Gemeenteblad van Noordoostpolder
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Noordoostpolder | Gemeenteblad 2025, 440149 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Noordoostpolder | Gemeenteblad 2025, 440149 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Deze publicatie bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst. Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
De publicatie wordt standaard getoond met verschilmarkering. Door te kiezen voor ‘Was’ of ‘Wordt’ kunt u de voormalige of vernieuwde tekst op zichzelf bekijken.
Toon versie van document
Dit document bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst.
Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
Het college van Gemeente Noordoostpolder,
gelezen het voorstel met kenmerk @@ d.d. @@
gelet op het bepaalde in artikel 2.4 Omgevingswet de gemeenteraad bevoegd is het omgevingsplan gemeente Noordoostpolder te wijzigen;
gelet op het door de gemeenteraad genomen delegatiebesluit d.d. 13 december 2021, waarmee zij haar bevoegdheid tot wijzigen van het omgevingsplan in aangewezen categorieën delegeert aan het college van Burgemeester en Wethouders;
Overwegende dat:
het voorliggende wijzigingsbesluit valt in de aangewezen categorieën van het door de gemeenteraad genomen delegatiebesluit d.d. 13 december 2021, te weten categorie 1.d. hierin is overwogen dat projecten die op de ‘Uitzonderingenlijst adviesrecht raad’ staan gedelegeerd zijn aan het college van B&W;
het voorliggende wijzigingsbesluit valt in de aangewezen categorieën van het op 14 december 2024 door de gemeenteraad vastgestelde “uitzonderingenlijst adviesrecht raad”, te weten categorie 11 tot en met 14;
per 1 januari 2024 de Omgevingswet in werking is getreden, waarmee gemeente Noordoostpolder van rechtswege een omgevingsplan heeft, bestaande uit de bestaande ruimtelijke plannen, overgangsrecht in hoofdstuk 22 van het omgevingsplan (de bruidsschat) en enkele regels uit gemeentelijke verordeningen;
de regels van het van rechtswege verkregen omgevingsplan omgezet moet worden om te passen binnen de kaders van de Omgevingswet;
de gemeente de benodigde wijzigingen hiervoor voor 1 januari 2032 moet doorvoeren;
de gemeente deze wijzigingen gebiedsgericht uitvoert, waarbij nu de omzetting van de oude ruimtelijke plannen voor de kern Kraggenburg voorligt voor wijziging, zoals opgenomen in de motivering bij dit besluit;
in het kader van deze gebiedsgerichte aanpak op 1 oktober 2025 een kennisgeving van het voornemen is gepubliceerd met als titel 'Kennisgeving voornemen omgevingsplanwijziging Kraggenburg - Hemelwaterafvoer’;
het ontwerp wijzigingsbesluit Kraggenburg - Hemelwaterafvoer ter inzage heeft gelegen met als titel 'Ontwerpwijziging Omgevingsplan gemeente Noordoostpolder – Kraggenburg en Hemelwaterafvoer’;
tijdens deze periode er @ zienswijzen zijn ingediend;
er ten opzichte van de ontwerpwijziging geen/nog enkele ambtshalve wijzigingen zijn opgenomen, welke in bijlage II bij dit besluit staan uitgeschreven;
met dit besluit binnen het wijzigingsgebied de oude ruimtelijke plannen in het tijdelijke deel van het omgevingsplan vervallen uit het Digitaal Stelsel Omgevingswet door toepassing van de Pons.
besluit om de regels, opgenomen in bijlage A, als onderdeel van het Omgevingsplan gemeente Noordoostpolder vast te stellen.
"Omgevingsplan gemeente Noordoostpolder" opgenomen in Bijlage A wordt vastgesteld.
De ruimtelijke plannen, zoals aangegeven in de Motivering bij dit besluit, te laten vervallen ter plaatse van deze wijziging, behorende bij de locatie van de pons met identificatie @@
Aldus vastgesteld door Gemeente Noordoostpolder, DATUM
Aldus vastgesteld in de college d.d. @@
Burgemeester/secretaris
@@ @@
A
Hoofdstuk 1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bijlage I bij dit omgevingsplan bevat begripsbepalingen voor de toepassing van hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan.
Voor dit omgevingsplan gelden de begripsbepalingen in bijlage II.
Begripsbepalingen die, op de dag van de inwerkingtreding van de Omgevingswet, zijn opgenomen in de bijlage bij de Omgevingswet en in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan.
Voor dit omgevingsplan gelden ook de begripsbepalingen uit:
Dit artikel bevat geen juridische regels. Het zorgt voor de mogelijkheid om dienstverlening in het Digitaal Stelsel Omgevingswet mogelijk te maken.
B
Het opschrift van hoofdstuk 2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
C
Het opschrift van hoofdstuk 3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
D
Na hoofdstuk 3 worden vier hoofdstukken ingevoegd, luidende:
De locatie archeologisch waardevol gebied - aanwijzing is aangewezen als archeologisch waardevol gebied.
De locatie belemmeringzone rioolpersleiding – aanwijzing is aangewezen als belemmeringenzone rioolpersleiding.
De locatie belemmeringzone hoogspanningsverbinding bovengronds - aanwijzing is aangewezen als belemmeringenzone hoogspanningsverbinding bovengronds.
De locatie ecologisch waardevol gebied - aanwijzing is aangewezen als ecologische waardevol gebied.
De locatie hemelwater en grondwaterafvoer gebied - aanwijzing is aangewezen als gebied waarin het verboden is om hemelwater en grondwater te lozen in het openbare vuilwaterriool zoals bedoeld in artikel 3.3.1 van de Verordening fysieke leefomgeving gemeente Noordoostpolder.
Aan de regels in dit omgevingsplan wordt voldaan door degene die de activiteit verricht, tenzij anders is bepaald. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.
Activiteiten anders dan toegestaan in dit omgevingsplan zijn verboden.
Artikel 6.95 en artikel 7.68 zijn niet van toepassing op een activiteit die wordt verricht op een locatie binnen een afstand als bedoeld in:
artikel 4.421, eerste lid, onder b, of tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.472c, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.484, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.524, eerste of tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het derde lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.532, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.542, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.866, eerste of tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het derde lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.899, eerste lid, onder b, of derde lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.905, eerste lid, onder b, of tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het derde lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.914, eerste lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.962, eerste lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.1008, eerste lid, onder b, of tweede lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, het tweede lid, aanhef en onder b, of het derde lid van dat artikel van toepassing is; of
artikel 4.1101, eerste lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het tweede lid van dat artikel van toepassing is.
Hoofdstuk 6 is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken.
De regels in hoofdstuk 6 gelden binnen transitiefase Noordoostpolder
Degene die een bouwwerk gebruikt en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat dit gebruik tot gevaar voor de gezondheid of veiligheid kan leiden, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om dat gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren.
Degene die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn handelen of nalaten in, op of aan een bouwwerk overlast of hinder veroorzaakt of kan veroorzaken voor de omgeving, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die overlast of hinder te voorkomen of niet te laten voortduren. Het gaat daarbij in elk geval om overlast of hinder door:
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik van bouwwerken, bedoeld in afdeling 6.2 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.
De eigenaar of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het treffen van voorzieningen aan het open erf of terrein en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat de staat van het open erf of terrein tot gevaar voor de gezondheid of de veiligheid kan leiden, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om dat gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren.
Degene die een open erf of terrein gebruikt en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat dit gebruik tot gevaar voor de gezondheid of de veiligheid kan leiden, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om dat gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren.
Degene die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn handelen of nalaten op een open erf of terrein overlast of hinder veroorzaakt of kan veroorzaken voor de omgeving, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die overlast of hinder te voorkomen of niet te laten voortduren. Het gaat daarbij in elk geval om overlast of hinder door:
het op hinderlijke wijze verspreiden van rook, roet, walm, stof, stank, vocht of irriterend materiaal;
het veroorzaken van overlast door geluid, trilling, dieren of verontreiniging; en
het nalaten van het normale onderhoud waardoor het open erf of terrein zich niet in een zindelijke staat bevindt.
Met het oog op het beschermen van de gezondheid van de bewoners:
Het eerste lid is niet van toepassing op woonruimte waarin door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers opvang aan asielzoekers wordt geboden.
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid wordt een bouwwerk of een open terrein niet gebruikt als door of namens het bevoegd gezag is medegedeeld dat het gebruik in verband met bouwvalligheid van een in de nabijheid gelegen bouwwerk gevaarlijk is.
Op een open erf of terrein nabij een bouwwerk is geen brandgevaarlijke stof als bedoeld in tabel 6.1 aanwezig.
Het eerste lid is niet van toepassing als:
de in tabel 6.1 aangegeven toegestane hoeveelheid per stof niet wordt overschreden, waarbij de totale toegestane hoeveelheid stoffen 100 kilogram of liter is;
de stof deugdelijk is verpakt, waarbij:
de stof wordt gebruikt met inachtneming van de op de verpakking aangegeven gevaarsaanduidingen.
Het eerste lid is niet van toepassing op:
brandstof in het reservoir van een verbrandingsmotor;
brandstof in een verlichtings-, verwarmings- of ander warmteontwikkelend toestel;
voor consumptie bestemde alcoholhoudende dranken;
gasflessen tot een totale waterinhoud van 115 liter;
dieselolie, gasolie of lichte stookolie met een vlampunt tussen de 61 °C en 100 °C tot een totale hoeveelheid van 1.000 liter; en
brandgevaarlijke stoffen voor zover de aanwezigheid daarvan op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving of een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit is toegestaan.
Bij het berekenen van de toegestane hoeveelheid, bedoeld in het tweede lid, onder a, wordt een aangebroken verpakking als een volle meegerekend.
In afwijking van het derde lid, aanhef en onder e, is de aanwezigheid van meer dan 1.000 liter van een oliesoort als bedoeld in dat onderdeel toegestaan als die oliesoort op zodanige wijze wordt opgeslagen en gebruikt dat het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie en de ontwikkeling van brand voldoende worden voorkomen.
|
ADR-klasse1
|
Omschrijving
|
Verpakkingsgroep
|
Toegestane maximum hoeveelheid
|
|
2 UN 1950 spuitbussen & UN 2037 houders, klein, gas |
Gassen zoals propaan, zuurstof, acetyleen, aerosolen (spuitbussen) |
n.v.t. |
50 kg |
|
3 |
Brandbare vloeistoffen zoals bepaalde oplosmiddelen en aceton |
II |
25 liter |
|
3 excl. dieselolie, gasolie of lichte stookolie met een vlampunt tussen 61°C en 100°C |
Brandbare vloeistoffen zoals terpentine en bepaalde inkten |
III |
50 liter |
|
4.1, 4.2, 4.3 |
4.1: brandbare vaste stoffen, zelfontledende vaste stoffen en vaste ontplofbare stoffen in niet-explosieve toestand zoals wrijvingslucifers, zwavel en metaalpoeders 4.2: voor zelfontbranding vatbare stoffen zoals fosfor (wit of geel) en diethylzink 4.3: stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen zoals magnesiumpoeder, natrium en calciumcarbide |
II en III |
50 kg |
|
5.1 |
Brandbevorderende stoffen zoals waterstofperoxide |
II en III |
50 liter
|
|
5.2 |
Organische peroxiden zoals dicumyl peroxide en di-propionyl peroxide |
n.v.t. |
1 liter
|
Bij overschrijding van een waarde als bedoeld in artikel 5.89i lid 1 van het Besluit kwaliteit leefomgeving wordt een bodemgevoelig gebouw of een gedeelte daarvan, op een bodemgevoelige locatie alleen in gebruik genomen na de bouwactiviteit en nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop de sanerende of andere beschermende maatregelen, zoals bedoeld in artikel 5.89k van het Besluit kwaliteit leefomgeving, zijn getroffen.
Als ondergeschikt bijbehorend gebruik bij de ter plaatse in hoofdstuk 6 toegestane gebruiksactiviteiten zijn de volgende activiteiten en voorzieningen toegestaan:
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'openbaar nut activiteiten'.
Onder 'openbaar nut activiteiten' wordt verstaan: Het exploiteren van een voorziening ten dienste van een bedrijf, zoals bijvoorbeeld een zend-/ontvangstinstallatie, of een gas- en elektriciteitsbedrijf, dat opereert in een sector die beschouwd wordt van openbaar nut te zijn omdat het belangrijke producten of diensten ten nutte van het publiek levert. Daaronder niet begrepen gasdrukregel- en meetstations.
De regels in deze subparagraaf gelden voor openbaar nut activiteiten - toegestaan.
Artikel 6.10 Openbaar nut activiteiten - toegestaan
Het gebruik voor 'openbaar nut activiteiten' is toegestaan.
Artikel 6.11 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'openbaar nut activiteiten hoogspanningsverbinding'.
Onder 'openbaar nut activiteiten hoogspanningsverbinding' wordt verstaan: het exploiteren en beheren van een hoogspanningsverbinding.
De regels in deze subparagraaf gelden voor openbaar nut activiteiten hoogspanningsverbinding - toegestaan.
Artikel 6.12 Openbaar nut activiteiten hoogspanningsverbinding - toegestaan
Het gebruik voor 'openbaar nut activiteiten hoogspanningsverbinding' is toegestaan.
Artikel 6.13 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'openbaar nut activiteiten gasleiding'.
Onder 'openbaar nut activiteiten gasleiding' wordt verstaan: het exploiteren en beheren van een gasleiding.
De regels in deze subparagraaf gelden voor openbaar nut activiteiten gasleiding - toegestaan.
Artikel 6.14 Openbaar nut activiteiten gasleiding - toegestaan
Het gebruik voor 'openbaar nut activiteiten gasleiding' is toegestaan.
Artikel 6.15 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'agrarische activiteiten grondgebonden'.
Onder 'agrarische activiteiten grondgebonden' wordt verstaan: het uitoefenen van grondgebonden bedrijvigheid geheel of overwegend gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen van producten door het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waterhuishoudkundige voorzieningen, sloten en watergangen, extensieve openluchtrecreatie (zoals fiets- en voetpaden) en kavelpaden.
De regels in deze subparagraaf gelden voor agrarische activiteit grondgebonden - toegestaan.
Artikel 6.16 Agrarische activiteit grondgebonden - toegestaan
Het gebruik voor 'agrarische activiteit grondgebonden' is toegestaan.
Artikel 6.17 Toepassingsbereik
Deze subsubparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'bedrijfsactiviteiten ondergeschikte kantooractiviteiten' .
Onder 'bedrijfsactiviteiten ondergeschikte kantooractiviteiten' wordt verstaan: het uitoefenen van kantooractiviteiten uitsluitend ondergeschikt aan en ten behoeve van een ter plaatse in afdeling 6.4 toegestane bedrijfsactiviteit, mits de oppervlakte van die kantooractiviteiten niet meer bedraagt dan 30% van de vloeroppervlakte van het bijbehorende bedrijf.
De regels in deze subparagraaf gelden voor bedrijfsactiviteiten ondergeschikte kantooractiviteiten - toegestaan.
Artikel 6.18 Bedrijfsactiviteiten ondergeschikte kantooractiviteiten - toegestaan
Het gebruik voor 'bedrijfsactiviteiten ondergeschikte kantooractiviteiten' is toegestaan.
Artikel 6.19 Toepassingsbereik
Deze subsubparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'bedrijfsactiviteiten niet genoemd of hogere categorie'.
Onder 'bedrijfsactiviteiten niet genoemd of hogere categorie' wordt verstaan: het uitoefenen van een bedrijf dat niet genoemd is in de Staat van bedrijfsactiviteiten of die volgens de Staat van bedrijfsactiviteiten van een hogere categorie is dan toegestaan in paragraaf 6.4.2 tot en met 6.4.5.
De regels in deze subparagraaf gelden voor Bedrijfsactiviteiten niet genoemd of hogere categorie - vergunningplicht.
Artikel 6.20 Bedrijfsactiviteiten niet genoemd of hogere categorie - vergunningplicht
Het is verboden zonder omgevingsvergunning de gronden en bouwwerken te gebruiken voor 'bedrijfsactiviteiten niet genoemd of hogere categorie'.
Artikel 6.21 Bedrijfsactiviteiten niet genoemd of hogere categorie - beoordelingsregels
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.20 wordt alleen verleend als:
het betrokken bedrijf naar aard en invloed op de omgeving geacht kan worden te behoren tot de reeds toegestane categorie;
het geen vuurwerkbedrijf betreft;
er geen ovenevenredige aantasting plaatsvindt van:
er op basis van het 'Parkeerbeleid 2025' of de daarop volgende versie van het parkeerbeleid, voldoende parkeergelegenheid is.
Artikel 6.22 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'bedrijfsactiviteiten 1'.
Onder 'bedrijfsactiviteiten 1' wordt verstaan: het uitoefenen van een bedrijf genoemd in de categorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten.
De regels in deze subparagraaf gelden voor bedrijfsactiviteiten 1 - toegestaan.
Artikel 6.23 Bedrijfsactiviteiten 1 - toegestaan
Het gebruik voor 'bedrijfsactiviteiten 1' is toegestaan.
Artikel 6.24 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'bedrijfsactiviteiten 2'.
Onder 'bedrijfsactiviteiten 2' wordt verstaan: het uitoefenen van een bedrijf genoemd in de categorie 2 van Staat van bedrijfsactiviteiten.
De regels in deze subparagraaf gelden voor bedrijfsactiviteiten 2 - toegestaan.
Artikel 6.25 Bedrijfsactiviteiten 2 - toegestaan.
Het gebruik voor 'bedrijfsactiviteiten 2' is toegestaan.
Artikel 6.26 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'bedrijfsactiviteiten 3.1'.
Onder 'bedrijfsactiviteiten 3.1' wordt verstaan: het uitoefenen van een bedrijf genoemd in de categorie 3.1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten.
De regels in deze subparagraaf gelden voor bedrijfsactiviteiten 3.1 - toegestaan.
Artikel 6.27 Bedrijfsactiviteiten 3.1 - toegestaan
Het gebruik voor 'bedrijfsactiviteiten 3.1' is toegestaan.
Artikel 6.28 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'bedrijfsactiviteiten 3.2'.
Onder 'bedrijfsactiviteiten 3.2' wordt verstaan: het uitoefenen van een bedrijf genoemd in de categorie 3.2 van de Staat van bedrijfsactiviteiten.
De regels in deze subparagraaf gelden voor bedrijfsactiviteiten 3.2 - toegestaan.
Artikel 6.29 Bedrijfsactiviteiten 3.2 - toegestaan
Het gebruik voor 'bedrijfsactiviteiten 3.2' is toegestaan.
Artikel 6.30 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'bedrijfsactiviteiten jachtbouw'.
Onder 'bedrijfsactiviteiten jachtbouw' wordt verstaan: het vervaardigen en repareren van houten, kunststof en metalen schepen kleiner dan 25 m.
De regels in deze subparagraaf gelden voor bedrijfsactiviteiten jachtbouw - toegestaan.
Artikel 6.31 Bedrijfsactiviteiten jachtbouw - toegestaan
Het gebruik voor 'bedrijfsactiviteiten jachtbouw' is toegestaan.
Artikel 6.32 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'detailhandelsactiviteiten' op de eerste bouwlaag van een gebouw.
Onder 'detailhandelsactiviteiten' wordt verstaan: het uitoefenen van detailhandel, hieronder niet begrepen het te koop aanbieden van een motorbrandstoffen.
De regels in deze subparagraaf gelden voor detailhandelsactiviteiten - eerste bouwlaag - toegestaan.
Artikel 6.33 Detailhandelsactiviteiten algemeen - eerste bouwlaag - toegestaan
Het gebruik voor 'detailhandelsactiviteiten' is toegestaan.
Artikel 6.34 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'detailhandelsactiviteiten wooninrichting/stoffering'.
Onder 'detailhandelsactiviteiten wooninrichting/stoffering' wordt verstaan: het uitoefenen van detailhandel in wooninrichtingsartikelen en/of stofferingen.
De regels in deze subparagraaf gelden voor detailhandelsactiviteiten wooninrichting/stoffering - toegestaan.
Artikel 6.35 Detailhandelsactiviteiten wooninrichting/stoffering - toegestaan
Het gebruik voor 'detailhandelsactiviteiten wooninrichting/stoffering' is toegestaan.
Artikel 6.36 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'detailhandelsactiviteiten productiegebonden';
Onder 'detailhandelsactiviteiten productiegebonden' wordt verstaan: het uitoefenen van detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsactiviteit ondergeschikt is aan de op grond van afdeling 6.4 toegedeelde productieactiviteit;
De regels in deze subparagraaf gelden voor detailhandelsactiviteiten productiegebonden - toegestaan.
Artikel 6.37 Detailhandelsactiviteiten productiegebonden - toegestaan
Het gebruik voor 'detailhandelsactiviteiten productiegebonden' is toegestaan.
Artikel 6.38 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'detailhandelsactiviteiten in ABC-goederen';
Onder 'detailhandelsactiviteiten in ABC-goederen' wordt verstaan: het uitoefenen van detailhandel uitsluitend in auto's, boten, caravans, landbouwwerktuigen en grove bouwmaterialen;
De regels in deze subparagraaf gelden voor detailhandelsactiviteiten in ABC-goederen - toegestaan.
Artikel 6.39 Detailhandelsactiviteiten in ABC goederen - toegestaan
Het gebruik voor 'detailhandelsactiviteiten in ABC-goederen' is toegestaan.
Artikel 6.40 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'detailhandelsactiviteiten in brand- en explosiegevaarlijke stoffen';
Onder 'detailhandelsactiviteiten in brand- en explosiegevaarlijke stoffen' wordt verstaan: het uitoefenen van detailhandel uitsluitend in brand- en explosiegevaarlijke stoffen, mits dit geen onevenredig gevaar en/of hinder oplevert voor de directe omgeving. Hieronder niet begrepen het te koop aanbieden van een motorbrandstoffen.
De regels in deze subparagraaf gelden voor detailhandelsactiviteiten in brand- en explosiegevaarlijke stoffen - toegestaan.
Artikel 6.41 Detailhandelsactiviteiten in brand- en explosiegevaarlijke stoffen - toegestaan
Het gebruik voor 'detailhandelsactiviteiten in brand- en explosiegevaarlijke' stoffen is toegestaan.
Artikel 6.42 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'detailhandelsactiviteiten verkoop motorbrandstoffen'.
Onder 'detailhandelsactiviteiten verkoop motorbrandstoffen' wordt verstaan: het uitoefenen van detailhandel in uitsluitend motorbrandstoffen en daarbij behorende producten. Hieronder niet begrepen lpg.
De regels in deze subparagraaf gelden voor detailhandelsactiviteiten verkoop motorbrandstoffen - toegestaan.
Artikel 6.43 Detailhandelsactiviteiten verkoop motorbrandstoffen - toegestaan
Het gebruik voor 'detailhandelsactiviteiten verkoop motorbrandstoffen' is toegestaan.
Artikel 6.44 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'detailhandelsactiviteiten watersportbeurs'.
Onder 'detailhandelsactiviteiten watersportbeurs' wordt verstaan: het houden van een watersportbeurs met de bijbehorende detailhandel in aan watersport gerelateerde producten.
De regels in deze subparagraaf gelden voor detailhandelsactiviteiten watersportbeurs - toegestaan.
Artikel 6.45 Detailhandelsactiviteiten watersportbeurs - toegestaan
Het gebruik voor 'detailhandelsactiviteiten watersportbeurs' is toegestaan.
Artikel 6.46 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'dienstverlenende activiteiten' op de eerste bouwlaag van een gebouw.
Onder 'dienstverlenende activiteiten' wordt verstaan: het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij, het publiek rechtstreeks al dan niet via een balie te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.
De regels in deze subparagraaf gelden voor dienstverlenende activiteiten - eerste bouwlaag - toegestaan.
Artikel 6.47 Dienstverlenende activiteiten - eerste bouwlaag - toegestaan
Het gebruik voor 'dienstverlenende activiteiten ' is toegestaan.
Artikel 6.48 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'horeca 1 activiteiten'.
Onder 'horeca 1 activiteiten' wordt verstaan: het uitoefenen van een onderneming die gericht is op het bieden van logies (hotelactiviteit) en het verstrekken van maaltijden voor gebruik ter plaatse (restaurantactiviteit) met daarbij behorende terrassen. Hieronder niet begrepen een erotisch getinte vermaaksactiviteit.
De regels in deze subparagraaf gelden voor horeca 1 activiteiten - toegestaan.
Artikel 6.49 Horeca 1 activiteiten - toegestaan
Het gebruik voor 'horeca 1 activiteiten' is toegestaan.
Artikel 6.50 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'horeca 1 activiteiten' op de eerste bouwlaag van een gebouw.
Onder 'horeca 1 activiteiten' wordt verstaan: het uitoefenen van een onderneming die gericht is op het bieden van logies (hotelactiviteit) en het verstrekken van maaltijden voor gebruik ter plaatse (restaurantactiviteit) met daarbij behorende terrassen. Hieronder niet begrepen een erotisch getinte vermaaksactiviteit.
De regels in deze subparagraaf gelden voor horeca 1 activiteiten - eerste bouwlaag - toegestaan.
Artikel 6.51 Horeca 1 activiteiten - eerste bouwlaag - toegestaan
Het gebruik voor 'horeca 1 activiteiten' is toegestaan.
Artikel 6.52 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'horeca 2 activiteiten'.
Onder horeca 2 activiteiten wordt verstaan: het uitoefenen van een onderneming die gericht is op het ter plaatse verstrekken van dranken met daarbij behorende terrassen. Hieronder niet begrepen een erotisch getinte vermaaksactiviteit.
De regels in deze subparagraaf gelden voor horeca 2 activiteiten - toegestaan.
Artikel 6.53 Horeca 2 activiteiten - toegestaan
Het gebruik voor horeca 2 activiteiten is toegestaan.
Artikel 6.54 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'horeca 2 activiteiten' op de eerste bouwlaag van een gebouw.
Onder 'horeca 2 activiteiten' wordt verstaan: het uitoefenen van een onderneming die gericht is op het ter plaatse verstrekken van dranken met daarbij behorende terrassen. Hieronder niet begrepen een erotisch getinte vermaaksactiviteit.
De regels in deze subparagraaf gelden voor horeca 2 activiteiten - eerste bouwlaag - toegestaan.
Artikel 6.55 Horeca 2 activiteiten - eerste bouwlaag - toegestaan
Het gebruik voor 'horeca 2 activiteiten' is toegestaan.
Artikel 6.56 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'woonzorgactiviteiten'.
Onder 'woonzorgactiviteiten' wordt verstaan: het aanbieden en gebruiken van zorggerelateerde woonvormen voor bewoners en begeleiders.
De regels van de subparagraaf gelden voor woonzorgactiviteiten - toegestaan.
Artikel 6.57 Woonzorgactiviteiten - toegestaan
Het gebruik voor 'woonzorgactiviteiten' is toegestaan.
Artikel 6.58 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'woonzorgactiviteiten' op de eerste bouwlaag van een gebouw.
Onder 'woonzorgactiviteiten' wordt verstaan: het aanbieden en gebruiken van zorggerelateerde woonvormen voor bewoners en begeleiders.
De regels van de subparagraaf gelden voor woonzorgactiviteiten - eerste bouwlaag - toegestaan.
Artikel 6.59 Woonzorgactiviteiten - eerste bouwlaag - toegestaan
Het gebruik voor 'woonzorgactiviteiten' is toegestaan.
Artikel 6.60 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'medische activiteiten'.
Onder medische activiteiten wordt verstaan: het verlenen van medische en paramedische diensten.
De regels in deze subparagraaf gelden voor medische activiteiten - toegestaan.
Artikel 6.61 Medische activiteiten - toegestaan
Het gebruik voor 'medische activiteiten' is toegestaan
Artikel 6.62 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'medische activiteiten' op de eerste bouwlaag van een gebouw.
Onder 'medische activiteiten' wordt verstaan: het verlenen van medische en paramedische diensten.
De regels in deze subparagraaf gelden voor medische activiteiten - eerste bouwlaag - toegestaan.
Artikel 6.63 Medische activiteiten - eerste bouwlaag - toegestaan
Het gebruik voor 'medische activiteiten' is toegestaan.
Artikel 6.64 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'sociale activiteiten'.
Onder 'sociale activiteiten' wordt verstaan: het verlenen van sociale diensten. Daaronder niet begrepen een seksinrichting.
De regels in deze subparagraaf gelden voor sociale activiteiten - toegestaan.
Artikel 6.65 Sociale activiteiten - toegestaan
Het gebruik voor 'sociale activiteiten' is toegestaan.
Artikel 6.66 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'sociale activiteiten' op de eerste bouwlaag van een gebouw.
Onder 'sociale activiteiten' wordt verstaan: het verlenen van sociale diensten. Daaronder niet begrepen een seksinrichting.
De regels in deze subparagraaf gelden voor sociale activiteiten - eerste bouwlaag - toegestaan.
Artikel 6.67 Sociale activiteiten - eerste bouwlaag - toegestaan
Het gebruik voor 'sociale activiteiten' is toegestaan.
Artikel 6.68 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'opvangactiviteiten'.
Onder 'opvangactiviteiten' worden verstaan: het opvangen van personen, hieronder in ieder geval begrepen kinderopvang en dagbesteding.
De regels in deze subparagraaf gelden voor opvangactiviteiten - toegestaan.
Artikel 6.70 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'opvangactiviteiten' op de eerste bouwlaag van een gebouw.
Onder 'opvangactiviteiten' worden verstaan: het opvangen van personen, hieronder in ieder geval begrepen kinderopvang en dagbesteding.
De regels in deze subparagraaf gelden voor opvangactiviteiten - eerste bouwlaag - toegestaan.
Artikel 6.71 Opvangactiviteiten - eerste bouwlaag - toegestaan
Het gebruik voor 'opvangactiviteiten' is toegestaan.
Artikel 6.72 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'educatieve activiteiten'.
Onder 'educatieve activiteiten' worden verstaan: het verlenen van educatieve diensten.
De regels in deze subparagraaf gelden voor educatieve activiteiten - toegestaan.
Artikel 6.73 Educatieve activiteiten - toegestaan
Het gebruik voor 'educatieve activiteiten' is toegestaan.
Artikel 6.74 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'educatieve activiteiten' op de eerste bouwlaag van een gebouw.
Onder educatieve activiteiten worden verstaan: het verlenen van educatieve diensten.
De regels in deze subparagraaf gelden voor educatieve activiteiten - eerste bouwlaag - toegestaan.
Artikel 6.75 Educatieve activiteiten - eerste bouwlaag - toegestaan
Het gebruik voor 'educatieve activiteiten' is toegestaan.
Artikel 6.76 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'culturele activiteiten'.
Onder 'culturele activiteiten wordt verstaan: het verlenen van culturele diensten.
De regels in deze subparagraaf gelden voor culturele activiteiten - toegestaan.
Artikel 6.77 Culturele activiteiten - toegestaan
Het gebruik voor 'culturele activiteiten' is toegestaan.
Artikel 6.78 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'culturele activiteiten' op de eerste bouwlaag van een gebouw.
Onder 'culturele activiteiten' wordt verstaan: het verlenen van culturele diensten.
De regels in deze subparagraaf gelden voor culturele activiteiten - eerste bouwlaag - toegestaan.
Artikel 6.79 Culturele activiteiten - eerste bouwlaag - toegestaan
Het gebruik voor 'culturele activiteiten' is toegestaan.
Artikel 6.80 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'religieuze activiteiten'.
Onder religieuze activiteiten wordt verstaan: het houden van religieuze diensten en bijeenkomsten.
De regels in deze subparagraaf gelden voor religieuze activiteiten - toegestaan.
Artikel 6.81 Religieuze activiteiten toegestaan
Het gebruik voor 'religieuze' activiteiten is toegestaan.
Artikel 6.82 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'religieuze activiteiten' op de eerste bouwlaag van een gebouw.
Onder 'religieuze activiteiten' wordt verstaan: het houden van religieuze diensten en bijeenkomsten.
De regels in deze subparagraaf gelden voor religieuze activiteiten - eerste bouwlaag - toegestaan.
Artikel 6.83 Religieuze activiteiten - eerste bouwlaag - toegestaan
Het gebruik voor 'religieuze activiteiten' is toegestaan.
Artikel 6.84 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'begraafplaats activiteiten'.
Onder 'begraafplaats activiteiten' wordt verstaan: het uitoefenen van bij begraafplaats passende activiteiten, hieronder begrepen in ieder geval het houden van uitvaarten, begraven, bijzetten van urnen, het uitstrooien van as en het gedenken van overledenen.
De regels van de subparagraaf gelden voor begraafplaats activiteiten - toegestaan.
Artikel 6.85 Begraafplaats activiteiten - toegestaan
Het gebruik voor 'begraafplaats activiteiten' is toegestaan.
Artikel 6.86 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'sportactiviteiten'.
Onder 'sportactiviteiten' algemeen wordt verstaan: sporten en spelen, met het daarbij behorende gebruik van een sportkantine, het in stand houden van geluidwerende voorzieningen en het houden van kleinschalige evenementen. Met dien verstande dat gemotoriseerde en gemechaniseerde sporten en sporten met dieren zijn uitgesloten.
De regels in deze subparagraaf gelden voor sportactiviteiten - toegestaan.
Artikel 6.88 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'volkstuinactiviteiten'.
Onder 'volkstuinactiviteiten' wordt verstaan: het uitoefenen van niet-bedrijfsmatige tuinbouw.
De regels in deze subparagraaf gelden voor volkstuinactiviteiten - toegestaan.
Artikel 6.89 Volkstuinactiviteiten - toegestaan
Het gebruik voor 'volkstuinactiviteiten' is toegestaan.
Artikel 6.90 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'extensieve openluchtrecreatieve activiteiten';
Onder 'extensieve openluchtrecreatieve activiteiten' wordt verstaan: het recreëren in de open lucht waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte. Hieronder in ieder geval begrepen wandel-, ruiter- en fietspaden.
De regels in deze subparagraaf gelden voor extensieve openluchtrecreatie activiteiten - toegestaan.
Artikel 6.91 Extensieve openluchtrecreatieve activiteiten - toegestaan
Het gebruik voor 'extensieve openluchtrecreatieve activiteiten' is toegestaan.
Subsubparagraaf 6.11.1.1.1 Ondergeschikte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten - toegestaan
Artikel 6.92 Toepassingsbereik
Deze subsubparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'ondergeschikte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten'.
Onder 'ondergeschikte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten' wordt verstaan:
de uitoefening van een beroep op administratief, maatschappelijk, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig of een daarmee gelijk te stellen gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij in overwegende mate de woonactiviteit blijft behouden en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonactiviteit in overeenstemming is;
de uitoefening van activiteiten in de vorm van kantooractiviteiten, grafische vormgeving, media- en reclamediensten, advisering, financiële dienstverlening, digitale dienstverlening, handelsbemiddeling, reisbemiddeling, makelaardij, reparatie ten behoeve van particulieren (exclusief auto's en motorfietsen) of persoonlijke dienstverlening, of naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen activiteiten, die door hun beperkte omvang in of bij een woning met behoud van de woonactiviteit kan worden uitgeoefend, waarbij in overwegende mate de woonactiviteit blijft behouden en die een ruimtelijke uitwerking of uitstraling hebben die met de woonactiviteit in overeenstemming zijn.
De regels in deze subparagraaf gelden voor ondergeschikte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit - toegestaan.
Artikel 6.93 Ondergeschikte aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten - toegestaan
Het gebruik voor 'ondergeschikte aan huis verbonden beroep- of bedrijfsactiviteit' is toegestaan als:
de oppervlakte van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit niet meer bedraagt dan 30% van de oppervlakte van de woning;
de oppervlakte van een aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit niet meer bedraagt dan 60% van de toegelaten oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken;
de gezamenlijke oppervlakte voor aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteiten niet meer bedraagt dan 75 m2 per woning;
de uitstraling van de woning intact blijft;
er geen detailhandel wordt uitgeoefend;
het gebruik voor de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit geen onevenredig nadelige gevolgen heeft voor de afwikkeling van het verkeer;
op grond van het 'Parkeerbeleid 2025' of de daarop volgende versie van het parkeerbeleid, voldoende parkeergelegenheid is;
de aan huis verbonden beroeps- of bedrijfsactiviteit uitsluitend wordt uitgeoefend door een bewoner van de woning.
Artikel 6.94 Toepassingsbereik
Deze subsubparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'mantelzorgactivteiten'.
Onder 'mantelzorgactiviteiten' wordt verstaan: huisvesting in verband met mantelzorg in bestaande bouwwerken in of bij een woning.
Artikel 6.95 Mantelzorgactiviteiten - toegestaan
Het gebruik voor 'mantelzorgactiviteiten' is toegestaan.
Artikel 6.96 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'woonactiviteiten'.
Onder 'woonactiviteiten' wordt verstaan: het wonen in een woning, met dien verstande dat een vrijstaand bijbehorend bouwwerk niet wordt aangemerkt als woning.
De regels in deze subparagraaf gelden voor woonactiviteiten - toegestaan.
Artikel 6.97 Woonactiviteiten - toegestaan
Het gebruik voor 'woonactiviteiten' is toegestaan.
Het aantal woningen op de locatie maximum aantal woningen is maximaal het aangegeven aantal.
Artikel 6.98 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'woonactiviteiten ondergeschikte garageactiviteiten'.
Onder 'woonactiviteiten ondergeschikte garageactiviteiten' wordt verstaan: het gebruiken van garageboxen uitsluitend ten behoeve van in paragraaf 6.11.2.1 toegestane woonactiviteiten.
De regels in deze subparagraaf gelden voor woonactiviteiten ondergeschikte garageactiviteiten - toegestaan.
Artikel 6.99 Woonactiviteiten ondergeschikte garageactiviteiten - toegestaan
Het gebruik voor 'woonactiviteiten ondergeschikte garageactiviteiten' is toegestaan.
Artikel 6.100 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'bedrijfswoonactiviteiten'.
Onder 'bedrijfswoonactiviteiten' wordt verstaan: het wonen in een bedrijfswoning.
De regels in deze subparagraaf gelden voor bedrijfswoonactiviteiten - toegestaan.
Artikel 6.101 Bedrijfswoonactiviteiten - toegestaan
Het gebruik voor 'bedrijfwoonactiviteiten' is toegestaan.
Artikel 6.102 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'bedrijfswoonactiviteiten inpandig'.
Onder 'bedrijfswoonactiviteiten inpandig' wordt verstaan: het wonen in een bedrijfswoning in een bestaand bedrijfspand.
De regels in deze subparagraaf gelden voor bedrijfswoonactiviteiten inpandig - toegestaan.
Artikel 6.103 Bedrijfswoonactiviteiten inpandig - toegestaan
Het gebruik voor 'bedrijfswoonactiviteiten inpandig' is toegestaan.
Artikel 6.104 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'groenactiviteiten'.
Onder 'groenactiviteiten' wordt verstaan: het gebruiken en in stand houden van groenvoorzieningen in de open lucht, het gebruiken ten behoeve van de waterhuishouding en waterberging en het gebruiken als waterweg, parkeren en het houden van kleinschalige evenementen, met daarbijbehorende kunstwerken. Hieronder in ieder geval begrepen: spelen, recreatief sporten, verblijven, verpozen en verplaatsen mits naar aard en omvang passend bij de omgeving.
De regels in deze subparagraaf gelden voor groenactiviteit - toegestaan.
Artikel 6.105 Groenactiviteiten algemeen - toegestaan
Het gebruik voor 'groenactiviteiten' is toegestaan.
Artikel 6.106 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'verkeersactiviteiten'.
Onder 'verkeersactiviteiten' wordt verstaan: het afhandelen van verkeersbewegingen, het gebruiken als verblijfsgebied, parkeren en het houden van kleinschalige evenementen, met daarbijbehorende kunstwerken. Hieronder in ieder geval begrepen: spelen, recreatief sporten, verblijven, verpozen en verplaatsen mits naar aard en omvang passend bij de omgeving.
De regels in deze subparagraaf gelden voor verkeersactiviteit - toegestaan.
Artikel 6.107 Verkeersactiviteiten - toegestaan
Het gebruik voor 'verkeersactiviteiten' is toegestaan.
Artikel 6.108 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'wateractiviteiten'.
Onder 'wateractiviteiten' wordt verstaan: het gebruiken ten behoeve van de waterhuishouding en waterberging en het gebruiken als waterweg, met daarbijbehorende kunstwerken, recreatieve voorzieningen en oevers. Hieronder in ieder geval begrepen: spelen, recreatief sporten, verblijven, verpozen en verplaatsen mits naar aard en omvang passend bij de omgeving.
De regels in deze subparagraaf gelden voor wateractiviteiten - toegestaan.
Artikel 6.110 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'bosactiviteiten'.
Onder 'bosactiviteiten' wordt verstaan: het gebruiken en in stand houden van bos, het gebruiken ten behoeve van de waterhuishouding en waterberging, met daarbijbehorende kunstwerken. Hieronder in ieder geval begrepen: spelen, recreatief sporten, verblijven, verpozen en verplaatsen mits naar aard en omvang passend bij de omgeving.
De regels in deze subparagraaf gelden voor bosactiviteiten - toegestaan.
Artikel 6.112 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'kantooractiviteiten' op de eerste bouwlaag van een gebouw.
Onder 'kantooractiviteiten' wordt verstaan: het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
De regels in deze subparagraaf gelden voor kantooractiviteiten - eerste bouwlaag - toegestaan.
Artikel 6.113 Kantooractiviteiten - eerste bouwlaag - toegestaan
Het gebruik voor 'kantooractiviteiten' is toegestaan.
Artikel 6.114 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'kantooractiviteiten'.
Onder 'kantooractiviteiten' wordt verstaan: het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
De regels in deze subparagraaf gelden voor kantooractiviteit - vergunningplicht.
Artikel 6.115 Kantooractiviteiten - vergunningplicht
Het is verboden zonder omgevingsvergunning de gronden en bouwwerken te gebruiken voor 'kantooractiviteiten'.
Artikel 6.116 Kantooractiviteiten - beoordelingsregels
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.115 wordt slechts verleend als:
er geen onevenredige nadelige uitstraling plaatsvindt op de woonomgeving, waaronder in ieder geval wordt begrepen dat er geen onevenredige zware belasting van de verkeersafwikkeling plaatsvindt;
binnen het gebied kantooractiviteit - sacristie Kraggenburg - vergunningplicht geldt dat de uitstraling van de kerk als woongebouw behouden blijft;
er op basis van het 'Parkeerbeleid 2025' of de daarop volgende versie, voldoende parkeergelegenheid is.
Artikel 6.117 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'ondergeschikte gebruiksactiviteiten - opslag tweede en verdere bouwlaag'.
Onder 'ondergeschikte gebruiksactiviteiten - opslag tweede en verdere bouwlaag' wordt verstaan: het opslaan van goederen op de tweede en verdere bouwlagen ten behoeve van op de eerste bouwlaag in hoofdstuk 6 toegestane activiteiten.
De regels in deze subparagraaf gelden voor ondergeschikte gebruiksactiviteiten - opslag tweede en verdere bouwlaag - toegestaan.
Artikel 6.118 Ondergeschikte gebruiksactiviteiten - opslag tweede en verdere bouwlaag - toegestaan
Het gebruik voor 'ondergeschikte gebruiksactiviteiten - opslag tweede en verdere bouwlaag' is toegestaan.
Artikel 6.119 Toepassingsbereik
Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor 'ondergeschikte gebruiksactiviteiten - kantooractiviteiten tweede en verdere bouwlaag'.
Onder 'ondergeschikte gebruiksactiviteiten - kantooractiviteiten tweede en verdere bouwlaag' wordt verstaan: het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen, op de tweede en verdere bouwlagen ten behoeve van op de eerste bouwlaag in hoofdstuk 6 toegestane activiteiten.
De regels in deze subparagraaf gelden voor ondergeschikte gebruiksactiviteiten - kantooractiviteiten tweede en verdere bouwlaag - toegestaan.
Hoofdstuk 7 is van toepassing op het bouwen, verbouwen en in stand houden van bouwwerken.
De regels in hoofdstuk 7 gelden binnen transitiefase Noordoostpolder.
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Met het bouwen van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit of een omgevingsplanactiviteit is verleend wordt, onverminderd de aan de vergunning verbonden voorschriften, niet begonnen voordat voor zover nodig:
de rooilijnen of bebouwingsgrenzen op het bouwterrein zijn uitgezet; en
het straatpeil is uitgezet.
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid is een voorziening voor het afnemen en gebruiken van elektriciteit in een bouwwerk aangesloten op het distributienet voor elektriciteit als de aansluitafstand niet groter is dan 100 m of groter is dan 100 m en de aansluitkosten niet hoger zijn dan bij een aansluitafstand van 100 m.
Het eerste lid is niet van toepassing op het bouwen van een woonactiviteit voor particulier eigendom of een drijvend bouwwerk.
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid is een voorziening voor het afnemen en gebruiken van gas in een bouwwerk aangesloten op het distributienet voor gas als:
Het eerste lid is niet van toepassing op het bouwen van een woonactiviteit voor particulier eigendom of een drijvend bouwwerk.
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid en de energiezuinigheid en de bescherming van het milieu is een te bouwen bouwwerk met een of meer verblijfsgebieden aangesloten op het in het warmteplan bedoelde distributienet voor warmte als:
het in het warmteplan geplande aantal aansluitingen op het distributienet op het moment van de indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit met betrekking tot een bouwwerk nog niet is bereikt; en
de aansluitafstand niet groter is dan 40 m of groter is dan 40 m en de aansluitkosten niet hoger zijn dan bij een aansluitafstand van 40 m.
Een gelijkwaardige maatregel voor een aansluiting op het distributienet voor warmte heeft ten minste dezelfde mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu als wordt bereikt met de in het warmteplan voor die aansluiting opgenomen mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu.
Onverminderd het vierde lid, zijn het eerste en tweede lid niet van toepassing op het bouwen van een woonactiviteit voor particulier eigendom of een drijvend bouwwerk.
Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet op grond van artikel 9.2, tiende lid, van het Bouwbesluit 2012 voor een gebied een aansluitplicht op het distributienet voor warmte geldt, blijft die aansluitplicht voor dat gebied van toepassing.
Met het oog op het beschermen van de gezondheid is een voorziening voor het afnemen en gebruiken van drinkwater in een bouwwerk aangesloten op het distributienet voor drinkwater als de aansluitafstand niet groter is dan 40 m of groter is dan 40 m en de aansluitkosten niet hoger zijn dan bij een aansluitafstand van 40 m.
Met het oog op het beschermen van de gezondheid ligt een ondergrondse doorvoer van een voorziening voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater en hemelwater door een uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk zoveel mogelijk haaks op de scheidingsconstructie.
De gebouwaansluiting van een voorziening voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater en hemelwater op de op het eigen erf of terrein gelegen riolering of een andere voorziening voor afvoer van afvalwater is zodanig dat bij zetting de dichtheid van de aansluiting en de afvoer gehandhaafd blijft.
Een terreinleiding waardoor huishoudelijk afvalwater wordt geleid:
Bij maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 5.3 kan in ieder geval worden bepaald:
als voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater een openbaar vuilwaterriool of een ander passend systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet aanwezig is waarop kan worden aangesloten: op welke plaats, op welke hoogte en met welke inwendige middellijn de voor aansluiting van een voorziening voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater op dat riool of systeem noodzakelijke perceelaansluitleiding bij de gevel van het bouwwerk of de grens van het erf of terrein wordt aangelegd;
als voor de afvoer van hemelwater een openbaar hemelwaterstelsel of een openbaar vuilwaterriool aanwezig is waarop kan worden aangesloten, en hemelwater op dat stelsel of riool mag worden gebracht: op welke plaats, op welke hoogte en met welke inwendige middellijn de voor aansluiting van een voorziening voor de afvoer van hemelwater op dat stelsel of riool noodzakelijke perceelaansluitleiding bij de gevel van het bouwwerk of de grens van het erf of terrein wordt aangelegd; en
of, en zo ja welke voorzieningen in de afvoervoorziening of de op het erf of terrein gelegen riolering moeten worden aangebracht om het functioneren van de afvoervoorzieningen, naburige aansluitingen en de openbare voorzieningen voor de inzameling en het transport van afvalwater te waarborgen.
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid heeft een bouwwerk een toereikende bluswatervoorziening, tenzij de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk dat niet vereist.
De afstand tussen de bluswatervoorziening en een brandweeringang als bedoeld in artikel 3.129 of 4.226 van het Besluit bouwwerken leefomgeving of, als deze niet aanwezig is, een toegang van het bouwwerk is ten hoogste 40 m.
De bluswatervoorziening is onbeperkt toegankelijk voor bluswerkzaamheden.
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid ligt tussen de openbare weg en ten minste een toegang van een gebouw of ander bouwwerk voor het verblijven van personen een verbindingsweg die geschikt is voor voertuigen van de brandweer en andere hulpverleningsdiensten.
Het eerste lid is niet van toepassing:
op een gebruiksfunctie met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 1.000 m2 en een vuurbelasting van ten hoogste 500 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090;
op een bouwwerk met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m2;
op een lichte industriefunctie alleen voor het bedrijfsmatig telen, kweken of opslaan van gewassen of daarmee vergelijkbare producten, met een permanente vuurbelasting van ten hoogste 150 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090;
als de toegang van het bouwwerk op ten hoogste 10 m van een openbare weg ligt; of
als de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk geen verbindingsweg vereist.
Tenzij elders in dit omgevingsplan of een gemeentelijke verordening anders bepaald, heeft een verbindingsweg:
Een verbindingsweg is over de voorgeschreven hoogte en breedte, bedoeld in het derde lid, vrijgehouden voor voertuigen van de brandweer en andere hulpverleningsdiensten.
Hekwerken die een verbindingsweg afsluiten, kunnen door hulpdiensten snel en gemakkelijk worden geopend of worden ontsloten met een systeem dat in overleg met het bevoegd gezag is bepaald.
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid zijn bij een bouwwerk voor het verblijven van personen zodanige opstelplaatsen voor brandweervoertuigen dat een doeltreffende verbinding tussen die voertuigen en de bluswatervoorziening kan worden gelegd.
Het eerste lid is niet van toepassing:
op een gebruiksfunctie met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 1.000 m2 en een vuurbelasting van ten hoogste 500 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090;
op een bouwwerk met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m2;
op een lichte industriefunctie alleen voor het bedrijfsmatig telen, kweken of opslaan van gewassen of daarmee vergelijkbare producten, met een permanente vuurbelasting van ten hoogste 150 MJ/m2, bepaald volgens NEN6090;
als de toegang van het bouwwerk op ten hoogste 10 m van een openbare weg ligt; of
als de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk geen verbindingsweg vereist.
De afstand tussen een opstelplaats en een brandweeringang als bedoeld in artikel 3.129 of 4.226 van het Besluit bouwwerken leefomgeving of, als deze niet aanwezig is, een toegang van het bouwwerk is ten hoogste 40 m.
Een opstelplaats voor brandweervoertuigen is over de hoogte en breedte, bedoeld in artikel 7.10, derde lid, vrijgehouden voor brandweervoertuigen.
Hekwerken die een opstelplaats afsluiten, kunnen door hulpdiensten snel en gemakkelijk worden geopend of worden ontsloten met een systeem dat in overleg met het bevoegd gezag is bepaald.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden de waarden die daarin in m of m2 zijn uitgedrukt op de volgende wijze gemeten:
afstanden loodrecht;
hoogten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven; en
maten buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot ten hoogste 0,5 m buiten beschouwing blijven.
Voor de toepassing van het eerste lid, aanhef en onder b, wordt een bouwwerk, voor zover dit zich bevindt op een erf- of perceelgrens, gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt terrein het hoogst is.
Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt huisvesting in verband met mantelzorg aangemerkt als functioneel verbonden met het hoofdgebouw.
Het veranderen van een bouwwerk, zoals bedoeld in dit hoofdstuk, is toegestaan als wordt voldaan aan de volgende eisen:
het betreft geen uitbreiding van de bebouwde oppervlakte;
het betreft geen uitbreiding van het bouwvolume; en
het betreft geen bouwwerk als bedoeld in artikel 2.29, onder b tot en met r, van het Besluit bouwwerken leefomgeving dat niet voldoet aan de voor dat bouwwerk in die onderdelen gestelde eisen.
Aanvullend op de beoordelingsregels in paragraaf 7.2.1, 7.3.1 en 7.4.2 wordt binnen de transitiefase Noordoostpolder de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.43, 7.54 en 7.73 alleen verleend als de activiteit niet in strijd is met de in dit omgevingsplan gestelde regels over het bouwen, in stand houden en gebruiken van bouwwerken, met uitzondering van artikelen 6.2, 6.4 en 6.5.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning, zoals bedoeld in artikel 7.43, 7.54, en 7.73, worden voor de toetsing aan dit omgevingsplan in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden verstrekt met een duidelijke maatvoering en schaalaanduiding:
een opgave van de bouwkosten;
het beoogde en het huidige gebruik van het bouwwerk en de bijbehorende gronden waarop de aanvraag betrekking heeft;
een opgave van de bruto inhoud in m3 en de bruto vloeroppervlakte in m2 van het deel van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft;
een situatietekening van de bestaande toestand en een situatietekening van de nieuwe toestand , met daarop:
de afmetingen van het perceel en bebouwd oppervlak;
de situering van het bouwwerk ten opzichte van de perceelsgrenzen en de wegzijde;
de wijze waarop de locatie wordt ontsloten;
het beoogd gebruik van de gronden behorende bij het voorgenomen bouwwerk;
de maatvoering weergegeven in een schaal die niet kleiner is dan 1:1000;
een plattegrond met een schaal die niet kleiner is dan:
de hoogte van het bouwwerk ten opzichte van het straatpeil en het aantal bouwlagen;
de inrichting van parkeervoorzieningen op het eigen terrein;
in gevallen als bedoeld in artikel 7.20 dienen ook de volgende gegevens en bescheiden ingediend te worden voor de toetsing aan de regels over het uiterlijk van bouwwerken, beoordeeld volgens de op dat moment geldende 'beleidsregel uiterlijk bouwwerken':
tekeningen van alle gevels van het bouwwerk, inclusief de gevels van belendende bebouwing, waaruit blijkt hoe het geplande bouwwerk in de directe omgeving past;
principedetails van gezichtsbepalende delen van het bouwwerk in een schaal van 1:5, 1:10 of 1:20;
een opgave van de toe te passen bouwmaterialen in de uitwendige scheidingsconstructie en de kleur daarvan, waaronder in ieder geval het materiaal en de kleur van de gevels, het voegwerk, kozijnen, ramen en deuren, balkonhekken, dakgoten, boeidelen en de dakbedekking (dit aanvraagvereiste is alleen van toepassing op hoofdgebouwen);
in geval van een bedrijfsgebouw een opgave van de RAL kleur;
overige gegevens en bescheiden die samenhangen met een eventueel benodigde toetsing aan dit omgevingsplan.
De afdelingen 7.4 en 7.5 zijn niet van toepassing op een activiteit die wordt verricht in, aan, op of bij een bouwwerk dat is gebouwd of in stand wordt gehouden of wordt gebruikt zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning.
Bij de toepassing van de artikelen in afdeling 7.4 en 7.5 blijft het aantal woningen gelijk, tenzij het bij een bijbehorend bouwwerk of een uitbreiding daarvan of een bestaand bouwwerk als bedoeld in artikel 6.95 gaat om huisvesting in verband met mantelzorg.
Artikel 7.18 Repressief welstand [22.7]
Binnen transitiefase Noordoostpolder mag het uiterlijk van de volgende bouwwerken niet in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de op dat moment geldende 'beleidsregel uiterlijk bouwwerken':
De regels in deze subparagraaf zijn gesteld met oog op de bescherming van het uiterlijk van bouwwerken.
Artikel 7.20 Bouwen beleidsregel uiterlijk bouwwerken – vergunningsplicht
Binnen transitiefase Noordoostpolder - beleidsregel uiterlijk bouwwerken is het verboden om zonder omgevingsvergunning een bijbehorend bouwwerk te bouwen.
Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken waarvoor in de op dat moment geldende 'beleidsregel uiterlijk bouwwerken' geen regels gesteld zijn.
Artikel 7.21 Beoordelingsregel beleidsregel bouwen uiterlijk bouwwerken [22.29, lid 1, onder b en lid 2, onder b]
Binnen transitiefase Noordoostpolder - beleidsregel uiterlijk bouwwerken wordt een omgevingsvergunning als bedoeld in artikelen 7.20, 7.43, 7.54 en 7.73 uitsluitend verleend als het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de op dat moment geldende 'beleidsregel uiterlijk bouwwerken'.
Het eerste lid is niet van toepassing als het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning in afwijking van het eerste lid toch moet worden verleend.
Artikel 7.22 Bouwen beleidsregel uiterlijk bouwwerken - specifieke aanvraagvereisten
Binnen transitiefase Noordoostpolder - beleidsregel uiterlijk bouwwerken geldt bij een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikelen 7.20, 7.43, 7.54 en 7.73 aanvullend op de aanvraagvereisten in artikel 7.16 dat een advies zoals vereist op grond van de op dat moment geldende 'beleidsregel uiterlijk bouwwerken' wordt verstrekt.
De regels in deze subparagraaf zijn gesteld met oog op bescherming van de hoogspanningsverbinding bovengronds.
Artikel 7.28 Bouwen binnen belemmeringszone hoogspanningsverbinding bovengronds - vergunningplicht
Binnen het gebied zoals aangewezen in artikel 4.3, is het verboden om zonder omgevingsvergunning een bijbehorend bouwwerk of een ander bouwwerk te bouwen.
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op andere bouwwerken voor het functioneren en/of veiligheid van de hoogspanningsverbinding tot een maximale bouwhoogte van 2 meter.
Artikel 7.29 Beoordelingsregel bouwen binnen belemmeringszone hoogspanningsverbinding bovengronds
Binnen het gebied zoals aangewezen in artikel 4.3 wordt de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.28, 7.43, 7.54 en 7.73 uitsluitend verleend als uit een advies van de leidingbeheerder blijkt dat de veiligheid van de leiding niet wordt geschaad.
Artikel 7.30 Bouwen binnen belemmeringszone hoogspanningsverbinding bovengronds - specifieke aanvraagvereisten
Binnen het gebied zoals aangewezen in artikel 4.3 geldt bij een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.28, 7.43, 7.54 en 7.73 aanvullend op de aanvraagvereisten in artikel 7.16 dat een advies van de leidingbeheerder moet worden verstrekt.
De regels in deze subparagraaf zijn gesteld met oog op:
de instandhouding en ontwikkeling van wateren van het hoogste ecologische niveau alsmede de bescherming van toestromende A-watergangen door middel van het inrichten van beschermingszones, gericht op:
de instandhouding en/of ontwikkeling van ter plaatse voorkomende dan wel aan deze gronden eigen landschaps- en natuur(wetenschappe)lijke waarden.
Artikel 7.32 Bouwen binnen belemmeringenzone ecologisch waardevol gebied – vergunningsplicht
Binnen het gebied zoals aangewezen in artikel 4.4 is het verboden om zonder omgevingsvergunning een bijbehorend bouwwerk of een ander bouwwerk te bouwen.
Artikel 7.33 Beoordelingsregel bouwen binnen belemmeringszone ecologisch waardevol gebied
Binnen het gebied zoals aangewezen in artikel 4.4 wordt een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.32, 7.43, 7.54 en 7.73 uitsluitend verleend als uit een rapport blijkt dat de ecologische waarde van de gronden in voldoende mate is vastgesteld en er geen onevenredige aantasting plaatsvindt.
Artikel 7.34 Bouwen binnen belemmeringszone ecologisch waardevol gebied - specifieke aanvraagvereisten
Binnen het gebied zoals aangewezen in artikel 4.4 geldt bij een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.32, 7.43, 7.54 en 7.73 aanvullend op de aanvraagvereisten in artikel 7.16 dat een advies van de waterbeheerder moet worden verstrekt.
Aanvullend op de beoordelingsregels in paragraaf 7.2.1, 7.3.1, 7.4.2 wordt binnen transitiefase Noordoostpolder de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.43, 7.54 en 7.73 alleen verleend als de activiteit betrekking heeft op een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie en:
de toelaatbare kwaliteit van de bodem niet wordt overschreden; of
bij overschrijding van de toelaatbare kwaliteit van de bodem: als aannemelijk is dat een sanerende of andere beschermende maatregelen wordt getroffen. Een sanerende of andere beschermende maatregel is in ieder geval een sanering overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
De toelaatbare kwaliteit van de bodem, bedoeld in het eerste lid is de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in bijlage IIA bij het Besluit activiteiten leefomgeving.
Er is sprake van overschrijding van de toelaatbare kwaliteit als voor ten minste één stof de gemiddelde gemeten concentratie in meer dan 25 m3 bodemvolume hoger is dan de interventiewaarde bodemkwaliteit.
Het zinsdeel “in meer dan 25 m3 bodemvolume” in het derde lid is niet van toepassing voor zover het gaat om aanwezigheid van asbest.
Aan een omgevingsvergunning voor een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie die is verleend met toepassing van artikel 7.35, eerste lid, aanhef en onder b, wordt in ieder geval het voorschrift verbonden dat het gebouw, of een gedeelte daarvan, alleen in gebruik wordt genomen nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop er een of meer sanerende of andere beschermende maatregelen zijn getroffen als bedoeld in artikel 7.35.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit met betrekking tot een bouwwerk zijnde een bodemgevoelig gebouw en de meldingsplicht zoals bedoeld in artikel 6.7 worden voor de toetsing aan dit omgevingsplan in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
de onderzoeken, bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving, tenzij het gaat om een locatie die is aangewezen in dit omgevingsplan waar een overschrijding van de toelaatbare kwaliteit, bedoeld in artikel 7.35, redelijkerwijs is uit te sluiten; en
als de toelaatbare kwaliteit, bedoeld in artikel 7.35, wordt overschreden: gegevens en bescheiden die aannemelijk maken dat een sanerende of andere beschermende maatregel wordt getroffen, tenzij het gaat om een locatie die is aangewezen in dit omgevingsplan waar een overschrijding van de toelaatbare kwaliteit, bedoeld in artikel 7.35, redelijkerwijs is uit te sluiten.
Het is verboden om een bouwwerk in stand te houden indien op grond van artikel 7.43, 7.54 en 7.73 voor de bouw daarvan een omgevingsvergunning nodig is en deze niet verleend is.
De regels in deze paragraaf zijn opgesteld met het oog op het realiseren van voldoende parkeergelegenheid.
Voor een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.43, 7.54 en 7.73 wordt er op basis van 'Parkeerbeleid 2025' of de daarop volgende versie, getoetst of er voldoende parkeergelegenheid is.
Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, wordt een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.43, 7.54 en 7.73 uitsluitend verleend indien aan of in dat bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein bij het bouwwerk wordt voorzien in die ruimte. Deze bepaling geldt niet:
Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen en in stand houden van gebouwen.
De regels in deze paragraaf gelden binnen gebouw bouwen - vergunningplicht.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een gebouw te bouwen en in stand te houden.
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.43 wordt uitsluitend verleend als de bouwhoogte niet meer bedraagt dan de maximum bouwhoogte - gebouw.
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.43 wordt uitsluitend verleend als de goothoogte niet meer bedraagt dan de maximum goothoogte - gebouw.
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.43 wordt uitsluitend verleend als de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan het maximum gezamenlijke oppervlakte - gebouw.
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.43 wordt uitsluitend verleend als het bebouwingspercentage niet meer bedraagt dan het maximum bebouwingspercentage - gebouw.
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.43 wordt uitsluitend verleend als de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens niet minder bedraagt dan de minimum afstand zijdelingse perceelsgrens - gebouw.
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.43 wordt uitsluitend verleend als de inhoud van de bedrijfswoning niet meer bedraagt dan de maximum inhoud - gebouw.
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.43 wordt uitsluitend verleend als de goothoogte van de bedrijfswoning niet meer bedraagt dan de maximum goothoogte - bedrijfswoning.
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.43 voor een berging op een volkstuin wordt uitsluitend verleend als:
Er niet meer dan één gezamenlijk gebouw per volkstuincomplex gebouwd wordt;
De oppervlakte niet meer dan maximum oppervlakte - gezamenlijk gebouw volkstuincomplex bedraagt;
De goothoogte niet meer dan maximum goothoogte - gezamenlijk gebouw volkstuincomplex bedraagt.
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.43 voor een berging op een volkstuin wordt uitsluitend verleend als:
Er niet meer dan één berging per volkstuin wordt gebouwd;
De totale oppervlakte niet meer dan maximum oppervlakte - berging volkstuin bedraagt;
De goothoogte niet meer dan maximum bouwhoogte - berging volkstuin bedraagt.
Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen en in stand houden van hoofdgebouwen.
De regels in deze paragraaf gelden binnen hoofdgebouw bouwen - vergunningplicht
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een hoofdgebouw te bouwen en in stand te houden.
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.54 wordt uitsluitend verleend als de goothoogte van het hoofdgebouw niet minder bedraagt dan de minimum goothoogte - hoofdgebouw.
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.54 wordt uitsluitend verleend als de goothoogte van het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan de maximum goothoogte - hoofdgebouw.
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.54 wordt uitsluitend verleend als de bouwhoogte van het hoofdgebouw niet minder bedraagt dan de minimum bouwhoogte - hoofdgebouw.
De omgevingsvergunning bedoeld als in artikel 7.54 wordt uitsluitend verleend als de bouwhoogte van het hoofdgebouw niet meer bedraagt dan de maximum bouwhoogte - hoofdgebouw.
De omgevingsvergunning bedoeld als in artikel 7.54 wordt uitsluitend verleend als de dakhelling niet minder bedraagt dan de minimum dakhelling - hoofdgebouw.
De omgevingsvergunning bedoeld als in artikel 7.54 wordt uitsluitend verleend als de dakhelling niet meer bedraagt dan de maximum dakhelling - hoofdgebouw.
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.54 wordt voor een hoofdgebouw met een plat dak uitsluitend verleend binnen hoofdgebouw bouwen (plat dak) - vergunningplicht.
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.54 voor een vrijstaand woonhuis wordt uitsluitend verleend als:
het een vrijstaand woonhuis betreft binnen hoofdgebouw bouwen (vrijstaand woonhuis) - vergunningplicht;
de afstand van de vrijstaande zijgevel van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens niet minder bedraagt dan 3 m, met dien verstande dat dit bij geschakelde bouw voor één zijgevel geldt;
de breedte van het hoofdgebouw niet minder bedraagt dan 6 m.
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.54 voor een twee-aaneen gebouwd woonhuis wordt uitsluitend verleend als:
het een twee-aaneen gebouwd woonhuis betreft binnen hoofdgebouw bouwen (twee-aaneen woonhuis) - vergunningplicht;
de afstand van de vrijstaande zijgevel van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens niet minder bedraagt dan 3 m;
de breedte van het hoofdgebouw niet minder bedraagt dan 5 m.
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.54 voor een aaneen gebouwd woonhuis wordt uitsluitend verleend als:
het een aaneen gebouwd woonhuis betreft binnen hoofdgebouw bouwen (aaneen gebouwd woonhuis) - vergunningplicht;
binnen minimum afstand zijdelingse perceelsgrens (2m)– hoofdgebouw (aaneen gebouwd) de afstand van de vrijstaande zijgevel van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens niet minder bedraagt dan 2m;
als de breedte van het hoofdgebouw niet minder bedraagt dan 4,5 m.
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.54 wordt binnen hoofdgebouw bouwen (woongebouw gestapeld) - vergunningplicht uitsluitend verleend als het een woongebouw betreft.
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 7.54 wordt uitsluitend verleend als de nokrichting evenwijdig is aan de langste zijde binnen hoofdgebouw bouwen (nokrichting evenwijdig) - vergunningplicht.
Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen en in stand houden van bijbehorende bouwwerken.
De regels in deze paragraaf gelden binnen bijbehorend bouwwerk bouwen - toegestaan.
Het bouwen van een bijbehorend bouwwerk is toegestaan als:
het bijbehorende bouwwerk op de grond staat;
het bijbehorende bouwwerk gelegen is in het 'specifiek bebouwingsgebied - I';
de totale oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een 'specifiek bebouwingsgebied - I' kleiner of gelijk aan 200 m2 , niet meer bedraagt dan '60%' van dat 'specifiek bebouwingsgebied - I';
de totale oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een 'specifiek bebouwingsgebied - I' groter dan 200 m2 , niet meer bedraagt dan 120 m2 , vermeerderd met 5% van het van het 'specifiek bebouwingsgebied - I' dat groter is dan 200 m2, tot een maximum van in totaal 200 m2;
de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk in het achtererfgebied niet meer bedraagt dan 6 m;
de bouwhoogte van een aangebouwd of een uitgebouwd bijbehorend bouwwerk in het achtererfgebied niet meer bedraagt dan de bouwhoogte van het hoofdgebouw, verminderd met 2 m;
de bouwhoogte van een bijbehorend bouwwerk in het zijerfgebied niet meer bedraagt dan 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie tussen de eerste en de tweede bouwlaag, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 4 m;
de goothoogte van het bijbehorend bouwwerk, voor zover op een afstand van meer dan 4 m van het oorspronkelijke hoofdgebouw, niet meer bedraagt dan 3 m, met dien verstande dat die mag worden verhoogd tot ten hoogste 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie tussen de eerste en de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw;
de goothoogte van het bijbehorend bouwwerk, voor zover op een afstand van niet meer dan 4 m van het oorspronkelijke hoofdgebouw, niet meer bedraagt dan 5 m, met dien verstande dat de goothoogte niet hoger mag zijn dan 0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie tussen de eerste en de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw of de bouwhoogte van het hoofdgebouw;
de dakhelling van het bijbehorend bouwwerk, voor zover op een afstand van meer dan 4 m van het oorspronkelijke hoofdgebouw, niet meer bedraagt dan 55o;
het bijbehorende bouwwerk, voor zover op een afstand van meer dan 4 m van het oorspronkelijke hoofdgebouw, functioneel ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, tenzij het gaat om huisvesting in verband met mantelzorg;
het verblijfsgebied, bij meer dan één bouwlaag, uitsluitend op de eerste bouwlaag is gelegen;
het bijbehorend bouwwerk niet voorzien is van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte;
het geen uitbreiding van of gelegen aan of bij een woonwagen betreft;
het geen uitbreiding van of gelegen aan of bij een hoofdgebouw betreft waarvoor in de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit of de omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit is bepaald dat de vergunninghouder na het verstrijken van een bij die vergunning gestelde termijn verplicht is de voor de verlening van de vergunning bestaande toestand te hebben hersteld;
het geen uitbreiding van of gelegen aan of bij een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf door één huishouden betreft;
het een bodemgevoelig gebouw is, de oppervlakte niet meer bedraagt dan 50 m2.
Als een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 7.68, bestaat uit een deel dat op meer, en een deel dat op minder dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw is gelegen zonder een inwendige scheidingsconstructie tussen beide delen, is op het deel dat op minder dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw is gelegen artikel 7.68, onder k, van overeenkomstige toepassing.
Als een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 7.68, wordt gebruikt voor huisvesting in verband met mantelzorg, gelden in plaats van de in artikel 7.68, onder c en d, gestelde eisen de volgende eisen:
Het bouwen van een een dakkapel in het voordakvlak of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak is toegestaan als wordt voldaan aan de volgende eisen:
de dakkapel is voorzien van een plat dak;
de dakkapel is gemeten vanaf de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 m;
de onderzijde van de dakkapel ligt meer dan 0,5 m en minder dan 1 m boven de dakvoet;
de bovenzijde van de dakkapel ligt meer dan 0,5 m onder de daknok; en
de zijkanten van de dakkapel liggen meer dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak
Afwijkend op het toegestane in artikel 7.68 mag binnen bijbehorend bouwwerk bouwen – berging - toegestaan maximaal één berging per woning worden gebouwd op voorwaarde dat:
Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen en in stand houden van bijbehorende bouwwerken.
De regels in deze paragraaf gelden binnen bijbehorend bouwwerk bouwen - vergunningplicht.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een bijbehorend bouwwerk te bouwen of in stand te houden.
De omgevingsvergunning als bedoel in artikel 7.73 wordt uitsluitend verleend als de veranda aan het hoofdgebouw wordt gebouwd en niet hoger is dan 6,5 m binnen bijbehorend bouwwerk bouwen (veranda) - vergunningplicht.
Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen van een ander bouwwerk.
Onder 'ander bouwwerk' wordt verstaan: een bouwwerk geen gebouw en geen bouwwerk met een dak zijnde.
De regels in deze paragraaf gelden binnen transitiefase Noordoostpolder.
Het bouwen van een sport- of speeltoestel anders dan voor alleen particulier gebruik is toegestaan als:
Het bouwen van een zwembad, bubbelbad of soortgelijke voorziening of een vijver op het gebouwerf bij een woning of woongebouw is toegestaan als deze niet is voorzien van een overkapping.
Het bouwen van een erf- of perceelafscheiding is toegestaan als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
In afwijking van het eerste lid is het bouwen van een erf- of perceelafscheiding ook toegestaan als de bouwhoogte niet meer bedraagt dan de met maximum bouwhoogte - terrein- en erfafscheidingen aangeven bouwhoogte.
Het bouwen van een ander bouwwerk in het achtererfgebied ten behoeve van in hoofdstuk 6.3 toegestane agrarische bedrijfsvoering, voor zover het gaat om:
Het bouwen van een buisleiding, anders dan een buisleiding waarop artikel 2.29, onder p, aanhef en onder 4° van het Besluit bouwwerken leefomgeving van toepassing is, is toegestaan.
Het bouwen van een zend- of ontvangstmast is toegestaan als de bouwhoogte niet meer bedraagt dan de met maximum bouwhoogte - zendmast aangegeven bouwhoogte.
Het bouwen van een licht – en vlaggenmast is toegestaan als de bouwhoogte niet meer bedraagt dan de met maximum bouwhoogte - licht- en vlaggenmast aangegeven bouwhoogte.
Het bouwen van een kunstwerk is toegestaan als de bouwhoogte niet meer bedraagt dan de met maximum bouwhoogte - kunstwerk aangegeven bouwhoogte.
Het bouwen van een burg of viaduct is toegestaan als de bouwhoogte niet meer bedraagt dan de metmaximum bouwhoogte - brug en viaductaangegeven bouwhoogte.
Het bouwen van een luifel is toegestaan als de bouwhoogte van de luifels niet meer bedraagt dan de maximum bouwhoogte - luifels.
Het bouwen van alle overige andere bouwwerken die niet genoemd zijn in deze paragraaf is toegestaan als: de bouwhoogte niet meer bedraagt dan de met maximum bouwhoogte - overige andere bouwwerken aangegeven bouwhoogte.
E
Het opschrift van hoofdstuk 4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
F
Na hoofdstuk 4 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
Dit hoofdstuk is van toepassing op het uitvoeren van aanlegactiviteiten in de gemeente Noordoostpolder.
Onder de aanlegactiviteiten als bedoeld in deze paragraaf wordt verstaan de aanlegactiviteiten als bedoeld in hoofdstuk 9.
Aanlegactiviteiten zijn toegestaan tenzij het activiteiten betreft waarvoor op grond van hoofdstuk 9 een omgevingsvergunning is vereist.
In afwijking van het bepaalde in artikel 9.2, eerste lid zijn aanlegactiviteiten ook toegestaan als:
het aanlegactiviteiten in verband met normaal beheer en onderhoud betreft;
het reeds vergunde aanlegactiviteiten betreft;
het gaat om graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet informatie-uitwisseling bovengrondse ondergrondse netten en netwerken;
het gaat om grondactiviteiten die aanvaardbaar zijn op basis van een eerder onderzoek waaruit is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn.
Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen van bomen en beplanting ter plaatse van:
de locatie zoals aangewezen in artikel 4.2, belemmeringzone rioolpersleiding - aanwijzing;
de locatie zoals aangewezen in artikel 4.3, belemmeringzone hoogspanningsverbinding bovengronds - aanwijzing;
de locatie zoals aangewezen in artikel 4.4, ecologisch waardevol gebied - aanwijzing.
Onder het aanbrengen van bomen en beplanting als bedoeld in deze paragraaf wordt verstaan: het aanbrengen van diep wortelende bomen en beplanting.
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
a. het beschermen van de rioolpersleiding;
b. het beschermen van de hoogspanningsverbinding bovengronds;
c. het beschermen van de aanwezige ecologische waarden.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning bomen en beplanting aan te brengen.
Deze paragraaf is van toepassing op het verwijderen van bomen en beplanting ter plaatse van:
de locatie zoals aangewezen in artikel 4.2, belemmeringzone rioolpersleiding - aanwijzing;
de locatie zoals aangewezen in artikel 4.3, belemmeringzone hoogspanningsverbinding bovengronds - aanwijzing;
de locatie zoals aangewezen in artikel 4.4, ecologisch waardevol gebied - aanwijzing.
Onder het verwijderen van bomen en beplanting als bedoeld in deze paragraaf wordt verstaan: het verwijderen van diep wortelende bomen en beplanting.
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
a. het beschermen van van de rioolpersleiding;
b. het beschermen van de hoogspanningsverbinding bovengronds;
c. het beschermen van de aanwezige ecologische waarden.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning bomen en beplanting te verwijderen.
Deze paragraaf is van toepassing voor het uitvoeren van grondactiviteiten ter plaatse van:
de locatie zoals aangewezen in artikel 4.2, belemmeringzone rioolpersleiding - aanwijzing;
de locatie zoals aangewezen in artikel 4.3, belemmeringzone hoogspanningsverbinding bovengronds - aanwijzing;
de locatie zoals aangewezen in artikel 4.1, archeologisch waardevol gebied - aanwijzing;
de locatie zoals aangewezen in artikel 4.4, ecologisch waardevol gebied - aanwijzing.
In aanvulling op het vierde lid geldt de vergunningplicht als de grond dieper wordt geroerd dan de met maximum diepte aanlegactiviteiten aangegeven waarde.
In aanvulling op het vierde lid geldt de vergunningplicht als er een grotere oppervlakte wordt geroerd dan de met maximum oppervlakte aanlegactiviteiten aangegeven waarde.
Onder het uitvoeren van grondactiviteiten als bedoeld in deze paragraaf wordt verstaan:
a. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en straatmeubilair.
b. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend ontgronden, afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen en aanleggen van drainage.
c. het graven van sleuven breder dan 50 cm ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en/of apparatuur.
d. diepploegen waarbij de kruidlaag volledig wordt omgewoeld.
e. het aanbrengen van boven- en ondergrondse transport-, energie- en telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur.
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
a. het beschermen van aanwezige archeologische waarden;
b. het beschermen van de rioolpersleiding;
c. het beschermen van de hoogspanningsverbinding bovengronds;
d. het beschermen van de aanwezige ecologische waarden.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning grondactiviteiten uit te voeren.
Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen van oppervlakteverharding ter plaatse van:
de locatie zoals aangewezen in artikel 4.2, belemmeringzone rioolpersleiding - aanwijzing;
de locatie zoals aangewezen in artikel 4.3, belemmeringzone hoogspanningsverbinding bovengronds - aanwijzing.
Onder het aanleggen van oppervlakteverharding als bedoeld in deze paragraaf wordt verstaan: het aanleggen van open en gesloten oppervlakteverhardingen, niet zijnde terreinontsluitingen.
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
a. het beschermen van de rioolpersleiding.
b. het beschermen van de hoogspanningsverbinding bovengronds.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning oppervlakteverharding aan te leggen.
Deze paragraaf is van toepassing op het aanbrengen of afgraven van wateren ter plaatse van:
de locatie zoals aangewezen in artikel 4.2, belemmeringzone rioolpersleiding - aanwijzing;
de locatie zoals aangewezen in artikel 4.3, belemmeringzone hoogspanningsverbinding bovengronds - aanwijzing;
de locatie zoals aangewezen in artikel 4.1, archeologisch waardevol gebied - aanwijzing;
de locatie zoals aangewezen in artikel 4.4, ecologisch waardevol gebied - aanwijzing.
In aanvulling op het vierde lid geldt de vergunningplicht als bij het aanbrengen of afgraven van wateren dieper wordt geroerd dan met de in maximum diepte aanlegactiviteiten aangegeven waarde.
In aanvulling op het vierde lid geldt de vergunningplicht als bij het aanbrengen of afgraven van wateren een grotere oppervlakte wordt geroerd dan met de maximum oppervlakte aanlegactiviteiten aangegeven waarde.
Onder het aanbrengen of afgraven van wateren als bedoeld in deze paragraaf wordt verstaan: het aanleggen, graven, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers, watergreppels, watergangen en andere waterpartijen.
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op:
a. het beschermen van aanwezige archeologische waarden.
b. het beschermen van de rioolpersleiding.
c. het beschermen van de hoogspanningsverbinding bovengronds.
d. het beschermen van de aanwezige ecologische waarden.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning wateren aan te brengen of af te graven.
Deze paragraaf is van toepassing op het mechanisch scheuren van grasland, anders dan voor graslandverbetering, alsmede het chemisch scheuren van land ter plaatse van de locatie zoals aangewezen in artikel 4.4, ecologisch waardevol gebied - aanwijzing.
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op het beschermen van de aanwezige ecologische waarden.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning grasland mechanisch te scheuren.
Deze paragraaf is van toepassing op het permanent verlagen van het waterpeil ter plaatse van:
de locatie zoals aangewezen in artikel 4.4, ecologisch waardevol gebied - aanwijzing;
de locatie zoals aangewezen in artikel 4.1, archeologisch waardevol gebied - aanwijzing.
In aanvulling op het derde lid geldt de vergunningplicht als bij het veranderen van het waterpeil de grond dieper wordt geroerd dan de met maximum diepte aanlegactiviteiten aangegeven waarde.
In aanvulling op het derde lid geldt de vergunningplicht als bij het veranderen van het waterpeil er een grotere oppervlakte wordt geroerd dan de met maximum oppervlakte aanlegactiviteiten aangegeven waarde.
Onder het veranderen van het waterpeil als bedoeld in deze paragraaf wordt verstaan:
a. het permanent verlagen van het waterpeil.
b. werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of waterstand beogen of tot geval hebben, zoals uitdiepen of draineren.
De regels in deze paragraaf zijn gesteld met het oog op het beschermen van de ecologische en archeologische waarden.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning het waterpeil te veranderen.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning op grond van artikel 9.11 of artikel 9.14, voor het uitvoeren van aanlegactiviteiten, worden gegevens en bescheiden verstrekt over:
1. de te gebruiken materialen;
2. de mate waarin sprake is van afvoer van grond naar een andere locatie, en;
3. de aanwezigheid van obstakels die in de weg staan aan het verrichten van de activiteit.
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.11, 9.17 of 9.23 wordt alleen verleend als:
a. Op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
b. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden door de werken en/of werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad.
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.11, 9.17 of 9.23 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
a. een rapport waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld.
b. een rapport waarin in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.
indien uit het in artikel 9.26 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden voor het uitvoeren van aanlegactiviteiten worden verstoord, kunnen door het college van burgemeester en wethouders één of meerdere van de volgende voorschriften worden verbonden aan de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.11, 9.17 of 9.23
a. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
b. een verplichting tot het doen van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
c. een verplichting de werken en/of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.5, 9.8, 9.11, 9.14, of 9.17 wordt alleen verleend als:
a. de belangen in verband met de betrokken rioolpersleiding zich hier niet tegen verzetten.
b. vooraf positief advies is ingewonnen van de leidingbeheerder van de rioolpersleiding.
c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de rioolpersleiding.
Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.5, 9.8, 9.11, 9.14, of 9.17 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.5, 9.8, 9.11, 9.14 of 9.17 wordt alleen verleend als:
a. de belangen in verband met de betrokken hoogspanningsverbinding bovengronds zich hier niet tegen verzetten.
b. vooraf positief advies is ingewonnen van de leidingbeheerder van de hoogspanningsverbinding bovengronds.
c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het doelmatig en veilig functioneren van de hoogspanningsverbinding bovengronds.
De omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.5, 9.8, 9.11, 9.17, 9.20 en 9.23 wordt alleen verleend als:
a. uit een onderzoeksrapport blijkt dat door de aanlegactiviteit geen onevenredige aantasting van de ecologische waarden plaatsvindt.
b. Een rapport als bedoeld onder a is niet noodzakelijk indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders de ecologische waarde van de gronden middels andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie word dan ook als een rapport beschouwd.
G
Het opschrift van hoofdstuk 5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
H
Het opschrift van hoofdstuk 6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
I
Het opschrift van hoofdstuk 7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
J
Het opschrift van hoofdstuk 8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
K
Het opschrift van hoofdstuk 9 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
L
Hoofdstuk 10 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
M
Het opschrift van hoofdstuk 11 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
N
Het opschrift van hoofdstuk 12 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
O
Hoofdstuk 17 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
P
Het opschrift van hoofdstuk 13 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Q
Hoofdstuk 18 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
R
Het opschrift van hoofdstuk 14 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
S
Hoofdstuk 19 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
T
Het opschrift van hoofdstuk 15 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
U
Hoofdstuk 20 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
V
Het opschrift van hoofdstuk 16 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
W
Hoofdstuk 21 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
X
Artikel 22.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor de toepassing van de artikelen 22.28, eerste en tweede lid, 22.38, 22.28722.286, 22.28822.287, 22.29022.289 tot en met 22.29322.292 en 22.29522.294 wordt onder gemeentelijk monument respectievelijk voorbeschermd gemeentelijk monument ook verstaan een monument of archeologisch monument dat op grond van een gemeentelijke verordening is aangewezen respectievelijk waarop, voordat het is aangewezen, die verordening van overeenkomstige toepassing is.
Het eerste lid is van toepassing:
als het gaat om een aangewezen monument of archeologisch monument: zolang in dit omgevingsplan daaraan nog niet de functie-aanduiding gemeentelijk monument is gegeven; en
als het gaat om een monument of archeologisch monument waarop voordat het is aangewezen de verordening van overeenkomstige toepassing is: zolang in dit omgevingsplan daaraan nog niet de functie-aanduiding gemeentelijk monument is gegeven of dit omgevingsplan geen voorbeschermingsregel bevat vanwege het voornemen om die functie-aanduiding te geven.
Y
Artikel 22.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Binnen ambtsgebied exclusief transitiefase Noordoostpolder Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over deze afdeling, met uitzondering van bepalingen over meet- en rekenmethoden.
Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen in deze afdeling.
Z
Artikel 22.34 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als dat in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, is bepaald, kunnen aan een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit in het belang van de archeologische monumentenzorg voorschriften worden verbonden.
Artikel 22.30322.302, eerste lid, is op het verbinden van die voorschriften van overeenkomstige toepassing.
AA
Het opschrift van artikel 22.52a wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BB
Het opschrift van artikel 22.53 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CC
Het opschrift van artikel 22.54 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DD
Artikel 22.55 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In afwijking van artikel 22.5422.55, tweede lid, onder b, is deze paragraaf ook van toepassing op het geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw, dat is toegelaten voor een duur van niet meer dan tien jaar:
In afwijking van artikel 22.5422.55 is deze paragraaf niet van toepassing op het geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw dat nog niet aanwezig is als:
EE
Het opschrift van artikel 22.56 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FF
Het opschrift van artikel 22.57 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GG
Het opschrift van artikel 22.58 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HH
Het opschrift van artikel 22.59 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
II
Artikel 22.60 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In de volgende gevallen wordt er een geluidonderzoek verricht:
als tussen 19.00 en 7.00 uur per dag gemiddeld meer dan vier transportbewegingen plaatsvinden met motorvoertuigen waarvan de massa van het ledig voertuig vermeerderd met het laadvermogen meer is dan 3.500 kg en binnen een afstand van 50 m van de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht geluidgevoelige gebouwen aanwezig zijn, tenzij het gaat om het bieden van gelegenheid voor het tanken van motorvoertuigen van derden of een activiteit waarvan horeca-activiteiten de kern vormen;
bij het opwekken van elektriciteit met een windturbine met een rotordiameter van meer dan 2 m, bedoeld in artikel 3.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
als in de buitenlucht metalen in bulk worden overgeslagen of in de buitenlucht metalen mechanisch worden bewerkt;
bij het reinigen van afvalwater door waterstraal- of oppervlaktebeluchters met een capaciteit van 120.000 of meer vervuilingseenheden;
bij het neutraliseren van airbags of gordelspanners door deze te ontsteken;
bij het vervaardigen van betonmortel of betonwaren;
bij een binnenschietbaan als de afstand van de binnenschietbaan tot het dichtstbijzijnde geluidgevoelige gebouw kleiner is dan 50 m;
bij een buitenschietbaan als bedoeld in artikel 22.7922.82; en
als het op basis van de aard van de activiteit aannemelijk is dat:
Het gemiddelde aantal transportbewegingen is een gemiddelde gemeten over de periode van een jaar.
Voor een activiteit waarvan agrarische activiteiten de kern vormen, geldt in afwijking van het eerste lid, onder a, het aantal transportbewegingen tussen 19.00 en 6.00 uur.
Uit het rapport van een geluidonderzoek, bedoeld in het eerste lid, blijkt op grond van verrichte geluidsmetingen of geluidsberekeningen of wordt voldaan aan:
de waarden, bedoeld in de paragrafen 22.3.4.2, 22.3.4.3 en 22.3.4.4; of
de van toepassing zijnde geluidswaarden van de omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift. In het rapport wordt aangegeven welke voorzieningen worden getroffen om te voorkomen dat de waarden, bedoeld onder a en b, worden overschreden.
JJ
Artikel 22.61 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit wordt het rapport van het geluidonderzoek, bedoeld in artikel 22.6022.61, verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Ten minste vier weken voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan op grond van de gegevens in het rapport van het geluidonderzoek, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
KK
Artikel 22.61a wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel is van toepassing op een activiteit op een gezoneerd industrieterrein.
Dit artikel is niet van toepassing op een activiteit waar:
tussen 19.00 en 7.00 uur gemiddeld niet meer dan vier transportbewegingen per dag plaatsvinden met motorvoertuigen waarvan de massa van het ledig voertuig vermeerderd met het laadvermogen meer is dan 3.500 kg en binnen een afstand van 50 m van de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht geluidgevoelige gebouwen aanwezig zijn;
het mede op basis van de aard van de activiteit, niet aannemelijk is dat in enige ruimte op de locatie waarop de activiteit wordt verricht het equivalente geluidsniveau (LAeq) veroorzaakt door de ten gehore gebrachte muziek in de representatieve bedrijfssituatie, meer bedraagt dan:
in de buitenlucht of op een open terrein geen muziek ten gehore wordt gebracht;
in de buitenlucht geen oefenterrein voor motorvoertuigen aanwezig is;
geen koelinstallatie aanwezig is die volgens de gebruiksaanwijzing behoort te zijn gevuld met meer dan 30 kg synthetisch koudemiddel;
geen gemotoriseerde modelvliegtuigen, modelvaartuigen of modelvoertuigen in de open lucht worden gebruikt;
geen parkeergelegenheid wordt geboden in een parkeergarage voor meer dan 30 personenauto’s;
geen noodstroomaggregaat aanwezig is dat meer dan 50 uren per jaar in werking is; en
geen transformatoren met een maximaal gelijktijdig in te schakelen elektrisch vermogen van 200 MVA of meer, die zijn ondergebracht in een gesloten gebouw, worden gebruikt;
Dit artikel is ook niet van toepassing op een activiteit waarvoor op grond van hoofdstuk 2, 3, 4 of 5 van het Besluit activiteiten leefomgeving, artikel 22.6122.62 of een ander artikel in deze afdeling een verplichting geldt om gegevens en bescheiden te verstrekken of een omgevingsvergunning aan te vragen voor het beginnen of wijzigen van die activiteit.
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:
een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
LL
Het opschrift van artikel 22.62 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MM
Het opschrift van artikel 22.62a wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NN
Het opschrift van artikel 22.63 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OO
Artikel 22.64 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geluidhinder is, in afwijking van artikel 22.6322.66, eerste, derde en vierde lid, het geluid door het bieden van gelegenheid voor het tanken van motorvoertuigen van derden, op een geluidgevoelig gebouw, niet hoger dan de waarde, bedoeld in tabel 22.3.4.
|
|
07.00 – 21.00 uur |
21.00 – 07.00 uur |
|
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT als gevolg van activiteiten |
50 dB(A) |
40 dB(A |
|
Maximaal geluidniveau LAmax als gevolg van activiteiten |
70 dB(A) |
60 dB(A) |
De in het eerste lid opgenomen maximale geluidniveaus LAmax zijn niet van toepassing op laden en lossen in de periode tussen 07.00 en 21.00 uur.
PP
Artikel 22.65 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geluidhinder is, in afwijking van artikel 22.6322.66, eerste lid, het geluid door een activiteit waarvan agrarische activiteiten de kern vormen, maar dat geen glastuinbouwbedrijf is dat is gelegen in een glastuinbouwgebied, op een geluidgevoelig gebouw, niet hoger dan de waarde, bedoeld in tabel 22.3.5.
|
|
06.00 – 19.00 uur |
19.00 – 22.00 uur |
22.00 – 06.00 uur |
|
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door de vast opgestelde installaties en toestellen |
45 dB(A) |
40 dB(A) |
35 dB(A |
|
Maximaal geluidniveau LAmax als gevolg van activiteiten |
70 dB(A) |
65 dB(A) |
60 dB(A) |
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geluidhinder is, in afwijking van artikel 22.6322.66, derde lid, het geluid door een activiteit waarvan agrarische activiteiten de kern vormen, maar dat geen glastuinbouwbedrijf is dat is gelegen in een glastuinbouwgebied, in geluidgevoelige ruimten binnen een in- of aanpandig geluidgevoelig gebouw, niet hoger dan de waarde, bedoeld in tabel 22.3.6.
|
|
06.00 – 19.00 uur |
19.00 – 22.00 uur |
22.00 – 06.00 uur |
|
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door de vast opgestelde installaties en toestellen |
35 dB(A) |
30 dB(A) |
25 dB(A) |
|
Maximaal geluidniveau LAmax als gevolg van activiteiten |
55 dB(A) |
50 dB(A) |
45 dB(A) |
Bij het bepalen van het maximaal geluidniveau (LAmax), bedoeld in het eerste en tweede lid, blijft buiten beschouwing het geluid als gevolg van:
laden en lossen en het in- en uitrijden van landbouwtractoren of motorvoertuigen met beperkte snelheid, in de periode tussen 06.00 uur en 19.00 uur;
laden en lossen in de periode tussen 19.00 uur en 06.00 uur, voor zover dat ten hoogste één keer in die periode plaatsvindt; en
het wassen van kasdekken in de periode tussen 19.00 uur en 6.00 uur.
Artikel 22.66 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geluidhinder is, in afwijking van artikel 22.6322.66, eerste lid, het geluid door een glastuinbouwbedrijf dat is gelegen in een glastuinbouwgebied, op een geluidgevoelig gebouw, niet hoger dan de waarde, bedoeld in tabel 22.3.7.
|
|
06.00 – 19.00 uur |
19.00 – 22.00 uur |
22.00 – 06.00 uur |
|
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT als gevolg van activiteiten |
50 dB(A) |
45 dB(A) |
40 dB(A |
|
Maximaal geluidniveau LAmax als gevolg van activiteiten |
70 dB(A) |
65 dB(A) |
60 dB(A) |
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geluidhinder is in afwijking van artikel 22.6322.66, derde lid, het geluid door een glastuinbouwbedrijf dat is gelegen in een glastuinbouwgebied, in geluidgevoelige ruimten binnen een in- of aanpandig geluidgevoelig gebouw, niet hoger dan de waarde, bedoeld in tabel 22.3.8.
|
|
06.00 – 19.00 uur |
19.00 – 22.00 uur |
22.00 – 06.00 uur |
|
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT als gevolg van activiteiten |
35 dB(A) |
30 dB(A) |
25 dB(A) |
|
Maximaal geluidniveau LAmax als gevolg van activiteiten |
55 dB(A) |
50 dB(A) |
45 dB(A) |
Bij het bepalen van het maximaal geluidniveau (LAmax), bedoeld in het eerste en tweede lid, blijft buiten beschouwing het geluid als gevolg van:
RR
Artikel 22.67 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als een activiteit wordt verricht in een concentratiegebied voor horecabedrijven of in een concentratiegebied voor detailhandel en ambachtsbedrijven dat bij of krachtens een voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet vastgestelde gemeentelijke verordening als zodanig is aangewezen en waarin andere waarden zijn opgenomen dan de waarden, bedoeld in artikel 22.6322.66, gelden de waarden die zijn opgenomen in die verordening.
Als een agrarische activiteit wordt verricht in een gebied waarvoor bij of krachtens een voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet vastgestelde gemeentelijke verordening andere waarden gelden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) op geluidgevoelige gebouwen, bedoeld in de artikelen 22.6522.68, eerste lid, en 22.6622.69, eerste lid, gelden de waarden die zijn opgenomen in die verordening.
SS
Artikel 22.68 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor een drijvende woonfunctie is de waarde 5 dB(A) hoger dan de waarden, bedoeld in de artikelen 22.6322.66, eerste lid, 22.6422.67, eerste lid, 22.6522.68, eerste lid en 22.6622.69, eerste lid, als de locatie van de drijvende woonfunctie voor 1 juli 2012:
TT
Het opschrift van artikel 22.69 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UU
Artikel 22.70 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij het bepalen van de geluidniveaus, bedoeld in de artikelen 22.6322.66 tot en met 22.6922.72 en 22.7122.74, blijft buiten beschouwing:
het geluid door de inzet van motorvoertuigen of helikopters voor spoedeisende medische hulpverlening, ongevallenbestrijding, brandbestrijding, gladheidbestrijding en het vrijmaken van de weg na een ongeval;
het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein, tenzij dit terrein kan worden aangemerkt als een binnenterrein;
het stemgeluid van bezoekers op het open terrein bij sport- of recreatieactiviteiten;
het stemgeluid van kinderen op een onverwarmd of onoverdekt terrein dat onderdeel is van een instelling voor het primair onderwijs, in de periode vanaf een uur voor aanvang van het onderwijs tot een uur na beëindiging van het onderwijs;
het stemgeluid van kinderen op een onverwarmd of onoverdekt terrein dat onderdeel is van een instelling voor kinderopvang;
het geluid voor het oproepen tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging of het bijwonen van godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten en lijkplechtigheden, en ook het geluid in verband met het houden van deze bijeenkomsten of plechtigheden;
het geluid van het traditioneel ten gehore brengen van muziek tijdens het hijsen en strijken van de nationale vlag bij zonsopkomst en zonsondergang op militaire terreinen;
het ten gehore brengen van muziek wegens het oefenen door militaire muziekkorpsen in de buitenlucht gedurende de dagperiode met een maximum van twee uur per week op militaire terreinen;
het ten gehore brengen van onversterkte muziek, behalve voor zover daarvoor bij gemeentelijke verordening regels zijn gesteld; en
het traditioneel schieten, bedoeld in paragraaf 22.3.21, behalve voor zover daarvoor bij gemeentelijke verordening regels zijn gesteld.
Bij het bepalen van het maximale geluidniveau (LAmax), bedoeld in de artikelen 22.6322.66 tot en met 22.6722.70 en 22.6922.72, blijft buiten beschouwing het geluid als gevolg van:
De maximale geluidniveaus (LAmax), bedoeld in de artikelen 22.6322.66 tot en met 22.6922.72, zijn tussen 23.00 en 7.00 uur niet van toepassing op aandrijfgeluid van motorvoertuigen bij het laden en lossen als:
VV
Artikel 22.71 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als de activiteit wordt verricht op een gezoneerd industrieterrein of op een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld, gelden de waarden van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT), bedoeld in de artikelen 22.6322.66, eerste lid, en 22.6422.67, eerste lid ook op een afstand van 50 m vanaf de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht.
WW
Artikel 22.72 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij het bepalen van de geluidniveaus, bedoeld in de artikelen 22.6322.66 tot en met 22.6922.72, blijft het geluid veroorzaakt door het stomen van grond met een installatie van derden, buiten beschouwing.
Bij het stomen van grond met een installatie van derden worden maatregelen of voorzieningen getroffen die betrekking hebben op:
XX
Artikel 22.73 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De waarden, bedoeld in de in artikelen 22.6322.66 tot en met 22.7122.74, zijn voor zover de naleving van deze normen redelijkerwijs niet kan worden gevergd, niet van toepassing op dagen of dagdelen in verband met de viering van:
festiviteiten die bij of krachtens gemeentelijke verordening zijn aangewezen, in de gebieden in de gemeente waarvoor die verordening geldt; en
andere festiviteiten die plaatsvinden op de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het aantal bij of krachtens die verordening aan te wijzen dagen of dagdelen per gebied of categorie van bedrijfssector kan verschillen en niet meer bedraagt dan twaalf per kalenderjaar.
Een festiviteit die ten hoogste een etmaal duurt, maar die zowel voor als na 00.00 uur plaatsvindt, wordt beschouwd als plaatshebbende op één dag.
YY
Het opschrift van artikel 22.74 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZ
Het opschrift van artikel 22.75 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAA
Het opschrift van artikel 22.76 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBB
Het opschrift van artikel 22.77 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCC
Het opschrift van artikel 22.78 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDD
Het opschrift van artikel 22.79 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEE
Artikel 22.80 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geluidhinder is het geluid door een activiteit als bedoeld in artikel 22.7922.82 op een geluidgevoelig gebouw ten hoogste 50 Bs,dan.
FFF
Het opschrift van artikel 22.81 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGG
Artikel 22.82 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Op het bepalen van het geluid Bs,dan, bedoeld in artikel 22.8022.83, is artikel 6.9 van de Omgevingsregeling van toepassing.
HHH
Het opschrift van artikel 22.83 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
III
Artikel 22.84 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In afwijking van artikel 22.8322.86, tweede lid, onder b, is deze paragraaf ook van toepassing op trillingen in een frequentie van 1 tot 80 Hz door een activiteit in een trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw dat is toegelaten voor een duur van niet meer dan tien jaar:
JJJ
Het opschrift van artikel 22.85 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKK
Het opschrift van artikel 22.86 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLL
Het opschrift van artikel 22.87 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMM
Het opschrift van artikel 22.88 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNN
Het opschrift van artikel 22.89 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOO
Subparagraaf 22.3.6.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf is van toepassing op de geur door een activiteit op een geurgevoelig object.
In afwijking van het eerste lid zijn de waarden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.5, en de afstanden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.4 en artikel 22.24522.244, niet van toepassing op de geur door een activiteit op een geurgevoelig object dat is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit voor een duur van niet meer dan tien jaar.
In afwijking van artikel 22.9022.93, tweede lid, zijn de waarden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.5, en de afstanden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.4 en artikel 22.24522.244, ook van toepassing op de geur door een activiteit op een geurgevoelig object dat voor een duur van niet meer dan tien jaar is toegelaten:
In afwijking van artikel 22.9022.93, eerste lid, zijn de waarden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.5, en de afstanden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.4 en artikel 22.24522.244, niet van toepassing op de geur door een activiteit op een geurgevoelig gebouw dat nog niet aanwezig is maar mag worden gebouwd op grond van:
De waarden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.5, en de afstanden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.4 en artikel 22.24522.244, voor de geur door een activiteit op een geurgevoelig object gelden:
als het gaat om een geurgevoelig object: op of tot de gevel;
als het gaat om een nieuw te bouwen geurgevoelig gebouw: op of tot de locatie waar een gevel mag komen; en
in afwijking van de onderdelen a en b, als het gaat om een woonschip of woonwagen: op of tot de begrenzing van de locatie voor het plaatsen van het woonschip of de woonwagen.
De waarden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.5, en de afstanden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.4 en artikel 22.24522.244, zijn niet van toepassing als het geurgevoelig object een functionele binding heeft met de activiteit.
Bij een activiteit zijn de waarden, bedoeld in paragraaf 22.3.6.2, en de afstanden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.4 en artikel 22.24522.244, niet van toepassing op een geurgevoelig object dat:
op grond van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit die is aangevraagd voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, behoort of heeft behoord tot die activiteit en door een derde bewoond mag worden; of
eerder functioneel verbonden was met die activiteit en waarvoor op grond van artikel 5.96 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in dit omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit is bepaald dat de waarden en afstanden voor geur niet van toepassing zijn.
Bij de waarden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.5, en de afstanden, bedoeld in de paragrafen 22.3.6.2 en 22.3.6.4 en artikel 22.24522.244, is geen rekening gehouden met de cumulatie van geur door activiteiten op geurgevoelige gebouwen.
PPP
Het opschrift van artikel 22.96 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQ
Het opschrift van artikel 22.97 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRR
Het opschrift van artikel 22.98 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSS
Artikel 22.99 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als onmiddellijk voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet de geur op een locatie rechtmatig meer bedraagt dan de waarde, bedoeld in artikel 22.9822.101, eerste lid, mag, in afwijking van artikel 22.9822.101, bij het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor:
Voor gevallen als bedoeld in het eerste lid mag het aantal landbouwhuisdieren van een of meer diercategorieën met geuremissiefactor alleen toenemen als:
een geurbelastingreducerende maatregel wordt getroffen; en
de totale geur na het uitbreiden niet meer bedraagt dan het gemiddelde van de waarde, bedoeld in artikel 22.9622.99, en de waarde van de geur die de activiteit onmiddellijk voorafgaand aan het treffen van de maatregel rechtmatig mocht veroorzaken.
TTT
Artikel 22.100 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 22.9822.101, eerste lid, is niet van toepassing bij het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor, als de afstand op een locatie gelijk of groter is dan de afstand, bedoeld in tabel 22.3.11, tot de volgende geurgevoelige objecten:
een geurgevoelig object dat een functionele binding heeft met een dierenverblijf in de directe omgeving daarvan;
een geurgevoelig object dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden een functionele binding te hebben met een dierenverblijf in de directe omgeving daarvan;
een geurgevoelig object met een woonfunctie dat op of na 19 maart 2000 is gebouwd:
op een locatie die op dat tijdstip werd gebruikt voor het houden van landbouwhuisdieren in een dierenverblijf;
in samenhang met het geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van het dierenverblijf; en
in samenhang met de sloop van een dierenverblijf of bedrijfsgebouw dat onderdeel heeft uitgemaakt van een gebouw voor het houden van landbouwhuisdieren of voor functioneel ondersteunende activiteiten; en
een geurgevoelig object dat aanwezig is op een locatie waar een geurgevoelig object met een woonfunctie als bedoeld onder c is gebouwd.
|
Geurgevoelig object met functionele binding of functionele binding tot 19 maart 2000 |
Afstand |
|
Gelegen binnen de bebouwde kom |
100 m |
|
Gelegen buiten de bebouwde kom |
50 m |
UUU
Het opschrift van artikel 22.101 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVV
Artikel 22.102 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 22.10122.104 is niet van toepassing als op een locatie waarop onmiddellijk voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet rechtmatig niet wordt voldaan aan de afstand, bedoeld in dat artikel.
In een geval als bedoeld in het eerste lid mag het aantal landbouwhuisdieren per diercategorie zonder geuremissiefactor of het aantal paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden, niet toenemen en de afstand tot een geurgevoelig object niet afnemen.
WWW
Artikel 22.103 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Onverminderd de artikelen 22.9822.101 tot en met 22.10222.105 is bij het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor of zonder geuremissiefactor of paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden, de afstand niet kleiner dan de afstand, bedoeld in tabel 22.3.13.
In afwijking van artikel 22.9722.100 geldt de afstand, bedoeld in het eerste lid, vanaf de gevel van een dierenverblijf.
XXX
Artikel 22.104 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet voor het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor op een locatie rechtmatig niet wordt voldaan aan de afstand, bedoeld in artikel 22.10322.106, mag, in afwijking van dat artikel, bij het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor:
YYY
Artikel 22.105 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet voor het houden van landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor of paarden of pony’s die gehouden worden voor het berijden, op een locatie rechtmatig niet wordt voldaan aan de afstand, bedoeld in artikel 22.10322.106, eerste lid, mag, in afwijking van dat artikel, bij het houden van landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor of paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden:
ZZZ
Subparagraaf 22.3.6.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAA
Het opschrift van artikel 22.114 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBB
Het opschrift van artikel 22.115 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCC
Het opschrift van artikel 22.116 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDD
Het opschrift van artikel 22.117 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEE
Het opschrift van artikel 22.118 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFF
Het opschrift van artikel 22.119 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGG
Artikel 22.120 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel is van toepassing op het opslaan van vaste mest, champost of dikke fractie, bedoeld in artikel 22.11422.117, het opslaan van substraatmateriaal van plantaardige oorsprong, bedoeld in artikel 22.113, het opslaan van kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen, bedoeld in artikel 22.11622.119, en het composteren of opslaan van groenafval, bedoeld in artikel 22.11922.122, als:
het opslaan al voor 1 januari 2013 plaatsvond;
de afstand tussen een activiteit en een geurgevoelig object op 1 januari 2013 rechtmatig kleiner was dan de afstand, bedoeld in artikel 22.11422.117, derde lid, 22.11522.118, tweede lid, 22.11622.119, derde lid, of 22.11922.122, derde lid; en
verplaatsing van de opslagplaats of composteringshoop redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
Dit artikel is ook van toepassing op het opslaan van drijfmest, digestaat of dunne fractie in een of meer mestbassins, bedoeld in artikel 22.11722.120, eerste lid, als:
de afstand tussen de activiteit, bedoeld in artikel 22.11722.120, eerste lid, en een geurgevoelig object op 1 januari 2013 rechtmatig kleiner was dan de afstand, bedoeld in artikel 22.11722.120, tweede lid;
het mestbassin voor 1 januari 2013 is opgericht; en
verplaatsing van het mestbassin redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
In een geval als bedoeld in het eerste of tweede lid is artikel 22.11422.117, derde lid, 22.11522.118, tweede lid, 22.11622.119, derde lid, 22.11722.120, tweede lid, of 22.11922.122, derde lid, niet van toepassing en neemt de afstand tot een geurgevoelig object niet af.
HHHH
Het opschrift van artikel 22.121 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIII
Het opschrift van artikel 22.122 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJ
Artikel 22.123 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De waarden, bedoeld in artikel 22.12222.125, eerste lid, zijn niet van toepassing op de geur door het exploiteren van een zuiveringtechnisch werk waarvoor tot 1 januari 2011 een omgevingsvergunning op grond van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in werking en onherroepelijk was, op geurgevoelige objecten die:
KKKK
Artikel 22.124 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij het wijzigen van een zuiveringtechnisch werk als bedoeld in de artikelen 22.12222.125, tweede lid, en 22.12322.126, is de waarde van de geur op een geurgevoelig object als gevolg van dat zuiveringtechnisch werk niet hoger dan de waarde voor geur op een geurgevoelig object, voorafgaand aan de verandering, tenzij de waarden, bedoeld in artikel 22.12222.125, eerste lid, niet worden overschreden.
LLLL
Het opschrift van artikel 22.125 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMM
Het opschrift van artikel 22.126 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNN
Het opschrift van artikel 22.127 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOO
Artikel 22.128 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste een week voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 22.12722.130, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:
Onverwijld na het wijzigen van de begrenzing of de verwachte datum van het begin van de activiteit worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Het eerste lid is niet van toepassing:
PPPP
Het opschrift van artikel 22.129 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQ
Het opschrift van artikel 22.130 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRR
Het opschrift van artikel 22.131 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSS
Artikel 22.132 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Degene die een activiteit als bedoeld in artikel 22.13122.134, verricht, neemt in het belang van bescherming van de bodem maatregelen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd om verdere verontreiniging van de bodem te voorkomen of te beperken of, als dat redelijkerwijs mogelijk is in samenhang met de activiteit die wordt verricht, ongedaan te maken.
TTTT
Het opschrift van artikel 22.137 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUU
Artikel 22.138 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 22.13722.136, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van grondwater afkomstig van ontwatering, als:
In afwijking van het eerste en tweede lid worden de gegevens en bescheiden ten minste vijf werkdagen voor het begin van het lozen van grondwater afkomstig van ontwatering verstrekt, als het lozen langer duurt dan 48 uur maar niet langer dan 8 weken.
VVVV
Het opschrift van artikel 22.139 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWW
Het opschrift van artikel 22.140 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXX
Het opschrift van artikel 22.141 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYY
Het opschrift van artikel 22.142 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZ
Het opschrift van artikel 22.143 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAA
Het opschrift van artikel 22.144 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBB
Het opschrift van artikel 22.145 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCCC
Artikel 22.146 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 22.14822.147, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater:
DDDDD
Het opschrift van artikel 22.147 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEE
Het opschrift van artikel 22.148 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFFF
Het opschrift van artikel 22.149 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGGG
Het opschrift van artikel 22.150 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHH
Het opschrift van artikel 22.151 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIII
Artikel 22.152 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 22.15122.150, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
JJJJJ
Het opschrift van artikel 22.153 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKK
Het opschrift van artikel 22.154 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLL
Het opschrift van artikel 22.155 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMM
Het opschrift van artikel 22.156 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNN
Het opschrift van artikel 22.157 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOO
Artikel 22.158 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 22.15622.155, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Dit artikel is niet van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van wonen.
PPPPP
Het opschrift van artikel 22.159 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQ
Het opschrift van artikel 22.160 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRRR
Het opschrift van artikel 22.161 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSS
Het opschrift van artikel 22.162 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTT
Het opschrift van artikel 22.163 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUUU
Het opschrift van artikel 22.164 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVV
Het opschrift van artikel 22.165 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWW
Het opschrift van artikel 22.166 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXX
Het opschrift van artikel 22.167 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYY
Artikel 22.168 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 22.16722.166, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
ZZZZZ
Het opschrift van artikel 22.169 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAA
Het opschrift van artikel 22.170 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBB
Artikel 22.171 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van het lozen, bedoeld in de artikelen 22.17422.173 en 22.17522.174, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
CCCCCC
Het opschrift van artikel 22.172 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDD
Het opschrift van artikel 22.173 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEE
Het opschrift van artikel 22.174 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFFFF
Het opschrift van artikel 22.175 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGGGG
Het opschrift van artikel 22.176 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHH
Het opschrift van artikel 22.177 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIII
Artikel 22.178 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.17722.176 worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
JJJJJJ
Het opschrift van artikel 22.179 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKK
Het opschrift van artikel 22.180 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLL
Het opschrift van artikel 22.181 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMMM
Artikel 22.182 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.18122.180 worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
NNNNNN
Het opschrift van artikel 22.183 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOO
Het opschrift van artikel 22.184 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPP
Het opschrift van artikel 22.185 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQ
Artikel 22.186 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.18522.184 worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:
een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
RRRRRR
Het opschrift van artikel 22.187 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSS
Het opschrift van artikel 22.188 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTT
Artikel 22.189 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.18822.187 worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:
een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
UUUUUU
Het opschrift van artikel 22.190 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVV
Het opschrift van artikel 22.191 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWW
Het opschrift van artikel 22.192 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXX
Het opschrift van artikel 22.193 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYY
Het opschrift van artikel 22.194 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZ
Het opschrift van artikel 22.195 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAA
Het opschrift van artikel 22.196 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBBB
Artikel 22.197 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.19622.195 worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:
een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op het bereiden van voedingsmiddelen voor personen die wonen of werken op de locatie waarop de activiteit wordt verricht.
CCCCCCC
Het opschrift van artikel 22.198 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDDD
Het opschrift van artikel 22.199 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEE
Het opschrift van artikel 22.200 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFFFFF
Artikel 22.201 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het beginnen of uitbreiden in capaciteit van een activiteit als bedoeld in artikel 22.20022.199 is alleen toegestaan als nieuwe geurhinder op een geurgevoelig gebouw wordt voorkomen.
Het eerste lid is ook van toepassing op het wijzigen van de activiteit, als die wijziging leidt tot een grotere of andere geurbelasting ter plaatse van een geurgevoelig gebouw.
GGGGGGG
Het opschrift van artikel 22.202 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHH
Artikel 22.203 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.20222.201 worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:
een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
IIIIIII
Artikel 22.204 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater vindt het slachten van dieren en het broeien, koken of pekelen van daarbij vrijkomende dierlijke bijproducten inpandig plaats.
Te lozen afvalwater kan worden geloosd in een vuilwaterriool, als dat afvalwater afkomstig is van:
het bewerken van dierlijke bijproducten; of
het reinigen en desinfecteren van ruimtes waar een activiteit als bedoeld in artikel 22.20222.201 is uitgevoerd.
Het afvalwater wordt niet geloosd op of in de bodem of in een schoonwaterriool.
Vethoudend afvalwater dat wordt geloosd, wordt voor vermenging met ander afvalwater geleid door:
een vetafscheider en slibvangput volgens NEN-EN 1825-1 en NEN-EN 1825-2;
een vetafscheider en slibvangput die zijn geplaatst voor 14 september 2004 en zijn afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd; of
een flocculatieafscheider die is geplaatst voor 1 januari 2013 en is afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd.
In afwijking van NEN-EN 1825-1 en NEN-EN 1825-2 kan met een lagere frequentie van het legen en reinigen dan in die normen vermeld worden volstaan als dit geen nadelige gevolgen heeft voor het doelmatig functioneren van de afscheider.
Het afvalwater wordt niet door een biologische zuivering geleid.
Dit artikel is niet van toepassing op afvalwater afkomstig van wonen.
JJJJJJJ
Het opschrift van artikel 22.205 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKK
Het opschrift van artikel 22.206 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLLL
Het opschrift van artikel 22.207 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMMMM
Het opschrift van artikel 22.208 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNN
Het opschrift van artikel 22.209 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOOO
Het opschrift van artikel 22.210 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPP
Het opschrift van artikel 22.211 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQ
Het opschrift van artikel 22.212 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRRRRR
Het opschrift van artikel 22.213 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSS
Het opschrift van artikel 22.214 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTT
Artikel 22.215 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In afwijking van artikel 22.21422.213, tweede lid, is deze paragraaf ook van toepassing op slagschaduw door een windturbine in een verblijfsruimte van een slagschaduwgevoelig gebouw, dat is toegelaten voor een duur van niet meer dan tien jaar:
In afwijking van artikel 22.21422.213, eerste lid, is deze paragraaf niet van toepassing op slagschaduw door een windturbine in een verblijfsruimte van een slagschaduwgevoelig gebouw dat nog niet aanwezig is maar mag worden gebouwd op grond van:
UUUUUUU
Het opschrift van artikel 22.216 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVVV
Artikel 22.217 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 22.21622.215 is niet van toepassing op slagschaduw door een windturbine in een slagschaduwgevoelig gebouw dat een functionele binding heeft met de windturbine.
WWWWWWW
Artikel 22.218 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij een agrarische activiteit is artikel 22.21622.215 niet van toepassing op slagschaduw door een windturbine in een verblijfsruimte van een slagschaduwgevoelig gebouw dat:
op grond van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet of een voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet aangevraagde omgevingsvergunning behoort of heeft behoord tot die agrarische activiteit en door een derde bewoond mag worden; of
eerder functioneel verbonden was met die agrarische activiteit en waarvoor op grond van artikel 5.62 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in dit omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is bepaald dat regels voor slagschaduw niet van toepassing zijn.
XXXXXXX
Het opschrift van artikel 22.219 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYYY
Het opschrift van artikel 22.220 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZZ
Het opschrift van artikel 22.221 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAA
Het opschrift van artikel 22.222 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBBBB
Het opschrift van artikel 22.223 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCCCCCC
Het opschrift van artikel 22.224 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDDDD
Het opschrift van artikel 22.225 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEEE
Het opschrift van artikel 22.226 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFFFFFF
Het opschrift van artikel 22.227 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGGGGGG
Artikel 22.228 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.22722.226 worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:
een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
HHHHHHHH
Het opschrift van artikel 22.229 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIIII
Artikel 22.230 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het beperken van verontreiniging van de bodem, vindt traditioneel schieten plaats boven een bodembeschermende voorziening, als bij het schieten hulzen van verschoten munitie vrijkomen.
De voorziening voor het opvangen van afgeschoten kogels, bedoeld in artikel 22.22922.228, is opgesteld boven een bodembeschermende voorziening.
JJJJJJJJ
Het opschrift van artikel 22.231 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKKK
Het opschrift van artikel 22.232 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLLLL
Het opschrift van artikel 22.233 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMMMMM
Het opschrift van artikel 22.234 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNNN
Het opschrift van artikel 22.235 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOOOO
Artikel 22.236 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het college van burgemeester en wethouders wordt ten minste vijf dagen voor het begin van de herstelwerkzaamheden, bedoeld in artikel 22.23522.234 geïnformeerd over de begindatum.
Het college van burgemeester en wethouders wordt ten hoogste vijf dagen na beëindiging van de herstelwerkzaamheden, bedoeld in artikel 22.23522.234 geïnformeerd over de einddatum.
PPPPPPPP
Het opschrift van artikel 22.237 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQQ
Artikel 22.238 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.23722.236 worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:
een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
RRRRRRRR
Het opschrift van artikel 22.239 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSSS
Het opschrift van artikel 22.240 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTT
Artikel 22.241 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.24022.239 worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:
de grenzen van het terrein;
de ligging en de indeling van de gebouwen;
het gebruik van de te onderscheiden ruimten;
de ligging van de bedrijfsriolering;
op welke punten welk afvalwater wordt geloosd;
of de punten waarop afvalwater wordt geloosd, zijn aangesloten op het eigen vuilwaterriool of een schoonwaterriool; en
op welke lozingsroutes het eigen vuilwaterriool en een schoonwaterriool uitkomen;
een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
UUUUUUUU
Het opschrift van artikel 22.242 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVVVV
Het opschrift van artikel 22.243 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWWWW
Het opschrift van artikel 22.244 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXXXX
Het opschrift van artikel 22.245 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYYYY
Het opschrift van artikel 22.246 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZZZ
Artikel 22.247 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.24622.245 worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:
de grenzen van het terrein;
de ligging en de indeling van de gebouwen;
het gebruik van de te onderscheiden ruimten;
de ligging van de bedrijfsriolering;
op welke punten welk afvalwater wordt geloosd;
of de punten waarop afvalwater wordt geloosd, zijn aangesloten op het eigen vuilwaterriool of een schoonwaterriool; en
op welke lozingsroutes het eigen vuilwaterriool en een schoonwaterriool uitkomen;
een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl;
gegevens over de lozingsroutes; en
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
AAAAAAAAA
Het opschrift van artikel 22.248 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBBBBB
Het opschrift van artikel 22.249 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCCCCCCC
Het opschrift van artikel 22.250 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDDDDD
Het opschrift van artikel 22.251 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEEEE
Het opschrift van artikel 22.252 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFFFFFFF
Artikel 22.253 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.25222.251 worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:
een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl;
per dierenverblijf voor het houden van landbouwhuisdieren:
per dierenverblijf waar landbouwhuisdieren met geuremissiefactor worden gehouden,:
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
GGGGGGGGG
Het opschrift van artikel 22.254 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHHHH
Het opschrift van artikel 22.255 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIIIII
Het opschrift van artikel 22.256 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJJJJJ
Het opschrift van artikel 22.257 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKKKK
Het opschrift van artikel 22.258 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLLLLL
Het opschrift van artikel 22.259 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMMMMMM
Het opschrift van artikel 22.260 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNNNN
Het opschrift van artikel 22.261 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOOOOO
Het opschrift van artikel 22.262 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPPP
Het opschrift van artikel 22.263 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQQQ
Het opschrift van artikel 22.264 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRRRRRRR
Het opschrift van artikel 22.265 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSSSS
Het opschrift van artikel 22.266 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTTT
Het opschrift van artikel 22.267 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUUUUUUU
Het opschrift van artikel 22.268 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVVVVV
Het opschrift van artikel 22.269 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWWWWW
Artikel 22.270 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Op het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteiten, bedoeld in de artikelen 22.26122.260 tot en met 22.26922.268, zijn de beoordelingsregels, bedoeld in de artikelen 8.9 tot en met 8.11 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, van overeenkomstige toepassing.
XXXXXXXXX
Het opschrift van artikel 22.271 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYYYYY
Het opschrift van artikel 22.272 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZZZZ
Artikel 22.273 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het aandachtsgebied van een weg, met inbegrip van een spoorweg die is verweven of gebundeld met delen van die weg, bedoeld in artikel 22.27222.271, eerste lid, strekt zich aan weerszijden van de as van de weg uit tot de volgende afstand, gemeten vanaf de buitenste rijstrook of spoorstaaf:
Het aandachtsgebied van een spoorweg die niet is verweven of gebundeld met delen van een weg, bedoeld in artikel 22.27222.271, eerste lid, strekt zich aan weerszijden van de as van de spoorweg uit tot de volgende afstand, gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf:
Als zich langs een weg of spoorweg een aandachtsgebied bevindt dat bestaat uit delen met een onderling verschillende breedte, geldt voor de aansluiting van de verschillende delen dat het breedste deel over een afstand gelijk aan een derde van de breedte van dat deel, gemeten vanaf het punt van versmalling van de breedte, nog langs de as van de weg of spoorweg doorloopt en met een loodlijn aansluit op het smalste aandachtsgebied.
Aan de uiteinden van een weg of spoorweg loopt het aandachtsgebied door over een afstand gelijk aan de breedte van dat gebied ter hoogte van dat uiteinde. Het aandachtsgebied loopt door langs een lijn die is gelegen in het verlengde van de as van de weg of spoorweg en behoudt de breedte die het had ter hoogte van het uiteinde.
AAAAAAAAAA
Artikel 22.274 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 22.27222.271, eerste lid, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een akoestisch onderzoek naar:
het geluid dat geluidgevoelige gebouwen binnen het aandachtsgebied onmiddellijk voorafgaand aan de wijziging of aanleg van de weg of spoorweg ondervinden;
het geluid dat geluidgevoelige gebouwen binnen het aandachtsgebied in de toekomst door de weg of spoorweg zouden ondervinden zonder de invloed van maatregelen die de geluidsbelasting beperken;
het geluid door andere wegen of niet te wijzigen delen van de weg, als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de wijziging van een weg zal leiden tot een toename van meer dan 2 dB van het geluid op geluidgevoelige gebouwen door die wegen of delen;
de doeltreffendheid van de in aanmerking komende verkeersmaatregelen en andere maatregelen om te voorkomen dat het in de toekomst door de weg optredende geluid op de gebouwen, bedoeld onder 1, de standaardwaarde, zijnde 53 Lden voor een weg en 55 Lden voor een spoorweg, te boven zou gaan of om te voorkomen dat het geluid op geluidgevoelige gebouwen toeneemt ten opzichte van het geluid onmiddellijk voorafgaand aan de wijziging;
een beschrijving van de voorgenomen maatregelen, bedoeld onder a, onder 4; en
een beschrijving van te treffen geluidwerende maatregelen aan gevels van gebouwen waarvoor het toekomstige geluid hoger wordt dan de standaardwaarde en toeneemt ten opzichte van de situatie voor de wijziging of aanleg, voor zover nodig om te voldoen aan de grenswaarde, bedoeld in tabel 3.53 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
BBBBBBBBBB
Artikel 22.275 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.27222.271, eerste lid, wordt alleen verleend als de activiteit er niet toe leidt dat de grenswaarde 70 Lden wordt overschreden.
CCCCCCCCCC
Artikel 22.276 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 22.27222.271, eerste lid, worden voorschriften verbonden die ertoe strekken dat:
maatregelen als bedoeld in artikel 22.27422.273, onder a, onder 4, worden getroffen, als deze doelmatig zijn; en
maatregelen als bedoeld in artikel 22.27422.273, onder c, worden getroffen.
DDDDDDDDDD
Het opschrift van artikel 22.277 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEEEEE
Het opschrift van artikel 22.278 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFFFFFFFF
Het opschrift van artikel 22.279 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGGGGGGGG
Het opschrift van artikel 22.280 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHHHHH
Artikel 22.281 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor zover de in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet gestelde regels over het voor een activiteit als bedoeld in artikel 22.28022.279 bij omgevingsvergunning afwijken van regels in dat tijdelijke deel de verplichting bevatten om als de activiteit niet in strijd is met die regels de omgevingsvergunning te verlenen, wordt deze verplichting gelezen als een bevoegdheid.
IIIIIIIIII
Artikel 22.282 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 22.28022.279 die in strijd is met de in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet, gestelde regels over afwijking, kan de omgevingsvergunning toch worden verleend als de activiteit niet in strijd is met regels voor de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of het voldoen aan een uitwerkingsplicht in dat tijdelijke deel.
Op de beslissing of een omgevingsvergunning met toepassing van het eerste lid kan worden verleend, zijn van overeenkomstige toepassing:
artikel 8.0b, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit kwaliteit leefomgeving;
artikel 8.0c, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit kwaliteit leefomgeving; en
artikel 8.0d, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
JJJJJJJJJJ
Artikel 22.283 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf is van toepassing op het verstrekken van gegevens en bescheiden bij een aanvraag om een omgevingsvergunning die is vereist op grond van:
het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet;
artikel 22.28022.279 van dit omgevingsplan;
een andere gemeentelijke regeling dan dit omgevingsplan in samenhang met artikel 22.8 van de Omgevingswet; of
artikel 4.35, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet.
KKKKKKKKKK
Het opschrift van artikel 22.284 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLLLLLL
Het opschrift van artikel 22.285 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMMMMMMM
Artikel 22.286 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 22.28022.279 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
het beoogde en het huidige gebruik van de locaties en bouwwerken waarop de aanvraag betrekking heeft;
een situatietekening van de bestaande toestand en een situatietekening van de nieuwe toestand met daarop:
de afmetingen van het perceel en bebouwd oppervlak;
de situering van bouwwerken ten opzichte van de perceelsgrenzen en de wegzijde;
de wijze waarop de locatie wordt ontsloten;
de aangrenzende locaties en de daarop voorkomende bebouwing; en
het beoogd gebruik van de locatie behorende bij het voorgenomen bouwwerk.
Zo nodig wordt een rapport verstrekt waarin de archeologische waarde van de locatie in voldoende mate is vastgesteld.
NNNNNNNNNN
Het opschrift van artikel 22.287 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOOOOOO
Artikel 22.288 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij een aanvraag als bedoeld in artikel 22.28722.286, worden, voor zover het gaat om een archeologisch monument, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een omschrijving van de aard van de activiteit, met vermelding van:
een topografische kaart voorzien van een noordpijl en minimaal twee coördinatieparen, met de exacte locatie en omvang van de activiteit;
doorsnedetekeningen met de exacte locatie, omvang en diepte van de afzonderlijke ingrepen ten opzichte van het maaiveld;
als sprake is van een opgraving, ook als deze alleen bestaat uit een proefsleuvenonderzoek of een proefputtenonderzoek: een programma van eisen voor de opgraving;
als sprake is van een booronderzoek met boren met een diameter groter dan 10 cm: een plan van aanpak voor een booronderzoek;
als sprake is van een zichtbaar archeologisch monument: overzichtsfoto’s van de bestaande situatie en plantekeningen van de nieuwe toestand; en
voor zover de activiteit bestaat uit een bouwactiviteit: funderingstekeningen.
Zo nodig worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een rapport waarin de archeologische waarde van dat deel van het archeologisch monument waarop de activiteit van invloed is, in voldoende mate nader is vastgesteld;
een rapport waarin de gevolgen van de activiteit op de archeologische waarden in voldoende mate inzichtelijk zijn gemaakt;
detailtekeningen met van de afzonderlijke ingrepen:
voor zover de activiteit bestaat uit aanlegwerkzaamheden of een ontgrondingsactiviteit:
als sprake is van een sloopactiviteit: bestaande funderingstekeningen; of
als sprake is van een archeologisch monument onder water: een vlakdekkende hoge resolutie sonaropname van de waterbodem en ultrahoge resolutie sonaropnamen van details.
PPPPPPPPPP
Artikel 22.289 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Tekeningen als bedoeld in artikel 22.28822.287 hebben een schaal die niet kleiner is dan:
QQQQQQQQQQ
Artikel 22.290 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij de aanvraag, bedoeld in artikel 22.28722.286, worden, voor zover het gaat om het slopen van een monument, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
de volgende kleurenfoto’s die een duidelijke indruk geven van het monument in relatie tot de voorgenomen sloop:
de volgende tekeningen:
een omschrijving van de sloopmethode en de aard van en bestemming voor het vrijkomend materiaal.
Zo nodig worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een nadere bepaling van de monumentale waarde van het monument aan de hand van cultuurhistorische rapporten, met inbegrip van rapporten over architectuurhistorie, bouwhistorie, interieurhistorie, kleurhistorie of tuinhistorie;
als sprake is van verstoring van de bodem: een rapport waarin de archeologische waarde van de bodem onder het te slopen bouwwerk in voldoende mate is vastgesteld;
een beschrijving van de technische staat van het monument of het onderdeel van het monument waarop de voorgenomen activiteit betrekking heeft; of
een onderbouwing van de beschrijving van de technische staat aan de hand van technische rapporten, met inbegrip van rapporten over bouwfysische en constructieve aspecten.
RRRRRRRRRR
Artikel 22.291 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij de aanvraag, bedoeld in artikel 22.28722.286, worden, voor zover het gaat om het gedeeltelijk of volledig verplaatsen van een monument, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een beschrijving van de technische staat van het monument of het onderdeel van het monument waarop de voorgenomen activiteit betrekking heeft;
de volgende kleurenfoto’s die een duidelijke indruk geven van het monument in relatie tot de voorgenomen verplaatsing:
de volgende tekeningen:
een bestek of werkomschrijving van de wijze van demonteren, van het verplaatsen naar de nieuwe locatie en de herbouw; en
als de activiteit bestaat uit het verplaatsen van een molen; een rapport over de molenbiotoop van de bestaande en de nieuwe situatie.
Zo nodig worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een nadere bepaling van de monumentale waarde van het monument aan de hand van cultuurhistorische rapporten, met inbegrip van rapporten over architectuurhistorie, bouwhistorie, interieurhistorie, kleurhistorie, tuinhistorie of over de relatie van het monument tot zijn historische omgeving;
als op de bestaande of op de nieuwe locatie sprake is van verstoring van de bodem: een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag door de activiteit zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
een onderbouwing van de beschrijving van de technische staat aan de hand van technische rapporten, met inbegrip van rapporten over bouwfysische, constructieve, materiaaltechnische of preventieve aspecten;
aanvullende tekeningen van de bestaande en nieuwe toestand, met inbegrip van detailtekeningen; of
een opgave van de bij de voorbereiding en het verrichten van de activiteit te hanteren uitvoeringsrichtlijnen.
SSSSSSSSSS
Artikel 22.292 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij de aanvraag, bedoeld in artikel 22.28722.286, worden, voor zover het gaat om het wijzigen van een monument of het herstellen daarvan waardoor het kan worden ontsierd of in gevaar kan worden gebracht, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
de volgende kleurenfoto’s die een duidelijke indruk geven van het monument in relatie tot de voorgenomen activiteit:
de volgende tekeningen:
een situatietekening van de bestaande situatie, en als de nieuwe situatie daarvan afwijkt: een situatietekening van de nieuwe situatie;
opnametekeningen van de bestaande toestand met voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de aanvraag:
als er gebreken worden hersteld: gebrekentekeningen;
plantekeningen van de nieuwe toestand en van de voorgenomen werkzaamheden, met inbegrip van de te vervangen of te veranderen onderdelen en de te verhelpen gebreken, met, voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de aanvraag:
als sprake is van verwijdering van materiaal: slooptekeningen; en
een omschrijving van de aard en omvang van de activiteit in de vorm van een bestek of werkomschrijving, met:
Zo nodig worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een nadere bepaling van de monumentale waarde van het monument aan de hand van cultuurhistorische rapporten, met inbegrip van rapporten over architectuurhistorie, bouwhistorie, interieurhistorie, kleurhistorie of tuinhistorie;
als sprake is van verstoring van de bodem: een rapport waarin de archeologische waarde van de locatie in voldoende mate is vastgesteld;
een beschrijving van de technische staat van het monument of het onderdeel van het monument waarop de voorgenomen activiteit betrekking heeft;
een onderbouwing van de beschrijving van de technische staat aan de hand van technische rapporten, met inbegrip van rapporten over bouwfysische, constructieve, materiaaltechnische of preventieve aspecten;
aanvullende tekeningen van de bestaande en nieuwe toestand, met inbegrip van detailtekeningen;
voor zover er algemene kwaliteitsnormen of uitvoeringsrichtlijnen voor de instandhouding van monumenten op de activiteit van toepassing zijn: een opgave of de voorgenomen activiteit hierop is afgestemd; of
als de activiteit een monument betreft dat een tuinaanleg, parkaanleg of andere groenaanleg is: een beheervisie.
TTTTTTTTTT
Artikel 22.293 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij een aanvraag als bedoeld in artikel 22.28722.286 wordt, voor zover het gaat om het gebruiken van een monument waardoor het kan worden ontsierd of in gevaar gebracht, een opgave verstrekt van de maatregelen die worden getroffen om deze nadelige gevolgen te voorkomen of zoveel mogelijk te beperken.
UUUUUUUUUU
Artikel 22.294 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij een aanvraag als bedoeld in de artikelen 22.29022.289 tot en met 22.29222.291 hebben tekeningen een schaal die niet kleiner is dan:
Een detailtekening heeft een schaal van 1:1, 1:2 of 1:5 en is voorzien van een omschrijving van de materiaaltoepassing en de maatvoering.
Uit een situatietekening die is voorzien van een noordpijl blijkt de oriëntatie van het monument op het perceel en ten opzichte van omliggende bebouwing en wegen.
Een plattegrondtekening en een doorsnedetekening bevatten de volgende historische gegevens:
balklagen:
geornamenteerde plafonds, gestippeld aangegeven in plattegronden van de ruimten waar deze zich bevinden;
houtafmeting, balklagen en kapconstructie, aangegeven in doorsneden van de bestaande en van de nieuwe toestand; en
bijzondere ruimten of bouwdelen, direct of indirect betrokken bij de activiteit, aangegeven in plattegronden en doorsneden.
VVVVVVVVVV
Artikel 22.295 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De artikelen 22.28722.286 tot en met 22.29422.293 zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een voorbeschermd gemeentelijk monument.
WWWWWWWWWW
Het opschrift van artikel 22.296 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXXXXXX
Het opschrift van artikel 22.297 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYYYYYY
Het opschrift van artikel 22.298 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZZZZZ
Het opschrift van artikel 22.299 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAAAAA
Het opschrift van artikel 22.300 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBBBBBBB
Het opschrift van artikel 22.301 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCCCCCCCCC
Het opschrift van artikel 22.302 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDDDDDDD
Artikel 22.303 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, niet zijnde een bouwwerk, of een werkzaamheid als bedoeld in artikel 22.28422.283, eerste lid, die van invloed is op een archeologisch monument kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften worden verbonden, die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet.
Aan een omgevingsvergunning voor een sloopactiviteit op of in een archeologisch monument in een beschermd stads- of dorpsgezicht kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg voorschriften over de wijze van slopen worden verbonden.
EEEEEEEEEEE
Na hoofdstuk 22 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
Hoofdstuk 23 is niet van toepassing op activiteiten die zijn toegestaan op grond van dit omgevingsplan.
De regels in hoofdstuk 23 gelden binnen transitiefase Noordoostpolder.
Voor zover dit plan elders voorziet in een bijzondere regeling voor tijdelijke activiteiten heeft die regeling voorrang op de regels in deze
afdeling.
In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 5 en hoofdstuk 6 mogen gebruiksactiviteiten die werden uitgevoerd op het moment dat de regels daarvoor op locatie voor het laatst zijn gewijzigd, worden voortgezet.
Het is verboden om gebruiksactiviteiten, zoals bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een andere gebruiksactiviteit die in strijd is met dit omgevingsplan, tenzij de strijdigheid hiermee naar aard en omvang wordt verkleind.
Het is verboden om gebruiksactiviteiten, zoals bedoeld in het eerste lid, te hervatten of te laten hervatten als deze, nadat de regels daarvoor op locatie voor het laatst zijn gewijzigd, voor een periode van langer dan één jaar zijn onderbroken.
Het eerste lid is niet van toepassing op gebruiksactiviteiten die al in strijd waren met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 5 en hoofdstuk 7 mogen bouwwerken die zijn gebouwd, worden gebouwd of gebouwd kunnen worden op grond van een omgevingsvergunning, en die afwijken van het omgevingsplan op het moment dat de regels daarvoor op locatie voor het laatst zijn gewijzigd, in stand worden gehouden.
In afwijking van het bepaalde in hoofdstuk 5 en hoofdstuk 7 mogen bouwwerken die zijn gebouwd, worden gebouwd of gebouwd kunnen worden op grond van een omgevingsvergunning, en die afwijken van het omgevingsplan op het moment dat de regels daarvoor op locatie voor het laatst zijn gewijzigd, als deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; en
b. geheel worden vernieuwd of veranderd na het teniet gaan door een calamiteit, mits een omgevingsvergunning voor het bouwen binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk teniet is gegaan wordt aangevraagd.
Het eerste en tweede lid zijn overeenkomstig van toepassing op bouwwerken die zijn gebouwd, worden gebouwd, of kunnen worden gebouwd op grond van een melding op basis van het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op bouwwerken die, voordat de regels daarvoor op locatie voor het laatst zijn gewijzigd, zonder omgevingsvergunning gebouwd zijn en die al in strijd waren met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
FFFFFFFFFFF
Het opschrift van hoofdstuk 23 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGGGGGGGGG
Het opschrift van artikel 23.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHHHHHH
Na het lichaam wordt een bijlage ingevoegd, luidende:
/join/id/regdata/gm0171/2025/435aba88eccc459fa94fe3d97fa4dbca/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/2156ec84f45a42c0bb16f8eec70f933c/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/99d51558888b443e9568e74a485e4d09/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/fafd1f63c23a4279aabf1bf2361b2512/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/0b101ce7a211406eb0c8f6ec781c2794/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/41f5b711b9b74a4ca87de3df91ec0d47/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/d6133c9dbe8343fbbd84109524312f32/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/19b148e79c34461f90314b09f93f9522/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/2f20b3e4552d47d29a2f3a1f5ffb0f84/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/fe2b1524b8c3404c9d8a1b6e12a628c0/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/bff1aa5cb1f74db7bddf872a47aada2d/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/500ad5b8d8854a76a9c849c307e5ccc2/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/4ab4a27e74464c4a895d101ea0b77b0d/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/0e86865577794e3183724cddd83aa297/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/19d473f578f24743a238bec1653e86d4/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/2564102dcfdd4456a8b9ccbf332a097c/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/ed22d29c6cd14105bf184a280b4c0660/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/ca40f7cbec934ed391e07b038d12c017/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/86ce01eee34c4a04b9ab43ca05caf315/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/4c2b39d0c0694087ad730cbc02dfb91a/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/553b1efbba25413483571845b9efed1f/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/696cf4257ab04334b6d841bd4f52a20d/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/d6b290ef222c418a847fc72e65bdc2cc/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/98740c13d3704a79b420664be2895ea2/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/2daf34148261416499f7a8afd5a578a7/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/592683580ff84326874ee91de4acf5fb/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/6642739158ee4944b4c4c158755de133/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/2fbf64046a7f47d9b71ffcc18064f210/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/7b62bb234a1f47a78a4fbd25637756c9/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/14024c05563449c2b963d39e37e656f4/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/927bca81e6ab439fa0f161330f8cf0ed/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/faf89a423f5a4e2cb0d951c41a3f2670/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/f8b18f976b274d06aa1deb4fc94f5af3/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/5c09d982b99e4eb0b3e547ff507e4084/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/e353d691f7f1493aabd387e34d01f026/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/22bc1a8d865a467c9bb3b8632f5517db/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/e32de93df81446bf9ae9ce686a920667/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/bf8c6f6acebb48c68234b1668bc3cfd2/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/65f7644cab174236af59ef288ccc7485/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/b05f2a87c1ab4e1aa52d78d4bd7265fc/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/d1135fdb04904045a679c5784e10dcf8/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/017ee1067eb44c79aa8a5f3ce396d53a/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/43d6bb1c3713455fb9702e4748c49ada/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/308aec45cf2741b1aa32d773aaeef265/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/5a9d96bff9de4842857bc77e9243bcbb/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/995d0660fe07482d869c764be120c554/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/8a4128b5d96644b08685db204af904f3/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/669f823fec0d4be782c40f2df507ec4a/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/f4cb6daa9d12457eb8058e99a85543bc/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/7010026522254d428f2a797e5ec3e704/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/fe2fa09784cb4551b305ac664bb07e82/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/d4a76763bc4846e7ad8fe7d2cbaf7ab1/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/e338e745609c4a8d9752c28d7200c7d9/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/7142ac443c64490ab2720c63f921f8f6/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/169b368da92643038c394d84ab89950e/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/e849a3f21134412fb03958d73f2c119e/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/efad6d6c240c4f92826f234274a10abe/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/746d39a54028407388bf4565f58f2d53/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/757100268c8e4290a400a15fa9c6049c/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/709dbe87163b47d786edc0f0e975e2a9/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/99c837c64c9e404c8066aed1d3819df8/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/e78ef533115a4ac682db8080e49e7ca7/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/fa1be2d3ec694faf86c0c2dff329ca97/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/98c3f1318d654c78a158b04a0d5c0126/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/412f169c3f0446bab73268401f76627f/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/11999141ffe149a0ba27c2c336b4ebae/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/2820699cf677401b88d82e292942d0fb/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/3ff44effe749472cafa1d2b7d32c643e/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/2f1b3ce3d813442a8190538c2cf23dac/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/268b5fc55653453a9dc4c50101a41623/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/61c53f716df84169a64ff6f643159fa3/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/f3f23697dfe54b0bafa02193ff1978d7/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/f7f6f0151de14fd5983c7bdcab672da6/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/7a1dd687701e4b9cbc01e226a2133f79/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/b020f0097c104ff691224cb10dd33793/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/7363d1c52a4e48c98f95c6a9bc59f609/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/41f5dfc23c1443f98b85c68c41a30148/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/386bf1d53a3448a8a03aa5ae4d9475fc/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/28606d716b2e45ad830d063783e9409b/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/d9dc7bc1082c46e09f5d4f4b3981b0c2/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/cb1f23c2bf20457fb635b5fb71578d38/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/03cd17f4c13f464fbc4a9e8615194c20/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/7a8220e45df1422a902c255e56b1ffdd/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/841ff3aaf6b94385983adfff566e581e/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/f12617413f494068886fb7edfc8da79e/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/046430db36d040e8a2157012f4790e5c/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/f98d44e271ec455aa81bbc0d8224ce4d/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/c6b3489221ca415186758629c9fb95cf/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/c4994928556245d49e774f8e72c2d5be/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/0739c05be0fa4f929f68652353a9c20b/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/f31c161c00634dabaca6d80cadad504b/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/8051f58772b04547986774b66aeceb71/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/053867c7e03b4899966ff7e95f073a67/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/69c85c52adf148889ee088e77dc5e78c/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/7d8988c3483c4a95a1058b2cf2d3fa71/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/01913c33ed1a4baa9a6c76d0e014090a/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/49e47977e7a3462ea18167a99d440baa/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/5d7c33f3394448d9a31371acd46f073b/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/70b70b8cd6ab4a6bbd3768f045477258/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/b9d83cef15c04f378a367edd6554e9a7/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/de17d4285a704609a54d9c063beb3905/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/87003f4ea27042c3b9af14a25fb500a7/nld@2025‑10‑08;10565148
/join/id/regdata/gm0171/2025/f40974a8664345f2ae3c99461b0ff816/nld@2025‑10‑08;10565148
IIIIIIIIIII
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor de toepassing van hoofdstuk 22 wordt verstaan onder:
meer dan twee woonhuizen waarvan ten minste één gevel van de hoofdgebouwen aaneen zijn gebouwd.
afstand tussen een leiding van het distributienet en het deel van het bouwwerk dat zich het dichtst bij die leiding bevindt, gemeten langs de kortste lijn waarlangs een aansluiting zonder bezwaren kan worden gemaakt;.
cluster aaneengesloten percelen met overwegend bedrijfsbestemmingen, binnen een in het omgevingsplan als bedrijventerrein aangewezen gebied, daaronder niet begrepen een gezoneerd industrieterrein of een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld;
AS SIKB 2000: Accreditatieschema Veldwerk bij Milieuhygiënisch Bodem- en waterbodemonderzoek, versie 2.8, 07‑02‑2014, met wijzigingsblad van 10‑02‑2018;
achtererfgebied
Achtererfgebied en de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;
een onderneming waarbij het accent ligt op het vervaardigen, bewerken, installeren, inzamelen en verhandelen van goederen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop dan wel levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen.
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf.
een woning in of bij een gebouw of op een terrein kennelijk slechts bedoeld voor het huishouden van een persoon wiens huisvesting daar gelet op een in hoofdstuk 6 toegestane gebruiksactiviteit van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.
bouwwerken die voor het tijdstip dat de (deel-)regeling rechtskracht heeft verkregen, legaal aanwezig waren of toegestaan zijn op grond van de (deel)regeling.
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.
BRL SIKB 2000: Beoordelingsrichtlijn 2000, Veldwerk bij milieuhygiënisch bodemonderzoek, versie 5, 12‑12‑2013;
BRL SIKB 7000: Beoordelingsrichtlijn 7000, Uitvoering van (water)bodemsaneringen en ingrepen in de waterbodem, versie 5, 19‑06‑2014, met wijzigingsblad van 12‑02‑2015;
gebied I of gebied II, bedoeld in bijlage I bij de Meststoffenwet, of een in dit omgevingsplan aangewezen concentratiegebied;
het bedrijfsmatig te koop aanbieden (waaronder de uitstalling ten verkoop), het verkopen en/of leveren van goederen, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
collectief circulatiesysteem voor het transport van warmte door een circulerend medium voor verwarming of warmtapwater;
de bouwlaag op de begane grond.
bouw waarbij de zijgevel van een woonhuis (gedeeltelijk) aan bijbehorende bouwwerken van een ander woonhuis grenst.
gebouw:
dat op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit mag worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf; en;
dat gezien de aard, indeling en inrichting geschikt is om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf; en
dat permanent of op een daarmee vergelijkbare wijze wordt gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf; of
geurgevoelig gebouw dat nog niet aanwezig is, maar op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit mag worden gebouwd;
industrieterrein als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet;
bewoning van een woning door één persoon of meerdere personen in de vorm van een samenlevingsverband, die een duurzame (gemeenschappelijke) huishouding voeren of willen voeren. In het geval dat meerdere personen samen een gemeenschappelijke huishouding voeren moet er sprake zijn van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling van de huishouding.
ISO 11423-1:1997: Water – Bepaling van het gehalte aan benzeen en enige afgeleiden – Deel 1: Gaschromatografische methode met bovenruimte, versie 1997;
het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek niet of slechts in ondergeschikte mate rechtstreeks te woord wordt gestaan en geholpen.
voortbrengsel van de beeldende kunst in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde.
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.
landbouwhuisdieren waarvoor in de Omgevingsregeling een emissiefactor voor geur is vastgesteld en die vallen binnen een van de volgende diercategorieën:
landbouwhuisdieren waarvoor in de Omgevingsregeling geen emissiefactor voor geur is vastgesteld, met uitzondering van pelsdieren.
NEN 5725:2017: Bodem – Landbodem – Strategie voor het uitvoeren van milieuhygiënisch vooronderzoek, versie 2017;
NEN 5740:2009/A1:2016: Bodem – Landbodem – Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek – Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond, versie 2009+A1 en 2016;
NEN 6090:2017: Bepaling van de vuurbelasting, versie 2017;
NEN 6578:2011: Water – Potentiometrische bepaling van het totale gehalte aan totaal fluoride, versie 2011;
NEN 6589:2005/C1:2010: Water – Potentiometrische bepaling van het gehalte aan totaal anorganisch fluoride met doorstroomsystemen (FIA en CFA), versie 2010;
NEN 6600-1:2019: Water – Monsterneming – Deel 1: Afvalwater, versie 2019;
NEN 6965:2005: Milieu – Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten – Atomaire-absorptiespectrometrie met vlamtechniek, versie 2005;
NEN 6966:2006: Milieu – Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten – Atomaire emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma, versie 2005 + C1:2006;
NEN-EN 858-1:2002/A1:2004: Afscheiders en slibvangputten voor lichte vloeistoffen (bijv. olie en benzine) – Deel 1: Ontwerp, eisen en beproeving, merken en kwaliteitscontrole, versie 2002 + A1: 2004;
NEN-EN 858-2:2003: Afscheiders en slibvangputten voor lichte vloeistoffen (bijv. olie en benzine) – Deel 2: Bepaling van nominale afmeting, installatie, functionering en onderhoud, versie 2003;
NEN-EN 872:2005: Water – Bepaling van het gehalte aan onopgeloste stoffen – Methode door filtratie over glasvezelfilters, versie 2005;
NEN-EN 1825-1:2004: Vetafscheiders en slibvangputten – Deel 1: Ontwerp, eisen en beproeving, merken en kwaliteitscontrole, versie 2004 + C1:2006;
NEN-EN 1825-2:2002: Vetafscheiders en slibvangputten – Deel 2: Bepaling van nominale afmeting, installatie, functionering en onderhoud, versie 2002;
NEN-EN 12566-1:2016: Kleine afvalwaterzuiveringsinstallaties ≤ 50 IE – Deel 1: Geprefabriceerde septictanks, versie 2016;
NEN-EN 12673:1999: Water – Gaschromatografische bepaling van een aantal geselecteerde chloorfenolen in water, versie 1999;
NEN-EN 16693:2015: Water – Bepaling van de organochloor pesticiden (OCP) in watermonsters met behulp van vaste fase extractie (SPE) met SPE-disks gecombineerd met gaschromatografie-massaspectrometrie (GC-MS), versie 2015;
NEN-EN-ISO 2813:2014: Verven en vernissen – Bepaling van de glans (spiegelende reflectie) van niet-metallieke verflagen onder 20 graden, 60 graden en 85 graden, versie 2014;
NEN-EN-ISO 5667-3:2018: Water – Monsterneming – Deel 3: Conservering en behandeling van watermonsters, versie 2018;
NEN-EN-ISO 5815-1:2019: Water – Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) – Deel 1: Verdunning en enting onder toevoeging van allylthioureum, versie 2019;
NEN-EN-ISO 5815-2:2003: Water – Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) – Deel 2: Methode voor onverdunde monsters, versie 2003;.
NEN-EN-ISO 9377-2:2000: Water – Bepaling van de minerale-olie-index – Deel 2: Methode met vloeistofextractie en gas-chromatografie, versie 2000;
NEN-EN-ISO 9562:2004: Water – Bepaling van adsorbeerbare organisch gebonden halogenen (AOX), versie 2004;
NEN-EN-ISO 10301:1997: Water – Bepaling van zeer vluchtige gehalogeneerde koolwaterstoffen – Gaschromatografische methoden, versie 1997;
NEN-EN-ISO 10523:2012: Water – Bepaling van de pH, versie 2012;
NEN-EN-ISO 11885:2009: Water – Bepaling van geselecteerde elementen met atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES), versie 2009;
NEN-EN-ISO 12846:2012: Water – Bepaling van kwik – Methode met atomaire-absorptiespectrometrie met en zonder concentratie, versie 2012;
NEN-EN-ISO 14403-1:2012: Water – Bepaling van het totale gehalte aan cyanide en het gehalte aan vrij cyanide met doorstroomanalyse (FIA en CFA) – Deel 1: Methode met doorstroominjectie analyse (FIA), versie 2012;
NEN-EN-ISO 14403-2:2012: Water – Bepaling van het totale gehalte aan cyanide en het gehalte aan vrij cyanide met doorstroomanalyse (FIA en CFA) – Deel 2: Methode met continu doorstroomanalyse (CFA), versie 2012;
NEN-EN-ISO 15587-1:2002: Water – Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water – Deel 1: Koningswater ontsluiting, versie 2002;
NEN-EN-ISO 15587-2:2002: Water – Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water – Deel 2: Ontsluiting met salpeterzuur, versie 2002;
NEN-EN-ISO 15680:2003: Water – Gaschromatografische bepaling van een aantal monocyclische aromatische koolwaterstoffen, naftaleen en verscheidene gechloreerde verbindingen met «purge-and-trap» en thermische desorptie, versie 2003;
NEN-EN-ISO 15682:2001: Water – Bepaling van het gehalte aan chloride met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en fotometrische of potentiometrische detectie, versie 2001;
NEN-EN-ISO 15913:2003: Water – Bepaling van geselecteerde fenoxyalkaanherbicide, inclusief bentazonen en hydroxybenzonitrillen met gaschromatografie en massaspectrometrie na vastefase-extractie en derivatisering, versie 2003;
NEN-EN-ISO 17294-2:2016: Water – Toepassing van massaspectrometrie met inductief gekoppeld plasma – Deel 2: Bepaling van geselecteerde elementen inclusief uranium isotopen, versie 2016;
NEN-EN-ISO 17852:2008: Water – Bepaling van kwik – Methode met atomaire fluorecentiespectometrie, versie 2008;
NEN-EN-ISO 17993:2004: Water – Bepaling van 15 polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) in water met HPLC met fluorescentiedetectie na vloeistof-vloeistof extractie, versie 2004;
NEN-ISO 15705:2003: Water – Bepaling van het chemisch zuurstofverbruik (ST-COD) – Kleinschalige gesloten buis methode, versie 2003;
NEN-ISO 15923-1:2013: Waterkwaliteit – Bepaling van de ionen met een discreet analysesysteem en spectrofotometrische detectie – Deel 1: Ammonium, chloride, nitraat, nitriet, ortho-fosfaat, silicaat en sulfaat, versie 2013;
dienstverlening ten behoeve van particulieren hieronder in ieder geval begrepen kapperszaken, schoonheidssalons, manicure en pedicure.
de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
bebouwingsgebied: en zijerfgebied gezamenlijk.
a. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
b. voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw.
een blok van twee woonhuizen waarvan de zijgevels van de hoofdgebouwen aaneen zijn gebouwd.
een perceel dat zich niet in de onmiddellijke nabijheid van de woning van de gebruiker bevindt, waarop niet-bedrijfsmatige tuinbouw wordt beoefend.
een terrein waarop zich twee of meer volkstuinen bevinden.
een woonhuis waarvan het hoofdgebouw vrijstaat van andere hoofdgebouwen.
besluit over de aanleg van een distributienet voor warmte in een bepaald gebied, waarin voor een periode van ten hoogste 10 jaar, uitgaande van het voor die periode geplande aantal aansluitingen op dat distributienet, de mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu, gebaseerd op de energiezuinigheid van dat distributienet en het opwekkingsrendement van de over dat distributienet getransporteerde warmte, bij aansluiting op dat distributienet is opgenomen.
een gebouw of een gedeelte van een gebouw, krachtens aard en indeling geschikt en bestemd voor de huisvesting van één huishouden.
een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.
een grondgebonden woning.
Erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1 m achter de voorkant dat niet het achtererfgebied is.
JJJJJJJJJJJ
Na bijlage I wordt een bijlage ingevoegd, luidende:
/join/id/regdata/gm0171/2025/2775e80e526e43e69e8c4c45501580f2/nld@2025‑10‑08;10565148
KKKKKKKKKKK
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In het eerste lid van dit artikel zijn de begripsbepalingen van de Omgevingswet en het Omgevingsbesluit, het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl), het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en de Omgevingsregeling van toepassing verklaard op hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan. Het gaat om een zogenaamde statische verwijzing. Dat betekent dat latere wijzigingen van de begrippen in de Omgevingswet of de AMvB’s geen invloed hebben op de betekenis van de begrippen in hoofdstuk 22.
Bijlage III bij dit omgevingsplan bevat de overige begripsbepalingen die voor hoofdstuk 22 nog nodig zijn in aanvulling op de begrippen van de wet, de AMvB’s en de Omgevingsregeling.
LLLLLLLLLLL
Na sectie ' Begripsbepalingen' worden twintig secties ingevoegd, luidende:
Dit artikel komt uit artikel 3.3.1 van de Verordening fysieke leefomgeving gemeente Noordoostpolder.
In dit artikel zijn onderdelen terug te vinden die voorheen waren opgenomen in artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet, en de artikelen 7.21 en 7.22 van het Bouwbesluit 2012. Deze zorgplicht (‘kapstokartikel’) heeft betrekking op gebruik van bouwwerken waarin niet is voorzien door de andere voorschriften van dit omgevingsplan en het Bbl. Hiermee heeft het bevoegd gezag een ‘kapstok’ om in een specifiek geval in te grijpen wanneer het gebruik van een bouwwerk leidt tot hinder, overlast, gezondheidsrisico’s en veiligheidsrisico’s anders dan de brandveiligheidsrisico’s die al in het Bbl zijn geregeld.
De zorgplicht opgenomen in het eerste lid geldt voor eenieder die een bouwwerk gebruikt. De term gebruiken moet ruim worden uitgelegd en omvat zowel het zelf gebruiken als het door een ander laten gebruiken. Het eerste lid regardeert dus enerzijds degene die (als eigenaar, beheerder, verhuurder of anders) het gebouw laat gebruiken door een ander, evenals degene die (zelf) gebruik maakt van een bouwwerk. Al deze personen zijn gehouden het noodzakelijke te doen, voor zover dat in hun vermogen ligt, om het ontstaan of voortduren van gevaar voor de gezondheid of veiligheid te voorkomen of te beëindigen. Dit vereist adequaat en tijdig optreden waarbij zowel (tijdelijke) beheersmaatregelen als (permanente) eindmaatregelen noodzakelijk kunnen zijn, afhankelijk van de aard en omvang van een bepaald gevaar.
De zorgplicht is steeds van toepassing, ook in het kader van vergund of op een andere manier toegestaan handelen, al zal in de regel het naleven van de reguliere veiligheids- en gezondheidsbepalingen ertoe leiden dat geen gevaar voor de gezondheid of de veiligheid ontstaat of voortduurt. 15 De geëiste maatregelen op grond van dit artikel moeten altijd in verhouding staan tot het te bestrijden risico. De gemeente zal de noodzaak hiervan in het concrete geval moeten kunnen onderbouwen.
Enkele voorbeelden van situaties waarin een beroep op dit zorgplichtartikel gerechtvaardigd kan zijn:
– als sprake is van geluidhinder;
– als sprake is van ernstige rookhinder door het stoken van hout of andere stoffen;
– als stank verwekkende stoffen zijn opgeslagen;
– als sprake is van een illegale hennepkwekerij;
– als op gevaarlijke wijze materiaal is gestapeld (bijvoorbeeld voor kinderen bereikbare vaten die kunnen gaan rollen);
– als asbest bevattende materialen of restanten hiervan zich in een zodanige staat bevinden dat het risico van verspreiding van asbestvezels te vrezen valt. Het Asbestverwijderingsbesluit 2005 ziet op de situatie van sloop en is niet toepasbaar op de situatie van verweren of slijtage.
Met het tweede lid, onderdeel c, is beoogd dat een bouwwerk in een dusdanig nette staat is dat daardoor geen hinder voor personen ontstaat en dat er geen gevaar voor de veiligheid of gezondheid ontstaat. Op grond van dit artikel kan bijvoorbeeld worden opgetreden wanneer in een woning overmatig veel last is van schadelijk of hinderlijk gedierte of wanneer de algemene reinheid (gezondheid) dat betaamt. Het moet gaan om ernstige gevallen.
Het derde lid geeft aan dat dit artikel niet gaat over gebruik van bouwwerken dat al geregeld is in afdeling 6.2 van het Bbl (zie ook hierboven). Die regels zijn namelijk uitputtend en er bestaat geen ruimte dat gebruik daarnaast onderwerp van dit omgevingsplan te laten zijn.
In dit artikel zijn onderdelen terug te vinden die voorheen waren opgenomen in artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet, en de artikelen 7.21 en 7.22 van het Bouwbesluit. Deze zorgplicht (‘kapstokartikel’) heeft betrekking op de staat en het gebruik van open erven en terreinen waarin niet is voorzien door de andere voorschriften van dit omgevingsplan. Hiermee heeft het bevoegd gezag een ‘kapstok’ om in een specifiek geval in te grijpen wanneer de staat of het gebruik van een open erf of terrein leidt tot hinder, gezondheidsrisico’s en veiligheidsrisico’s. Ook als de staat of het gebruik op zich voldoet aan de voorschriften van dit omgevingsplan kan er reden zijn voor een beroep op dit artikel.
De zorgplicht opgenomen in het eerste lid geldt voor eenieder die een open erf of terrein gebruikt. De term gebruiken moet ruim worden uitgelegd en omvat zowel het zelf gebruiken als het door een ander laten gebruiken. Al deze personen zijn gehouden het noodzakelijke te doen, voor zover dat in hun vermogen ligt, om het ontstaan of voortduren van gevaar voor de gezondheid of veiligheid te voorkomen of te beëindigen. Dit vereist adequaat en tijdig optreden waarbij zowel (tijdelijke) beheersmaatregelen als (permanente) eindmaatregelen noodzakelijk kunnen zijn, afhankelijk van de aard en omvang van een bepaald gevaar.
De zorgplicht is steeds van toepassing, ook in het kader van vergund of op een andere manier toegestaan handelen, al zal in de regel het naleven van de reguliere veiligheidsbepalingen ertoe leiden dat geen gevaar voor de gezondheid of de veiligheid ontstaat of voortduurt.
De geëiste maatregelen op grond van dit artikel moeten altijd in verhouding staan tot het te bestrijden risico. De gemeente zal de noodzaak hiervan in het concrete geval moeten kunnen aantonen. Enkele voorbeelden van situaties waarin een beroep op dit kapstokartikel gerechtvaardigd kan zijn: als sprake is van lawaaihinder;
als sprake is van ernstige rookhinder door het stoken van hout of andere stoffen; als stankverwekkende stoffen zijn opgeslagen;
als sprake is van een illegale hennepkwekerij;
op gevaarlijke wijze materiaal is gestapeld (bijvoorbeeld voor kinderen bereikbare vaten die kunnen gaan rollen); als asbestbevattende materialen of restanten hiervan zich in een zodanige staat bevinden dat het risico van verspreiding van asbestvezels te vrezen valt. Het Asbestverwijderingsbesluit 2005 ziet op de situatie van sloop en is niet toepasbaar op de situatie van verweren of slijtage.
Met het derde lid onderdeel c is beoogd dat een open erf of terrein in een dusdanig nette staat verkeert dat daardoor geen hinder voor personen ontstaat en dat er geen gevaar voor de veiligheid of gezondheid ontstaat. Op grond van dit artikel kan bijvoorbeeld worden opgetreden wanneer op een erf overmatig veel last is van schadelijk of hinderlijk gedierte of wanneer de algemene reinheid (gezondheid) dat betaamt. Een open erf en terrein behoort geen gevaar voor de veiligheid of gezondheid op te leveren door drassigheid, stank, verontreiniging, (on)gedierte, begroeiing of voorwerpen. Het moet gaan om ernstige gevallen.
Dit artikel is bedoeld om te voorkomen dat de gezondheid van de bewoners door overbewoning in het geding komt. Dit voorschrift is nadrukkelijk niet bedoeld als normstelling in het kader van de verdeling van woonruimte. Op basis van dit voorschrift kan het bevoegd gezag alleen optreden in het uitzonderlijke geval dat er zoveel mensen in een woning of woonwagen wonen dat dit problemen voor de gezondheid kan opleveren.
Voor de normering in het eerste lid is aangesloten bij wat hierover in het Bouwbesluit 2012 was opgenomen. Voor dat besluit werd het onderwerp lokaal in de bouwverordening geregeld en werden verschillende afmetingen gehanteerd. Door opname van dit onderdeel in de omgevingsplanregels van rijkswege kunnen gemeenten bezien of lokaal een eis op het vlak van overbewoning nodig is en zo ja, met welke maatvoering.
Uit het tweede lid blijkt dat de eis over overbewoning niet van toepassing is op een woonfunctie waarin door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers opvang aan asielzoekers wordt geboden. Zo’n opvang moet voldoen aan de normen zoals vastgelegd in de Richtlijn van de Raad van de Europese Unie van 27 januari 2003 tot vaststelling van minimumnormen voor de opvang van asielzoekers in de lidstaten (2003/9/EG).
Dit artikel heeft betrekking op het staken van het gebruik van een bouwwerk of het gebruik van een open erf of terrein als dat gebruik gevaarlijk is in verband met de bouwvalligheid van een nabij gelegen bouwwerk. Voordat sprake kan zijn van een overtreding waartegen handhavend kan worden opgetreden is het nodig dat het bevoegd gezag eerst een mededeling heeft gedaan dat het gebruik vanwege de technische kwaliteit van dat andere bouwwerk gevaarlijk is. Die mededeling is een mededeling van feitelijke aard en geen beschikking. Als het gebruik na ontvangst van de bedoelde mededeling toch wordt voortgezet, kan op grond van artikel 125 van de Gemeentewet en artikel 5:32, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht handhavend worden opgetreden door oplegging van een last onder bestuursdwang of een last onder de dwangsom. In spoedeisende gevallen kan bestuursdwang zo nodig zonder voorafgaande last worden toegepast (artikel 5:31 van de Algemene wet bestuursrecht).
Dit artikel heeft betrekking op de aanwezigheid van relatief beperkte hoeveelheden brandgevaarlijke stoffen nabij bouwwerken, de zogenoemde huishoudelijke opslag. De regels over opslag van brandgevaarlijke stoffen waren voorheen opgenomen in het Bouwbesluit 2012 (voor opslag in, op of nabij een bouwwerk) en het Besluit brandveilig gebruik en basishulpverlening overige plaatsen (voor opslag in, op of nabij een bouwsel). De inwerkingtreding van de Omgevingswet brengt geen verandering in de regeling van de opslag in, op of nabij een bouwsel, wel in de regeling van de opslag in, op of nabij een bouwwerk. De opslag in of op een bouwwerk is voortaan geregeld in het Bbl. Dat besluit bevat geen regels over de opslag nabij een bouwwerk omdat het geen regels bevat over zaken buiten een bouwwerk. Om te voorkomen dat er op dit punt een hiaat in de regelgeving ontstaat, wordt de opslag van brandgevaarlijke stoffen nabij een bouwwerk voortaan geregeld in dit omgevingsplan.
Onder brandgevaarlijke stoffen wordt in dit verband verstaan: vaste stoffen, vloeistoffen en gassen die brandbaar of brandbevorderend zijn of bij brand gevaar opleveren. Voor zover die stoffen aanwezig zijn in of op een bouwwerk is die aanwezigheid voortaan landelijk geregeld met de specifieke zorgplicht voor het brandveilig gebruik van bouwwerken (artikel 6.4 van het Besluit brandveilig gebruik bouwwerken). Het stellen van regels over bedrijfsmatige opslag van stoffen die zowel brand- als milieugevaarlijk zijn, geschiedt in het Bal en in omgevingsvergunningen voor milieubelastende activiteiten. Dit artikel beperkt zich tot huishoudelijke opslag, dat wil zeggen kleinere hoeveelheden die – rekening houdend met de gevaarsaspecten van die stoffen – voor de goede bedrijfsvoering als werkvoorraad mogen worden beschouwd. Dit is in dit artikel uitgewerkt in een verbod op het aanwezig hebben van brandgevaarlijke stoffen in combinatie met expliciete uitzonderingen op dat verbod. In de bij dit artikel opgenomen tabel 22.2.1 is per soort stof en verpakkingsgroep aangegeven welke hoeveelheid van een brandgevaarlijke stof is toegestaan.
In de eerste kolom van de tabel zijn die stoffen geordend in overeenstemming met de deelverzameling ‘stoffen die zowel milieu- als brandgevaarlijk zijn’ van de ADR (Europese overeenkomst van 30 september 1957 betreffende het internationaal vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg; Trb. 1959, 171). Conform de ADR-terminologie wordt daarbij de netto massa in kilo’s gehanteerd als eenheid voor het vaststellen van hoeveelheden vaste stoffen, vloeibaar gemaakte gassen en onder druk opgeloste gassen en wordt de nominale inhoud in liters als eenheid gehanteerd wanneer het gaat om vloeistoffen en samengeperste gassen.
In het eerste lid is het verbod op het aanwezig hebben van een brandgevaarlijke stof opgenomen. Of iets een brandgevaarlijke stof is, is te lezen in tabel 22.2.1. Uit deze tabel blijkt dat ook medicinale zuurstof een gas is dat onder het voorschrift van dit artikel valt.
Op grond van het tweede lid is het in het eerste lid gestelde verbod niet van toepassing wanneer de toegestane maximum hoeveelheid van een bepaalde stof niet wordt overschreden (onderdeel a), de stof deugdelijk is verpakt (onderdeel b) en die stof met inachtneming van de op de verpakking aangegeven gevaarsaanduidingen wordt gebruikt (onderdeel c). Hierbij geldt dat de totale hoeveelheid stoffen niet meer mag zijn dan 100 kilogram of liter. De stof moet zodanig verpakt zijn dat de verpakking tegen een normale behandeling bestand is (wat bij de originele verpakking in de regel al het geval zal zijn) en van de inhoud niets onvoorzien uit de verpakking kan ontsnappen (wat bij deugdelijke sluiting van een geopende originele verpakking in de regel het geval zal zijn). Bij gebruik in overeenstemming met de gevaarsaanduiding moeten de zogenoemde R- en S-zinnen in acht worden genomen. Die zinnen, die in de regel op de originele verpakking zijn aangegeven, geven de producteigenschappen aan (R = risc: bijvoorbeeld ‘ontvlambaar’) en bevatten gebruiksinstructies (S = safety: bijvoorbeeld ‘niet roken tijdens het gebruik’).
In het derde lid wordt een aantal zelfstandig te lezen afwijkingen van het eerste lid gegeven. Bij de bepaling van de totale hoeveelheid toegestane stoffen hoeft geen rekening te worden gehouden met de in het derde lid opgenomen stoffen. Er hoeft bijvoorbeeld geen rekening te worden gehouden met de in een auto of scooter aanwezige motorbrandstoffen (onder a) of met voor consumptie bestemde alcoholhoudende dranken (onder c).
Onderdeel f van het derde lid bepaalt dat het eerste lid niet van toepassing is op brandgevaarlijke stoffen voor zover de aanwezigheid daarvan bij of krachtens de Omgevingswet is toegestaan. Hiermee wordt zeker gesteld dat voor die stoffen alleen eventuele algemene regels en een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit gelden en zodoende strijdige voorschriften worden uitgesloten.
Op grond van het vierde lid moet de inhoudsmaat van een aangebroken verpakking volledig worden meegerekend. Als bijvoorbeeld in een vat nog vier liter zit van de oorspronkelijke tien liter dan moet gerekend worden met tien liter.
Enkele rekenvoorbeelden op basis van dit artikel. Ongeacht de aanwezigheid van andere stoffen mogen altijd gasflessen met een maximum inhoud van in totaal 115 liter en maximaal 1.000 liter diesel-, gas- of lichte stookolie (vlampunt tussen 61°C en 100°C) aanwezig zijn. Bij de overige stoffen gaat het niet alleen om een maximum hoeveelheid voor stoffen per ADR-klasse (bijvoorbeeld: geen grotere hoeveelheid van stoffen van ADR-klasse 3 uit verpakkingsgroep II dan totaal 25 liter) maar mag ook de hoeveelheid van stoffen uit alle genoemde ADR-klassen samen niet meer dan 100 kilogram of liter bedragen. Wanneer bijvoorbeeld in een bouwwerk 50 liter vloeistof van ADR-klasse 3 uit verpakkingsgroep III en 50 kilogram stoffen van ADR-klasse 5.1 aanwezig zijn, is die grens van de toegestane maximum hoeveelheid van 100 kilogram of liter bereikt. In dat geval mogen daarnaast nog wel de eerdergenoemde gasflessen en oliesoorten tot maximaal de daarvoor aangegeven maximum hoeveelheid aanwezig zijn maar geen van de overige in de tabel aangegeven stoffen.
In het vijfde lid is geregeld dat in afwijking van het derde lid, onder e, meer dan 1.000 liter van een in dat artikelonderdeel bedoelde oliesoort aanwezig mag zijn als de wijze van opslag en gebruik daarvan zodanig is dat het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie en de ontwikkeling van brand naar het oordeel van het bevoegd gezag voldoende worden voorkomen. Op grond daarvan kan het bevoegd gezag dus instemmen met de aanwezigheid van een grotere hoeveelheid. De reikwijdte van die bevoegdheid is beperkt tot gevallen die buiten de werkingssfeer van de het Bal of een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit vallen.
Een anti-dubbeltelbepaling voorkomt dat als een omgevingsplan regelt dat op een perceel bijvoorbeeld maximaal 20% mag worden bebouwd, het opengebleven terrein opnieuw meetelt bij een ander gebouw. Dit betreft dus het toestaan van een gebouw, waarvoor een soortgelijke eis geldt.
In door het bevoegd gezag te bepalen situaties kan het nodig zijn dat, voorafgaande aan het bouwen, door of namens het bevoegd gezag rooilijnen, bebouwingsgrenzen of het meetniveau van het te bouwen bouwwerk op het bouwterrein worden vastgesteld en gemarkeerd (uitgezet). In dit 8 artikel is geregeld dat vergunningplichtige bouwwerkzaamheden pas mogen beginnen als door of namens het bevoegd gezag de rooilijnen of bebouwingsgrenzen of het straatpeil zijn uitgezet. Het kan hierbij gaan om activiteiten die op grond van artikel 5.1, tweede lid onder a, van de Omgevingswet vergunningplichtig zijn (de technische bouwactiviteit) of activiteiten die op grond van dit omgevingsplan vergunningplichtig zijn.
Dit artikel schrijft voor in welke gevallen de elektriciteitsvoorziening van een bouwwerk moet zijn aangesloten op het distributienet voor elektriciteit. Een aansluiting is voorgeschreven wanneer de aansluitafstand niet groter is dan 100 m. Bij een afstand van meer dan 100 m is de aansluiting voorgeschreven wanneer de aansluitkosten niet hoger zijn dan ze zouden zijn bij een afstand van 100 m. In gevallen dat de afstand groter is dan 100 m en de aansluitkosten hoger, kan worden gekozen voor een vrijwillige aansluiting op het distributienet of voor een individuele voorziening zoals bijvoorbeeld een generator. De wijze waarop de in dit artikellid genoemde afstanden moeten worden gemeten, vloeit voort uit de in dit omgevingsplan opgenomen begripsbepaling ‘aansluitafstand’. De aansluitplicht houdt alleen de plicht in tot het aanbrengen van de technische voorzieningen die het betrekken van elektriciteit mogelijk maken. Of elektriciteit daadwerkelijk wordt geleverd, is afhankelijk van een met het energiebedrijf te sluiten contract. Overigens is een aansluiting op het distributienet niet verplicht wanneer op grond van het gelijkwaardigheidsbeginsel een alternatieve voorziening voor het betrekken van elektriciteit is toegestaan. De in dit artikel opgenomen aansluitplicht op het distributienet voor elektriciteit geldt niet voor het bouwen van drijvende bouwwerken of voor woonfuncties die gebouwd worden in particulier opdrachtgeverschap. Dit sluit aan bij de gelijkluidende uitzonderingen uit het Bouwbesluit 2012. Uiteraard staat het een initiatiefnemer wel vrij om vrijwillig op het distributienet aan te sluiten.
Dit artikel schrijft voor in welke gevallen de gasvoorziening van een bouwwerk moet zijn aangesloten op het distributienet voor gas. De aansluitplicht geldt voor een aansluitafstand die niet groter is dan 40 m of wanneer de aansluitkosten niet hoger zijn dan ze zouden zijn bij een aansluitafstand van 40 m. Opgemerkt wordt dat het sinds de wijzigingen in de Gaswet van 1 juli 2018 en de daarop aansluitende wijziging van het Bouwbesluit 2012 in veel gevallen niet meer mogelijk is nieuw te bouwen gebouwen te voorzien van een gasaansluiting voor zogenoemde 10 kleinverbruikers. In dit artikel is net zoals voorheen in het Bouwbesluit 2012 de relatie met artikel 10, zesde lid, onderdeel a of b, van de Gaswet gelegd om duidelijk te maken dat dit artikel van de Gaswet van invloed is op de vraag of er bij nieuwbouw wel een aansluiting op het gasnet gerealiseerd kan worden door de netbeheerder. Het artikel in de Gaswet gaat niet over bestaande aansluitingen die al gerealiseerd zijn. Daarnaast geldt de aansluitplicht in dit artikel alleen als de aansluitafstand 40 m of kleiner is, of als de aansluitkosten niet hoger liggen dan bij een aansluitafstand van 40 m.
De in dit artikel opgenomen aansluitplicht op het distributienet voor gas geldt niet voor het bouwen van drijvende bouwwerken of voor woonfuncties die gebouwd worden in particulier opdrachtgeverschap. Dit sluit aan bij de gelijkluidende uitzonderingen uit het Bouwbesluit 2012. Deze bouwwerken hoeven dus al sinds enkele jaren niet meer aan te sluiten op het distributienet voor gas. Daarnaast is het sinds de bovengenoemde aanpassing van de Gaswet in 2018 in slechts enkele gevallen nog mogelijk is om nieuwe bouwwerken aan te sluiten op het distributienet voor gas. Het tweede lid van dit artikel bewerkstelligt dat er in drijvende bouwwerken en woning gebouwd in particulier opdrachtgeverschap nooit een aansluitplicht geldt.
Dit artikel stelt een eis voor nieuw te bouwen bouwwerken met een verblijfsgebied. Een dergelijk bouwwerk moet zijn aangesloten op het distributienet voor warmte als de aansluitafstand niet groter is dan 40 m of de aansluitkosten niet hoger zijn dan ze zouden zijn bij een aansluitafstand van 40 m. Die plicht is niet alleen afhankelijk van de aansluitafstand maar ook van de vraag of het in het warmteplan geplande aantal aansluitingen op het distributienet op het moment van het indienen van de aanvraag om vergunning voor het bouwen nog niet is bereikt. Bij een distributienet voor warmte kan bijvoorbeeld worden gedacht aan een netwerk voor stadsverwarming. Op grond van het tweede lid zal bij een beroep op een daaraan gelijkwaardige oplossing niet alleen rekening moeten worden gehouden met veiligheid maar ook met energiezuinigheid en milieu. Met het tweede lid wordt de toepassing van het gelijkwaardigheidsbeginsel op de aansluiting op het distributienet ingekaderd. In dat tweede lid is aangegeven aan welke energiezuinigheids- en milieucriteria een andere oplossing dan een aansluiting op het warmtenet moet voldoen om in een voorkomend geval als gelijkwaardig aan die aansluiting te kunnen worden aangemerkt. Bij de beoordeling van die gelijkwaardigheid moeten de energiezuinigheids- en milieuprestaties van de aangedragen andere oplossing vergeleken worden met de prestaties bij aansluiting op het warmtenet. Referentiekader daarbij is de mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu zoals deze in het warmteplan is opgenomen. De prestaties van het warmtenet moeten daarom voldoende concreet in het warmteplan, als onderdeel van het omgevingsplan, zijn opgenomen. Als, bijvoorbeeld, in het warmteplan alleen gegevens over de CO2-uitstoot van het warmtenet zijn opgenomen en niet over NOx-effecten, dan moeten de milieuprestaties van de te beoordelen andere oplossing alleen voor de CO2-uitstoot worden bepaald en mag NOx niet als factor in beschouwing worden genomen. Als een gemeente voor energiezuinigheid de wettelijk vastgestelde energieprestatiecoëfficiënt (EPC) wil realiseren, dan kan de gemeente in het warmteplan volstaan met de vermelding dat de wettelijke EPC wordt nagestreefd. Aanleg van nieuwe warmtenetten geschiedt veelal in gebieden met een grote bouwopgave (bijvoorbeeld een nieuwe woonwijk met meerdere duizenden woningen). De uitvoering van zo’n bouwopgave en – in samenhang daarmee – van de aanleg van het distributienet voor warmte geschiedt niet in één keer, maar gefaseerd. De uiteindelijke prestatie van het distributienet voor energiezuinigheid en bescherming van het milieu treedt pas op vanaf het moment dat het in het warmteplan aangegeven aantal aansluitingen is bereikt. De beoordeling van de gelijkwaardigheid van een aangedragen andere oplossing moet daarom plaatsvinden op basis van die uiteindelijke energiezuinigheids- en milieuprestaties van het warmtenet, zoals die in het warmteplan zijn aangegeven. Zie verder ook de toelichting op de omschrijvingen van de begrippen distributienet voor warmte en warmteplan. De in dit artikel opgenomen aansluitplicht op het distributienet voor warmte geldt niet voor het bouwen van drijvende bouwwerken of voor woonfuncties die gebouwd worden in particulier 11 opdrachtgeverschap. Dit sluit aan bij de gelijkluidende uitzonderingen uit het Bouwbesluit 2012. Wanneer er een lokale aansluitplicht gold als bedoeld in het vierde lid van dit artikel, blijft deze aansluitplicht wel van kracht. Uiteraard staat het een initiatiefnemer daarnaast ook vrij om vrijwillig op het distributienet aan te sluiten.
Het overgangsrecht uit artikel 9.2, tiende lid, van het Bouwbesluit 2012 dat behoort bij artikel 6.10, derde lid, van het Bouwbesluit 2012 is inhoudelijk ongewijzigd opgenomen in het vierde lid van dit artikel. Dit lid zet de bestaande overgangsbepaling voort, voor die gebieden waar voorafgaand aan de inwerkingtreding van artikel 6.10, derde lid, van het Bouwbesluit 2012 op basis van de gemeentelijke bouwverordening en eventuele daarop gebaseerde nadere afspraken een aansluitplicht op een distributienet voor warmte (stadsverwarming) gold. In die gebieden blijft die aansluitplicht ook met inwerkingtreding van dit omgevingsplan bestaan. Als er na de inwerkingtreding van dit omgevingsplan in een dergelijk gebied wordt bijgebouwd dan geldt de aansluitplicht ook voor deze nieuwe gebouwen. Met dit overgangsrecht wordt rekening gehouden met de bijzondere eigenschappen van een warmtenet. Alleen wanneer in een bepaald gebied de aansluitplicht op een warmtenet over een langere periode is gewaarborgd, is een dergelijk systeem uit het oogpunt van energiezuinigheid en milieu haalbaar. Met gebied wordt bedoeld het gebied waarvoor een gemeente daadwerkelijk een concessie voor de aanleg en exploitatie van een warmtenet aan een netbeheerder heeft gegund. Dit kan ook de hele gemeente zijn. Artikel 22.10, eerste lid, is, als het overgangsrecht nog geldt, dus niet van toepassing. Genoemd eerste lid is wel van toepassing op nieuwe bouwwerken in gebieden waar op het moment van inwerkingtreding van dit omgevingsplan nog geen stadsverwarming is aangelegd en ook geen concessie volgens bovenstaande is verleend.
Dit artikel regelt in welke gevallen de drinkwatervoorziening moet zijn aangesloten op het openbare distributienet voor drinkwater. De wijze waarop de in dit artikel bedoelde afstanden moeten worden gemeten volgt uit de begripsbepaling van aansluitafstand opgenomen in dit omgevingsplan. Overigens houdt de aansluitplicht niet in dat het drinkwaterbedrijf tot de levering van drinkwater verplicht is of dat de aangeslotene tot het afnemen van drinkwater verplicht is. De aansluitplicht houdt slechts de plicht in tot het aanbrengen van de technische voorzieningen die het betrekken van drinkwater mogelijk maken. Of drinkwater wordt geleverd, is afhankelijk van een met het drinkwaterbedrijf te sluiten contract. Een aansluiting op het distributienet is niet verplicht wanneer door toepassing van het gelijkwaardigheidsbeginsel een alternatieve voorziening voor het betrekken van drinkwater is toegestaan.
In het eerste en tweede lid zijn technische eisen over de aansluiting van de gebouwriolering op de buitenriolering opgenomen. Het derde lid bevat technische eisen aan de uitvoering van een eventueel aanwezige buitenriolering. De eerste drie leden gelden ongeacht de vraag of het bouwwerk aangesloten is op een openbare voorziening voor het beheer van afvalwater. Het vierde lid is alleen van toepassing als er een openbare voorziening voor de afvoer van afvalwater (huishoudelijk afvalwater of hemelwater) aanwezig is waarop kan worden aangesloten. Onderdeel a heeft betrekking op het geval dat er voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater een openbaar vuilwaterriool of een systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet aanwezig is. Onderdeel b heeft betrekking op het geval dat er een openbaar hemelwaterstelsel of een openbaar vuilwaterriool aanwezig is. In die gevallen bepaalt het bevoegd gezag op welke plaats, op welke hoogte en met welke middellijn de voor de aansluiting van de afvoervoorziening noodzakelijke aansluiting bij de gevel van het bouwwerk of de grens van het erf of terrein wordt aangelegd. Op grond van onderdeel c kan het bevoegd gezag voorzieningen eisen om het functioneren van de afvoervoorzieningen, naburige aansluitingen en de openbare voorzieningen voor de inzameling en het transport van afvalwater te waarborgen. Dit kan met een maatwerkvoorschrift op grond van artikel 22.4. Voor de duidelijkheid is de formulering die voorheen in het Bouwbesluit 2012 was opgenomen over deze aanwijzing overgenomen in dit 12 artikel, omdat een maatwerkvoorschrift over dit onderwerp naar verwachting in de meeste gevallen deze inhoud zal krijgen. Het is echter op grond van artikel 22.4 ook mogelijk dat er in gevallen door het bevoegd gezag op een andere manier invulling zal worden gegeven aan het maatwerk.
In paragraaf 2.4.1 van de Omgevingswet zijn de overheidszorgplichten voor stedelijk afvalwater, hemelwater en grondwater beschreven. Onder stedelijk afvalwater wordt verstaan huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater. De regels over het lozen van huishoudelijk afvalwater, afstromend hemelwater en overtollig grondwater in de openbare riolering staan elders in dit omgevingsplan (en eventueel in het deel van dit omgevingsplan dat is voortgekomen uit de voormalige verordening over afvoer van hemel- en grondwater op grond van artikel 10.32a van de Wet milieubeheer). In dit artikel zijn vervolgens de bouw- en installatietechnische eisen opgenomen die gelden voor de afvoer vanuit of vanaf bouwwerken die aangesloten worden op de perceelaansluiting en in het verlengde daarvan op de openbare voorzieningen voor het beheer van afvalwater.
Die overheidszorgplicht voor afvalwater is zowel bij huishoudelijk afvalwater als bij hemelwater niet absoluut. Wanneer de aanleg van voorzieningen voor huishoudelijk afvalwater in het buitengebied niet doelmatig is, moeten burgers en bedrijven zelf in de afvoer of zuivering van huishoudelijk afvalwater voorzien.
De zorgplicht voor hemelwater gaat ervan uit dat gemeenten ook in stedelijk gebied niet hoeven in te zamelen als burgers en bedrijven zelf in afvoer van hemelwater kunnen voorzien. Waar wel wordt ingezameld, kan de gemeente bij de invulling van haar zorgplicht kiezen tussen de gemengde of afzonderlijke inzameling.
Op grond van het eerste lid moeten gebouwen en andere bouwwerken een toereikende bluswatervoorziening hebben. Doel van dit voorschrift is te waarborgen dat voor de brandweer een adequate openbare of niet-openbare bluswatervoorziening in of bij een bouwwerk beschikbaar is. Wanneer geen toereikende openbare bluswatervoorziening aanwezig is, moet worden zorg gedragen voor een toereikende niet-openbare bluswatervoorziening. Voorbeelden van bluswatervoorzieningen zijn een brandkraan of andere aansluiting op het drinkwater- of ander leidingnet voor bluswater, een watervoorraad, zoals een reservoir, een bassin, een blusvijver, een waterput of een bron (grondwater) of oppervlaktewater zoals een meer, de zee, een sloot, of een kanaal. Een bluswatervoorziening moet bereikbaar en betrouwbaar zijn, dus ook bij droogte of vorst. Daarom is in het artikel opgenomen dat een bluswatervoorziening niet nodig is als dit naar oordeel van het bevoegd gezag gezien de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk niet nodig is.
Het tweede lid regelt de maximaal toegestane afstand tussen een bluswatervoorziening en een ingang van een bouwwerk (gebouw of bouwwerk geen gebouw zijnde). Als het bouwwerk op grond van het Bbl over een brandweeringang moet beschikken, wordt de maximale afstand tussen de bluswatervoorziening en die specifieke ingang geregeld. De afstand mag niet meer dan 40 m bedragen. Wanneer in de straat of de weg een fysieke scheiding aanwezig is, zoals een gracht of beschermde trambaan, dan moet rekening worden gehouden met de omweg die daar het gevolg van is.
Het derde lid regelt dat de bluswatervoorziening altijd direct bereikbaar moet zijn. Zo kan het bijvoorbeeld noodzakelijk zijn om maatregelen te treffen om te voorkomen dat een bluswatervoorziening wordt geblokkeerd door geparkeerde auto’s of andere objecten.
Dit artikel bevat regels bestemd voor de bereikbaarheid van gebouwen en bouwwerken die geen gebouw zijn waarin personen kunnen verblijven, voor brandweervoertuigen en voertuigen van 13 andere hulpverleningsdiensten. Op grond van het eerste lid moet tussen de openbare weg en de toegang van een bouwwerk voor het verblijven van personen een verbindingsweg aanwezig zijn die geschikt is voor het te verwachten verkeer, zoals brandweervoertuigen en voertuigen van andere hulpverleningsdiensten. Niet elk gebouw of elk bouwwerk geen gebouw zijnde waarin personen kunnen verblijven hoeft over zo’n verbindingsweg te beschikken. Zo’n weg is niet vereist in de in het tweede lid aangegeven gevallen, zoals bij een bouwwerk met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m2 of als de toegang tot het bouwwerk op ten hoogste 10 m van een openbare weg ligt of wanneer het bevoegd gezag van oordeel is dat de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk de aanwezigheid van die voorziening niet nodig maakt.
In het derde lid is aangegeven aan welke eisen een verbindingsweg als bedoeld in het eerste lid moet voldoen. De voorgeschreven minimumbreedte van de verbindingsweg en het voorgeschreven minimum draagvermogen van die weg zijn afgestemd op het gebruik door gangbare voertuigen zonder dat deze elkaar hoeven te kunnen passeren. Aan de in het derde lid gestelde eisen hoeft niet te worden voldaan wanneer in dit omgevingsplan of een gemeentelijke verordening een afwijkende regel is opgenomen.
In het vierde lid is bepaald dat op een voorgeschreven verbindingsweg (de in het eerste lid bedoelde weg) geen obstakels aanwezig mogen zijn die de voor de doorgang van brandweervoertuigen benodigde vrije hoogte en breedte blokkeren. Zo mag die weg niet worden geblokkeerd door geparkeerde auto’s of overhangende takken.
Het vijfde lid bepaalt dat een verbindingsweg niet zodanig mag zijn afgesloten dat dit de brandweer of andere hulpdiensten onnodig hindert.
Dit artikel heeft betrekking op opstelplaatsen voor brandweervoertuigen bij bouwwerken die voor het verblijf van personen zijn bestemd. Op grond van het eerste lid moeten bij een gebouw en bij een bouwwerk geen gebouw zijnde waarin personen kunnen verblijven opstelplaatsen voor brandweervoertuigen aanwezig zijn, zodat die voertuigen op doeltreffende wijze kunnen worden aangesloten op de bluswatervoorziening. Die opstelplaatsen moeten in voldoende aantal aanwezig zijn, al naar gelang de grootte van het bouwwerk. Zulke opstelplaatsen zijn niet vereist in de in het tweede lid aangegeven gevallen, zoals bij een bouwwerk met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m2 of als de aard, de ligging of het gebruik van het gebouw respectievelijk het bouwwerk dat naar het oordeel van het bevoegd gezag niet vereist. Het derde lid regelt de maximaal toegestane afstand tussen een opstelplaats en een ingang van het gebouw/bouwwerk. Als het bouwwerk op grond van het Bbl over een brandweeringang moet beschikken, wordt de maximale afstand tussen de bluswatervoorziening en die specifieke ingang geregeld. De afstand mag niet meer dan 40 m bedragen. In het vierde lid is bepaald dat een opstelplaats over de voorgeschreven hoogte en breedte moet worden vrijgehouden voor brandweervoertuigen. Zo mag een opstelplaats niet worden geblokkeerd door geparkeerde auto’s of overhangende takken. Het vijfde lid bepaalt dat een opstelplaats niet zodanig door hekwerken mag zijn afgesloten dat dit de brandweer of andere hulpdiensten (onnodig) hindert. Een eventueel ontsluitingssysteem moet in overleg met het bevoegd gezag worden gekozen.
In dit artikel zijn de bepalingen over de wijze van meten uit het tweede en derde lid van artikel 1 van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht ongewijzigd overgenomen. De in deze afdeling genoemde waarden worden gemeten conform dit artikel.
Dit artikel is ongewijzigd overgenomen uit artikel 1, vierde lid, van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht. Voor de toepassing van de genoemde paragrafen wordt huisvesting in verband met mantelzorg altijd als functioneel verbonden met het hoofdgebouw aangemerkt. Daarmee wordt bewerkstelligd dat een bijgebouw dat of een aan- of uitbouw die wordt gebruikt voor huisvesting in verband met mantelzorg vanwege de expliciet bepaalde functionele verbondenheid met het hoofdgebouw, ook moet worden aangemerkt als een functioneel verbonden bouwwerk en daarmee als bijbehorend bouwwerk als bedoeld in dit omgevingsplan. Daarmee wordt het mogelijk het bijgebouw of de aan- of uitbouw op de grondslag van artikel 22.27, aanhef en onder a, of 22.36, aanhef en onder a, van dit omgevingsplan vergunningvrij te bouwen. In de praktijk blijkt de vraag wel eens te ontstaan of er bij de toewijzing van een eigen huisnummer aan een bij een woning aanwezige mantelzorgvoorziening, nog sprake kan zijn van een bijbehorend bouwwerk. Het al dan niet toekennen van een afzonderlijk huisnummer is echter niet van belang voor de uitleg van deze bepaling.
De parkeernormen uit de geldende nota rondom parkeernormen zijn altijd van toepassing bij activiteiten waarvoor een vergunning nodig is.
In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen voor het uitvoeren van aanlegactiviteiten (werken of werkzaamheden uitvoeren). Het gaat hier om activiteiten zoals:
Aanbrengen of verwijderen van bomen en beplanting, grondactiviteiten, aanbrengen van oppervlakteverharding, aanbrengen of afgraven van wateren, het mechanisch scheuren van (gras)land en het veranderen van het waterpeil enzovoorts. Deze werkzaamheden zijn dus niet bij voorbaat onverenigbaar met de gebruiksactiviteiten, maar daarvoor kan wel een nadere afweging nodig zijn.
Om aanwezige waarden of leidingen in het gebied te beschermen is er voor bepaalde activiteiten een vergunningplicht opgenomen. Hierbij gaat het om bijvoorbeeld archeologische, ecologische of landschappelijke waarden en aanwezige kabels en leidingen zoals gasleidingen en hoogspanningsverbindingen.
Er zijn algemene regels opgenomen wanneer aanlegactiviteiten zijn toegestaan, maar ook wanneer er een vergunningsplicht geldt. Deze vergunningplicht is gekoppeld aan beperkingengebieden die in hoofdstuk 4 zijn opgenomen. De inhoud van de regels is per gebied verschillend.
Archeologie:
Op basis van het beleidskader voor archeologie en daarbij behorende verwachtingenkaart is binnen het beperkingengebied archeologisch waardevol gebied voor nader genoemde aanlegactiviteiten in de regel een norm opgenomen voor oppervlakte en voor diepte waarbinnen geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een aanlegactiviteit nodig is. Wordt de norm overschreden, dan is er een vergunningsplicht voor diverse activiteiten.
Ecologie:
Bepaalde gebieden zijn aangemerkt als ecologisch waardevol. In dit hoofdstuk zijn regels opgenomen voor de instandhouding, bescherming en ontwikkeling van deze waarden.
Belemmeringzone gasleiding:
Deze aanwijzing in het plan zijn conform de regels van de leidingbeheerder.
Belemmeringzone hoogspanningsverbinding:
Deze aanwijzing in het plan zijn conform de regels van de leidingbeheerder.
MMMMMMMMMMM
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het tweede lid bevat een voorrangbepaling voor vergunningvoorschriften in een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit, die met toepassing van het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, is verleend. Het gaat hierbij om een vergunningplichtige milieubelastende activiteit die in hoofdstuk 3 van het Bal is aangewezen en waarbij deze vergunningvoorschriften bevat voor een onderwerp dat naar het omgevingsplan is verschoven. Op grond van het overgangsrecht van artikel 4.13, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijven deze vergunningvoorschriften gelden. De vergunningvoorschriften gelden naast het omgevingsplan. De strengste regel is dan bepalend. Ten tijde van de vergunningverlening zijn juist bewust strengere of soepeler voorschriften gesteld, afgestemd op de locatie. De regels in afdeling 22.3 van dit omgevingsplan zijn niet van toepassing, voor zover zo’n vergunningvoorschrift geldt. De uitdrukking «voor zover» betekent «in de mate dat». Dat houdt in dat alleen die voorschriften van afdeling 22.3 van dit omgevingsplan buiten toepassing blijven waarvoor voorschriften in de omgevingsvergunning zijn gesteld. Als bijvoorbeeld de omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit voor geluid alleen voorschriften met waarden bevat, dan blijft artikel 22.6322.66 van dit omgevingsplan met geluidwaarden voor geluidgevoelige gebouwen buiten toepassing. Maar artikel 22.6022.61 van dit omgevingsplan, dat bepaalt wanneer een akoestisch onderzoek gedaan moet worden, is wel van toepassing.
Deze voorrangsbepaling kan relevant zijn voor de volgende onderdelen van afdeling 22.3 van dit omgevingsplan:
paragraaf 22.3.2 Energiebesparing
paragraaf 22.3.3 Zwerfafval
paragraaf 22.3.4 Geluid
paragraaf 22.3.5 Trillingen
paragraaf 22.3.10 Lozen bij maken van betonmortel
paragraaf 22.3.11 Uitwassen van beton
paragraaf 22.3.13 Ontwikkelen of afdrukken van fotografisch materiaal
paragraaf 22.3.19 In werking hebben van een acculader
Dit omgevingsplan voorziet niet in een voorrangsbepaling voor bestaande vergunningvoorschriften of maatwerkvoorschriften op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer die op grond van het algemene overgangsrecht maatwerkvoorschriften zijn geworden en die afwijken van of een nadere invulling geven aan de omgevingsplanregels in dit omgevingsplan. Uit de wetssystematiek volgt al dat een maatwerkvoorschrift voorrang heeft op een algemene bepaling.
NNNNNNNNNNN
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bijlage I bij het Bbl bevat de begrippen «gemeentelijk monument» en «voorbeschermd gemeentelijk monument». Deze begrippen gelden op grond van artikel 1.1, eerstetweede lid, van dit omgevingsplan ook voor dit plan. Deze begrippen worden gebruikt in de artikelen 22.28, eerste en tweede lid, 22.38, 22.28722.286, 22.28822.287, 22.29022.289 tot en met 22.29322.292 en 22.29522.294.
De begripsomschrijvingen van bovengenoemde begrippen zijn toegesneden op de wijze waarop de bescherming van monumenten en archeologische monumenten op gemeentelijk niveau via het toekennen van een beschermde status en daardoor het van toepassing worden van bepaalde regels onder het nieuwe recht van de Omgevingswet vorm krijgt. Dit gebeurt door aan het monument of archeologisch monument in dit omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven en, als het gaat om een voorbeschermd monument of archeologisch monument, door het voor de locatie van het monument of archeologisch monument toevoegen van een voorbeschermingsregel aan dit omgevingsplan via een voorbereidingsbesluit vanwege het voornemen om aan dat monument of archeologisch monument in dit omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven.
Daarmee zouden buiten de reikwijdte van bovengenoemde begrippen vallen monumenten en archeologische monumenten op gemeentelijk niveau die onder het voor de Omgevingswet geldende recht als gemeentelijk monument of archeologisch monument zijn aangewezen op grond van een gemeentelijke verordening of een voorbeschermde status hebben verkregen op grond van een zodanige verordening, en waaraan nog niet direct bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet in dit omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument is gegeven of waarvoor op dat moment in het omgevingsplan nog geen voorbeschermingsregel is opgenomen. In de praktijk werden onder het voormalige recht onder de begrippen «gemeentelijk monument» en «voorbeschermd gemeentelijk monument» dergelijke monumenten en archeologische monumenten verstaan (hierna samen te noemen: gemeentelijke monumenten «oude stijl»).
Dit gevolg, dat niet is beoogd, kan zich voordoen tot het bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip waarop gemeenten over een omgevingsplan moeten beschikken dat voldoet aan alle eisen van de Omgevingswet. Uiteraard moeten de hier bedoelde gemeentelijke monumenten «oude stijl» gedurende deze overgangsfase wel adequaat worden beschermd. Dit is het geval zolang deze in dit omgevingsplan nog niet zijn voorzien van de functie-aanduiding gemeentelijk monument in het omgevingsplan of, voor zover het gaat om voorbeschermde monumenten of archeologische monumenten, ter zake een voorbeschermingsregel in dit omgevingsplan is opgenomen. Daarbij wordt er voor zover het gaat om voorbeschermde monumenten en archeologische monumenten op gewezen dat die onder de Omgevingswet niet per se eerst via een door een voorbereidingsbesluit toe te voegen voorbeschermingsregel aan het omgevingsplan hoeven te worden omgezet naar een voorbeschermd gemeentelijk monument in de zin van de begripsomschrijving uit bijlage I bij het Bbl. Afhankelijk van het tijdsverloop van de procedure tot aanwijzing op grond van de gemeentelijke verordening en van de procedure om tot vaststelling van een nieuw omgevingsplan te komen, kan er voor deze voorbeschermde monumenten en archeologische monumenten ook voor worden gekozen om deze direct, dus zonder hiervoor eerst een voorbeschermingsregel aan het omgevingsplan toe te voegen, in het nieuwe deel van het omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven. Dit zal zich met name voordoen als de procedure tot aanwijzing op grond van de gemeentelijke verordening gedurende hetzelfde tijdvak gaande is als de procedure tot vaststelling van het omgevingsplan. In dat geval kan het zo zijn dat die procedure tot aanwijzing voldoende voorziet in de benodigde voorbescherming en hoeft die voorbescherming niet afzonderlijk met voorbeschermingsregels in het omgevingsplan te worden gecreëerd.
Voor zover het gaat om de continuering van de gelding van de gemeentelijke verordeningen zelf en een eventueel daarin opgenomen vergunningplicht wordt in de bescherming van de hier bedoelde gemeentelijke monumenten «oude stijl» al voorzien door de artikelen 22.4 en 22.8 van de Omgevingswet, zoals die artikelen bij de Invoeringswet Omgevingswet worden toegevoegd. Maar voor een adequate bescherming van deze gemeentelijke monumenten «oude stijl» is ook vereist dat de onderdelen van de artikelen 22.28, 22.38, 22.27622.275, 22.27722.276, 22.27922.278 tot en met 22.28222.281 en 22.28422.283 die betrekking hebben op gemeentelijke monumenten en voorbeschermde gemeentelijke monumenten in overeenstemming met de daarvoor geldende begripsomschrijvingen, ook op deze gemeentelijke monumenten «oude stijl» van toepassing zijn. Artikel 22.2 van dit omgevingsplan voorziet hierin. Daarbij is het uiteraard zo dat als bij voorbeschermde monumenten en archeologische monumenten de uitkomst van de procedure tot aanwijzing op grond van de gemeentelijke verordening is dat wordt afgezien van de aanwijzing, op dat moment de voorbescherming vervalt en niet langer sprake is van een «monument of archeologisch monument waarop die verordening van overeenkomstige toepassing is» als bedoeld in artikel 22.2, eerste lid. Het van toepassing zijn van dit artikel op de hier bedoelde gemeentelijke monumenten «oude stijl» kan dus niet alleen worden beëindigd doordat gedurende de overgangsfase daaraan in het omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument wordt gegeven of ter zake in het omgevingsplan een voorbeschermingsregel wordt opgenomen (de situaties beschreven in artikel 22.2, tweede lid), waardoor de desbetreffende monumenten en archeologische monumenten rechtstreeks onder de begrippen gemeentelijk monument en voorbeschermd gemeentelijk monument komen te vallen, maar ook doordat de procedure tot aanwijzing op grond van de gemeentelijke verordening uiteindelijk niet tot een aanwijzing leidt.
OOOOOOOOOOO
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel is voor de omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit de voortzetting van de regeling in artikel 2.22, tweede lid, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.2, eerste lid, van het voormalige Besluit omgevingsrecht. Het gaat hier om de gevallen, bedoeld in artikel 22.26. Deze bepaling vloeit voort uit artikel 5.2, eerste lid, van het voormalige Besluit omgevingsrecht, waarin de mogelijkheid tot het verbinden van voorschriften aan de omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit in het belang van de archeologische monumentenzorg afhankelijk was gesteld van een expliciete regeling in het bestemmingsplan.
Op het verbinden van deze voorschriften is artikel 22.30322.302, eerste lid, van overeenkomstige toepassing. Dat artikellid omschrijft nader welke voorschriften in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval kunnen worden verbonden aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, niet zijnde een bouwwerk, of een werkzaamheid als bedoeld in artikel 22.28422.283, eerste lid, die van invloed is op een archeologisch monument. Gelet op deze van overeenkomstige toepassing verklaring wordt hier verder volstaan met een verwijzing naar artikel 22.30322.302 en de toelichting daarop.
PPPPPPPPPPP
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Nadelige gevolgen voor het milieu van het verkeer van en naar de activiteit betreffen hinder door bezoekersverkeer en indirecte geluidhinder.
Bezoekersverkeer is het bezoek van klanten of bezoekers aan een activiteit. De Handreiking Vervoermanagement (november 2017) geeft inzicht in de wijze waarop invulling gegeven kan worden aan dit aspect van de specifieke zorgplicht. Daarnaast legt de handreiking de relatie met de EED, the European Energy Efficiency Directive en hoe daar mee om te gaan. De verschillende doelgroepen krijgen met deze handreiking meer inzicht in de mogelijkheden voor een «integrale» aanpak van duurzame mobiliteit.
Onder indirecte geluidhinder wordt geluidhinder verstaan die niet wordt veroorzaakt door activiteiten of installaties binnen de begrenzing van de locatie waarop de activiteit plaatsvindt, maar die wel aan die activiteit zijn toe te rekenen. In de toelichting bij artikel 22.5622.57 (geluid: meerdere activiteiten beschouwen als een activiteit) wordt nader ingegaan op het verschil tussen directe geluidhinder en indirecte geluidhinder.
Het bevoegd gezag heeft op grond van artikel 22.45 de bevoegdheid maatwerkvoorschriften te stellen. Maatwerkvoorschriften kunnen ook inhouden dat de activiteiten worden beschreven en dat metingen, berekeningen of tellingen moeten worden verricht om de mate waarin nadelige gevolgen voor het milieu worden veroorzaakt, te bepalen. De resultaten van een dergelijk onderzoek kunnen aanleiding zijn aanvullende maatwerkvoorschriften te stellen ter voorkoming of beperking van nadelige gevolgen voor het milieu, zoals het voorschrijven van maatregelen en gedragsvoorschriften. Bij het stellen van maatwerkvoorschriften ter voorkoming van indirecte geluidhinder vanwege wegverkeer kan de circulaire van 29 februari 1996 van de Minister van VROM, getiteld «Geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de vergunningverlening op basis van de Wet milieubeheer» als hulpmiddel dienen. Dit is niet veranderd ten opzichte van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.
Voor een verplaatsbaar mijnbouwwerk als bedoeld in artikel 4.1116 van het Bal, stonden in artikel 21 van het voormalige Besluit algemene regels milieu mijnbouw en artikel 4 van de voormalige Regeling algemene regels milieu mijnbouw, regels over geluid door verkeersbewegingen. Deze regels hielden in dat de etmaalwaarde van de verkeersbewegingen van en naar de mobiele installatie niet hoger was dan 50 dB(A), beoordeeld volgens de hierboven genoemde circulaire van 29 februari 1996. Deze regels komen niet expliciet terug in deze afdeling, maar vallen wel onder de specifieke zorgplicht van dit omgevingsplan, bedoeld in dit derde lid.
Anders dan bij de plichten uit het tweede lid van dit artikel, geldt de zorgplicht uit dit derde lid ook voor milieubelastende activiteiten als bedoeld in hoofdstuk 3 van het Bal. Niet voor alle nadelige gevolgen van milieubelastende activiteiten voor de fysieke leefomgeving zijn rijksregels gesteld in het Bal. Anders dan in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer (artikel 2.1, eerste lid, in samenhang met het tweede lid, onderdeel k en q) maken de nadelige gevolgen van het verkeer van personen of goederen van en naar een activiteit en de bescherming van het donkere landschap geen onderdeel uit van de belangen die met het Bal worden behartigd. Voor de belangen die buiten het Bal vallen, kunnen voor het waarborgen van deze belangen op decentraal niveau regels worden gesteld. In dit artikel is dit gedaan, door in het derde lid het voorkomen of beperken van hinder, veroorzaakt door verkeer van en naar de activiteit en het beschermen van de duisternis en het donkere landschap op te nemen.
QQQQQQQQQQQ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf is niet van toepassing op activiteiten die in afdelingen 3.3 tot en met 3.11 van het Bal aangewezen zijn als milieubelastende activiteiten. Voor die activiteiten gelden de artikelen van paragraaf 5.4.1 van het Bal.
De milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in afdeling 3.2 van het Bal, de bedrijfstakoverstijgende activiteiten, vallen wel onder deze paragraaf van dit omgevingsplan. De activiteiten van afdeling 3.2 van het Bal waren onder het oude recht zelden een zelfstandige inrichting, maar meestal onderdeel van een grotere inrichting. Onder het stelsel van de Omgevingswet zijn ze meestal onderdeel van een grotere milieubelastende activiteit. Activiteiten, anders dan de activiteiten uit afdeling 3.2 van het Bal, zijn ofwel geregeld in het Bal in de afdelingen 3.3 en verder, ofwel in het omgevingsplan.
Als een richtingaanwijzer in het Bal de energiemodule aanwijst voor een bepaalde activiteit en daarbij ook een activiteit uit afdeling 3.2 van het Bal plaatsvindt, dan is de energiemodule ook van toepassing op de activiteit uit afdeling 3.2, die dan immers een functioneel ondersteunende activiteit is.
De regels van deze paragraaf gelden voor milieubelastende activiteiten waarbij het energieverbruik van alle milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie en die de milieubelastende activiteit functioneel ondersteunen, in het voorafgaande jaar, gezamenlijk gelijk is aan of groter dan 50.000 kWh aan elektriciteit en 25.000 m3 aardgasequivalenten aan brandstoffen. Hierbij moeten de activiteiten die in afdeling 3.2 van het Bal zijn geregeld ook worden meegenomen. Dus als bijvoorbeeld een supermarkt of horecagelegenheid een activiteit uit afdeling 3.2 van het Bal verricht, dan gelden ook daarvoor de energiebesparingsregels van dit omgevingsplan, tenzij het energieverbruik van de activiteiten op de locatie, gezamenlijk niet boven de drempel uitkomt.
Activiteiten uit afdeling 3.2 van het Bal die zelfstandig boven de drempel kunnen uitkomen, zoals de zuiveringsvoorziening uit paragraaf 3.2.17 van het Bal, waren in de regel onder het oude recht een inrichting, zodat het logisch is dat daarvoor de energiebesparingsregels uit dit omgevingsplan gelden.
Overigens is de gelding van deze paragraaf beperkt tot 1 december 2023. Dit hangt samen met het beleidsvoornemen om in het kader van de voorziene regelgeving over de actualisatie van de energiebesparingsplicht alsnog op rijksniveau ook voor bepaalde milieubelastende activiteiten die niet zijn aangewezen in de afdelingen 3.3 tot en met 3.11 van het Bal regels over energiebesparing te stellen. Met het opnemen van de datum van 1 december 2023 in artikel 22.52, vierde lid, dat betrekking heeft op de verplichting energiebesparende maatregelen te treffen, is aansluiting gezocht bij de datum van het van toepassing worden van de geactualiseerde regels over energiebesparing zoals deze is opgenomen in de hiervoor genoemde voorziene regelgeving. Ook de gelding van artikel 22.52a22.53, dat betrekking heeft op het overgangsrecht voor de regels over energiebesparing zoals deze golden onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, is gekoppeld aan deze datum. Als een gemeente voor 1 december 2023 is overgegaan tot aanpassing van artikel 22.52 of 22.52a22.53 van dit omgevingsplan, zal na die datum op grond van de geactualiseerde regels over energiebesparing in het Bal moeten worden bezien of deze regels in het omgevingsplan kunnen blijven voortbestaan als maatwerkregel.
De regels in deze paragraaf, die betrekking hebben op zogeheten procesgebonden energiebesparende maatregelen, laten onverlet de regels over de zogeheten gebouwgebonden energiebesparende maatregelen, zoals deze zijn gesteld in de artikelen 3.84, 3.84a en 3.84b van het Bbl.
RRRRRRRRRRR
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel bevat overgangsrecht voor milieubelastende activiteiten die onder het toepassingsbereik van paragraaf 22.3.2 van dit omgevingsplan vallen en waarvoor al op grond van het recht voor de Omgevingswet – in concreto artikel 2.15, tweede, tiende of elfde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer – door het betrokken bedrijf of de betrokken instelling een rapportage informatieplicht aan het bevoegd gezag is verstrekt of had moeten worden verstrekt.
Dit overgangsrecht heeft in de eerste plaats tot gevolg dat tot 1 december 2023 kan worden volstaan met het treffen van de energiebesparende maatregelen, bedoeld in artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Dit is inclusief de bijbehorende regels en bijlagen uit afdeling 2.5 van de Activiteitenregeling milieubeheer, zoals de lijst met erkende energiebesparende maatregelen, de rekenmethode voor de terugverdientijd en de rekenmethode voor de hoeveelheid aardgasequivalent. In artikel 22.52a22.53, tweede lid, is in dat licht gedurende de periode, bedoeld in het eerste lid van het artikel, artikel 22.52 op de betreffende milieubelastende activiteiten niet van toepassing verklaard.
Daarnaast volgt uit dit overgangsrecht dat als voor een onder het toepassingsbereik vallende milieubelastende activiteit die is gestart voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet door het betrokken bedrijf of de betrokken instelling een rapportage informatieplicht had moeten worden verstrekt, maar dat nog niet is gebeurd, tot 1 december 2023 nog steeds in overeenstemming met de daaraan in artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit milieubeheer gestelde eisen aan de informatieplicht moet worden voldaan.
Met het opnemen van de datum van 1 december 2023 als einddatum voor het overgangsrecht is aansluiting gezocht bij de datum van het van toepassing worden van de geactualiseerde regels over energiebesparing zoals deze is opgenomen in de hiervoor in de toelichting bij artikel 22.51 genoemde voorziene regelgeving.
SSSSSSSSSSS
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTTTTT
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUUUUUUUUU
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVVVVVVV
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWWWWWWW
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXXXXXXX
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De uitzondering in artikel 22.5422.55, tweede lid, onder b, voor een tijdelijk toegelaten geluidgevoelig gebouw, geldt alleen voor een geluidgevoelig gebouw dat na de inwerkingtreding van de Omgevingswet is toegelaten voor een duur van niet meer dan 10 jaar, waarbij getoetst is aan de kwalitatieve norm «aanvaardbaar» uit artikel 5.59, tweede lid van het Bkl.
Voor een geluidgevoelig gebouw dat al voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is toegelaten geldt de uitzondering niet. Zo’n gebouw valt wel binnen het toepassingsbereik van deze paragraaf en hiervoor blijft wel een waarde gelden voor het geluid door een activiteit op de gevel van een tijdelijk toegelaten geluidgevoelig gebouw.
De reden voor het uitzonderen is dat onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer de geluidnormen wel golden voor gebouwen waarvoor het tijdelijk toegelaten is om ze te gebruiken als geluidgevoelig gebouw.
Zie het schema in de volgende alinea voor een overzicht van de gevallen waarin een waarde voor geluid geldt bij verschillende situaties van geluidgevoelige gebouwen die tijdelijk toegelaten zijn versus activiteiten.
YYYYYYYYYYY
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZZZZZZ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAAAAAA
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBBBBBBBB
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCCCCCCCCCC
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDDDDDDDD
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEEEEEEE
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFFFFFFFFFF
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel heeft als doel om gemeenten op de hoogte te stellen van nieuwe of gewijzigde activiteiten op een gezoneerd industrieterrein.
Deze informatieplicht geldt niet als de gemeente al via een aanvraag om een omgevingsvergunning, via het overleggen van een geluidonderzoek op grond van artikel 22.6022.61 en 22.6122.62 of via een informatieplicht ergens anders in deze afdeling van dit omgevingsplan of in het Besluit activiteiten leefomgeving, op de hoogte wordt gesteld van het begin of de wijziging van de activiteit. In artikel 16.55, vijfde lid, van de Omgevingswet is daarnaast nog bepaald dat gegevens en bescheiden niet behoeven te worden verstrekt voor zover het bevoegd gezag al over die gegevens of bescheiden beschikt.
Naar aanleiding van de ontvangen gegevens en bescheiden kan de gemeente vervolgens beoordelen of het noodzakelijk is om een geluidonderzoek te laten verrichten voor het zonebeheer. Op grond van artikel 22.45 van dit omgevingsplan kan dan een rapport van een geluidonderzoek verlangd worden van de initiatiefnemer.
Deze verplichting geldt niet voor activiteiten op een gezoneerd industrieterrein waar geen activiteiten verricht worden of installaties gebruikt worden zoals bedoeld in het tweede lid. Deze activiteiten en grenzen zijn overgenomen uit de begripsbepaling inrichting Type A in artikel 1.2 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Onder het oude recht hoefde voor een inrichting Type A geen melding te worden gedaan. Voor de informatieplicht in artikel 22.61a22.63 van het omgevingsplan is alleen gekeken naar die grenzen uit het oude begrip inrichting Type A die mede gesteld waren met het oogmerk om geluidhinder te voorkomen of beperken.
GGGGGGGGGGGG
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHHHHHHH
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIIIIIIII
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJJJJJJJJ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKKKKKKK
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLLLLLLLL
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het vierde lid gaat in op de piekgeluiden die veroorzaakt worden door het laden en lossen in de dagperiode. Laden en lossen valt via artikel 22.41 (algemeen toepassingsbereik) en artikel 22.5622.57 (meerdere activiteiten beschouwen als één activiteit) onder de activiteit, en daarmee onder de geluidwaarden die in de tabellen zijn gesteld. Dat geldt dus ook voor laden en lossen dat op de openbare weg («in de onmiddellijke nabijheid van») plaatsvindt. Om te voorkomen dat in de periode waarin de gemeenten hun omgevingsplannen nog niet hebben aangepast aan de Omgevingswet, het overdag laden en lossen onder de norm voor het piekgeluid gaat vallen, is het vierde lid toegevoegd. Dit lid bepaalt uitdrukkelijk dat – net als onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer- voor het laden en lossen in de dagperiode geen geluidwaarden voor het piekgeluidniveau gelden. Ook het Bkl geeft geen afzonderlijke waarden voor de piekniveaus in de dagperiode, en dus ook niet voor de piekniveaus van het laden en lossen.
MMMMMMMMMMMM
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNNNNNNN
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOOOOOOOO
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPPPPPP
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In artikel 2.17, zevende lid, juncto 2.17a, vijfde lid, en de artikelen 2.18, vijfde lid, en 2.19a, tweede lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer stond een mogelijkheid om bij of krachtens een gemeentelijke verordening hogere of lagere normen te laten gelden, dan de standaardnormen. Op grond van artikel 8.2.2 van het Invoeringsbesluit Omgevingswet blijven die regels zoals opgenomen in een gemeentelijke verordening (in veel gevallen in de Algemene Plaatselijke Verordening) nog gelden. Artikel 22.6722.70 van dit omgevingsplan zorgt ervoor dat de waarden uit die verordening, voorrang hebben op de waarden zoals opgenomen in dit (tijdelijk deel) van het Omgevingsplan.
QQQQQQQQQQQQ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel is een voortzetting van het overgangsrecht voor ligplaatsen, zoals was opgenomen in artikel 2.17, vierde lid, onder d, vijfde lid, onder f, en het zesde lid, onder d, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.
Het in de artikelen 22.6322.66, eerste lid, 22.6422.67, eerste lid, 22.6522.68, eerste lid en 22.6622.69, eerste lid opgenomen langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximaal geluidsniveau wordt verhoogd met 5 dB(A). Deze verhoging geldt voor drijvende woonschepen die als zodanig voor 1 juli 2012 in dit omgevingssplan zijn toegelaten èn voor drijvende woonfuncties die voor 1 juli 2012 waren opgenomen in een gemeentelijke verordening en nadien, maar voor 1 juli 2022, alsnog zijn opgenomen in een omgevingsplan.
RRRRRRRRRRRR
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSSSSSSS
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTTTTTT
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUUUUUUUUUU
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVVVVVVVV
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel is een voortzetting van artikel 2.18, zesde tot en met achtste lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.
Het geluid dat wordt veroorzaakt door het stomen van grond met een installatie van derden wordt buiten beschouwing gelaten bij het bepalen van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau. In bedrijven waar het systeem van substraatteelt niet wordt toegepast, maar waar in de grond wordt geteeld, moet op gezette tijden ontsmetting van de grond plaatsvinden. Dit geschiedt door de grond te stomen. Grondstomen vindt niet vaker dan enkele keren per jaar plaats. De frequentie hangt af van het te telen gewas. Gelet op de frequentie van het grondstomen en het feit dat het een activiteit is die door derden wordt uitgevoerd, kan deze activiteit niet worden beschouwd als een representatieve bedrijfssituatie zoals bedoeld in de «Handleiding meten en rekenen industrielawaai». Daarom blijft bij het bepalen van de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus, bedoeld in artikel 22.6322.66, het door deze activiteit veroorzaakte geluid buiten beschouwing. Het grondstomen wordt in de regel uitgevoerd door gespecialiseerde bedrijven. Deze bedrijven plaatsen tijdelijk een mobiele installatie bij het tuinbouwbedrijf. Als het grondstomen met een eigen ketelinstallatie plaatsvindt, wordt het wel meegeteld bij het bepalen van de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus omdat die installatie een vast onderdeel is van de activiteit, vaker kan worden gebruikt en door degene die de activiteit verricht zodanig kan worden aangepast dat het geluid gereduceerd wordt.
Omdat het grondstomen dat plaatsvindt met een installatie van derden buiten beschouwing blijft bij het bepalen van de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus, moeten maatregelen of voorzieningen getroffen worden om de geluidhinder zo veel mogelijk te reduceren. De maatregelen of voorzieningen zijn in het tweede lid omschreven. Op grond van artikel 22.45 kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften stellen, waarmee de maatregelen of voorzieningen meer specifiek kunnen worden ingevuld.
WWWWWWWWWWWW
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXXXXXXXX
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYYYYYYYY
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZZZZZZZ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAAAAAAA
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel is een voortzetting van artikel 3.14e van de voormalige Activiteitenregeling milieubeheer.
Die ministeriële regeling bevatte in de artikelen 3.14a tot en met 3.14d ook veel gedetailleerde regels over de wijze van meten en rekenen van het geluid door windturbines. Deze regels staan niet in dit omgevingsplan maar zijn opgenomen in de Omgevingsregeling. Een geluidonderzoek voor windturbines wordt wel in dit omgevingsplan voorgeschreven in artikel 22.6022.61.
BBBBBBBBBBBBB
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCCCCCCCCCCC
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDDDDDDDDD
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEEEEEEEE
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel is een voortzetting van artikel 3.118a van de voormalige Activiteitenregeling milieubeheer.
Die ministeriële regeling bevatte in artikel 3.118 ook gedetailleerde regels over de wijze van meten en rekenen van het geluid bij buitenschietbanen. Deze regels staan niet in dit omgevingsplan maar zijn opgenomen in de Omgevingsregeling.
In dit artikel is een registratieverplichting opgenomen. Aangezien het door de vele overdrachtsgegevens die deel uitmaken van de rekenmethodiek nauwelijks mogelijk is controlemetingen uit te voeren, wordt door de handhavende instanties gebruik gemaakt van het geregistreerde aantal schoten, het kaliber van de verschoten munitie en de dagdelen waarin deze verschoten is. Deze parameters komen overeen met die van het geluidonderzoek dat is voorgeschreven op grond van artikel 22.6022.61 van dit omgevingsplan. Op deze wijze is bestuursrechtelijk toezicht mogelijk van de akoestische belasting op de omgeving.
In de Omgevingsregeling zijn deze meet- en rekenbepalingen voor geluid voor buitenschietbanen opgenomen in artikel 6.9.
FFFFFFFFFFFFF
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGGGGGGGGGGG
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf is van toepassing op de trillingen door een activiteit, in een trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw. Dit artikel geldt alleen voor activiteiten die ook onder het algemene toepassingsbereik van deze afdeling voor milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 22.41 vallen. Dat algemene toepassingsbereik probeert het oude begrip Wet milieubeheer-inrichting grotendeels te dekken. Zie daarover meer in de toelichting bij artikel 22.41. De trillingvoorschriften van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer waren alleen van toepassing op deze Wet milieubeheer-inrichtingen. Deze paragraaf is alleen van toepassing op activiteiten die trillingen in een frequentie van 1 tot 80 Hz veroorzaken. Dat bleek onder het Activiteitenbesluit milieubeheer impliciet door de verwijzing naar normwaarden in de Meet- en beoordelingsrichtlijn B «Hinder voor personen» van de Stichting Bouwresearch.
De trillingparagraaf uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was niet van toepassing op vergunningplichtige inrichtingen. Deze paragraaf van dit omgevingsplan is wel van toepassing op vergunningplichtige milieubelastende activiteiten. Voor vergunningplichtige milieubelastende activiteiten werden voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, soms trillingnormen of andere voorschriften ter beperking van trillinghinder opgenomen in de omgevingsvergunning voor milieubelastende activiteiten. Deze bestaande vergunningvoorschriften blijven op grond van artikel 4.13 van de Invoeringswet Omgevingswet gelden en hebben op grond van artikel 22.1, tweede lid van dit omgevingsplan voorrang op de regels voor trillingen in deze paragraaf van dit omgevingsplan.
Onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer werd bij de bescherming tegen trillinghinder verwezen naar de begrippen «geluidgevoelige ruimten» en «verblijfsruimten», bedoeld in de voormalige Wet geluidhinder. Het Bkl bevat eigen begrippen «trillinggevoelige gebouwen» en «trillinggevoelige ruimten». Deze gelden op grond van artikel 1.1, eerstetweede lid, van dit omgevingsplan.
Overigens is het begrip trillinggevoelige ruimte in het Bkl wel anders gedefinieerd dan een geluidgevoelige ruimte in de voormalige Wet geluidhinder en het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Zo heeft de oude regelgeving het over een keuken van ten minste 11 m2. Die ondergrens van 11 m2 vervalt. Een trillinggevoelige ruimte wordt gedefinieerd als een verblijfsruimte of verblijfsgebied van een aangewezen gebruiksfunctie. In de praktijk kunnen dus kleine verschillen optreden. Als dit bij toepassing van de omgevingsplanregels van rijkswege in een concreet geval een probleem oplevert, dan kan dit opgelost worden met maatwerkvoorschriften.
HHHHHHHHHHHHH
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIIIIIIIII
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In artikel 22.8322.86, tweede lid, onder b is de uitzondering opgenomen dat deze paragraaf niet geldt voor trillingen in een trillinggevoelig gebouw dat is toegelaten voor een duur van niet meer dan 10 jaar.
Op grond van dit artikel, geldt die uitzondering alleen voor een trillinggevoelig gebouw dat na de inwerkingtreding van de Omgevingswet is toegelaten voor een duur van niet meer dan 10 jaar, waarbij getoetst is aan de kwalitatieve norm «aanvaardbaar» uit artikel 5.83, tweede lid, van het Bkl.
JJJJJJJJJJJJJ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKKKKKKKK
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLLLLLLLLL
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMMMMMMMMMM
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNNNNNNNN
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOOOOOOOOO
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPPPPPPP
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQQQQQQQ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRRRRRRRRRRR
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSSSSSSSS
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTTTTTTT
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUUUUUUUUUUU
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVVVVVVVVV
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWWWWWWWWW
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXXXXXXXXX
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYYYYYYYYY
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De afstanden zoals opgenomen in deze paragraaf worden gemeten tussen het emissiepunt van het dierenverblijf en het dichtstbijzijnde geurgevoelige object.
Het gaat om het emissiepunt als bedoeld in artikel 4.806, tweede lid, van het Bal. Op grond van dat artikel wordt onder emissiepunt verstaan:
het punt waarop een relevante hoeveelheid emissie buiten het dierenverblijf treedt of wordt gebracht; of
bij een gedeeltelijk overdekt dierenverblijf: het punt waarop een relevante hoeveelheid emissie buiten het overdekte gedeelte van het dierenverblijf treedt of wordt gebracht.
In artikel 22.10322.106 wordt hier een uitzondering op gemaakt voor de zogenaamde gevel-gevelafstanden.
ZZZZZZZZZZZZZ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit lid is een voorzetting van artikel 3.115, eerste lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en artikel 3 van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij. In dit artikel worden de standaardwaarden voor geurbelasting in odour units gegeven voor dierenverblijven met dieren waarvoor een emissiefactor is vastgesteld.
De waarden gelden alleen voor beginnen, wijzigen of uitbreiden. Dit staat in het toepassingsbereik van deze paragraaf. Of de situatie overbelast is, maakt niet uit zolang niet wordt uitgebreid of gewijzigd.
Op grond van bijlage I bij dit omgevingsplan wordt onder landbouwhuisdieren met geuremissiefactor verstaan: landbouwhuisdieren waarvoor een emissiefactor voor geur is vastgesteld en die vallen binnen een van de volgende diercategorieën:
Er wordt net zoals in de voormalige Wet geurhinder en veehouderij en het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer onderscheid gemaakt tussen geurgevoelige objecten binnen en buiten de bebouwde kom. Het begrip «bebouwde kom» was en is niet gedefinieerd. De grens van de bebouwde kom wordt niet alleen bepaald door de wegenverkeerswetgeving, maar ook door de aard van de omgeving. Binnen een bebouwde kom is de op korte afstand van elkaar gelegen bebouwing geconcentreerd tot een samenhangende structuur. In het Bkl wordt de bebouwde kom vervangen door de bebouwingscontour die in het omgevingsplan moet worden opgenomen, zodat vooraf hierover altijd duidelijkheid is. Gemeenten wijzen dan bebouwingscontouren aan in het omgevingsplan.
Voor dit artikel geldt dat als in een geurverordening op grond van artikel 6 van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij een andere waarde is vastgesteld dan de waarde in dit lid, die andere waarde voorrang heeft op de waarde zoals opgenomen in dit artikel. Dit is geregeld in artikel 22.1, eerste lid, van dit omgevingsplan. Deze voorrang werkt ook door in de volgende artikelen van deze paragraaf, bijvoorbeeld voor het berekenen van de geur in het tweede lid of de eerbiedigende werking in artikel 22.9922.102.
AAAAAAAAAAAAAA
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBBBBBBBBBB
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit artikel is een regeling opgenomen voor situaties waar op de dag van inwerkingtreding van de Omgevingswet niet voldaan wordt aan de immissiewaarden die gelden op grond van artikel 22.9722.100. De standaardwaarden uit artikel 22.9822.101 gelden niet voor het op een locatie wijzigen of uitbreiden van het aantal of soort landbouwhuisdieren met geuremissiefactor in dierenverblijven, als sprake is van een rechtmatig voor geur overbelaste situatie op het moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Er hoeft in dat geval dus niet aan de standaardwaarden te worden voldaan, maar uitbreiden en wijzigen is alleen mogelijk in de volgende gevallen:
Zolang de geur op een geurgevoelig gebouw door het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor op een geurgevoelig object niet toeneemt en het aantal landbouwhuisdieren met geuremissiefactor per diercategorie niet toeneemt. Dit is de voortzetting van de artikelen 3, derde lid, van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij en 3.115, tweede lid, onder c, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.
Als aan de 50%-regeling wordt voldaan.
In rechtmatig toegestane overschrijdingssituaties mag het aantal landbouwhuisdieren met geuremissiefactor per diercategorie niet toenemen, tenzij er een geurbelastingreducerende maatregel getroffen is en de toegestane overschrijding van de geur gehalveerd wordt. Bij het toepassen van de 50%-regeling moet gerekend worden met de waarden zoals opgenomen in het omgevingsplan of in de geurverordening.
Voor wat betreft de geur die rechtmatig veroorzaakt mocht worden, gaat het om de geur die onmiddellijk voorafgaand aan het toepassen van de maatregel rechtmatig mocht worden veroorzaakt.
Daarmee is voorzien in de eerbiedigende regeling voor het houden van landbouwhuisdieren in bestaande dierenverblijven waarbij sprake is van een toegestane overschrijdingssituatie.
Dit lid vormt de voortzetting van artikel 3, vierde lid, van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij en artikel 3.115, tweede lid, onder b en c, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Voor de 50%-regeling is aangesloten bij de formulering zoals die in artikel 3.115, tweede lid, onder b, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer is opgenomen in plaats van de formulering in artikel 3, vierde lid, van de voormalige Wet geurhinder veehouderij. Hierdoor hoeft niet berekend te worden wat de reductie als gevolg van de geurbelastingreducerende maatregelen zou zijn, gelet op de bestaande (oude) situatie. Dit is eenvoudiger voor de praktijk.
CCCCCCCCCCCCCC
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit artikel staan de minimumafstanden tussen een dierenverblijf met landbouwhuisdieren waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld en een geurgevoelig object dat hoort of heeft gehoord bij een andere veehouderij of een ruimte-voor-ruimtewoning. Het gaat hier om woningen bij omliggende veehouderijen, woningen bij omliggende veehouderijen die na 19 maart 2000 zijn gestopt of woningen die zijn gebouwd na 19 maart 2000 tegelijk met het (deels) beëindigen van een omliggende veehouderij. De genoemde geurgevoelige objecten krijgen minder bescherming dan andere geurgevoelige objecten, maar er moet wel sprake zijn van een minimaal beschermingsniveau. Dit minimale beschermingsniveau wordt bereikt door een afstand aan te houden van 100 meter tot een object binnen de bebouwde kom en 50 meter tot een object buiten de bebouwde kom. Als niet voldaan wordt aan de minimumafstand, dan moet wel aan artikelen 22.9822.101 en 22.9922.102 voldaan worden.
DDDDDDDDDDDDDD
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor landbouwhuisdieren waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld gelden geen waarden, maar is het uitgangspunt dat afstanden worden aangehouden. Deze afstanden zijn in dit artikel opgenomen. Het gaat hierbij om vaste afstanden: de afstand is niet gekoppeld aan het aantal landbouwdieren.
In dit omgevingsplan wordt onder landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor verstaan: landbouwhuisdieren waarvoor in de Omgevingsregeling geen emissiefactor voor geur is vastgesteld met uitzondering van pelsdieren. Deze begripsbepaling staat opgenomen in Bijlage 1II bij dit omgevingsplan.
Dit artikel is een voortzetting van artikel 4, eerste lid, van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij en artikel 3.117, eerste lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.
Voor dit artikel geldt dat als in een geurverordening op grond van artikel 6 van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij een andere afstand is vastgesteld dan de afstand in dit artikel, die andere afstand uit de geurverordening voorrang heeft op de afstand zoals opgenomen in dit artikel. Dit is geregeld in artikel 22.1 van dit omgevingsplan. Deze voorrang werkt ook door in de volgende artikelen van deze paragraaf over de eerbiedigende werking.
EEEEEEEEEEEEEE
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit artikel is een regeling opgenomen voor situaties waar op de dag van inwerkingtreding van de Omgevingswet niet voldaan wordt aan de vereiste afstanden die gelden op grond van artikel 22.10122.104.
In dat geval is uitbreiden toegestaan als het aantal landbouwhuisdieren per diercategorie zonder geuremissiefactor of het aantal paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden, niet toeneemt en de afstand tot een geurgevoelig object niet kleiner wordt.
Dit lid vormt de voortzetting van de artikelen 4, derde lid, van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij en 3.117, tweede lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.
FFFFFFFFFFFFFF
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel bevat afstanden gemeten vanaf (de buitenzijde van) de gevel van het dierenverblijf tot de gevel van een geurgevoelig object, de zogenaamde gevel tot gevelafstanden.
De afstanden, bedoeld in dit artikel, gelden naast de waarden die op grond van artikel 22.9822.101 gelden en naast de afstanden die op grond van de artikelen 22.10022.103 en 22.10122.104 gelden.
Dit artikel geldt voor het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor en voor landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor en voor het houden van paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden. Door dit artikel wordt geborgd dat er altijd een zekere afstand is tussen een geurgevoelig object en een dierenverblijf. Dit onderdeel is een voortzetting van artikel 5, eerste lid, van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij en artikel 3.119, eerste lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.
GGGGGGGGGGGGGG
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit artikel is een regeling opgenomen voor het wijzigen of uitbreiden van het in een dierenverblijf houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor, voor locaties waar de afstand tussen de gevel van een dierenverblijf voor het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor en een geurgevoelig object rechtmatig kleiner is dan de afstand, bedoeld in artikel 22.10322.106. Dat houdt in dat bij wijzigen of uitbreiden op die locatie, de gevel tot gevelafstand niet mag afnemen, het aantal landbouwhuisdieren met geuremissiefactor per diercategorie niet mag toenemen én de geur op een geurgevoelig gebouw door het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor niet mag toenemen. De eisen zoals gesteld onder a, b en c zijn cumulatief.
Dit artikel is de voortzetting van artikel 5, tweede lid, onder a, van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij en artikel 3.119, tweede lid, onder a en b, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.
HHHHHHHHHHHHHH
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit artikel is een regeling opgenomen voor een soortgelijke situatie als in artikel 22.10422.107, maar dan voor landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor en paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden. Dat houdt in dat bij wijzigen of uitbreiden op die locatie, de gevel tot gevelafstand niet mag afnemen en het aantal het aantal landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor of het aantal paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden niet mag toenemen. De eisen gesteld onder a en b zijn cumulatief.
IIIIIIIIIIIIII
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJJJJJJJJJJ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
onderdeel a
Dit artikel geldt niet voor de opslag van vaste mest afkomstig van andere dieren dan landbouwhuisdieren of paarden en pony’s die gehouden worden in verband met het berijden, zoals honden, dieren op de kinderboerderij of dieren in dierentuinen. Voor de geurhinder, veroorzaakt door die mestopslagen geldt artikel 22.24022.239.
KKKKKKKKKKKKKK
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
onderdeel a
Bij het opslaan van minder dan 3 m3 vaste mest, champost of dikke fractie gelden geen eisen, anders dan de specifieke zorgplicht.
onderdeel b
Als vaste mest, champost of dikke fractie korter dan twee weken op één plek opgeslagen ligt, dan is dit artikel niet van toepassing. Wel geldt de specifieke zorgplicht.
onderdeel c
Een opslag van meer dan 600 m3 vaste mest valt niet onder het toepassingsbereik van dit artikel. In artikel 22.26222.261 is aanvullend op deze bovengrens een vergunningplicht opgenomen voor de opslag van meer dan 600 m3 vaste mest.
LLLLLLLLLLLLLL
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMMMMMMMMMMM
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNNNNNNNNN
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOOOOOOOOOO
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPPPPPPPP
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQQQQQQQQ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met dit artikellid en de begripsomschrijvingen in het Bal zijn de artikelen 3.50, derde lid, en 3.51, elfde lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer omgezet.
Het mestbassin is bovengronds gelegen en kan ook uit een mestzak of foliebassin bestaan. Voor de berekening van de gezamenlijke oppervlakte en de gezamenlijke inhoud worden de oppervlakte en inhoud van mestkelders en ondergrondse mestbassins die zijn voorzien van een afdekking die als vloer fungeert niet meegerekend. Is sprake van meerdere bassins, dan worden deze voor de oppervlakte- of inhoudsbepaling dus bij elkaar opgeteld. Een uitgebreide toelichting over het opslaan van drijfmest, digestaat of dunne fractie is te lezen in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 4.855 van het Bal.
In het Bal staat geen vergunningplicht voor het opslaan van dierlijke meststoffen die verpompbaar zijn in een of meer mestbassins met een gezamenlijke oppervlakte groter dan 750 m2 of een gezamenlijke inhoud groter dan 2.500 m3. Deze vergunningplicht komt wel terug in artikel 22.26222.261 van dit omgevingsplan.
RRRRRRRRRRRRRR
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSSSSSSSSS
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTTTTTTTT
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUUUUUUUUUUUU
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVVVVVVVVVV
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWWWWWWWWWW
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXXXXXXXXXX
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYYYYYYYYYY
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZZZZZZZZZ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In beginsel geldt bij geur die veroorzaakt wordt door de activiteiten, bedoeld in de artikelen 22.11422.117 tot en met 22.11922.122, de afstanden die in die artikelen zijn genoemd. Deze afstandseisen gelden niet bij «overbelaste situaties». Dit artikel bevat een regeling met «eerbiedigende werking» voor zulke bestaande situaties. Zie voor een nadere toelichting hierover de artikelsgewijze toelichting bij artikel 5.126 van het Bkl.
Als dit artikel van toepassing is, heeft degene die de activiteit verricht op grond van de specifieke zorgplichtbepaling de plicht om maatregelen of voorzieningen te treffen die geurhinder voorkomen of tot een aanvaardbaar niveau beperken. Hierbij kan gedacht worden aan maatregelen over:
de situering van de plaats van de opgeslagen bedrijfsstoffen;
het afdekken van de opgeslagen agrarische bedrijfsstoffen; of
de frequentie van de afvoer van de opgeslagen agrarische bedrijfsstoffen.
In het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer stond ook dat degene die de inrichting drijft op verzoek van het bevoegd gezag aangeeft welke maatregelen of voorzieningen hij daarvoor heeft getroffen of zal treffen. Deze gegevens kan het bevoegd gezag ook vragen op grond van de toezichtsbevoegdheden van de Algemene wet bestuursrecht. Deze plicht komt dus niet expliciet terug in de omgevingsplanregels van rijkswege.
AAAAAAAAAAAAAAA
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBBBBBBBBBBB
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCCCCCCCCCCCCC
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDDDDDDDDDDD
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij wijziging van een zuiveringtechnisch werk mag de geur niet toenemen als voor dat zuiveringtechnisch werk rechtmatig een hogere waarde geldt, dan de waarde, bedoeld in artikel 22.12022.123, eerste lid. De geur mag wel toenemen als die binnen de waarden bedoeld in artikel 22.120, eerste lid blijft.
EEEEEEEEEEEEEEE
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze artikelen regelen dat de eigenaar, erfpachter of gebruiker van een locatie, waarvoor op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving, het omgevingsplan, een omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift een deklaag of isolatielaag is aangebracht alle maatregelen moet nemen om deze deklaag of isolatielaag in stand te houden, te onderhouden of te vervangen. Dit is een voortzetting van artikel 39e Wet bodembescherming.
Door een bedoelde of onbedoelde handeling kan het resultaat van deze bodemsanering ongedaan gemaakt worden, waardoor bij het dagelijkse gebruik van de locatie blootstelling en contactmogelijkheden met de verontreinigde bodem kunnen ontstaan. De maatregelen kunnen bestaan uit het herstellen van de afdeklaag als deze bijvoorbeeld door werkzaamheden op de locatie beschadigd is geraakt of een te geringe dikte heeft gekregen. Daarom geldt artikel 22.12622.129 zowel voor eigenaar, erfpachter als gebruiker (zoals een huurder).
Ook onder de Omgevingswet is het gewenst dat leeflagen in stand worden gehouden of dat gebruiksbeperkingen in acht worden genomen.
Als een bodemsanering is uitgevoerd door het aanbrengen van een afdeklaag (een leeflaag van schone grond of een duurzaam aaneengesloten verhardingslaag) om blootstelling te voorkomen, dan is het voor de bescherming van de gezondheid van belang dat die afdeklaag in stand blijft. Het gaat in dit artikel om een afdeklaag, die is aangebracht als onderdeel van een sanering zoals bedoeld in paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving, een omgevingsplan, een omgevingsvergunning of op basis van een maatwerkvoorschrift.
De regels voor saneren komen in verschillende instrumenten en besluiten terug. Het Besluit activiteiten leefomgeving regelt de milieubelastende activiteit saneren van de bodem waarbij saneren met een leeflaag/isolatielaag is toegestaan. Ook is het mogelijk dat gemeenten in hun omgevingsplan maatwerkregels stellen of een omgevingsvergunning verplicht stellen voor het saneren van de bodem.
FFFFFFFFFFFFFFF
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze artikelen regelen dat de eigenaar, erfpachter of gebruiker van een locatie, waarvoor op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving, het omgevingsplan, een omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift een deklaag of isolatielaag is aangebracht alle maatregelen moet nemen om deze deklaag of isolatielaag in stand te houden, te onderhouden of te vervangen. Dit is een voortzetting van artikel 39e Wet bodembescherming.
Door een bedoelde of onbedoelde handeling kan het resultaat van deze bodemsanering ongedaan gemaakt worden, waardoor bij het dagelijkse gebruik van de locatie blootstelling en contactmogelijkheden met de verontreinigde bodem kunnen ontstaan. De maatregelen kunnen bestaan uit het herstellen van de afdeklaag als deze bijvoorbeeld door werkzaamheden op de locatie beschadigd is geraakt of een te geringe dikte heeft gekregen. Daarom geldt artikel 22.12622.129 zowel voor eigenaar, erfpachter als gebruiker (zoals een huurder).
Ook onder de Omgevingswet is het gewenst dat leeflagen in stand worden gehouden of dat gebruiksbeperkingen in acht worden genomen.
Als een bodemsanering is uitgevoerd door het aanbrengen van een afdeklaag (een leeflaag van schone grond of een duurzaam aaneengesloten verhardingslaag) om blootstelling te voorkomen, dan is het voor de bescherming van de gezondheid van belang dat die afdeklaag in stand blijft. Het gaat in dit artikel om een afdeklaag, die is aangebracht als onderdeel van een sanering zoals bedoeld in paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving, een omgevingsplan, een omgevingsvergunning of op basis van een maatwerkvoorschrift.
De regels voor saneren komen in verschillende instrumenten en besluiten terug. Het Besluit activiteiten leefomgeving regelt de milieubelastende activiteit saneren van de bodem waarbij saneren met een leeflaag/isolatielaag is toegestaan. Ook is het mogelijk dat gemeenten in hun omgevingsplan maatwerkregels stellen of een omgevingsvergunning verplicht stellen voor het saneren van de bodem.
GGGGGGGGGGGGGGG
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHHHHHHHHHH
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf heeft betrekking op graven in de bodem in een omvang die kleiner is dan of gelijk aan 25 m3 (ook wel aangeduid als kleinschalig grondverzet) en richt zich op locaties waarbij al via besluitvorming onder de Wet bodembescherming of via het Besluit bodemkwaliteit is vastgesteld dat de bodem verontreinigd is met één of meerdere stoffen tot boven de interventiewaarde bodemkwaliteit in een omvang groter dan 25 m3. Het idee is dat de gemeente de algemene verwijzing naar locaties in het tijdelijke deel van het omgevingsplan via artikel 22.12722.130 op een gegeven moment vervangt door de regels via coördinaten aan specifieke locaties te koppelen in het nieuwe deel van het omgevingsplan. Daarbij kunnen gemeenten uiteraard de regels voor minder locaties laten gelden (de locaties die niet meer ernstig-geen spoed zijn eraf halen) of juist voor meer locaties laten gelden (wel ernstig en geen spoed, maar eerder geen beschikking afgegeven). En uiteraard kunnen gemeenten daarbij de regel die voor die locaties geldt aanpassen, voor alle locaties, of alleen voor sommige, of elke locatie een eigen op die locatie toegesneden regel.
In het Besluit activiteiten leefomgeving is voorzien in algemene regels voor de milieubelastende activiteiten graven in de bodem met een kwaliteit beneden de interventiewaarde bodemkwaliteit (paragraaf 4.119) en graven in de bodem boven de interventiewaarde bodemkwaliteit (paragraaf 4.120). In het toepassingsbereik van beide milieubelastende activiteiten is aangegeven dat deze alleen van toepassing zijn als het bodemvolume waarin wordt gegraven meer is dan 25 m3. De achtergrond hiervan is dat het Rijk geen regels wil stellen over kleinschalig grondverzet.
Onder de Wet bodembescherming voorzag artikel 28 van de Wet bodembescherming in een meldingsplicht als sprake was van voorgenomen handelingen in een geval van ernstige bodemverontreiniging. Een geval van ernstige bodemverontreiniging was onder de Wet bodembescherming gedefinieerd als geval van verontreiniging waarbij de bodem zodanig is of dreigt te worden verontreinigd, dat de functionele eigenschappen die de bodem voor mens, plant of dier heeft, ernstig zijn of dreigen te worden verminderd. In de Circulaire bodemsanering is deze definitie verder uitgewerkt en aangegeven dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging als voor ten minste één stof de gemiddelde gemeten concentratie van minimaal 25 m3 bodemvolume in het geval van bodemverontreiniging, of 100 m3 poriënverzadigde bodemvolume in het geval van een grondwaterverontreiniging, hoger is dan de interventiewaarde. De Wet bodembescherming kende – in tegenstelling tot de milieubelastende activiteiten voor graven in een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit – geen ondergrens voor de omvang van het grondverzet.
Deze paragraaf stelt een beperkt aantal bepalingen voor kleinschalig grondverzet (omvang bodemvolume kleiner dan 25 m3) die plaatsvindt op locaties die onder de Wet bodembescherming werden beschouwd als handelingen in een geval van ernstige bodemverontreiniging. Deze bepalingen komen dus in de plaats van de bepalingen die volgen uit artikel 28 van de Wet bodembescherming.
Deze bepalingen zien op een informatieplicht, enkele inhoudelijke regels aan tijdelijke opslag en afvoer van de grond en verplichte milieukundige begeleiding als een in het kader van een eerder uitgevoerde bodemsanering aangebrachte afdeklaag wordt doorgraven. Deze bepalingen zijn over het algemeen eenvoudig na te leven en leiden met uitzondering van de milieukundige begeleiding bij het doorgraven van een afdeklaag niet of nauwelijks tot extra kosten. Besloten is om geen onderzoeksverplichtingen op te leggen zoals opgenomen in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
IIIIIIIIIIIIIII
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJJJJJJJJJJJ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKKKKKKKKKK
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLLLLLLLLLLL
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMMMMMMMMMMMM
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNNNNNNNNNN
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOOOOOOOOOOO
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPPPPPPPPP
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQQQQQQQQQ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRRRRRRRRRRRRR
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSSSSSSSSSS
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTTTTTTTTT
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Degene die op de locatie, bedoeld in artikel 22.13122.134, een activiteit verricht, neemt in het belang van bescherming van de bodem maatregelen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd om verdere verontreiniging van de bodem te voorkomen of te beperken, of – als en voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is als onderdeel van een activiteit die wordt verricht – ongedaan te maken. Zie verder hierna over de mogelijkheden en beperkingen van dit artikel. Er geldt een licht beschermingsregime voor deze bekende verontreinigde locaties in afwachting van sanering, net als onder de Wet bodembescherming.
Dit artikel heeft betrekking op zogenoemde niet-spoed locaties, zoals deze waren beschikt als saneringsgeval op grond van de Wet bodembescherming. In de toelichting bij de Aanvullingswet bodem is aangegeven dat de beschikking niet-spoed als zodanig bij inwerkingtreding van de Omgevingswet vervalt. Er is overgangsrecht geregeld voor onder meer gebruiksbeperkingen op grond van artikel 37, vierde lid, van de Wet bodembescherming (artikelen 3.1 en 3.2 Aanvullingswet bodem).
Voor de spoedlocaties is overgangsrecht opgenomen in de Aanvullingswet bodem (artikel 3.1), zodat daarvoor de bestaande regels bij of krachtens de Wet bodembescherming blijven gelden. Locaties met een verontreiniging boven de interventiewaarde die onder de Wet bodembescherming waren aangemerkt als niet-spoed worden in het nieuwe stelsel, net als onder de Wet bodembescherming, gesaneerd op een natuurlijk moment, meestal bouwen. Het Besluit kwaliteit leefomgeving, het Besluit activiteiten leefomgeving en dit omgevingsplan regelen dat saneren een voorwaarde is voor het bouwen en de saneringsaanpak. De milieubelastende activiteit graven regelt hoe om te gaan met graven in verontreiniging boven de interventiewaarde. Bij deze activiteiten is een maatwerkregel of maatwerkvoorschrift mogelijk bijvoorbeeld als een bronaanpak aan de orde is die om een specifieke saneringsaanpak vraagt.
Artikel 22.13222.135 heeft een tweeledig doel. Ten eerste om de in het verleden beschikte locaties, die niet onder overgangsrecht vallen, kenbaar te houden onder de Omgevingswet en het instrumentarium van de Omgevingswet te kunnen toepassen. Ten tweede om een (licht) beschermingsregime van toepassing te laten zijn op deze locaties, aangezien het gaat om niet eerder gesaneerde locaties waar nog bodemverontreiniging aanwezig is.
Ten behoeve van het eerste doel (kenbaarheid) is het mogelijk om met een maatwerkvoorschrift een individuele locatie te koppelen aan deze algemene regel in dit omgevingsplan, wat het voor de huidige of toekomstige eigenaar beter inzichtelijk maakt. Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet zijn maatwerkvoorschriften namelijk (nog) niet zichtbaar in DSO met de zogenoemde «klik op de kaart». Het inzien van de (voormalige) registratie van de niet-spoed beschikkingen in het Kadaster blijft nodig om het volledige beeld te hebben van de exacte locaties (gekoppeld aan kadastrale percelen) waar dit artikel op van toepassing is.
Voor wat betreft het tweede doel (beschermen in afwachting van sanering) geldt dat het mogelijk is om het lichte basisregime dat geldt op deze locaties te concretiseren, verder aan te vullen of toe te spitsen op de individuele locatie. Dat kan door middel van een maatwerkvoorschrift, dat voor een initiatiefnemer voldoende concreet maakt welke actie het bevoegd gezag verwacht. Bij de activiteiten bouwen, saneren of graven voorziet de Omgevingswet al in die mogelijkheid, daarom heeft dit artikel vooral betekenis als sprake is van een andere activiteit dan bouwen, saneren of graven. Ook kan dit basisregime een aangrijpingspunt bieden voor een individueel maatwerkvoorschrift om in sommige situaties van een initiatiefnemer te verlangen dat die als onderdeel van een voorgenomen activiteit van de gelegenheid gebruik maakt om aanwezige verontreiniging van de bodem te verwijderen of mitigerende maatregelen te treffen. Gelet op die inkadering is voornamelijk gedoeld op situaties waarin de extra moeite en kosten van het beperken of verwijderen van verontreiniging niet onevenredig belastend zijn voor de initiatiefnemer. Dit basisregime is zodanig ingekaderd dat er geen sprake is van een zelfstandige saneringsplicht.
Onder verontreiniging van de bodem wordt ook verstaan de verontreiniging van het grondwater, maar aangezien grondwaterkwaliteit primair tot de taken en bevoegdheden van de provincie ligt het voor de hand dat het vooral gaat om de vaste bodem en eventuele bronnen van verontreiniging die zich verspreiden naar het grondwater.
UUUUUUUUUUUUUUU
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVVVVVVVVVVV
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWWWWWWWWWWW
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXXXXXXXXXXX
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYYYYYYYYYYY
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZZZZZZZZZZ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAAAAAAAAAA
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBBBBBBBBBBBB
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCCCCCCCCCCCCCC
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDDDDDDDDDDDD
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Zie de toelichting bij artikel 22.13822.137 voor een uitleg van de plicht om deze gegevens en bescheiden te verschaffen.
EEEEEEEEEEEEEEEE
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFFFFFFFFFFFFFF
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGGGGGGGGGGGGGG
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHHHHHHHHHHH
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren, conserveren en ontsluiten. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in deze paragraaf emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlage III.
Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN 6600-1 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.
IIIIIIIIIIIIIIII
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJJJJJJJJJJJJ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKKKKKKKKKKK
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLLLLLLLLLLLL
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMMMMMMMMMMMMM
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNNNNNNNNNNN
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOOOOOOOOOOOO
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPPPPPPPPPP
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQQQQQQQQQQ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRRRRRRRRRRRRRR
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSSSSSSSSSSS
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTTTTTTTTTT
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUUUUUUUUUUUUUU
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVVVVVVVVVVVV
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor lozingen vanuit «overheids-IBA’s» geldt dezelfde regeling als voor de lozingen vanuit gemeentelijke rioolstelsels. Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 22.16322.162.
WWWWWWWWWWWWWWWW
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXXXXXXXXXXXX
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYYYYYYYYYYYY
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZZZZZZZZZZZ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAAAAAAAAAAA
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBBBBBBBBBBBBB
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCCCCCCCCCCCCCCC
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDDDDDDDDDDDDD
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEEEEEEEEEEEE
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFFFFFFFFFFFFFFF
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGGGGGGGGGGGGGGG
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHHHHHHHHHHHH
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIIIIIIIIIIIII
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJJJJJJJJJJJJJ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKKKKKKKKKKKK
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLLLLLLLLLLLLL
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMMMMMMMMMMMMMM
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNNNNNNNNNNNN
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOOOOOOOOOOOOO
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPPPPPPPPPPP
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQQQQQQQQQQQ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRRRRRRRRRRRRRRR
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSSSSSSSSSSSS
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTTTTTTTTTTT
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUUUUUUUUUUUUUUU
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Zie de toelichting bij artikel 22.18622.185 voor een uitleg van de plicht om deze gegevens en bescheiden te verschaffen.
VVVVVVVVVVVVVVVVV
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWWWWWWWWWWWWW
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXXXXXXXXXXXXX
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYYYYYYYYYYYYY
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het wassen van motorvoertuigen moet in principe plaatsvinden boven een vloeistofdichte bodemvoorziening. Vanwege de aard van de activiteit, waarbij continue bodembedreigende vloeistoffen over de voorziening stromen, zijn niet-vloeistofdichte voorzieningen niet toereikend.
Op de plicht om het wassen van motorvoertuigen plaats te laten vinden boven een vloeistofdichte bodemvoorziening is een uitzondering gemaakt voor het wassen van motorvoertuigen op een mobiele wasinstallatie. Dit soort installaties worden tegenwoordig steeds meer toegepast bij initiatiefnemers die zelf niet beschikken over de vereiste voorzieningen. Mobiele installaties moeten wel voldoende bodembeschermende werking hebben. Daarom is bepaald dat er geen vloeistoffen in de bodem terecht mogen komen.
Ook geldt, in navolging van de artikelen 3.23b, tweede lid, aanhef en onder a, en 3.24, aanhef en onder a, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, een uitzondering voor het per week uitwendig wassen van ten hoogste één motorvoertuig waarmee geen gewasbeschermingsmiddelen zijn toegepast. Artikel 22.19422.193, tweede lid, van dit omgevingsplan regelt in samenhang hiermee dat het water bij het wassen in de bodem mag komen. Dit zal in beperkte mate het geval zijn, als de verharding waarop wordt gewassen niet vloeistofdicht is.
ZZZZZZZZZZZZZZZZZ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAAAAAAAAAAAA
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBBBBBBBBBBBBBB
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCCCCCCCCCCCCCCCC
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Zie de toelichting bij artikel 22.18622.185 voor een uitleg van de plicht om deze gegevens en bescheiden te verschaffen.
DDDDDDDDDDDDDDDDDD
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEEEEEEEEEEEEE
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFFFFFFFFFFFFFFFF
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGGGGGGGGGGGGGGGG
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHHHHHHHHHHHHH
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIIIIIIIIIIIIII
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJJJJJJJJJJJJJJ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKKKKKKKKKKKKK
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Op het slachten van meer dan 10.000 kilogram levend gewicht aan dieren per week is paragraaf 3.4.8 (Voedingsmiddelenindustrie) van het Bal van toepassing. Bij de andere drie activiteiten genoemd in artikel 22.20222.201, eerste lid, onderdelen c tot en met d, staat geen ondergrens. Paragraaf 3.4.8 van het Bal is van toepassing op alle IPPC-installaties in de voedingsmiddelenindustrie. Wanneer dus de andere drie activiteiten onderdeel zijn van een IPPC-installatie, dan is deze paragraaf niet van toepassing.
LLLLLLLLLLLLLLLLLL
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Zie de toelichting bij artikel 22.18622.185 voor een uitleg van de plicht om deze gegevens en bescheiden te verschaffen.
MMMMMMMMMMMMMMMMMM
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNNNNNNNNNNNNN
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOOOOOOOOOOOOOO
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPPPPPPPPPPPP
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De formulering van dit artikel is gelijk aan de formulering van artikel 5.20 van het Bal. Degene die een activiteit als bedoeld in artikel 22.20222.201, eerste lid verricht houdt in een logboek bij waarin voor bodembeschermende voorzieningen gegevens worden vastgelegd over controles, beoordelingen, onderhoud en reparaties. Dat een logboek beschikbaar moet zijn voor het bevoegd gezag volgt uit de Algemene wet bestuursrecht. Dit mag ook in digitale vorm zijn.
Op grond van artikel 22.50, onder d, moet aan het bevoegd gezag informatie worden verstrekt over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om nadelige gevolgen van een ongewoon voorval te voorkomen.
QQQQQQQQQQQQQQQQQQ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRRRRRRRRRRRRRRRR
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSSSSSSSSSSSSS
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTTTTTTTTTTTT
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUUUUUUUUUUUUUUUU
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVVVVVVVVVVVVVV
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWWWWWWWWWWWWWW
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXXXXXXXXXXXXXX
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYYYYYYYYYYYYYY
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZZZZZZZZZZZZZ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAAAAAAAAAAAAA
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBBBBBBBBBBBBBBB
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCCCCCCCCCCCCCCCCC
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDDDDDDDDDDDDDDD
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEEEEEEEEEEEEEE
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De passerende schaduw van draaiende wieken van een windturbine kan op bepaalde plaatsen en onder bepaalde omstandigheden een hinderlijk schaduweffect, dat wil zeggen wisseling van lichtsterkte, veroorzaken. Dit kan vooral hinderlijk zijn als de schaduw over ramen valt en zich bijvoorbeeld over een werkplek beweegt waar gestudeerd of gelezen wordt. De mate van hinder wordt onder meer bepaald door de frequentie van het passeren (rotortoerental), door de blootstellingsduur en door de intensiteit van de wisselingen in lichtsterkte. Passeerfrequenties tussen 2,5 en 14 Hz (aantal passeringen per seconde) veroorzaken hinder. Bij grotere turbines is het toerental lager zodat de passeerfrequenties doorgaans beneden 2,5 Hz liggen. Naast de passeerfrequentie is een aantal andere factoren ook bepalend voor eventuele hinder in de omgeving. Deze factoren zijn dermate locatie specifiek dat het ondoenlijk is een eenduidige alomvattende norm te stellen. Doorgaans is het noodzakelijk deze factoren in samenhang te analyseren en te projecteren op de specifieke situatie. Zo nodig kan hiervoor een maatwerkvoorschrift worden gesteld. Een hinderduur van maximaal 64 (en gemiddeld 17) dagen per jaar met een maximum van 20 minuten per dag is op grond van artikel 5.89f van het Bkl als aanvaardbaar te beschouwen. Bovendien zijn in veel gevallen eenvoudige voorzieningen aan te brengen aan een turbine. Dat kan bijvoorbeeld in de vorm van een stilstandregeling. De eis uit dit artikel geldt in slagschaduwgevoelige ruimten. Een blinde gevel of tuinen bij woningen worden niet beschermd tegen slagschaduw. Het bevoegd gezag kan aanvullend maatwerkvoorschriften stellen voor het voorkomen of beperken van hinder door slagschaduw als de maatregel in artikel 22.21622.215 in een specifiek geval niet toereikend is.
FFFFFFFFFFFFFFFFFFF
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGGGGGGGGGGGGGGGGG
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHHHHHHHHHHHHHH
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Lichthinder door lichtschittering kan voorkomen worden door het gebruik van niet-reflecterende materialen of door coating op de rotorbladen aan te brengen. Daarnaast blijkt dat door weersinvloeden de rotorbladen mat kunnen worden (glansgraad maximaal 30%) waardoor reflectiewaarden in de tijd afnemen. De methode van meten van reflectiewaarden is opgenomen in NEN-EN-ISO 2813, «Verven en vernissen – Metingen van de glans (spiegelende reflectie) van niet-metallieke verflagen onder 20°, 60° en 85°». Hoewel de voorkeur uitgaat naar de meetmethode uit dit voorschrift, kan ook van een gelijkwaardige meetmethode gebruik worden gemaakt. Gelijkwaardige meetmethoden zijn bijvoorbeeld opgenomen in DIN (Deutsche Industrie Norm) 67530 en NEN 3632.
Het bevoegd gezag kan aanvullend maatwerkvoorschriften stellen voor het voorkomen of beperken van hinder door lichtschittering als artikel 22.21922.218 of artikel 22.22022.219 in een specifiek geval niet toereikend is.
IIIIIIIIIIIIIIIIIII
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJJJJJJJJJJJJJJJ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKKKKKKKKKKKKKK
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLLLLLLLLLLLLLLL
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMMMMMMMMMMMMMMMM
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Zie de toelichting bij artikel 22.18622.185 voor een uitleg van de plicht om deze gegevens en bescheiden te verschaffen.
Deze paragraaf treedt in werking bij een parkeergarage met meer dan 20 parkeerplaatsen. De plicht gegevens en bescheiden te verstrekken treedt in werking bij een parkeergarage met meer dan 30 parkeerplaatsen. Dit verschil is afkomstig uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, waarbij een parkeergarage pas vanaf 30 parkeerplaatsen meldingsplichtig was.
NNNNNNNNNNNNNNNNNNN
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOOOOOOOOOOOOOOO
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPPPPPPPPPPPPP
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQQQQQQQQQQQQQ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Zie de toelichting bij artikel 22.18622.185 voor een uitleg van de plicht om deze gegevens en bescheiden te verschaffen.
Met de plaats waar bodembedreigende stoffen worden gebruikt, wordt bedoeld het hele gebied, van de plaats waar wordt geschoten tot de plaats waar de munitie terecht kan komen.
RRRRRRRRRRRRRRRRRRR
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSSSSSSSSSSSSSS
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTTTTTTTTTTTTT
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De kogelvanger, bedoeld in artikel 22.22922.228, moet opgesteld worden boven een bodembeschermende voorziening. Dit om te voorkomen dat de kogels die opgevangen worden door de kogelvanger, maar onverhoopt niet in de verzamelbak terecht komen, op of in de bodem terecht kunnen komen. De exploitant van de schietbaan kan een keuze maken voor de toe te passen bodembeschermende voorzieningen (en daarbij horende maatregelen).
Doorgaans gaat het om een verharding, kleed of voldoende dik plasticfolie met voldoende oppervlakte onder de kogelvanger. De kogels die niet worden opgevangen in de verzamelbak komen op deze voorziening terecht. Deze kogels, maar ook de kogels die worden opgevangen in de verzamelbak, moeten na afloop van een schietdag worden verwijderd om uitloging naar de bodem te voorkomen.
Een andere optie is het treffen van voorzieningen waardoor verzekerd wordt dat alle kogels die worden opgevangen door de kogelvanger terecht komen in de verzamelbak. Dit kan gerealiseerd worden door de kogels, die worden opgevangen door de kogelvanger, met een gesloten buis af te voeren naar een afgesloten verzamelbak.
UUUUUUUUUUUUUUUUUUU
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVVVVVVVVVVVVVVV
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWWWWWWWWWWWWWWW
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXXXXXXXXXXXXXXX
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYYYYYYYYYYYYYYY
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZZZZZZZZZZZZZZ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAAAAAAAAAAAAAA
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBBBBBBBBBBBBBBBB
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCCCCCCCCCCCCCCCCCC
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDDDDDDDDDDDDDDDD
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEEEEEEEEEEEEEEE
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFFFFFFFFFFFFFFFFFF
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGGGGGGGGGGGGGGGGGG
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Zie de toelichting bij artikel 22.18622.185 voor een uitleg van de plicht om deze gegevens en bescheiden te verschaffen.
HHHHHHHHHHHHHHHHHHHH
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIIIIIIIIIIIIIIII
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij het opslaan van minder dan 3 m3 vaste mest gelden geen eisen, anders dan de specifieke zorgplicht. Een opslag van meer dan 600 m3 valt niet onder het toepassingsbereik van deze paragraaf. In artikel 22.26722.266 is een vergunningplicht opgenomen voor de opslag van meer dan 600 m3 vaste mest.
JJJJJJJJJJJJJJJJJJJJ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKKKKKKKKKKKKKKK
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Zie de toelichting bij artikel 22.18622.185 voor een uitleg van de plicht om deze gegevens en bescheiden te verschaffen.
LLLLLLLLLLLLLLLLLLLL
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMMMMMMMMMMMMMMMMM
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNNNNNNNNNNNNNNN
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOOOOOOOOOOOOOOOO
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel is niet van toepassing op het opslaan van vaste mest, afkomstig van landbouwhuisdieren of van paarden die gehouden worden in verband met het berijden. Hiervoor geldt artikel 22.11422.117 en verder.
PPPPPPPPPPPPPPPPPPPP
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het opslaan van kuilvoer of vaste bijvoermiddelen maakt vaak deel uit van een veehouderij, die aangewezen is als milieubelastende activiteit in artikel 3.200 van het Bal of een agrarisch loonwerkbedrijf dat aangewezen is als milieubelastende activiteit in artikel 3.215 van het Bal. In dat geval gelden niet de regels uit deze paragraaf, maar de regels voor de opslag van kuilvoer of vaste bijvoermiddelen uit het Bal. De regels uit deze paragraaf gelden voor opslagen die behoren bij bijvoorbeeld veehouderijen die minder landbouwhuisdieren houden dan de ondergrenzen, opgenomen in art 3.200 van het Bal, kinderboerderijen, dierentuinen of bij maneges.
Het opslaan van kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen kan ook geurhinder veroorzaken. Hiervoor geldt artikel 22.11622.119 (geur opslaan kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen: afstand).
QQQQQQQQQQQQQQQQQQQQ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Zie de toelichting bij artikel 22.18622.185 voor een uitleg van de plicht om deze gegevens en bescheiden te verschaffen.
RRRRRRRRRRRRRRRRRRRR
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSSSSSSSSSSSSSSS
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTTTTTTTTTTTTTT
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUUUUUUUUUUUUUUUUUU
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Onder de genoemde voorwaarden is het lozen op of in de bodem niet bezwaarlijk en is daarom mogelijk gemaakt. Als aan de voorwaarden niet kan worden voldaan moet afvalwater van de bodembeschermende voorziening samen met de vrijkomende vloeistoffen worden opgevangen en kan dit over onverharde bodem worden verspreid in lijn met artikel 22.25022.249.
VVVVVVVVVVVVVVVVVVVV
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWWWWWWWWWWWWWWWW
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Zie de toelichting bij artikel 22.18622.185 voor een uitleg van de plicht om deze gegevens en bescheiden te verschaffen.
XXXXXXXXXXXXXXXXXXXX
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYYYYYYYYYYYYYYYY
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBBBBBBBBBBBBBBBBB
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCCCCCCCCCCCCCCCCCCC
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze vergunningplicht betreft de voortzetting van de omgevingsvergunning beperkte milieutoets voor handelingen met polyesterhars en de bijbehorende toetsingsgrond voor geurhinder. Bij het verwerken van polyesterhars worden producten van polyesterhars gemaakt in een mal of op een ondergrond die deel uitmaakt van het product. Een mal wordt elke keer weer opnieuw gebruikt. Voor het «loslaten» uit de mal wordt vaak een was gebruikt. Voor het ontvetten van de mal een organisch oplosmiddel, zoals aceton of dichloormethaan.
Op grond van artikel 22.25822.257 geldt deze vergunningplicht niet voor milieubelastende activiteiten die in hoofdstuk 3 van het Bal aangewezen zijn als vergunningplichtig. Op grond van artikel 3.135 van het Bal geldt voor deze activiteit een vergunningplicht als de activiteit onderdeel is van een ippc-installatie.
DDDDDDDDDDDDDDDDDDDDD
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEEEEEEEEEEEEEEEE
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze vergunningplicht betreft de voortzetting van de omgevingsvergunning beperkte milieutoets voor handelingen met polyesterhars en de bijbehorende toetsingsgrond voor geurhinder. Bij het verwerken van polyesterhars worden producten van polyesterhars gemaakt in een mal of op een ondergrond die deel uitmaakt van het product. Een mal wordt elke keer weer opnieuw gebruikt. Voor het «loslaten» uit de mal wordt vaak een was gebruikt. Voor het ontvetten van de mal een organisch oplosmiddel, zoals aceton of dichloormethaan.
Op grond van artikel 22.25822.257 geldt deze vergunningplicht niet voor milieubelastende activiteiten die in hoofdstuk 3 van het Bal aangewezen zijn als vergunningplichtig. Op grond van artikel 3.135 van het Bal geldt voor deze activiteit een vergunningplicht als de activiteit onderdeel is van een ippc-installatie.
FFFFFFFFFFFFFFFFFFFFF
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGGGGGGGGGGGGGGGGGGG
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHHHHHHHHHHHHHHHH
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Opslagtanks voor gassen die in elkaars onmiddellijke nabijheid staan, kunnen elkaar beïnvloeden bij incidenten. Het risico op een incident van twee opslagtanks in elkaars nabijheid is meer dan twee keer zo groot als het risico van de twee opslagtanks apart. De PGS-richtlijnen schrijven om die reden voor dat opslagtanks onderling bepaalde afstanden aan moeten houden, en ook een bepaalde afstand tot de erfgrens aan moeten houden. Bij het toelaten van een opslag van gassen op een locatie in meer dan twee opslagtanks moet de veiligheid beoordeeld worden. Dit vergt maatwerk.
Op grond van artikel 22.25822.257 geldt deze vergunningplicht niet voor milieubelastende activiteiten die in hoofdstuk 3 van het Bal aangewezen zijn als vergunningplichtig. Op grond van artikel 3.22 van het Bal geldt er een vergunningplicht voor opslagtanks met een inhoud van meer dan 13 m3.
JJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKKKKKKKKKKKKKKKK
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
LLLLLLLLLLLLLLLLLLLLL
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMMMMMMMMMMMMMMMMMM
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNNNNNNNNNNNNNNNN
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
OOOOOOOOOOOOOOOOOOOOO
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPPPPPPPPPPPPPPP
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRRRRRRRRRRRRRRRRRRR
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSSSSSSSSSSSSSSSS
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTTTTTTTTTTTTTTT
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
UUUUUUUUUUUUUUUUUUUUU
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVVVVVVVVVVVVVVVVV
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWWWWWWWWWWWWWWWWW
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYYYYYYYYYYYYYYYYY
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
ZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBB
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De Wet geluidhinder bepaalde dat het college van burgemeester en wethouders in zijn besluit bepaalde welke maatregelen nodig zijn om te voorkomen dat de geluidbelasting binnen de zone de hoogst toelaatbare waarden te boven zou gaan. Dat is te lezen als een regel over voorschriften. Omdat een binnenplans vergunningstelsel altijd een beoordelingsregel vereist, is deze regel hier uitgesplitst in een beoordelingsregel, inhoudende dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning alleen verleent als binnenplanse omgevingsvergunning als de grenswaarde niet wordt overschreden, en in een regel over voorschriften, die inhoudt dat het bevoegd gezag de maatregelen voorschrijft die nodig zijn om te voorkomen dat niet aan de standaardwaarden wordt voldaan of dat het geluid op geluidgevoelige gebouwen toeneemt ten opzichte van het geluid direct voorafgaand aan de wijziging. Als de omgevingsvergunning niet kan worden verleend als binnenplanse omgevingsplanactiviteit, kan de aanvraag worden beoordeeld als een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Op die beoordeling zijn de regels van paragraaf 5.1.4.2a.3 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
De gehanteerde grenswaarde is niet ontleend aan de normwaarden van de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder, maar aan het Besluit kwaliteit leefomgeving zoals dat is gewijzigd door het Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet. In de toelichting op artikel 22.27422.273 is ingegaan op de achtergrond hiervan.
CCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCC
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDD
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Wat in artikel 22.33 van dit omgevingsplan is geregeld voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk, is in artikel 22.278 op vergelijkbare wijze geregeld voor de omgevingsplanactiviteit bestaande uit het uitvoeren van een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheid (ook wel de aanlegvergunning of aanlegactiviteit genoemd). Net als voor bouwactiviteiten regelde de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in artikel 3.3 een voorbeschermingsregime in de vorm van een aanhoudingsplicht voor de beslissing op aanvragen om een omgevingsvergunning voor de hier bedoelde aanlegactiviteiten. Voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor omgevingsplanactiviteiten bestaande uit dergelijke aanlegactiviteiten komt artikel 22.278 voor de regeling uit artikel 3.3 van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in de plaats. Voor zijn verdere werking is artikel 22.27822.277 identiek aan de werking van artikel 22.33. Voor de toelichting op die werking wordt dan ook verwezen naar de toelichting op artikel 22.33.
EEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEE
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In artikel 22.27922.278 is een beoordelingsregel opgenomen voor in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan opgenomen verbodsbepalingen om zonder omgevingsvergunning een sloopactiviteit te verrichten. Onder «sloopactiviteit» moet op grond van de bijlage bij de Omgevingswet «het slopen van een bouwwerk» worden verstaan. Deze begripsbepaling is op grond van artikel 1.1 van dit omgevingsplan ook van toepassing op hoofdstuk 22 van dit plan. De vergunningenstelsels voor de hier bedoelde sloopactiviteiten konden op grond van artikel 3.3, aanhef en onder b, van de voormalige Wet ruimtelijke ordening in onder meer bestemmingsplannen, beheersverordeningen en andere ruimtelijke regelingen zijn opgenomen. In het nieuwe stelsel zijn deze regelingen onderdeel geworden van het tijdelijke deel van het omgevingsplan. De beoordelingsregel voor deze in ruimtelijke regelingen opgenomen sloopvergunningenstelsels was opgenomen in artikel 2.16 van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Ter vervanging van deze bepaling is in artikel 22.27922.278 in een gelijkluidende beoordelingsregel voorzien. In de nieuwe redactie is er echter rekening mee gehouden dat naast deze (vanuit artikel 2.16 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht overgehevelde) beoordelingsregel ook nog andere specifieke beoordelingsregels kunnen zijn gesteld in de vergunningenstelsels voor sloopactiviteiten in het tijdelijke deel van het omgevingsplan. In de jurisprudentie is de mogelijkheid om in bijvoorbeeld een bestemmingsplan ook nog specifieke beoordelingsregels voor het slopen te stellen bevestigd (verwezen wordt naar ABRvS 12 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:898, TBR 2014/61). Als dergelijke beoordelingsregels zijn gesteld, blijven deze onverminderd van toepassing en werkt de beoordelingsregel in artikel 22.27922.278 hierop aanvullend.
FFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFF
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 22.28022.279 heeft betrekking op regels uit het tijdelijke deel van het omgevingsplan waarin is bepaald dat bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van daarbij aangegeven regels. Dergelijke afwijkingsmogelijkheden konden op grond van artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder c, van de voormalige Wet ruimtelijke ordening worden gesteld in bestemmingsplannen, beheersverordeningen en andere ruimtelijke regelingen. Voor de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht hadden deze bepalingen de vorm van een bevoegdheid om een (binnenplanse) ontheffing te verlenen. Onder de (oude) Wet op de Ruimtelijke Ordening werd nog gesproken van een (binnenplanse) vrijstelling. In de redactie van de ruimtelijke regelingen die onder de voormalige Wet ruimtelijke ordening en de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zijn vastgesteld, hebben de bepalingen, zoals al vermeld, een vorm waarin wordt bepaald dat bij omgevingsvergunning van een gestelde regel kan worden afgeweken. Uit de letterlijke redactie van dergelijke bepalingen vloeit niet een zelfstandig verbod voort om een activiteit te verrichten zonder omgevingsvergunning. Onder de werking van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht werden al deze bepalingen dan ook in juridische vorm «gevangen» onder de werking van het verbod behoudens omgevingsvergunning uit artikel 2.1, eerste lid, onder c. Deze wet is echter bij de inwerkintreding van de Omgevingswet ingetrokken, zodat de explicitering van de vergunningplicht voor deze afwijkingsmogelijkheden niet langer is geregeld. In plaats daarvan wordt deze explicitering van de vergunningplicht nu in artikel 22.28022.279 van dit omgevingsplan geregeld. Met artikel 22.28022.279 wordt daarmee buiten twijfel gesteld dat de bepalingen uit het tijdelijke deel waarin de mogelijkheid wordt geboden om bij omgevingsvergunning van regels af te wijken, gelden als binnenplans verbod om de betrokken activiteit zonder omgevingsvergunning te verrichten. Ook de nog voorkomende redacties in oude ruimtelijke regelingen die deel uitmaken van het tijdelijke deel van het omgevingsplan, met termen als ontheffing en vrijstelling, worden door dit binnenplanse verbod om de betrokken activiteit zonder omgevingsvergunning te verrichten aangestuurd.
GGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGG
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 22.28122.280 moet worden gelezen in samenhang met artikel 22.28022.279 en heeft ook betrekking op de in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan opgenomen mogelijkheden om bij omgevingsvergunning van gestelde regels te kunnen afwijken. Zoals al toegelicht bij artikel 22.28022.279 vielen dergelijke afwijkingsmogelijkheden onder de juridische werking van de vergunningplicht van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1°, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, konden deze omgevingsvergunningen worden verleend. De Afdeling advisering van de Raad van State heeft er in haar advies over het ontwerp Invoeringsbesluit Omgevingswet terecht op gewezen dat uit de werking van de beoordelingsregel in artikel 8.0a, eerste lid, van het Bkl een imperatieve werking voortvloeit, die ertoe leidt dat een omgevingsvergunning voor activiteiten als hier bedoeld moet worden verleend als de activiteit niet in strijd is met de regels die in het omgevingsplan zijn gesteld over het verlenen van de omgevingsvergunning. Hierdoor zou de mogelijkheid uit artikel 2.12 van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht om de vergunning, ook als werd voldaan aan de in de betrokken planologische regeling gestelde regels over afwijking, toch te kunnen weigeren, komen te vervallen. Voor zover de regels voor het kunnen verlenen van een omgevingsvergunning voor deze afwijkingsmogelijkheden geen zelfstandige beslissingsruimte bieden (maar een imperatieve redactie kennen die kan dwingen tot vergunningverlening), zou dit onder de werking van het nieuwe stelsel tot het probleem kunnen leiden dat het bevoegd gezag wordt gedwongen een vergunning te verlenen terwijl onder oud recht artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht nog de afwegingsruimte bood de vergunning in die omstandigheid toch te kunnen weigeren. Om een neutrale overgang naar het nieuwe stelsel te borgen, wordt met artikel 22.28122.280 beslissingsruimte toegevoegd aan de imperatief geformuleerde regels voor het verlenen van deze vergunningen. Daarmee blijft het net als onder de werking van het oude stelsel mogelijk een afweging te maken en de vergunning voor een geboden afwijkingsmogelijkheid in voorkomende omstandigheden toch te weigeren, in het geval de regels voor het verlenen van de afwijking zouden dwingen om de vergunning te verlenen. Het zal overigens in de praktijk geregeld voorkomen dat een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een dergelijke afwijking van een regel gezamenlijk wordt verleend met een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk.
HHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHH
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 22.28222.281 biedt voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 22.28022.279 een aanvullende mogelijkheid de omgevingsvergunning te verlenen als de activiteit waarop de aanvraag betrekking heeft in strijd is met de in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan gestelde regels over afwijking, waardoor vergunningverlening op grond van die regels niet mogelijk is, maar niet in strijd is met regels voor de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht in dat tijdelijke deel. Hiermee wordt een vergelijkbare mogelijkheid geboden zoals artikel 22.32 van dit omgevingsplan biedt voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor omgevingsplanactiviteiten bestaande uit bouwactiviteiten en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk. Omdat de werking identiek is wordt voor de toepassing van deze bepaling verder verwezen naar de toelichting bij artikel 22.32.
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Onder de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waren de indieningsvereisten voor omgevingsvergunningen op rijksniveau geregeld, ook als de vergunningplicht was ingesteld in een bestemmingsplan of gemeentelijke verordening. Deze indieningsvereisten waren opgenomen in de voormalige Regeling omgevingsrecht en komen, voor zover het gaat om die laatste vergunningen, niet meer terug op rijksniveau. Daarom worden deze opgenomen in deze paragraaf. Voor zover het gaat om vergunningplichten die onder de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waren ingesteld in een bestemmingsplan, maken die vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet onderdeel uit van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van die wet. Voor zover het gaat om vergunningplichten die onder de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waren ingesteld in gemeentelijke verordeningen (artikel 2.2 van die wet) houden de aanvraagvereisten verband met artikel 22.8 van de Omgevingswet. Artikel 22.8 van de Omgevingswet brengt met zich dat zolang deze vergunningenstelsels nog niet zijn overgeheveld naar het omgevingsplan, de regeling van artikel 2.2 van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht feitelijk wordt gecontinueerd. Een in een autonome verordening opgenomen vergunningplicht, die krachtens artikel 2.2 van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht werd aangemerkt als een Wabo-omgevingsvergunningplicht, wordt na inwerkingtreding van de Omgevingswet aangemerkt als een omgevingsvergunningplicht op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet.
In deze afdeling zijn daarnaast nog de aanvraagvereisten voor een omgevingsvergunning voor twee andere activiteiten opgenomen. In de eerste plaats de activiteit die strekt tot het afwijken van regels in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, waarvoor in dat tijdelijke deel is bepaald dat daarvan bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken. De hiermee samenhangende vergunningplicht die onder de gelding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht volgde uit artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van die wet, is opgenomen in artikel 22.28022.279 van dit omgevingsplan. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de hiervoor gegeven toelichting op dat artikel.
De tweede activiteit waarvoor deze afdeling nog aanvraagvereisten voor een omgevingsvergunning bevat, is het slopen van een bouwwerk in een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht waarvoor op grond van artikel 4.35, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is vereist. Ook dat artikel is een overgangsrechtelijke bepaling.
In artikel 2.1, eerste lid, onder h, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht was een vergunningplicht opgenomen voor het slopen van een bouwwerk in een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht. Onder de Omgevingswet is dit geen afzonderlijke, in artikel 5.1 van die wet geregelde vergunningplicht meer, maar wordt het sloopvergunningenregime voor rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten onderdeel van het omgevingsplan. Direct bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet is in het algemeen nog niet in een adequaat sloopvergunningenregime in het omgevingsplan voorzien, omdat bestemmingsplannen nog uitgingen van het bestaan van de wettelijke vergunningplicht uit artikel 2.1, eerste lid, onder h, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Om te voorkomen dat door het wegvallen van die rechtstreeks uit de wet voortvloeiende vergunningplicht een hiaat in de bescherming van een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht ontstaat, is in artikel 4.35, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet bepaald dat totdat het omgevingsplan voorziet in een adequaat beschermingsregime dat voldoet aan de in dat artikellid gestelde eisen, voor het slopen in een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is vereist. Artikel 4.35, tweede lid, van die wet verklaart op deze vergunningplicht de op de vergunningplicht uit artikel 2.1, eerste lid, onder h, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht betrekking hebbende weigeringsgrond uit artikel 2.16 van die wet van overeenkomstige toepassing. Vanwege dit beschermingsregime zijn ook de indieningsvereisten voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder h, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zoals die waren opgenomen in artikel 6.2 van de voormalige Regeling omgevingsrecht naar deze afdeling overgeheveld.
De vier categorieën activiteiten waarop de aanvraagvereisten in deze afdeling betrekking hebben, komen terug in de nadere onderverdeling van paragraaf 22.5.2 van deze afdeling in een viertal subparagrafen.
De indieningsvereisten uit de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht komen niet allemaal in identieke bewoordingen als aanvraagvereisten terug. Dat kan alleen al niet vanwege de begrippen uit het oude recht die in die regels voorkomen. In de artikelen 22.2 en 22.14 van de Omgevingswet is bepaald dat de bruidsschat bestaat uit rijksregels of daaraan gelijkwaardige regels. Door aan te sluiten op de terminologie van het nieuwe stelsel wordt invulling gegeven aan het opstellen van gelijkwaardige regels. Dat betekent bijvoorbeeld dat het begrip locatie wordt gehanteerd en niet het begrip grond. Wat betreft de aanvraagvereisten voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een gemeentelijk monument is aangesloten bij de formulering van de aanvraagvereisten voor een rijksmonumentenactiviteit die in de Omgevingsregeling zijn opgenomen.
De artikelen 22.28722.286 tot en met 22.29522.294 voorzien in specifieke aanvraagvereisten voor omgevingsplanactiviteiten die betrekking hebben op een gemeentelijk monument. Bij een gemeentelijk monument gaat het op grond van bijlage I bij het Bbl om een monument of archeologisch monument als bedoeld in de Erfgoedwet waaraan in dit omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument is gegeven. Op grond van artikel 22.29522.294 zijn deze aanvraagvereisten van overeenkomstige toepassing op eventuele voorbeschermde gemeentelijke monumenten in dit omgevingsplan. Bijlage I bij het Bbl definieert een voorbeschermd gemeentelijk monument voor zover in het kader van het omgevingsplan van belang als een monument of archeologisch monument waarvoor het omgevingsplan een voorbeschermingsregel bevat vanwege het voornemen om aan dat monument of archeologisch monument in het omgevingsplan de functie-aanduiding van gemeentelijk monument te geven. De artikelen 22.28722.286 tot en met 22.29522.294 zijn ook van toepassing op monumenten en archeologische momenten die een (voor)beschermde status hebben op grond van een gemeentelijke verordening en nog niet via een voorbeschermingsregel of functie-aanduiding in het omgevingsplan zijn overgezet. Dit volgt uit artikel 22.2 van dit omgevingsplan.
Voor de leesbaarheid wordt hierna alleen van gemeentelijk monument gesproken, maar kan steeds ook voorbeschermd gemeentelijk monument worden gelezen.
Omgevingsplanactiviteiten die betrekking hebben op een gemeentelijk monument komen overeen met de activiteiten die op grond van de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet onder de «rijksmonumentenactiviteit» vallen: het slopen, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een monument of een archeologisch monument of het herstellen of gebruiken daarvan waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht. Waar in deze begripsomschrijving gesproken wordt van «monument» wordt alleen op gebouwde en aangelegde (groene) monumenten gedoeld. Waar gesproken wordt van «archeologisch monument» wordt gedoeld op een terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen (zie de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet en artikel 1.1 van de Erfgoedwet).
Voor deze aanvraagvereisten hebben, zoals hierboven al aangegeven, de indieningsvereisten in de voormalige Regeling omgevingsrecht onder de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht als basis gediend, aangevuld met indieningsvereisten voor archeologische rijksmonumenten op grond van de Monumentenwet 1988. De redactie is daarbij wel aangepast aan voortschrijdend inzicht en aan de stelselkeuzes van de Omgevingswet.
In artikel 22.27622.275 zijn de algemene aanvraagvereisten voor omgevingsplanactiviteiten die betrekking hebben op een gemeentelijk monument opgenomen, die bij iedere aanvraag van toepassing zijn. Voor het overige zijn de aanvraagvereisten in verschillende artikelen gespecificeerd voor de volgende activiteiten:
activiteiten die betrekking hebben op archeologische monumenten;
het slopen (= geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen) van monumenten;
het gedeeltelijk of volledig verplaatsen van monumenten;
het wijzigen van een monument (restauratie, verbouw, reconstructie of op een andere manier wijzigen) of het door herstel ontsieren of in gevaar brengen van een monument;
het gebruiken van een monument waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Ook zijn er twee artikelen opgenomen met eisen aan tekeningen, een voor monumenten en een voor archeologische monumenten.
Met deze uitsplitsing in activiteiten wordt voorkomen dat initiatiefnemers (vergunningaanvragers) worden geconfronteerd met aanvraagvereisten die niet relevant voor hen zijn. Deze insteek bestond al in de voormalige Regeling omgevingsrecht, maar is nu verder vereenvoudigd. Bij een aantal artikelen is ook een splitsing aangebracht in aanvraagvereisten die in beginsel altijd noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de voorgenomen activiteit in relatie tot het monument of archeologisch monument en zijn monumentale waarde (eerste lid), en aanvraagvereisten die niet in alle gevallen nodig zijn of die alleen voor bepaalde soorten gemeentelijke monumenten van toepassing zijn (tweede lid).
De aard en de omvang van de activiteit en het soort gemeentelijk monument bepalen welke aanvraagvereisten in een concreet geval van toepassing zijn. Zo zijn voor de beoordeling van een vergunningaanvraag voor uitvoering van een restauratie- of (ver)bouwplan meer gegevens en bescheiden noodzakelijk dan voor het beoordelen van een vergunningaanvraag voor het aanbrengen van gevelreclame. Voorafgaand aan ingrijpende restauraties is het uitvoeren van een bouwhistorisch onderzoek vaak wenselijk, terwijl dit voor kleinere herstelwerkzaamheden meestal niet aan de orde zal zijn. Ook de locatie van de activiteiten is voor de aanvraagvereisten van belang. Als er werkzaamheden in het interieur worden uitgevoerd, zijn interieurfoto’s nodig, maar deze zijn doorgaans niet relevant als de ingrepen alleen de buitenkant van het monument betreffen.
Door de grote verscheidenheid aan activiteiten die van invloed kunnen zijn op de monumentale waarde van een monument of archeologisch monument is geen volledig dekkend beeld te geven van alle mogelijke aanvraagvereisten. Het bevoegd gezag kan in specifieke gevallen, naast de genoemde aanvraagvereisten, op grond van artikel 4:2, tweede lid, in samenhang met artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht ook nog andere aanvraagvereisten formuleren. De gevraagde informatie moet uiteraard wel noodzakelijk zijn voor, en in directe relatie te staan tot, de beoordeling van de aanvraag. Het is dan ook in het algemeen bij voorgenomen omgevingsplanactiviteiten die betrekking hebben op een gemeentelijk monument raadzaam voor een aanvrager om eerst in vooroverleg te treden met het bevoegd gezag en daarna pas over te gaan tot het maken van definitieve plannen. Zo krijgt hij vroegtijdig inzicht in welke aanvullende aanvraagvereisten in het concrete geval nodig worden geacht en kan rekening worden gehouden met eventuele toepasselijke kwaliteitsnormen of uitvoeringsrichtlijnen voor de instandhouding van monumenten.
Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag zal het belang van de (archeologische) monumentenzorg bij het behoud van het monument of archeologisch monument in redelijkheid moeten worden afgewogen tegen de belangen van de aanvrager (eigenaar/gebruiker) en die van derde belanghebbenden. Bij die belangenafweging staat het voorkomen van nadelige gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor het monument of archeologisch monument en de monumentale waarden ervan voorop. Ook zal er bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning rekening moeten worden gehouden met de volgende beginselen uit het verdrag van Granada (de op 3 oktober 1985 te Granada tot stand gekomen Overeenkomst inzake het behoud van het architectonische erfgoed van Europa; Trb. 1985, 163) en het verdrag van Valletta (het op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen herziene Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed; Trb. 1992, 32):
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten en archeologische monumenten,
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten,
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden, en
het conserveren en in stand houden van archeologische monumenten, bij voorkeur in situ.
Een aanvraag moet dus voldoende inzicht geven in de reden, aard en omvang van de activiteit, de impact op het monument of archeologisch monument en de monumentale waarde ervan, en het (voorgenomen) gebruik van het monument of archeologisch monument.
JJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJ
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
KKKKKKKKKKKKKKKKKKKKKK
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel bevat een aanvraagvereiste voor een sloopactiviteit. In verband met de beoordelingsregel uit artikel 22.27922.278 moeten gegevens worden overgelegd waarmee aannemelijk moet worden gemaakt dat op de plaats van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd. Met «kan» worden gebouwd wordt gedoeld op de situatie waarin het bouwen van een vervangend bouwwerk juridisch mogelijk is. Om dit aannemelijk te maken is in beginsel een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit voor het bouwen van het vervangende bouwwerk voldoende. Om aannemelijk te maken dat er, als de hiervoor bedoelde omgevingsvergunning (nog) niet is verleend, «zal» worden gebouwd, moet de intentie om het vervangende bouwwerk te bouwen op andere wijze worden onderbouwd, bijvoorbeeld door inzicht te geven in vergevorderde bouwplannen. Dat laatste geldt ook als voor het bouwen van een vervangend bouwwerk op de locatie geen omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is vereist. Als het naar het oordeel van het bevoegd gezag onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat er sprake zal zijn van vervangende nieuwbouw, biedt artikel 22.27922.278 de mogelijkheid om de vergunning te weigeren. Het is mogelijk dat naast artikel 22.27922.278 nog andere specifieke beoordelingsregels zijn opgenomen in het tijdelijke deel van het omgevingsplan bij de daar opgenomen vergunningplicht om een bouwwerk te slopen zonder omgevingsvergunning. Op grondslag van artikel 4:2, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het bevoegd gezag zo nodig nog aanvullende gegevens en bescheiden opvragen die gelet op die beoordelingsregels nodig zijn voor de beslissing op de aanvraag.
LLLLLLLLLLLLLLLLLLLLLL
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel bevat aanvraagvereisten voor een aanvraag om een omgevingsvergunning om af te wijken van regels in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan als bedoeld in artikel 22.28022.279. Voor een nadere toelichting op deze vergunningplicht wordt verwezen naar de toelichting op dat artikel. De aanvraagvereisten in artikel 22.28622.285 zijn ontleend aan artikel 3.2 van de voormalige Regeling omgevingsrecht.
Het tweede lid betreft een rapport van een archeologisch vooronderzoek, waarin de archeologische waarde van het archeologisch monument op de locatie(s) van de voorgenomen activiteit nader is vastgesteld. Het bevoegd gezag moet op basis hiervan voldoende inzicht krijgen in de exacte impact van de activiteit op de archeologische waarde van het archeologisch monument. In die gevallen dat de archeologische waarde eerder al voldoende is vastgesteld, zal dit aanvraagvereiste niet nodig zijn.
MMMMMMMMMMMMMMMMMMMMMM
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
NNNNNNNNNNNNNNNNNNNNNN
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit artikel staan de specifieke aanvraagvereisten voor een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een gemeentelijk monument die een archeologisch monument betreft. Een archeologisch monument is in de Erfgoedwet gedefinieerd als een terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen. Dit artikel is van toepassing als de aanvraag een gemeentelijk monument betreft dat een archeologisch monument is, en kan in bepaalde gevallen van toepassing zijn als deze een archeologisch monument betreft dat geen zelfstandig gemeentelijk monument is, maar zich ter plaatse van een gebouwd of aangelegd gemeentelijk monument bevindt. Denk hierbij bijvoorbeeld aan de resten van een voorganger van een als gemeentelijk monument beschermde kerk die zich daar nog onder bevinden, of aan het bodemarchief onder een slotgracht of kasteeltuin. Als voor die locatie nog geen afweging over de archeologische monumentenzorg heeft plaatsgevonden in het kader van besluitvorming over het toedelen van functies aan locaties, kunnen de archeologische belangen worden meegewogen bij de besluitvorming over de omgevingsvergunning voor een (bodemverstorende) activiteit die een gebouwd of aangelegd gemeentelijk monument betreft. Er kunnen in dat geval aan de omgevingsvergunning in het belang van de archeologische monumentenzorg ook vergunningvoorschriften worden verbonden voor het in situ- of ex situ-behoud van het zich daaronder bevindende archeologisch monument (zie verder de toelichting bij artikel 22.30322.302).
In de meeste gevallen zal het bij een omgevingsplanactiviteit als bedoeld in dit artikel gaan om het op een of meer plaatsen verstoren van de bodem, maar het kan bij zichtbare archeologische monumenten, zoals terpen/wierden, kasteelterreinen, hunebedden, grafheuvels en scheepswrakken, bijvoorbeeld ook gaan om ontsiering of beschadiging van het zichtbare deel van het archeologisch monument.
Veel voorkomende activiteiten die betrekking hebben op een archeologisch monument, zijn:
bouw-, sloop-, inrichtings- en graafwerkzaamheden,
de aanleg of het onderhoud van infrastructurele werken zoals (spoor)wegen, rioleringen, kabels en leidingen.
Ook kan het gaan om:
het aanbrengen van verhardingen in de openbare ruimte,
het aanleggen of dempen van waterlopen en het aanleggen van vaargeulen,
het aanplanten en verwijderen van (diepwortelende) bomen en struiken,
het ophogen, verlagen of egaliseren van het maaiveld,
het wijzigen van het grondwaterpeil,
het winnen van grondstoffen,
agrarische grondwerkzaamheden, en
activiteiten die tot doel hebben de fysieke staat van het archeologisch monument te consolideren of te restaureren.
OOOOOOOOOOOOOOOOOOOOOO
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPPPPPPPPPPPPPPPP
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
QQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQQ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel bevat de eisen aan tekeningen als bedoeld in artikel 22.28822.287.
RRRRRRRRRRRRRRRRRRRRRR
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSSSSSSSSSSSSSSSSSS
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
TTTTTTTTTTTTTTTTTTTTTT
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
onderdeel a
De rapporten, bedoeld in onderdeel a, kunnen nodig zijn om de monumentale waarde van het monument of de te slopen onderdelen (nader) te bepalen. Lang niet altijd zullen de actuele monumentale waarden al in voldoende mate in beeld zijn om de gevolgen van de voorgenomen sloopwerkzaamheden voor de aanwezige monumentale waarden te kunnen beoordelen.
onderdeel b
Een rapport als bedoeld in onderdeel b kan nodig zijn als dit omgevingsplan voor de locatie van het gebouwde of aangelegde monument (nog) niet voorziet in een adequaat archeologisch regime en de activiteit leidt tot verstoring van de bodem. Zie verder de toelichting bij artikel 22.28822.287.
onderdeel c
Een beschrijving van de technische staat als bedoeld in onderdeel c is bijvoorbeeld nodig in geval van een voorgenomen sloop op grond van de technische staat van een monument of een onderdeel daarvan. Als deze beschrijving en de foto’s niet voor zich spreken, kan een nadere onderbouwing van de beschrijving in de vorm van een of meerdere technische rapporten nodig zijn (onderdeel d).
UUUUUUUUUUUUUUUUUUUUUU
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVVVVVVVVVVVVVVVVVV
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWWWWWWWWWWWWWWWWWW
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Een rapport als bedoeld in onderdeel b kan nodig zijn als dit omgevingsplan voor de locatie van het gebouwde of aangelegde monument of voor de nieuwe locatie (nog) niet voorziet in een adequaat archeologisch regime en de activiteit leidt tot verstoring van de bodem. Zie verder de toelichting bij artikel 22.28822.287.
Aanvullende tekeningen als bedoeld in onderdeel d kunnen bijvoorbeeld nodig zijn als er sprake is van bijzondere detaillering (detailtekeningen) of om een beeld te krijgen van het (functioneren van het) monument op de nieuwe plek, bijvoorbeeld met impressietekeningen of 3D-visualisaties.
Het bevoegd gezag kan bij de beoordeling van vergunningaanvragen voor een rijksmonumentenactiviteit kwaliteitseisen hanteren, bijvoorbeeld door te verwijzen naar de uitvoeringsrichtlijnen die in de beroepsgroep(en) gelden. Bij de beoordeling van een aanvraag is het voor het bevoegd gezag van belang om te weten of de aanvrager het plan dat ten grondslag ligt aan de aanvraag hierop al heeft afgestemd of niet. Op grond van onderdeel e moet hij hier opgave van doen. Het gaat hier overigens niet om algemene uitvoeringsvoorschriften als bedoeld in het Bbl.
XXXXXXXXXXXXXXXXXXXXXX
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYYYYYYYYYYYYYYYYYYY
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
onderdeel a
De foto’s in onderdeel a moeten een duidelijke indruk geven van de technische staat en de ruimtelijke context van het monument, zodat de noodzaak van de voorgenomen activiteit voldoende wordt geïllustreerd. Het mogen daarom geen onduidelijke kopieën zijn.
onderdeel b
Opnametekeningen als bedoeld in onderdeel b, onder 2, zijn tekeningen waarop de toestand van het monument voorafgaand aan de activiteit is weergeven. Welke soort tekeningen in een concreet geval nodig zijn, hangt af van de aard van de activiteit. In de regel zullen plattegronden en doorsnedetekeningen nodig zijn. Als de activiteit ook impact heeft op het exterieur of het aangezicht van het monument, zullen ook geveltekeningen en in voorkomend geval een dakaanzicht nodig zijn.
Gebrekentekeningen als bedoeld in onderdeel b, onder 3, zijn nodig als er gebreken worden hersteld. Het betreft feitelijk opnametekeningen waarop de te verhelpen gebreken adequaat zijn weergegeven.
Plantekeningen als bedoeld in onderdeel b, onder 4, zijn tekeningen waarop de nieuwe toestand van het monument (na afloop van de voorgenomen activiteit) is weergeven.
Als er in het kader van de activiteit ook materiaal wordt verwijderd, moeten er in een dergelijk geval ook enkele gegevens en bescheiden als bedoeld in artikel 22.29022.289 (slopen) worden overgelegd. Zoals blijkt uit de begripsbepaling van slopen in de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet wordt onder slopen ook verstaan het gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen. In de praktijk van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht bleek dat een aanvrager die zijn monument wil restaureren of verbouwen zich niet altijd realiseert dat het wegnemen van materialen ook onder slopen valt en noodzakelijke gegevens en bescheiden daardoor geregeld ontbraken. Daarom zijn de aanvraagvereisten uit artikel 22.29022.289 expliciet (en niet met een verwijzing) in dit artikel opgenomen. Op grond van onderdeel b, onder 5, moet de aanvrager in een dergelijk geval ook slooptekeningen overleggen, waaruit blijkt welke materialen of onderdelen verwijderd worden. De slooptekeningen moeten de exacte impact van de voorgenomen sloopwerkzaamheden op het monument inzichtelijk maken.
onderdeel c
Op grond van onderdeel c moet in het bestek of in de werkomschrijving de sloopmethode en de aard van en bestemming voor het vrijkomend materiaal worden omschreven. Aan de omgevingsvergunning kan namelijk het voorschrift worden verbonden deze onderdelen te hergebruiken of voor hergebruik te bewaren, of ze in het belang van de monumentenzorg voor hergebruik elders beschikbaar te stellen.
ZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZZ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
onderdeel b
Een rapport als bedoeld in onderdeel b kan nodig zijn als dit omgevingsplan voor de locatie van het gebouwde of aangelegde monument (nog) niet voorziet in een adequaat archeologisch regime en de activiteit leidt tot verstoring van de bodem. Zie verder de toelichting bij artikel 22.28822.287.
onderdeel c en d
Een beschrijving van de technische staat als bedoeld in onderdeel c kan bijvoorbeeld nodig zijn in geval van het herstellen van technische gebreken. Als deze beschrijving en de foto’s niet voor zich spreken, kan een nadere onderbouwing van de beschrijving in de vorm van een of meerdere technische rapporten nodig zijn (onderdeel d). Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij een (complexe) restauratie.
onderdeel e
Aanvullende tekeningen als bedoeld in onderdeel e kunnen bijvoorbeeld nodig zijn als er sprake is van bijzondere detaillering (detailtekeningen) of om een beeld te krijgen van het (functioneren van het) monument na verrichting van de activiteit, bijvoorbeeld met impressietekeningen of 3D-visualisaties.
onderdeel f
Het bevoegd gezag kan bij de beoordeling van vergunningaanvragen voor een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een gemeentelijk monument kwaliteitseisen hanteren, bijvoorbeeld door te verwijzen naar de uitvoeringsrichtlijnen die in de beroepsgroep(en) gelden. Bij de beoordeling van een aanvraag is het voor het bevoegd gezag van belang om te weten of de aanvrager het plan dat ten grondslag ligt aan de aanvraag hierop al heeft afgestemd of niet. Op grond van onderdeel f moet hij hier opgave van doen. Het gaat hier overigens niet om algemene uitvoeringsvoorschriften als bedoeld in het Bbl.
onderdeel g
Een beheervisie als bedoeld in onderdeel g is een visie op het beheer van een groenaanleg, gebaseerd op een analyse en een waardering op grond van (cultuur)historisch onderzoek en inventarisaties van natuurwaarden, recreatieve en belevingswaarden, waterhuishouding en bodem, en wensen van belanghebbenden (eigenaar en gebruikers). De beheervisie maakt duidelijk welke keuzes zijn gemaakt voor het beheer en is richtinggevend voor een langere periode, bijvoorbeeld 12 tot 18 jaar, of langer. De visie kan ook worden weergegeven in streefbeelden.
AAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAAA
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBBB
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel bevat de eisen aan tekeningen als bedoeld in de artikelen 22.29022.289, 22.29122.290 en 22.29222.291. Daar waar er meerdere schalen genoemd zijn, moet een schaal worden gekozen die het onderdeel van het monument adequaat weergeeft. Bij detailtekeningen van stucwerk of ornamenteel stuc kan bijvoorbeeld een schaal van 1:1 gevraagd worden ter verificatie van het profiel. Maar deze schaal zal lang niet altijd nodig zijn om details voldoende duidelijk weer te geven. Het is aan de aanvrager om zijn aanvraag voldoende duidelijk te maken en aan het bevoegd gezag om te beoordelen of de ingediende bescheiden volstaan voor de beoordeling.
CCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCCC
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit artikel is bepaald dat de aanvraagvereisten die op grond van de artikelen 22.28722.286 tot en met 22.29422.293 voor gemeentelijke monumenten gelden, ook gelden voor voorbeschermde gemeentelijke monumenten (als bedoeld in bijlage I bij het Bbl). Omwille van de leesbaarheid is voor een apart artikel gekozen in plaats van het opnemen in voornoemde artikelen zelf.
DDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDDD
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEE
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFFF
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Zoals hiervoor al toegelicht bij artikel 22.28322.282 gaat het hier om het slopen van een bouwwerk in een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht waarvoor op grond van artikel 4.35, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is vereist. Hiervoor gelden dezelfde aanvraagvereisten als voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een sloopactiviteit in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 22.29622.295. Volstaan wordt daarom met een verwijzing naar de toelichting op dat artikel. Ook onder de voormalige Regeling omgevingsrecht golden voor deze activiteiten dezelfde indieningsvereisten.
GGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGGG
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
HHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHHH
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
IIIIIIIIIIIIIIIIIIIIIII
Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJJ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In Bijlage I bij artikel 1.1 van dit omgevingsplan zijn in aanvulling op de begrippen van de Omgevingswet, de AMvB’s en de Omgevingsregeling de overige begripsbepalingen opgenomen die nog nodig zijn. Deze begrippen worden hieronder toegelicht.
Activiteitenbesluit-bedrijventerrein
Het begrip Activiteitenbesluit-bedrijventerrein is opgenomen omdat in artikel 22.6322.66, tweede lid, voor gevoelige objecten die op een Activiteitenbesluit-bedrijventerrein zijn gelegen, hogere geluidswaarden zijn vastgesteld. In de definitie van het begrip Activiteitenbesluit-bedrijventerrein wordt aangesloten bij geldende omgevingsplannen. Het komt vaak voor dat een omgevingsplan dat (in het tijdelijke deel) een bedrijventerrein aanduidt, meer bestemmingen omvat dan alleen bedrijfsbestemmingen. Zo kan een natuurgebied of landelijk gebied deel uitmaken van een gebied dat in een omgevingsplan is begrensd door een grens die een bedrijventerrein aanduidt. Het is niet de bedoeling dat de hogere waarden ook in die gebieden gelden. Anderzijds kan het voorkomen dat er één of enkele percelen zijn met een andere bestemming dan een bedrijfsbestemming, die omsloten zijn door percelen met bedrijfsbestemmingen. Voor die percelen, bijvoorbeeld een burgerwoning op het bedrijventerrein, zijn de hogere waarden wel van toepassing. Om die reden wordt het begrip beperkt tot een cluster percelen met overwegend bedrijfsbestemmingen. Opgemerkt wordt dat in het nieuwe stelsel de term «bedrijventerrein» zonder definitie wordt gehanteerd.
Deze regel moet worden overgezet van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan naar het nieuwe deel van dit omgevingsplan. In het nieuwe deel wordt concreet aangeduid voor welke locaties de hogere waarde geldt. Er kan dan geen gebruik meer gemaakt worden van het begrip Activiteitenbesluit-bedrijventerrein.
concentratiegebied geurhinder en veehouderij
Het begrip «concentratiegebied geurhinder en veehouderij» voor in de paragraaf over geur door het houden van landbouwhuisdieren en paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden, in dierenverblijven.
Als een gemeente in een geurverordening een concentratiegebied heeft aangewezen, dan wordt deze verordening na inwerkingtreding van de Omgevingswet op grond van artikel 4.6, eerste lid, onder e van de Invoeringswet Omgevingswet van rechtswege onderdeel van het tijdelijk deel van dit omgevingsplan. Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet hebben gemeenten op grond van artikel 5.108 van het Bkl de bevoegdheid om in het omgevingsplan één of meerdere concentratiegebieden aan te wijzen. Bestaande concentratiegebieden geurhinder en veehouderij moeten in de transitieperiode overgezet worden van het tijdelijke deel van het omgevingsplan naar het nieuwe deel van het omgevingsplan.
distributienet voor warmte
Dit begrip is gedefinieerd als «collectief circulatiesysteem voor het transport van warmte door een circulerend medium voor verwarming of warmtapwater». Onder dit distributienet valt dus zowel een stadsverwarmingssysteem als een «klein» wijk- of buurtverwarmingssysteem. Voor de definitie is voor zover mogelijk aansluiting gezocht bij de begripsomschrijving zoals deze is opgenomen in NVN 7125 van april 2011.
geurgevoelig object
Om geen te groot gat te laten vallen op moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet, wordt er voor geur in de omgevingsplanregels van rijkswege uitgegaan van de begrippen uit de ingetrokken regelgeving.
Onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en de voormalige Wet geurhinder en veehouderij was de groep objecten die beschermd werden tegen geurhinder, anders dan de groep geurgevoelige gebouwen die beschermd worden op grond van en gedefinieerd zijn in het Bkl.
Aan de ene kant is het begrip geurgevoelig object breder dan het begrip geurgevoelig gebouw: onder het begrip geurgevoelig object vallen alle locaties waarbij hoofdzakelijk sprake is van verblijf van mensen. Onder geurgevoelig gebouw op grond van artikel 5.91 van het Bkl vallen kort gezegd alleen gebouwen met een woon-, onderwijs-, of gezondheidzorg- of kinderopvangfunctie.
Onder het begrip geurgevoelig object, valt dus ook het begrip geurgevoelig gebouw.
Overigens biedt het vierde lid van artikel 5.91 van het Bkl wel de mogelijkheid om in dit omgevingsplan ook andere geurgevoelige gebouwen of gedeelten van gebouwen aan te wijzen, mits er hoofdzakelijk sprake is van verblijf van mensen.
Aan de andere kant is het begrip geurgevoelig object smaller dan het begrip geurgevoelig gebouw. Onder het begrip geurgevoelig gebouw, wordt ook verstaan: een gebouw dat nog niet aanwezig is maar op grond van een omgevingsplan of omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit mag worden gerealiseerd.
Soms is er voor bestaande of nieuwe situaties wel al bewust verwezen naar een geurgevoelig gebouw, zoals bedoeld in het Bkl.
gezoneerd industrieterrein
Onder de voormalige Wet geluidhinder gold een geluidzone rondom bepaalde industrieterreinen. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet vervalt deze systematiek van zones. In plaats daarvan worden bij omgevingsplan geluidproductieplafonds – als omgevingswaarde – vastgesteld rondom bepaalde industrieterreinen. Het begrip gezoneerd industrieterrein komt dus niet meer voor in de Omgevingswet.
Voor de omgevingsplanregels van rijkswege is het van belang dat er geen wijziging optreedt in de rechtspositie van bedrijven op het gezoneerde industrieterrein en in de bescherming ten opzichte van van de geluidgevoelige objecten daaromheen zoals woningen. Daarom is het begrip gezoneerd industrieterrein nog wel relevant.
De begripsbepaling verwijst naar de betekenis die onder de voormalige Wet geluidhinder aan een gezoneerd industrieterrein werd gegeven. Hiermee wordt duidelijk gemaakt dat het begrip gezoneerd industrieterrein enkel in het omgevingsplan is opgenomen om de bestaande rechtsposities ongewijzigd te handhaven, en dat niet is bedoeld om een inhoudelijke wijziging van het begrip door te voeren.
straatpeil
Het begrip straatpeil was voorheen opgenomen in het Bouwbesluit 2012. Deze definitie is destijds ontleend aan de definitie van dat begrip zoals opgenomen in de Modelbouwverordening van de VNG.
warmteplan
Het begrip «warmteplan» is gedefinieerd als besluit van de gemeenteraad, inzake de aanleg van een distributienet voor warmte in een bepaald gebied, waarin voor die periode de mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu gebaseerd op de energiezuinigheid van dat distributienet en het opwekkingsrendement van de over dat distributienet getransporteerde warmte bij aansluiting op dat distributienet is opgenomen. Waarbij moet worden uitgegaan van het voor die periode geplande aantal aansluitingen op dat distributienet. Het warmteplan wordt door de gemeenteraad vastgesteld voor een periode van ten hoogste 10 jaar.
Daarna moet in ieder geval een nieuw warmteplan worden vastgesteld. Als de ontwikkelingen daar aanleiding toe geven, kan de gemeenteraad het plan wijzigen (tussentijds een nieuw plan vaststellen of het plan aanpassen). Dit zou het geval kunnen zijn wanneer over de energiezuinigheids- en/of milieuprestatie van het warmtenet actuele gegevens beschikbaar zijn gekomen, die substantieel afwijken van de aan het vastgestelde warmteplan ten grondslag liggende gegevens, of wanneer de bouwopgave in het warmteplangebied in de loop der tijd dusdanig wijzigt dat dit gevolgen heeft voor het geplande aantal aansluitingen op het warmtenet. Uit de samenhang met artikel 22.10 «Aansluiting op distributienet voor warmte» volgt dat een warmteplan kan worden vastgesteld door gemeenten die tot aanleg van een nieuw distributienet willen overgaan. Wanneer een gemeente in verschillende gebieden tot aanleg van warmtenetten wil overgaan, moet het warmteplan per distributienet worden vastgesteld. Het gebied moet in het warmteplan zo nauwkeurig mogelijk worden afgebakend, bijvoorbeeld door een van het warmteplan deel uitmakende plankaart. In het warmteplan moet het geplande aantal aansluitingen op het distributienet worden aangegeven. Dat is van belang omdat de aansluitplicht op grond van artikel 22.10, eerste lid, onder a, niet meer van toepassing is op in het warmteplangebied te bouwen bouwwerken wanneer het in het warmteplan geplande aantal aansluitingen daadwerkelijk is bereikt. Dit wordt beoordeeld op het moment van het indienen van de aanvraag om een vergunning voor een omgevingsplanactiviteit voor het bouwen van een bouwwerk. Als aan het geplande aantal aansluitingen is voldaan, is vrijwillige aansluiting niet uitgesloten. In de fase dat het geplande aantal aansluitingen nog niet is bereikt, geldt de aansluitplicht overigens ook wanneer het definitieve distributienet nog niet gereed is en bouwwerken tijdelijk collectief van warmte worden voorzien door transport van in hulpketels opgewekte warmte totdat de definitieve infrastructuur gereed is.
In het warmteplan moet de te bereiken mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu van de aansluiting op het distributienet voor warmte, gebaseerd op de energiezuinigheid van dat distributienet en het opwekkingsrendement van de over dat distributienet getransporteerde warmte, worden aangegeven. Het gaat daarbij om de mate die bereikt wordt wanneer het in het warmteplan aangegeven aantal aansluitingen op dat distributienet is bereikt. Deze mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu moet duidelijk zijn aangegeven, bijvoorbeeld aan de hand van getallen voor CO2, en NOx, zodat eenvoudig kan worden getoetst of sprake is van een aan aansluiting op het warmtenet gelijkwaardige oplossing.
De gemeenteraad is bevoegd het warmteplan vast te stellen. Hiermee is zeker gesteld dat de te maken gemeentelijke keuzen over de aanleg van warmtenetten in een gebied via een voor belanghebbenden transparant en democratisch gelegitimeerd proces tot stand komen. Voor het warmteplan gelden – als onderdeel van het omgevingsplan – geen specifieke inhoudelijke vereisten.
Als een gemeente geen warmteplan heeft vastgesteld of niet tijdig (binnen de afgesproken periode) opnieuw heeft vastgesteld, dan kan in die gemeente artikel 22.10 «Aansluiting op distributienet voor warmte» niet worden toegepast. In die gemeente kan op basis van vrijwilligheid worden aangesloten op het warmtenet. Zie ook de toelichting op het begrip distributienet voor warmte en de toelichting bij artikel 22.10 «Aansluiting op distributienet voor warmte».
/join/id/pubdata/gm0171/2025/d26ac2fd98c14623a830db2e076e74a9/nld@2025‑10‑08;10565148
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2025-440149.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.