Delegatiebesluit Omgevingsplan gemeente Voorst 2025

 

DE RAAD VAN DE GEMEENTE VOORST,

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 8 juli 2025 met zaaknummer 820946;

gelet op het bepaalde in artikel 156 van de Gemeentewet;

gelet op het bepaalde in artikel 2.8 en 4.14, vijfde lid, van de Omgevingswet;

gelet op artikel 10:13 van de Algemene wet bestuursrecht;

overwegende:

dat de raad bevoegd is een omgevingsplan vast te stellen, dat dit niet voor alle (onder)delen noodzakelijk is en burgemeester en wethouders op diverse (onder)delen van het omgevingsplan de bevoegdheid tot het vaststellen van het omgevingsplan kunnen overnemen;

dat het daarom gewenst is om het op 3 juli 2023 vastgestelde delegatiebesluit te actualiseren en de gevallen voor delegatie nader te concretiseren;

B E S L U I T:

vast te stellen het Delegatiebesluit Omgevingsplan gemeente Voorst 2025:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In dit besluit wordt verstaan onder:

  • college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Voorst;

  • raad: de gemeenteraad van de gemeente Voorst.

Artikel 2. Delegatie

De raad delegeert de bevoegdheid tot het vaststellen van delen van het omgevingsplan aan het college, voor zover het betrekking heeft op één of meer van de onderstaande onderdelen:

  • a.

    die delen van het omgevingsplan die krachtens het overgangsrecht als omgevingsplan gelden en betrekking hebben op de delen van bestemmingsplannen en beheersverordeningen die een wijzigingsbevoegdheid en/of een uitwerkingsplicht (ex artikel 3.6, eerste lid, onder a respectievelijk b, van de Wet ruimtelijke ordening) bevatten, met inachtneming van hieraan gestelde voorwaarden;

  • b.

    het in overeenstemming brengen van het omgevingsplan met een onherroepelijke omgevingsvergunning voor een voortdurende buitenplanse omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 4.17 van de Omgevingswet;

  • c.

    het beleidsneutraal overzetten van regels bij of krachtens het Invoeringsbesluit Omgevingswet (de "bruidsschat") naar het omgevingsplan;

  • d.

    juridisch-technische en redactionele aanpassingen en correcties van omissies van het omgevingsplan, voor zover sprake is van geen of geringe invloed op de fysieke leefomgeving;

  • e.

    het verwerken van door de raad vastgesteld kaderstellend beleid;

  • f.

    het beleidsneutraal verwerken van regels uit het tijdelijke deel van het omgevingsplan als bedoeld in artikel 22.1 van de Omgevingswet;

  • g.

    het beleidsneutraal verwerken van over te hevelen regels die de fysieke leefomgeving betreffen uit de gemeentelijke verordeningen in het omgevingsplan;

  • h.

    het verwerken van gewijzigde hogere wet- en regelgeving en beleidsnormen;

  • i.

    het toevoegen en of wijzigen van (een) begripsbepaling(en) voor zover deze geen wezenlijke wijzigingen voor de fysieke leefomgeving tot gevolg hebben;

  • j.

    het verwerken van gerechtelijke uitspraken, voor zover dit via een beleidsneutrale wijziging wordt hersteld;

  • k.

    een wijziging waarbij geen zienswijzen zijn ingediend tegen het ontwerpbesluit en ten opzichte van dit ontwerpbesluit ook geen wezenlijke ambtshalve wijzigingen zijn aangebracht;

  • l.

    het verwerken van het besluit tot het (voornemen tot) aanwijzen, wijzigen en schrappen (van een aanwijzing) van een gemeentelijk monument en van een beschermd dorpsgezicht;

  • m.

    het verwijderen van regels uit het omgevingsplan die zijn opgenomen ter bescherming van archeologische waarden, indien uit onderzoek is gebleken dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;

  • n.

    het aanwijzen of het afzien van een brand- en/of explosievoorschriftengebied;

  • o.

    het aanwijzen, wijzigen en schrappen van een locatie voor een plaatsgebonden risicocontour 10-6;

  • p.

    het actualiseren van kosten, opbrengsten en toedeling van kosten van een vastgesteld kostenverhaalsgebied met tijdvak;

  • q.

    het bijstellen van kostenverhaalplafonds en maxima per kostenverhaalsplichtige activiteit voor een vastgesteld kostenverhaalsgebied zonder tijdvak;

  • r.

    het stellen van (een) maatwerkregel(s) in het omgevingsplan voor zover deze betrekking heeft op:

  • een gebruiksmelding als bedoeld in artikel 6.10 van het Besluit bouwwerken leefomgeving (hierna: Bbl);

  • een maatwerkregel als bedoeld in artikel 4.7 van het Bbl;

  • een maatwerkregel als bedoeld in artikel 2.12 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

  • s.

    het afwijzen van een aanvraag om een wijziging van het omgevingsplan;

  • t.

    het toevoegen, verwijderen of wijzigen van annotaties en geometrieën op basis van de standaard als bedoeld in artikel 2 Regeling standaarden publicaties Omgevingswet, voor zover deze aanpassingen beleidsneutraal zijn.

Artikel 3. Vindplaats en kennisgeving

  • 1.

    Een besluit dat is genomen op grond van deze regeling, vermeldt als grondslag onderhavig besluit.

  • 2.

    Eenmaal per jaar verschaft het college een overzicht van de onder artikel 2. genomen besluiten aan de raad.

Artikel 4. Intrekking en inwerkingtreding

  • 1.

    Het Delegatiebesluit vaststellen delen omgevingsplan gemeente Voorst van 3 juli 2023 wordt met dit besluit ingetrokken.

  • 2.

    Dit besluit treedt in werking op de dag na bekendmaking van dit besluit.

Artikel 5. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Delegatiebesluit Omgevingsplan gemeente Voorst 2025.

Twello, 22 september 2025

de raad

Bert Jan Urban, griffier

Paula Jorritsma-Verkade, burgemeester

TOELICHTING

Algemeen

De Omgevingswet (hierna: Ow) is op 1 januari 2024 in werking getreden. De Ow geeft de raad de mogelijkheid om de bevoegdheid tot het vaststellen van een wijziging van delen van het omgevingsplan te delegeren aan het college. Dit delegatiebesluit (hierna: besluit) vormt een afzonderlijk besluit dat geen deel uitmaakt van het omgevingsplan. Het besluit geeft de reikwijdte van de bevoegdheid die de raad aan het college delegeert, oftewel: het besluit bepaalt binnen welke grenzen en onder welke voorwaarden het college de bevoegdheid kan uitoefenen. Dit besluit zorgt voor snellere besluitvorming en dat is vanuit het oogpunt van efficiency en flexibiliteit wenselijk.

Artikel 2 a. t/m d.

Het delegatiebesluit van 3 juli 2023 doet nog steeds opgeld en wordt, omdat het besluit van 3 juli 2023 wordt ingetrokken, integraal opgenomen in dit besluitartikel. Aan sub b is slechts 'onherroepelijk' toegevoegd. Bij sub d gaat het bijvoorbeeld onder meer om het herstellen van een kennelijke schrijffout, rekenfout of een andere kennelijke fout in het omgevingsplan.

e. Verwerken van kaderstellend beleid

Hierbij kan gedacht worden aan door de raad vastgestelde ruimtelijke visies en stedenbouwkundige plannen. Doorvertaling kan door het college gebeuren. Als de raad toch wenst dit onderdeel zelf vast te stellen, dan kan de raad dit bij de vaststelling van het kaderstellende beleid besluiten.

f. Verwerken van regels uit het tijdelijke deel van het omgevingsplan

Het eerste onderdeel betreft de besluiten die zijn aangewezen in artikel 4.6, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet. Het gaat in dat artikel concreet om de volgende besluiten:

- de bestemmingsplannen als bedoeld in artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening of 2.3 van de Crisis- en herstelwet;

- de wijzigingsplannen als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a, van de Wet ruimtelijke ordening:

- de uitwerkingsplannen als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder b, van de Wet ruimtelijke ordening:

- de inpassingsplannen als bedoeld in artikel 3.26, eerste lid, of artikel 3.28, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening;

- de beheersverordeningen als bedoeld in artikel 3.38, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening; - de exploitatieplannen als bedoeld in artikel 6.12, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening, die betrekking hebben op de bovengenoemde bestemmingsplannen of wijzigingsplannen;

- de besluiten genomen op grond van artikel 12, tweede lid, van de Woningwet;

- de warmteplannen voor zover het gaat om een warmteplan vastgesteld op grond van de Woningwet en

- de voorbereidingsbesluiten als bedoeld in de artikelen 4.103, eerste lid, 4.104, eerste lid, en 4.104a, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet.

Het tweede onderdeel bestaat uit de kaarten met gegevens over de bodemkwaliteit die door de gemeenteraad is vastgesteld, de bodemkaarten over de functie van de bodem die door het college is vastgesteld en besluiten van de gemeenteraad over de toepassing van grond of baggerspecie op of in de bodem.

Het derde onderdeel betreft de zogeheten bruidsschat: een set regels over bouw-, milieu- en overige activiteiten de voorheen op rijksniveau werden vastgesteld, maar nu naar de gemeenten zijn overgeheveld.

Doordat deze drie onderdelen automatisch (van rechtswege) op 1 januari 2024 onderdeel zijn geworden van het omgevingsplan en de gemeenteraad al een inhoudelijke afweging heeft kunnen maken bij het eerste en tweede onderdeel, betreft een beleidsneutrale verwerking puur de uitvoering. Dit kan dan dus door het college worden uitgevoerd. Als er sprake is van overheveling met een juridisch-inhoudelijke wijziging, blijft de raad bevoegd.

g. Verwerken van regels uit de gemeentelijke verordeningen

De Ow verplicht de raad voor het gehele gemeentelijk grondgebied één omgevingsplan vast te

stellen met regels over de fysieke leefomgeving dit geldt ook voor bepaalde regels over de fysieke leefomgeving die in de gemeentelijke verordeningen zijn gesteld. Vóór 2032 dienen betreffende verordeningregels te zijn opgenomen in het omgevingsplan. Doorvertaling ervan kan door het college gebeuren. Bij een inhoudelijke beleidswijziging blijft de raad bevoegd.

h. Verwerken van gewijzigde hogere wet- en regelgeving en beleidsnormen

Het betreft vooral gewijzigde wet- en regelgeving van het Rijk of de provincie en daarover heeft de gemeente feitelijk niets te zeggen (zoals de provinciale/Rijks instructies volgens artikel 2.33 resp. 2.34 van de Ow en de provinciale/ Rijks instructieregels ingevolge de Omgevingsverordening resp. Hoofdstuk 5 van het Bkl), zodat het zich goed leent voor delegatie.

i. Het toevoegen en wijzigen van (een) begripsbepaling(en)

Het is mogelijk dat er begripsbepalingen in het omgevingsplan moeten worden toegevoegd of aangepast om de 'leesbaarheid' te verbeteren. In voornoemde gevallen gaat het niet om het aanpassen of toevoegen van begripsbepalingen die (nadelige) gevolgen (kunnen) hebben voor de fysieke leefomgeving dan wel (nadelige of beperkende) effecten tot gevolg hebben voor inwoners en initiatiefnemers of inhoudelijk besproken moet worden. Delegatie van dit onderdeel aan het college ligt hiermee voor de hand.

j. Het beleidsneutraal verwerken van gerechtelijke uitspraken

Hierbij gaat het om een uitspraak van een rechter op grond waarvan het omgevingsplan moet worden aangepast, maar die wijziging inhoudelijk niet tot een ander besluit leidt dan waarover de raad eerder heeft besloten.

k. Een wijziging waarbij geen zienswijzen zijn ingediend tegen het ontwerpbesluit

Op grond van artikel 3:18, vierde lid van de Algemene wet bestuursrecht neemt de gemeente, als er geen zienswijze zijn binnengekomen, het besluit binnen 4 weken nadat de termijn voor zienswijzen is verstreken. De enige mogelijkheid om deze termijn te halen is door de vaststelling van de wijziging van het omgevingsplan in deze gevallen te delegeren aan het college. Deze wijziging geldt alleen voor zover er verder ook geen wezenlijke ambtshalve wijzigingen zijn doorgevoerd, waarvan het wenselijk is dat de raad hierover besluit.

l. Het verwerken van het besluit over een gemeentelijk monument en van een beschermd dorpsgezicht

Gemeentelijke monumenten moeten volgens de Ow in het omgevingsplan opgenomen worden. Het toedelen van de functie monument aan een locatie, voorheen 'het (voornemen tot het) aanwijzen van een gemeentelijk monument', is volgens de Erfgoedverordening een collegebevoegdheid. In het kader van de Omgevingswet dienen verordeningen in het omgevingsplan opgenomen te worden. Tot het moment dat het tijdelijk omgevingsplan wordt omgezet in een omgevingsplan (uiterlijk 2032) en alle gemeentelijke verordeningen hierin opgenomen zijn, kunnen nieuwe gemeentelijke monumenten nog worden aangewezen op grond van de Erfgoedverordening. Na de overgangsperiode zal het aanwijzen van gemeentelijke monumenten geregeld worden door deze op te nemen in het omgevingsplan. Aangezien de bevoegdheid tot het aanwijzen van monumenten al bij het college ligt, ligt het voor de hand dat het college ook verantwoordelijk is voor het wijzigen van het omgevingsplan door het opnemen van een (voornemen) aangewezen monument.

m. Het verwijderen van regels ter bescherming van archeologische waarden

Uit nader archeologisch onderzoek kan blijken dat de archeologische waarde op een specifieke locatie niet overeenkomt met de situatie zoals deze is vastgesteld (er zijn geen archeologische resten gevonden, dus de waarde is lager). Het archeologisch beleid wordt hierop dan aangepast. Dit zijn zaken die dan ook aangepast moeten worden in het omgevingsplan. Om de procedure voor het aanpassen van het omgevingsplan in deze situaties sneller te laten verlopen ligt het delegeren van de vaststelling van het omgevingsplan op dit onderdeel voor de hand.

n. Het aanwijzen van een brand- en/of explosievoorschriftengebied

Artikel 5.14 tweede lid van het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) geeft aan dat in het omgevingsplan een brand- en/of explosieaandachtsgebied via het omgevingsplan wordt aangewezen als een brand- respectievelijk explosievoorschriftengebied. In afwijking van het tweede lid kan in een omgevingsplan worden afgezien van het aanwijzen van een brand- of explosievoorschriftengebied of kan een kleiner gebied als brand- of explosievoorschriftengebied worden aangewezen. Alleen voor een locatie in een brand- of een explosieaandachtsgebied waar een zeer kwetsbaar gebouw is toegelaten, kan niet worden afgezien van het aanwijzen van een voorschriftengebied.

Het is niet mogelijk om bij de vergunningverlening van een risicovolle milieubelastende activiteit een voorschriftengebied aan te wijzen of af te zien van aanwijzing middels een omgevingsvergunning (het te beschermen gebouw ligt immers buiten de locatie van de aanvraag omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit). Daarom wordt voor deze gevallen het aanwijzen of afzien van een voorschriftengebied gedelegeerd aan het college.

o. Het aanwijzen van een locatie voor een plaatsgebonden risicocontour 10-6

Als een milieubelastende activiteit met een plaatsgebonden risicocontour weggaat en er komt een ander bedrijf in de plaats zonder plaatsgebonden risicocontour, dan kan het voor de ontwikkeling van een gebied gewenst zijn om deze contour te schrappen. Daarnaast kan de energietransitie leiden tot nieuwe of gewijzigde contouren. In deze gevallen is het gewenst om hier snel op in te kunnen spelen. Dit kan door het aanwijzen, wijzigen of schrappen van een plaatsgebonden risicocontour bij het college te leggen.

p. en q. Het actualiseren van een vastgesteld kostenverhaalsgebied met tijdvak en het bijstellen van kostenverhaalplafonds en maxima per kostenverhaalsplichtige activiteit voor een vastgesteld kostenverhaalsgebied zonder tijdvak

Het ligt voor de hand om voor alle kostenverhaalsgebieden voor kostenverhaal met tijdvak de kosten en opbrengsten en toedeling van de kosten aan de eenheden activiteiten te actualiseren als daar aanleiding voor is. Van belang is dat bij kostenverhaal met tijdvak zo nodig ook het tijdvak geactualiseerd wordt. Als het tijdvak verlopen is, heeft dat geen gevolgen voor kostenverhaalbeschikkingen. Ook na verloop van een tijdvak blijft de verplichting bestaan een kostenverhaalbijdrage aan te vragen.

Voor de kostenverhaalsgebieden zonder tijdvak kan bezien worden of de kostenverhaalplafonds en maxima per kostenverhaalsplichtige activiteit in de kostenverhaalregels bijstelling behoeven.

Vanwege de snelheid van de besluitvorming is het wenselijk dat het college de regels in het omgevingsplan kan actualiseren.

r. Het stellen van (een) maatwerkregel(s)

Ad a.

De gemeente mag in het omgevingsplan een maatwerkregel stellen over het afwijken van het in Bbl genoemde aantal personen voor de celfunctie, de gezondheidszorgfunctie en de logiesfuncties gelegen in een logiesgebouw. Op grond van artikel 6.7 van het Bbl geldt de algemene meldingsplicht voor deze gebruiksfuncties vanaf 10 personen. Gemeenten kunnen er voor kiezen in het omgevingsplan bijvoorbeeld een meldingsplicht vanaf 5 personen of vanaf 14 personen op te nemen. Deze mogelijkheid van lokaal maatwerk was er eerder ook in de Wabo bij de gebruiksvergunningplicht. Omdat deze mogelijk ook eerder bij het college lag, als vergunningverlener, en meestal aan de orde komt bij vergunningverlening, ligt het voor de hand nu te delegeren aan het college.

Ad b.

Hierbij gaat het om regels betreffende het aanwijzen van gebieden of categorieën woonfuncties, waarbij kan worden afgeweken (alleen een versoepeling) van regels in afdeling 4.5 van het Bbl. Hierdoor is het mogelijk ruimere afmetingen van gebruiksruimtes in specifieke woonfuncties voor te schrijven.

Ad c.

Deze maatregels kunnen worden gesteld betreffende milieubelastende activiteiten die op een locatie worden of zullen worden verricht. De maatwerkregels zijn dus niet gericht tot een belanghebbende, maar gelden op een bepaalde locatie ongeacht wie daar een activiteit verricht of gaat verrichten. Maatwerkregels zijn daarom geschikt om te sturen op toekomstige ontwikkelingen zoals ook nieuwe technieken. Om goed in te kunnen spelen op deze nieuwe technieken wordt voorgesteld om het stellen van maatwerkregels te delegeren aan het college.

s. Het afwijzen van een aanvraag om een wijziging van het omgevingsplan

Hier gaat het om de bevoegdheid om een aanvraag om een wijziging van het omgevingsplan af te wijzen, te delegeren aan het college. Ook onder de Wet ruimtelijke ordening was deze mogelijkheid aan het college gedelegeerd.

t. Het toevoegen, verwijderen of wijzigen van annotaties en geometrieën

Annotaties zijn de technische kenmerken die aan een juridische regel in het Omgevingsloket (DSO) zijn gekoppeld. Hierbij valt te denken aan het toevoegen, verwijderen of wijzigen van thema's, activiteiten, locaties (waaronder activiteitlocaties en/of gebiedsaanwijzingen vallen), activiteitkwalificaties, omgevingsnormen, en de gebiedsaanwijzingen. Annotaties hebben zelf geen juridische werking, maar zorgen ervoor dat het omgevingsplan digitaal goed te lezen en te doorzoeken is. Als het omgevingsplan als gevolg van een wijziging juridisch veranderd, kan het zijn dat de annotaties ook moeten worden aangepast om zo de nieuwe juridische situatie goed weer te kunnen geven. Omdat het van belang is dat dit zo snel mogelijk gebeurt en de raad al een besluit over de juridische regels heeft genomen, is het wenselijk om de vaststelling voor de daarvoor benodigde aanpassing van de annotaties en geometrieën aan het college te delegeren.

Artikel 3 Vindplaats en kennisgeving delegatiebesluit

Een besluit dat is genomen op grond van deze regeling, vermeldt als grondslag onderhavig besluit. Het college overlegt jaarlijks aan de raad een overzicht van de krachtens delegatie genomen besluiten.

Artikel 4 Intrekking en inwerkingtreding

Dit artikel regelt dat het besluit in werking treedt op de dag na bekendmaking, onder gelijktijdige intrekking van het 'Delegatiebesluit vaststellen delen omgevingsplan gemeente Voorst' van 3 juli 2023 (in werking getreden op 1 januari 2024).

Artikel 5 Citeertitel

Dit artikel regelt dat dit besluit wordt aangehaald als 'Delegatiebesluit Omgevingsplan gemeente Voorst 2025'.

Naar boven