Gemeenteblad van Twenterand
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Twenterand | Gemeenteblad 2025, 417974 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Twenterand | Gemeenteblad 2025, 417974 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening maatschappelijke ondersteuning Twenterand
Hoofdstuk 2 Algemene voorzieningen
Artikel 2 Toegang algemene voorziening
Een algemene voorziening is rechtstreeks toegankelijk zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de cliënt.
Artikel 3 Inzetten van algemene voorzieningen
Het inzetten van een algemene voorziening is mogelijk, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:
Artikel 5 Algemene voorziening was- en strijkservice
Onder de algemene voorziening was- en strijkservice wordt verstaan:
een voor alle ingezetenen van de gemeente Twenterand beschikbare algemene voorziening. Ingezetenen die gebruik willen maken van deze algemene voorziening (hierna: cliënt) geven dat aan op een formulier algemene voorziening was- en strijkservice dat bij de gemeente Twenterand beschikbaar is of melden zich bij de aanbieder van de algemene voorziening was- en strijkservice;
Artikel 6 Algemene voorziening gericht op het vergroten van de zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie
Onder de algemene voorziening gericht op het vergroten van de zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie wordt verstaan de activiteiten die de gemeente Twenterand bekostigt op het gebied van zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie. De activiteiten zijn vrij toegankelijk en worden structureel aangeboden op verschillende plekken in de gemeente Twenterand.
Hoofdstuk 3 Maatwerkvoorzieningen
Paragraaf 3.1 Maatwerkvoorzieningen algemeen
Een maatwerkvoorziening is pas aan de orde als na onderzoek blijkt dat de persoon als gevolg van zijn beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk of met algemeen gebruikelijke of algemene voorzieningen voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie.
Paragraaf 3.2 Krachtig ouder worden
Artikel 9 Criteria maatwerkvoorziening Krachtig ouder worden
Krachtig ouder worden is een beweegprogramma voor inwoners van in beginsel 55 jaar of ouder. Door de inzet van gerichte fysiotherapie wordt er voor een langere periode gewerkt aan het versterken van het explosieve spiervermogen. Het beweegprogramma vindt plaats bij een gecertificeerde fysiopraktijk in de gemeente Twenterand. Het doel van het beweegprogramma is:
Gedurende een periode van 14 weken doet de inwoner twee keer per week oefeningen in groepsverband onder begeleiding van een gecertificeerde fysiotherapeut in de gemeente Twenterand. Elke les duurt tussen de 40-50 minuten. De training bestaat uit een mix van functionele oefeningen vanuit het dagelijkse leven en is gevarieerd, taak- en doelgericht. Het bestaat uit snelheid- en wendbaarheidstraining, activiteiten vanuit het dagelijkse leven, balans, reactiesnelheid en (explosieve) krachttraining.
Na een melding voor een maatwerkvoorziening HO, een maatwerkvoorziening vervoer maatschappelijke deelname in de vorm van een scootmobiel of maatwerkvoorziening woonvoorziening in de vorm van een traplift beoordeelt het college of er sprake is van exclusiecriteria voor deelname aan Krachtig ouder worden. Exclusiecriteria zijn bijvoorbeeld een acute aandoening (breuk), deelname aan een revalidatietraject na bijvoorbeeld een hartoperatie, nieuwe knie/heup, wanneer er sprake is van een terminale fase of wanneer veiligheid bij het sporten niet kan worden gewaarborgd door bijvoorbeeld geheugenverlies, duizeligheidsklachten of uitvalverschijnselen. Deze opsomming van voorbeelden is niet-limitatief.
Indien er geen sprake is van exclusiecriteria wordt de inwoner doorverwezen voor een intake bij de aanbieder die Krachtig ouder worden uitvoert. Deze aanbieder onderzoekt of de inwoner geschikt is voor Krachtig ouder worden. Indien uit het onderzoek blijkt dat de inwoner geschikt is, verleent het college de maatwerkvoorziening Krachtig ouder worden aan de inwoner.
De aanbieder van de maatwerkvoorziening Krachtig ouder worden adviseert aan het college over het vervolg van het traject tijdens of na de eerste 14 weken van het traject. In het advies wordt aangegeven of er wel of niet een borgingstraject van twee jaar kan worden gevolgd. Als uit het advies blijkt dat er geen borgingstraject kan worden gevolgd en/of de maatwerkvoorziening Krachtig ouder worden niet meer passend is, onderzoekt het college of er aanleiding is om het besluit tot het verlenen van de maatwerkvoorziening Krachtig ouder worden, te heroverwegen. Het heroverwegen kan inhouden dat de maatwerkvoorziening Krachtig ouder worden wordt beëindigd en dat de maatwerkvoorziening HO, een maatwerkvoorziening woonvoorziening in de vorm van een traplift of een maatwerkvoorziening vervoer maatschappelijke deelname in de vorm van een scootmobiel wordt verleend.
Artikel 10 Criteria maatwerkvoorziening HO
Op basis van de Wmo 2015 ondersteunt het college inwoners bij het zo lang mogelijk zelfstandig functioneren. Eén van de maatwerkvoorzieningen die hiervoor kan worden ingezet is de HO. De HO wordt ingezet als inwoners niet meer op eigen kracht of met behulp van hun sociale netwerk hun huis leefbaar kunnen houden. Huishoudelijke taken worden dan overgenomen door een hulp. Het resultaat schoon en leefbaar huis wordt hiermee bereikt. Onder schoon en leefbaar huis wordt verstaan dat iedereen gebruik moet kunnen maken van een schone woonkamer, als slaapvertrek in gebruik zijnde ruimtes, de keuken, sanitaire ruimte en gang. Het huis dient zodanig leefbaar te zijn dat geen vervuiling plaatsvindt en zo een algemeen aanvaardbaar basisniveau van een leefbaar huis wordt gerealiseerd.
Voor de onderbouwing van de maatwerkvoorziening HO maken we gebruiken van het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019 – met aanvullende instructie 2022 (hierna: Normenkader) en Wasverzorging binnen het normenkader huishoudelijke ondersteuning 2019 technische toelichting. Het Normenkader kent geen normtijden voor de module Kindzorg. Voor deze module hanteren we de normtijden gebaseerd op het CIZ-protocol. Voor de onderbouwing van de normtijden van de module Wasverzorging hanteren we de notitie Wasverzorging binnen het Normenkader Huishoudelijke Ondersteuning 2019 - Technische toelichting.
Om de omvang van de HO te kunnen vaststellen, wordt gebruik gemaakt van normtijden uit het Normenkader. De daadwerkelijk in te zetten ondersteuning (activiteiten en frequenties) wordt afgestemd op de situatie van de cliënt en daarom kan er in de praktijk afgeweken worden van de normtijden. De totale minuten HO per week worden naar boven afgerond per 5 minuten.
Artikel 11 Resultaatgebieden HO
De Wmo 2015 heeft als doel dat de cliënt ondersteund wordt in zijn zelfredzaamheid en kan participeren in de samenleving. De inzet van ondersteuning in het huishouden kan op één of meerdere specifieke resultaatsgebieden van het huishouden plaatsvinden waardoor de cliënt en eventuele gezinsleden ondersteund worden in het voeren van het huishouden. Het Normenkader bestaat uit een basismodule en vijf aanvullende modules met elk een eigen resultaat. In de bijlagen 1 en 2 bij deze verordening zijn de activiteiten en normtijden voor elke module vermeld.
Artikel 12 Modules Normenkader
Bij de basismodule ondersteuning bij het huishouden wordt per woonruimte aangegeven welke activiteiten met welke frequentie moeten worden verricht om het resultaat schoon en leefbaar huishouden te behalen. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen reguliere basisactiviteiten en incidentele activiteiten die beiden onder de basismodule vallen.
Verwacht mag worden dat een cliënt beschikt over een wasmachine en droger. Als er geen wasmachine of droger is, behoort het realiseren van een wasmachine of droger tot de verantwoordelijkheid van de cliënt. Daarnaast wordt van cliënt verwacht al het mogelijke te doen om het ontstaan van extra en/of zware was te beperken. Door bijvoorbeeld incontinentiemateriaal of anti-allergieproducten te gebruiken.
Verder wordt voor de wasverzorging onderzocht of hier andere mogelijkheden en oplossingen voor zijn zoals bijvoorbeeld het wassen van het wasgoed op locatie van de aanbieder of een algemene voorziening. Het college zet de module wasverzorging alleen in als de algemene voorziening was- en strijkservice onvoldoende compenseert. In tabel 2 in bijlage 1 en tabel 3 in bijlage 2 bij deze verordening is deze module uitgewerkt.
Van de inwoner wordt in principe verwacht dat hij/zij op eigen kracht, met behulp van het netwerk of algemeen gebruikelijke voorzieningen de boodschappen doet. Verschillende supermarkten bezorgen boodschappen aan huis. Alleen in zeer uitzonderlijke gevallen, zet het college de module Boodschappen in. Bijvoorbeeld wanneer de cliënt vanwege een medische oorzaak voor de dagelijkse levensbehoeften aangewezen is op een groot aantal verschillende winkels waardoor de bezorgkosten niet door de inwoner te dragen zijn. In tabel 3 in bijlage 1 en tabel 4 in bijlage 2 bij deze verordening is deze module uitgewerkt.
Regie wordt ingezet wanneer de cliënt niet in staat is tot regie en planning van de werkzaamheden met betrekking tot het organiseren van huishoudelijke taken. Behalve dat er huishoudelijke taken moeten worden overgenomen, heeft de hulp aansturende en regietaken. Daarbij geldt voor de hulp een extra verantwoordelijkheid bij het signaleren van ongewenste situaties of toenemende kwetsbaarheid bij cliënt. Ook kan ondersteuning (al dan niet aan de gezonde partner) bestaan uit het helpen handhaven, verkrijgen of herkrijgen van structuur in het huishouden. Het doel van het voeren van de regie over het huishouden is, naast een leefbaar huishouden, ook het ondersteunen bij het organiseren van het huishouden. Het overnemen van de regie over het huishouden kan noodzakelijk zijn als in redelijkheid niet meer van cliënt verwacht kan worden dat hij zelfstandig beslissingen neemt bijvoorbeeld bij een terminale situatie of als disfunctioneren dreigt ten gevolge van dementie. Dat kan zich uiten in vervuiling (van de woning of kleding), verwaarlozing (eten en drinken) of ontreddering van zichzelf of van afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in huis maar ook buitenshuis belemmerd wordt. De hulp dient bij het uitoefenen van de ondersteuning zoveel mogelijk de cliënt te betrekken bij het maken van keuzes. Daarbij dient aangesloten te worden bij de capaciteiten, intellectuele vaardigheden en leervermogen van de cliënt. Bij een deel van deze groep zal geen sprake zijn van ontwikkelingsmogelijkheden, eerder van afnemende zelfredzaamheid. Bewaken of het nog verantwoord is dat cliënt zelfstandig woont, is daarom onderdeel van deze module. De vaststelling van deze module vindt plaats in een individuele weging en wordt afgestemd op de individuele situatie.
Het kunnen beschikken over de benodigde dagelijkse maaltijden betreft alleen het klaarzetten van maaltijden. De cliënt moet zelf de boodschappen organiseren. Ten aanzien van de warme maaltijd betreft dit alleen het opwarmen van een maaltijd, geen eten koken. Naast het drinken bij het eten kan eventueel ook drinken voor niet-maaltijd momenten worden klaargezet. Afhankelijk van de ondersteuningsvraag kan sprake zijn van een samenloop met de persoonlijke verzorging die onder de Zorgverzekeringswet valt. In tabel 5 in bijlage 1 en tabel 6 in bijlage 2 bij deze verordening is deze module uitgewerkt.
Het zorgen voor kinderen is een taak van ouders en/of verzorgers. Dat geldt ook voor ouders die door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen te verzorgen. Uitgangspunt is hierbij dat bij uitval van één van de ouders, de andere ouder deze zorg of zijn aandeel in de zorg daar waar mogelijk overneemt. Op grond van gebruikelijke zorg hoeft het college niet te compenseren. Het college ondersteunt alleen als ouders door acuut ontstane problemen een oplossing nodig hebben voor minderjarige, gezonde kinderen. De ondersteuning is dus per definitie tijdelijk, in afwachting van een structurele oplossing. De module Kindzorg wordt toegekend met een maximale duur van drie maanden met een eenmalige optie tot verlengen van drie maanden. Op deze manier wordt ouders/verzorgers de mogelijkheid geboden een oplossing te creëren. Van hen mag worden verwacht dat zij zich tot het uiterste zullen inspannen om die oplossing zo snel mogelijk te vinden. Daarbij dient ook betrokken te worden of de persoon aanspraak kan maken op ondersteuning via de zorgverzekering. Individuele ondersteuning voor structurele opvang van kinderen is niet mogelijk binnen de Wmo 2015. Het passen op kinderen valt niet onder dit resultaat.
Tijdens het keukentafelgesprek worden alle mogelijkheden met de cliënt besproken. Zijn er algemene, collectieve of voorliggende voorzieningen aanwezig die tot het gewenste resultaat kunnen leiden? Of kan de cliënt op eigen kracht, of met behulp van mensen om zich heen zorgen voor de kinderen? Als dit niet het geval is, kan de gemeente de module Kindzorg inzetten. In tabel 6 in bijlage 1 en tabel 7 in bijlage 2 bij deze verordening is deze module uitgewerkt.
Paragraaf 3.4 Begeleiding individueel basis, begeleiding individueel plus, dagbesteding basis en dagbesteding plus
Artikel 13 Criteria maatwerkvoorziening begeleiding individueel basis en plus en dagbesteding basis en plus
De gemeente is op grond van de Wmo 2015 verantwoordelijk voor begeleiding. Het doel van begeleiding is het bevorderen, behouden en/of ondersteunen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt, zodat deze zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. Begeleiding kan in de vorm van begeleiding individueel en dagbesteding basis of plus plaatsvinden.
Artikel 18 Dagbesteding basis en dagbesteding plus
Onder dagbesteding worden activiteiten verstaan gericht op het structureren van de dag en uitvoering van dagelijkse handelingen en vaardigheden. Ook kan de dagbesteding gericht zijn op het aanleren van nieuwe vaardigheden met betrekking tot (psychosociaal) functioneren en bijdragen aan gedragsverandering. Dagbesteding houdt in een structurele tijdsbesteding met een welomschreven resultaat waarbij de cliënt actief wordt betrokken en die hem zingeving verleent anders dan arbeid of onderwijs.
Dagbesteding basis is bedoeld voor cliënten met een verstandelijke, zintuigelijke, lichamelijke, cognitieve, psychische, psychosociale of (psycho)geriatrische beperking. Er is sprake van matige beperkingen in de zelfredzaamheid op één of meerdere levensgebieden. De cliënt voldoet aan meerdere van de volgende kenmerken:
Paragraaf 3.5 Andere maatwerkvoorzieningen
Onder wonen en verblijf wordt verstaan: een 24 uurs voorziening voor volwassenen (Wmo 2015) en/of kinderen (Jeugdwet) ter vervanging van de eigen thuissituatie. Beschermd wonen voor volwassenen maakt geen onderdeel uit van de module wonen en verblijf. Afhankelijk van de mogelijkheden en behoeften van de cliënt wordt de huisvesting vormgegeven. In het Twents model wordt een onderscheid gemaakt tussen de ondersteuning en het verblijf waarbij het verblijf aanvullend kan worden ingezet op de ondersteuning.
Dit dakje heeft betrekking op zowel de jeugdhulp als op de Wmo. Er is sprake van betaalde professionele hulp. Het gaat om vervanging van de thuissituatie in een professionele 24 uursetting. Er is iemand aanwezig op de momenten dat de persoon dit nodig heeft en op de momenten dat er wordt gealarmeerd. De mate waarin dit noodzakelijk is, is leeftijd- en persoonsafhankelijk.
De cliënt functioneert sociaal redelijk zelfstandig. Voor zijn sociale redzaamheid is beperkte begeleiding nodig. Dit betreft met name toezicht en stimulatie bij het aangaan van sociale relaties en contacten en deelname aan het maatschappelijk leven. De cliënt heeft ten aanzien van de psychosociale/cognitieve functies af en toe hulp, toezicht of sturing nodig. Bij algemeen dagelijkse levensverrichtingen (ADL) functioneert de cliënt leeftijdsadequaat. Er is meestal geen of in beperkte mate sprake van gedragsproblematiek of psychiatrische problematiek, of deze problematiek is beheersbaar.
De cliënt vertoont onvoorspelbaar gedrag. Er is een (pedagogisch) gekwalificeerde slaapdienst aanwezig. Er is sprake van gedragsproblematiek. Voor Wmo cliënten geldt dat het om LVB problematiek gaat. De cliënt heeft hierbij veel sturing, regulering en toezicht nodig. Er is met name sprake van verbaal agressief gedrag, manipulatief gedrag, ongecontroleerd, ontremd gedrag en reactief gedrag met betrekking tot interactie. Op het gebied van sociale redzaamheid hebben de cliënten vaak hulp en soms overname nodig, zij kunnen taken vaak niet zelf uitvoeren. Het gaat dan met name om het uitvoeren van complexere taken, het regelen van de dagelijkse routine en taken die besluitnemings- en oplossingsvaardigheden vereisen. Ten aanzien van het psychosociaal/cognitief functioneren hebben cliënten af en toe tot vaak hulp, toezicht of sturing nodig.
Op het gebied van de ADL functioneert de cliënt leeftijdsadequaat. Maar er is wel regelmatig behoefte aan toezicht en stimulatie, met name bij de kleine verzorgingstaken, de persoonlijke zorg voor tanden, haren, nagel, huid en bij het wassen, eten en drinken. Ten aanzien van mobiliteit is er doorgaans geen sprake van beperkingen.
Artikel 22 Criteria voor beschermd wonen en maatschappelijke opvang
In de Wmo 2015 is de gemeente verantwoordelijk voor beschermd wonen en maatschappelijke opvang. De gemeente Twenterand werkt voor deze vormen van verblijfszorg samen met de gemeente Almelo. Hiertoe hebben de gemeenten Almelo, Hellendoorn, Rijssen-Holten, Tubbergen, Wierden en Twenterand een gemeenschappelijke regeling van de centrumgemeente opgericht. De centrumgemeente Almelo krijgt de financiële middelen om deze taken uit te voeren.
Het college verstaat onder beschermd wonen: toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen waardoor ze ongepland en 24-uur per dag een beroep moeten kunnen doen op begeleiding. Deze begeleiding kán plaatsvinden in een accommodatie van de zorgaanbieder, maar dit hoeft niet.
Voor het bieden van beschermd wonen kan aanleiding bestaan indien iemand er vanwege psychische problematiek niet in slaagt om zelfstandig te wonen zonder de directe nabijheid van 24 uur per dag toezicht of ondersteuning. Tot nu toe wonen veel mensen die zich vanwege psychische problemen niet zelfstandig kunnen handhaven in regionale instellingen voor beschermd wonen.
De toegang tot beschermd wonen wordt geregeld via het CIMOT (Centrale Intake Maatschappelijke Opvang Twente). Inwoners die een beroep op beschermd wonen willen doen, worden dan ook doorverwezen naar het CIMOT. Het CIMOT wordt gefinancierd en gemandateerd vanuit de centrumgemeente Almelo. Het CIMOT toetst of de cliënt is aangewezen op beschermd wonen (in een accommodatie van een instelling) en waar een plaats beschikbaar is c.q. kan komen, waarbij rekening wordt gehouden met de voorkeuren van de cliënt.
Artikel 23 Criteria maatwerkvoorziening wonen in een geschikt huis
De Wmo 2015 stelt dat het college de zelfredzaamheid en participatie van haar inwoners moet bevorderen, zodat zij zo lang mogelijk in hun eigen omgeving kunnen blijven wonen. Hiermee wordt bedoelt dat inwoners zolang mogelijk extramuraal moeten kunnen blijven wonen. Nadrukkelijk wordt hiermee niet bedoeld dat dit in de huidige woning moet plaatsvinden. Als de inwoner met een beperking niet zelfstandig kan wonen in een voor hem geschikt huis, kan het college een maatwerkvoorziening treffen.
Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag ervan uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat betreft de gevolgen hiervan voor de toekomst. Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van woning.
Bij woningaanpassingen vanaf €7.500,00 onderzoekt het college aan de hand van de individuele omstandigheden van de client of het primaat van verhuizen kan worden toegepast. In de (belangen)afweging of een woonvoorziening moet worden aangeboden in de vorm van een woningaanpassing of een verhuiskostenvergoeding, maken de volgende factoren onderdeel uit van de beoordeling:
aanwezigheid van een passende woning. Als er een passende woning voorhanden is, kan volstaan worden met het verstrekken van een verhuiskostenvergoeding. Is een passende woning binnen (medisch aanvaardbare) termijn beschikbaar, dan kan ter overbrugging de huidige woning met de meest noodzakelijke kleine aanpassingen adequaat gemaakt worden ter overbrugging tot een verhuizing. In dat geval kunnen beide voorzieningen naast elkaar verstrekt worden;
in hoeverre is de huidige woning al aangepast. Als de huidige woning al is aangepast ligt het in de lijn der verwachting dat eventuele aanvullende aanpassingen ook gerealiseerd worden. De gemeente heeft tenslotte eerder al kosten gemaakt. Of de bewoner heeft zelf al geld geïnvesteerd om de woning geschikt te maken;
Er wordt een tegemoetkoming in de verhuiskosten toegekend vanuit de Wmo 2015. Als uit het onderzoek blijkt dat aanpassing van de huidige woning geen adequate, duurzame oplossing biedt voor de cliënt, zal de cliënt het advies krijgen te verhuizen naar een meer geschikte woning. Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing, de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met de medisch verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra verhuizing ten aanzien van de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd.
Bij bouwkundige aanpassingen aan de woning werkt het college altijd met een programma van eisen (met uitzondering van kleine aanpassingen), waarmee één (bij aanpassingen < € 10.000,--) of twee (bij aanpassingen vanaf € 10.000,--) offertes opgevraagd worden. Het college vraagt bij complexe bouwkundige aanpassingen advies aan een externe adviesinstantie.
Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt indien sprake is van een maatwerkvoorziening in een woongebouw dat specifiek gericht is op ouderen of mensen met beperkingen waarvan verwacht mag worden dat al voorzieningen zijn getroffen in de gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten kunnen worden meegenomen.
Artikel 24 Criteria maatwerkvoorziening rolstoelvoorziening
De maatwerkvoorziening rolstoelvoorziening heeft als doel het in belangrijke mate zittend verplaatsen door de cliënt in en om de woning. Dit sluit de rolstoel voor incidenteel gebruik bijna altijd uit, omdat deze bedoeld is voor incidenteel gebruik en voor verplaatsingen over langere afstanden elders.
Artikel 26 Criteria maatwerkvoorziening vervoer maatschappelijke deelname
De Wmo 2015 draagt ertoe bij dat mensen ondersteund worden in hun maatschappelijke participatie (TK 2013-2014, 33 841, nr. 3, p. 52). Bij participatie gaat het om het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer, dit wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Daarvoor is het ook een vereiste dat hij zich kan verplaatsen.
Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer (Valys), dat in opdracht van het ministerie van VWS beschikbaar is.
Als blijkt dat ondersteuning nodig is, zal eerst gekeken worden waar de vervoersbehoefte van de aanvrager/betrokkene uit bestaat. Aan de hand van deze vervoersbehoefte zal het college beoordelen of deze behoefte bij een persoon met een maximale loopafstand van 800 meter ingevuld kan worden met een systeem van collectief vraagafhankelijk vervoer. Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager/betrokkene.
Met een systeem voor collectief vervoer of met een andere maatwerkvoorziening dient tenminste een afstand van 1500 - 2000 km per jaar te kunnen worden afgelegd. Indien daar aanleiding voor is, kan het college dit aantal ophogen. Bij dit aantal kilometers kan het gebruik van een andere, verstrekte, voorziening zoals een scootmobiel, meegenomen worden hetgeen invloed kan hebben op het aantal kilometers.
Iedere geïndiceerde reiziger mag één persoon laten meereizen. De meereizende reist samen met de geïndiceerde reiziger vanaf hetzelfde opstapadres naar dezelfde bestemming. Bij de reservering dient de reiziger dit al aan te geven. De meereizende betaalt dezelfde ritbijdrage als de geïndiceerde reiziger. Op basis van indicatie kan in enkele gevallen door het college meer dan één meereizende worden toegestaan.
Een geïndiceerde reiziger kan de indicatie ‘medische begeleider’ krijgen. Een indicatie voor een medisch begeleider wordt vastgesteld door het college. Een indicatie ‘medische begeleiding’ houdt in dat een reiziger door de aard van zijn/haar handicap tijdens de rit, wanneer nodig, begeleiding nodig heeft, die niet door de chauffeur geboden kan worden. Een reiziger met een indicatie ‘medische begeleiding’ moet zelf zorgen voor een (medisch) begeleider en mag niet zonder een dergelijke begeleider reizen. De medische begeleider is vrijgesteld van de betaling van een eigen ritbijdrage.
Het college kan een autoaanpassing verstrekken, in natura of in de vorm van een pgb. Het aanpassen van een auto kan aan de orde zijn als een cliënt geen gebruik kan maken van het collectief vervoer en een autoaanpassing de goedkoopst compenserende voorziening is om de beperkingen bij het verplaatsen te compenseren. Een autoaanpassing die als algemeen gebruikelijk kan worden aangemerkt, wordt niet verstrekt.
De kosten van het plaatsen van de aanpassing in de eigen auto worden maximaal eenmaal in een periode van 5 jaar vergoed. Binnen deze periode wordt het overplaatsen van aanpassingen in een andere auto alleen vergoed wanneer is aangetoond dat vervanging van de (auto-)bus noodzakelijk was als gevolg van een gewijzigde medische of sociale situatie.
Kinderen tot 9 jaar hebben in het algemeen geen zelfstandige vervoersbehoefte. Zij kunnen met de ouders mee, al dan niet met het openbaar vervoer, zonder dat een voorziening wordt getroffen. Hierop wordt een uitzondering gemaakt als een kind gebruik moet maken van een speciale wandelwagen of rolstoel. Dan kan het zijn dat normaal openbaar vervoer niet kan. Mogelijk kan wel een aangepaste fiets of aangepaste autostoel worden verstrekt.
Artikel 27 Criteria maatwerkvoorziening structureel vervoer
Het college verstrekt de maatwerkvoorziening structureel vervoer als het college heeft bepaald dat een cliënt niet in staat is om de locatie waar één van de vormen dagbesteding basis of dagbesteding plus wordt aangeboden op eigen kracht of met gebruikelijke hulp of met hulp van mantelzorger of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk, al dan niet met het openbaar vervoer, fiets of ander vervoermiddel te bereiken.
Paragraaf 3.6 Afwegingskader maatwerkvoorzieningen
Algemene dagelijkse levensverrichtingen zijn handelingen die mensen dagelijks in het gewone leven verrichten, met inbegrip van het bieden van structuur bij de persoonlijke verzorging. De ADL-uitgangspunten worden gebruikt om te bepalen in hoeverre iemand zelfredzaam is. Iemand die als gevolg van aantoonbare lichamelijke en of geestelijke beperkingen ADL-verrichtingen niet zelf kan uitvoeren, zal hulp nodig hebben en, indien hij zoveel hulp nodig heeft dat het niet verantwoord is dat hij zonder enige vorm van (vrijwel) continu toezicht en hulp leeft, zelfs niet langer thuis kan blijven wonen. Bij de beoordeling in hoeverre iemand zelfredzaam is op het gebied van de ADL wordt nadrukkelijk gekeken naar: “het bieden van ondersteuning bij het laten uitvoeren van deze handelingen door de inwoner zelf’.
Bijvoorbeeld: aansporen om uit bed te komen of juist naar bed te gaan, aansporen om te eten en te drinken, aansporen om medicijnen in te nemen, aansporing om onder de douche te gaan (lichamelijke hygiëne etc. De overname van persoonlijke verzorging bij mensen met dementie of medische problematiek valt onder de Zorgverzekeringswet. Het bieden van structuur (aansporen) maakt deel uit van de Wmo 2015.
Op grond van de Wmo 2015 gaat het bij participatie om het actief deelnemen aan het maatschappelijke verkeer. Dit wil zeggen dat iemand, ondanks zijn lichamelijke of geestelijke beperkingen, op gelijke voet met anderen in redelijke mate mensen kan ontmoeten, contacten kan onderhouden, boodschappen kan doen en aan maatschappelijke activiteiten kan deelnemen. Daarvoor is het ook een vereiste dat hij zich kan verplaatsen.
Artikel 30 Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Het college is van oordeel dat een voorziening financieel gedragen kan worden met een minimuminkomen. Daarbij is het niet relevant of de aanvrager zelf een minimuminkomen heeft. Volgens het college kan een hulpmiddel financieel worden gedragen met een inkomen op minimumniveau indien de kosten daarvan binnen een termijn van 36 maanden kunnen worden terugbetaald bij een aflossing van 5% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.
Bij de beoordeling of een voorziening algemeen gebruikelijk wordt altijd gekeken naar de algemene situatie. Daarnaast wordt ook beoordeeld of de voorziening algemeen gebruikelijk is voor de specifieke aanvrager. Geeft de inwoner aan dat hij de algemeen gebruikelijke voorziening niet kan betalen, dan wordt beoordeeld of de voorziening ook algemeen gebruikelijk is voor de specifieke aanvrager. Het is dan aan de inwoner om aannemelijk te maken dat de voorziening voor hem niet tot de (financiële) mogelijkheden behoort. Dit is uitdrukkelijk aan de inwoner, want bij het onderzoek naar de vraag of een voorziening voor eenieder als algemeen gebruikelijk beschouwd kan worden, mag het inkomen en/of vermogen geen rol spelen. De financiële situatie speelt dus alleen een rol als een inwoner betwist dat hij een algemeen gebruikelijke voorziening kan betalen. In zo’n geval kan het inkomen van de inwoner een rol spelen, maar ook het feit dat hij door een schuldsaneringstraject of beslag op zijn inkomen geen financiële ruimte heeft om te sparen of een lening af te sluiten. Als er sprake is van een plotseling optredende, onvoorziene noodzaak kunnen voorzieningen of kosten, die normaal gesproken als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt, dat in specifieke gevallen toch niet zijn.
Onder gebruikelijke hulp wordt de normale, dagelijkse hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten verstaan. Onder huisgenoot wordt verstaan: iedere persoon met wie de belanghebbende duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont, anders dan in een commerciële huurders- of kostgangersrelatie. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of er sprake is van inwonendheid wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen.
Het college onderzoekt welke hulp in een specifieke situatie van de huisgenoot in redelijkheid gevraagd kan worden. Hierbij wordt rekening gehouden met de behoeften en persoonskenmerken van de cliënt. Ook dienen de mogelijkheden van de persoon die de gebruikelijke hulp verleent daarbij betrokken te worden.
Voor zover een partner, ouder, volwassen kind en/of andere volwassen huisgenoot overbelast is of dreigt te raken, wordt van hem of haar geen bijdrage verwacht. Hierbij dient wel onderzocht te worden wat de reden van overbelasting is. Voor zover de (dreigende) overbelasting wordt veroorzaakt door maatschappelijke activiteiten buiten de gebruikelijke hulp in combinatie met een fulltime school- of werkweek, gaat het verlenen van gebruikelijke hulp voor op die maatschappelijke activiteiten.
Artikel 32 Afwegingskader maatwerkvoorziening
Onder gebruikelijke hulp wordt de normale, dagelijkse hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten verstaan. Onder huisgenoot wordt verstaan: iedere persoon met wie de belanghebbende duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont, anders dan in een commerciële huurders- of kostgangersrelatie. Een huisgenoot is bijvoorbeeld een inwonend kind, maar zijn ook inwonende ouders. Of er sprake is van inwonendheid wordt naar de concrete feitelijke situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonend tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen.
Het college onderzoekt welke hulp in een specifieke situatie van de huisgenoot in redelijkheid gevraagd kan worden. Hierbij wordt rekening gehouden met de behoeften en persoonskenmerken van de cliënt. Ook dienen de mogelijkheden van de persoon die de gebruikelijke hulp verleent daarbij betrokken te worden.
De huishoudelijke taken voor een éénpersoons huishouden zijn: schoonhouden van sanitaire ruimte, keuken en een kamer, de was doen, boodschappen doen, maaltijd verzorgen, afwassen en opruimen. Bij gebruikelijke zorg wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Werkenden die vanwege het verplichtende karakter van de werkzaamheden langdurig van huis zijn, zullen niet in staat zijn om huishoudelijk werk over te nemen. Tijdens deze perioden van langdurige afwezigheid is er feitelijk sprake van een eenpersoonshuishouden en kan er geen gebruikelijke zorg worden geleverd. Is er sprake van een latrelatie, dan zal het college nagaan of en in hoeverre de partner bij kan dragen aan het huishouden.
Ook bij mantelzorgers kan sprake zijn van problemen met een gestructureerd huishouden. Dit is een afgeleid recht van de verzorgde, zodat geen zelfstandig recht ontstaat. Dit kan in twee situaties het geval zijn. Bij de eerste situatie komt de mantelzorger aantoonbaar niet toe aan een bijdrage tot een gestructureerd huishouden van de verzorgde. Dat zou kunnen als gevolg van (dreigende) overbelasting. Dan kan op naam van de verzorgde hulp plaats vinden. De tweede situatie betreft het niet toekomen aan het schoonhouden van het eigen huis. Dan zou de verzorgde i.p.v. naturahulp een pgb kunnen aanvragen en dat kunnen gebruiken om de mantelzorger te betalen, die op zijn beurt met dat geld hulp in eigen huis kan bekostigen.
Hoofdstuk 4 Melding, onderzoek en aanvraag
Artikel 33 Procedure melding hulpvraag
Het college bevestigt de ontvangst van een melding schriftelijk. De bevestiging van de melding kan achterwege blijven als door of namens de cliënt wordt aangegeven op basis van de verstrekte informatie naar aanleiding van de melding geen behoefte meer te hebben aan een verdere behandeling van zijn melding.
Artikel 35 Vooronderzoek; indienen persoonlijk plan
De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en bescheiden die naar het oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. De cliënt verstrekt in ieder geval een identificatiedocument als bedoel in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage.
Artikel 36 Gesprek en onderzoek
Het college onderzoekt, bij voorkeur in de thuissituatie van de cliënt, in een gesprek met degene door of namens wie de melding is gedaan, dan wel diens vertegenwoordiger en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers en desgewenst familie, zo spoedig mogelijk en voor zover nodig:
de mogelijkheden om door middel van voorliggende voorzieningen of door samen met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en andere partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, te voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning;
Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien:
het een melding of aanvraag betreft van een persoon die wel eerder een maatwerkvoorziening heeft gehad of een gesprek zoals bedoeld in artikel 35 heeft gevoerd, maar waarvan de omstandigheden zodanig zijn veranderd dat die gewijzigde omstandigheden de noodzaak van een maatwerkvoorziening of de soort van voorziening kunnen beïnvloeden;
Hoofdstuk 5 Afweging en voorwaarden maatwerkvoorziening
Artikel 40 Criteria voor een maatwerkvoorziening
Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening:
De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 36 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven, en
ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving van de cliënt met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet:
De maatwerkvoorziening levert, rekening houdend met de uitkomsten van het in artikel 36 bedoelde onderzoek, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Artikel 41 Voorwaarden en weigeringsgronden
Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening:
als de gevraagde voorziening al eerder aan de cliënt is verstrekt op grond van enige wettelijke bepaling en de normale afschrijvingstermijn van die voorziening nog niet verstreken is. Tenzij de voorziening verloren is gegaan door omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen of de cliënt de restwaarde van de voorziening die verloren is gegaan geheel of gedeeltelijk vergoedt;
Het college verstrekt geen woonvoorziening:
als het om voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten gaat, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte. Er kan dan wel een voorziening voor verhuizing worden verstrekt;
Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening HO, een maatwerkvoorziening woonvoorziening in de vorm van een traplift of een maatwerkvoorziening vervoer maatschappelijke deelname in de vorm van een scootmobiel indien uit het onderzoek van de aanbieder van de maatwerkvoorziening Krachtig ouder worden blijkt dat een inwoner deel kan nemen aan de maatwerkvoorziening Krachtig ouder worden.
Het college verstrekt de voorzieningen opvang en beschermd wonen conform het daartoe vastgesteld beleid van de centrumgemeente Almelo, de geldende verordening maatschappelijke ondersteuning en de daarop gebaseerde nadere regels en/of beleidsregels maatschappelijke ondersteuning van deze centrumgemeente.
Hoofdstuk 6 Pgb en financiële tegemoetkoming
Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, toetst het college of voldaan wordt aan de in artikel 2.3.6, tweede lid van de Wmo 2015 opgenomen voorwaarden. De cliënt dient daarvoor een budgetplan in. In het budgetplan is in elk geval opgenomen:
de wijze waarop het pgb beheerd en georganiseerd gaat worden door de de cliënt of pgb-beheerder en/of vertegenwoordiger, waarbij rekening gehouden wordt met de kennis en vaardigheden die een de cliënt of pgb-beheerder en/of vertegenwoordiger moet bezitten om een pgb te kunnen beheren. Alle vaardigheden zijn omschreven in bijlage 5 van deze verordening.
Onverminderd artikel 2.3.6, tweede en vijfde lid, van de Wmo 2015 verstrekt het college geen pgb voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was.
De hoogte van een pgb voor een zaak wordt bepaald op ten hoogste de kostprijs van de zaak die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt. Als de naturaverstrekking een tweedehands voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, met een looptijd gelijk aan de verkorte termijn waarop de zaak technisch is afgeschreven, rekening houdend met onderhoud en verzekering. Als de naturaverstrekking een nieuwe voorziening betreft, wordt de kostprijs daarop gebaseerd, rekening houdend met een eventueel door de gemeente te ontvangen korting en rekening houdend met onderhoud en verzekering.
Voor echtgenoten en partners, die beiden in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor de pgb van vervoer bedraagt de hoogte van het pgb aan een ieder 50% van de bedragen zoals genoemd in lid 7 onder a, b of c. Indien de vervoersbehoefte van echtgenoten en partners niet samenvalt, kan het college het bedrag verhogen tot maximaal 150% van de in lid 7 onder a, b of c genoemde bedragen voor het echtpaar en partners.
Artikel 45 Pgb voor sociaal netwerk
Het college verstrekt de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb voor het sociaal netwerk, als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
Als de cliënt de aan een pgb verbonden taken uitvoert met hulp van de betrokken ondersteuner, diens personeel of op een andere wijze aan de ondersteuner verbonden persoon, kan het college een pgb weigeren op grond van belangenverstrengeling. Het belang van degene die de ondersteuning met het pgb biedt mag namelijk nadrukkelijk niet boven het belang van de cliënt staan. Een factor die kan wijzen op ongewenste belangenverstrengeling is als de cliënt een lage mate van invloed heeft op het besluit om voor een pgb te kiezen.
Indien de cliënt een voorstel doet dat zou leiden tot een hoger pgb dan het vergelijkbare zorg in natura aanbod, biedt het college de cliënt de mogelijkheid het verschil in budget zelf te financieren. Het college weigert daarmee een pgb alleen voor dat deel dat het budget hoger is dan zorg in natura voor een vergelijkbare ondersteuningsvraag. Het college weigert het hele pgb als de budgethouder niet bereid is het verschil in budget zelf te financieren.
Artikel 48 Tegemoetkoming voor verhuiskosten
Voor zover de in het vorige lid genoemde mogelijkheid beschikbaar en bruikbaar is, wordt geen maatwerkvoorziening voor woningaanpassing verstrekt voor de huidige woning, rekening houdende met de criteria in het vierde lid. Een verhuiskostenvergoeding kan dan verstrekt worden en, indien noodzakelijk, een maatwerkvoorziening tot woningaanpassing van de woning waar naartoe wordt verhuisd.
Artikel 49 Uitbetaling en verantwoording tegemoetkoming
Uitbetaling van de tegemoetkoming vindt plaats na overlegging van de bewijsstukken waaruit realisatie blijkt van de gemaakte kosten en uitvoering conform de gestelde eisen door het college (eventueel middels een programma van eisen) dan wel indien de situatie waarvoor de tegemoetkoming is verstrekt is gerealiseerd door storting op de rekening van de aanvrager of degene die als diens wettelijke vertegenwoordiger optreedt.
Hoofdstuk 7 Herziening, intrekking en terugvordering en bestrijding misbruik
Artikel 50 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking en terugvordering
Onverminderd artikel 2.3.8 van de Wmo 2015 doet een cliënt aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing als bedoeld in artikel 2.3.5 of 2.3.6 van de Wmo 2015.
Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken en de verstrekking van de onjuiste of onvolledige gegevens door de cliënt opzettelijk heeft plaatsgevonden, kan het college van de cliënt en degene die daaraan opzettelijk zijn medewerking heeft verleend, geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten maatwerkvoorziening of het ten onrechte genoten pgb.
Hoofdstuk 8 Bijdrage in de kosten
Artikel 52 Bijdrage voor maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen
Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd:
voor een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget, zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt en afhankelijk van het inkomen en vermogen van de cliënt en zijn echtgenoot of hieraan gelijkgestelden. Dit geldt ook voor een financiële tegemoetkoming.
Hoofdstuk 9 Kwaliteit en veiligheid
Artikel 55 Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden
Hoofdstuk 10 Tegemoetkoming meerkosten
Artikel 57 Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen
Het college kan op aanvraag aan personen met een beperking of chronische psychische of psychosociale problemen die daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten hebben, en die een inkomen hebben lager dan een door het college nader te bepalen percentage van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, een tegemoetkoming ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en de participatie verstrekken.
Hoofdstuk 11 Klachten, medezeggenschap en inspraak
Artikel 60 Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.
Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffendemaatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Het door het gemeentebestuur gevoerde beleid wordt eenmaal per 2 jaar geëvalueerd. Het college zendt hiertoe telkens 2 jaar na de inwerkingtreding van de verordening aan de gemeenteraad een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van de verordening in de praktijk.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Aldus besloten tijdens de vergadering van de gemeenteraad van de gemeente Twenterand
Vriezenveen 23 september 2025,
De raad voornoemd,
de griffier,
A.G.M. Krone MSc
de voorzitter,
G.J. Gorter
Bijlage 1: Normenkader in minuten per week
Tabel 1 Schoon en leefbaar huis
Tabel 4 Regie/organisatie, AIV
Tabel 6 Kindzorg CIZ Wmo richtlijn indicatieadvisering voor hulp bij het huishouden 2006
Bijlage 2: Activiteiten en frequenties
Tabel 1 Frequenties nodig voor een schoon en leefbaar huis (basisactiviteiten)
Tabel 2 Frequentie nodig voor een schoon en leefbaar huis (incidentele activiteiten)
Tabel 3 Activiteiten en frequenties nodig voor de wasverzorging
Tabel 4 Activiteiten en frequenties voor de boodschappen
Tabel 5 Activiteiten voor advies, instructie en voorlichting
Tabel 6 Activiteiten en frequenties nodig voor de maaltijden
* Of minder als de cliënt hierin een deel van de week zelf of met behulp van het netwerk kan voorzien.
Tabel 7 Activiteiten voor verzorgen van minderjarige kinderen
Tabel 1 Kenmerken begeleiding individueel en plus
Tabel 2 Kenmerken dagbesteding basis en plus
De kwaliteitseisen die gelden voor aanbieders die maatwerkvoorzieningen in de vorm van een pgb leveren, zijn naast de op grond van de Wmo 2015 geldende kwaliteitseisen:
Kwaliteitseisen m.b.t. de doelmatigheid
Kwaliteitseisen m.b.t. veiligheid
Aanbieder zorgt dat afspraken en de wijze van vervoer (indien door de aanbieder zelf georganiseerd en niet behorend tot een maatwerkvoorziening Wmo 2015) zijn vastgelegd en dat deze duidelijk zijn voor personeel en cliënten, daarbij in acht genomen dat is bepaald hoe en waarmee een cliënt zich verplaatst en de daarbij behorende risico's.
Kwaliteitseisen m.b.t. leefklimaat en fysieke omgeving
Kwaliteitseisen m.b.t. bedrijfsvoering
Verklaring omtrent het gedrag (VOG)
Aanbieder legt op eerste verzoek van het college een verklaring omtrent het gedrag over als bedoeld in artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens voor beroepskrachten en andere personen die beroepsmatig met zijn cliënten in contact kunnen komen. Deze verklaring mag niet eerder zijn afgegeven dan 3 maanden voor het tijdstip waarop betrokkene voor de aanbieder ging werken. Deze verklaring moet dan binnen 9 weken na verzoek van het college worden overgelegd. De eis van de VOG is van toepassing op natuurlijke personen. Alle beroepskrachten en andere personen die namens aanbieder direct en indirect cliëntencontact hebben, moeten een geldige VOG kunnen overleggen. Met indirect contact wordt bedoeld ondersteunend personeel dat werkzaam is op de locatie waar de hulp wordt verleend. Dit ondersteunend personeel is niet direct betrokken bij de hulp aan cliënten, echter is wel werkzaam in de omgeving van de cliënten.
Minimum opleidingsniveau personeel
Kwaliteitseisen m.b.t. doelmatigheid
De vaardigheden en kennis die een de cliënt of pgb-beheerder moet bezitten om een pgb te kunnen beheren, zijn de onderstaande geldende vaardigheden en kennis.
Inzicht in regels en verplichtingen
Overzichtelijke administratie bijhouden
Kennis over werk- of opdrachtgeverschap
De cliënt of pgb-beheerder is bewust dat juridische en arbeidsrechtelijke zaken behoren tot het pgb-beheer en bij de rol als werk- of opdrachtgever. De cliënt of pgb-beheerder is dan ook in staat zich (wanneer nodig) te verdiepen in juridische en arbeidsrechtelijke zaken zoals: ontslag en aansprakelijkheidsvraagstukken en/of zich hierover te laten adviseren.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2025-417974.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.