en hun ouder(s) toegang tot voorzieningen binnen de sociale basis, zoals sport, cultuur en vrijetijdsbesteding. Deze behoren tot de gebruikelijke ontwikkel- en participatiekansen voor jeugdigen.
Artikel 3. Kernuitgangspunten van de jeugdhulp
Ondersteuning wordt afgestemd op de context van de jeugdige en het gezin, en vindt zoveel mogelijk plaats in de directe sociale omgeving. Waar mogelijk wordt aangesloten bij voorzieningen en aanbod in de wijk of het gebied waarin de jeugdige woont. Indien aanvullende of specialistische hulp nodig is, wordt deze ‘erbij gehaald’ en ingebed in de bestaande situatie, zodat de dagelijkse leefwereld van de jeugdige wordt versterkt en niet vervangen.
De sociale basis vormt het fundament van het jeugdstelsel. Hierin werken inwoners, vrijwilligers en professionals samen aan een breed, laagdrempelig en vrij toegankelijk aanbod gericht op ontmoeting, preventie, zelfredzaamheid, samenredzaamheid en talentontwikkeling. De gemeente versterkt dit ecosysteem door verbindingen te leggen tussen informele netwerken, scholen, welzijn, en formele hulpverlening.
Niet elke hulpvraag vraagt om professionele inzet. De gemeente zet in op normalisering van alledaagse opvoedvragen en voorkomt onnodige medicalisering. Passende ondersteuning wordt in eerste instantie gezocht binnen het eigen netwerk of de sociale basis. Gespecialiseerde jeugdhulp wordt pas ingezet wanneer dit aantoonbaar noodzakelijk is.
Voordat een niet vrij toegankelijke voorziening wordt ingezet, beoordeelt het college eerst in hoeverre de jeugdige en/of diens ouder(s) of verzorger(s) zelf, met ondersteuning uit hun netwerk of de sociale basis, tot een oplossing kunnen komen én welke vrij toegankelijke voorzieningen daarbij benut kunnen worden.
Indien inzet van een niet vrij toegankelijke voorziening noodzakelijk is, wordt bij voorkeur gekozen voor een collectieve of groepsgerichte vorm van ondersteuning. Een individuele voorziening wordt pas ingezet wanneer deze aantoonbaar noodzakelijk is, en waar mogelijk gecombineerd met ondersteuning uit de sociale basis.
Hoofdstuk 3: Toegang tot jeugdhulp en beoordeling van voorzieningen
In dit hoofdstuk staat beschreven hoe jeugdigen en hun ouder(s) toegang kunnen krijgen tot jeugdhulp. We leggen uit hoe het proces van melding, onderzoek en besluitvorming verloopt, wie daarbij een rol speelt en welke criteria worden toegepast. Ook wordt toegelicht hoe zorgvuldig wordt gekeken naar wat nodig is en hoe de rechten van jeugdigen en hun ouders worden gewaarborgd.
De wettelijke basis hiervoor is te vinden in de Jeugdwet, in het bijzonder artikel 2.6, lid 1 en 7, waarin staat dat de gemeente verantwoordelijk is voor de toegang tot jeugdhulp en verplicht is om zorgvuldig onderzoek te doen. Daarnaast sluit dit hoofdstuk aan bij de Hervormingsagenda Jeugd 2023–2028, die gemeenten oproept tot een transparante, toegankelijke en rechtszekere toegang. Tot slot zijn de procedures en termijnen die de gemeente moet volgen bij het nemen van besluiten geregeld in de Algemene wet bestuursrecht ( Awb ), waaronder de besluittermijn van acht weken (artikel 4:13 Awb ).
Artikel 4. Toegang tot jeugdhulp en regievoering
Het verslag is een objectieve weergave van het gesprek of onderzoek en wordt niet aangepast. Jeugdigen, ouder(s) of verzorger(s) kunnen schriftelijke opmerkingen of aanvullingen aan het verslag toevoegen. Zij ondertekenen het verslag voor 'gezien' of 'akkoord'. Bij ondertekening voor 'gezien' kunnen zij tevens aangeven waarom zij niet akkoord gaan. De jeugdige en/of diens ouder(s) of verzorgers zenden het verslag terug aan het college. De ondertekening bevestigt dat de inhoud van het verslag is besproken en begrepen.
Indien uit het onderzoek blijkt dat een andere niet vrij toegankelijke voorziening dan aangevraagd passend en toereikend is, kan het college die voorziening toekennen. Dit besluit wordt schriftelijk gemotiveerd verstrekt. Tegen het besluit kan bezwaar worden gemaakt overeenkomstig de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 5. Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts
Voor dezelfde hulpvraag kan niet gelijktijdig jeugdhulp worden ingezet via een gemeentelijke beschikking én via een verwijzing van een huisarts, jeugdarts of medisch specialist. Worden beide routes toch benut, dan vindt afstemming plaats en wordt de meest passende route vastgesteld. Het college neemt in dat geval een besluit binnen de in artikel 4, lid 11, genoemde termijn van acht weken.
Na een verwijzing door een huisarts, jeugdarts of medisch specialist verwerkt het college deze verwijzing administratief en legt de inzet van de niet vrij toegankelijke voorziening waarnaar is verwezen vast in een beschikking. Daarin informeert het college de jeugdige en/of ouder(s) of verzorger(s) schriftelijk over de geldigheidsduur van de verwijzing. Ook staat in de beschikking vermeld dat de jeugdige en/of ouder(s) uiterlijk acht weken voor afloop van de indicatie contact kunnen opnemen met het Team Jeugd.
Artikel 6. Toegang jeugdhulp via de gecertificeerde instelling, de rechter, het openbaar ministerie en de justitiële jeugdinrichting in het kader van het jeugdstrafrecht.
Het college draagt zorg voor de inzet van jeugdhulp die de GI nodig vindt bij de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Ook draagt het college zorg voor de inzet van jeugdhulp die de rechter, het openbaar ministerie of de directeur of selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting nodig vindt bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing.
Het college brengt de betrokken instanties op de hoogte van het door de gemeente gecontracteerde aanbod. In beginsel moeten deze instanties daarnaar verwijzen. Als de GI jeugdhulp noodzakelijk vindt die niet is gecontracteerd moet ze daarover op casusniveau overleggen met de gemeente. Zie daarover meer in het artikel over de afstemming met gecertificeerde instellingen.
Wanneer de familierechter bepaalt dat jeugdhulp noodzakelijk is, ontstaat daarmee niet automatisch een recht op jeugdhulp. De jeugdige of diens ouder(s) of verzorgers dienen daartoe een aanvraag in bij het college, dat zelfstandig beoordeelt of een niet vrij toegankelijke voorziening noodzakelijk is, op basis van deze verordening
Artikel 7. Toegang tot algemene voorzieningen
Een algemene voorziening is een vorm van jeugdhulp die voor jeugdigen en hun ouder(s) of verzorger(s) rechtstreeks toegankelijk is zonder voorafgaand individueel onderzoek of beschikking. Als het college wel onderzoek doet naar de inzet van een niet vrij toegankelijke (jeugdhulp)voorziening en daaruit blijkt dat een algemene-, collectieve- of een groepsgerichte voorziening passend is voor de hulpvraag van de jeugdige, zet het college geen individuele voorziening in. Een algemene voorziening gaat voor op een niet vrij toegankelijke (jeugdhulp)voorziening.
De aanbieder van een algemene voorziening informeert het college wanneer signalen duiden op een mogelijke noodzaak tot intensievere jeugdhulp, en haalt in dat geval een daartoe aangewezen professional erbij overeenkomstig het ‘erbij halen’-principe, waarbij het college nadere afspraken vastlegt in de contractuele of subsidierelatie.
Algemene voorzieningen zijn een integraal onderdeel van het gemeentelijke jeugdhulpstelsel. Het college zorgt voor een goede afstemming tussen de algemene en niet vrij toegankelijke voorzieningen. Niet vrij toegankelijke voorzieningen worden – indien noodzakelijk – tijdelijk en aanvullend ingezet, in combinatie met algemene voorzieningen, en zoveel mogelijk binnen de leefomgeving van de jeugdige, in samenwerking met het netwerk van het gezin en betrokken professionals.
Artikel 8. Voorwaarden voor toekenning van niet vrij toegankelijke jeugdhulp
Het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt uitgevoerd door of onder verantwoordelijkheid van een geregistreerde professional zoals bedoeld in artikel 1.1 van het Besluit Jeugdwet. Hierbij wordt specifieke deskundigheid ingezet die passend is bij de aard van de hulpvraag. De jeugdige en/of diens ouder(s) of verzorger(s) worden desgevraagd geïnformeerd over deze deskundigheid.
In situaties waarin begeleiding, behandeling of ondersteuning nodig is voor ouder(s) of verzorger(s) vanwege hun eigen psychische, sociale of relationele problemen, maar waarbij geen sprake is van een hulpvraag zoals bedoeld in deze verordening, wordt geen niet vrij toegankelijke voorziening toegekend.
Bij het toekennen van een niet vrij toegankelijke voorziening worden het beoogde doel en de verwachte resultaten van de inzet expliciet benoemd en vastgelegd. Deze doelen worden afgestemd op de hulpvraag van de jeugdige en diens gezin, zijn toetsbaar en dienen als basis voor monitoring en evaluatie van de voortgang en effectiviteit van de hulp.
Artikel 9. Beoordeling eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen (eigen kracht)
Ouder(s) of verzorger(s) zijn bevoegd en verplicht om hun (minderjarige) kinderen, die tot het gezin behoren, te verzorgen en op te voeden. Deze verplichting geldt ook indien sprake is van een ziekte, aandoening of beperking bij het kind. Het college kent geen voorziening toe op grond van de Jeugdwet, voor zover ouder(s) of verzorger(s) in staat zijn, gelet op hun draagkracht, draaglast en beschikbare hulp in hun sociale netwerk, om de noodzakelijke hulp op het gebied van persoonlijke verzorging, begeleiding of verblijf zelf te bieden.
Het college kent in ieder geval geen voorziening toe voor ondersteuning die valt onder gebruikelijke zorg. Onder gebruikelijke zorg wordt verstaan: verzorging, opvoeding of begeleiding die, gelet op de leeftijd, ontwikkelingsfase en omstandigheden van de jeugdige, naar objectieve maatstaven in redelijkheid van ouder(s) of verzorger(s) mag worden verwacht. Gebruikelijke zorg wordt mede beoordeeld aan de hand van maatschappelijke opvattingen, verplichtingen uit de artikelen 1:247 en 1:82 van het Burgerlijk Wetboek en het protocol gebruikelijke zorg van het CIZ-versie 7.1.
Het bieden van een beschermende woonomgeving aan jeugdigen, en het begeleiden van hen naar onderwijs of dagbesteding, wordt in beginsel aangemerkt als gebruikelijke zorg. Afwijking van dit uitgangspunt is mogelijk wanneer dit – gelet op de aard, duur of intensiteit van de ondersteuning – naar het oordeel van het college leidt tot een objectief vast te stellen onevenredige belasting. Bij de beoordeling wordt meegewogen of sprake is van een langdurige inzet en in hoeverre de geboden ondersteuning qua aard en intensiteit structureel afwijkt van wat binnen een gezinsverband gebruikelijk is.
Als het college vaststelt dat de zorg de gebruikelijke zorg overstijgt, beoordeelt het college of de ouder(s) of verzorger(s) gelet op hun draagkracht en draaglast de zorg kunnen bieden. De draagkracht en draaglast van ouder(s) of verzorger(s) wordt beoordeeld aan de hand van maatschappelijke opvattingen, de gezinssamenstelling, werktijden en hun overige verplichtingen.
Onder kortdurende situaties wordt verstaan: omstandigheden waarin jeugdhulp gedurende maximaal drie aaneengesloten maanden binnen één kalenderjaar noodzakelijk is, en sprake is van herstelperspectief. In die gevallen wordt verondersteld dat draagkracht en draaglast in balans zijn. Ouder(s) of verzorger(s) bieden de hulp dan zelf, tenzij dit — gelet op de aard of intensiteit van de hulp — niet in redelijkheid van hen kan worden verlangd of de ouder(s) of verzorger(s) door (dreigende) overbelasting de hulp niet kunnen bieden. Er moet dan wel een verband zijn tussen de (dreigende) overbelasting en de hulp aan de jeugdige.
Onder langdurende situaties wordt verstaan: omstandigheden waarin jeugdhulp naar verwachting langer dan drie aaneengesloten maanden noodzakelijk is, dan wel sprake is van twee of meer kortdurende perioden binnen een tijdsbestek van twaalf maanden. Hiertoe worden mede gerekend situaties waarin sprake is van een structurele zorgbehoefte als gevolg van een chronische aandoening of beperking, waarvoor het gehele jaar door ondersteuning nodig is. Ook in langdurende situaties wordt verondersteld dat draagkracht en draaglast in balans zijn, tenzij het college op basis van onderzoek vaststelt dat – mede gelet op de inspanningsverplichtingen van ouder(s) of verzorger(s) – in redelijkheid niet van hen kan worden verlangd om de noodzakelijke ondersteuning (volledig) zelf te bieden. De beoordeling van langdurende situaties vindt plaats op basis van een actuele inschatting van de zorgcontinuïteit voor een periode van ten minste drie maanden.
Als ouders een beroep kunnen doen op het sociale netwerk voor het bieden van ondersteuning bij de benodigde hulp aan de jeugdige wordt van hen verwacht dat ze hier gebruik van maken. De ondersteuning die het sociale netwerk biedt, valt onder de eigen kracht. Het college verstrekt hiervoor geen voorziening tot jeugdhulp.
Artikel 10. Spoedeisende jeugdhulp
Indien de veiligheid of ontwikkeling van een jeugdige direct in gevaar is, bijvoorbeeld bij risico op lichamelijke, psychische of sociale schade, kan het college met onmiddellijke ingang tijdelijke jeugdhulp inzetten. Indien spoedeisende hulp wordt gestart zonder voorafgaand besluit, neemt het college binnen 14 dagen alsnog een formeel besluit over voortzetting of beëindiging.
Artikel 11. Informatieverstrekking en rapportage
De jeugdige en/of diens ouder(s) of verzorger(s) verstrekken het college alle gegevens en inlichtingen die het college noodzakelijk acht voor een zorgvuldige beoordeling, uitvoering, evaluatie of verantwoording van de voorzieningen op grond van deze verordening. Hieronder valt ook het (laten) aanleveren van rapportages van betrokken hulpverleners of andere relevante stukken, het voeren van gesprekken, en indien nodig het meewerken aan aanvullende observatie of onderzoek. Het college wijst ouders en jeugdigen op het belang van openheid en volledige informatievoorziening, zodat een passende en verantwoorde toewijzing van zorg kan plaatsvinden.
Indien de jeugdige en/of diens ouder(s) of verzorger(s) onvoldoende meewerken aan deze verplichting, beoordeelt het college of, op basis van de beschikbare gegevens, kan worden vastgesteld of sprake is van opgroei- of opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen als bedoeld in deze verordening. Indien dat niet het geval is of onvoldoende kan worden vastgesteld, kan het college besluiten de aanvraag af te wijzen of een lopende voorziening niet te verlengen. Het college stelt de aanvrager schriftelijk in de gelegenheid ontbrekende informatie aan te leveren binnen 4 weken.
Artikel 13. Het besluit en de beschikking
Bestaat er een wachtlijst voor de toegekende voorziening, dan beoordeelt het college – in overleg met betrokken professionals – of tijdelijke alternatieven toereikend zijn en of de wachttijd in redelijke verhouding staat tot de aard en ernst van de problematiek; zo nodig treft het college versnelde of vervangende maatregelen.
Artikel 14 Vervoersvoorzieningen
Vervoer van de jeugdige van en naar de jeugdhulp- of dagbestedingslocatie behoort in beginsel tot de eigen verantwoordelijkheid van de ouder(s) of verzorger(s). Van ouder(s)s of verzorgers mag in redelijkheid worden verwacht dat zij — indien nodig met ondersteuning uit hun sociaal netwerk — het vervoer zelf organiseren. Indien dit leidt tot disproportionele belasting of aantoonbare belemmering in werk of zorg kan hiervan worden afgeweken.
Het college verstrekt geen afzonderlijke vervoersvoorziening indien vervoer reeds is inbegrepen in het op grond van de Jeugdwet geïndiceerde of ingekochte jeugdhulpproduct. Indien naar het oordeel van het college een passende voorziening beschikbaar is waarvoor geen vervoer hoeft te worden geïndiceerd, geldt deze als voorliggend op een voorziening waarvoor wel vervoer vereist zou zijn. Alleen wanneer vervoer aantoonbaar geen onderdeel vormt van het gecontracteerde jeugdhulpproduct én geen voorliggende voorziening passend is, beoordeelt het college of een aanvullende vervoersvoorziening noodzakelijk is.
De vervoersvoorziening wordt uitsluitend verstrekt voor vervoer van en naar de locatie waar de jeugdhulp feitelijk plaatsvindt, en alleen voor zover dit vervoer noodzakelijk is om de toegekende jeugdhulp te kunnen ontvangen. Indien de reistijd per enkele reis met reguliere vervoersopties langer is dan 1,5 uur, kan het college besluiten tot inzet van aangepast vervoer.
De zorg voor kinderen tot 13 jaar met ernstige dyslexie (ED), dyslexiezorg, valt onder de Jeugdwet. Voor de inzet van dyslexiezorg moet de school een volledig leerling dossier overleggen, conform het Protocol Dyslexie Diagnostiek en Behandeling. De beoordeling wordt uitgevoerd door een orthopedagoog of psycholoog met ED-bevoegdheid.
Voor dyslexiezorg geldt dat deze alleen toegankelijk is voor de jeugdige nadat een ED specialist (van het Samenwerkingsverband Primair Onderwijs of Voortgezet Onderwijs) op basis van het Protocol Dyslexie Diagnostiek en Behandeling van oordeel is dat diagnostiek dan wel de behandeling van Ernstige Dyslexie noodzakelijk is.
Hoofdstuk 5: Bepalingen met betrekking tot PGB
In dit hoofdstuk worden de voorwaarden en werkwijze beschreven voor het verkrijgen en inzetten van een persoonsgebonden budget (pgb) op grond van deze verordening. Een pgb biedt jeugdigen en hun ouder(s) of verzorger(s) de mogelijkheid om – binnen de geldende regels – zelf jeugdhulp in te kopen die aansluit bij hun specifieke situatie en voorkeuren. Tegelijkertijd brengt een pgb extra verantwoordelijkheden met zich mee ten aanzien van het beheer en de verantwoording van het budget. De bepalingen in dit hoofdstuk geven uitvoering aan artikel 8.1.1 van de Jeugdwet en zijn afgestemd op geldende jurisprudentie, met duidelijke criteria en uitsluitingen voor een toetsbare en uitvoerbare regeling.
Artikel 18. Regels voor het Pgb
Indien een jeugdhulpvoorziening via ZIN beschikbaar is, gaat deze vóór op de verstrekking van een PGB, tenzij gemotiveerd wordt aangetoond dat ZIN niet passend is vanwege specifieke omstandigheden op het gebied van kwaliteit, continuïteit of effectiviteit. Het college kent een PGB toe indien is voldaan aan de voorwaarden in artikel 8.1.1, tweede lid, van de Jeugdwet, namelijk:
Wanneer geen passende voorziening in natura beschikbaar is, én niet door de gemeente alsnog gecontracteerd kan worden, én de jeugdige en/of zijn ouder(s) of verzorgers niet in staat is op verantwoorde wijze uitvoering te geven aan het PGB, ook niet met hulp van een budgetbeheerder zoals genoemd in artikel 8.1.1, tweede lid sub a, van de Jeugdwet, wijst de gemeente een coördinator (zorg in natura) aan of staat (al dan niet tijdelijk) toe dat een pgb-bureau voor ondersteuning wordt ingeschakeld. Er vindt daarbij in ieder geval functiescheiding plaats tussen de coördinatortaken en het bieden van daadwerkelijke hulp.
Artikel 21. Hoogte van het persoonsgebonden budget (pgb)
Het college stelt de hoogte van het pgb vast op basis van de aard van de ondersteuning en de professionaliteit van de hulpverlener. Het budget is toereikend om de noodzakelijke ondersteuning in te kopen bij ten minste één vergelijkbare, gecontracteerde aanbieder. Het college stelt de hoogte van het pgb vast op basis van de aard van de ondersteuning en de professionaliteit van de hulpverlener. Voor de onderbouwing van de benodigde ureninzet wordt aansluiting gezocht bij het protocol gebruikelijke zorg CIZ-versie 7.1.
Voor formele hulp door professionele aanbieders bedraagt het pgb maximaal 90% van het laagste door de gemeente gecontracteerde tarief voor zorg in natura. Indien de hulp wordt verleend door een zelfstandig werkende zonder personeel (zzp’er), kan een lager percentage worden gehanteerd, mits het budget toereikend blijft.
Bij de toekenning van het pgb zorgt het college ervoor dat de jeugdige of diens ouder(s) of verzorger(s) inzicht hebben in de toegekende omvang van het budget, de gemaakte afspraken over tarieven en inzet, en de bestedingen. Dit inzicht moet toereikend zijn om zelfstandig of met ondersteuning toezicht te houden op een rechtmatige en doelmatige besteding van het budget.
Hoofdstuk 6: Afbakening met andere wetten
In dit hoofdstuk beschrijven we hoe de Jeugdwet zich verhoudt tot andere stelsels – zoals de Wlz , Zvw , Wmo en het onderwijs – zodat voor alle partijen duidelijk is wie welke ondersteuning financiert. Een heldere afbakening voorkomt dubbele bekostiging, bevordert samenwerking met ketenpartners en zorgt voor een rechtmatige en werkbare uitvoering. Hiermee geven we invulling aan artikel 2.9 van de Jeugdwet.
Artikel 23. Afbakening Jeugdwet en Passend Onderwijs
Indien een jeugdige op grond van de onderwijswetgeving (Wet op het primair onderwijs, Wet voortgezet onderwijs en Wet educatie en beroepsonderwijs) aanspraak heeft op ondersteuning is deze wetgeving voorliggend en prevaleert deze op de Jeugdwet. Het college wijst in dat geval een aanvraag op grond van de Jeugdwet af, ongeacht of de ondersteuning mede bijdraagt aan bredere ontwikkeldoelen buiten het onderwijsdomein. Het enkele feit dat de ondersteuning bijdraagt aan de ontwikkeling van de jeugdige is onvoldoende voor toekenning onder de Jeugdwet, als het hoofddoel onder onderwijswetgeving valt.
Medische handelingen op school, zoals het toedienen van medicatie, het meten van bloedsuikerwaarden of andere vormen van geneeskundige zorg, vallen niet onder de Jeugdwet. Deze zorg valt onder de Zorgverzekeringswet, de Wet langdurige zorg of, indien van toepassing, onder de verantwoordelijkheid van ouder(s) of verzorger(s).
Indien jeugdhulp aanvullend wordt ingezet naast onderwijs gerelateerde ondersteuning stemt het college deze af met de school. De inzet is uitsluitend gericht op het vergroten van de ontwikkelkansen van de jeugdige binnen het onderwijs. De afstemming vindt plaats via vastgestelde overlegstructuren met het samenwerkingsverband passend onderwijs.
Bij twijfel over de toepasselijke wetgeving stelt het college in afstemming met de betrokken instellingen een onderbouwde analyse op van het ontwikkel- en ondersteuningsperspectief. Deze is gebaseerd op het ontwikkelperspectief van de jeugdige, het onderwijsperspectiefplan en informatie van betrokken professionals. De analyse wordt schriftelijk vastgelegd, vormt de basis voor besluitvorming over de inzet van jeugdhulp en is onderdeel van de beschikking.
Artikel 24 Afbakening Jeugdwet en Wet langdurige zorg (Wlz)
Indien twijfel bestaat over Wlz-toepasselijkheid, kan het college mede beoordelen of, gelet op de aard en frequentie van de zorgvraag, sprake is van een reële indicatie voor de Wlz, waarbij vier of meer dagdelen dagbesteding een indicatief kader biedt. Het college mag hieraan de conclusie verbinden dat een aanvraag voor jeugdhulp onvoldoende is onderbouwd, tenzij de jeugdige bereid is mee te werken aan een aanvraag voor een Wlz-indicatie en deze niet onredelijk wordt vertraagd. Bijvoorbeeld: wanneer meer dan vier dagdelen dagbesteding per week nodig zijn, in combinatie met toezicht of nabijheid op alle dagen, kan sprake zijn van een reële Wlz-indicatie.
Artikel 25. Afbakening Jeugdwet en Zorgverzekeringswet (Zvw)
Zvw: persoonlijke verzorging die nodig is door een behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop. Oftewel verzorging die noodzakelijk is ter uitvoering van of direct samenhangt met medische behandeling of herstelbevordering op grond van de Zvw. Dit wordt beoordeeld door een kinderverpleegkundige;
Artikel 26. Afbakening Jeugdwet en Wmo 2015
De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) is voorliggend ten opzichte van de Jeugdwet voor voorzieningen die binnen de reikwijdte van de Wmo 2015 vallen, zoals uitgewerkt in de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Midden-Drenthe 2024. Het college kent geen voorziening toe op grond van de Jeugdwet indien de benodigde ondersteuning adequaat kan worden geleverd op grond van de Wmo 2015. Uitzondering hierop vormt jeugdhulp in de vorm van maatwerkbegeleiding voor jeugdigen tot 18 jaar als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wmo 2015.
Artikel 27. Afstemming met voorzieningen werk en inkomen
Bij het bereiken van de leeftijd van 18 jaar heeft het college een actieve verantwoordelijkheid om de arbeidsparticipatie van jonggehandicapten te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door de inzet van instrumenten zoals loonkostensubsidies, beschut werk en andere passende arbeidsvoorzieningen, conform de Re-integratieverordening Participatiewet 2023 van de gemeente Midden-Drenthe. Het college stimuleert hierbij een soepele overdracht en afstemming tussen Team Jeugd, werk- en inkomensconsulenten en betrokken ketenpartners.
Artikel 28. overgang naar volwassenzorg/ verlengde jeugdwet
Artikel 29. Afstemming medisch domein
In artikel 5 (toegang jeugdhulp via het medisch domein) is de mogelijkheid opgenomen dat jeugdigen en/of ouders via het medisch domein jeugdhulp kunnen ontvangen. Het college maakt afspraken met de huisartsen, medisch specialisten, jeugdartsen en met de zorgverzekeraars, over de voorwaarden waaronder en de wijze waarop de verwijzing plaatsvindt. Dit volgt uit artikel 2.7 lid 4 van de wet.
De inzet van zorg voor een jeugdige die 18 jaar wordt, kan wijzigen. Als het gaat om zorg die vanaf het 18e jaar onder de Zorgverzekeringswet valt, zorgt het college in samenwerking met de zorgverzekeraars voor een soepele overgang. Het college doet dit door afspraken te maken met de zorgverzekeraars en het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ). De afspraken gaan over hoe de continuïteit van zorg te garanderen voor jeugdigen die jeugdhulp ontvangen en de leeftijd van 18 jaar bereiken en daarmee onder de Zorgverzekeringswet of Wet langdurige zorg komen te vallen. Dit om te voorkomen dat jeugdigen tussen wal en schip vallen wanneer er discussie is over het wettelijke kader.
Artikel 31. Afstemming justitiedomein
Het college maakt afspraken met de gecertificeerde instellingen, de Raad voor de Kinderbescherming en Justitiële Jeugdinrichtingen over het overleg over de inzet van jeugdhulp bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing en jeugdreclassering als bedoeld in artikel 2.4 lid 2 onderdeel b van de wet.
Het college en de betrokken gecertificeerde instellingen nemen de afspraken op in het protocol zoals bedoeld in artikel 6 van deze verordening. Het college en de Raad voor de Kinderbescherming leggen de manier van samenwerken en de gemaakte afspraken vast in het protocol bedoeld in artikel 3.1 lid 5 van de wet.
Hoofdstuk 7: Misbruik, toezicht en terugvordering
Dit hoofdstuk beschrijft in welke situaties het college een toegekende voorziening kan herzien, beëindigen of (gedeeltelijk) terugvorderen. Daarnaast bevat het regels om misbruik en oneigenlijk gebruik van jeugdhulp te voorkomen en op te sporen. Zo beschikt het college over een duidelijk handhavingsinstrumentarium en wordt een doelmatige en rechtmatige besteding van publieke middelen geborgd.
In aanvulling op artikel 8.1.2 van de Jeugdwet melden de jeugdige of diens ouder(s) uit eigen beweging, of op verzoek van het college, alle feiten en omstandigheden waarvan hen redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze van invloed kunnen zijn op de beoordeling of voortzetting van een niet vrij toegankelijke (specialistische) jeugdhulp voorziening of PGB.
Artikel 35. Onderzoek, toezicht en fraudepreventie
Het college wijst toezichthoudende ambtenaren aan als bedoeld in artikel 5:11 Awb; zij beschikken uitsluitend over de bevoegdheden uit de artikelen 5:12 tot en met 5:20 Awb en verwerken persoonsgegevens in overeenstemming met de Regeling Jeugdwet en de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG).
Hoofdstuk 8: Kwaliteit, tarieven en monitoring
In dit hoofdstuk legt de gemeente vast welke kwaliteits- en tarief eisen gelden voor jeugdhulp aanbieders, op welke wijze de tarieven reëel worden vastgesteld en hoe de gemeente de geschiktheid en continuïteit van de ingezette hulp volgt. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan artikel 2.9 en artikel 2.12 van de Jeugdwet en aan artikel 2.3 van het Besluit Jeugdwet.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) houdt toezicht op de algemene kwaliteitseisen van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen zoals genoemd in de Jeugdwet en in lid 1 onder punt c, d, f, en g. Signalen dat een jeugdhulpaanbieder of gecertificeerde instelling niet voldoet aan deze kwaliteitseisen meldt het college bij de IGJ.
De gemeente stimuleert en faciliteert een lerende uitvoeringspraktijk binnen het jeugdhulpstelsel. Daartoe wordt structureel informatie verzameld over de effectiviteit van hulp, cliëntervaringen en signalen uit de praktijk. Deze informatie wordt cyclisch geanalyseerd en benut om beleid, uitvoering en samenwerking te verbeteren. De gemeente betrekt hierbij jeugdhulpaanbieders, gecertificeerde instellingen, cliëntvertegenwoordigers en andere relevante partners.
Dit hoofdstuk regelt de overgang van bestaande voorzieningen, het klachtrecht en de inspraakmogelijkheden. Dit is essentieel voor rechtszekerheid en participatie. De bepalingen borgen dat jeugdigen en ouders hun rechten kunnen uitoefenen, ook in geval van wijziging of beëindiging van hulp.
Artikel 38a. Terugkoppeling en cliëntervaring
Na afloop van een hulptraject biedt het college jeugdigen en ouders de mogelijkheid hun ervaringen te delen. Deze ervaringen worden jaarlijks geanalyseerd en betrokken bij de verbetering van beleid en uitvoering.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2025-440746.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.