U bekijkt een publicatie met

Toon versie van document

Vaststellen wijziging Omgevingsplan gemeente Someren “Buitengebied Someren - Deelgebied 5"

De raad van de gemeente Someren:

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 20 mei 2025;

Overwegende dat:

  • de raad op 25 februari 2016 het kaderstellende plan van aanpak herziening bestemmingsplan Buitengebied in deelgebieden heeft vastgesteld;

  • de wijziging betrekking heeft op Deelgebied 5, tussen de A67 en de Provincialeweg, in het buitengebied van Someren en als doel heeft de oude bestemmingsplannen, de daadwerkelijke fysieke situatie en nieuwe ontwikkelingen te consolideren in het omgevingsplan; 

  • met alle inwoners en gebruikers in het onderhavige deelgebied waar een strijdigheid is geconstateerd is gesproken over een passende wijziging van het omgevingsplan; 

  • de ontwerpwijziging van het Omgevingsplan gemeente Someren “Buitengebied Someren – Deelgebied 5” van 28 augustus 2024 tot 8 oktober 2024 ter inzage heeft gelegen en gedurende deze termijn 35 zienswijzen zijn ingediend;

  • de beantwoording van de zienswijzen verwerkt is in de Nota van zienswijzen;

  • er ambtshalve verbeteringen zijn doorgevoerd na het ontwerp zoals opgenomen in de Nota van zienswijzen; 

  • er voor dit omgevingsplan een planMER is opgesteld, een toetsingsadvies van de commissie MER is ontvangen en hierop een aanvullende notitie is opgesteld; 

gelet op het bepaalde in de Omgevingswet en de Algemene wet bestuursrecht;

besluit:

Artikel I

De wijziging van het Omgevingsplan gemeente Someren, “Buitengebied Someren – Deelgebied 5” gewijzigd vast te stellen ten opzichte van het ontwerp, zoals opgenomen in 'bijlage A'.

Artikel II

Het wijzigingsbesluit “Buitengebied Someren – Deelgebied 5” en het milieueffectrapport (PlanMER) inclusief aanvullende notitie gelijktijdig ter inzage te leggen.

Artikel III

Dit omgevingsplan treedt vier weken na de bekendmaking van het besluit tot wijziging in werking.





Aldus besloten in de vergadering van de raad van de gemeente Someren,

de raadsgriffier, de voorzitter,

M.A.M. van Arensbergen, P.J.M.G. Blanksma

d.d. 11 september 2025

Bijlage A

A

Het opschrift van hoofdstuk 1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

B

Artikel 1.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

  • 2 1

    Bijlage I bij dit omgevingsplan bevat begripsbepalingen voor de toepassing van hoofdstuk 22  hoofdstuk 2 t/m 22 van dit omgevingsplan.

  • 1 2

    Begripsbepalingen die, op de dag van de inwerkingtreding van de Omgevingswet, zijn opgenomen in de bijlage I bij de Omgevingswet en in, bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan, tenzij bijlage I bij dit omgevingsplan een afwijkende begripsomschrijving bevat.

  • 3

    Bijlage II bij dit omgevingsplan bevat begripsbepalingen voor de toepassing van paragraaf 22.3.7.4 van dit omgevingsplan.

C

Hoofdstuk 2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK 2

[Gereserveerd]

[Vervallen]

D

Hoofdstuk 3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK 3

[Gereserveerd]

[Vervallen]

E

Hoofdstuk 4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK 4

[Gereserveerd]

[Vervallen]

F

Hoofdstuk 5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK 5

[Gereserveerd]

[Vervallen]

G

Hoofdstuk 6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK 6

[Gereserveerd]

[Vervallen]

H

Hoofdstuk 7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK 7

[Gereserveerd]

[Vervallen]

I

Hoofdstuk 8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK 8

[Gereserveerd]

[Vervallen]

J

Hoofdstuk 9 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK 9

[Gereserveerd]

[Vervallen]

K

Hoofdstuk 10 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK 10

[Gereserveerd]

[Vervallen]

L

Hoofdstuk 11 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK 11

[Gereserveerd]

[Vervallen]

M

Hoofdstuk 12 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK 12

[Gereserveerd]

[Vervallen]

N

Na hoofdstuk 1 worden twaalf hoofdstukken ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk 2 Doelen en omgevingswaarden

Afdeling 2.1 Doelen omgevingsplan

Artikel 2.1 Doelen

Dit omgevingsplan is, met het oog op de doelen van artikel 1.3 van de Omgevingswet, gericht op:

  • a.

    een evenwichtige toedeling van functies aan locaties;

  • b.

    het beschermen van een goed woon- en leefklimaat;

  • c.

    het waarborgen van de veiligheid;

  • d.

    het beschermen van de gezondheid;

  • e.

    het beschermen van het milieu;

  • f.

    het duurzaam veiligstellen van de openbare drinkwatervoorziening;

  • g.

    het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden;

  • h.

    het behoud van cultureel erfgoed;

  • i.

    het behoud van de uitzonderlijke universele waarde van werelderfgoed;

  • j.

    de natuurbescherming;

  • k.

    de instandhouding van het bosareaal binnen de gemeente;

  • l.

    het tegengaan van klimaatverandering;

  • m.

    het aanpassen van de fysieke ruimte aan de gevolgen van klimaatverandering, waaronder wateroverlast en hittestress;

  • n.

    het waarborgen van een goede kwaliteit van bouwwerken;

  • o.

    het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten;

  • p.

    het beheren van infrastructuur;

  • q.

    het beheren van watersystemen;

  • r.

    het beheren van geobiologische en geothermische systemen en ecosystemen;

  • s.

    het beschermen van en verbeteren van de kwaliteit van lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;

  • t.

    het beheren van natuurlijke hulpbronnen;

  • u.

    het beheren van natuurgebieden;

  • v.

    het gebruiken van bouwwerken;

  • w.

    het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen;

  • x.

    het realiseren van een gemeentelijk natuurnetwerk;

  • y.

    het doelmatig gebruiken van energie en grondstoffen;

  • z.

    het bevorderen van een duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling van gebieden;

  • aa.

    het waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat;

  • ab.

    het bieden van voldoende fysieke en milieu-ruimte voor milieubelastende bedrijven en andere activiteiten, anders dan wonen;

  • ac.

    het bevorderen van een duurzame ontwikkeling;

  • ad.

    het kunnen overschakelen van fossiele energie naar hernieuwbare energie;

  • ae.

    het kunnen produceren binnen gesloten kringlopen;

  • af.

    het kunnen benutten van de openbare ruimte voor verkeer, parkeren en afvalinzameling;

  • ag.

    het bieden van voldoende woonruimte;

  • ah.

    het bereikbaar en toegankelijk maken van gebieden;

  • ai.

    het doelmatig beheren van afvalstoffen;

  • aj.

    het beschermen van grondgebonden veehouderijen als drager van het landschap;

  • ak.

    het bevorderen van kringlooplandbouw en duurzame veehouderijen;

  • al.

    het verlagen of voorkomen van emissies van geur van agrarische activiteiten;

  • am.

    het bevorderen van een grotere variatie in de bedrijfsvoering van grondgebonden veehouderijbedrijven;

  • an.

    het voorkomen van leegstand van voormalige agrarische bebouwing;

  • ao.

    het bevorderen van extensief recreatief medegebruik;

  • ap.

    het beschermen en waar mogelijk vergroten van de openheid van het landschap;

  • aq.

    het tegengaan van verrommeling van erven en terreinen en behoud van beeldkwaliteit van bebouwing;

  • ar.

    het voorkomen en beschermen van mensen tegen infecties door het houden van landbouwhuisdieren;

  • as.

    het behouden en herstellen van waardevolle bouwwerken en landschappelijke elementen;

  • at.

    het behouden en waar mogelijk versterken van het natuurdoeltype overstromingsgrasland;

  • au.

    het vergroten van de natuurbeleving en recreatieve waarde, zonder afbreuk te doen aan natuurwaarden;

  • av.

    het behouden van een klimaatbestendig watersysteem;

  • aw.

    het realiseren van een suburbaan woonmilieu in een groen-blauwe setting;

  • ax.

    het realiseren van een hoge architectonische kwaliteit van het openbaar gebied en van bebouwing;

  • ay.

    het realiseren van een fietsvriendelijk woongebied;

  • az.

    het realiseren van een akoestisch aanvaardbaar woongebied;

  • ba.

    het realiseren van een woongebied met een aanvaardbaar geurniveau;

  • bb.

    het realiseren van een veilig woongebied;

  • bc.

    het realiseren van een energieneutraal woongebied;

  • bd.

    het realiseren van een klimaatbestendig woongebied; en

  • be.

    het realiseren van een speel- en beweegvriendelijk woongebied.

Afdeling 2.2 Verplichte omgevingswaarden

[Gereserveerd]

Afdeling 2.3 Facultatieve omgevingswaarden

[Gereserveerd]

Hoofdstuk 3 Programma's

Afdeling 3.1 Programma's met programmatische aanpak

[Gereserveerd]

Hoofdstuk 4 Aanwijzingen in de fysieke leefomgeving

§ 4.1 Gebiedstypen

Afdeling 4.1.1 Natuurgebied
Artikel 4.1 Aanwijzing

Er is een gebiedstype natuurgebied.

Artikel 4.2 Doelen

Binnen het gebiedstype natuurgebied gelden in aanvulling op artikel 2.1 de volgende doelen:

  • a.

    het vergroten van de landschappelijke kwaliteit en het versterken van de Somerse identiteit;

  • b.

    het realiseren van een vitaal, leefbaar en aantrekkelijk buitengebied;

  • c.

    het bevorderen van een klimaatbestendig en onweerstaanbaar buitengebied;

  • d.

    het bevorderen van een toekomstbestendige, duurzame en natuurinclusieve agrarische sector;

  • e.

    het behouden, versterken en waar mogelijk ontwikkelen van waardevolle groenstructuren;

  • f.

    het benutten van recreatieve potentie met oog voor natuur en landschap;

  • g.

    het realiseren van een robuust netwerk van landschapselementen;

  • h.

    het versterken van de ruimtelijke en ecologische kwaliteit;

  • i.

    het beschermen van Natura 2000-gebieden;

  • j.

    het voorkomen van verdroging van natuurgebieden;

  • k.

    het behouden en waar mogelijk versterken van de landschappelijke structuren en waarden;

  • l.

    het waarborgen van de beekdalstructuur en landgebruik in de omgeving;

  • m.

    het behouden en versterken van het NatuurNetwerk Brabant;

  • n.

    het realiseren van een geleidelijke overgang van bestaand natuurgebied naar omliggende landschap.

Artikel 4.3 Toegestane functies

Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn binnen het gebiedstype natuurgebied de volgende functies toegestaan:

Afdeling 4.1.2 Landelijke kern

[Gereserveerd]

Afdeling 4.1.3 Landelijk gebied
Artikel 4.4 Aanwijzing

Er is een gebiedstype landelijk gebied.

Artikel 4.5 Doelen

Binnen het gebiedstype landelijk gebied gelden in aanvulling op artikel 2.1 de volgende doelen:

  • a.

    het vergroten van de landschappelijke kwaliteit en het versterken van de Somerse identiteit;

  • b.

    het realiseren van een vitaal, leefbaar en aantrekkelijk buitengebied;

  • c.

    het bevorderen van een klimaatbestendig en onweerstaanbaar buitengebied;

  • d.

    het realiseren van een geleidelijke overgang van bestaand natuurgebied naar omliggende landschap;

  • e.

    het versterken van de ruimtelijke en ecologische kwaliteit;

  • f.

    het behouden, versterken en waar mogelijk ontwikkelen van waardevolle groenstructuren;

  • g.

    het realiseren van een robuust netwerk van landschapselementen;

  • h.

    het benutten van de recreatieve potentie met oog voor natuur en landschap;

  • i.

    het behouden en waar mogelijk versterken van de landschappelijke structuren en waarden;

  • j.

    het behouden van cultuurhistorische waarden;

  • k.

    het bevorderen van een toekomstbestendige, duurzame en natuurinclusieve agrarische sector;

  • l.

    het bevorderen van een duurzaam perspectief voor de agrarische sector.

Artikel 4.6 Toegestane functies

Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties zijn binnen het gebiedstype landelijk gebied de volgende functies toegestaan:

§ 4.2 Beperkingengebieden

Afdeling 4.2.1 Beperkingengebied buisleiding - gas
Artikel 4.7 Aanwijzing

Er is een beperkingengebied buisleiding - gas.

Artikel 4.8 Doelen

Binnen het beperkingengebied buisleiding - gas gelden de volgende doelen:

  • a.

    de instandhouding en/of bescherming van een ondergrondse hogedruk aardgastransportleiding.

Artikel 4.9 Specifieke regels voor activiteiten

Bij activiteiten binnen het beperkingengebied buisleiding - gas dient te worden voldaan aan:

Afdeling 4.2.2 Beperkingengebied buisleiding - riool
Artikel 4.10 Aanwijzing

Er is een beperkingengebied buisleiding - riool.

Artikel 4.11 Doelen

Binnen het beperkingengebied buisleiding - riool gelden de volgende doelen:

  • a.

    de instandhouding en/of bescherming van een ondergrondse rioolwatertransportleiding.

Artikel 4.12 Specifieke regels voor activiteiten

Bij activiteiten binnen het beperkingengebied buisleiding - riool dient te worden voldaan aan:

Afdeling 4.2.3 Beperkingengebied hoogspanningsverbinding

[Gereserveerd]

Afdeling 4.2.4 Beperkingengebied waterkering
Artikel 4.13 Aanwijzing

Er is een beperkingengebied waterkering.

Artikel 4.14 Doelen

Binnen het beperkingengebied waterkering gelden de volgende doelen:

  • a.

    de instandhouding en bescherming van dijken, kaden en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering.

Artikel 4.15 Specifieke regels voor activiteiten

Bij activiteiten binnen het beperkingengebied waterkering dient te worden voldaan aan:

Afdeling 4.2.5 Beperkingengebied watergang
Artikel 4.16 Aanwijzing

Er is een beperkingengebied watergang.

Artikel 4.17 Doelen

Binnen het beperkingengebied watergang gelden de volgende doelen:

  • a.

    het beheer en onderhoud van de ter plaatse gelegen A-waterloop door het betreffende waterschap.

Artikel 4.18 Specifieke regels voor activiteiten

Bij activiteiten binnen het beperkingengebied watergang dient te worden voldaan aan:

Afdeling 4.2.6 Beperkingengebied vaarweg
Artikel 4.19 Aanwijzing

Er is een beperkingengebied vaarweg.

Artikel 4.20 Doelen

Binnen het beperkingengebied vaarweg gelden de volgende doelen:

  • a.

    voor de bescherming van het doelmatig en veilig functioneren van de nabijgelegen vaarweg.

Artikel 4.21 Specifieke regels voor activiteiten

Bij activiteiten binnen het beperkingengebied vaarweg dient te worden voldaan aan:

§ 4.3 Thematische gebiedsaanwijzingen

Afdeling 4.3.1 Bodem

[Gereserveerd]

Afdeling 4.3.2 Bouwwerken

[Gereserveerd]

Afdeling 4.3.3 Cultureel erfgoed
Paragraaf 4.3.3.1 Aandachtsgebied monument

Artikel 4.22 Aanwijzing

Er is een aandachtsgebied monument.

Artikel 4.23 Doelen

Binnen het aandachtsgebied monument gelden de volgende doelen:

  • a.

    het behoud en/of herstel van aanwezige cultuurhistorische waarden;

  • b.

    de opbouw, het behoud, het herstel en waar mogelijk versterking van algemene cultuurhistorische waarden en kenmerken, daaronder ook begrepen landschappelijke, architectonische en (steden)bouwkundige waarden.

Artikel 4.24 Specifieke regels voor activiteiten

Bij activiteiten binnen het aandachtsgebied monument dient te worden voldaan aan:

Paragraaf 4.3.3.2 Archeologie

Subparagraaf 4.3.3.2.1 Archeologisch waardevol gebied - 1

Artikel 4.25 Aanwijzing

Er is een archeologisch waardevol gebied - 1. Dit betreffen wettelijk beschermde archeologische monumenten.

Artikel 4.26 Doelen

Binnen het archeologisch waardevol gebied - 1 gelden de volgende doelen:

Artikel 4.27 Specifieke regels voor activiteiten

Bij activiteiten binnen het archeologisch waardevol gebied - 1 dient te worden voldaan aan:

Subparagraaf 4.3.3.2.2 Archeologisch waardevol gebied - 2

Artikel 4.28 Aanwijzing

Er is een archeologisch waardevol gebied - 2. Dit betreffen locaties van zeer hoge archeologische waarden.

Artikel 4.29 Doelen

Binnen het archeologisch waardevol gebied - 2 gelden de volgende doelen:

Artikel 4.30 Specifieke regels voor activiteiten

Bij activiteiten binnen het archeologisch waardevol gebied - 2 dient te worden voldaan aan:

Subparagraaf 4.3.3.2.3 Archeologisch waardevol gebied - 3

Artikel 4.31 Aanwijzing

Er is een archeologisch waardevol gebied - 3. Dit betreffen locaties van hoge archeologische waarden.

Artikel 4.32 Doelen

Binnen het archeologisch waardevol gebied - 3 gelden de volgende doelen:

Artikel 4.33 Specifieke regels voor activiteiten

Bij activiteiten binnen het archeologisch waardevol gebied - 3 dient te worden voldaan aan:

Subparagraaf 4.3.3.2.4 Archeologisch waardevol gebied - 4

Artikel 4.34 Aanwijzing

Er is een archeologisch waardevol gebied - 4. Dit betreffen locaties met een hoge archeologische verwachting.

Artikel 4.35 Doelen

Binnen het archeologisch waardevol gebied - 4 gelden de volgende doelen:

Artikel 4.36 Specifieke regels voor activiteiten

Bij activiteiten binnen het archeologisch waardevol gebied - 4 dient te worden voldaan aan:

Subparagraaf 4.3.3.2.5 Archeologisch waardevol gebied - 5

Artikel 4.37 Aanwijzing

Er is een archeologisch waardevol gebied - 5. Dit betreffen locaties met een middelhoge archeologische verwachting.

Artikel 4.38 Doelen

Binnen het archeologisch waardevol gebied - 5 gelden de volgende doelen:

Artikel 4.39 Specifieke regels voor activiteiten

Bij activiteiten binnen het archeologisch waardevol gebied - 5 dient te worden voldaan aan:

Paragraaf 4.3.3.3 Beschermd dorpsgezicht

Artikel 4.40 Aanwijzing

Er is een beschermd dorpsgezicht.

Artikel 4.41 Doelen

Binnen het beschermd dorpsgezicht gelden de volgende doelen:

  • a.

    het behoud, beheer en herstel van de cultuurhistorische en landschappelijke waarden en de ruimtelijke structuur van het beschermd dorpsgezicht Laan ten Boomen.

Artikel 4.42 Specifieke regels activiteiten

Bij activiteiten in het beschermd dorpsgezicht dient te worden voldaan aan:

Paragraaf 4.3.3.4 Cultuurhistorisch waardevol gebied

Artikel 4.43 Aanwijzing

Er is een cultuurhistorisch waardevol gebied.

Artikel 4.44 Doelen

Binnen cultuurhistorisch waardevol gebied gelden de volgende doelen:

  • a.

    het behoud, het herstel of de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken zoals beschreven in de Cultuurhistorische Waardenkaart;

  • b.

    de bescherming van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van de onderscheiden gebieden en bebouwing;

  • c.

    het versterken van de cultuurhistorische waarden en kenmerken door rekening te houden met de aanwezige waarden en kenmerken bij de toedeling van functies en activiteiten.

Artikel 4.45 Specifieke regels voor activiteiten

Bij activiteiten in cultuurhistorisch waardevol gebied dient te worden voldaan aan:

Afdeling 4.3.4 Energie en natuurlijke hulpbronnen

[Gereserveerd]

Afdeling 4.3.5 Externe veiligheid
Paragraaf 4.3.5.1 Aandachtsgebied plaatsgebonden risicocontour

Artikel 4.46 Aanwijzing

Er is een aandachtsgebied plaatsgebonden risicocontour.

Artikel 4.47 Doelen

Binnen het aandachtsgebied plaatsgebonden risicocontour gelden de volgende doelen:

  • a.

    het bereiken van een aanvaardbaar veiligheidsniveau van personen;

  • b.

    het beperken van gevolgen van een ongeval bij een milieubelastende activiteit met extern veiligheidsrisico's.

Artikel 4.48 Specifieke regels voor activiteiten

Bij activiteiten binnen het aandachtsgebied plaatsgebonden risicocontour dient te worden voldaan aan:

  • a.

    paragraaf 6.2.2 kwetsbaar gebouw of locatie aanleggen, bouwen, wijzigen of toevoegen.

Paragraaf 4.3.5.2 Brandaandachtsgebied

[Gereserveerd]

Paragraaf 4.3.5.3 Explosieaandachtsgebied

[Gereserveerd]

Afdeling 4.3.6 Geluid
Paragraaf 4.3.6.1 Geluidsaandachtsgebied weg 0-50 meter

Artikel 4.49 Aanwijzing

Er is een geluidsaandachtsgebied weg 0-50 meter

Artikel 4.50 Doelen

Binnen het geluidsaandachtsgebied weg 0-50 meter gelden de volgende doelen:

  • a.

    het waarborgen van een aanvaardbaar niveau van geluidbelasting bij geluidsgevoelige gebouwen.

Artikel 4.51 Specifieke regels voor activiteiten

Bij activiteiten binnen het geluidsaandachtsgebied weg 0-50 meter dient te worden voldaan aan:

  • a.

    paragraaf 6.2.3 geluidsgevoelig gebouw of locatie aanleggen, bouwen, wijzigen of toevoegen;

  • b.

    paragraaf 6.4.1 algemene bepalingen bouwactiviteiten.

Paragraaf 4.3.6.2 Geluidsaandachtsgebied weg 50-100 meter

Artikel 4.52 Aanwijzing

Er is een geluidsaandachtsgebied weg 50-100 meter

Artikel 4.53 Doelen

Binnen het geluidsaandachtsgebied weg 50-100 meter gelden de volgende doelen:

  • a.

    het waarborgen van een aanvaardbaar niveau van geluidbelasting bij geluidsgevoelige gebouwen.

Artikel 4.54 Specifieke regels voor activiteiten

Bij activiteiten binnen het geluidsaandachtsgebied weg 50-100 meter dient te worden voldaan aan:

  • a.

    paragraaf 6.2.3 geluidsgevoelig gebouw of locatie aanleggen, bouwen, wijzigen of toevoegen;

  • b.

    paragraaf 6.4.1 algemene bepalingen bouwactiviteiten.

Paragraaf 4.3.6.3 Aandachtsgebied industrielawaai

Artikel 4.55 Aanwijzing

Er is een aandachtsgebied industrielawaai.

Artikel 4.56 Doelen

Binnen het aandachtsgebied industrielawaai gelden de volgende doelen:

  • a.

    het waarborgen van een aanvaardbaar niveau van geluidbelasting bij geluidsgevoelige gebouwen.

Artikel 4.57 Specifieke regels voor activiteiten

Bij activiteiten binnen het aandachtsgebied industrielawaai dient te worden voldaan aan:

  • a.

    paragraaf 6.2.3 geluidsgevoelig gebouw of locatie aanleggen, bouwen, wijzigen of toevoegen.

Afdeling 4.3.7 Gezondheid

[Gereserveerd]

Afdeling 4.3.8 Infrastructuur
Paragraaf 4.3.8.1 Aandachtsgebied radarzone

Artikel 4.58 Aanwijzing

Er is een aandachtsgebied radarzone.

Artikel 4.59 Doelen

Binnen het aandachtsgebied radarzone gelden de volgende doelen:

  • a.

    het voorkomen van verstoring van het radarbeeld.

Artikel 4.60 Specifieke regels voor activiteiten

Bij activiteiten binnen het aandachtsgebied radarzone dient te worden voldaan aan:

Paragraaf 4.3.8.2 Vaarweg

Artikel 4.61 Aanwijzing

Er is een gebied vaarweg.

Artikel 4.62 Doelen

Binnen het gebied vaarweg gelden de volgende doelen:

  • a.

    de bescherming van het doelmatig en veilig functioneren van de vaarweg.

Artikel 4.63 Specifieke regels voor activiteiten

Bij activiteiten binnen het gebied vaarweg dient te worden voldaan aan:

Afdeling 4.3.9 Landschap
Paragraaf 4.3.9.1 Landschappelijk waardevol gebied

Artikel 4.64 Aanwijzing

Er is een landschappelijk waardevol gebied.

Artikel 4.65 Doelen

Binnen het landschappelijk waardevol gebied gelden de volgende doelen:

Artikel 4.66 Specifieke regels voor activiteiten

Bij activiteiten binnen het landschappelijk waardevol gebied dient te worden voldaan aan:

Paragraaf 4.3.9.2 Aardkundig waardevol gebied

Artikel 4.67 Aanwijzing

Er is een aardkundig waardevol gebied.

Artikel 4.68 Doelen

Binnen het aardkundig waardevol gebied gelden de volgende doelen:

Artikel 4.69 Specifieke regels voor activiteiten

Bij activiteiten binnen het aardkundig waardevol gebied dient te worden voldaan aan:

Paragraaf 4.3.9.3 Hydrologisch waardevol gebied

Artikel 4.70 Aanwijzing

Er is een hydrologisch waardevol gebied.

Artikel 4.71 Doelen

Binnen het hydrologisch waardevol gebied gelden de volgende doelen:

Artikel 4.72 Specifieke regels voor activiteiten

Bij activiteiten binnen het hydrologisch waardevol gebied dient te worden voldaan aan:

Paragraaf 4.3.9.4 Visueel waardevol gebied - besloten

Artikel 4.73 Aanwijzing

Er is een visueel waardevol gebied - besloten.

Artikel 4.74 Doelen

Binnen het visueel waardevol gebied - besloten gelden de volgende doelen:

  • a.

    het behoud van het besloten karakter van het landschap.

Artikel 4.75 Specifieke regels voor activiteiten

Bij activiteiten binnen het visueel waardevol gebied - besloten dient te worden voldaan aan:

Paragraaf 4.3.9.5 Primaire groenstructuur

Artikel 4.76 Aanwijzing

Er is een primaire groenstructuur.

Artikel 4.77 Doelen

Binnen de primaire groenstructuur gelden de volgende doelen:

  • a.

    het behoud en de bescherming van landschapselementen.

Artikel 4.78 Specifieke regels voor activiteiten

Bij activiteiten binnen de primaire groenstructuur dient te worden voldaan aan:

Afdeling 4.3.10 Lucht

[Gereserveerd]

Afdeling 4.3.11 Milieu algemeen
Paragraaf 4.3.11.1 Voormalige functionele binding

Artikel 4.79 Aanwijzing

Er is gebiedsaanwijzing voormalige functionele binding. Dit betreft gevoelige objecten en functies die geen functionele binding meer hebben met het ter plaatse gevestigde en werkzame bedrijf.

Artikel 4.80 Doelen

Binnen de gebiedsaanwijzing voormalige functionele binding geldende de volgende doelen:

  • a.

    de bescherming en instandhouding van milieubelastende activiteiten door het ter plaatse en naastgelegen en feitelijk gevestigde en in werking zijnde bedrijf;

  • b.

    de bescherming van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat.

Artikel 4.81 Specifieke regels voor activiteiten

Bij activiteiten binnen de gebiedsaanwijzing voormalige functionele binding dient te worden voldaan aan:

  • a.

    subparagraaf 6.5.11.1 wonen, specifiek artikel 6.337, derde lid; en

  • b.

    zijn artikel 5.62 (geluid bij voormalige functionele binding), 5.85 (trillingen bij voormalige functionele binding), artikel 5.89e (slagschaduw bij voormalige functionele binding) en artikel 5.96 (geur bij voormalige functionele binding) uit het Besluit kwaliteit leefomgeving van toepassing.

Afdeling 4.3.12 Natuur
Paragraaf 4.3.12.1 Abiotisch waardevol gebied

Artikel 4.82 Aanwijzing

Er is een abiotisch waardevol gebied.

Artikel 4.83 Doelen

Binnen het abiotisch waardevol gebied gelden de volgende doelen:

  • a.

    het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van de aanwezige natuurwaarden;

  • b.

    het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van de aanwezige abiotische waarden.

Artikel 4.84 Specifieke regels voor activiteiten

Bij activiteiten binnen het abiotisch waardevol gebied dient te worden voldaan aan:

Paragraaf 4.3.12.2 Ecologische verbindingszone

Artikel 4.85 Aanwijzing

Er is een ecologische verbindingszone.

Artikel 4.86 Doelen

Binnen de ecologische verbindingszone gelden de volgende doelen:

Artikel 4.87 Specifieke regels voor activiteiten

Bij activiteiten binnen het ecologische verbindingszone dient te worden voldaan aan:

Paragraaf 4.3.12.3 Natura 2000-gebied

Artikel 4.88 Aanwijzing

Er is een Natura 2000-gebied.

Artikel 4.89 Doelen

Binnen het Natura 2000-gebied gelden de volgende doelen:

  • a.

    de bescherming van de waarden waarvoor het gebied is aangewezen;

  • b.

    het behoud en herstel van biologische diversiteit;

  • c.

    het voorkomen van (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelen van habitattypen en soorten.

Artikel 4.90 Specifieke regels voor activiteiten

[Gereserveerd]

Paragraaf 4.3.12.4 Natuur Netwerk Brabant

Artikel 4.91 Aanwijzing

Er is een Natuur Netwerk Brabant.

Artikel 4.92 Doelen

Binnen het Natuur Netwerk Brabant gelden de volgende doelen:

  • a.

    het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken en andere aanwezige waarden en kenmerken, zoals rust, stilte, cultuurhistorische waarden en kenmerken;

  • b.

    het behoud, herstel, versterking en duurzame ontwikkeling van bosgebieden, kleinere bosjes en houtopstanden;

  • c.

    het behoud, beheer en herstel van de waterhuishoudkundige situatie;

  • d.

    de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten, bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden;

  • e.

    het behoud, herstel, versterking en duurzame ontwikkeling van de op de beheertypenkaart en de ambitiekaart van het Natuurbeheerplan Brabant vastgelegde ecologische, natuurlijke en landschappelijke waarden en kenmerken van deze gronden;

  • f.

    de bescherming van de waterhuishouding en de hydrologische instandhoudingsdoelen.

Artikel 4.93 Specifieke regels voor activiteiten

Bij activiteiten binnen het Natuur Netwerk Brabant dient te worden voldaan aan:

Paragraaf 4.3.12.5 Groenblauwe waarden

Artikel 4.94 Aanwijzing

Er is een gebiedsaanwijzing groenblauwe waarden.

Artikel 4.95 Doelen

Binnen de gebiedsaanwijzing groenblauwe waarden gelden de volgende doelen:

Artikel 4.96 Specifieke regels voor activiteiten

Bij activiteiten binnen de gebiedsaanwijzing groenblauwe waarden dient te worden voldaan aan:

Paragraaf 4.3.12.6 Ecologisch waardevol gebied

Artikel 4.97 Aanwijzing

Er is een ecologische waardevol gebied.

Artikel 4.98 Doelen

Binnen het ecologische waardevol gebied gelden de volgende doelen:

  • a.

    behoud, herstel, versterking en duurzame ontwikkeling van de op de beheertypenkaart en de ambitiekaart van het Natuurbeheerplan Brabant vastgelegde ecologische, natuurlijke en landschappelijke waarden en kenmerken van het op deze gronden gelegen Natuur Netwerk Brabant;

  • b.

    andere aanwezige waarden en kenmerken, zoals rust, stilte, donkerte en cultuurhistorische waarden en kenmerken;

  • c.

    behoud, herstel, versterking en duurzame ontwikkeling van bosgebieden, kleinere bosjes en houtopstanden die vallen onder het beschermingsregime van het aanvullingsspoor natuur.

Artikel 4.99 Specifieke regels voor activiteiten

Bij activiteiten binnen het ecologische waardevol gebied dient te worden voldaan aan:

Afdeling 4.3.13 Water en watersysteem
Paragraaf 4.3.13.1 Aandachtsgebied waterhuishouding

Artikel 4.100 Aanwijzing

Er is een aandachtsgebied waterhuishouding.

Artikel 4.101 Doelen

Binnen het aandachtsgebied waterhuishouding gelden de volgende doelen:

  • a.

    de bescherming van de waterhuishouding;

  • b.

    het voorkomen van negatieve effecten op de hydrologische instandhoudingsdoelen van het hierbinnen gelegen Natuur Netwerk Brabant.

Artikel 4.102 Specifieke regels voor activiteiten

Bij activiteiten binnen het aandachtsgebied waterhuishouding dient te worden voldaan aan:

Paragraaf 4.3.13.2 Aandachtsgebied behoud en herstel watersystemen

Artikel 4.103 Aanwijzing

Er is een aandachtsgebied behoud en herstel watersystemen.

Artikel 4.104 Doelen

Binnen het aandachtsgebied behoud en herstel watersystemen gelden de volgende doelen:

  • a.

    de verwezenlijking, behoud, beheer en herstel van watersystemen.

Artikel 4.105 Specifieke regels voor activiteiten

Bij activiteiten binnen het aandachtsgebied behoud en herstel watersystemen dient te worden voldaan aan:

Paragraaf 4.3.13.3 Aandachtsgebied reservering waterberging

Artikel 4.106 Aanwijzing

Er is een aandachtsgebied reservering waterberging.

Artikel 4.107 Doelen

Binnen het aandachtsgebied reservering waterberging gelden de volgende doelen:

  • a.

    het behoud van het waterbergend vermogen van dat gebied.

Artikel 4.108 Specifieke regels voor activiteiten

Bij activiteiten binnen het aandachtsgebied reservering waterberging dient te worden voldaan aan:

Afdeling 4.3.14 Overige gebiedsaanduidingen
Paragraaf 4.3.14.1 Bebouwingsconcentratie

Artikel 4.109 Aanwijzing

Er een bebouwingsconcentratie.

Artikel 4.110 Doelen

Binnen de bebouwingsconcentratie gelden de volgende doelen:

  • a.

    het versterken van omgevingskwaliteit en het betrekken van deskundigen op dat gebied;

  • b.

    het bieden van mogelijkheden van verdichting, met maatwerk. 

Artikel 4.111 Specifieke regels voor activiteiten

Bij activiteiten binnen de bebouwingsconcentratie dient te worden voldaan aan:

Paragraaf 4.3.14.2 Stalderingsgebied

Artikel 4.112 Aanwijzing

Er is een stalderingsgebied.

Artikel 4.113 Doelen

Binnen het stalderingsgebied gelden de volgende doelen:

  • a.

    het reguleren van de regionale concentratie vee;

  • b.

    het voorkomen van verdere leegstand.

Artikel 4.114 Specifieke regels voor activiteiten

Bij activiteiten binnen het stalderingsgebied dient te worden voldaan aan:

Hoofdstuk 5 Functies

Afdeling 5.1 Agrarisch bedrijf

Paragraaf 5.1.1 Algemeen
Artikel 5.1 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op locaties met de functie agrarisch bedrijf.

Artikel 5.2 Doelen

Binnen locaties met de functie agrarisch bedrijf gelden de volgende doelen: 

  • a.

    een evenwichtige toedeling van functies aan locaties;

  • b.

    het beschermen van een goed woon- en leefklimaat;

  • c.

    het waarborgen van de veiligheid;

  • d.

    het beschermen van de gezondheid;

  • e.

    het beschermen van het milieu;

  • f.

    het duurzaam veiligstellen van de openbare drinkwatervoorziening;

  • g.

    het behoud van cultureel erfgoed;

  • h.

    het aanpassen van de fysieke ruimte aan de gevolgen van klimaatverandering, waaronder wateroverlast en hittestress;

  • i.

    het waarborgen van een goede kwaliteit van bouwwerken;

  • j.

    het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten;

  • k.

    het beheren van watersystemen;

  • l.

    het beschermen van en verbeteren van de kwaliteit van lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;

  • m.

    het beheren van natuurlijke hulpbronnen;

  • n.

    het gebruiken van bouwwerken;

  • o.

    het doelmatig gebruiken van energie en grondstoffen;

  • p.

    het bevorderen van een duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling van gebieden;

  • q.

    het waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat;

  • r.

    het bieden van voldoende fysieke en milieu-ruimte voor milieubelastende bedrijven en andere activiteiten, anders dan wonen;

  • s.

    het bevorderen van een duurzame ontwikkeling;

  • t.

    het kunnen overschakelen van fossiele energie naar hernieuwbare energie;

  • u.

    het kunnen produceren binnen gesloten kringlopen;

  • v.

    het bereikbaar en toegankelijk maken van gebieden;

  • w.

    het doelmatig beheren van afvalstoffen;

  • x.

    het beschermen van grondgebonden veehouderijen als drager van het landschap;

  • y.

    het bevorderen van kringlooplandbouw en duurzame veehouderijen;

  • z.

    het verlagen of voorkomen van emissies van geur van agrarische activiteiten;

  • aa.

    het voorkomen van leegstand van voormalige agrarische bebouwing;

  • ab.

    het bevorderen van extensief recreatief medegebruik;

  • ac.

    het tegengaan van verrommeling van erven en terreinen en behoud van beeldkwaliteit van bebouwing;

  • ad.

    het behouden en herstellen van waardevolle bouwwerken en landschappelijke elementen;

  • ae.

    het realiseren van een hoge architectonische kwaliteit van het openbaar gebied en van bebouwing;

  • af.

    het realiseren van een akoestisch aanvaardbaar woongebied;

  • ag.

    het realiseren van een woongebied met een aanvaardbaar geurniveau.

Paragraaf 5.1.2 Specifieke regels voor activiteiten
Artikel 5.3 Algemeen

Locaties met de functie agrarisch bedrijf zijn bedoeld voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf, niet zijnde een veehouderij of een glastuinbouwbedrijf, en daarmee samenhangende activiteiten. Daaronder begrepen de volgende inherent bijbehorende en ondergeschikte voorzieningen en invullingen bij de functie:

  • a.

    tuinen, erven en terreinen;

  • b.

    water zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen;

  • c.

    waterberging, -infiltratie en riolering;

  • d.

    allerlei vormen van beplanting en groen, zoals bomen, struiken en planten;

  • e.

    landschapselementen, zoals een houtwal of een bomenlaan;

  • f.

    verhardingen, (onverharde) paden, parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen;

  • g.

    extensief recreatief medegebruik.

Artikel 5.4 Aanlegactiviteiten

Voor het aanleggen van werken en uitvoeren van werkzaamheden op een locatie met de functie agrarisch bedrijf dient voldaan te worden aan:

Artikel 5.5 Bouwactiviteiten

Voor het bouwen op een locatie met de functie agrarisch bedrijf dient voldaan te worden aan:

Artikel 5.6 Gebruiksactiviteiten

Voor het gebruiken van een locatie met de functie agrarisch bedrijf dient voldaan te worden aan:

Afdeling 5.2 Agrarisch grondgebruik

Paragraaf 5.2.1 Algemeen
Artikel 5.7 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op locaties met de functie agrarisch grondgebruik.

Artikel 5.8 Doelen

Binnen locaties met de functie agrarisch grondgebruik gelden de volgende doelen: 

  • a.

    een evenwichtige toedeling van functies aan locaties;

  • b.

    het beschermen van een goed woon- en leefklimaat;

  • c.

    het waarborgen van de veiligheid;

  • d.

    het beschermen van de gezondheid;

  • e.

    het beschermen van het milieu;

  • f.

    het duurzaam veiligstellen van de openbare drinkwatervoorziening;

  • g.

    het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden;

  • h.

    het behoud van cultureel erfgoed;

  • i.

    de natuurbescherming;

  • j.

    het aanpassen van de fysieke ruimte aan de gevolgen van klimaatverandering, waaronder wateroverlast en hittestress;

  • k.

    het waarborgen van een goede kwaliteit van bouwwerken;

  • l.

    het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten;

  • m.

    het beheren van watersystemen;

  • n.

    het beheren van geobiologische en geothermische systemen en ecosystemen;

  • o.

    het beschermen van en verbeteren van de kwaliteit van lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;

  • p.

    het beheren van natuurlijke hulpbronnen;

  • q.

    het gebruiken van bouwwerken;

  • r.

    het doelmatig gebruiken van energie en grondstoffen;

  • s.

    het bevorderen van een duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling van gebieden;

  • t.

    het bieden van voldoende fysieke en milieu-ruimte voor milieubelastende bedrijven en andere activiteiten, anders dan wonen;

  • u.

    het bevorderen van een duurzame ontwikkeling;

  • v.

    het kunnen overschakelen van fossiele energie naar hernieuwbare energie;

  • w.

    het kunnen produceren binnen gesloten kringlopen;

  • x.

    het bereikbaar en toegankelijk maken van gebieden;

  • y.

    het doelmatig beheren van afvalstoffen;

  • z.

    het beschermen van grondgebonden veehouderijen als drager van het landschap;

  • aa.

    het bevorderen van kringlooplandbouw en duurzame veehouderijen;

  • ab.

    het verlagen of voorkomen van emissies van geur van agrarische activiteiten;

  • ac.

    het voorkomen van leegstand van voormalige agrarische bebouwing;

  • ad.

    het bevorderen van extensief recreatief medegebruik;

  • ae.

    het tegengaan van verrommeling van erven en terreinen en behoud van beeldkwaliteit van bebouwing;

  • af.

    het behouden en herstellen van waardevolle bouwwerken en landschappelijke elementen;

  • ag.

    het realiseren van een hoge architectonische kwaliteit van het openbaar gebied en van bebouwing;

  • ah.

    het realiseren van een akoestisch aanvaardbaar woongebied;

  • ai.

    het realiseren van een woongebied met een aanvaardbaar geurniveau.

Paragraaf 5.2.2 Specifieke regels voor activiteiten
Artikel 5.9 Algemeen

Locaties met de functie agrarisch grondgebruik zijn bedoeld voor al dan niet bedrijfsmatige agrarische doeleinden, inclusief tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen, en daarmee samenhangende activiteiten. Daaronder begrepen de volgende inherent bijbehorende en ondergeschikte voorzieningen en invullingen bij de functies:

  • a.

    water, zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen;

  • b.

    allerlei vormen van beplanting en groen, zoals bomen, struiken en planten;

  • c.

    landschapselementen, zoals een houtwal of een bomenlaan;

  • d.

    extensief recreatief medegebruik;

  • e.

    voorzieningen van openbaar nut.

Artikel 5.10 Aanlegactiviteiten

Voor het aanleggen van werken en uitvoeren van werkzaamheden op een locatie met de functie agrarisch grondgebruik dient voldaan te worden aan:

Artikel 5.11 Bouwactiviteiten

Voor het bouwen op een locatie met de functie agrarisch grondgebruik dient voldaan te worden aan:

Artikel 5.12 Gebruiksactiviteiten

Voor het gebruiken van een locatie met de functie agrarisch grondgebruik dient voldaan te worden aan:

Afdeling 5.3 Bedrijf

Paragraaf 5.3.1 Algemeen
Artikel 5.13 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op locaties met de functie bedrijf.

Artikel 5.14 Doelen

Binnen locaties met de functie bedrijf gelden de volgende doelen:

  • a.

    het beschermen van een goed woon- en leefklimaat;

  • b.

    het waarborgen van de veiligheid;

  • c.

    het beschermen van de gezondheid;

  • d.

    het beschermen van het milieu; 

  • e.

    het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden;

  • f.

    het behoud van cultureel erfgoed;

  • g.

    de natuurbescherming;

  • h.

    het tegengaan van klimaatverandering;

  • i.

    het aanpassen van de fysieke ruimte aan de gevolgen van klimaatverandering, waaronder wateroverlast en hittestress;

  • j.

    het waarborgen van een goede kwaliteit van bouwwerken;

  • k.

    het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten;

  • l.

    het beheren van watersystemen;

  • m.

    het beschermen van en verbeteren van de kwaliteit van lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;

  • n.

    het gebruiken van bouwwerken;

  • o.

    het doelmatig gebruiken van energie en grondstoffen;

  • p.

    het bevorderen van een duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling van gebieden;

  • q.

    het waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat;

  • r.

    het bieden van voldoende fysieke en milieu-ruimte voor milieubelastende bedrijven en andere activiteiten, anders dan wonen;

  • s.

    het bevorderen van een duurzame ontwikkeling;

  • t.

    het kunnen overschakelen van fossiele energie naar hernieuwbare energie;

  • u.

    het kunnen produceren binnen gesloten kringlopen;

  • v.

    het bereikbaar en toegankelijk maken van gebieden;

  • w.

    het doelmatig beheren van afvalstoffen;

  • x.

    het bevorderen van extensief recreatief medegebruik;

  • y.

    het tegengaan van verrommeling van erven en terreinen en behoud van beeldkwaliteit van bebouwing;

  • z.

    het behouden en herstellen van waardevolle bouwwerken en landschappelijke elementen;

  • aa.

    het realiseren van een hoge architectonische kwaliteit van het openbaar gebied en van bebouwing.

Paragraaf 5.3.2 Specifieke regels voor activiteiten
Artikel 5.15 Algemeen

Locaties met de functie bedrijf zijn bedoeld voor de uitoefening van een niet-agrarisch bedrijf en daarmee samenhangende activiteiten. Daaronder begrepen de volgende inherent bijbehorende en ondergeschikte voorzieningen en invullingen bij de functie:

  • a.

    tuinen, erven en terreinen;

  • b.

    water, zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen;

  • c.

    waterberging, -infiltratie en riolering;

  • d.

    allerlei vormen van beplanting en groen, zoals bomen, struiken en planten;

  • e.

    landschapselementen, zoals een houtwal of een bomenlaan;

  • f.

    verhardingen, (onverharde) paden, parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen;

  • g.

    extensief recreatief medegebruik;

  • h.

    voorzieningen van openbaar nut.

Artikel 5.16 Aanlegactiviteiten

Voor het aanleggen van werken en uitvoeren van werkzaamheden op een locatie met de functie bedrijf dient voldaan te worden aan:

Artikel 5.17 Bouwactiviteiten

Voor het bouwen op een locatie met de functie bedrijf dient voldaan te worden aan:

Artikel 5.18 Gebruiksactiviteiten

Voor het gebruiken van een locatie met de functie bedrijf dient voldaan te worden aan:

Afdeling 5.4 Horeca

Paragraaf 5.4.1 Algemeen
Artikel 5.19 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op locaties met de functie horeca.

Artikel 5.20 Doelen

Binnen locaties met de functie horeca gelden de volgende doelen:

  • a.

    het beschermen van een goed woon- en leefklimaat;

  • b.

    het waarborgen van de veiligheid;

  • c.

    het beschermen van de gezondheid;

  • d.

    het beschermen van het milieu; 

  • e.

    het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden;

  • f.

    het behoud van cultureel erfgoed;

  • g.

    de natuurbescherming;

  • h.

    het tegengaan van klimaatverandering;

  • i.

    het waarborgen van een goede kwaliteit van bouwwerken;

  • j.

    het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten;

  • k.

    het beheren van watersystemen;

  • l.

    het beschermen van en verbeteren van de kwaliteit van lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;

  • m.

    het gebruiken van bouwwerken;

  • n.

    het doelmatig gebruiken van energie en grondstoffen;

  • o.

    het bevorderen van een duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling van gebieden;

  • p.

    het waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat;

  • q.

    het bevorderen van een duurzame ontwikkeling;

  • r.

    het kunnen overschakelen van fossiele energie naar hernieuwbare energie;

  • s.

    het kunnen produceren binnen gesloten kringlopen;

  • t.

    het bereikbaar en toegankelijk maken van gebieden;

  • u.

    het doelmatig beheren van afvalstoffen;

  • v.

    het bevorderen van extensief recreatief medegebruik;

  • w.

    het tegengaan van verrommeling van erven en terreinen en behoud van beeldkwaliteit van bebouwing;

  • x.

    het behouden en herstellen van waardevolle bouwwerken en landschappelijke elementen;

  • y.

    het realiseren van een hoge architectonische kwaliteit van het openbaar gebied en van bebouwing.

Paragraaf 5.4.2 Specifieke regels voor activiteiten
Artikel 5.21 Algemeen

Locaties met de functie horeca zijn bedoeld voor de uitoefening van een horecabedrijf met bijbehorende voorzieningen. Daaronder begrepen de volgende inherent bijbehorende en ondergeschikte voorzieningen en invullingen bij de functie:

  • a.

    water, zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen;

  • b.

    waterberging, -infiltratie en riolering;

  • c.

    allerlei vormen van beplanting en groen, zoals bomen, struiken en planten;

  • d.

    landschapselementen, zoals een houtwal of een bomenlaan;

  • e.

    verhardingen, hieronder begrepen tevens terrassen, (onverharde) paden, parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen;

  • f.

    extensief recreatief medegebruik;

  • g.

    voorzieningen van openbaar nut.

Artikel 5.22 Aanlegactiviteiten

Voor het aanleggen van werken en uitvoeren van werkzaamheden op een locatie met de functie horeca dient voldaan te worden aan:

Artikel 5.23 Bouwactiviteiten

Voor het bouwen op een locatie met de functie horeca dient voldaan te worden aan:

Artikel 5.24 Gebruiksactiviteiten

Voor het gebruiken van een locatie met de functie horeca dient voldaan te worden aan:

Afdeling 5.5 Maatschappelijk

Paragraaf 5.5.1 Algemeen
Artikel 5.25 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op locaties met de functie maatschappelijk.

Artikel 5.26 Doelen

Binnen locaties met de functie maatschappelijk gelden de volgende doelen:

  • a.

    het beschermen van een goed woon- en leefklimaat;

  • b.

    het waarborgen van de veiligheid;

  • c.

    het beschermen van de gezondheid;

  • d.

    het beschermen van het milieu; 

  • e.

    het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden;

  • f.

    het behoud van cultureel erfgoed;

  • g.

    de natuurbescherming;

  • h.

    het tegengaan van klimaatverandering;

  • i.

    het aanpassen van de fysieke ruimte aan de gevolgen van klimaatverandering, waaronder wateroverlast en hittestress;

  • j.

    het waarborgen van een goede kwaliteit van bouwwerken;

  • k.

    het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten;

  • l.

    het beheren van watersystemen;

  • m.

    het beschermen van en verbeteren van de kwaliteit van lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;

  • n.

    het gebruiken van bouwwerken;

  • o.

    het doelmatig gebruiken van energie en grondstoffen;

  • p.

    het bevorderen van een duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling van gebieden;

  • q.

    het kunnen overschakelen van fossiele energie naar hernieuwbare energie;

  • r.

    het bieden van voldoende woonruimte;

  • s.

    het bereikbaar en toegankelijk maken van gebieden;

  • t.

    het bevorderen van extensief recreatief medegebruik;

  • u.

    het tegengaan van verrommeling van erven en terreinen en behoud van beeldkwaliteit van bebouwing;

  • v.

    het voorkomen en beschermen van mensen tegen infecties door het houden van landbouwhuisdieren;

  • w.

    het behouden en herstellen van waardevolle bouwwerken en landschappelijke elementen;

  • x.

    het realiseren van een hoge architectonische kwaliteit van het openbaar gebied en van bebouwing.

Paragraaf 5.5.2 Specifieke regels voor activiteiten
Artikel 5.27 Algemeen

Locaties met de functie maatschappelijk zijn bedoeld voor maatschappelijke doeleinden met bijbehorende educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en/of levensbeschouwelijke voorzieningen en daarmee samenhangende activiteiten. Daaronder begrepen de volgende inherent bijbehorende en ondergeschikte voorzieningen en invullingen bij de functie:

  • a.

    tuinen, erven en terreinen;

  • b.

    water, zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen;

  • c.

    waterberging, -infiltratie en riolering;

  • d.

    allerlei vormen van beplanting en groen, zoals bomen, struiken en planten;

  • e.

    landschapselementen, zoals een houtwal of een bomenlaan;

  • f.

    verhardingen, (onverharde) paden, parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen;

  • g.

    extensief recreatief medegebruik.

Artikel 5.28 Aanlegactiviteiten

Voor het aanleggen van werken en uitvoeren van werkzaamheden op een locatie met de functie maatschappelijk dient voldaan te worden aan:

Artikel 5.29 Bouwactiviteiten

Voor het bouwen op een locatie met de functie maatschappelijk dient voldaan te worden aan:

Artikel 5.30 Gebruiksactiviteiten

Voor het gebruiken van een locatie met de functie maatschappelijk dient voldaan te worden aan:

Afdeling 5.6 Natuur

Paragraaf 5.6.1 Algemeen
Artikel 5.31 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op locaties met de functie natuur.

Artikel 5.32 Doelen

Binnen locaties met de functie natuur gelden de volgende doelen:

  • a.

    het beschermen van een goed woon- en leefklimaat;

  • b.

    het waarborgen van de veiligheid;

  • c.

    het beschermen van de gezondheid;

  • d.

    het beschermen van het milieu; 

  • e.

    het duurzaam veiligstellen van de openbare drinkwatervoorziening;

  • f.

    het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden;

  • g.

    het behoud van cultureel erfgoed;

  • h.

    de natuurbescherming;

  • i.

    de instandhouding van het bosareaal binnen de gemeente;

  • j.

    het tegengaan van klimaatverandering;

  • k.

    het aanpassen van de fysieke ruimte aan de gevolgen van klimaatverandering, waaronder wateroverlast en hittestress;

  • l.

    het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten;

  • m.

    het beheren van watersystemen;

  • n.

    het beheren van geobiologische en geothermische systemen en ecosystemen;

  • o.

    het beschermen van en verbeteren van de kwaliteit van lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;

  • p.

    het beheren van natuurlijke hulpbronnen;

  • q.

    het beheren van natuurgebieden;

  • r.

    het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen;

  • s.

    het realiseren van een gemeentelijk natuurnetwerk;

  • t.

    het doelmatig gebruiken van energie en grondstoffen;

  • u.

    het bevorderen van een duurzame ontwikkeling;

  • v.

    het bereikbaar en toegankelijk maken van gebieden;

  • w.

    het bevorderen van extensief recreatief medegebruik;

  • x.

    het beschermen en waar mogelijk vergroten van de openheid van het landschap;

  • y.

    het behouden en herstellen van waardevolle bouwwerken en landschappelijke elementen;

  • z.

    het behouden en waar mogelijk versterken van het natuurdoeltype overstromingsgrasland;

  • aa.

    het vergroten van de natuurbeleving en recreatieve waarde, zonder afbreuk te doen aan natuurwaarden;

  • ab.

    het behouden van een klimaatbestendig watersysteem.

Paragraaf 5.6.2 Specifieke regels voor activiteiten
Artikel 5.33 Algemeen

Locaties met de functie natuur zijn bedoeld voor bosbouwkundige doeleinden voor het behoud van duurzaam bosgebied en de groeiplaats ter plaatse en daarmee samenhangende activiteiten. Daaronder begrepen de volgende inherent bijbehorende en ondergeschikte voorzieningen en invullingen bij de functie:

  • a.

    water, zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen;

  • b.

    allerlei vormen van beplanting en groen, zoals bomen, struiken en planten;

  • c.

    landschapselementen, zoals een houtwal of een bomenlaan;

  • d.

    bestaande verhardingen en (onverharde) paden, parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik en/of onderhoud;

  • e.

    extensief recreatief medegebruik.  

Artikel 5.34 Aanlegactiviteiten

Voor het aanleggen van werken en uitvoeren van werkzaamheden op een locatie met de functie natuur dient voldaan te worden aan:

Artikel 5.35 Bouwactiviteiten

Voor het bouwen op een locatie met de functie natuur dient voldaan te worden aan:

Artikel 5.36 Gebruiksactiviteiten

Voor het gebruiken van een locatie met de functie natuur dient voldaan te worden aan:

Afdeling 5.7 Nutsvoorziening

Paragraaf 5.7.1 Algemeen
Artikel 5.37 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op locaties met de functie nutsvoorziening.

Artikel 5.38 Doelen

Binnen locaties met de functie nutsvoorziening gelden de volgende doelen:

  • a.

    het beschermen van een goed woon- en leefklimaat;

  • b.

    het waarborgen van de veiligheid;

  • c.

    het beschermen van de gezondheid;

  • d.

    het beschermen van het milieu; 

  • e.

    het duurzaam veiligstellen van de openbare drinkwatervoorziening;

  • f.

    het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden;

  • g.

    het behoud van cultureel erfgoed;

  • h.

    het tegengaan van klimaatverandering;

  • i.

    het aanpassen van de fysieke ruimte aan de gevolgen van klimaatverandering, waaronder wateroverlast en hittestress;

  • j.

    het waarborgen van een goede kwaliteit van bouwwerken;

  • k.

    het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten;

  • l.

    het beheren van infrastructuur;

  • m.

    het beheren van watersystemen;

  • n.

    het beschermen van en verbeteren van de kwaliteit van lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;

  • o.

    het doelmatig gebruiken van energie en grondstoffen;

  • p.

    het kunnen overschakelen van fossiele energie naar hernieuwbare energie;

  • q.

    het kunnen produceren binnen gesloten kringlopen;

  • r.

    het kunnen benutten van de openbare ruimte voor verkeer, parkeren en afvalinzameling;

  • s.

    het bieden van voldoende woonruimte;

  • t.

    het bereikbaar en toegankelijk maken van gebieden;

  • u.

    het doelmatig beheren van afvalstoffen.

Paragraaf 5.7.2 Specifieke regels voor activiteiten
Artikel 5.39 Algemeen

Locaties met de functie nutsvoorziening zijn bedoeld voor nutsvoorzieningen van algemeen en openbaar belang en voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval begrepen (ondergrondse) kabels en leidingen, openbare verlichting, bewegwijzering en straatmeubilair. Daaronder begrepen de volgende inherent bijbehorende en ondergeschikte voorzieningen en invullingen bij de functie:

  • a.

    water, zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen;

  • b.

    allerlei vormen van beplanting en groen, zoals bomen, struiken en planten;

  • c.

    landschapselementen, zoals een houtwal of een bomenlaan;

  • d.

    verhardingen en (onverharde) paden.

Artikel 5.40 Aanlegactiviteiten

Voor het aanleggen van werken en uitvoeren van werkzaamheden op een locatie met de functie nutsvoorziening dient voldaan te worden aan:

Artikel 5.41 Bouwactiviteiten

Voor het bouwen op een locatie met de functie nutsvoorziening dient voldaan te worden aan:

Artikel 5.42 Gebruiksactiviteiten

Voor het gebruiken van een locatie met de functie nutsvoorziening dient voldaan te worden aan:

Afdeling 5.8 Openbaar gebied

Paragraaf 5.8.1 Algemeen
Artikel 5.43 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op locaties met de functie openbaar gebied.

Artikel 5.44 Doelen

Binnen locaties met de functie openbaar gebied gelden de volgende doelen:

  • a.

    het beschermen van een goed woon- en leefklimaat;

  • b.

    het waarborgen van de veiligheid;

  • c.

    het beschermen van de gezondheid;

  • d.

    het beschermen van het milieu; 

  • e.

    het duurzaam veiligstellen van de openbare drinkwatervoorziening;

  • f.

    het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden;

  • g.

    het behoud van cultureel erfgoed;

  • h.

    de natuurbescherming;

  • i.

    het tegengaan van klimaatverandering;

  • j.

    het aanpassen van de fysieke ruimte aan de gevolgen van klimaatverandering, waaronder wateroverlast en hittestress;

  • k.

    het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten;

  • l.

    het beheren van infrastructuur;

  • m.

    het beheren van watersystemen;

  • n.

    het beheren van geobiologische en geothermische systemen en ecosystemen;

  • o.

    het beschermen van en verbeteren van de kwaliteit van lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;

  • p.

    het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen;

  • q.

    het doelmatig gebruiken van energie en grondstoffen;

  • r.

    het bevorderen van een duurzame ontwikkeling;

  • s.

    het kunnen overschakelen van fossiele energie naar hernieuwbare energie;

  • t.

    het kunnen benutten van de openbare ruimte voor verkeer, parkeren en afvalinzameling;

  • u.

    het bereikbaar en toegankelijk maken van gebieden;

  • v.

    het doelmatig beheren van afvalstoffen;

  • w.

    het bevorderen van extensief recreatief medegebruik;

  • x.

    het beschermen en waar mogelijk vergroten van de openheid van het landschap;

  • y.

    het behouden en herstellen van waardevolle bouwwerken en landschappelijke elementen;

  • z.

    het behouden en waar mogelijk versterken van het natuurdoeltype overstromingsgrasland;

  • aa.

    het vergroten van de natuurbeleving en recreatieve waarde, zonder afbreuk te doen aan natuurwaarden;

  • ab.

    het behouden van een klimaatbestendig watersysteem;

  • ac.

    het realiseren van een suburbaan woonmilieu in een groen-blauwe setting;

  • ad.

    het realiseren van een hoge architectonische kwaliteit van het openbaar gebied en van bebouwing;

  • ae.

    het realiseren van een fietsvriendelijk woongebied;

  • af.

    het realiseren van een akoestisch aanvaardbaar woongebied;

  • ag.

    het realiseren van een woongebied met een aanvaardbaar geurniveau;

  • ah.

    het realiseren van een veilig woongebied;

  • ai.

    het realiseren van een energieneutraal woongebied;

  • aj.

    het realiseren van een klimaatbestendig woongebied; en

  • ak.

    het realiseren van een speel- en beweegvriendelijk woongebied.

Paragraaf 5.8.2 Specifieke regels voor activiteiten
Artikel 5.45 Algemeen

Locaties met de functie openbaar gebied zijn bedoeld voor:

  • a.

    voor het publiek toegankelijke groen-, water- en verkeersvoorzieningen;

  • b.

    wegverkeer, verkeerskundige en waterhuishoudkundige doeleinden;

  • c.

    verharde en onverharde wegen;

  • d.

    verkeers- en erfontsluitingen, alsmede fiets- en voetpaden;

  • e.

    water, zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen;

  • f.

    allerlei vormen van beplanting en groen, zoals bomen, struiken en planten;

  • g.

    landschapselementen, zoals een houtwal of een bomenlaan;

  • h.

    voorzieningen van openbaar nut;

  • i.

    extensief recreatief medegebruik.

Artikel 5.46 Aanlegactiviteiten

Voor het aanleggen van werken en uitvoeren van werkzaamheden op een locatie met de functie openbaar gebied dient voldaan te worden aan:

Artikel 5.47 Bouwactiviteiten

Voor het bouwen op een locatie met de functie openbaar gebied dient voldaan te worden aan:

Artikel 5.48 Gebruiksactiviteiten

Voor het gebruiken van een locatie met de functie openbaar gebied dient voldaan te worden aan:

Afdeling 5.9 Recreatie

Paragraaf 5.9.1 Algemeen
Artikel 5.49 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op locaties met de functie recreatie.

Artikel 5.50 Doelen

Binnen locaties met de functie recreatie gelden de volgende doelen:

  • a.

    het beschermen van een goed woon- en leefklimaat;

  • b.

    het waarborgen van de veiligheid;

  • c.

    het beschermen van de gezondheid;

  • d.

    het beschermen van het milieu; 

  • e.

    het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden;

  • f.

    het behoud van cultureel erfgoed;

  • g.

    de natuurbescherming;

  • h.

    het tegengaan van klimaatverandering;

  • i.

    het aanpassen van de fysieke ruimte aan de gevolgen van klimaatverandering, waaronder wateroverlast en hittestress;

  • j.

    het waarborgen van een goede kwaliteit van bouwwerken;

  • k.

    het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten;

  • l.

    het beheren van infrastructuur;

  • m.

    het beheren van watersystemen;

  • n.

    het beschermen van en verbeteren van de kwaliteit van lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;

  • o.

    het gebruiken van bouwwerken;

  • p.

    het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen;

  • q.

    het doelmatig gebruiken van energie en grondstoffen;

  • r.

    het bevorderen van een duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling van gebieden;

  • s.

    het waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat;

  • t.

    het bevorderen van een duurzame ontwikkeling;

  • u.

    het kunnen overschakelen van fossiele energie naar hernieuwbare energie;

  • v.

    het bereikbaar en toegankelijk maken van gebieden;

  • w.

    het bevorderen van extensief recreatief medegebruik;

  • x.

    het tegengaan van verrommeling van erven en terreinen en behoud van beeldkwaliteit van bebouwing;

  • y.

    het behouden en herstellen van waardevolle bouwwerken en landschappelijke elementen;

  • z.

    het realiseren van een hoge architectonische kwaliteit van het openbaar gebied en van bebouwing;

  • aa.

    het realiseren van een akoestisch aanvaardbaar woongebied;

  • ab.

    het realiseren van een woongebied met een aanvaardbaar geurniveau;

  • ac.

    het realiseren van een energieneutraal woongebied;

  • ad.

    het realiseren van een klimaatbestendig woongebied; en

  • ae.

    het realiseren van een speel- en beweegvriendelijk woongebied.

Paragraaf 5.9.2 Specifieke regels voor activiteiten
Artikel 5.51 Algemeen

Locaties met de functie recreatie zijn bedoeld voor recreatieve doeleinden met bijbehorende recreatieve voorzieningen. Daaronder begrepen de volgende inherent bijbehorende en ondergeschikte voorzieningen en invullingen bij de functie:

  • a.

    tuinen, erven en terreinen;

  • b.

    water, zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen;

  • c.

    waterberging, -infiltratie en riolering;

  • d.

    allerlei vormen van beplanting en groen, zoals bomen, struiken en planten;

  • e.

    landschapselementen, zoals een houtwal of een bomenlaan;

  • f.

    verhardingen, (onverharde) paden, parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen;

  • g.

    voorzieningen van openbaar nut.

Artikel 5.52 Aanlegactiviteiten

Voor het aanleggen van werken en uitvoeren van werkzaamheden op een locatie met de functie recreatie dient voldaan te worden aan:

Artikel 5.53 Bouwactiviteiten

Voor het bouwen op een locatie met de functie recreatie dient voldaan te worden aan:

Artikel 5.54 Gebruiksactiviteiten

Voor het gebruiken van een locatie met de functie recreatie dient voldaan te worden aan:

Afdeling 5.10 Sport

Paragraaf 5.10.1 Algemeen
Artikel 5.55 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op locaties met de functie sport.

Artikel 5.56 Doelen

Binnen locaties met de functie sport gelden de volgende doelen:

  • a.

    het beschermen van een goed woon- en leefklimaat;

  • b.

    het waarborgen van de veiligheid;

  • c.

    het beschermen van de gezondheid;

  • d.

    het beschermen van het milieu; 

  • e.

    het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden;

  • f.

    het behoud van cultureel erfgoed;

  • g.

    het waarborgen van een goede kwaliteit van bouwwerken;

  • h.

    het beheren van watersystemen;

  • i.

    het beschermen van en verbeteren van de kwaliteit van lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;

  • j.

    het beheren van natuurlijke hulpbronnen;

  • k.

    het beheren van natuurgebieden;

  • l.

    het gebruiken van bouwwerken;

  • m.

    het bevorderen van een duurzame ontwikkeling;

  • n.

    het bereikbaar en toegankelijk maken van gebieden;

  • o.

    het tegengaan van verrommeling van erven en terreinen en behoud van beeldkwaliteit van bebouwing;

  • p.

    het behouden en herstellen van waardevolle bouwwerken en landschappelijke elementen;

  • q.

    het realiseren van een hoge architectonische kwaliteit van het openbaar gebied en van bebouwing;

  • r.

    het realiseren van een akoestisch aanvaardbaar woongebied;

  • s.

    het realiseren van een speel- en beweegvriendelijk woongebied.

Paragraaf 5.10.2 Specifieke regels voor activiteiten
Artikel 5.57 Algemeen

Locaties met de functie sport zijn bedoeld voor het verrichten van sportactiviteiten en daarmee samenhangende activiteiten. Daaronder begrepen de volgende inherent bijbehorende en ondergeschikte voorzieningen en invullingen bij de functie:

  • a.

    tuinen, erven en terreinen;

  • b.

    water, zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen;

  • c.

    waterberging, -infiltratie en riolering;

  • d.

    allerlei vormen van beplanting en groen, zoals bomen, struiken en planten;

  • e.

    landschapselementen, zoals een houtwal of een bomenlaan;

  • f.

    verhardingen, (onverharde) paden, parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen;

  • g.

    voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval begrepen (ondergrondse) kabels en leidingen, openbare verlichting, bewegwijzering en straatmeubilair.  

Artikel 5.58 Aanlegactiviteiten

Voor het aanleggen van werken en uitvoeren van werkzaamheden op een locatie met de functie sport dient voldaan te worden aan:

Artikel 5.59 Bouwactiviteiten

Voor het bouwen op een locatie met de functie sport dient voldaan te worden aan:

Artikel 5.60 Gebruiksactiviteiten

Voor het gebruiken van een locatie met de functie sport dient voldaan te worden aan:

Afdeling 5.11 Veehouderij

Paragraaf 5.11.1 Algemeen
Artikel 5.61 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op locaties met de functie veehouderij.

Artikel 5.62 Doelen

Binnen locaties met de functie veehouderij gelden de volgende doelen:

  • a.

    het beschermen van een goed woon- en leefklimaat;

  • b.

    het waarborgen van de veiligheid;

  • c.

    het beschermen van de gezondheid;

  • d.

    het beschermen van het milieu; 

  • e.

    het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden;

  • f.

    het behoud van cultureel erfgoed;

  • g.

    de natuurbescherming;

  • h.

    het aanpassen van de fysieke ruimte aan de gevolgen van klimaatverandering, waaronder wateroverlast en hittestress;

  • i.

    het waarborgen van een goede kwaliteit van bouwwerken;

  • j.

    het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten;

  • k.

    het beheren van watersystemen;

  • l.

    het beschermen van en verbeteren van de kwaliteit van lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;

  • m.

    het gebruiken van bouwwerken;

  • n.

    het doelmatig gebruiken van energie en grondstoffen;

  • o.

    het bevorderen van een duurzame ruimtelijke en economische ontwikkeling van gebieden;

  • p.

    het waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat;

  • q.

    het bieden van voldoende fysieke en milieu-ruimte voor milieubelastende bedrijven en andere activiteiten, anders dan wonen;

  • r.

    het bevorderen van een duurzame ontwikkeling;

  • s.

    het kunnen overschakelen van fossiele energie naar hernieuwbare energie;

  • t.

    het kunnen produceren binnen gesloten kringlopen;

  • u.

    het bereikbaar en toegankelijk maken van gebieden;

  • v.

    het doelmatig beheren van afvalstoffen;

  • w.

    het beschermen van grondgebonden veehouderijen als drager van het landschap;

  • x.

    het bevorderen van kringlooplandbouw en duurzame veehouderijen;

  • y.

    het verlagen of voorkomen van emissies van geur van agrarische activiteiten;

  • z.

    het bevorderen van een grotere variatie in de bedrijfsvoering van grondgebonden veehouderijbedrijven;

  • aa.

    het voorkomen van leegstand van voormalige agrarische bebouwing;

  • ab.

    het bevorderen van extensief recreatief medegebruik;

  • ac.

    het tegengaan van verrommeling van erven en terreinen en behoud van beeldkwaliteit van bebouwing;

  • ad.

    het voorkomen en beschermen van mensen tegen infecties door het houden van landbouwhuisdieren;

  • ae.

    het behouden en herstellen van waardevolle bouwwerken en landschappelijke elementen;

  • af.

    het realiseren van een hoge architectonische kwaliteit van het openbaar gebied en van bebouwing.

Paragraaf 5.11.2 Specifieke regels voor activiteiten
Artikel 5.63 Algemeen

Locaties met de functie veehouderij zijn bedoeld voor de uitoefening van een veehouderij, de uitoefening van een agrarisch bedrijf en al dan niet bedrijfsmatige doeleinden, inclusief tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen en daarmee samenhangende activiteiten. Daaronder begrepen de volgende inherent bijbehorende en ondergeschikte voorzieningen en invullingen bij de functie:

  • a.

    tuinen, erven en terreinen;

  • b.

    water, zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen;

  • c.

    waterberging, -infiltratie en riolering;

  • d.

    allerlei vormen van beplanting en groen, zoals bomen, struiken en planten;

  • e.

    landschapselementen, zoals een houtwal of een bomenlaan;

  • f.

    verhardingen, (onverharde) paden, parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen;

  • g.

    extensief recreatief medegebruik

Artikel 5.64 Aanlegactiviteiten

Voor het aanleggen van werken en uitvoeren van werkzaamheden op een locatie met de functie veehouderij dient voldaan te worden aan:

Artikel 5.65 Bouwactiviteiten

Voor het bouwen op een locatie met de functie veehouderij dient voldaan te worden aan:

Artikel 5.66 Gebruiksactiviteiten

Voor het gebruiken van een locatie met de functie veehouderij dient voldaan te worden aan:

Afdeling 5.12 Water

Paragraaf 5.12.1 Algemeen
Artikel 5.67 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op locaties met de functie water.

Artikel 5.68 Doelen

Binnen locaties met de functie water gelden de volgende doelen:

  • a.

    het beschermen van een goed woon- en leefklimaat;

  • b.

    het waarborgen van de veiligheid;

  • c.

    het beschermen van de gezondheid;

  • d.

    het beschermen van het milieu; 

  • e.

    het duurzaam veiligstellen van de openbare drinkwatervoorziening;

  • f.

    het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden;

  • g.

    de natuurbescherming;

  • h.

    het aanpassen van de fysieke ruimte aan de gevolgen van klimaatverandering, waaronder wateroverlast en hittestress;

  • i.

    het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten;

  • j.

    het beheren van infrastructuur;

  • k.

    het beheren van watersystemen;

  • l.

    het beheren van geobiologische en geothermische systemen en ecosystemen;

  • m.

    het beschermen van en verbeteren van de kwaliteit van lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;

  • n.

    het beheren van natuurlijke hulpbronnen;

  • o.

    het beheren van natuurgebieden;

  • p.

    het realiseren van een gemeentelijk natuurnetwerk;

  • q.

    het bevorderen van een duurzame ontwikkeling;

  • r.

    het bereikbaar en toegankelijk maken van gebieden;

  • s.

    het doelmatig beheren van afvalstoffen;

  • t.

    het bevorderen van extensief recreatief medegebruik;

  • u.

    het beschermen en waar mogelijk vergroten van de openheid van het landschap;

  • v.

    het behouden en herstellen van waardevolle bouwwerken en landschappelijke elementen;

  • w.

    het vergroten van de natuurbeleving en recreatieve waarde, zonder afbreuk te doen aan natuurwaarden;

  • x.

    het behouden van een klimaatbestendig watersysteem.

Paragraaf 5.12.2 Specifieke regels voor activiteiten
Artikel 5.69 Algemeen

Locaties met de functie water zijn bedoeld voor waterhuishoudkundige doeleinden en voorzieningen ten behoeve van de aan- en afvoer van water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van water, waterberging en infiltratie. Daaronder begrepen de volgende inherent bijbehorende en ondergeschikte voorzieningen en invullingen bij de functie:

Artikel 5.70 Aanlegactiviteiten

Voor het aanleggen van werken en uitvoeren van werkzaamheden op een locatie met de functie water dient voldaan te worden aan:

  • a.

    paragraaf 6.3.1 algemene bepalingen aanlegactiviteiten;

  • b.

    subparagraaf 6.3.4.3 waterlopen, sloten en greppels graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren.

Artikel 5.71 Bouwactiviteiten

Voor het bouwen op een locatie met de functie water dient voldaan te worden aan:

Artikel 5.72 Gebruiksactiviteiten

Voor het gebruiken van een locatie met de functie water dient voldaan te worden aan:

Afdeling 5.13 Wonen

Paragraaf 5.13.1 Algemeen
Artikel 5.73 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op locaties met de functie wonen.

Artikel 5.74 Doelen

Binnen locaties met de functie wonen gelden de volgende doelen:

  • a.

    het beschermen van een goed woon- en leefklimaat;

  • b.

    het waarborgen van de veiligheid;

  • c.

    het beschermen van de gezondheid;

  • d.

    het beschermen van het milieu; 

  • e.

    het beschermen van landschappelijke en stedenbouwkundige waarden;

  • f.

    het behoud van cultureel erfgoed;

  • g.

    de natuurbescherming;

  • h.

    het tegengaan van klimaatverandering;

  • i.

    het aanpassen van de fysieke ruimte aan de gevolgen van klimaatverandering, waaronder wateroverlast en hittestress;

  • j.

    het waarborgen van een goede kwaliteit van bouwwerken;

  • k.

    het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten;

  • l.

    het beheren van watersystemen;

  • m.

    het beschermen van en verbeteren van de kwaliteit van lucht, bodem en de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen;

  • n.

    het gebruiken van bouwwerken;

  • o.

    het doelmatig gebruiken van energie en grondstoffen;

  • p.

    het waarborgen en versterken van een aantrekkelijk ruimtelijk-economisch vestigingsklimaat;

  • q.

    het bevorderen van een duurzame ontwikkeling;

  • r.

    het kunnen overschakelen van fossiele energie naar hernieuwbare energie;

  • s.

    het bieden van voldoende woonruimte;

  • t.

    het bereikbaar en toegankelijk maken van gebieden;

  • u.

    het voorkomen van leegstand van voormalige agrarische bebouwing;

  • v.

    het bevorderen van extensief recreatief medegebruik;

  • w.

    het tegengaan van verrommeling van erven en terreinen en behoud van beeldkwaliteit van bebouwing;

  • x.

    het voorkomen en beschermen van mensen tegen infecties door het houden van landbouwhuisdieren;

  • y.

    het behouden en herstellen van waardevolle bouwwerken en landschappelijke elementen;

  • z.

    het realiseren van een suburbaan woonmilieu in een groen-blauwe setting;

  • aa.

    het realiseren van een hoge architectonische kwaliteit van het openbaar gebied en van bebouwing;

  • ab.

    het realiseren van een fietsvriendelijk woongebied;

  • ac.

    het realiseren van een akoestisch aanvaardbaar woongebied;

  • ad.

    het realiseren van een woongebied met een aanvaardbaar geurniveau;

  • ae.

    het realiseren van een veilig woongebied;

  • af.

    het realiseren van een energieneutraal woongebied;

  • ag.

    het realiseren van een klimaatbestendig woongebied; en

  • ah.

    het realiseren van een speel- en beweegvriendelijk woongebied.

Paragraaf 5.13.2 Specifieke regels voor activiteiten
Artikel 5.75 Algemeen

Locaties met de functie wonen zijn bedoeld voor wonen en daarmee samenhangende activiteiten. Daaronder begrepen de volgende inherent bijbehorende en ondergeschikte voorzieningen en invullingen bij de functie:

  • a.

    tuinen, erven en terreinen;

  • b.

    water zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen;

  • c.

    waterberging, -infiltratie en riolering;

  • d.

    allerlei vormen van beplanting en groen, zoals bomen, struiken en planten;

  • e.

    landschapselementen, zoals een houtwal of een bomenlaan;

  • f.

    verhardingen, (onverharde) paden, parkeerplaatsen en parkeervoorzieningen;

  • g.

    extensief recreatief medegebruik.

Artikel 5.76 Aanlegactiviteiten

Voor het aanleggen van werken en uitvoeren van werkzaamheden op een locatie met de functie wonen dient voldaan te worden aan:

Artikel 5.77 Bouwactiviteiten

Voor het bouwen op een locatie met de functie wonen dient voldaan te worden aan:

Artikel 5.78 Gebruiksactiviteiten

Voor het gebruiken van een locatie met de functie wonen dient voldaan te worden aan:

Hoofdstuk 6 Activiteiten

Afdeling 6.1 Algemene bepalingen

Artikel 6.1 Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk is van toepassing op het verrichten van activiteiten.

Artikel 6.2 Normadressaat

Aan dit hoofdstuk wordt voldaan door degene die de activiteit verricht of laat verrichten, tenzij anders is bepaald. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.

Artikel 6.3 Uitsluiting niet benoemde activiteiten

Activiteiten die niet zijn benoemd in dit omgevingsplan zijn niet toegestaan.

Artikel 6.4 Eerbiedigende werking bestaande activiteiten
  • 1

    Bestaande activiteiten en functies, waaronder het feitelijk gebruik van gronden en bouwwerken die op het moment van inwerkingtreding van dit omgevingsplan rechtmatig worden uitgeoefend, worden gerespecteerd en kunnen worden voortgezet.

  • 2

    Onder bestaande activiteiten en functies, zoals een bestaand gebouwerf, bestaande bebouwing, een bestaande gebruiksactiviteit of een bestaande omvang, wordt verstaan:

    • a.

      datgeen wat het omgevingsplan op het moment van inwerkingtreding rechtstreeks toestaat, met inbegrip van datgene wat nadien wordt toegestaan op grond van een besluit van de gemeente als direct gevolg van een onherroepelijke uitspraak van een bestuursrechter; en

    • b.

      datgeen waarvan handhaving wegens strijdigheid niet meer mogelijk is.

Artikel 6.5 Maatwerkvoorschriften
  • 1

    Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld, of een vergunningsvoorschrift als bedoeld in artikel 4.5 van de wet kan aan een omgevingsvergunning als bedoeld in dit hoofdstuk worden verbonden, over de regels over activiteiten in dit hoofdstuk, tenzij anders is bepaald.

  • 2

    Met een maatwerkvoorschrift of vergunningvoorschrift kan worden afgeweken van de regels over activiteiten in dit hoofdstuk, tenzij anders is bepaald of hoofdstuk 5 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, danwel de instructieregels uit de provinciale omgevingsverordening zich daartegen verzetten.

  • 3

    Een maatwerkvoorschrift wordt niet gesteld als over dat onderwerp een voorschrift aan een omgevingsvergunning als bedoeld in dit hoofdstuk kan worden verbonden.

  • 4

    Het eerste lid en tweede lid gelden niet voor zover het stellen van maatwerkvoorschriften is uitgesloten in het Besluit activiteiten leefomgeving.

  • 5

    Bij het stellen van een maatwerkvoorschrift over de regels in dit hoofdstuk worden de doelen met het oog waarop de regels in de betreffende afdeling of paragraaf zijn gesteld, in acht genomen.

Artikel 6.6 Specifieke zorgplicht

Degene die een activiteit verricht als bedoeld in dit hoofdstuk en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de oogmerken, met het oog waarop de regels in de betreffende afdeling of paragraaf zijn gesteld, is verplicht:

  • a.

    alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;

  • b.

    voor zover deze niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en

  • c.

    als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten, voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.

Artikel 6.7 Algemene gegevens bij het verstrekken van gegevens en bescheiden

Als gegevens en bescheiden worden verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders, worden die ondertekend en voorzien van:

  • a.

    de aanduiding van de activiteit;

  • b.

    de naam en het adres van degene die de activiteit verricht;

  • c.

    het adres waarop de activiteit wordt verricht; en

  • d.

    de dagtekening.

Afdeling 6.2 Waarden bij activiteiten

Paragraaf 6.2.1 Bodemgevoelig gebouw bouwen, wijzigen of toevoegen

[Gereserveerd]

Paragraaf 6.2.2 Kwetsbaar gebouw of locatie aanleggen, bouwen, wijzigen of toevoegen
Artikel 6.8 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, bouwen, wijzigen of toevoegen van beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties binnen het:

Artikel 6.9 Aanwijzing verbod

Het is verboden zeer kwetsbare gebouwen te bouwen in het aandachtsgebied plaatsgebonden risicocontour.

Artikel 6.10 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning kwetsbare en/of beperkt kwetsbare gebouwen te bouwen of een beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties aan te leggen danwel toe te voegen binnen het aandachtsgebied plaatsgebonden risicocontour.

Artikel 6.11 Beoordelingsregels vergunningplicht

De omgevingsvergunning voor het aanleggen, bouwen, wijzigen of toevoegen van kwetsbare en/of beperkt kwetsbare gebouwen of locaties wordt alleen verleend als:

  • a.

    voldaan wordt aan de normen die gelden voor het plaatsgebonden risico;

  • b.

    de hoogte van het plaatsgebonden risico in verhouding staat tot het met het beperkt kwetsbare gebouw of locatie te dienen belang;

  • c.

    maatregelen zijn getroffen ter bescherming van personen in de gebouwen en op de locaties.

Artikel 6.12 Aanvraagvereisten vergunningplicht

Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanleggen, bouwen, wijzigen of toevoegen van kwetsbare gebouwen of locaties worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een verantwoording van het groepsrisico, waarbij ten minste wordt ingegaan op maatregelen die worden getroffen of die zijn overwogen ter bescherming van personen.

Paragraaf 6.2.3 Geluidsgevoelig gebouw of locatie aanleggen, bouwen, wijzigen of toevoegen
Artikel 6.13 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het aanleggen, bouwen, wijzigen of toevoegen van een geluidsgevoelig gebouw of geluidsgevoelige locatie binnen het:

Artikel 6.14 Waar waarden gelden

Standaardwaarden en grenswaarden voor geluid gelden:

  • a.

    op een geluidsgevoelig gebouw, anders dan een woonschip of woonwagen:

    • 1.

      als het gaat om een bestaand geluidsgevoelig gebouw: op de gevel; en

    • 2.

      als het gaat om een nieuw te bouwen geluidsgevoelig gebouw: op de locatie waar een gevel mag komen;

  • b.

    als het gaat om een woonschip of woonwagen: op de begrenzing van de locatie voor het plaatsen van een woonschip of woonwagen; en

  • c.

    als het gaat om een geluidsgevoelige ruimte: in de geluidsgevoelige ruimte.

Artikel 6.15 Aanwijzing verbod

Het is verboden binnen het geluidsaandachtsgebied weg 0-50 meter een geluidsgevoelig gebouw te bouwen of locatie op te richten.

Artikel 6.16 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een geluidsgevoelig gebouw of locatie aan te leggen, te bouwen of toe te voegen binnen het geluidsaandachtsgebied weg 50-100 meter en het aandachtsgebied industrielawaai.

Artikel 6.17 Beoordelingsregels vergunningplicht

De omgevingsvergunning voor het aanleggen, bouwen of toevoegen van een geluidsgevoelig gebouw of locatie wordt alleen verleend na schriftelijk advies te hebben ingewonnen bij de beheerder of deskundige partij.

Artikel 6.18 Aanvraagvereisten vergunningplicht

Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanleggen, bouwen, wijzigen of toevoegen van een geluidsgevoelig gebouw of locatie worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een akoestisch rapport waaruit de mate van geluidbelasting op het geluidsgevoelige gebouw of locatie blijkt;

  • b.

    indien nodig in verband met een overschrijding van de standaardwaarde, inzicht wordt gegeven in maatregelen die worden genomen met het oog op de bescherming van de gezondheid.

Paragraaf 6.2.4 Geurgevoelig gebouw bouwen, wijzigen of toevoegen

[Gereserveerd]

Afdeling 6.3 Aanlegactiviteiten

Paragraaf 6.3.1 Algemene bepalingen aanlegactiviteiten
Artikel 6.19 Toepassingsbereik
  • 1

    Deze afdeling is van toepassing op het aanleggen van werken en het verrichten van werkzaamheden.

  • 2

    Onverminderd afdeling 6.4 is deze afdeling onverkort van toepassing op de aangewezen activiteiten als die plaatsvinden in het kader van het realiseren van een bouwwerk.

Artikel 6.20 Algemene regels aanlegactiviteiten

Het aanleggen van werken en het verrichten van werkzaamheden als bedoeld in deze afdeling mogen worden uitgevoerd als de activiteiten:

  • a.

    van ondergeschikte betekenis zijn, dan wel behoren tot het normale onderhoud;

  • b.

    mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning; of

  • c.

    reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit regelonderdeel.

Artikel 6.21 Algemene aanvraagvereisten aanlegactiviteiten

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het aanleggen van werken en het verrichten van werkzaamheden worden gegevens en bescheiden verstrekt over:

  • a.

    de te gebruiken materialen;

  • b.

    de mate waarin sprake is van afvoer van grond naar een andere locatie; en

  • c.

    de aanwezigheid van obstakels die in de weg staan aan het verrichten van de activiteit.

Paragraaf 6.3.2 Werken en werkzaamheden - werkzaamheden met landschapselementen, (erf)beplanting, landschappelijke inpassing en water en waterhuishoudkundige voorzieningen
Subparagraaf 6.3.2.1 Landschappelijke inpassing aanleggen, in stand houden of verwijderen

Artikel 6.22 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het aanleggen, in stand houden of verwijderen van gebiedseigen (erf)beplanting ten behoeve van de landschappelijke inpassing van de omliggende functies, gebouwen en/of verhardingen binnen de locatie landschappelijke inpassing.

Artikel 6.23 Aanwijzing gebod

Binnen de locatie landschappelijke inpassing moet de gebiedseigen (erf)beplanting ten behoeve van de landschappelijke inpassing van de omliggende functies, gebouwen en/of verhardingen, overeenkomstig de landschappelijke inpassingsplannen zoals opgenomen in de onderstaande tabel, worden aangelegd binnen de aangegeven termijn en als dusdanig in stand gehouden.

Landschappelijke inpassing

 Locatieomschrijving

Bijlage bij de regeling 

 Uiterlijke uitvoeringsdatum

Berkeindje 5, 5A, 7, 7B, 9A en Vaarsehoefweg 31

Bijlage 1

 7 augustus 2026

Berkeindje 9

Bijlage 2

 7 augustus 2026

Boomen 13

Bijlage 3

 7 augustus 2026

Bulterweg 7

Bijlage 4

 7 augustus 2026

De Wertstraat 1

Bijlage 5

 7 augustus 2026

De Wertstraat 15

Bijlage 6

 7 augustus 2026

De Wertstraat 20

Bijlage 7

 7 augustus 2026

Hanekampweg 15 en 17

Bijlage 8

 7 augustus 2026

Heesterdijk 2 

Bijlage 9

 7 augustus 2026

Heesterdijk 8

Bijlage 10

 7 augustus 2026

Heesterdijk 11 

Bijlage 11

 7 augustus 2026

Heesterdijk 13

Bijlage 12 

 7 augustus 2026

Heesvenstraat 21-21A

Bijlage 13

 7 augustus 2026

Heieind 10 en 10A

Bijlage 14

 7 augustus 2026

Heieind 12

Bijlage 15

 7 augustus 2026

Heiveldsestraat 14

Bijlage 16

 7 augustus 2026

Heiveldsestraat 21

Bijlage 17

 7 augustus 2026

Hogeweg 54

Bijlage 18

 7 augustus 2026

Hoijserstraat 17

Bijlage 19

 7 augustus 2026

Hoijserstraat 19

Bijlage 20

 7 augustus 2026

Hoolstraat 6

Bijlage 21

 7 augustus 2026

Houtbroekdijk 6

Bijlage 22

 7 augustus 2026

Houtbroekdijk 18-18A-20

Bijlage 23

 7 augustus 2026

Houtbroekdijk 25

Bijlage 24

 7 augustus 2026

Houtbroekdijk 27

Bijlage 25

 7 augustus 2026

Houtbroekdijk 28

Bijlage 26 

 7 augustus 2026

Houtbroekdijk 29

Bijlage 27

 7 augustus 2026

Houtbroekdijk 30

Bijlage 28

 7 augustus 2026

Houtbroekdijk 32

Bijlage 29

 7 augustus 2026

Houtbroekstraat 6-8

Bijlage 30

 7 augustus 2026

Houtbroekstraat 9

Bijlage 31

 7 augustus 2026

Kouterstraat 7

Bijlage 32

 7 augustus 2026

Kouterstraat 11

Bijlage 33

 7 augustus 2026

Laan ten Boomen 29

Bijlage 34

 7 augustus 2026

Laan ten Boomen 30

Bijlage 35

 7 augustus 2026

Lieropsedijk 66

Bijlage 36

 7 augustus 2026

Lieropsedijk 68

Bijlage 37

 7 augustus 2026

Lierposedijk 70

Bijlage 38

 7 augustus 2026

Meervensedijk 8

Bijlage 39

 7 augustus 2026

Meervensedijk 9

Bijlage 40

 7 augustus 2026

Meervensedijk 15

Bijlage 41

 7 augustus 2026

Moorsel 1

Bijlage 42

 7 augustus 2026

Moorsel 3-3A

Bijlage 43

 7 augustus 2026

Moorsel 7

Bijlage 44

 7 augustus 2026

Otterdijk 8

Bijlage 45

 7 augustus 2026

Otterdijkseweg 1

Bijlage 46

 7 augustus 2026

Slievenstraat 36

Bijlage 47

 7 augustus 2026

Slievenstraat 44

Bijlage 48

 7 augustus 2026

Slievenstraat 46

Bijlage 49

 7 augustus 2026

Slievenstraat 52

Bijlage 50

 7 augustus 2026

Slievenstraat 64

Bijlage 51

 7 augustus 2026

Slievenstraat 68

Bijlage 52

 7 augustus 2026

Slievenstraat 70

Bijlage 53

 7 augustus 2026

Slievenstraat 72

Bijlage 54

 7 augustus 2026

Somerenseweg 40

Bijlage 55

 7 augustus 2026

Vaarsehoef 3-5

Bijlage 56

 7 augustus 2026

Vaarsehoefweg 31

Bijlage 57 

 7 augustus 2026 

Vaarsehoefweg 33-33Z

Bijlage 58

 7 augustus 2026

Varendonkweg 2

Bijlage 59

 7 augustus 2026

Varendonkweg 7

Bijlage 60 

 21 november 2026

Varendonkweg 14

Bijlage 61

 7 augustus 2026

Artikel 6.24 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning:

  • a.

    erfbeplanting, landschappelijke inpassing en voorzieningen ten behoeve van hydrologisch neutraal bouwen en/of gebruiken te verwijderen, overeenkomstig de landschappelijke inpassingsplannen zoals opgenomen in de tabel in artikel 6.23

  • b.

    (half)verhardingen aan te leggen.

Artikel 6.25 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod, bedoeld in artikel 6.24, geldt niet voor activiteiten die zijn toegestaan op grond van artikel 6.20.

Artikel 6.26 Beoordelingsregels vergunningplicht

De omgevingsvergunning voor het verwijderen voorzieningen en maatregelen die onderdeel uitmaken van de landschappelijk inpassing, danwel het aanleggen van (half)verharding wordt alleen verleend als:

  • a.

    het uitvoeren van deze werken en/of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk doet aan de waarden en de kwaliteiten van de desbetreffende gronden in zijn algemeenheid en specifiek zoals omschreven in het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2022 dat op 3 november 2022 door de raad is vastgesteld, of hierop volgende herzieningen;

  • b.

    de werken en/of werkzaamheden zijn opgenomen in een aangepast landschappelijk inpassingsplan dat kwalitatief en kwantitatief gelijk gesteld kan worden met het oorspronkelijke landschappelijk inpassingsplan, en als dusdanig is goedgekeurd door het bevoegd gezag; en

  • c.

    het aangepaste landschappelijk inpassingsplan als voorwaardelijke bepaling en instandhoudingsverplichting wordt opgenomen in de omgevingsvergunning.

Subparagraaf 6.3.2.2 Wadi en waterhuishoudkundige voorzieningen aanleggen, in stand houden of verwijderen

Artikel 6.27 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het aanleggen, in stand houden of verwijderen van een wadi en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van waterberging binnen de locatie water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Artikel 6.28 Aanwijzing gebod

Binnen de locatie water en waterhuishoudkundige voorzieningen moeten de waterinfiltratievoorziening (wadi) en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van waterberging worden aangelegd en als dusdanig in stand worden gehouden.

Artikel 6.29 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning wadi's en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van waterberging te verwijderen.

Artikel 6.30 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod, bedoeld in artikel 6.29, geldt niet voor activiteiten die zijn toegestaan op grond van artikel 6.20.

Artikel 6.31 Beoordelingsregels vergunningplicht

De omgevingsvergunning voor het verwijderen van wadi's en waterhuishoudkundige voorzieningen wordt alleen verleend als is aangetoond dat het watersysteem niet onevenredig wordt geschaad.

Subparagraaf 6.3.2.3 Landschapselementen verwijderen

Artikel 6.32 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het verwijderen van landschapselementen binnen:

Artikel 6.33 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning landschapselementen te verwijderen.

Artikel 6.34 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod, bedoeld in artikel 6.33, geldt niet voor activiteiten die zijn toegestaan op grond van artikel 6.20.

Artikel 6.35 Beoordelingsregels vergunningplicht

De omgevingsvergunning voor het verwijderen van landschapselementen wordt alleen verleend als het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden:

  • a.

    verband houden met de doeleinden, die aan de gronden zijn toegekend; 

  • b.

    geen onevenredige afbreuk doet aan de waarden en de kwaliteiten van de desbetreffende gronden en de mogelijkheden voor herstel van deze waarden en kwaliteiten niet onevenredig verkleind; en

  • c.

    is geborgd dat er landschapselementen met eenzelfde oppervlakte worden terug geplant, ter vervanging van de te verwijderen elementen binnen de 'primaire groenstructuur'.

Subparagraaf 6.3.2.4 Gewassen en beplanting verwijderen

Artikel 6.36 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het verwijderen van gewassen en beplanting, anders dan landschapselementen, binnen het Natuur Netwerk Brabant.

Artikel 6.37 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning gewassen en beplanting te verwijderen.

Artikel 6.38 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod, bedoeld in artikel 6.37, geldt niet voor activiteiten die zijn toegestaan op grond van artikel 6.20.

Artikel 6.39 Beoordelingsregels vergunningplicht

Een omgevingsvergunning voor het verwijderen van gewassen en planting wordt alleen verleend als het uitvoeren van deze werken en/of werkzaamheden geen onevenredige afbreuk doet aan de waarden en de kwaliteiten van het Natuur Netwerk Brabant.

Subparagraaf 6.3.2.5 Diepwortelende beplanting aanbrengen

Artikel 6.41 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning diepwortelende beplanting aan te brengen.

Artikel 6.42 Uitzondering vergunningplicht

Artikel 6.43 Beoordelingsregels vergunningplicht

De omgevingsvergunning voor het aanbrengen van diepwortelende beplanting wordt alleen verleend als het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden:

  • a.

    verband houden met de doeleinden, die aan de gronden zijn toegekend;

  • b.

    geen onevenredige afbreuk doet aan de waarden en de kwaliteiten van de desbetreffende gronden en de mogelijkheden voor herstel van deze waarden en kwaliteiten niet onevenredig verkleind; en/of

  • c.

    niet strijdig zijn met de belangen, met name de continuïteit en de veiligheid van de leiding.

Artikel 6.44 Advisering

Bevoegd gezag vraagt advies bij de beheerder of deskundige partij en betrekt dit advies bij het besluit op de aanvraag omgevingsvergunning.

Subparagraaf 6.3.2.6 Bomen en andere opgaande beplanting vellen of rooien

Artikel 6.45 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het vellen of rooien van bomen en andere opgaande beplanting binnen:

Artikel 6.46 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning bomen en andere opgaande beplanting te vellen of rooien.

Artikel 6.47 Uitzondering vergunningplicht

Artikel 6.48 Beoordelingsregels vergunningplicht

De omgevingsvergunning voor het vellen of rooien van bomen en andere opgaande beplanting wordt alleen verleend als het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden:

  • a.

    verband houden met de doeleinden, die aan de gronden zijn toegekend; en

  • b.

    geen onevenredige afbreuk doet aan de waarden en de kwaliteiten van de desbetreffende gronden en de mogelijkheden voor herstel van deze waarden en kwaliteiten niet onevenredig verkleind.

Artikel 6.49 Advisering

Bevoegd gezag vraagt advies bij de beheerder of deskundige partij en betrekt dit advies bij het besluit op de aanvraag omgevingsvergunning.

Subparagraaf 6.3.2.7 Houtopstanden en hoogopgaande beplanting aanbrengen

Artikel 6.50 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op aanbrengen van houtopstanden en beplanting binnen:

Artikel 6.51 Aanwijzing verbod

Binnen het aandachtsgebied radarzone is het verboden om houtopstanden of beplanting aan te brengen hoger dan 45 meter boven NAP.

Artikel 6.52 Aanwijzijng vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning hoogopgaande beplanting aan te brengen binnen beperkingengebied buisleiding - gas.

Artikel 6.53 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod, bedoeld in artikel 6.52, geldt niet voor activiteiten die zijn toegestaan op grond van artikel 6.20.

Artikel 6.54 Beoordelingsregels vergunningplicht

De omgevingsvergunning voor het aanbrengen van houtopstanden en hoogopgaande beplanting wordt alleen verleend als het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden:

  • a.

    verband houden met de doeleinden, die aan de gronden zijn toegekend;

  • b.

    geen onevenredige afbreuk doet aan de waarden en de kwaliteiten van de desbetreffende gronden en de mogelijkheden voor herstel van deze waarden en kwaliteiten niet onevenredig verkleind; en

  • c.

    niet strijdig zijn met de belangen, met name de continuïteit en de veiligheid van de leiding.

Artikel 6.55 Advisering

Bevoegd gezag vraagt advies bij de beheerder of deskundige partij en betrekt dit advies bij het besluit op de aanvraag omgevingsvergunning.

Paragraaf 6.3.3 Werken en werkzaamheden - aanleggen en veranderen van wegen, paden en verhardingen
Subparagraaf 6.3.3.1 Oppervlakteverhardingen aanleggen

Artikel 6.56 Toepassingsbereik

  • 1

    Deze subparagraaf is van toepassing op het aanleggen van oppervlakteverhardingen in buitengebied DG5.

  • 2

    Deze subparagraaf is niet van toepassing op het verharden van onverharde wegen als bedoeld in subparagraaf 6.3.3.2.

Artikel 6.57 Algemene aanlegregels

Bij het aanleggen van oppervlakteverhardingen wordt voldaan aan de volgende regels:

  • a.

    het aanleggen van oppervlakteverharding houdt verband met het gebruik van locaties en gronden;

  • b.

    indien sprake is van een toename aan verhard oppervlakte vindt in alle gevallen en toets plaats aan de eis dat er sprake moet zijn van hydrologisch neutraal ontwikkelen conform het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) en diens rechtopvolger;

  • c.

    regenwater dient op eigen terrein te worden opgevangen en verwerkt;

  • d.

    uitgangspunt voor 'omgaan met afstromend hemelwater' is de voorkeursvolgorde: hergebruik - vasthouden - bergen - afvoeren;

  • e.

    binnen het aandachtsgebied behoud en herstel watersystemen is het aanleggen van oppervlakteverhardingen alleen mogelijk als deze de verwezenlijking, het behoud en het beheer van de watersystemen niet minder geschikt maken;

  • f.

    binnen de ecologische verbindingszone is het aanleggen van oppervlakteverhardingen alleen toegestaan als deze de verwezenlijking, het behoud en het beheer van een ecologische verbindingszone niet minder geschikt maken;

  • g.

    binnen het cultuurhistorisch waardevol gebied is het aanleggen van oppervlakteverhardingen alleen toegestaan als deze het behoud, het herstel en de duurzame ontwikkeling van de aanwezige cultuurhistorische waarden niet minder geschikt maken.

Artikel 6.58 Aanwijzing vergunningplicht

Artikel 6.59 Uitzondering vergunningplicht

Artikel 6.60 Beoordelingsregels vergunningplicht

  • 1

    De omgevingsvergunning voor het aanleggen van oppervlakteverhardingen, als bedoeld in lid 1, wordt alleen verleend als het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden:

    • a.

      verband houden met de doeleinden, die aan de gronden zijn toegekend;

    • b.

      hydrologisch neutraal worden uitgevoerd conform het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) en diens rechtopvolger;

    • c.

      niet leiden tot een oneigenlijke vergroting van enig aangrenzend gebouwerf;

    • d.

      niet leiden tot meerdere afzonderlijk vergunde verhardingen per aaneengesloten perceel;

    • e.

      geen onevenredig afbreuk doet aan de waarden en kwaliteiten van de desbetreffende gronden en de mogelijkheden voor herstel van deze waarden en kwaliteiten niet onevenredig worden verkleind; en/of

    • f.

      niet strijdig zijn met de belangen, met name de continuïteit en de veiligheid van de leiding.

  • 2

    De omgevingsvergunning voor het aanleggen van oppervlakteverhardingen, als bedoeld in lid 2, wordt alleen verleend als het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden:

    • a.

      verband houden met de agrarische doeleinden, die aan de gronden zijn toegekend;

    • b.

      hydrologisch neutraal worden uitgevoerd conform het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) en diens rechtopvolger;

    • c.

      niet leiden tot een oneigenlijke vergroting van enig aangrenzend gebouwerf;

    • d.

      niet resulteren in een oppervlakteverharding voor veepaden groter dan 400 mop een kavel grenzend aan locaties met de functie agrarisch bedrijf;

    • e.

      niet resulteren in een overige verhardingen groter dan 200 m2; en

    • f.

      niet leiden tot meerdere afzonderlijk vergunde verhardingen per aaneengesloten perceel.

Artikel 6.61 Advisering

Bevoegd gezag vraagt advies bij het betrokken waterschap en betrekt dit advies bij het besluit op de aanvraag omgevingsvergunning.

Subparagraaf 6.3.3.2 Onverharde wegen verharden

Artikel 6.62 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het verharden van onverharde wegen binnen de locatie onverharde weg.

Artikel 6.63 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning onverharde wegen te verharden.

Artikel 6.64 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod, bedoeld in artikel 6.63, geldt niet voor activiteiten die zijn toegestaan op grond van artikel 6.20.

Artikel 6.65 Beoordelingsregels vergunningplicht

De omgevingsvergunning voor het verharden van onverharde wegen wordt alleen als het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden:

  • a.

    verband houden met de doeleinden, die aan de gronden zijn toegekend; en

  • b.

    geen onevenredige afbreuk doet aan de waarden en de kwaliteiten van de desbetreffende gronden.

Artikel 6.66 Advisering

Bevoegd gezag vraagt advies bij de beheerder of deskundige partij en betrekt dit advies bij het besluit op de aanvraag omgevingsvergunning.

Paragraaf 6.3.4 Werken en werkzaamheden - grondroeractiviteiten
Subparagraaf 6.3.4.1 Verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem

Artikel 6.67 Toepassingsbereik

Deze subparagaaf is van toepassing op het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem, daaronder tevens begrepen het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging, binnen:

Artikel 6.68 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de bodem te verlagen, vergraven, op te hogen of egaliseren.

Artikel 6.69 Uitzondering vergunningplicht

Artikel 6.70 Beoordelingsregels vergunningplicht

De omgevingsvergunning voor het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem wordt alleen verleend als het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden:

  • a.

    verband houden met de doeleinden, die aan de gronden zijn toegekend;

  • b.

    geen onevenredige afbreuk doet aan de waarden en de kwaliteiten van de desbetreffende gronden en de mogelijkheden voor herstel van deze waarden en kwaliteiten niet onevenredig verkleind; en/of

  • c.

    niet strijdig zijn met de belangen, met name de continuïteit en de veiligheid van de leiding.

Artikel 6.71 Advisering

Bevoegd gezag vraagt advies bij het waterschap, de beheerder of deskundige partij en betrekt dit advies bij het besluit op de aanvraag omgevingsvergunning.

Subparagraaf 6.3.4.2 Diepploegen, diepwoelen en/of uitvoeren van andere ingrepen in de bodem

Artikel 6.72 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het diepploegen, diepwoelen en/of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem, daaronder begrepen de aanleg van (buis)leidingen, binnen:

Artikel 6.73 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de bodem te diepploegen, te diepwoelen of andere ingrepen in de bodem uit te voeren.

Artikel 6.74 Uitzondering vergunningplicht

Artikel 6.75 Beoordelingsregels vergunningplicht

De omgevingsvergunning voor het diepploegen, diepwoelen of het uitvoeren van andere ingrepen in de bodem wordt alleen verleend als het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden:

  • a.

    verband houden met de doeleinden, die aan de gronden zijn toegekend;

  • b.

    geen onevenredige afbreuk doet aan de waarden en de kwaliteiten van de desbetreffende gronden en de mogelijkheden voor herstel van deze waarden en kwaliteiten niet onevenredig verkleind; en/of

  • c.

    niet strijdig zijn met de belangen, met name de continuïteit en de veiligheid van de leiding.

Artikel 6.76 Advisering

Bevoegd gezag vraagt advies bij de beheerder of deskundige partij en betrekt dit advies bij het besluit op de aanvraag omgevingsvergunning.

Subparagraaf 6.3.4.3 Waterlopen, sloten en greppels graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren

Artikel 6.77 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels binnen:

Artikel 6.78 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning waterlopen, sloten en greppels te graven, te dempen dan wel te verdiepen, te vergraven of anderszins te herprofileren.

Artikel 6.79 Uitzondering vergunningplicht

Artikel 6.80 Beoordelingsregels vergunningplicht

De omgevingsvergunning voor het graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels wordt alleen verleend als het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden:

  • a.

    verband houden met de doeleinden, die aan de gronden zijn toegekend;

  • b.

    geen onevenredige afbreuk doet aan de waarden en de kwaliteiten van de desbetreffende gronden en de mogelijkheden voor herstel van deze waarden en kwaliteiten niet onevenredig verkleind; en/of

  • c.

    niet strijdig zijn met de belangen, met name de continuïteit en de veiligheid van de leiding.

Artikel 6.81 Advisering

Bevoegd gezag vraagt advies bij het waterschap, de beheerder of deskundige partij en betrekt dit advies bij het besluit op de aanvraag omgevingsvergunning.

Subparagraaf 6.3.4.4 Riolering, kabels, leidingen en drainage aanbrengen

Artikel 6.82 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage binnen:

Artikel 6.83 Algemene aanlegregels

Op locaties met de functie openbaar gebied mogen (ondergrondse) kabels en leidingen en rioleringen ten behoeve van voorziening van openbaar nut worden aangelegd, tenzij de activiteit wordt uitgevoerd binnen:

Artikel 6.84 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning rioleringen, kabels, leidingen en drainage aan te brengen binnen:

Artikel 6.85 Uitzondering vergunningplicht

Artikel 6.86 Beoordelingsregels vergunningplicht

De omgevingsvergunning voor het aanbrengen van riolering, kabels, leidingen en drainage wordt alleen verleend als het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden:

  • a.

    verband houden met de doeleinden, die aan de gronden zijn toegekend;

  • b.

    geen onevenredige afbreuk doet aan de waarden en de kwaliteiten van de desbetreffende gronden en de mogelijkheden voor herstel van deze waarden en kwaliteiten niet onevenredig verkleind; en/of 

  • c.

    niet strijdig zijn met de belangen, met name de continuïteit en de veiligheid van de leiding.

Artikel 6.87 Advisering

Bevoegd gezag vraagt advies bij de beheerder of deskundige partij en betrekt dit advies bij het besluit op de aanvraag omgevingsvergunning.

Subparagraaf 6.3.4.5 Verlagen van de grondwaterstand

Artikel 6.88 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het verlagen van de grondwaterstand, anders dan door middel van het graven van sloten of het toepassen van drainagemiddelen, binnen aandachtsgebied waterhuishouding

Artikel 6.89 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de grondwaterstand te verlagen.

Artikel 6.90 Uitzonering vergunningplicht

Het verbod, bedoeld in artikel 6.89 geldt niet voor activiteiten die zijn toegestaan op grond van artikel 6.20.

Artikel 6.91 Beoordelingsregels vergunningplicht

De omgevingsvergunning voor verlagen van de grondwatersand wordt alleen verleend als het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden:

  • a.

    verband houden met de doeleinden, die aan de gronden zijn toegekend;

  • b.

    geen onevenredige afbreuk doet aan de waarden en de kwaliteiten van de desbetreffende gronden en de mogelijkheden voor herstel van deze waarden en kwaliteiten niet onevenredig verkleind.

Artikel 6.92 Advisering

Bevoegd gezag vraagt advies bij het waterschap of deskundige partij en betrekt dit advies bij het besluit op de aanvraag omgevingsvergunning.

Subparagraaf 6.3.4.6 Heiwerkzaamheden uitvoeren of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem

Artikel 6.93 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem binnen:

Artikel 6.94 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning heiwerkzaamheden uit te voeren of objecten op een andere wijze in te drijven.

Artikel 6.95 Uitzondering vergunningplicht

Artikel 6.96 Beoordelingsregels vergunningplicht

De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem wordt alleen verleend als het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden:

  • a.

    verband houden met de doeleinden, die aan de gronden zijn toegekend;

  • b.

    geen onevenredige afbreuk doet aan de waarden en de kwaliteiten van de desbetreffende gronden en de mogelijkheden voor herstel van deze waarden en kwaliteiten niet onevenredig verkleind; en/of

  • c.

    niet strijdig zijn met de belangen, met name de continuïteit en de veiligheid van de leiding.

Artikel 6.97 Advisering

Bevoegd gezag vraagt advies bij de beheerder of deskundige partij en betrekt dit advies bij het besluit op de aanvraag omgevingsvergunning.

Subparagraaf 6.3.4.7 Onroerende objecten plaatsen

Artikel 6.98 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het plaatsen van onroerende objecten, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair op locaties met de functie openbaar gebied of beperkingengebied buisleiding - gas.

Artikel 6.99 Algemene aanlegregels

Op locaties met de functie openbaar gebied mogen onroerende objecten, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair worden geplaatst, tenzij de activiteit wordt uitgevoerd binnen het beperkingengebied buisleiding - gas.

Artikel 6.100 Aanwijzing vergunningplicht

Binnen beperkingengebied buisleiding - gas is het verboden zonder omgevingsvergunning onroerende objecten te plaatsen.

Artikel 6.101 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod, bedoeld in artikel 6.100 geldt niet voor activiteiten die zijn toegestaan op grond van artikel 6.20.

Artikel 6.102 Beoordelingsregels vergunningplicht

De omgevingsvergunning voor het plaatsen van onroerende objecten wordt alleen verleend als het uitvoeren van de werken en/of werkzaamheden:

  • a.

    verband houden met de doeleinden, die aan de gronden zijn toegekend; 

  • b.

    geen onevenredige afbreuk doet aan de waarden en de kwaliteiten van de desbetreffende gronden en de mogelijkheden voor herstel van deze waarden en kwaliteiten niet onevenredig verkleind; en/of

  • c.

    niet strijdig zijn met de belangen, met name de continuïteit en de veiligheid van de leiding.

Artikel 6.103 Advisering

Bevoegd gezag vraagt schriftelijk advies bij de leidingbeheerder en betrekt dit advies bij het besluit op de aanvraag omgevingsvergunning. Het advies betreft de belangen in verband met de veilige ligging van de leiding en het voorkomen van schade aan de leiding.

Afdeling 6.4 Bouwactiviteiten

Paragraaf 6.4.1 Algemene bepalingen bouwactiviteiten
Artikel 6.104 Toepassingsbereik

Deze afdeling gaat over het bouwen van gebouwen, voorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 6.105 Meetbepalingen

Voor de toepassing van de regels in deze afdeling wordt op de volgende wijze gemeten:

  • a.

    goothoogte: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

  • b.

    bouwhoogte: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

  • c.

    dakhelling: langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

  • d.

    oppervlakte: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

  • e.

    inhoud: tussen de bovenzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. Kelders worden niet meegeteld bij de inhoud van een bouwwerk;

  • f.

    straatpeil voor bouwwerken en gebouwen waarvan de toegang onmiddellijk grenst aan de weg: de hoogte van de weg ter plaatse van deze toegang;

  • g.

    straatpeil in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld.

Artikel 6.106 Bouwen ten behoeve van gebruiksactiviteiten

Het bouwen van gebouwen, voorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde is alleen toegestaan als de gebruiksactiviteit waarvoor wordt gebouwd ter plaatse is toegestaan op grond van afdeling 6.5.

Artikel 6.107 Bestaande afwijkende maten en hoeveelheden
  • 1

    Indien voor bestaande, legaal opgerichte bouwwerken geen omgevingsnorm is opgenomen en de maatvoering van het bouwwerk afwijkt van het bepaalde in deze afdeling, dan mogen de bestaande maten en hoeveelheden als maximaal danwel minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

  • 2

    Indien afstandsmaten tot de grens van het gebouwerf en/of de (as van de) openbare weg tot bestaande bouwwerken en/of de bouw- en/of goothoogten van bestaande, legaal opgerichte bouwwerken, die niet voldoen en meer respectievelijk minder bedragen dan in ingevolge deze afdeling bepaald is, dan mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal danwel minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

  • 3

    In het geval van volledige sloop en (her-)bouw van bouwwerken, zowel gebouwen als bouwwerken, geen gebouwen zijnde, is het bepaalde artikel 6.107, tweede lid alleen van toepassing indien de (her-)bouw geschiedt op exact dezelfde plaats en met inachtneming van geldende bouw- en goothoogten, danwel een minder afwijkende bouw- en goothoogte.

Artikel 6.108 Algemene aanvraagvereisten ruimtelijke bouwactiviteiten

Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    de plattegronden van alle verdiepingen en een doorsnedetekening voor de nieuwe situatie en, voor zover daarvan sprake is, de bestaande situatie;

  • b.

    het beoogde gebruik van het bouwwerk en de bijbehorende gronden; 

  • c.

    een opgave van de bruto inhoud in m3 en de bruto vloeroppervlakte in m2;

  • d.

    een situatietekening van de bestaande toestanden en een situatietekening van de nieuwe toestand met daarop de afmetingen van het perceel, het bebouwd oppervlak en de situering van het bouwwerk ten opzichte van de perceelsgrenzen aan de wegzijde;

  • e.

    de hoogte van het bouwwerk ten opzichte van het straatpeil en het aantal bouwlagen; en

  • f.

    de inrichting van parkeervoorzieningen op eigen terrein.

Artikel 6.109 Algemene beoordelingsregels ruimtelijke bouwactiviteiten

Een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit wordt alleen verleend als:

  • a.

    het aangevraagde bouwwerk een bijdrage levert aan het verbeteren van de stedenbouwkundige structuur;

  • b.

    landschappelijke en cultuurhistorische waarden niet onevenredig wordt aangetast;

  • c.

    de maatvoering van het aangevraagde bouwwerk naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders aansluit op de maatvoering van omliggende bebouwing;

  • d.

    het aangevraagde bouwwerk hydrologisch neutraal wordt uitgevoerd;

  • e.

    de bouw- en gebruiksmogelijkheden van omliggende gebouwen en locaties niet onevenredig worden aangetast; en

  • f.

    het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, bijdraagt aan het verbeteren van de omgevingskwaliteit.

Artikel 6.110 Specifieke zorgplicht beschermen omgeving bij bouwactiviteiten
  • 1

    Degene die bouwactiviteiten verricht of weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat de bouwactiviteiten kunnen leiden tot beschadiging of belemmering van wegen, van in de weg gelegen werken en van andere roerende of onroerende zaken op een aangrenzend perceel of op een aan het bouwterrein grenzende openbare weg, openbaar water of openbaar groen, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die beschadigingen of belemmering te voorkomen of niet te laten voortduren.

  • 2

    Degene die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn handelen of nalaten in, op of aan een bouwwerk overlast of hinder veroorzaakt of kan veroorzaken voor de omgeving, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die overlast of hinder te voorkomen of niet te laten voortduren. Het gaat daarbij in elk geval om overlast of hinder door:

    • a.

      het op hinderlijke wijze verspreiden van rook, roet, walm, stof, stank, vocht of irriterend materiaal;

    • b.

      het veroorzaken van overlast door geluid, trillingen, dieren of verontreiniging;

    • c.

      het nalaten van het normale onderhoud waardoor het bouwwerk zich niet in een zindelijke staat bevindt.

Artikel 6.111 Verboden bouwactiviteiten
  • 1

    Het is verboden bouwactiviteiten als bedoeld in artikel 2.29 van het Besluit bouwwerken leefomgeving te verrichten, die niet voldoen aan de eisen in dat artikel.

  • 2

    Binnen de locatie bebouwingsvrije zone is het verboden gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde te bouwen. Daaronder tevens begrepen het vergunningvrij bouwen als bepaald in artikel 22.27 en artikel 22.36.

  • 3

    Binnen het geluidsaandachtsgebied weg 0-50 meter is het verboden bebouwing op te richten.

  • 4

    Binnen het aandachtsgebied radarzone is het verboden om enig bouwwerk te bouwen hoger dan 45 meter boven NAP.

  • 5

    Op locaties met de functie water is het is het verboden gebouwen te bouwen. Het verbod geldt niet binnen de locatie vaarweg.

  • 6

    Binnen het beperkingengebied waterkering is het verboden gebouwen te bouwen.

  • 7

    Binnen het Natuur Netwerk Brabant is het verboden nieuwe bouwactiviteiten toe te staan, anders dan het oprichten van kleinschalige bebouwing en bouwwerken ten behoeve van de natuurfunctie of het recreatieve medegebruik als bedoeld in artikel 6.112, eerste lid.

Artikel 6.112 Algemene regels bouwactiviteiten
  • 1

    Op locaties met de functie water is het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde alleen mogelijk als:

    • a.

      gebouwd wordt ten dienste van de waterhuishoudkundige doeleinden, het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van landschappelijke en natuurlijke waarden, alsmede natuurvriendelijke oevers, en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van water, waterberging en infiltratie; en

    • b.

      de bouwhoogte niet hoger is dan 8 meter.

  • 2

    Binnen het aandachtsgebied behoud en herstel watersystemen is het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten enig gebouwerf alleen mogelijk als deze bouwwerken de verwezenlijk, het behoud en het beheer van de watersystemen niet minder geschikt maakt.

  • 3

    Binnen het cultuurhistorisch waardevol gebied is het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde buiten enig gebouwerf alleen mogelijk als deze bouwwerken het behoud, het herstel of de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden niet minder geschikt maken.

  • 4

    Binnen het Natuur Netwerk Brabant is het oprichten van kleinschalige bebouwing en bouwwerken ten behoeve van de natuurfunctie of het recreatieve medegebruik alleen mogelijk als:

    • a.

      het oprichten van kleinschalige bebouwing en bouwwerken geen aantasting geeft van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant; en

    • b.

      eventuele (tijdelijke) verstoring van verstoring van de ecologische waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant wordt gecompenseerd.

  • 5

    Binnen het ecologische waardevol gebied is het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde alleen mogelijk als:

    • a.

      de bouwwerken noodzakelijk zijn voor de instandhouding, versterking en ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke, cultuurhistorische en archeologische waarden; 

    • b.

      gebouwd wordt ten dienste van de in paragraaf 4.3.12.6 omschreven doelen;

    • c.

      de bouwhoogte van terreinafscheidingen niet hoger is dan 2 meter;

    • d.

      de bouwhoogte van bouwwerken, niet zijnde terreinafscheidingen, niet hoger is dan 3 meter; en

    • e.

      de oppervlakte van bouwwerken, niet zijnde terreinafscheidingen, maximaal 10 m2 bedraagt.

Artikel 6.113 Aanwijzing vergunningplicht bouwactiviteiten
Artikel 6.114 Uitzondering vergunningplicht bouwactiviteiten
  • 1

    Het verbod, bedoeld in artikel 6.113, eerste lid geldt niet voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde als:

    • a.

      de bouwwerken noodzakelijk zijn voor de aanleg en instandhouding van de betreffende aardgasleiding;

    • b.

      de bouwwerken van geringe omvang zijn; en

    • c.

      de bouwhoogte niet hoger is dan 3 meter.

  • 2

    Het verbod, bedoeld in artikel 6.113, tweede lid geldt niet voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde als:

    • a.

      de bouwwerken noodzakelijk zijn voor de aanleg en instandhouding van de ondergrondse rioolwatertransportleiding; en

    • b.

      de bouwhoogte niet hoger is dan 3 meter.

  • 3

    Het verbod, bedoeld in artikel 6.113, derde lid geldt niet voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde als:

    • a.

      gebouwd wordt ten dienste van dijken, kaden en voorzieningen ten behoeve van de waterkering; 

    • b.

      de bouwhoogte niet hoger is dan 2 meter.

  • 4

    Het verbod, bedoeld in  artikel 6.113, vijfde lid geldt niet voor het bouwen van de met de vaarweg verband houdende bouwwerken.

  • 5

    Het verbod, bedoeld in artikel 6.113, zevende lid geldt niet voor bouwactiviteiten die:

Artikel 6.115 Beoordelingsregels vergunningplicht bouwactiviteiten
  • 1

    De omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 6.113, eerste lid, wordt alleen verleend als:

    • a.

      het doelmatig functioneren en de continuïteit van de betreffende leiding niet wordt aangetast; en

    • b.

      geen kwetsbare gebouwen worden gebouwd.

  • 2

    De omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 6.113, tweede lid, wordt alleen verleend als:

    • a.

      het behoud van een veilige ligging en de continuïteit van de rioolwatertransportleiding wordt gewaarborgd.

  • 3

    De omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 6.113, derde lid, wordt alleen verleend als:

    • a.

      het doelmatig functioneren en de continuïteit van de dijken, kaden en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering niet wordt aangetast.

  • 4

    De omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 6.113, vierde lid wordt alleen verleend als: 

    • a.

      de belangen van de watergang niet worden geschaad.

  • 5

    De omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 6.113, vijfde lid wordt alleen verleend als: 

    • a.

      de belangen van de vaarweg niet worden geschaad; en

    • b.

      schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken beheerde van de vaarweg.

  • 6

    De omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 6.113, zesde lid, wordt alleen verleend als:

  • 7

    De omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 6.113, zevende lid, wordt alleen verleend als:

    • a.

      met een archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteit niet onevenredig (kunnen) worden verstoord;

    • b.

      een onderzoek als bedoeld onder a is niet noodzakelijk als de archeologische waarden van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Hieronder worden onder meer verleende vergunningen en/of andere feitelijke gegevens verstaan, waaruit kan worden afgeleid dat de bodem ter plaatse dermate is geroerd dat het alleszins aannemelijk is dat er geen sprake meer is van archeologische waarden die door de voorgenomen activiteiten kunnen worden verstoord.

  • 8

    De omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 6.113, achtste lid wordt alleen verleend als:

    • a.

      schriftelijk advies is ingewonnen bij de wegbeheerder.

  • 9

    De omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 6.113, negende lid, wordt alleen verleend als:

    • a.

      geen onevenredige aantasting ontstaan van de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarden en/of de ruimtelijke structuur.

  • 10

    De omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 6.113, tiende lid, wordt alleen verleend als:

    • a.

      is aangetoond dat de bebouwing niet leidt tot een vermindering of verslechtering van het waterbergend vermogen van het gebied en een effectieve werking van het waterbergingsgebied behouden blijft dan wel wordt verbeterd.

Artikel 6.116 Advisering vergunningplicht bouwactiviteiten
  • 1

    Bevoegd gezag vraagt advies bij de leidingbeheerder en betrekt dit advies bij het besluit op de aanvraag omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.113, eerste lid.

  • 2

    Bevoegd gezag vraagt advies bij de leidingbeheerder en betrekt dit advies bij het besluit op de aanvraag omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.113, tweede lid.

  • 3

    Bevoegd gezag vraagt advies bij de beheerder van de waterkering en betrekt dit advies bij het besluit op de aanvraag omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.113, derde lid.

  • 4

    Bevoegd gezag vraagt advies bij het waterschap en/of de beheerder van de watergang en betrekt dit advies bij het besluit op de aanvraag omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.113, vierde lid.

  • 5

    Bevoegd gezag vraagt advies bij de beheerder van de vaarweg en betrekt dit advies bij het besluit op de aanvraag omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.113, vijfde lid.

  • 6

    Bevoegd gezag vraagt advies bij een terzake deskundige instantie, zoals Stichting Monumentenhuis Brabant, en betrekt dit advies bij het besluit op de aanvraag omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.113, zesde lid.

  • 7

    Bevoegd gezag vraagt advies bij een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg en betrekt dit advies bij het besluit op de aanvraag omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.113, zevende lid.

  • 8

    Bevoegd gezag vraagt advies bij de wegbeheerder en betrekt dit advies bij het besluit op de aanvraag omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.113, achtste lid.

  • 9

    Bevoegd gezag vraagt advies bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg en de gemeentelijke monumentencommissie en betrekt dit advies bij het besluit op de aanvraag omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.113, negende lid.

  • 10

    Bevoegd gezag vraagt advies bij het waterschap en betrekt dit advies bij het besluit op de aanvraag omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.113, tiende lid.

Artikel 6.117 Maatwerkvoorschriften vergunningplicht bouwactiviteiten
  • 1

    Het bevoegd gezag kan met het oog op het beschermen van de archeologische waarden in de bodem, een maatwerkvoorschrift verbinden aan de omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 6.113, zevende lid, als zij van oordeel is dat de aanwezige archeologische waarden door de bouwactiviteiten aangetast (kunnen) worden. Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:

    • a.

      de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden; 

    • b.

      de verplichting tot het doen van archeologische opgravingen; of

    • c.

      de verplichting om de bouwactiviteiten die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

  • 2

    Het bevoegd gezag kan ten behoeve van de opbouw, het behoud en herstel en waar mogelijk versterking van de algemene landschappelijke en cultuurhistorische waarden, een maatwerkvoorschrift verbinden aan de omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 6.113, zesde lid, in de vorm van een door het college van burgemeester en wethouders goedgekeurd inrichtingsplan.

Artikel 6.113 Ondergronds bouwen
  • 1

    Ondergronds bouwen in de vorm van maximaal één bouwlaag (tot maximaal 3,5 meter onder peil) is vergunningvrij binnen de gevelgrenzen van de (bedrijfs-)woning en de verder binnen gebouwerven toegestane bebouwing, met uitzondering van dierenverblijven en andere gebouwen die zijn bedoeld voor het huisvesten van de veestapel.

  • 2

    Voor ondergronds bouwen buiten de gevelgrenzen van de bovengrondse bebouwing wordt een omgevingsvergunning worden verleend als:

    • a.

      er sprake is van maximaal één ondergrondse bouwlaag tot maximaal 3,5 meter onder peil;

    • b.

      het ondergrondse gebouwde wordt niet gebruikt voor de huisvesting van de veestapel;  

    • c.

      de totale oppervlakte van ondergrondse bebouwing binnen een gebouwerf maximaal 10% van de oppervlakte van het gebouwerf bedraagt met een maximum van 150 m2. Deze maximale maat geldt niet voor mestputten en mestkelders op locaties met de functie agrarisch bedrijf

    • d.

      gebouwd wordt op een afstand van minimaal 15 meter uit de as van de weg, tenzij de bestaande bebouwing dichter op de as van de weg staat, dan is deze afstand bepalend;

    • e.

      het bouwwerk geheel onder maaiveld gebouwd wordt; en

    • f.

      de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd.

  • 3

    De inhoud van wat ondergronds wordt gebouwd, telt niet mee bij het bepalen van de maximaal toegestane inhoud van een gebouw.

Artikel 6.118 Voorrangsbepaling bouwen

Voor zover de bepalingen in subparagraaf 22.2.7.3 tegenstrijdig zijn aan de genoemde bouwactiviteiten in deze paragraaf, hebben de bepalingen in subparagraaf 22.2.7.3 voorrang op deze paragraaf. De overige regels in hoofdstuk 6 zijn onverminderd van toepassing

Paragraaf 6.4.2 Agrarische bedrijfsgebouwen bouwen
Artikel 6.119 Toepassingsbereik
  • 1

    Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen van agrarische bedrijfsgebouwen binnen de locatie agrarisch bedrijfsgebouw.

  • 2

    Deze paragraaf is niet van toepassing op het bouwen van dierenverblijven als bedoeld in paragraaf 6.4.3.

Artikel 6.120 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning agrarische bedrijfsgebouwen te bouwen.

Artikel 6.121 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod, bedoeld in artikel 6.120, geldt niet voor het uitbreiden van bestaande agrarische bedrijfsgebouwen als de uitbreiding voldoet aan de beoordelingsregels in artikel 6.122.

Artikel 6.122 Beoordelingsregels vergunningplicht
  • 1

    De omgevingsvergunning voor het bouwen van agrarische bedrijfsgebouwen wordt alleen verleend als:

    • a.

      de goothoogte maximaal 4,5 meter bedraagt;

    • b.

      de bouwhoogte maximaal 10 meter bedraagt;

    • c.

      de dakhelling tussen de 20 en 60 graden bedraagt;

    • d.

      gebouwd wordt op een afstand van:

      • 1.

        minimaal 5 meter uit de grens van het gebouwerf;

      • 2.

        minimaal 20 meter uit de as van de weg; en

    • e.

      de totale oppervlakte voor bebouwing, verharding en andere voorzieningen maximaal 90% van het gebouwerf bedraagt.

  • 2

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 6.122, eerste lid onder a en b wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van agrarische bedrijfsgebouwen met een grotere goot- en bouwhoogte alleen verleend als: 

    • a.

      de goothoogte maximaal 10 meter bedraagt;

    • b.

      de bouwhoogte maximaal 12,5 meter bedraagt;

    • c.

      aantoonbaar sprake is van een noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling. Dit moet worden aangetoond door middel van een advies van de AAB;

    • d.

      de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de bedrijfsgebouwen in de omgeving niet onevenredig worden aangetast; en

    • e.

      de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd wordt.

  • 3

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 6.122, eerste lid onder c wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van agrarische bedrijfsgebouwen met een plat dak alleen verleend als: 

    • a.

      aantoonbaar sprake is van een noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering;

    • b.

      de stedenbouwkundige kenmerken van de omgeving niet onevenredig worden aangetast; en

    • c.

      de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd wordt.

  • 4

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 6.122, eerste lid onder d wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van agrarische bedrijfsgebouwen op een kortere afstand tot de grens van een gebouwerf alleen verleend als:

    • a.

      de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (niet-)agrarische bedrijven niet worden belemmerd;

    • b.

      aantoonbaar sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;

    • c.

      aantoonbaar sprake is van een noodzaak vanuit bedrijfseconomisch, landschappelijk of stedenbouwkundig belang dan wel een algemeen maatschappelijk belang;

    • d.

      de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de bedrijfsgebouwen in zijn omgeving niet onevenredig worden aangetast; 

    • e.

      sprake is van een ruimtelijk kwaliteitsverbetering; en

    • f.

      de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd wordt.

  • 5

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 6.122, eerste lid onder d wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van agrarische bedrijfsgebouwen op een kortere afstand tot de (as van de) weg alleen verleend als:

    • a.

      aantoonbaar sprake is van een noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of perceelsinrichting;

    • b.

      geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;

    • c.

      de overschrijding niet leidt tot een vermindering van de gebruiksmogelijkheden van de gronden voor piekberging en infiltratie;

    • d.

      de wegbeheerder is gehoord; en

    • e.

      de afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd, niet minder is dan minimaal de afstand van bestaande reeds dichterbij de weg gelegen bebouwing in hetzelfde gebouwerf. Als het gebouwerf aan twee of meer zijden direct grenst aan een weg is het mogelijk om slechts tot één weg die bestaande, kleinere afstand aan te houden. Tot de andere weg dient een afstand van niet minder dan 10 meter te worden aangehouden.

Paragraaf 6.4.3 Dierenverblijven bouwen
Artikel 6.123 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen van dierenverblijven binnen de locatie dierenverblijf.

Artikel 6.124 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de bestaande oppervlakte aan dierenverblijven uit te breiden.

Artikel 6.125 Beoordelingsregels vergunningplicht
  • 1

    De omgevingsvergunning voor het uitbreiden van de bestaande oppervlakte aan dierenverblijven wordt alleen verleend als:

    • a.

      sprake is van een zorgvuldige veehouderij die voldoet aan de Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderij en de nadere regels zoals die door Gedeputeerde Staten zijn vastgesteld in de Omgevingsverordening, waarbij de maatregelen die worden getroffen vervolgens in stand worden gehouden;

    • b.

      een zorgvuldig dialoog is gevoerd, gericht op het betrekken van het belang van omwonenden en de omgeving bij de planontwikkeling; 

    • c.

      de ontwikkeling vanuit een goede leefomgeving en gelet op de aspecten als benoemd in de Omgevingsverordening, inpasbaar in de omgeving is;

    • d.

      aangetoond is dat de kans om cumulatieve geurhinder, (achtergrondbelasting) in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij - indien blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan de voornoemde percentages - maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, welke ten minste de eigen bijdrage aan overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert;

    • e.

      binnen de dierenverblijven de dieren - al dan niet in hokken - alleen op de grond worden gehouden, ongeacht voorzieningen voor dierenwelzijn met uitzondering van volière en scharrelstallen voor legkippen waar een tweede bouwlaag gebruikt mag worden;

    • f.

      de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd wordt;

    • g.

      geen sprake is van een geitenhouderij;

    • h.

      het dierenverblijf niet is gelegen binnen de locatie beperkingen veehouderij, tenzij het dierenverblijf wordt gebouwd ten behoeve van een grondgebonden veehouderij

    • i.

      het dierenverblijf qua maatvoering voldoet aan de beoordelingsregels voor reguliere agrarische bedrijfsbebouwing als bedoeld in artikel 6.122, eerste lid; en

    • j.

      de totale oppervlakte voor bebouwing, verharding en andere voorzieningen maximaal 90% van het gebouwerf bedraagt.

  • 2

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 6.125, eerste lid wordt binnen de locatie stalderingsgebied een omgevingsvergunning voor het uitbreiden van de bestaande oppervlakte aan dierenverblijven alleen verleend als:

    • a.

      bewijs is overlegd dat binnen het stalderingsgebied, een dierenverblijf van een hokdierhouderij is gesaneerd door sloop of functiewijziging waarbij het gebruik als dierenverblijf juridisch en feitelijk is beëindigd;

    • b.

      het bewijs dat aan de voorwaarden van staldering is voldaan, wordt uitgegeven door of namens Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant.

Paragraaf 6.4.4 Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde bij veehouderijen uitbreiden
Artikel 6.126 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het uitbreiden van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde bij veehouderijen binnen de locatie beperkingen veehouderij.

Artikel 6.127 Aanwijzing verbod
  • 1

    Het is verboden om de bestaande oppervlakte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoning, uit te breiden.

  • 2

    Als bestaande oppervlakte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals bedoeld in het eerste lid, geldt de oppervlakte die:

    • a.

      op 21 september 2013 legaal aanwezig of in uitvoering was; of

    • b.

      mag worden uitgevoerd krachtens een vóór 21 september 2013 verleende vergunning.

Artikel 6.128 Uitzondering verbod

Het verbod, bedoeld in artikel 6.127, geldt niet voor een grondgebonden veehouderij die voldoet aan één van de volgende criteria:

  • a.

    de veebezetting bedraagt niet meer dan 2.75 GVE/ha, berekend over de grond die volgens de gecombineerde opgave voor de veehouderij in gebruik is, voor zover gelegen binnen 15 km van de bedrijfslocatie;

  • b.

    ten minste 75% van de op het bedrijf geproduceerde mest, uitgedrukt in fosfaat, wordt aangewend op grond die volgens de gecombineerde opgave voor de veehouderij in gebruik is voor gewassen die overwegend voor de eigen bedrijfsvoering worden geteeld, voor zover gelegen binnen 15 km van de bedrijfslocatie;

  • c.

    via een jaarlijkse rapportage uit BEX is aangetoond dat de veehouderij:

    • 1.

      ten minste 95% van het ruwvoer, zoals gras en mais, uitgedrukt in fosfaat, wordt ingewonnen op grond die volgens de gecombineerde opgave voor de veehouderij in gebruik is voor gewassen die overwegend voor de eigen bedrijfsvoering worden geteeld, voor zover gelegen binnen 15 km van de bedrijfslocatie; en

    • 2.

      ten minste 50% van het fosfaat in het rantsoen afkomstig is uit ruwvoer, zoals gras en mais; of

  • d.

    de dieren worden uitsluitend of in hoofdzaak gehouden ten behoeve van natuurbeheer.

Paragraaf 6.4.5 Teeltondersteunende kassen bouwen
Artikel 6.129 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen van teeltondersteunende kassen binnen de locatie agrarisch bedrijfsgebouw.

Artikel 6.130 Aanwijzing verbod

Binnen de gebiedsaanwijzing groenblauwe waarden is het verboden om teeltondersteunende kassen te bouwen.

Artikel 6.131 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning teeltondersteunende kassen te bouwen.

Artikel 6.132 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod, bedoeld in artikel 6.131, geldt niet voor het uitbreiden van bestaande teeltondersteunende kassen als de uitbreiding voldoet aan de beoordelingsregels in artikel 6.133

Artikel 6.133 Beoordelingsregels vergunningplicht

De omgevingsvergunning voor het bouwen van teeltondersteunende kassen wordt alleen verleend als:

  • a.

    de totale oppervlakte maximaal 1.000 m2 bedraagt;

  • b.

    de goothoogte maximaal 4,5 meter bedraagt; 

  • c.

    de bouwhoogte maximaal 10 meter bedraagt;

  • d.

    de dakhelling tussen de 20 en 60 graden bedraagt;

  • e.

    gebouwd wordt op een afstand van:

    • 1.

      minimaal 5 meter uit de grens van het gebouwerf;

    • 2.

      minimaal 20 meter uit de as van de weg.

  • f.

    de kassen voorzien zijn van een bergings- c.q. infiltratievoorziening die aantoonbaar voldoende capaciteit heeft; en

  • g.

    de totale oppervlakte voor bebouwing, verharding en andere voorzieningen maximaal 90% van het gebouwerf bedraagt.

Paragraaf 6.4.6 Veldschuur bouwen
Artikel 6.134 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen van een veldschuur binnen de locatie veldschuur.

Artikel 6.135 Aanwijzing verbod

Het is verboden een veldschuur te herbouwen, te verbouwen, nieuw te bouwen, te vervangen en/of uit te breiden.

Artikel 6.136 Algemene bouwregels

Een bestaande veldschuur mag in stand worden gehouden, mits:

Paragraaf 6.4.7 Bedrijfsgebouwen bouwen
Artikel 6.137 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen van (niet-agrarische) bedrijfsgebouwen binnen de locatie bedrijfsgebouw.

Artikel 6.138 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning (niet-agrarische) bedrijfsgebouwen te bouwen.

Artikel 6.139 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod, bedoeld in artikel 6.138, geldt niet voor het uitbreiden van bestaande (niet-agrarische) bedrijfsgebouwen als de uitbreiding voldoet aan de beoordelingsregels in artikel 6.140.

Artikel 6.140 Beoordelingsregels vergunningplicht
  • 1

    De omgevingsvergunning voor het bouwen van bedrijfsgebouwen wordt alleen verleend als:

    • a.

      de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen niet meer bedraagt dan aangegeven met de omgevingsnorm maximum oppervlakte bedrijfsbebouwing;

    • b.

      de goothoogte maximaal 4,5 meter bedraagt, tenzij anders aangegeven met de omgevingsnorm maximum goothoogte bedrijfsbebouwing;

    • c.

      de bouwhoogte maximaal 8 meter bedraagt, tenzij anders aangegeven met de omgevingsnorm maximum bouwhoogte bedrijfsbebouwing;

    • d.

      de dakhelling tussen de 20 en 60 graden bedraagt;

    • e.

      gebouwd wordt op een afstand van:

      • 1.

        minimaal 5 meter uit de grens van het gebouwerf;

      • 2.

        minimaal 20 meter uit de as van de weg; en

    • f.

      de totale oppervlakte voor bebouwing, verharding en andere voorzieningen maximaal 90% van het gebouwerf bedraagt.

  • 2

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 6.140, eerste lid onder b en c wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van bedrijfsgebouwen met een grotere goot- en bouwhoogte alleen verleend als:

    • a.

      de goothoogte maximaal 6 meter bedraagt;

    • b.

      de bouwhoogte maximaal 10 meter bedraagt;

    • c.

      aantoonbaar sprake is van een noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering;

    • d.

      de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de bedrijfsgebouwen in zijn omgeving niet onevenredig worden aangetast; en

    • e.

      de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd wordt.

  • 3

    Binnen de locatie recreatie - gebruik wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 6.140, eerste lid onder b en c kan een omgevingsvergunning voor het bouwen van bedrijfsgebouwen met een grotere goot- en bouwhoogte alleen verleend als:

    • a.

      de goothoogte maximaal 6,5 meter bedraagt;

    • b.

      de bouwhoogte maximaal 12 meter bedraagt;

    • c.

      aantoonbaar sprake is van een noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering;

    • d.

      de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de bedrijfsgebouwen in zijn omgeving niet onevenredig worden aangetast; en

    • e.

      de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd wordt.

  • 4

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 6.140, eerste lid onder e wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van bedrijfsgebouwen op een kortere afstand tot de grens van een gebouwerf alleen verleend als:

    • a.

      de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (niet-)agrarische bedrijven niet worden belemmerd;

    • b.

      aantoonbaar sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;

    • c.

      aantoonbaar sprake is van een noodzaak vanuit bedrijfseconomisch, landschappelijk of stedenbouwkundig belang dan wel een algemeen maatschappelijk belang;

    • d.

      de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de bedrijfsgebouwen in zijn omgeving niet onevenredig worden aangetast; 

    • e.

      sprake is van een ruimtelijk kwaliteitsverbetering; en

    • f.

      de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd wordt.

  • 5

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 6.140, eerste lid onder e wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van bedrijfsgebouwen op een kortere afstand tot de (as van de) weg alleen verleend als:

    • a.

      aantoonbaar sprake is van een noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of perceelsinrichting;

    • b.

      geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;

    • c.

      de overschrijding niet leidt tot een vermindering van de gebruiksmogelijkheden van de gronden voor piekberging en infiltratie;

    • d.

      de wegbeheerder is gehoord; en

    • e.

      de afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd, niet minder is dan minimaal de afstand van bestaande reeds dichterbij de weg gelegen bebouwing in hetzelfde gebouwerf. Als het gebouwerf aan twee of meer zijden direct grenst aan een weg is het mogelijk om slechts tot één weg die bestaande, kleinere afstand aan te houden. Tot de andere weg dient een afstand van niet minder dan 10 meter te worden aangehouden.

Paragraaf 6.4.8 (Overdekte) recreatieve voorzieningen bouwen
Artikel 6.141 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen van (overdekte) recreatieve voorzieningen binnen de locatie centrumvoorzieningen.

Artikel 6.142 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning (overdekte) recreatieve voorzieningen te bouwen.

Artikel 6.143 Beoordelingsregels vergunningplicht

De omgevingsvergunning voor het bouwen van (overdekte) recreatieve voorzieningen wordt alleen verleend als:

  • a.

    gebouwd wordt ten behoeve van sport en/of spel, een (overdekt) zwembad met glijbaantoren, routegebonden horeca en horeca ten behoeve van verblijfsrecreatie;

  • b.

    de goothoogte maximaal 6,5 meter bedraagt;

  • c.

    de bouwhoogte maximaal 12 meter bedraagt;

  • d.

    de oppervlakte maximaal 6.325 m2 bedraagt, waarvan de oppervlakte ten behoeve van routegebonden horeca en horeca ten behoeve van verblijfsrecreanten in totaal maximaal 1.325 m2 bedraagt; en

  • e.

    de goot- en bouwhoogte van een glijbaantoren bij een (overdekt) zwembad maximaal 13 meter bedraagt.

Paragraaf 6.4.9 Nutsvoorzieningen bouwen
Artikel 6.144 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen van nutsvoorzieningen binnen de locatie nutsvoorziening - gebouw.

Artikel 6.145 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning nutsvoorzieningen te bouwen.

Artikel 6.146 Beoordelingsregels vergunningplicht
  • 1

    De omgevingsvergunning voor het bouwen van nutsvoorzieningen wordt alleen verleend als:

    • a.

      het gezamenlijke oppervlakte maximaal 30 m2 bedraagt;

    • b.

      de goothoogte maximaal 3 meter bedraagt;

    • c.

      de bouwhoogte maximaal 5,5 meter bedraagt;

    • d.

      de dakhelling tussen de 20 en 60 graden bedraagt; en

    • e.

      de totale oppervlakte voor bebouwing, verharding en andere voorzieningen maximaal 90% van het gebouwerf bedraagt.

  • 2

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 6.146, eerste lid onder b en c wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van nutsvoorzieningen met een grotere goot- en bouwhoogte alleen verleend als:

    • a.

      de goothoogte maximaal 6 meter bedraagt;

    • b.

      de bouwhoogte maximaal 10 meter bedraagt;

    • c.

      aantoonbaar sprake is van een noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering;

    • d.

      de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de bedrijfsgebouwen in zijn omgeving niet onevenredig worden aangetast; en

    • e.

      de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd wordt.

Paragraaf 6.4.10 Gebouwen voor verblijfsrecreatie bouwen
Artikel 6.147 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen of uitbreiden van gebouwen voor verblijfsrecreatie binnen de locatie gebouwen voor verblijfsrecreatie.

Artikel 6.148 Aanwijzing vergunningsplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning gebouwen voor verblijfsrecreatie te bouwen.

Artikel 6.149 Uitzondering vergunningplicht
  • 1

    Het verbod, bedoeld in artikel 6.148, geldt niet voor het uitbreiden van gebouwen voor verblijfsrecreatie als de uitbreiding voldoet aan de beoordelingsregels in artikel 6.150.

  • 2

    Het verbod, als bedoeld in artikel 6.148, geldt niet voor de bouw van twee trekkershutten, mits de bouwhoogte maximaal 2 meter bedraagt en de oppervlakte maximaal 12,5 m2.

Artikel 6.150 Beoordelingsregels vergunningplicht

De omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen voor verblijfsrecreatie wordt alleen verleend als:

  • a.

    de totale oppervlakte aan gebouwen binnen de locatie kampeerbedrijf niet meer dan 1,5 hectare bedraagt, daaronder begrepen de (overdekte) recreatieve voorzieningen als bedoeld in paragraaf 6.4.8;

  • b.

    de goothoogte maximaal 3 meter bedraagt;

  • c.

    de bouwhoogte maximaal 4,5 meter bedraagt; en

  • d.

    per gebouw voor verblijfsrecreatie sprake is van één bergruimte met een maximale oppervlakte van 10 men een maximale bouwhoogte van 3 meter.

Paragraaf 6.4.11 Sanitaire voorzieningen bij een kampeerterrein bouwen
Artikel 6.151 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen van sanitaire voorzieningen bij een kampeerterrein binnen de locatie sanitaire voorzieningen.

Artikel 6.152 Algemene bouwregels

Het bouwen van sanitaire voorzieningen is vergunningvrij als: 

  • a.

    de gezamenlijke oppervlakte niet meer dan 60 m2 bedraagt;

  • b.

    de goothoogte maximaal 3 meter bedraagt; 

  • c.

    de bouwhoogte maximaal 5,5 meter bedraagt.

Paragraaf 6.4.12 Atelier bouwen
Artikel 6.153 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen van een atelier binnen de locatie atelier.

Artikel 6.154 Aanwijzing verbod

Het is verboden een atelier te herbouwen, te verbouwen, nieuw te bouwen, te vervangen en/of uit te breiden.

Artikel 6.155 Algemene bouwregels

Ten behoeve van beeldhouwwerken mag een atelier in stand worden gehouden, mits:

  • a.

    de oppervlakte niet meer bedraagt dan 102 m2;

  • b.

    de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4,7 meter; en

  • c.

    de goothoogte niet meer bedraagt dan 2,3 meter.

Paragraaf 6.4.13 Clubhuis hondensportvereniging bouwen
Artikel 6.156 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen van een clubhuis voor een hondensportvereniging binnen de locatie clubhuis hondensportvereniging.

Artikel 6.157 Aanwijzing verbod

Het is verboden een clubhuis te herbouwen, te verbouwen, nieuw te bouwen, te vervangen en/of uit te breiden.

Artikel 6.158 Algemene bouwregels

Een verenigingsgebouw met opslag van oefenmateriaal ten behoeven van de hondensport mag in stand worden gehouden, mits:

  • a.

    de oppervlakte niet meer bedraagt dan 102 m2;

  • b.

    de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 4,7 meter; en

  • c.

    de goothoogte niet meer bedraagt dan 2,3 meter.

Paragraaf 6.4.14 Gebouwen ten behoeve van scheepvaart bouwen
Artikel 6.159 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen van gebouwen ten behoeve van scheepvaart binnen de locatie gebouwen ten behoeve van scheepvaart.

Artikel 6.160 Algemene bouwregels

Het bouwen van gebouwen ten behoeve van scheepvaart is vergunningvrij als:

  • a.

    het gezamenlijke oppervlakte binnen de locatie gebouwen ten behoeve van scheepvaart maximaal 200 m2 bedraagt;

  • b.

    de oppervlakte per gebouw maximaal 35 m2 bedraagt; en

  • c.

    de bouwhoogte maximaal 4,5 meter bedraagt.

Paragraaf 6.4.15 Burgerwoning bouwen - buitengebied
Artikel 6.161 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen een burgerwoning binnen de locatie burgerwoning (landelijk gebied).

Artikel 6.162 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een burgerwoning te bouwen.

Artikel 6.163 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod, bedoeld in artikel 6.162, geldt niet voor het uitbreiden van een bestaande burgerwoning als:

Artikel 6.164 Beoordelingsregels vergunningplicht
  • 1

    De omgevingsvergunning voor het bouwen van een burgerwoning wordt alleen verleend als:

    • a.

      het aantal woningen per gebouwerf maximaal één woning bedraagt, tenzij anders aangegeven met de omgevingsnorm maximum aantal wooneenheden;

    • b.

      binnen de locatie twee-aaneen burgerwoning de woningen aaneen worden gebouwd; 

    • c.

      de inhoud maximaal 750 m3 bedraagt, tenzij anders aangegeven met de omgevingsnorm maximum inhoud woning;

    • d.

      de goothoogte maximaal 6 meter bedraagt;

    • e.

      de bouwhoogte maximaal 10 meter bedraagt;

    • f.

      de dakhelling tussen de 20 en 60 graden bedraagt;

    • g.

      gebouwd wordt op een afstand van:

      • 1.

        minimaal 5 meter uit de grens van het gebouwerf;

      • 2.

        minimaal 15 meter uit de as van de weg; en

    • h.

      de totale oppervlakte voor bebouwing, verharding en andere voorzieningen maximaal 90% van het gebouwerf bedraagt.

  • 2

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 6.164, eerste lid onder c wordt een omgevingsvergunning voor het uitbreiden van een burgerwoning met een grotere inhoudsmaat dan 750 malleen verleend als:

    • a.

      de uitbreiding niet plaatsvindt binnen de locatie overtollige bebouwing;

    • b.

      de inhoud maximaal 900 m3 bedraagt;

    • c.

      binnen de locatie twee-aaneen burgerwoning de woningen aaneen worden gebouwd; 

    • d.

      per m3 uitbreiding, minimaal het aantal m2 zoals opgenomen in onderstaande tabel wordt gesloopt; 

    • e.

      de te slopen bebouwing als bedoeld onder b legaal opgericht is of krachtens overgangsrecht is toegelaten; 

    • f.

      aangetoond is dat de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning niet worden belemmerd; 

    • g.

      de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning en de directe omgeving niet onevenredige worden aangetast; 

    • h.

      de sloop van overtollig bebouwing duurzaam verzekerd is; 

    • i.

      de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd wordt; en

    • j.

      de totale oppervlakte voor bebouwing, verharding en andere voorzieningen, maximaal 90% van het gebouwerf bedraagt.

    Te slopen bebouwing

    Type landschap

     Aantal te slopen bebouwing om 1 mextra bebouwing mogelijk te maken

    Natuur Netwerk Brabant

    Kampenlandschap

     1 ⅔

    Beekdallandschap

     1 ⅔

    Oude heideontginningen

     2

    Jonge heideontginningen

     2 ⅓

    Bebouwingsconcentratie

     1 ⅔

  • 3

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 6.164, eerste lid onder g wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een burgerwoning op een kortere afstand tot de grens van een gebouwerf alleen verleend als:

    • a.

      de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (niet-)agrarische bedrijven niet worden belemmerd;

    • b.

      aantoonbaar sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;

    • c.

      aantoonbaar sprake is van een noodzaak vanuit bedrijfseconomisch, landschappelijk of stedenbouwkundig belang dan wel een algemeen maatschappelijk belang;

    • d.

      de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de bedrijfsgebouwen in zijn omgeving niet onevenredig worden aangetast; 

    • e.

      sprake is van een ruimtelijk kwaliteitsverbetering; en

    • f.

      de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd wordt.

  • 4

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 6.164, eerste lid onder g wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een burgerwoning op een kortere afstand tot de (as van de) weg alleen verleend als:

    • a.

      aantoonbaar sprake is van een noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of perceelsinrichting;

    • b.

      geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;

    • c.

      de overschrijding niet leidt tot een vermindering van de gebruiksmogelijkheden van de gronden voor piekberging en infiltratie;

    • d.

      de wegbeheerder is gehoord;

    • e.

      de afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd, niet minder is dan minimaal de afstand van bestaande reeds dichterbij de weg gelegen bebouwing in hetzelfde gebouwerf. Als het gebouwerf aan twee of meer zijden direct grenst aan een weg is het mogelijk om slechts tot één weg die bestaande, kleinere afstand aan te houden. Tot de andere weg dient een afstand van niet minder dan 10 meter te worden aangehouden.

Paragraaf 6.4.16 Bedrijfswoning bouwen
Artikel 6.165 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen van een bedrijfswoning binnen de locatie bedrijfswoning.

Artikel 6.166 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een bedrijfswoning te bouwen.

Artikel 6.167 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod, bedoeld in artikel 6.166, geldt niet voor het uitbreiden van een bestaande bedrijfswoning als de uitbreiding voldoet aan de beoordelingsregels in artikel 6.168.

Artikel 6.168 Beoordelingsregels vergunningplicht
  • 1

    De omgevingsvergunning voor het bouwen van een bedrijfswoning wordt alleen verleend als:

    • a.

      het aantal bedrijfswoningen per gebouwerf maximaal één woning bedraagt, tenzij anders aangegeven met de omgevingsnorm aantal bedrijfswoningen;

    • b.

      binnen de locatie twee-aaneen bedrijfswoning woningen aaneen worden gebouwd;

    • c.

      de inhoud maximaal 750 m3 bedraagt;

    • d.

      de goothoogte maximaal 6 meter bedraagt;

    • e.

      de bouwhoogte maximaal 10 meter bedraagt;

    • f.

      de dakhelling tussen de 20 en 60 graden bedraagt;

    • g.

      gebouwd wordt op een afstand van:

      • 1.

        minimaal 5 meter uit de grens van het gebouwerf;

      • 2.

        minimaal 15 meter uit de as van de weg.

    • h.

      de totale oppervlakte voor bebouwing, verharding en andere voorzieningen maximaal 90% van het gebouwerf bedraagt; en

    • i.

      aangetoond is dat de bedrijfswoning noodzakelijk is vanuit bedrijfseconomisch oogpunt, waarbij de noodzaak van deze bedrijfswoning niet het gevolg mag zijn van een eerder aanwezige maar inmiddels afgestoten andere bedrijfswoning. In geval van een agrarische bedrijfswoning dient hiertoe advies ingewonnen te worden bij de AAB.

  • 2

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 6.168, eerste lid onder g wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bedrijfswoning op een kortere afstand tot de grens van een gebouwerf alleen verleend als:

    • a.

      de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (niet-)agrarische bedrijven niet worden belemmerd;

    • b.

      aantoonbaar sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat;

    • c.

      aantoonbaar sprake is van een noodzaak vanuit bedrijfseconomisch, landschappelijk of stedenbouwkundig belang dan wel een algemeen maatschappelijk belang;

    • d.

      de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de bedrijfsgebouwen in zijn omgeving niet onevenredig worden aangetast; 

    • e.

      sprake is van een ruimtelijk kwaliteitsverbetering; en

    • f.

      de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd wordt.

  • 3

    In aanvulling op het bepaalde in artikel 6.168, eerste lid onder g wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bedrijfswoning op een kortere afstand tot de (as van de) weg alleen verleend als:

    • a.

      aantoonbaar sprake is van een noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of perceelsinrichting;

    • b.

      geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;

    • c.

      de overschrijding niet leidt tot een vermindering van de gebruiksmogelijkheden van de gronden voor piekberging en infiltratie;

    • d.

      de wegbeheerder is gehoord; en

    • e.

      de afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd, niet minder is dan minimaal de afstand van bestaande reeds dichterbij de weg gelegen bebouwing in hetzelfde gebouwerf. Als het gebouwerf aan twee of meer zijden direct grenst aan een weg is het mogelijk om slechts tot één weg die bestaande, kleinere afstand aan te houden. Tot de andere weg dient een afstand van niet minder dan 10 meter te worden aangehouden.

Paragraaf 6.4.17 Noodwoning bouwen
Artikel 6.169 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen van een noodwoning binnen de locatie noodwoning.

Artikel 6.170 Aanwijzing verbod

Het is verboden een noodwoning nieuw te bouwen en/of uit te breiden, danwel de bestaande bebouwing behorende bij een noodwoning uit te breiden.

Artikel 6.171 Algemene bouwregels

Het gedeeltelijk vernieuwen of gedeeltelijk vervangen van de bestaande bebouwing behorende bij een noodwoning is vergunningvrij met inachtneming van de bestaande oppervlakte, goot- en nokhoogte van die bestaande bebouwing.

Paragraaf 6.4.18 Bijgebouwen bij een woning bouwen
Artikel 6.172 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen van bijgebouwen bij een woning binnen de locatie bijgebouwen.

Artikel 6.173 Aanwijzing verbod

Binnen de locatie overtollige bebouwing is het verboden bijgebouwen te herbouwen, te verbouwen, nieuw te bouwen, te vervangen en/of uit te breiden.

Artikel 6.174 Algemene bouwregels
  • 1

    Het bouwen van bijgebouwen is vergunningvrij als voldaan wordt aan de volgende regels:

    • a.

      de gezamenlijke oppervlakte per woning maximaal 100 mbedraagt, tenzij anders aangegeven met de omgevingsnorm maximum oppervlakte bijgebouwen;

    • b.

      de goothoogte maximaal 3 meter bedraagt;

    • c.

      de bouwhoogte maximaal 5,5 meter bedraagt, tenzij anders aangegeven met de omgevingsnorm maximum bouwhoogte bijgebouwen;

    • d.

      de dakhelling tussen de 20 en 60 graden bedraagt;

    • e.

      gebouwd wordt op een afstand van:

      • 1.

        minimaal 1 meter achter de voorgevelooilijn van de woning;

      • 2.

        minimaal 5 meter uit de grens van het gebouwerf;

      • 3.

        minimaal 15 meter uit de as van de weg.

    • f.

      de afstand tussen een vrijstaand bijgebouw en de woning maximaal 20 meter bedraagt;

    • g.

      de totale oppervlakte voor bebouwing, verharding en andere voorzieningen maximaal 90% van het gebouwerf bedraagt; en

    • h.

      niet gebouwd wordt ter plaatse van de locatie overtollige bebouwing.

  • 2

    Binnen de locatie bijgebouw - 500 en bijgebouw - 501 is het bepaalde in artikel 6.174, eerste lid onder e niet van toepassing en mag gebouwd wordt tot op de grens van het gebouwerf.

  • 3

    Binnen de locatie bijgebouw 502 is het bepaalde in artikel 6.174, eerste lid onder e niet van toepassing en:

    • a.

      mag gebouwd worden tot minimaal 2 meter uit de grens van het gebouwerf;

    • b.

      mag gebouwd worden tot minimaal 4 meter uit de as van de weg.

Artikel 6.175 Aanwijzing vergunningplicht
  • 1

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning bijgebouwen te bouwen met een grotere oppervlakte dan bepaald in artikel 6.174 onder a binnen de locatie burgerwoning (landelijk gebied).

  • 2

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een vrijstaand bijgebouw te bouwen op een grotere afstand van de woning dan bepaald in artikel 6.174 onder f.

  • 3

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning bijgebouwen te bouwen met een grotere goot- en bouwhoogte dan bepaald in artikel 6.174 onder b en c.

  • 4

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning bijgebouwen te bouwen op een kortere afstand tot de grens van het gebouwerf dan bepaald in artikel 6.174 onder e.

  • 5

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning bijgebouwen te bouwen op een kortere afstand tot de (as van de) weg dan bepaald in artikel 6.174 onder e.

Artikel 6.176 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod, bedoeld in artikel 6.175, eerste lid, geldt niet voor het bouwen van bijgebouwen conform het gestelde in artikel 22.36.

Artikel 6.177 Beoordelingsregels vergunningplicht
  • 1

    De omgevingsvergunning voor het bouwen van bijgebouwen met een grotere oppervlakte als bedoeld in artikel 6.175, eerste lid wordt alleen verleend als:

    • a.

      de oppervlakte aan bijgebouwen maximaal 350 m2 bedraagt;

    • b.

      per m2 uitbreiding, minimaal het aantal m2 zoals opgenomen in onderstaande tabel wordt gesloopt;

    • c.

      de te slopen bebouwing als bedoeld onder a legaal opgericht is of krachtens overgangsrecht is toegelaten;

    • d.

      aangetoond is dat de ontwikkelingsmogelijkheden van (niet-)agrarische bedrijven in de nabijheid van de woning niet worden belemmerd;

    • e.

      de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning en de directe omgeving niet onevenredig worden aangetast;

    • f.

      de sloop van overtollige bebouwing duurzaam verzekerd is;

    • g.

      de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd wordt; en

    • h.

      de totale oppervlakte voor bebouwing, verharding en andere voorzieningen maximaal 90% van het gebouwerf bedraagt.

    Te slopen bebouwing

     Type landschap

    Aantal m2 te slopen bebouwing om 1 m2 extra bebouwing mogelijk te maken 

    Natuur Netwerk Brabant

    Kampenlandschap

     2

    Beekdallandschap

     2

    Oude heideontginningen

     3

    Jonge heideontginningen 

     3 ½

    Bebouwingsconcentratie

     2

  • 2

    De omgevingsvergunning voor het bouwen van een vrijstaand bijgebouw op een grotere afstand als bedoeld in artikel 6.175, tweede lid wordt alleen verleend als:

    • a.

      er geen sprake is van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen;

    • b.

      de landschappelijke, stedenbouwkundige of algemeen maatschappelijke noodzaak is aangetoond;

    • c.

      de landschappelijke, stedenbouwkundige en/of cultuurhistorische kenmerken van (bouwwerken in) de directe omgeving niet onevenredig aangetast wordt;

    • d.

      er sprake is van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering; en

    • e.

      de ruimtelijke kwaliteit is gewaarborgd.

  • 3

    De omgevingsvergunning voor het bouwen van een bijgebouw met een een grotere goot- en bouwhoogte als bedoeld in artikel 6.175, derde lid wordt alleen verleend als:

    • a.

      de goot- en/of bouwhoogte niet meer bedraagt dan 10% van de maximale goot- en/of bouwhoogte als bepaald in artikel 6.174 onder b en c;

    • b.

      aantoonbaar sprake is van een noodzaak vanuit een goede of doelmatige functionele, stedenbouwkundige, bouwkundige architectonische inpassing; en

    • c.

      de ruimtelijke kwaliteit is gewaarborgd.

  • 4

    De omgevingsvergunning voor het bouwen van een bijgebouw op een kortere afstand tot de grens van het gebouwerf als bedoeld in artikel 6.175, vierde lid wordt alleen verleend als:

    • a.

      de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (niet-)agrarische bedrijven niet worden belemmerd;

    • b.

      aantoonbaar sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat; 

    • c.

      aantoonbaar sprake is van een noodzaak vanuit bedrijfseconomisch, landschappelijk of stedenbouwkundig belang dan wel een algemeen maatschappelijk belang; 

    • d.

      de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de gebouwen in zijn omgeving niet onevenredig worden aangetast; 

    • e.

      sprake is van een ruimtelijk kwaliteitsverbetering; en 

    • f.

      de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd wordt.

  • 5

    De omgevingsvergunning voor het bouwen van een bijgebouw op een kortere afstand tot de (as van de) weg als bedoeld in artikel 6.175, vijfde lid wordt alleen verleend als:

    • a.

      aantoonbaar sprake is van een noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of perceelsinrichting;

    • b.

      geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;

    • c.

      de overschrijding niet leidt tot een vermindering van de gebruiksmogelijkheden van de gronden voor piekberging en infiltratie;

    • d.

      de wegbeheerder is gehoord; en

    • e.

      de afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd, niet minder is dan minimaal de afstand van bestaande reeds dichterbij de weg gelegen bebouwing in hetzelfde gebouwerf. Als het gebouwerf aan twee of meer zijden direct grenst aan een weg is het mogelijk om slechts tot één weg die bestaande, kleinere afstand aan te houden. Tot de andere weg dient een afstand van niet minder dan 10 meter te worden aangehouden.

Paragraaf 6.4.19 Herbouwen woning
Artikel 6.178 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het herbouwen van een woning binnen de locatie burgerwoning (landelijk gebied)bedrijfswoning of voormalige functionele binding.

Artikel 6.179 Algemene bouwregels
  • 1

    Het herbouwen van een woning is vergunningvrij als de woning gesitueerd wordt ter plaatse van de bestaande fundering, en indien sprake is van uitbreiding van de bebouwde oppervlak van de woning aansluitend op de bestaande fundering. Indien de inhoud van de bestaande bedrijfswoning op basis van een eerder verleende vergunning al meer bedraagt of mag bedragen, dan geldt deze inhoud, als maximaal toegestaan. Bij herbouw geldt dat de woning tot maximaal de vergunde inhoud mag worden teruggebouwd;

  • 2

    Herbouw van een cultuurhistorisch waardevolle woning is alleen mogelijk indien dit is gericht op behoud en/of herstel van de cultuurhistorische waarden. Voor een cultuurhistorische woning geldt de totale inhoud van het oorspronkelijk opgerichte pand waar cultuurhistorische en/of monumentale waarden aan toegekend zijn op grond van een deskundigenrapport als de maximaal toegestane inhoud. 

Artikel 6.180 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een woning te herbouwen op een andere locatie dan bedoeld in artikel 6.179, eerste lid.

Artikel 6.181 Beoordelingsregels vergunningplicht

De omgevingsvergunning voor het herbouwen van een woning op een andere locatie als bedoeld in artikel 6.180 wordt alleen verleend als:

  • a.

    gebouwd wordt op een afstand van:

    • 1.

      minimaal 5 meter uit de grens van het gebouwerf;

    • 2.

      minimaal 15 meter uit de as van de weg.

  • b.

    in het geval van herbouw van een woning binnen de locatie voormalige functionele binding, dient herbouw plaats te vinden binnen deze locatie;

  • c.

    de woning wordt gebouwd ter vervanging van de bestaande (bedrijfs)woning binnen hetzelfde gebouwerf;

  • d.

    de ontwikkelingsmogelijkheden van (agrarische) bedrijven in de nabijheid van de woning niet worden belemmerd;

  • e.

    de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de woning en zijn omgeving niet onevenredig worden aangetast;

  • f.

    met de nieuwe situering sprake is van een milieukundige, stedenbouwkundige en ruimtelijke verbetering ten opzichte van de oorspronkelijke situering;

  • g.

    de sloop van de oorspronkelijke woning duurzaam is verzekerd;

  • h.

    bij herbouw van een woning met voormalige functionele binding is aangetoond dat ter plaatse sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat; en

  • i.

    de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd.

Paragraaf 6.4.20 Langgevelboerderij splitsen
Artikel 6.182 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het splitsen van een langgevelboerderij binnen de locatie langgevelboerderij.

Artikel 6.183 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de langgevelboerderij te splitsen.

Artikel 6.184 Beoordelingsregels vergunningplicht

De omgevingsvergunning voor het splitsen van de langgevelboerderij wordt alleen verleend als:

Paragraaf 6.4.21 Overkapping bouwen
Artikel 6.185 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen van een overkapping binnen de locatie overkapping.

Artikel 6.186 Algemene bouwregels

Het bouwen van een overkapping is vergunningsvrij als:

  • a.

    per woning sprake is van één overkapping;

  • b.

    de oppervlakte maximaal 20 m2 bedraagt;

  • c.

    de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt;

  • d.

    gebouwd op een afstand van:

    • 1.

      minimaal 1 meter achter de voorgevelrooilijn;

    • 2.

      minimaal 5 meter uit de grens van het gebouwerf;

    • 3.

      minimaal 15 meter uit de as van de weg;

  • e.

    de afstand tussen een overkapping en een woning maximaal 20 meter bedraagt;

  • f.

    de totale oppervlakte voor bebouwing, verharding en andere voorzieningen maximaal 90% van het gebouwerf bedraagt. 

Artikel 6.187 Aanwijzing vergunningplicht
  • 1

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een overkapping te bouwen op een kortere afstand tot de grens van het gebouwerf dan bepaald in artikel 6.186 onder d.

  • 2

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een overkapping te bouwen op een kortere afstand tot de (as van de) weg dan bepaald in artikel 6.186 onder d.

  • 3

    Het is verboden zonder omgevingsvergunning een overkapping te bouwen op een grotere afstand van de woning dan bepaald in artikel 6.186 onder e.

Artikel 6.188 Beoordelingsregels vergunningplicht
  • 1

    De omgevingsvergunning voor het bouwen van een overkapping op een kortere afstand tot de grens van het gebouwerf als bedoeld in artikel 6.187, eerste lid wordt alleen verleend als:

    • a.

      de ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende (niet-)agrarische bedrijven niet worden belemmerd;

    • b.

      aantoonbaar sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat; 

    • c.

      aantoonbaar sprake is van een noodzaak vanuit bedrijfseconomisch, landschappelijk of stedenbouwkundig belang dan wel een algemeen maatschappelijk belang; 

    • d.

      de stedenbouwkundige en cultuurhistorische kenmerken van de gebouwen in zijn omgeving niet onevenredig worden aangetast; 

    • e.

      sprake is van een ruimtelijk kwaliteitsverbetering; en 

    • f.

      de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd wordt.

  • 2

    De omgevingsvergunning voor het bouwen van een overkapping op een kortere afstand tot de (as van de) weg als bedoeld in artikel 6.187, tweede lid wordt verleend als:

    • a.

      aantoonbaar sprake is van een noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of perceelsinrichting; 

    • b.

      geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden;

    • c.

      de overschrijding niet leidt tot een vermindering van de gebruiksmogelijkheden van de gronden voor piekberging en infiltratie; 

    • d.

      de wegbeheerder is gehoord; en 

    • e.

      de afstand tot de as van de weg waaraan wordt gebouwd, niet minder is dan minimaal de afstand van bestaande reeds dichterbij de weg gelegen bebouwing in hetzelfde gebouwerf. Als het gebouwerf aan twee of meer zijden direct grenst aan een weg is het mogelijk om slechts tot één weg die bestaande, kleinere afstand aan te houden. Tot de andere weg dient een afstand van niet minder dan 10 meter te worden aangehouden.

  • 3

    De omgevingsvergunning voor het bouwen van een overkapping op een grotere afstand als bedoeld in artikel 6.187, derde lid wordt alleen verleend als:

    • a.

      er geen sprake is van planologische en/of milieuhygiënische belemmeringen;

    • b.

      de landschappelijke, stedenbouwkundige of algemeen maatschappelijke noodzaak is aangetoond;

    • c.

      de landschappelijke, stedenbouwkundige en/of cultuurhistorische kenmerken van (bouwwerken in) de directe omgeving niet onevenredig aangetast wordt;

    • d.

      er sprake is van een ruimtelijke kwaliteitsverbetering; en

    • e.

      de ruimtelijke kwaliteit is gewaarborgd.

Paragraaf 6.4.22 Terreinafscheidingen bouwen
Artikel 6.189 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen van terreinafscheidingen binnen buitengebied DG5.

Artikel 6.190 Algemene bouwregels
  • 1

    Het bouwen van terreinafscheidingen op een erf waarop al een (hoofd)gebouw staat waarmee de afscheiding in functionele relatie staat, is vergunningvrij als:

    • a.

      de bouwhoogte van terreinafscheidingen voor de voorgevel van dat (hoofd)gebouw maximaal 1 meter bedraagt; of

    • b.

      de bouwhoogte van terreinafscheidingen achter de voorgevel van dat (hoofd)gebouw maximaal 2 meter bedraagt.

  • 2

    Het bouwen van terreinafscheidingen op een erf waarop géén (hoofd)gebouw staat, is vergunningvrij als:

Artikel 6.191 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning terreinafscheidingen te bouwen met een hogere bouwhoogte dan bepaald in artikel 6.190.

Artikel 6.192 Beoordelingsregels vergunningplicht

De omgevingsvergunning voor het bouwen van terreinafscheidingen met een hogere bouwhoogte wordt alleen verleend als:

Paragraaf 6.4.23 Agrarische bouwwerken, geen gebouwen zijnde bouwen
Artikel 6.193 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen van agrarisch bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen agrarisch bedrijf - gebruik of veehouderij - gebruik.

Artikel 6.194 Algemene bouwregels
  • 1

    Het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor agrarische doeleinden is vergunningvrij als:

    • a.

      gebouwd wordt binnen het gebouwerf van locaties met de functie agrarisch bedrijf of veehouderij;

    • b.

      de bouwhoogte van torensilo's maximaal 15 meter bedraagt;

    • c.

      de bouwhoogte van luchtwassers en combi-wassers maximaal 10 meter bedraagt;

    • d.

      de goothoogte van bouwwerken ten behoeve van mestbewerking en -verwerking maximaal 6 meter bedraagt;

    • e.

      de bouwhoogte van bouwwerken ten behoeve van mestbewering en -verwerking maximaal 10 meter bedraagt;

    • f.

      de bouwhoogte van mestsilo's maximaal 6 meter bedraagt;

    • g.

      de bouwhoogte van sleufsilo's maximaal 2,5 meter bedraagt;

    • h.

      de bouwhoogte van antenne- en lichtmasten maximaal 8 meter bedraagt;

    • i.

      de bouwhoogte van andere agrarische bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 2,5 meter bedraagt;

    • j.

      gebouwd wordt op een afstand van minimaal 5 meter uit de grens van het gebouwerf;

    • k.

      bij mestsilo's, sleufsilo's en antenne- en lichtmasten gebouwd wordt op minimaal 20 meter uit de as van de weg; en

    • l.

      de totale oppervlakte voor bebouwing, verharding en andere voorzieningen maximaal 90% van het gebouwerf bedraagt.

  • 2

    Het oprichten van vloerplaten, sleufsilo's en/of andere voorzieningen voor de opslag van ruwvoer is vergunningvrij als:

    • a.

      gebouwd wordt binnen de locatie opslag ruwvoer;

    • b.

      de bouwhoogte van torensilo's maximaal 15 meter bedraagt;

    • c.

       de bouwhoogte van sleufsilo's maximaal 2,5 meter bedraagt;

    • d.

      de bouwhoogte van andere agrarische bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 2,5 meter bedraagt;

    • e.

      gebouwd wordt op een afstand van minimaal 5 meter uit de grens van het gebouwerf;

    • f.

      gebouwd wordt op minimaal 20 meter uit de as van de weg; en

    • g.

      de totale oppervlakte voor bebouwing, verharding en andere voorzieningen maximaal 90% van het gebouwerf bedraagt.

Artikel 6.195 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een torensilo hoger dan 15 meter te bouwen.

Artikel 6.196 Beoordelingsregels vergunningplicht

De omgevingsvergunning voor het bouwen van een torensilo hoger dan 15 meter wordt verleend als:

  • a.

    gebouwd wordt binnen het gebouwerf van de locatie agrarisch bedrijf - gebruik of veehouderij - gebruik;

  • b.

    de bouwhoogte maximaal 25 meter bedraagt;

  • c.

    aantoonbaar sprake is van een noodzaak vanuit een doelmatige bedrijfsvoering en/of -ontwikkeling;

  • d.

    de landschappelijke of andere waarden van de omliggende gronden niet onevenredig wordt aangetast;

  • e.

    de silo worden geïntegreerd in de bedrijfsbebouwing;

  • f.

    de silo aan de achterkant van de bedrijfsbebouwing wordt gerealiseerd. Indien de doelmatigheid van de bedrijfsvoering dit niet toestaat, dient de silo zover mogelijk van de as van de weg te worden geplaatst, op minimaal 30 meter uit de as van de weg;

  • g.

    de landschappelijke inpassing duurzaam wordt geborgd; en

  • h.

    de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd.

Paragraaf 6.4.24 Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen oprichten
Artikel 6.197 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het oprichten van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen binnen tijdelijke teeltondersteunende voorzieningenseizoensgebonden teeltondersteunende voorzieningen en agrarisch waardevol gebied.

Artikel 6.198 Algemene bouwregels
Artikel 6.199 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen op te richten binnen agrarisch waardevol gebied.

Artikel 6.200 Beoordelingsregels vergunningplichtt

De omgevingsvergunning voor het oprichten van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen wordt alleen verleend als:

  • a.

    de voorzieningen noodzakelijk zijn voor een doelmatige agrarische bedrijfsvoering;

  • b.

    sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf;

  • c.

    de tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen worden opgericht aansluitend aan het gebouwerf van een agrarisch bedrijf of veehouderij waarvoor de voorzieningen bedoeld zijn;

  • d.

    de hoogte van de voorzieningen maximaal 3 meter bedraagt, met uitzondering van hagelnetten waarvan de hoogte maximaal 5 meter bedraagt;

  • e.

    de bestaande natuurlijke, landschappelijke, hydrologische, cultuurhistorische en/of abiotische waarden niet onevenredig worden aangetast; en

  • f.

    de tijdelijke voorzieningen maximaal 6 maanden per jaar aanwezig zijn.

Paragraaf 6.4.25 Paardenbak oprichten
Artikel 6.201 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het oprichten van een paardenbak binnen buitengebied DG5.

Artikel 6.202 Algemene bouwregels

Het oprichten van een paardenbak is vergunningvrij als: 

  • a.

    gebouwd wordt binnen de locatie paardenbak;

  • b.

    de bouwhoogte van de bijbehorende afscheiding maximaal 1,5 meter bedraagt;

  • c.

    per paardenbak maximaal 4 lichtmasten worden opgericht met een maximum hoogte van 6 meter op een afstand van minimaal 100 meter van locaties met de functie natuur en/of het Natuur Netwerk Brabant.

Artikel 6.203 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een paardenbak op te richten binnen de locatie agrarisch - gebruik.

Artikel 6.204 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod, bedoeld in artikel 6.203, geldt niet binnen de locatie paardenbak.

Artikel 6.205 Beoordelingsregels vergunningplicht

De omgevingsvergunning voor het oprichten van een paardenbak wordt alleen verleend als:

  • a.

    sprake is van maximaal één paardenbak, direct aansluitend aan een gebouwerf met een (bedrijfs)woning;

  • b.

    de paardenbak uitsluitend bedoeld is voor hobbymatig gebruik;

  • c.

    de afstand tot enige (bedrijfs)woning van derden minimaal 50 meter bedraagt;

  • d.

    de oppervlakte maximaal 1.200 m2 bedraagt;

  • e.

    de bouwhoogte van de afscheiding maximaal 1,5 meter bedraagt; en

  • f.

    per paardenbak maximaal 4 lichtmasten worden opgericht met een maximum hoogte van 6 meter op een afstand van minimaal 100 meter van locaties met de functie natuur en/of het Natuur Netwerk Brabant en/of de ecologische verbindingszone.

Paragraaf 6.4.26 Schuilgelegenheden bouwen
Artikel 6.206 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen van een schuilgelegenheid voor dieren binnen buitengebied DG5.

Artikel 6.207 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning schuilgelegenheden te bouwen binnen de locatie agrarisch - gebruik.

Artikel 6.208 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod, bedoeld in artikel 6.203, geldt niet voor bestaande schuilgelegenheden binnen de locatie schuilgelegenheid voor dieren als de schuilgelegenheid voldoet aan de volgende regels:

Artikel 6.209 Beoordelingsregels vergunningplicht

De omgevingsvergunning voor het bouwen van schuilgelegenheden wordt alleen verleend als:

  • a.

    gebouwd wordt binnen de locatie agrarisch - gebruik én de gebiedsaanwijzing bebouwingsconcentratie;

  • b.

    niet gebouwd wordt binnen ecologische waardevol gebied;

  • c.

    de schuilgelegenheid voor dieren uitsluitend hobbymatig gebruikt wordt;

  • d.

    aangetoond is dat het redelijkerwijs niet mogelijk is om een soortgelijke voorziening binnen het aangrenzende gebouwerf op te richten of bestaande bebouwing als schuilgelegenheid in gebruik te nemen;

  • e.

    het agrarische perceel waar de schuilgelegenheid wordt opgericht een minimale oppervlakte 2.500 m2 heeft;

  • f.

    het aantal schuilgelegenheden per aaneengesloten agrarisch perceel maximaal één bedraagt;

  • g.

    gebouwd wordt op een afstand van minimaal 2 meter en maximaal 10 meter van de grens van de locatie agrarisch - gebruik;

  • h.

    de schuilgelegenheid aan minimaal één zijde open is;

  • i.

    de goothoogte maximaal 2,5 meter bedraagt;

  • j.

    de bouwhoogte maximaal 3 meter bedraagt;

  • k.

    de oppervlakte maximaal 25 m2 bedraagt;

  • l.

    de dakhelling minimaal 20 graden en maximaal 45 graden bedraagt;

  • m.

    aangetoond is dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van de omliggende functies en de aanwezige gebiedswaarden en -kwaliteiten;

  • n.

    de schuilgelegenheid landschappelijk wordt ingepast, waarbij voldaan moet worden aan het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied; en

  • o.

    de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd.

Paragraaf 6.4.27 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde bij een kampeerbedrijf bouwen
Artikel 6.210 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen de locatie kampeerbedrijf.

Artikel 6.211 Algemene bouwregels
  • 1

    Het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bij een kampeerbedrijf is vergunningvrij als:

    • a.

      de bouwhoogte van lichtmasten maximaal 5 meter bedraagt;

    • b.

      de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 4,5 meter bedraagt.

  • 2

    Binnen de locatie centrumvoorzieningen is het bouwen van lichtmasten vergunningvrij als:

    • a.

      de lichtmasten nabij de parkeervoorzieningen behorende bij het kampeerterrein worden gebouwd; 

    • b.

      de bouwhoogte maximaal 10 meter bedraagt.

Paragraaf 6.4.28 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van scheepvaart bouwen
Artikel 6.212 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van scheepvaart binnen de locatie bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van scheepvaart.

Artikel 6.213 Algemene bouwregels

Het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van scheepvaart is vergunningvrij als de bouwhoogte maximaal 12 meter bedraagt.

Paragraaf 6.4.29 Constructies voor het (ge)leiden van (lei)bomen bouwen
Artikel 6.214 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen van constructies voor het (ge)leiden van (lei)bomen binnen buitengebied DG5.

Artikel 6.215 Algemene bouwregels

Het bouwen van constructies voor het (ge)leiden van (lei)bomen is vergunningvrij als:

  • a.

    gebouwd wordt binnen een gebouwerf;

  • b.

    de bouwhoogte maximaal 5 meter bedraagt;

  • c.

    de constructie voor de (ge)leiding van bomen op minimaal 0,5 meter uit de gebouwerfgrens wordt gebouwd;

  • d.

    de bomen ten alle tijde vanaf het eigen gebouwerf gesnoeid kunnen worden; en

  • e.

    er geen sprake is van overhangende takken over de gebouwerfgrens.

Paragraaf 6.4.30 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bouwen
Artikel 6.216 Toepassingsbereik
Artikel 6.217 Algemene bouwregels
Artikel 6.218 Aanwijzing vergunningplicht

Op locaties met de functie natuur is het verboden zonder omgevingsvergunning kleine bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals wildrasters en terreinafscheidingen te bouwen.

Artikel 6.219 Beoordelingsregels vergunningplicht

De omgevingsvergunning voor het bouwen van kleine bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals wildrasters en terreinafscheidingen op locaties met de functie natuur wordt alleen verleend als:

  • a.

    de bouwhoogte van terreinafscheidingen maximaal 2 meter bedraagt;

  • b.

    de bouwhoogte voor bouwwerken, geen terreinafscheidingen, maximaal 3 meter bedraagt; en

  • c.

    de oppervlakte maximaal 10 m2 bedraagt.

Afdeling 6.5 Gebruiksactiviteiten

Paragraaf 6.5.1 Algemene bepalingen gebruiksactiviteiten
Artikel 6.220 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het gebruik van gronden en bouwwerken.

Artikel 6.221 Specifieke zorgplicht
  • 1

    Degene die een bouwwerk gebruikt en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat dit gebruik tot gevaar voor de gezondheid of veiligheid kan leiden, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om dat gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren.

  • 2

    Degene die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn handelen of nalaten in, op of aan een bouwwerk overlast of hinder veroorzaak of kan veroorzaken voor de omgeving, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die overlast of hinder te voorkomen of niet te laten voortduren, waarbij onder overlast en hinder in elk geval wordt verstaan:

    • a.

      het op hinderlijke wijze verspreiden van rook, roet, walm, stof, stank, vocht of irriterend materiaal;

    • b.

      het veroorzaken van overlast door geluid, trillingen, dieren of verontreinigen; en/of

    • c.

      het nalaten van het normale onderhoud waardoor het bouwwerk zich niet in een zindelijk staat bevindt.

  • 3

    De zorgplicht is geldt niet voor milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

  • 4

    De zorgplicht is niet van toepassing op het gebruik van bouwwerken, bedoeld in afdeling 6.2 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

Artikel 6.222 Algemene aanvraagvereisten gebruiksactiviteiten

Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor gebruiksactiviteiten worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    het beoogde en het huidige gebruik van de gronden en bouwwerken waarop de aanvraag betrekking heeft;

  • b.

    een situatietekening van de bestaande toestaand en een situatietekening van de nieuwe toestaand met daarop:

    • 1.

      de afmetingen van het perceel en bebouwd oppervlak;

    • 2.

      de situering van bouwwerken ten opzichte van het gebouwerf en de wegzijde;

    • 3.

      de wijze waarop de locatie wordt ontsloten;

    • 4.

      de aangrenzende locaties en de daarop voorkomende bebouwing; en

    • 5.

      het beoogde gebruik van de locatie behorende bij het bouwwerk.

  • c.

    zo nodig wordt een bodemonderzoek versterkt waarin aangetoond is dat de bodemkwaliteit ter plaatse voldoende is voor het beoogde gebruik.

Artikel 6.223 Verboden gebruiksactiviteiten

Het is verboden om een gebruiksactiviteit te verrichten die niet in overeenstemming is met de functie die aan een locatie is toebedeeld op grond van hoofdstuk 5.

Artikel 6.224 Aanwijzing vergunningplicht gebruiksactiviteiten

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een (al dan niet meerdaags) evenement te houden in buitengebied DG5.

Artikel 6.225 Beoordelingsregels vergunningplicht gebruiksactiviteiten

De omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 6.224, wordt alleen verleend als:

  • a.

    het evenement maximaal één keer per jaar wordt georganiseerd;

  • b.

    er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omliggende (agrarische) bedrijven en woningen en rekening wordt gehouden met aanwezige milieuhygiënische aspecten, waaronder begrepen ten minste de aspecten geur, geluid en veiligheid;

  • c.

    er geen onevenredige verkeerskundige belemmeringen plaatsvinden; en

  • d.

    onder andere zijn toegestaan tenten, paviljoens en kramen.

Paragraaf 6.5.2 Activiteiten in openbaar gebied
Subparagraaf 6.5.2.1 Activiteiten in openbaar gebied

Artikel 6.226 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruik van gronden voor activiteiten op locaties met de functie openbaar gebied.

Artikel 6.227 Algemene gebruiksregels

  • 1

    Binnen locaties met de functie openbaar gebied mogen de gronden worden gebruikt voor:

    • a.

      activiteiten als wandelen, fietsen en het uitoefenen van recreatieve sporten; en

    • b.

      wegverkeer, verkeerskundige en waterhuishoudkundige doeleinden.

  • 2

    Binnen de locatie plantsoen mogen de gronden uitsluitend worden gebruikt als kleinschalige groenvoorziening, met wandel- en speelmogelijkheden.

Paragraaf 6.5.3 Agrarische activiteiten
Subparagraaf 6.5.3.1 Agrarische bedrijfsactiviteiten uitoefenen

Artikel 6.228 Toepassingsbereik

  • 1

    Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van agrarische bedrijfsactiviteiten binnen de locatie agrarisch bedrijf - gebruik, hieronder begrepen een grondgebonden teeltbedrijf of overig-agrarisch bedrijf.

  • 2

    Deze subparagraaf is niet van toepassing op het exploiteren van veehouderijen dan wel productiegerichte paardenhouderijen.

Artikel 6.229 Algemene gebruiksregels

  • 1

    De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      het uitoefenen van agrarische bedrijfsactiviteiten, hieronder begrepen een grondgebonden teeltbedrijf of overig-agrarisch bedrijf;

    • b.

      het al dan niet bedrijfsmatig gebruik van gronden voor het telen van gewassen en/of het houden van landbouwdieren;

    • c.

      mestopslag ten behoeve van een op dezelfde locatie gevestigd bedrijf;

    • d.

      productiegebonden detailhandel, uitsluitend als ondergeschikte functie tot een maximum van 50 m2 bruto vloeroppervlakte.

  • 2

    Binnen de locatie statische opslag - 501 mogen de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor statische opslag met een maximum oppervlakte van 1.000 m2.

Subparagraaf 6.5.3.2 Telen van gewassen en/of het houden van landbouwhuisdieren

Artikel 6.230 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruik van gronden voor het telen van gewassen en/of het houden van landbouwhuisdieren binnen de locatie agrarisch - gebruik

Artikel 6.231 Algemene gebruiksregels

De gronden mogen worden gebruikt voor het al dan niet bedrijfsmatig gebruik van gronden voor het telen van gewassen en/of het houden van landbouwdieren.

Subparagraaf 6.5.3.3 Veehouderijen exploiteren

Artikel 6.232 Toepassingsbereik

  • 1

    Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruik van gronden en bouwwerken voor het exploiteren van veehouderijen binnen de locatie veehouderij - gebruik.

  • 2

    Deze subparagraaf is niet van toepassing op:

    • a.

      het exploiteren van productiegerichte paardenhouderijen;

    • b.

      het houden van minder dan 10 schapen, 5 paarden en pony's, 10 geiten, 25 stuks pluimvee, 25 konijnen en 10 overige landbouwhuisdieren.

Artikel 6.233 Aanwijzing verbod

  • 1

    Het is verboden om de gronden en bouwwerken te gebruiken voor:

    • a.

      het exploiteren van een geitenhouderij;

    • b.

      het houden van landbouwhuisdieren op een verdieping, met uitzondering van volière- en scharrelstallen voor legkippen.

  • 2

    Binnen de locatie intensieve veehouderij uitgesloten is het verboden om gronden en bouwwerken te gebruiken voor het exploiteren van een intensieve veehouderij.

Artikel 6.234 Algemene gebruiksregels

  • 1

    De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      het bedrijfsmatig fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren;

    • b.

      het uitoefenen van agrarische bedrijfsactiviteiten, hieronder begrepen een grondgebonden teeltbedrijf, of overig-agrarisch bedrijf;

    • c.

      het al dan niet bedrijfsmatig gebruik van gronden voor het telen van gewassen en/of het houden van landbouwdieren;

    • d.

      mestbewerking ten behoeve van ter plaatse geproduceerde mest;

    • e.

      mestopslag ten behoeve van een op dezelfde locatie gevestigd bedrijf;

    • f.

      productiegebonden detailhandel, uitsluitend als ondergeschikte functie tot een maximum van 50 m2 bruto vloeroppervlakte.

  • 2

    Binnen de locatie agrarisch loonwerkbedrijf mag maximaal 1.250 m2 van de bouwwerken tevens worden gebruikt voor een agrarisch loonwerkbedrijf.

Artikel 6.235 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning het gebruik van een bestaand gebouw te wijzigen, gericht op het in gebruik nemen als dierenverblijf.

Artikel 6.236 Beoordelingsregels vergunningplicht

De omgevingsvergunning voor het in gebruik nemen van een gebouw als dierenverblijf wordt alleen verleend als:

  • a.

    maatregelen worden getroffen en in stand worden gehouden die invulling geven aan een zorgvuldige veehouderij;

  • b.

    de ontwikkeling vanuit een goede omgevingskwaliteit met een veilige, gezonde leefomgeving inpasbaar is in de omgeving; en

  • c.

    aangetoond is dat de kans op cumulatieve geurhinder of achtergrondbelasting op geurgevoelige objecten, in de bebouwde kom niet hoger is dan 12% en in het buitengebied niet hoger is dan 20%, tenzij er - als blijkt dat de achtergrondbelasting hoger is dan voornoemde percentages - maatregelen worden getroffen door de veehouderij die tot een daling leiden van de achtergrondbelasting, en die ten minste de eigen bijdrage aan de overschrijding van de achtergrondbelasting compenseert.

Subparagraaf 6.5.3.4 Productiegerichte paardenhouderij exploiteren

Artikel 6.237 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruik van gronden en bouwwerken voor het exploiteren van productiegerichte paardenhouderijen binnen de locatie productiegerichte paardenhouderij en productiegerichte paardenhouderij - 500.

Artikel 6.238 Algemene gebruiksregels

  • 1

    Binnen de locatie productiegerichte paardenhouderij mogen de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor:

    • a.

      het bedrijfsmatig verrichten van handelingen aan of met paarden die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten, trainen en verhandelen van paarden;

    • b.

      mestbewerking ten behoeve van ter plaatse geproduceerde mest; 

    • c.

      mestopslag ten behoeve van een op dezelfde locatie gevestigd bedrijf;

    • d.

      productiegebonden detailhandel, uitsluitend als ondergeschikte functie tot een maximum van 50 m2 bruto vloeroppervlakte.

  • 2

    In aanvulling op het bepaalde in het eerste lid, dient bij het gebruiken van gronden en bouwwerken binnen de locatie productiegerichte paardenhouderij - 500 voldaan te worden aan de volgende regels:

    • a.

      de productiegebonden paardenhouderij mag uitsluitend geëxploiteerd worden als de verharding binnen de locatie voorwaardelijke verplichting sanering verharding is gesaneerd;

    • b.

      op het aangrenzende agrarische perceel, binnen de locatie inrit 500, mag een inrit ten behoeve van de productiegerichte paardenhouderij aanwezig zijn.

Subparagraaf 6.5.3.5 Gebruiksgerichte paardenhouderij exploiteren als nevenactiviteit

Artikel 6.239 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruik van gronden en bouwwerken voor het exploiteren van een gebruiksgerichte paardenhouderij als ondergeschikte nevenactiviteit binnen de locatie veehouderij - gebruik of productiegerichte paardenhouderij.

Artikel 6.240 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken voor het exploiteren van een gebruiksgerichte paardenhouderij als ondergeschikte nevenactiviteit.

Artikel 6.241 Beoordelingsregels vergunningplicht

De omgevingsvergunning voor het exploiteren van een gebruiksgerichte paardenhouderij als ondergeschikte nevenactiviteit wordt verleend als:

  • a.

    sprake is van een productiegerichte paardenhouderij(tak) en/of een veehouderij;

  • b.

    de activiteit niet wordt uitgeoefend binnen de gebiedsaanwijzing groenblauwe waarden;

  • c.

    de ontwikkeling bijdraagt aan de beoogde ontwikkeling van het gemengd landelijk gebied;

  • d.

    verzekerd is dat overtollige bebouwing wordt gesloopt;

  • e.

    parkeren plaatsvindt binnen het gebouwerf;

  • f.

    aangetoond is dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van andere belangen, waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven; en

  • g.

    de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd.

Subparagraaf 6.5.3.6 Kleinschalige niet-agrarische nevenactiviteiten uitoefenen

Artikel 6.242 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruiken van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van kleinschalige niet-agrarische nevenactiviteiten binnen de locatie agrarisch bedrijf - gebruikveehouderij - gebruikniet-agrarische nevenfunctie - 500 of niet-agrarische nevenfunctie - 501.

Artikel 6.243 Algemene gebruiksregels

  • 1

    Binnen de locatie niet-agrarische nevenfunctie - 500 mogen de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor een kleinschalige nevenactiviteit in de vorm van pensionstalling voor maximaal 2 paarden.

  • 2

    Binnen de locatie niet-agrarische nevenfunctie - 501 mogen de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor kleinschalige nevenactiviteit in de vorm van een eigen bedrijf voor onderhoud, montage en klussen elders in de maximale milieucategorie 2, zoals genoemd in Bijlage 61 de Brochure bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

Artikel 6.244 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken voor de uitoefening van kleinschalige niet-agrarische nevenactiviteiten binnen de locatie agrarisch bedrijf - gebruik of veehouderij - gebruik.

Artikel 6.245 Beoordelingsregels vergunningplicht

De omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van kleinschalige niet-agrarische nevenactiviteiten wordt alleen verleend als:

  • a.

    het bestaande agrarisch bedrijf als zodanig functioneert en dit ook in voldoende mate blijft doen;

  • b.

    de activiteiten worden uitgevoerd door de bewoner(s) c.q. agrarische bedrijfsvoerende(n) van het betreffende agrarisch bedrijf;

  • c.

    het oppervlak dat voor de nevenactiviteit wordt gebruikt, maximaal 350 mbedraagt;

  • d.

    het bebouwingsoppervlakte niet toeneemt;

  • e.

    er geen sprake is van detailhandel;

  • f.

    er geen sprake is van buitenopslag; en

  • g.

    de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd.

Subparagraaf 6.5.3.7 Schuilgelegenheid bieden aan dieren

Artikel 6.246 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het bieden van schuilgelegenheid aan dieren tegen weersinvloeden, waarbij de dieren vrij in en uit kunnen lopen op binnen de locatie schuilgelegenheid voor dieren.

Artikel 6.247 Aanwijzing verbod

Het is verboden een schuilgelegenheid voor dieren te gebruiken voor binnen- en/of buitenopslag van goederen en aanverwante zaken.

Artikel 6.248 Algemene gebruiksregels

Binnen de locatie schuilgelegenheid voor dieren mag een schuilgelegenheid worden gebruikt, mits:

  • a.

    de schuilgelegenheid uitsluitend hobbymatig wordt gebruik;

  • b.

    de schuilgelegenheid niet in gebruik wordt genomen door een agrarisch bedrijf; en

  • c.

    de schuilgelegenheid aan ten minste één zijde open is.

Subparagraaf 6.5.3.8 Opslag in een veldschuur

Artikel 6.249 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het opslaan van agrarische grondstoffen, agrarische producten en/of agrarische werktuigen voor het gebruik, beheer en onderhoud van de direct aangrenzende gronden in een veldschuur binnen de locatie veldschuur.

Artikel 6.250 Algemene gebruiksregels

  • 1

    Binnen de locatie veldschuur mag een veldschuur worden gebruikt voor de opslag van agrarische grondstoffen, agrarische producten en/of agrarische werktuigen voor het gebruik, beheer en onderhoud van de direct aangrenzende agrarische gronden, mits:

    • a.

      binnen de veldschuur en de direct aangrenzende gronden geen bedrijfsmatige inrichting aanwezig en/of toegestaan is.

  • 2

    Binnen de locatie veldschuur - 500 mag een veldschuur worden gebruikt voor:

    • a.

      de opslag van agrarische grondstoffen, agrarische producten en/of agrarische werktuigen voor het gebruik, beheer en onderhoud van de direct aangrenzende agrarische gronden; en 

    • b.

      tevens het hobbymatig houden van dieren. 

Paragraaf 6.5.4 Bedrijfsactiviteiten
Subparagraaf 6.5.4.1 Bedrijfsactiviteiten uitoefenen

Artikel 6.251 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruik van gronden en bouwwerken voor de uitoefening van bedrijfsactiviteiten binnen de locatie bedrijf - gebruik.

Artikel 6.252 Algemene gebruiksregels

  • 1

    De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      het exploiteren van één bedrijf;

    • b.

      het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 1 en 2, zoals genoemd in Bijlage 61 de Brochure bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten;

    • c.

      productiegebonden detailhandel, uitsluitend als ondergeschikte functie tot een maximum van 50 m2 bruto vloeroppervlakte.

  • 2

    Binnen de locatie handelsonderneming mogen de gronden en bouwwerken tevens worden gebruikt ten behoeve van een handelsonderneming in milieucategorie 3.1, zoals genoemd in Bijlage 61 de Brochure bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

  • 3

    Binnen de locatie bouwmaterialenhandel mogen gronden en bouwwerken tevens worden gebruikt ten behoeve van een bouwmaterialenhandel in milieucategorie 3.1, zoals genoemd in Bijlage 61 de Brochure bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

  • 4

    Binnen de locatie agrarisch verwant mogen gronden en bouwwerken uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van een agrarisch verwant bedrijf.

  • 5

    Binnen de locatie bouwbedrijf en kraanverhuur mogen de gronden en bouwwerken tevens worden gebruikt ten behoeve van een bouwbedrijf en kraanverhuurbedrijf in milieucategorie 3.1, zoals genoemd in Bijlage 61 de Brochure bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

  • 6

    Binnen de locatie tectyleerbedrijf mogen gronden bouwwerken tevens gebruik worden ten behoeve van een tectyleerbedrijf in milieucategorie 3.1, zoals genoemd in Bijlage 61 de Brochure bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.

  • 7

    Binnen de locatie statische opslag - 500 mogen gronden en bouwwerken worden gebruikt voor statische opslag

  • 8

    Binnen de locatie agrarisch verwant bedrijf/hovenier mogen gronden en bouwwerken uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van een agrarisch verwant bedrijf/hoveniersbedrijf.

  • 9

    Binnen de locatie buitenopslag - 500 mogen de gronden worden gebruikt voor:

    • a.

      buitenopslag van bouwmaterialen, zoals metselstenen, dakpannen, betonblokken etc.; en

    • b.

      de stalling van maximaal 15 containers voor afvalopslag.

  • 10

    Binnen de locatie buitenopslag - 501 mogen de gronden worden gebruikt voor buitenopslag van het agrarisch verwant bedrijf op Slievenstraat 35-37 als bedoeld in artikel 6.252, vierde lid.

Subparagraaf 6.5.4.2 Buitenopslag

Artikel 6.253 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing het gebruik van gronden voor buitenopslag binnen de locaties agrarisch bedrijf - gebruikveehouderij - gebruik of bedrijf - gebruik.

Artikel 6.254 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning de gronden te gebruiken voor buitenopslag.

Artikel 6.255 Beoordelingsregels vergunningplicht

De omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden voor buitenopslag wordt alleen verleend als:

Subparagraaf 6.5.4.3 Statische opslag als nevenactiviteit

Artikel 6.256 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruik van gronden en bouwwerken voor statische opslag als nevenactiviteit binnen de locatie agrarisch bedrijf - gebruikveehouderij - gebruik of bedrijf - gebruik.

Artikel 6.257 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken voor statische opslag als nevenactiviteit bij een bedrijf.

Artikel 6.258 Beoordelingsregels vergunningplicht

De omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden en bouwwerken voor statische opslag  als nevenactiviteit wordt alleen verleend als:

  • a.

    het bestaande bedrijf als zodanig functioneert en dit ook in voldoende mate blijft doen;

  • b.

    het oppervlakte dat voor statische opslag wordt gebruikt, maximaal 1.000 mbedraagt;

  • c.

    gebruik gemaakt wordt van bestaande bebouwing;

  • d.

    er is geen sprake is van buitenopslag;

  • e.

    er geen sprake is van opslag in kassen;

  • f.

    de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd.

Subparagraaf 6.5.4.4 Kleinschalige nevenactiviteiten

Artikel 6.259 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruik van gronden en bouwwerken voor kleinschalige nevenactiviteiten binnen de locatie bedrijf - gebruik.

Artikel 6.260 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken voor kleinschalige nevenactiviteiten bij een bedrijf.

Artikel 6.261 Beoordelingsregels vergunningplicht

De omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden en bouwwerken voor kleinschalige nevenactiviteiten bij een bedrijf wordt alleen verleend als: 

  • a.

    de nevenactiviteit behoort tot milieucategorie 1 of 2, of aantoonbaar daarmee gelijk te stellen qua aard en invloed, zoals genoemd in Bijlage 61 Brochure bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten

  • b.

    het bedrijf functioneert als zodanig en dit ook in voldoende mate blijft doen; 

  • c.

    de activiteiten worden uitgevoerd door de bewoners van de betreffende locatie;

  • d.

    de oppervlakte dat voor de nevenactiviteit wordt gebruikt, maximaal 350 mbedraagt;

  • e.

    gebruik gemaakt wordt van bestaande bebouwing;

  • f.

    er geen sprake is van detailhandel;

  • g.

    er geen sprake is van buitenopslag; en

  • h.

    de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd.

Subparagraaf 6.5.4.5 Scheepvaart

Artikel 6.262 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruik van gronden ten behoeve van de scheepvaart binnen de locatie scheepvaart.

Artikel 6.263 Algemene gebruiksregels

De gronden mogen worden gebruikt ten behoeve van de scheepvaart.

Paragraaf 6.5.5 Detailhandelsactiviteiten

[Gereserveerd]

Paragraaf 6.5.6 Dienstverleningsactiviteiten

[Gereserveerd]

Paragraaf 6.5.7 Horeca-activiteiten
Subparagraaf 6.5.7.1 Horecabedrijf exploiteren

Artikel 6.264 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruik van gronden en bouwwerken voor het exploiteren van een horecabedrijf binnen de locatie horeca - gebruik.

Artikel 6.265 Algemene gebruiksregels

De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor:

  • a.

    het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van logies met bijbehorende vermaaks- en vergaderfaciliteiten, één en ander al dan niet in combinatie met elkaar.

Subparagraaf 6.5.7.2 Pleisterplaats exploiteren

Artikel 6.266 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruik van gronden en bouwwerken voor het exploiteren van een pleisterplaats binnen de locatie pleisterplaats.

Artikel 6.267 Algemene gebruiksregels

De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor:

  • a.

    ondersteunende en routegebonden horeca in de zin van een pleisterplaats met bijbehorende voorzieningen in de vorm van een terras en receptie, waarbij de oppervlakte van de horecagelegenheid inclusief terras niet meer dan 200 m2 bedraagt.

Subparagraaf 6.5.7.3 Ondersteunende horeca aanbieden als nevenactiviteit

Artikel 6.268 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruik van gronden en bouwwerken voor het aanbieden van ondersteunende horeca als nevenactiviteit binnen de locatie agrarisch bedrijf - gebruikveehouderij - gebruik of recreatie - gebruik.

Artikel 6.269 Aanwijzing verbod

Het is verboden om feesten, partijen en vergaderingen te houden.

Artikel 6.270 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken voor het aanbieden van ondersteunende horeca als nevenactiviteit bij een bedrijf.

Artikel 6.271 Beoordelingsregels vergunningplicht

De omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden en bouwwerken voor het aanbieden van ondersteunende horeca als nevenactiviteit wordt alleen verleend als:

  • a.

    gebruik gemaakt wordt van bestaande bebouwing;

  • b.

    de activiteit wordt uitgevoerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie;

  • c.

    de oppervlakte dat voor de nevenactiviteit wordt gebruikt, maximaal 100 mbedraagt, inclusief terras;

  • d.

    parkeren plaatsvindt binnen het gebouwerf;

  • e.

    de afstand tot de weg ten minste 20 meter bedraagt;

  • f.

    de afstand tot de woningen van derden ten minste 50 meter bedraagt; en

  • g.

    de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd.

Subparagraaf 6.5.7.4 Routegebonden horeca aanbieden als nevenactiviteit

Artikel 6.272 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruik van gronden en bouwwerken voor het aanbieden van routegebonden horeca als nevenactiviteit binnen de locatie agrarisch bedrijf - gebruikveehouderij - gebruik of wonen - gebruik.

Artikel 6.273 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken voor het aanbieden van routegebonden horeca als nevenactiviteit.

Artikel 6.274 Beoordelingsregels vergunningplicht

De omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden en bouwwerken voor het aanbieden van routegebonden horeca als nevenactiviteit wordt alleen verleend als:

  • a.

    de activiteit wordt uitgevoerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie;

  • b.

    gebruik gemaakt wordt van bestaande bebouwing, niet zijnde bebouwing binnen de locatie overtollige bebouwing;

  • c.

    het oppervlakte dat voor de nevenactiviteit wordt gebruikt, maximaal 200 mbedraagt, inclusief terras;

  • d.

    parkeren plaatsvindt binnen het gebouwerf;

  • e.

    de afstand tot de weg ten minste 20 meter bedraagt;

  • f.

    de afstand tot de woningen van derden ten minste 50 meter bedraagt; en

  • g.

    de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd.

Paragraaf 6.5.8 Maatschappelijke activiteiten
Subparagraaf 6.5.8.1 Verzorgingstehuis exploiteren

Artikel 6.275 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruik van gronden en bouwwerken voor het exploiteren van een verzorgingstehuis binnen de locatie verzorgingshuis.

Artikel 6.276 Algemene gebruiksregels

De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor het exploiteren van een verzorgingstehuis.

Subparagraaf 6.5.8.2 Jongerencentrum exploiteren

Artikel 6.277 Toepassingbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruik van gronden en bouwwerken voor het exploiteren van een jongerencentrum binnen de locatie jongerencentrum.

Artikel 6.278 Algemene gebruiksregels

De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor het exploiteren van een jongerencentrum.

Subparagraaf 6.5.8.3 Scouting exploiteren

Artikel 6.279 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruik van gronden en bouwwerken voor het exploiteren van een scouting binnen de locatie scouting.

Artikel 6.280 Algemene gebruiksregels

De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor het exploiteren van een scouting.

Subparagraaf 6.5.8.4 Equitherapie aanbieden

Artikel 6.281 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruik van gronden en bouwwerken voor het aanbieden van equitherapie binnen de locatie equitherapie.

Artikel 6.282 Algemene gebruikregels

De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor maatschappelijke doeleinden met bijbehorende maatschappelijke en culturele voorzieningen ten behoeve van equitherapie, waarbij maximaal 1.150 mvan de bouwwerken gebruikt mag worden als activiteitencentrum.

Subparagraaf 6.5.8.5 Zorginstelling exploiteren

Artikel 6.283 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruik van gronden en bouwwerken voor het exploiteren van een zorginstelling binnen de locatie zorginstelling - 500 en zorginstelling - 501.

Artikel 6.284 Algemene gebruiksregels

  • 1

    Binnen de locatie zorginstelling - 500 mogen de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor:

    • a.

      het exploiteren van een zorginstelling voor nachtverblijf en dagbesteding van maximaal 10 personen met een zorgindicatie.

  • 2

    Binnen de locatie zorginstelling - 501 mogen de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor:

    • a.

      het exploiteren van een zorginstelling voor nachtverblijf en dagbesteding van maximaal 12 personen met een verstandelijke of lichamelijke beperking en/of autisme spectrum stoornis. Tevens dienen alle bewoners een CIZ-zorgindicatie te bezitten;

    • b.

      maximaal 12 zorgappartementen;

    • c.

      dagbesteding als maatschappelijke nevenfunctie;

    • d.

      detailhandel, bestaande uit verkoop van ter plaatse vervaardigde eigen producten als ondergeschikte functie vanuit bestaande bebouwing met een oppervlakte van niet meer dan 50 m2.

Subparagraaf 6.5.8.6 Parkeren ten behoeve van een zorginstelling

Artikel 6.285 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruik van gronden voor het parkeren binnen de locatie parkeerterrein 502 ten behoeve van de naastgelegen zorginstelling.

Artikel 6.286 Algemene gebruiksregels

De gronden mogen worden gebruikt voor het parkeren ten behoeve van de zorginstelling als:

Subparagraaf 6.5.8.7 Kinderopvang en/of dagbesteding exploiteren als nevenactiviteit

Artikel 6.287 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruik van gronden en bouwwerken voor het exploiteren van een kinderopvang en/of dagbesteding als nevenactiviteit binnen de locatie agrarisch bedrijf - gebruikveehouderij - gebruik of wonen - gebruik.

Artikel 6.288 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken voor het exploiteren van een kinderopvang en/of dagbesteding als nevenactiviteit.

Artikel 6.289 Beoordelingsregels vergunningplicht

De omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden en bouwwerken voor het exploiteren van een kinderopvang en/of dagbesteding als nevenactiviteit wordt alleen verleend als:

  • a.

    de activiteit wordt uitgevoerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie;

  • b.

    gebruik gemaakt wordt van bestaande bebouwing, niet zijnde bebouwing binnen de locatie overtollige bebouwing;

  • c.

    aangetoond is dat de activiteiten geen milieuhinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende woningen en bedrijven;

  • d.

    de activiteit niet leidt tot een onevenredige verkeersaantrekkende werking en/of -overlast;

  • e.

    parkeren binnen het gebouwerf plaatsvindt; en

  • f.

    de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd.

Subparagraaf 6.5.8.8 Verlenen van zorg en/of dagbesteding als nevenactiviteit

Artikel 6.290 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruik van gronden en bouwwerken voor het verlenen van zorg en/of dagbesteding aan derden als nevenactiviteit binnen de locatie agrarisch bedrijf - gebruikveehouderij - gebruik of wonen - gebruik.

Artikel 6.291 Aanwijzing verbod

Het is verboden bijbehorende bouwwerken te gebruiken als zelfstandige wooneenheden voor de huisvesting van zorgbehoevenden.

Artikel 6.292 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken voor het verlenen van zorg en/of dagbesteding aan derden als nevenactiviteit

Artikel 6.293 Beoordelingsregels vergunningplicht

De omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden en bouwwerken voor het verlenen van zorg en/of dagbesteding wordt alleen verleend als:

  • a.

    de activiteit wordt uitgevoerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie;

  • b.

    gebruik gemaakt wordt van bestaande bebouwing, niet zijnde bebouwing binnen de locatie overtollige bebouwing;

  • c.

    er maximaal 15 personen worden gehuisvest;

  • d.

    er alleen huisvesting wordt geboden aan personen met een zorgindicatie;

  • e.

    aangetoond is dat de activiteiten niet leiden tot een onevenredige verkeersaantrekkende werking en/of -overlast;

  • f.

    aangetoond is dat de activiteiten geen milieuhinder of belemmeringen veroorzaken voor omliggende woningen en bedrijven;

  • g.

    parkeren binnen het gebouwerf plaatsvindt; en

  • h.

    de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd.

Paragraaf 6.5.9 Recreatieve activiteiten
Subparagraaf 6.5.9.1 Natuurkampeerterrein exploiteren

Artikel 6.294 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruik van gronden en bouwwerken voor het exploiteren van een natuurkampeerterrein binnen de locatie natuurkampeerterrein.

Artikel 6.295 Algemene gebruiksregels

De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor het exploiteren van een natuurkampeerterrein, waarbij enkel kampeermiddelen gebruikt mogen worden voor verblijfsrecreatie.

Subparagraaf 6.5.9.2 Verenigingskampeerterrein exploiteren

Artikel 6.296 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruik van gronden en bouwwerken voor het exploiteren van een verenigingskampeerterrein binnen de locatie verenigingskampeerterrein.

Artikel 6.297 Algemene gebruiksregels

De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor het exploiteren van een verenigingskampeerterrein, waarbij enkel kampeermiddelen gebruikt mogen worden voor verblijfsrecreatie.

Subparagraaf 6.5.9.3 Kampeerbedrijf exploiteren

Artikel 6.298 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruik van gronden en bouwwerken voor het exploiteren van een kampeerbedrijf binnen de locatie kampeerbedrijf.

Artikel 6.299 Algemene gebruiksregels

De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor:

Artikel 6.300 Aanwijzing verbod

Het is verboden om:

Subparagraaf 6.5.9.4 Groepsaccommodatie exploiteren

Artikel 6.301 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruik van gronden en bouwwerken voor het exploiteren een groepsaccommodatie binnen de locaties groepsaccommodatie - 500groepsaccommodatie - 501groepsaccommodatie - 502 en groepsaccommodatie - 503.

Artikel 6.302 Algemene gebruiksregels

  • 1

    Binnen de locatie groepsaccommodatie - 500 mogen de gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      het exploiteren van niet meer dan 2 groepsaccommodaties voor maximaal 25 personen per accommodatie.

  • 2

    Binnen de locatie groepsaccommodatie - 501 mogen de gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor:

    • a.

      het exploiteren van één groepsaccommodatie voor maximaal 80 personen;

    • b.

      ondergeschikte nevenactiviteiten, in de vorm van afzonderlijke verhuur van vergaderruimte voor groepen met een maximum van 8 keer per 4 weken voor één dag of een dagdeel. Waarbij geldt dat verhuur van vergaderruimte voor groepen uitsluitend is toegestaan als per deelnemer 1 parkeerplaats beschikbaar is op eigen terrein;

    • c.

      ondersteunende horeca.

  • 3

    Binnen de locatie groepsaccommodatie - 502 mag een bijgebouw met een maximale oppervlakte van 200 m2 worden gebruikt als groepsaccommodatie ten behoeve van het verblijf van maximaal 20 personen, ondergeschikt aan de ter plaatse voorkomende woonfunctie.

  • 4

    Binnen de locatie groepsaccommodatie - 503 mag het bestaande bouwwerk worden gebruikt voor:

    • a.

      het exploiteren van een groepsaccommodatie;

    • b.

      op het aangrenzende perceel, binnen de locatie inrit 501, mag een inrit ten behoeve van de groepsaccommodatie aanwezig zijn.

Subparagraaf 6.5.9.5 Minicamping exploiteren

Artikel 6.303 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruik van gronden en bouwwerken voor het vestigen en exploiteren van een minicamping binnen de locatie minicamping.

Artikel 6.304 Algemene gebruiksregels

De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor het vestigen en exploiteren van een minicamping, mits:

  • a.

    de activiteit wordt uitgevoerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie, danwel het ter plaatse gevestigde bedrijf;

  • b.

    het aantal kampeermiddelen niet meer dan 25 bedraagt, waaronder maximaal 5 stacaravans;

  • c.

    het oppervlakte dat voor ondersteunende voorzieningen, zoals sanitair wordt gebruikt, maximaal 100 mbedraagt;

  • d.

    er geen toename van bebouwingsoppervlakte ten behoeve van ondersteunende voorzieningen plaatsvindt;

  • e.

    parkeren op eigen terrein plaatsvindt;

  • f.

    de afstand tot de as van de weg ten minste 20 meter bedraagt;

  • g.

    de afstand tot woningen van derden ten minste 50 meter bedraagt;

  • h.

    de afstand tot de zijdelingse gebouwerfgrens ten minste 5 meter bedraagt; 

  • i.

    er geen sprake is van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven.

Subparagraaf 6.5.9.6 Kampeerterrein exploiteren

Artikel 6.305 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruik van gronden en bouwwerken voor het exploiteren van een kampeerterrein binnen de locatie kampeerterrein.

Artikel 6.306 Algemene gebruiksregels

De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor:

  • a.

    het exploiteren van een kampeerterrein met maximaal 20 kampeerplaatsen, waarbij stacaravans niet zijn toegestaan; met

  • b.

    bijbehorende ondersteunende voorzieningen in de vorm van sanitaire voorzieningen met een maximum oppervlakte van 60 m2.

Subparagraaf 6.5.9.7 Bed and breakfast exploiteren

Artikel 6.307 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruik van gronden en bouwwerken voor het exploiteren een bed and breakfast binnen de locatie bed & breakfast.

Artikel 6.308 Algemene gebruiksregels

De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor één bed and breakfast voor maximaal 10 personen.

Subparagraaf 6.5.9.8 Vogelasiel exploiteren

Artikel 6.309 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruik van gronden en bouwwerken voor het exploiteren van een vogelasiel binnen de locatie vogelasiel.

Artikel 6.310 Algemene gebruiksregels

De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor:

  • a.

    het exploiteren van een vogelasiel;

  • b.

    aan het vogelasiel ondergeschikte en daarmee samenhangende kantoorruimte;

  • c.

    aan het vogelasiel ondergeschikte educatieve doeleinden.

Subparagraaf 6.5.9.9 Dagrecreatiefbedrijf exploiteren

Artikel 6.311 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruik van gronden en bouwwerken voor het exploiteren van een dagrecreatiefbedrijf binnen de locatie dagrecreatief bedrijf.

Artikel 6.312 Algemene gebruiksregels

De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van een dagrecreatiefbedrijf met daarbij ondersteunende horeca.

Subparagraaf 6.5.9.10 Parkeren ten behoeve van een recreatiebedrijf

Artikel 6.313 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruik van gronden voor het parkeren ten behoeve van het naastgelegen recreatiebedrijf binnen de locatie parkeerterrein - 500parkeerterrein 501 of overloopgebied parkeren.

Artikel 6.314 Algemene gebruiksregels

De gronden mogen worden gebruikt voor het parkeren ten behoeve van het naastgelegen recreatiebedrijf als:

Subparagraaf 6.5.9.11 Uitoefenen van sport en spel ten behoeve van een recreatiebedrijf

Artikel 6.315 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruik van gronden voor het uitoefenen van sport en spel in relatie tot het naastgelegen recreatiebedrijf binnen de locatie speelweide.

Artikel 6.316 Algemene gebruiksregels

De gronden mogen worden gebruikt voor het uitoefenen van sport en spel in relatie tot het naastgelegen recreatiebedrijf.

Subparagraaf 6.5.9.12 Minicamping exploiteren als nevenactiviteit

Artikel 6.317 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruik van gronden en bouwwerken voor het vestigen en exploiteren van een minicamping als nevenactiviteit binnen de locatie agrarisch bedrijf - gebruikveehouderij - gebruikbedrijf - gebruikrecreatie - gebruik of wonen - gebruik.

Artikel 6.318 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken voor het exploiteren van een minicamping als nevenactiviteit

Artikel 6.319 Beoordelingsregels vergunningplicht

De omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden en bouwwerken voor het vestigen en exploiteren van een minicamping als nevenactiviteit wordt alleen verleend als:

  • a.

    de activiteit wordt uitgevoerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie;

  • b.

    het aantal kampeermiddelen niet meer bedraagt dan 25, waaronder maximaal 5 stacaravans;

  • c.

    voor ondersteunende voorzieningen, zoals sanitair, maximaal 100 m2 van de bestaande bebouwing wordt gebruikt, niet zijnde bebouwing binnen de locatie overtollige bebouwing;

  • d.

    parkeren plaatsvindt binnen het gebouwerf;

  • e.

    de afstand tot de as van de weg ten minste 20 meter bedraagt;

  • f.

    de afstand tot de woningen van derden ten minste 50 meter bedraagt;

  • g.

    de afstand tot de zijdelingse gebouwerfgrens ten minste 5 meter bedraagt;

  • h.

    aangetoond is dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven; en

  • i.

    de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd.

Subparagraaf 6.5.9.13 Bed and breakfast exploiteren als nevenactiviteit

Artikel 6.320 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruik van gronden en bouwwerken voor het exploiteren van een bed and breakfast als nevenactiviteit binnen de locatie agrarisch bedrijf - gebruikveehouderij - gebruikrecreatie - gebruik of wonen - gebruik.

Artikel 6.321 Aanwijzing vergunninsplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken voor het exploiteren van een bed and breakfast als nevenactiviteit.

Artikel 6.322 Beoordelingsregels vergunningplicht

De omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden en bouwwerken voor het exploiteren van een bed and breakfast als nevenactiviteit wordt alleen verleend als:

  • a.

    de activiteit wordt uitgevoerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie, danwel het ter plaatse gevestigde bedrijf;

  • b.

    gebruik gemaakt wordt van bestaande bebouwing, niet zijnde bebouwing binnen de locatie overtollige bebouwing;

  • c.

    de overnachtingscapaciteit maximaal 10 personen bedraagt;

  • d.

    parkeren plaatsvindt binnen het gebouwerf;

  • e.

    aangetoond is dat er geen sprake is van een onevenredige aantasting van andere belangen waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven; en

  • f.

    de ruimtelijk kwaliteit wordt gewaarborgd.

Subparagraaf 6.5.9.14 Groepsaccommodatie aanbieden als nevenactiviteit

Artikel 6.323 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het gebruik van gronden en bouwwerken voor het aanbieden van groepsaccommodatie als nevenactiviteit binnen de locatie agrarisch bedrijf - gebruikveehouderij - gebruik of wonen - gebruik.

Artikel 6.324 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken voor het aanbieden van groepsaccommodatie als nevenactiviteit.

Artikel 6.325 Beoordelingsregels vergunningplicht

De omgevingsvergunning voor het aanbieden van groepsaccommodatie als nevenactiviteit wordt alleen verleend als:

  • a.

    de activiteit wordt uitgevoerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie;

  • b.

    gebruik gemaakt wordt van bestaande bebouwing, niet zijnde bebouwing binnen de locatie overtollige bebouwing;

  • c.

    de overnachtingscapaciteit maximaal 20 personen bedraagt;

  • d.

    parkeren plaatsvindt binnen het gebouwerf;

  • e.

    de afstand tot de as van de weg ten minste 20 meter bedraagt;

  • f.

    de afstand tot de woningen van derden ten minste 50 meter bedraagt; en

  • g.

    de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd.

Subparagraaf 6.5.9.15 Ondergeschikte dagrecreatie aanbieden als nevenactiviteit

Artikel 6.326 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruik van gronden en bouwwerken voor het aanbieden van ondergeschikte dagrecreatie als nevenactiviteit binnen de locatie agrarisch bedrijf - gebruikveehouderij - gebruik of wonen - gebruik.

Artikel 6.327 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken voor het aanbieden van ondergeschikte dagrecreatie als nevenactiviteit.

Artikel 6.328 Beoordelingsregels vergunningplicht

De omgevingsvergunning voor het gebruiken van gronden en bouwwerken voor het aanbieden van ondergeschikte dagrecreatie als nevenactiviteit wordt alleen verleend als:

  • a.

    de activiteit wordt uitgevoerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie;

  • b.

    gebruik gemaakt wordt van bestaande bebouwing, niet zijnde bebouwing binnen de locatie overtollige bebouwing;

  • c.

    parkeren plaatsvindt binnen het gebouwerf; en

  • d.

    de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd.

Subparagraaf 6.5.9.16 Verhuren van fietsen/rijtuigen voor recreatief gebruik als nevenactiviteit

Artikel 6.329 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruik van gronden en bouwwerken voor het verhuren van fietsen, rijtuigen en andere vervoersmiddelen voor recreatief gebruik als nevenactiviteit binnen de locatie agrarisch bedrijf - gebruikveehouderij - gebruik of wonen - gebruik.

Artikel 6.330 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning gronden en bouwwerken te gebruiken voor het verhuren van fietsen, rijtuigen en andere vervoersmiddelen als nevenactiviteit.

Artikel 6.331 Beoordelingsregels vergunningplicht

De omgevingsvergunning voor het verhuren van fietsen, rijtuigen en andere vervoersmiddelen als nevenactiviteit wordt alleen verleend als:

  • a.

    de activiteit wordt uitgevoerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie;

  • b.

    gebruik gemaakt wordt van bestaande bebouwing, niet zijnde bebouwing binnen de locatie overtollige bebouwing;

  • c.

    parkeren plaatsvindt binnen het gebouwerf; en

  • d.

    de ruimtelijke kwaliteit wordt gewaarborgd.

Paragraaf 6.5.10 Sportactiviteiten
Subparagraaf 6.5.10.1 Hondensportschool exploiteren

Artikel 6.332 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruik van gronden en bouwwerken voor het exploiteren van een hondensportvereniging binnen de locatie hondensportschool.

Artikel 6.333 Algemene gebruiksregels

De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor het exploiteren van een hondensportschool.

Subparagraaf 6.5.10.2 Opslag ten behoeve van de hondensport

Artikel 6.334 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruik van bouwwerken voor de opslag van oefenmateriaal ten behoeve van een hondensportschool binnen de locatie clubhuis hondensportvereniging.

Artikel 6.335 Algemene gebruiksregels

Het bouwwerk mag worden gebruikt voor de opslag van oefenmateriaal ten behoeve van een hondensportvereniging met een oppervlakte van maximaal 102 m2.

Paragraaf 6.5.11 Woonactiviteiten
Subparagraaf 6.5.11.1 Wonen

Artikel 6.336 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruik van gronden en bouwwerken voor wonen binnen de locatie wonen (landelijk gebied) - gebruik.

Artikel 6.337 Algemene gebruiksregels

Subparagraaf 6.5.11.2 Aan huis verbonden beroep uitoefenen

Artikel 6.338 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruik van gronden en bouwwerken voor het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep binnen de locatie agrarisch bedrijf - gebruikveehouderij - gebruik of wonen - gebruik.

Artikel 6.339 Algemene gebruiksregels

De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep als:

  • a.

    de activiteit wordt uitgevoerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie;

  • b.

    de activiteiten in de woning en/of in een bijgebouw bij de woning wordt uitgeoefend;

  • c.

    de omvang van de activiteit niet meer dan 30% van de gezamenlijke oppervlakte van de woning en bijgebouwen bedraagt, tot een maximum van 150 m2;

  • d.

    de activiteit mag geen nadelige invloed hebben op een normale afwikkeling van het verkeer;

  • e.

    parkeren vindt plaats binnen het gebouwerf; en

  • f.

    er geen detailhandelsactiviteiten worden verricht.

Subparagraaf 6.5.11.3 Kleinschalige bedrijfsacitviteiten uitoefenen

Artikel 6.340 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruik van gronden en bouwwerken voor het uitoefenen van kleinschalige bedrijfsactiviteiten binnen de locatie wonen - plus.

Artikel 6.341 Algemene gebruiksregels

De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor het uitoefenen van een kleinschalig bedrijf als:

  • a.

    het betreft een kleinschalig bedrijf in milieucategorie 1 en 2, zoals genoemd in de Brochure bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten;

  • b.

    de activiteit wordt uitgevoerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie; en

  • c.

    er geen detailhandelsactiviteiten worden verricht.

Subparagraaf 6.5.11.4 Atelier

Artikel 6.342 Toepassingsbereik

Deze subparagraaf is van toepassing op het gebruik van een bouwwerk als atelier ten behoeve van beeldhouwwerken binnen de locatie atelier.

Artikel 6.343 Algemene gebruiksregels

Het bouwwerk mag worden gebruikt als atelier ten behoeve van beeldhouwwerken als:

  • a.

    de activiteit wordt uitgevoerd door de bewoner(s) van de betreffende locatie; en

  • b.

    de oppervlakte niet meer bedraagt dan 102 m2.

Subparagraaf 6.5.11.5 Huisvesten van arbeidsmigranten in woningen

Artikel 6.344 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het huisvesten van arbeidsmigranten in een woning binnen de locatie agrarisch bedrijf - gebruikveehouderij - gebruik of wonen - gebruik.

Artikel 6.345 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een woning te gebruiken voor het structureel of tijdelijk huisvesten van arbeidsmigranten.

Artikel 6.346 Beoordelingsregels vergunningplicht

  • 1

    De omgevingsvergunning voor het gebruiken van een woning voor het structureel of tijdelijk huisvesten van arbeidsmigranten wordt alleen verleend als:

    • a.

      de woning bewoond wordt door maximaal 4 arbeidsmigranten;

    • b.

      geen gebruik wordt gemaakt van bebouwing binnen de locatie overtollige bebouwing;

    • c.

      parkeren volledig binnen het gebouwerf plaatsvindt, waarbij geldt dat per huisvestingsplaats 0,7 parkeerplaats aanwezig dient te zijn;

    • d.

      in een straat maximaal 20% van de totaal aanwezige woningen gebruikt wordt voor het huisvesten van arbeidsmigranten, waarbij de woningen niet direct naast elkaar, tegenover elkaar of boven elkaar gesitueerd mogen zijn, waarbij de perceelsgrenzen bepalend zijn;

    • e.

      er een nachtregister wordt bijgehouden; en

    • f.

      in het kader van de brandveiligheid, voldaan wordt aan de (aanvullende) eisen bij een woonfunctie voor kamergewijze verhuur conform Besluit bouwwerken leefomgeving;

  • 2

    De omgevingsvergunning voor het gebruiken van een woning voor het structureel of tijdelijk huisvesten van arbeidsmigranten van maximaal 20 arbeidsmigranten wordt alleen verleend als:

    • a.

      voldaan wordt aan de beoordelingsregels in lid 1;

    • b.

      bewoning niet leidt tot overlast in de omgeving;

    • c.

      de woning voldoet aan de SNF-normering;

    • d.

      vanaf 11 arbeidsmigranten, minimaal 250 meter wordt aangehouden ten opzichte van een andere locatie waar meer dan 10 arbeidsmigranten gehuisvest worden;

    • e.

      vanaf 11 personen, het perceel landschappelijk wordt ingepast; en

    • f.

      vanaf 11 personen, het beheer in een overeenkomst wordt vastgelegd.

  • 3

    De omgevingsvergunning voor het gebruiken van een woning voor het huisvesten van meer dan 20 arbeidsmigranten wordt alleen verleend als:

    • a.

      de huisvesting ten behoeve van piekmomenten in de vollegrondstuinbouw of glastuinbouw dient;

    • b.

      huisvesting voor een periode van maximaal 6 maanden plaatsvindt; 

    • c.

      de noodzaak jaarlijks wordt aangetoond.

Artikel 6.347 Aanvraagvereisten vergunningplicht

Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het gebruiken van een woning voor het structureel of tijdelijk huisvesten van arbeidsmigranten worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een inrichtingsplan waarop is aangetoond dat per huisvestingsplaats 0,7 parkeerplaats aanwezig is;

  • b.

    bij de huisvesting van meer dan 4 personen, gegevens waarin wordt aangetoond dat de woning voldoet aan de SNF-normering; en

  • c.

    indien meer dan 11 personen gehuisvest worden, een landschappelijk inpassingsplan.

Subparagraaf 6.5.11.6 Huisvesten van arbeidsmigranten in bedrijfsgebouwen

Artikel 6.348 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het huisvesten van arbeidsmigranten in bestaande of direct vergunbare bedrijfsgebouwen binnen de locatie agrarisch bedrijf - gebruik of veehouderij - gebruik.

Artikel 6.349 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning bestaande of direct vergunbare bedrijfsgebouwen te gebruiken voor het huisvesten van arbeidsmigranten.

Artikel 6.350 Beoordelingsregels vergunningplicht

  • 1

    De omgevingsvergunning voor het gebruiken van bestaande of direct vergunbare bedrijfsgebouwen voor het huisvesten van arbeidsmigranten wordt alleen verleend als:

    • a.

      de huisvesting noodzakelijk is uit een oogpunt van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de arbeidsbehoefte in het betreffende agrarisch bedrijf;

    • b.

      het uitsluitend werknemers betreffen, die allen binnen het agrarisch bedrijf waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten;

    • c.

      de huisvestingslocatie voldoet aan de regels uit het Besluit bouwwerken leefomgeving;

    • d.

      de huisvesting (met meer dan 4 arbeidsmigranten) voldoet aan de SNF-normering;

    • e.

      er in totaal maximaal 40 personen per locatie gehuisvest worden;

    • f.

      de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd wordt;

    • g.

      het perceel dient bij structurele huisvesting landschappelijk ingepast te worden conform de uitgangspunten van het beeldkwaliteitsplan buitengebied;

    • h.

      parkeren volledig binnen het gebouwerf plaatsvind, waarbij geldt dat per huisvestingsplaats 0,7 parkeerplaats aanwezig dient te zijn;

    • i.

      er een nachtregister wordt bijgehouden;

    • j.

      de beheerafspraken zijn vastgelegd; en

    • k.

      in het kader van de brandveiligheid, voldaan wordt aan de (aanvullende) eisen bij een woonfunctie voor kamergewijze verhuur conform het Besluit bouwwerken leefomgeving.

  • 2

    De omgevingsvergunning voor het gebruiken van bestaande bedrijfsgebouwen voor het huisvesten van meer dan 40 arbeidsmigranten wordt alleen verleend als:

    • a.

      de huisvesting ten behoeve van piekmomenten in de vollegrondstuinbouw of glastuinbouw dient;

    • b.

      huisvesting voor een periode van maximaal 6 maanden plaatsvindt; 

    • c.

      de noodzaak jaarlijks wordt aangetoond.

Artikel 6.351 Aanvraagvereisten vergunningplicht

Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het gebruiken van bestaande of direct vergunbare bedrijfsgebouwen voor het huisvesten van arbeidsmigranten worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een inrichtingsplan waarop is aangetoond dat per huisvestingsplaats 0,7 parkeerplaats aanwezig is; en

  • b.

    bij de huisvesting van meer dan 4 personen, gegevens waarin wordt aangetoond dat de woning voldoet aan de SNF-normering.

Subparagraaf 6.5.11.7 Tijdelijk huisvesten van arbeidsmigranten in woonunits, (sta-)caravans of vergelijkbare onderkomens

Artikel 6.352 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het tijdelijk huisvesten van arbeidsmigranten in woonunits, (sta-)caravans of vergelijkbare onderkomens binnen de locatie agrarisch bedrijf - gebruik of veehouderij - gebruik.

Artikel 6.353 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning woonunits, (sta-)caravans of vergelijkbare onderkomens te gebruiken voor het tijdelijk huisvesten van arbeidsmigranten.

Artikel 6.354 Beoordelingsregels vergunningplicht

  • 1

    De omgevingsvergunning voor het gebruiken van woonunits, (sta-)caravans of vergelijkbare onderkomens voor het huisvesten van arbeidsmigranten wordt alleen verleend als:

    • a.

      de huisvesting noodzakelijk is uit een oogpunt van een doelmatige agrarische bedrijfsvoering vanuit het oogpunt van de arbeidsbehoefte in het betreffende agrarisch bedrijf;

    • b.

      het uitsluitend werknemers betreffen, die allen binnen het agrarisch bedrijf waar ze gehuisvest zijn, werkzaamheden verrichten;

    • c.

      de huisvestingslocatie voldoet aan de regels uit het Besluit bouwwerken leefomgeving;

    • d.

      de huisvesting (met meer dan 4 arbeidsmigranten) voldoet aan de SNF-normering;

    • e.

      er in totaal maximaal 40 personen per locatie gehuisvest worden;

    • f.

      het gaat om een aantoonbaar tijdelijk oplossing gedurende maximaal 6 maanden per kalender jaar, waarbij de gemeente goedkeuring dient te geven over de kwaliteit en uiterlijk van de woonunit;

    • g.

      de tijdelijke huisvesting dient na afloop van de termijn (als bepaald onder f) te worden verwijderd;

    • h.

      per woonunit maximaal vier personen gehuisvest worden;

    • i.

      de bouwhoogte van een woonunit niet meer bedraagt dan 3,5 meter;

    • j.

      de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd wordt;

    • k.

      parkeren volledig binnen het gebouwerf plaatsvindt, waarbij geldt dat per huisvestingsplaats 0,7 parkeerplaats aanwezig dient te zijn;

    • l.

      er een nachtregister wordt bijgehouden;

    • m.

      de beheerafspraken zijn vastgelegd; en

    • n.

      in het kader van de brandveiligheid, voldaan wordt aan de (aanvullende) eisen bij een woonfunctie voor kamergewijze verhuur conform het Besluit bouwwerken leefomgeving.

  • 2

    De omgevingsvergunning voor het gebruiken van woonunits, (sta-)caravans of vergelijkbare onderkomens voor het huisvesten van meer dan vier arbeidsmigranten wordt alleen verleend als:

    • a.

      de huisvesting ten behoeve van piekmomenten in de vollegrondstuinbouw of glastuinbouw dient;

    • b.

      het gaat om een aantoonbaar tijdelijk oplossing gedurende maximaal 6 maanden per kalender jaar, waarbij de gemeente goedkeuring dient te geven over de kwaliteit en uiterlijk van de woonunit;

    • c.

      de noodzaak jaarlijks wordt aangetoond.

Artikel 6.355 Aanvraagvereisten vergunningplicht

Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het gebruiken van woonunits, (sta-)caravans of vergelijkbare onderkomens voor het huisvesten van arbeidsmigranten worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een inrichtingsplan waarop is aangetoond dat per huisvestingsplaats 0,7 parkeerplaats aanwezig is; en

  • b.

    bij de huisvesting van meer dan 4 personen, gegevens waarin wordt aangetoond dat de woning voldoet aan de SNF-normering.

Afdeling 6.6 Milieubelastende activiteiten

Paragraaf 6.6.1 Algemene bepalingen

[Gereserveerd]

Paragraaf 6.6.2 Externe veiligheid
Subparagraaf 6.6.2.1 Milieubelastende activiteiten met een extern veiligheidsrisico, niet zijnde civiele- of militaire explosieven, toelaten

[Gereserveerd]

Subparagraaf 6.6.2.2 Milieubelastende activiteiten met een extern veiligheidsrisico met civiele- of militaire explosieaandachtsgebieden

[Gereserveerd]

Paragraaf 6.6.3 Geluid
Subparagraaf 6.6.3.1 Algemene bepalingen geluid

[Gereserveerd]

Subparagraaf 6.6.3.2 Geluidsregels bij activiteiten

[Gereserveerd]

Subparagraaf 6.6.3.3 Geluidsregels bij evenementen

[Gereserveerd]

Paragraaf 6.6.4 Geur
Subparagraaf 6.6.4.1 Algemene bepalingen geur

[Gereserveerd]

Subparagraaf 6.6.4.2 Geurregels bij industriële activiteiten

[Gereserveerd]

Subparagraaf 6.6.4.3 Geurregels bij het houden van landbouwhuisdieren en paarden en pony's

[Gereserveerd]

Subparagraaf 6.6.4.4 Geurregels bij andere aangewezen agrarische activiteiten

[Gereserveerd]

Subparagraaf 6.6.4.5 Geurregels bij niet-industriële voedselbereiding

[Gereserveerd]

Subparagraaf 6.6.4.6 Geurregels bij exploiteren van zuiveringtechnische werken

[Gereserveerd]

Paragraaf 6.6.5 Trillingen
Subparagraaf 6.6.5.1 Algemene bepalingen trillingen

[Gereserveerd]

Subparagraaf 6.6.5.2 Waarden voor continue trillingen

[Gereserveerd]

Subparagraaf 6.6.5.3 Waarden voor herhaald voorkomende trillingen

[Gereserveerd]

Afdeling 6.7 Sloopactiviteiten

Paragraaf 6.7.1 Algemene bepalingen sloopactiviteiten
Artikel 6.356 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het verrichten van sloopwerkzaamheden.

Artikel 6.357 Specifieke zorgplicht beschermen omgeving sloopwerkzaamheden

Degene die sloopwerkzaamheden verricht of weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat de werkzaamheden kunnen leiden tot beschadiging of belemmering van wegen, van in de weg gelegen werken en van andere roerende of onroerende zaken op een aangrenzend perceel of op een aan het sloopterrein grenzende  openbare weg, openbaar water of openbaar groen, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die beschadigingen of belemmering te voorkomen of niet te laten voortduren.

Paragraaf 6.7.2 Gebouwen slopen en fundering verwijderen, waarbij grondroering plaatsvindt
Artikel 6.358 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het slopen van gebouwen en het verwijderen van fundering, waarbij grondroering plaatsvindt binnen archeologisch waardevol gebied - 1archeologisch waardevol gebied - 2archeologisch waardevol gebied - 3archeologisch waardevol gebied - 4 of archeologisch waardevol gebied - 5.

Artikel 6.359 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning gebouwen te slopen en fundering te verwijderen, waarbij grondroering plaatsvindt.

Artikel 6.360 Uitzondering vergunningplicht

Het verbod, bedoeld in artikel 6.359, geldt niet voor activiteiten die:

Artikel 6.361 Aanvraagvereisten vergunningplicht

Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het slopen van gebouwen en verwijderen van fundering, waarbij grondroering plaatsvindt, worden de volgende gegeven en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een rapport, waarin de archeologische waarden van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld; of

  • b.

    naar oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarden van het terrein in andere beschikbare informatie afdoende is vastgesteld. Deze informatie wordt dat als een rapport als bedoeld onder a beschouwd.

Artikel 6.362 Beoordelingsregels vergunningplicht

De omgevingsvergunning voor het slopen van gebouwen en het verwijderen van fundering, waarbij grondroering plaatsvindt, wordt alleen verleend als:

Artikel 6.363 Advisering

Bevoegd gezag vraagt advies bij een door hem aan te wijzen terzake deskundige en betrekt dit advies bij het besluit op de aanvraag omgevingsvergunning.

Artikel 6.364 Maatwerkvoorschrift

Bevoegd gezag kan met het oog op het beschermen van de archeologische waarden in de bodem, een maatwerkvoorschrift verbinden aan de omgevingsvergunning als zij van oordeel is dat de aanwezige archeologische waarden door de sloopactiviteit aangetast (kunnen) worden. Aan de omgevingsvergunning kunnen de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a.

    de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;

  • b.

    de verplichting tot het doen van archeologische opgravingen; of

  • c.

    de verplichting op de sloopactiviteit te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.

Paragraaf 6.7.3 Monument slopen
Artikel 6.365 Toepassingsbereik
  • 1

    Deze paragraaf is van toepassing op het slopen van een monument binnen het aandachtsgebied monument.

  • 2

    Onder slopen wordt tevens verstaan:

    • a.

      het gedeeltelijk slopen;

    • b.

      het verrichten van ingrijpende aanpassingen;

    • c.

      het aantasten of vernietigen van cultuurhistorisch waardevolle elementen van dominante en/of beeldbepalende en/of kenmerkende gebouwen of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

Artikel 6.366 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een monument te slopen.

Artikel 6.367 Beoordelingsregels vergunningplicht

De omgevingsvergunning voor het slopen van een monument wordt alleen verleend als:

  • a.

    door de werken en/of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de aanwezige cultuurhistorische waarden dan wel de mogelijkheden tot herstel van deze waarden niet wezenlijk worden verkleind; en

  • b.

    het (gedeeltelijk) slopen onoverkomelijk is op grond van (bouw)veiligheidseisen en de voorwaarde van behoud en herstel van de cultuurhistorische bebouwing niet meer in redelijke verhouding staat tot de vereiste investeringen die daarmee gemoeid zijn.

Artikel 6.368 Advisering

Bevoegd gezag vraagt advies bij de Rijksdienst voor de Monumentenzorg of de gemeentelijke monumentencommissie en betrekt dit advies bij het besluit op de aanvraag omgevingsvergunning.

Paragraaf 6.7.4 Slopen, verwijderen en/of sanering van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere voorzieningen
Artikel 6.369 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het slopen, verwijderen en/of saneren van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen de locatie sloopverplichting 500 en sloopverplichting 501.

Artikel 6.370 Aanwijzing gebod
  • 1

    Binnen de locatie sloopverplichting 500 moet de sloop, verwijdering en/of sanering van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere voorzieningen, overeenkomstig Bijlage 60 Sloopverplichting Houtbroekstraat 9, te zijn uitgevoerd binnen de termijn zoals aangeven in de bijlage. Hetgeen betekent dat:

    • a.

      te slopen bouwwerken geheel zijn gesloopt en verwijderd, inclusief funderingen;

    • b.

      (half)verhardingen en dergelijke geheel zijn verwijderd;

    • c.

      sloopafval en -puin is afgevoerd van de slooplocatie;

    • d.

      vervuilde gronden zijn verwijderd en afgevoerd overeenkomstig de wettelijke voorschriften; en

    • e.

      het perceel met schone grond is aangevuld en geëgaliseerd.

  • 2

    Binnen de locatie sloopverplichting 501 moet de sloop, verwijdering en/of sanering van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en andere voorzieningen, overeenkomstig Bijlage X, te zijn uitgevoerd voor 21 november 2026. Hetgeen betekent dat:

    • a.

      te slopen bouwwerken geheel zijn gesloopt en verwijderd, inclusief funderingen;

    • b.

      (half)verhardingen en dergelijke geheel zijn verwijderd;

    • c.

      sloopafval en -puin is afgevoerd van de slooplocatie;

    • d.

      vervuilde gronden zijn verwijderd en afgevoerd overeenkomstig de wettelijke voorschriften; en

    • e.

      het perceel met schone grond is aangevuld en geëgaliseerd.

Afdeling 6.8 Overige activiteiten

Paragraaf 6.8.1 Algemene bepalingen overige activiteiten
Artikel 6.371 Toepassingsbereik

Deze afdeling is van toepassing op het uitvoeren van overige activiteiten.

Paragraaf 6.8.2 Gebouw of activiteit met parkeerbehoefte toevoegen
Artikel 6.372 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen van een gebouw met een parkeerbehoefte en het starten dan wel wijzigen van een gebruiksactiviteit waarvan een parkeerbehoefte wordt verwacht in buitengebied DG5.

Artikel 6.373 Aanwijzing vergunningplicht

Het is verboden zonder omgevingsvergunning een gebouw met parkeerbehoefte te bouwen of een nieuwe gebruiksactiviteit te starten, dan wel de gebruiksactiviteit te wijzigen, als voor deze gebruiksactiviteit een parkeerbehoefte wordt verwacht.

Artikel 6.374 Aanvraagvereisten vergunningplicht

Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw met een parkeerbehoefte en het starten dan wel wijzigen van een gebruiksactiviteit met parkeerbehoefte worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a.

    een inrichtingsplan met daarop bestaande en nieuw aan te leggen parkeerplaatsen; en

  • b.

    een parkeerbalans en toelichting daarop. 

Artikel 6.375 Beoordelingsregels vergunningplicht
  • 1

    De omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw met een parkeerbehoefte en het starten dan wel wijzigen van een gebruiksactiviteit met parkeerbehoefte wordt alleen verleend als:

    • a.

      in voldoende mate parkeergelegenheid, als ook (verkeers)ruimte voor het laden en lossen van goederen, wordt aangelegd in, op of onder een gebouw, dan wel op of onder het daarbij behorende gebouwerf. Voor het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen en verkeersruimte(n) worden de parkeerkencijfers en parkeernormen uit de Nota parkeernormen Someren, of diens rechtsopvolger gehanteerd;

    • b.

      de noodzakelijk parkeervoorzieningen en verkeersruimte(n) als dusdanig en feitelijk voor onbepaalde tijd in stand worden gehouden.

  • 2

    In aanvulling op het eerste lid, wordt omgevingsvergunning alleen verleend voor wat betreft de te hanteren parkeernorm(en) als: 

    • a.

      het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;

    • b.

      dan wel naar het oordeel van het bevoegd gezag op andere wijze in de benodigde parkeergelegenheid wordt voorzien.

  • 3

    In aanvulling op het eerste lid, wordt een omgevingsvergunning alleen verleend voor wat betreft de het realiseren van voldoende parkeergelegenheid en ruimte voor het laden en lossen van goederen als:  

    • a.

      op een andere wijze in de nodige parkeer- of stallingsruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.

Hoofdstuk 7 Beheer en onderhoud

Afdeling 7.1 Onderhouds- en instandhoudingsverplichtingen

[Gereserveerd]

Afdeling 7.2 Gedoogplichten

[Gereserveerd]

Hoofdstuk 8 Financiële bepalingen

Afdeling 8.1 Kostenverhaal

[Gereserveerd]

Afdeling 8.2 Nadeelcompensatie

[Gereserveerd]

Hoofdstuk 9 Procesregels

Afdeling 9.1 Voorbereiding van besluiten

[Gereserveerd]

Afdeling 9.2 Gemeentelijke projecten van publiek belang

[Gereserveerd]

Afdeling 9.3 Advies

[Gereserveerd]

Afdeling 9.4 Maatschappelijk draagvlak

[Gereserveerd]

Afdeling 9.5 Andere bestuursorganen

[Gereserveerd]

Hoofdstuk 10 Handhaving

Afdeling 10.1 Strafbepalingen

[Gereserveerd]

Afdeling 10.2 Kwaliteitsborging en afstemming uitvoering en handhaving

[Gereserveerd]

Hoofdstuk 11 Monitoring

Afdeling 11.1 Monitoring

[Gereserveerd]

Hoofdstuk 12 Overgangsrecht

Afdeling 12.1 Overgangsrecht algemeen

Artikel 12.1 Toepassingsbereik

Dit hoofdstuk bevat algemene bepalingen over het overgangsrecht.

Artikel 12.2 Overgangsrecht met betrekking tot verleende vergunningen, ontheffingen, maatwerkvoorschriften en andere genomen besloten
  • 1

    Een vergunning, ontheffing, of een ander besluit dat genomen is op grond van een gemeentelijke verordening die is vervangen door dit omgevingsplan, blijft gelden, hetzij tot het einde van de looptijd, hetzij tot het tijdstip dat het besluit met toepassing van dit omgevingsplan wordt gewijzigd of ingetrokken.

  • 2

    Een omgevingsvergunning of maatwerkvoorschrift verleend of gesteld op grond van dit omgevingsplan blijft ook na wijziging van de daarop betrekking hebbende regels in dit omgevingsplan gelden, hetzij tot het einde van de looptijd, hetzij tot het tijdstip dat het besluit met toepassing van dit omgevingsplan wordt gewijzigd of ingetrokken.

Artikel 12.3 Overgangsrecht met betrekking tot een nieuwe vergunningplicht
  • 1

    Als een activiteit door inwerkingtreding van een wijziging van dit omgevingsplan zonder ontheffing of vergunning onafgebroken rechtmatig is verricht, en als gevolg van een wijziging van het omgevingsplan een vergunningplicht gaat gelden, dan geldt voor die activiteit bij de inwerkingtreding van die nieuwe vergunningplicht een omgevingsvergunning van rechtswege voor een termijn van twee jaar, mits de activiteit naar aard en omvang niet verschilt van de activiteit zoals deze werd verricht voor de inwerkingtreding van die vergunningplicht.

  • 2

    De in het eerste lid bedoelde omgevingsvergunning van rechtswege vervalt indien de vergunningplichtige activiteit, bedoeld in het eerste lid, na inwerkingtreding van de in het eerste lid bedoelde nieuwe vergunningplicht, voor een periode langer dan een jaar worden onderbroken.

Artikel 12.4 Overgangsrecht met betrekking tot het gebruiksdoel van gronden en bouwwerken en regels over gebruiksactiviteiten
  • 1

    Het gebruik van gronden en bouwwerk dat bestond op het tijdstip waarop een wijziging van dit omgevingsplan inwerking is getreden en dat gebruik als gevolg van die wijziging in strijd is gekomen met de regels over gebruik, dan geldt dat het gestelde in afdeling 6.5 mag worden voortgezet.

  • 2

    Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik van gronden en bouwwerken dat voorafgaand aan wijziging van dit omgevingsplan reeds in strijd was met de voorheen geldende regels over gebruik in dit omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen daarvan.

  • 3

    Het is verboden het strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen in een ander met het omgevingsplanstrijdig gebruik, tenzij deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

  • 4

    Indien het strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, na inwerkingtreding van de in het eerste lid bedoelde wijziging voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

Artikel 12.5 Overgangsrecht met betrekking tot ruimtelijke regels over bouwwerken
  • 1

    Een bouwwerk dat op het tijdstip dan een wijziging van dit omgevingsplan in werking is getreden aanwezig is en afwijkt van het omgevingsplan na die wijziging, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

    • a.

      in stand worden gehouden, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd en in vernieuwde of veranderde staat in stand worden gehouden;

    • b.

      na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd en in vernieuwde of veranderde staat in stand worden gehouden, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

  • 2

    Onder een bouwwerk dat op het tijdstip dat een wijziging van dit omgevingsplan in werking is getreden aanwezig is, wordt in dit artikel tevens verstaan een bouwwerk dat in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor bouwen.

  • 3

    Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip dat een wijziging van dit omgevingsplan in werking is getreden, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met de voorheen geldende regels over bouwwerken in dit omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen daarvan.

  • 4

    Bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning voor bouwen verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk, bedoeld in het eerste lid, met maximaal 10%.

  • 5

    Een bouwwerk waarop het overgangsrecht voor bestaande bouwwerken in het tijdelijk deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet, van toepassing is, mag in stand worden gehouden.

  • 6

    Het gestelde in lid 1 t/m 5 is niet van toepassing op bouwwerken binnen de locatie overtollige bebouwing.

Hoofdstuk 13

[Gereserveerd]

O

Het opschrift van hoofdstuk 13 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK Hoofdstuk 13 14

P

Hoofdstuk 14 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK 14

[Gereserveerd]

[Vervallen]

Q

Het opschrift van hoofdstuk 15 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK Hoofdstuk 15

R

Het opschrift van hoofdstuk 16 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK Hoofdstuk 16

S

Het opschrift van hoofdstuk 17 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK Hoofdstuk 17

T

Het opschrift van hoofdstuk 18 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK Hoofdstuk 18

U

Het opschrift van hoofdstuk 19 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK Hoofdstuk 19

V

Het opschrift van hoofdstuk 20 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK Hoofdstuk 20

W

Het opschrift van hoofdstuk 21 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK Hoofdstuk 21

X

Het opschrift van hoofdstuk 22 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK Hoofdstuk 22 ACTIVITEITEN

Y

Het opschrift van afdeling 22.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

AFDELING Afdeling 22.1 ALGEMEEN

Z

Artikel 22.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.1 Voorrangsbepaling

  • 1

    De regels in afdelingAfdeling 22.2, met uitzondering van paragraafsubparagraaf 22.2.7.3, en afdelingAfdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet.

  • 2

    De regels in afdelingAfdeling 22.3 zijn niet van toepassing op een milieubelastende activiteit die als vergunningplichtig is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover voorschriften zijn verbonden aan:

    • a.

      een voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet onherroepelijke omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit;

    • b.

      een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit die is aangevraagd voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet en na de inwerkingtreding van die wet onherroepelijk wordt.

AA

Artikel 22.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.2 Overgangsrecht: gemeentelijke monumenten en voorbeschermde gemeentelijke monumenten

  • 1

    Voor de toepassing van de artikelen 22.28, eerste lid en 22.28, tweede lid, 22.38, 22.287, 22.288, 22.290 tot en met 22.293  en 22.295 wordt onder gemeentelijk monument respectievelijk voorbeschermd gemeentelijk monument ook verstaan een monument of archeologisch monument dat op grond van een gemeentelijke verordening is aangewezen respectievelijk waarop, voordat het is aangewezen, die verordening van overeenkomstige toepassing is.

  • 2

    Het eerste lid is van toepassing:

    • a.

      als het gaat om een aangewezen monument of archeologisch monument: zolang in dit omgevingsplan daaraan nog niet de functie-aanduiding gemeentelijk monument is gegeven; en

    • b.

      als het gaat om een monument of archeologisch monument waarop voordat het is aangewezen de verordening van overeenkomstige toepassing is: zolang in dit omgevingsplan daaraan nog niet de functie-aanduiding gemeentelijk monument is gegeven of dit omgevingsplan geen voorbeschermingsregel bevat vanwege het voornemen om die functie-aanduiding te geven.

BB

Het opschrift van afdeling 22.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

AFDELING Afdeling 22.2 ACTIVITEITEN MET BETREKKING TOT BOUWWERKEN, OPEN ERVEN EN TERREINEN

CC

Het opschrift van paragraaf 22.2.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.2.1 Algemene bepalingen

DD

Het opschrift van paragraaf 22.2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.2.2 Verrichten van bouw- en sloopwerkzaamheden

EE

Het opschrift van paragraaf 22.2.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.2.3 Bouwen en in stand houden van bouwwerken

FF

Het opschrift van paragraaf 22.2.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.2.4 Gebruik van bouwwerken

GG

Het opschrift van paragraaf 22.2.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.2.5 In stand houden en gebruiken van open erven en terreinen

HH

Het opschrift van paragraaf 22.2.6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.2.6 Cultureel erfgoed

II

Het opschrift van paragraaf 22.2.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.2.7 Vergunningplichten met betrekking tot het bouwen, in stand houden en gebruiken van bouwwerken

JJ

Het opschrift van subparagraaf 22.2.7.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.2.7.1 Algemene bepalingen

KK

Het opschrift van subparagraaf 22.2.7.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.2.7.2 Binnenplanse vergunningplicht voor omgevingsplanactiviteit bouwwerken

LL

Het opschrift van subparagraaf 22.2.7.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.2.7.3 Activiteiten met betrekking tot bouwwerken van rechtswege in overeenstemming met dit omgevingsplan

MM

Artikel 22.36 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.36 Binnenplanse vergunningvrije activiteiten van rechtswege in overeenstemming met dit omgevingsplan

Onverminderd de overige bepalingen van deze afdeling en de bepalingen van afdelingAfdeling 22.3 zijn in ieder geval in overeenstemming met dit omgevingsplan:

  • a.

    het bouwen, in stand houden en gebruiken van een bijbehorend bouwwerk of een uitbreiding daarvan als bedoeld in artikel 22.27, onder a, als in aanvulling op de in dat onderdeel gestelde eisen ook wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1.

      voor zover op een afstand van niet meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw, niet hoger dan:

    • 2.

      voor zover op een afstand van meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw:

      • i.

        als het bijbehorend bouwwerk of de uitbreiding daarvan hoger is dan 3 m: voorzien van een schuin dak, de dakvoet niet hoger dan 3 m, de daknok gevormd door twee of meer schuine dakvlakken, met een hellingshoek van niet meer dan 55°, en waarbij de hoogte van de daknok niet meer is dan 5 m en verder wordt begrensd door de volgende formule: maximale daknokhoogte [m] = (afstand daknok tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 3; en

      • ii.

        functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw, tenzij het gaat om huisvesting in verband met mantelzorg;

    • 3.

      de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied niet meer dan:

      • i.

        bij een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m2: 50% van dat bebouwingsgebied;

      • ii.

        bij een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2: 50 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2; en

      • iii.

        bij een bebouwingsgebied groter dan 300 m2: 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2; en

    • 4.

      uitbreiding van of gelegen aan of bij een hoofdgebouw, anders dan:

      • i.

        een woonwagen;

      • ii.

        een hoofdgebouw waarvoor in de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit of de omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit is bepaald dat de vergunninghouder na het verstrijken van een bij die vergunning gestelde termijn verplicht is de voor de verlening van de vergunning bestaande toestand te hebben hersteld; of

      • iii.

        een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf door één huishouden;

  • b.

    het bouwen, in stand houden en gebruiken van een erf- of perceelafscheiding als bedoeld in artikel 22.27, onder f; en

  • c.

    het gebruiken van een bestaand bouwwerk voor huisvesting in verband met mantelzorg.

NN

Het opschrift van paragraaf 22.2.8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.2.8 Overgangsrecht bestaande bouwwerken

OO

Het opschrift van afdeling 22.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

AFDELING Afdeling 22.3 MILIEUBELASTENDE ACTIVITEITEN

PP

Het opschrift van paragraaf 22.3.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.1 Algemene bepalingen

QQ

Het opschrift van paragraaf 22.3.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.2 Energiebesparing

RR

Het opschrift van paragraaf 22.3.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.3 Zwerfafval

SS

Het opschrift van paragraaf 22.3.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.4 Geluid

TT

Het opschrift van subparagraaf 22.3.4.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.4.1 Algemene bepalingen

UU

Artikel 22.60 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.60 Geluid: onderzoek

  • 1

    In de volgende gevallen wordt er een geluidonderzoek verricht:

    • a.

      als tussen 19.00 en 7.00 uur per dag gemiddeld meer dan vier transportbewegingen plaatsvinden met motorvoertuigen waarvan de massa van het ledig voertuig vermeerderd met het laadvermogen meer is dan 3.500 kg en binnen een afstand van 50 m van de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht geluidgevoelige gebouwen aanwezig zijn, tenzij het gaat om het bieden van gelegenheid voor het tanken van motorvoertuigen van derden of een activiteit waarvan horeca-activiteiten de kern vormen;

    • b.

      bij het opwekken van elektriciteit met een windturbine met een rotordiameter van meer dan 2 m, bedoeld in artikel 3.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving;

    • c.

      als in de buitenlucht metalen in bulk worden overgeslagen of in de buitenlucht metalen mechanisch worden bewerkt;

    • d.

      bij het reinigen van afvalwater door waterstraal- of oppervlaktebeluchters met een capaciteit van 120.000 of meer vervuilingseenheden;

    • e.

      bij het neutraliseren van airbags of gordelspanners door deze te ontsteken;

    • f.

      bij het vervaardigen van betonmortel of betonwaren;

    • g.

      bij een binnenschietbaan als de afstand van de binnenschietbaan tot het dichtstbijzijnde geluidgevoelige gebouw kleiner is dan 50 m;

    • h.

      bij een buitenschietbaan als bedoeld in artikel 22.79; en

    • i.

      als het op basis van de aard van de activiteit aannemelijk is dat:

      • 1.

        in enige ruimte op de locatie waarop de activiteit wordt verricht, het equivalente geluidniveau (LAeq) veroorzaakt door de ten gehore gebrachte muziek in de representatieve bedrijfssituatie, meer bedraagt dan:

        • i.

          70 dB(A), als die ruimte in- of aanpandig is gelegen met geluidgevoelige gebouwen; of

        • ii.

          80 dB(A), in andere gevallen dan bedoeld onder i; of

      • 2.

        in de buitenlucht of op een open terrein muziek ten gehore zal worden gebracht.

  • 2

    Het gemiddelde aantal transportbewegingen is een gemiddelde gemeten over de periode van een jaar.

  • 3

    Voor een activiteit waarvan agrarische activiteiten de kern vormen, geldt in afwijking van het eerste lid, onder a, het aantal transportbewegingen tussen 19.00 en 6.00 uur.

  • 4

    Uit het rapport van een geluidonderzoek, bedoeld in het eerste lid, blijkt op grond van verrichte geluidsmetingen of geluidsberekeningen of wordt voldaan aan:

    • a.

      de waarden, bedoeld in de paragrafen 22.3.4.22.3.4.2, 22.3.4.3 en 22.3.4.4; of

    • b.

      de van toepassing zijnde geluidswaarden van de omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift. In het rapport wordt aangegeven welke voorzieningen worden getroffen om te voorkomen dat de waarden, bedoeld onder a en b, worden overschreden.

VV

Het opschrift van subparagraaf 22.3.4.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.4.2 Geluid door activiteiten, anders dan door windturbines en windparken en civiele buitenschietbanen, militaire buitenschietbanen en militaire springterreinen

WW

Artikel 22.64 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.64 Geluid: waarden voor geluidgevoelige gebouwen: tankstation

  • 1

    Met het oog op het voorkomen of het beperken van geluidhinder is, in afwijking van artikel 22.63, eerste lidartikel 22.63, derde lid en artikel 22.63, vierde lid, het geluid door het bieden van gelegenheid voor het tanken van motorvoertuigen van derden, op een geluidgevoelig gebouw, niet hoger dan de waarde, bedoeld in tabel 22.3.4.

    Tabel 22.3.4 Waarde voor geluid op een geluidgevoelig gebouw door het bieden van gelegenheid voor het tanken van motorvoertuigen van derden
     

    07.00 – 21.00 uur

    21.00 – 07.00 uur

    Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT als gevolg van activiteiten

    50 dB(A)

    40 dB(A

    Maximaal geluidniveau LAmax als gevolg van activiteiten

    70 dB(A)

    60 dB(A)

  • 2

    De in het eerste lid opgenomen maximale geluidniveaus LAmax zijn niet van toepassing op laden en lossen in de periode tussen 07.00 en 21.00 uur.

XX

Artikel 22.70 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.70 Geluid: buiten beschouwing laten van geluidbronnen

  • 1

    Bij het bepalen van de geluidniveaus, bedoeld in de artikelen 22.63 tot en met 22.69 en artikel 22.71, blijft buiten beschouwing:

    • a.

      het geluid door de inzet van motorvoertuigen of helikopters voor spoedeisende medische hulpverlening, ongevallenbestrijding, brandbestrijding, gladheidbestrijding en het vrijmaken van de weg na een ongeval;

    • b.

      het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein, tenzij dit terrein kan worden aangemerkt als een binnenterrein;

    • c.

      het stemgeluid van bezoekers op het open terrein bij sport- of recreatieactiviteiten;

    • d.

      het stemgeluid van kinderen op een onverwarmd of onoverdekt terrein dat onderdeel is van een instelling voor het primair onderwijs, in de periode vanaf een uur voor aanvang van het onderwijs tot een uur na beëindiging van het onderwijs;

    • e.

      het stemgeluid van kinderen op een onverwarmd of onoverdekt terrein dat onderdeel is van een instelling voor kinderopvang;

    • f.

      het geluid voor het oproepen tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging of het bijwonen van godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten en lijkplechtigheden, en ook het geluid in verband met het houden van deze bijeenkomsten of plechtigheden;

    • g.

      het geluid van het traditioneel ten gehore brengen van muziek tijdens het hijsen en strijken van de nationale vlag bij zonsopkomst en zonsondergang op militaire terreinen;

    • h.

      het ten gehore brengen van muziek wegens het oefenen door militaire muziekkorpsen in de buitenlucht gedurende de dagperiode met een maximum van twee uur per week op militaire terreinen;

    • i.

      het ten gehore brengen van onversterkte muziek, behalve voor zover daarvoor bij gemeentelijke verordening regels zijn gesteld; en

    • j.

      het traditioneel schieten, bedoeld in paragraaf 22.3.21, behalve voor zover daarvoor bij gemeentelijke verordening regels zijn gesteld.

  • 2

    Bij het bepalen van het maximale geluidniveau (LAmax), bedoeld in de artikelen 22.63 tot en met 22.67 en artikel 22.69, blijft buiten beschouwing het geluid als gevolg van:

    • a.

      het komen en gaan van bezoekers bij een activiteit waarvan horeca-, sport- of recreatieactiviteiten de kern vormen; of

    • b.

      het verrichten in de open lucht van sportactiviteiten of activiteiten die hiermee in nauw verband staan.

  • 3

    De maximale geluidniveaus (LAmax), bedoeld in de artikelen 22.63 tot en met 22.69, zijn tussen 23.00 en 7.00 uur niet van toepassing op aandrijfgeluid van motorvoertuigen bij het laden en lossen als:

    • a.

      voor die activiteit het in die periode geldende maximale geluidniveau (LAmax) niet te bereiken is door het treffen van maatregelen; en

    • b.

      het niveau van het aandrijfgeluid op een afstand van 7,5 m van het motorvoertuig niet hoger is dan 65dB(A).

YY

Het opschrift van subparagraaf 22.3.4.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.4.3 Geluid door windturbines

ZZ

Het opschrift van subparagraaf 22.3.4.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.4.4 Geluid door civiele buitenschietbanen, militaire buitenschietbanen en militaire springterreinen

AAA

Het opschrift van paragraaf 22.3.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.5 Trillingen

BBB

Het opschrift van paragraaf 22.3.6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.6 Geur

CCC

Het opschrift van subparagraaf 22.3.6.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.6.1 Algemene bepalingen

DDD

Het opschrift van subparagraaf 22.3.6.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.6.2 Geur houden van landbouwhuisdieren en paarden en pony’s voor het berijden in een dierenverblijf

EEE

Het opschrift van subparagraaf 22.3.6.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.6.3

FFF

Het opschrift van subparagraaf 22.3.6.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.6.4 Geur door andere agrarische activiteiten

GGG

Artikel 22.120 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.120 Geur overige agrarische activiteiten: eerbiedigende werking

  • 1

    Dit artikel is van toepassing op het opslaan van vaste mest, champost of dikke fractie, bedoeld in artikel 22.114, het opslaan van substraatmateriaal van plantaardige oorsprong, bedoeld in artikel 22.113, het opslaan van kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen, bedoeld in artikel 22.116, en het composteren of opslaan van groenafval, bedoeld in artikel 22.119, als:

    • a.

      het opslaan al voor 1 januari 2013 plaatsvond;

    • b.

      de afstand tussen een activiteit en een geurgevoelig object op 1 januari 2013 rechtmatig kleiner was dan de afstand, bedoeld in artikel 22.114, derde lid, 22.115, tweede lid, 22.116, derde lid, of 22.119, derde lid; en

    • c.

      verplaatsing van de opslagplaats of composteringshoop redelijkerwijs niet kan worden gevergd.

  • 2

    Dit artikel is ook van toepassing op het opslaan van drijfmest, digestaat of dunne fractie in een of meer mestbassins, bedoeld in artikel 22.117, eerste lid, als:

    • a.

      de afstand tussen de activiteit, bedoeld in artikel 22.117, eerste lid, en een geurgevoelig object op 1 januari 2013 rechtmatig kleiner was dan de afstand, bedoeld in artikel 22.117, tweede lid;

    • b.

      het mestbassin voor 1 januari 2013 is opgericht; en

    • c.

      verplaatsing van het mestbassin redelijkerwijs niet kan worden gevergd.

  • 3

    In een geval als bedoeld in het eerste of tweede lid is artikel 22.114, derde lid, artikel 22.115, tweede lid, artikel 22.116, derde lid, artikel 22.117, tweede lid, of artikel 22.119, derde lid, niet van toepassing en neemt de afstand tot een geurgevoelig object niet af.

HHH

Het opschrift van subparagraaf 22.3.6.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.6.5 Geur door het exploiteren van zuiveringtechnische werken

III

Het opschrift van paragraaf 22.3.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.7 Bodembeheer

JJJ

Het opschrift van subparagraaf 22.3.7.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.7.1 Nazorg na saneren van de bodem

KKK

Het opschrift van subparagraaf 22.3.7.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.7.2 Kleinschalig graven boven de interventiewaarde bodemkwaliteit

LLL

Het opschrift van subparagraaf 22.3.7.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.7.3 Activiteiten op een locatie met historische bodemverontreiniging zonder onaanvaardbaar risico

MMM

Het opschrift van subparagraaf 22.3.7.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.7.4 Saneren van de bodem in het zinkassengebied De Kempen

NNN

Het opschrift van paragraaf 22.3.8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.8 Afvalwaterbeheer

OOO

Het opschrift van subparagraaf 22.3.8.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.8.1 Lozen van grondwater bij sanering of ontwatering

PPP

Het opschrift van subparagraaf 22.3.8.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.8.2 Lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening

QQQ

Het opschrift van subparagraaf 22.3.8.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.8.3 Lozen van huishoudelijk afvalwater

RRR

Het opschrift van subparagraaf 22.3.8.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.8.4 Lozen van koelwater

SSS

Het opschrift van subparagraaf 22.3.8.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.8.5 Lozen bij onderhoudswerkzaamheden aan bouwwerken

TTT

Het opschrift van subparagraaf 22.3.8.6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.8.6 Lozen bij opslaan en overslaan van goederen

UUU

Het opschrift van subparagraaf 22.3.8.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.8.7 Lozen vanuit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater

VVV

Het opschrift van subparagraaf 22.3.8.8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.8.8 Lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen

WWW

Het opschrift van subparagraaf 22.3.8.9 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.8.9 Lozen bij calamiteitenoefeningen

XXX

Het opschrift van paragraaf 22.3.9 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.9 Lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen

YYY

Het opschrift van paragraaf 22.3.10 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.10 Lozen bij maken van betonmortel

ZZZ

Het opschrift van paragraaf 22.3.11 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.11 Uitwassen van beton

AAAA

Het opschrift van paragraaf 22.3.12 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.12 Recreatieve visvijvers

BBBB

Het opschrift van paragraaf 22.3.13 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.13 Ontwikkelen of afdrukken van fotografisch materiaal

CCCC

Het opschrift van paragraaf 22.3.14 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.14 Wassen van motorvoertuigen

DDDD

Het opschrift van paragraaf 22.3.15 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.15 Niet-industriële voedselbereiding

EEEE

Het opschrift van paragraaf 22.3.16 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.16 Voedingsmiddelenindustrie

FFFF

Het opschrift van paragraaf 22.3.17 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.17 Slachten van dieren en bewerken van dierlijke bijproducten of uitsnijden van vlees, vis of organen.

GGGG

Het opschrift van paragraaf 22.3.18 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.18 Opwekken van elektriciteit met een windturbine

HHHH

Het opschrift van paragraaf 22.3.19 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.19 In werking hebben van een acculader

IIII

Het opschrift van paragraaf 22.3.20 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.20 Bieden van parkeergelegenheid in een parkeergarage

JJJJ

Het opschrift van paragraaf 22.3.21 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.21 Traditioneel schieten

KKKK

Het opschrift van paragraaf 22.3.22 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.22 Bieden van gelegenheid voor het beoefenen van sport in de buitenlucht

LLLL

Het opschrift van paragraaf 22.3.23 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.23 Opslaan van vaste mest

MMMM

Het opschrift van paragraaf 22.3.24 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.24 Opslaan van kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen

NNNN

Het opschrift van paragraaf 22.3.25 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.25 Het fokken, houden of trainen van landbouwhuisdieren, andere zoogdieren of vogels

OOOO

Het opschrift van paragraaf 22.3.26 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.26 Vergunningplichten, aanvraagvereisten en beoordelingsregels aanvraag omgevingsvergunning voor milieubelastende activiteiten

PPPP

Het opschrift van afdeling 22.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

AFDELING Afdeling 22.4 AANLEGGEN OF WIJZIGEN VAN WEGEN OF SPOORWEGEN ZONDER GELUIDPRODUCTIEPLAFONDS

QQQQ

Het opschrift van afdeling 22.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

AFDELING Afdeling 22.5 OVERIGE ACTIVITEITEN

RRRR

Het opschrift van paragraaf 22.5.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.5.1 Vergunningplichten en beoordelingsregels voor activiteiten in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet

SSSS

Het opschrift van paragraaf 22.5.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.5.2 Aanvraagvereisten

TTTT

Het opschrift van subparagraaf 22.5.2.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.5.2.1 Algemene bepalingen.

UUUU

Het opschrift van subparagraaf 22.5.2.2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.5.2.2 Aanvraagvereisten omgevingsvergunningen vereist op grond van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet

VVVV

Het opschrift van subparagraaf 22.5.2.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.5.2.3 Aanvraagvereisten omgevingsvergunningen vereist op grond van artikel 22.280 van dit omgevingsplan

WWWW

Het opschrift van subparagraaf 22.5.2.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.5.2.4 Aanvraagvereisten omgevingsvergunningen vereist op grond van een andere gemeentelijke regeling dan dit omgevingsplan in samenhang met artikel 22.8 van de Omgevingswet

XXXX

Het opschrift van subparagraaf 22.5.2.5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.5.2.5 Aanvraagvereisten omgevingsvergunningen vereist op grond van artikel 4.35, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet

YYYY

Het opschrift van paragraaf 22.5.3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.5.3 Voorschriften

ZZZZ

Het opschrift van hoofdstuk 23 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK Hoofdstuk 23 SLOTBEPALINGEN

AAAAA

Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

BIJLAGE Bijlage I BIJ ARTIKEL 1.1, TWEEDE LID, VAN DIT OMGEVINGSPLAN, BEGRIPSBEPALINGEN

Voor de toepassing van hoofdstuk 22dit omgevingsplan wordt verstaan onder:

aan huis verbonden beroep

het door een van de bewoners als ondergeschikte functie uitoefenen van een beroep of het beroepsmatig verrichten van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, lichaamsverzorgend, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, met uitzondering van detailhandel of erotische dienstverlening, dat door zijn beperkte omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een (bedrijfs-)woning met de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend.

aansluitafstand:

afstand tussen een leiding van het distributienet en het deel van het bouwwerk dat zich het dichtst bij die leiding bevindt, gemeten langs de kortste lijn waarlangs een aansluiting zonder bezwaren kan worden gemaakt;

aardkundige waarden

waarden die samenhangen met de geologische, geomorfologische en/of bodemkundige kenmerken en ontstaanswijze van een gebied, zoals bodemopbouw en -samenstelling, hoogteverschillen en de daarmee samenhangende waterhuishouding.

abiotische waarden

geheel van waarden in verband van het abiotische milieu (niet levende natuur) in de vorm van specifieke aardkundige en/of hydrologische kenmerken en eventueel op basis daarvan aanwezige mogelijkheden voor ontwikkeling van specifieke natuurwaarden.

Activiteitenbesluit-bedrijventerrein:

cluster aaneengesloten percelen met overwegend bedrijfsbestemmingen, binnen een in het omgevingsplan als bedrijventerrein aangewezen gebied, daaronder niet begrepen een gezoneerd industrieterrein of een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld;

Adviescommissie Agrarische Bouwaanvragen (AAB)

commissie van deskundigen die gemeenten adviseert over aanvragen in de agrarische sector in het algemeen met name wat betreft aspecten als continuïteit, noodzaak en volwaardigheid.

agrarisch bedrijf

inrichting die gericht is op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of het houden van dieren (niet zijnde huisdieren).

agrarisch grondgebruik

het al dan niet bedrijfsmatig gebruik van gronden of gebouwen voor het telen van gewassen of het houden van landbouwdieren.

agrarisch loonbedrijf

een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op het verlenen van diensten aan agrarisch bedrijven met behulp van landbouwwerktuigen en landbouwapparatuur of op het verrichten van werkzaamheden op het gebied van grondverzet en cultuurtechniek, met uitzondering van mestbewerking.

geurgevoelig object:
  • a.

    gebouw:

    • 1.

      dat op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit mag worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf; en;

    • 2.

      dat gezien de aard, indeling en inrichting geschikt is om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf; en

    • 3.

      dat permanent of op een daarmee vergelijkbare wijze wordt gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf; of

  • b.

    geurgevoelig gebouw dat nog niet aanwezig is, maar op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit mag worden gebouwd;

agrarisch verwant bedrijf

bedrijf dat geheel of in overwegende mate gericht is op het verlenen van diensten aan particulieren of niet-agrarische bedrijven waarbij gebruik wordt gemaakt van het telen van gewassen, het houden van dieren of het toepassen van andere land-, bos- of natuurbouwkundige methoden, met uitzondering van mestbewerking.

arbeidsmigrant

een persoon die vanwege economische motieven naar de gemeente Someren komt en hier tijdelijk verblijft om arbeid te verrichten en inkomen te verwerven.

archeologisch onderzoek

onderzoek verricht door of namens de gemeente of door een dienst, bedrijf of instelling, beschikkend over een opgravingvergunning en werkend volgens de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie.

archeologische waarden

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de in dat gebied voorkomende archeologische relicten (resten uit het verleden).

architectonische waarden

de waarden die aan een gebouw zijn toegekend vanwege de karakteristieke bouwkunst, bouwstijl of bouwvorm.

AS SIKB 2000:

AS SIKB 2000: Accreditatieschema Veldwerk bij Milieuhygiënisch Bodem- en waterbodemonderzoek, versie 2.8, 07‑02‑2014, met wijzigingsblad van 10‑02‑2018;

atelier

een werkplaats ten behoeve van een beeldend kunstenaar.

bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde.

bebouwingsconcentratie

kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster.

bebouwingsgebied:

achtererfgebied en de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;

bed and breakfast

het bij wijze van nevenfunctie verstrekken van logies en ontbijt, door het beschikbaar stellen van slaap-, ontbijt- en sanitaire ruimten, aan een steeds wisselend publiek dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft. Onder bed and breakfast worden niet verstaan overnachtingen, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid.

bedrijf

elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht.

bedrijfsgebouw

een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat dient voor de uitoefening van één of meer bedrijfsactiviteiten. Bedrijfswoningen met bijgebouwen worden niet als bedrijfsgebouw aangemerkt.

bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een gebouwerf, die uitsluitend is bedoeld voor de huisvesting van het huishouden van een persoon wiens huisvesting daar, gelet op het gebruik ter plaatse noodzakelijk is.

beeldkwaliteit

het samenstel van de beoordeling van:

  • a.

    de plaats van de bebouwing in het verleden en nu;

  • b.

    de maten en verhoudingen van de gebouwen in het verleden en nu;

  • c.

    het ritme of patroon van de bebouwing langs de weg in het verleden en nu;

  • d.

    de beplanting langs de openbare weg en op particuliere gronden;

  • e.

    het materiaalgebruik voor de bebouwing en de straat;

  • f.

    kenmerkende objecten zoals een molen, kerk, bos, houtwal, kunst e.d.;

  • g.

    staat van verzorging, detaillering en onderhoud van gebouwen, weg- en bermonderhoud, verlichting e.d.,

  • h.

    abiotische omgeving, patronen en structuren.

bewoning

het verblijven in of het gebruiken van een ruimte als woonruimte inclusief nachtverblijf.

bijgebouw

een vrijstaand of aangebouwd gebouw dat bouwkundig of architectonisch ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

bouwlaag

doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen.

bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van scheepvaart

sluizen, bruggen, afmeerpalen, borden en dergelijke.

Brabantse Zorgvuldigheidscore Veehouderij (BZV)

instrument dat is ontwikkeld om een zorgvuldige veehouderij te kunnen sturen en stimuleren, waarbij uitbreidingsruimte verdiend kan worden door middel van het behalen van een vastgestelde minimale score op verschillende maatlatten.

BRL SIKB 2000:

BRL SIKB 2000: Beoordelingsrichtlijn 2000, Veldwerk bij milieuhygiënisch bodemonderzoek, versie 5, 12‑12‑2013;

BRL SIKB 7000:

BRL SIKB 7000: Beoordelingsrichtlijn 7000, Uitvoering van (water)bodemsaneringen en ingrepen in de waterbodem, versie 5, 19‑06‑2014, met wijzigingsblad van 12‑02‑2015;

buitenopslag

de opslag op de onbebouwde gronden van afval, gerede en ongerede goederen of onderdelen hiervan, zoals; puin, grind, vaten, kisten, containers, bouwmaterialen, werktuigen, machines en dergelijke.

camping

een kampeerterrein met recreatie als hoofdactiviteit waarop alle kampeermiddelen in principe zijn toegestaan, inclusief kampeermiddelen met een permanent karakter zoals stacaravans en chalets.

chalet

een houten verplaatsbare, niet aan de grond verankerde woning welke qua verschijningsvorm is afgeleid van een stacaravan.

concentratiegebied geurhinder en veehouderij:

gebied I of gebied II, bedoeld in bijlage I bij de Meststoffenwet, of een in dit omgevingsplan aangewezen concentratiegebied;

covergisting(installatie)

(een installatie ten behoeve van) de vergisting van mest, andere organische (rest)producten en/of energiegewassen om daarmee energie (in de vorm van warmte en/of elektriciteit) en/of CO2 (voor gebruik in de glastuinbouw) op te wekken.

cultuurhistorisch waardevolle bebouwing

bebouwing die van cultuurhistorische waarde wordt geacht op typering, architectuur, landschappelijke en/of stedenbouwkundige situering, bijzondere vormgeving, bijdrage aan herkenbaarheid van de omgeving en/of gaafheid en karakteristieke elementen en bepalend voor de identiteit van een plek of gebied en aanknopingspunten biedend voor toekomstige ontwikkelingen.

cultuurhistorische waarden

waarden die samenhangen met de nalatenschap van de mens, door zijn aanwezigheid en activiteiten in het verleden, en die hij heeft achtergelaten in het huidige landschap. Hierbij gaat het om archeologisch, historisch-landschappelijk, historisch-geografisch en/of historisch-bouwkundig waardevolle zaken, zoals archeologische elementen, beplanting, reliëf (bij voorbeeld bolle akkers) verkaveling, slotenpatroon en bebouwing.

cumulatieve geurhinder

geurbelasting als gevolg van de veelheid aan veehouderijen in de omgeving van een geurgevoelig object.

dagbesteding

voorziening waar aan ouderen, mensen met een handicap, mensen met psychiatrische problemen of in het kader van een re-integratietraject een zinvolle invulling van de dag wordt geboden, zonder dat daar een overnachting ter plaatse mee gepaard gaat.

dagrecreatie

het bieden van een product en/of dienst op het gebied van recreatie, educatie en/of cultuur, dat door de consument binnen één dag kan worden afgenomen en zonder dat daar een overnachting ter plaatse mee gepaard gaat.

detailhandel

het bedrijfsmatig te koop/huur aanbieden, waaronder begrepen het uitstallen ten verkoop/verhuur, het verkopen, verhuren en/of leveren van goederen aan personen die deze goederen kopen/huren voor eigen gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

dierenverblijf

gebouw voor het houden van landbouwhuisdieren, inclusief de daartoe behorende voorzieningen.

distributienet voor warmte:

collectief circulatiesysteem voor het transport van warmte door een circulerend medium voor verwarming of warmtapwater;

dove gevel

een scheidingsconstructie zonder te openen delen en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidbelasting van die constructie en 35 dB(A). Bij uitzondering mag een dove gevel te openen delen bevatten, mits die niet direct grenzen aan geluidgevoelige ruimten.

ecologische verbindingszone

groene schakels die natuurgebieden in het Natuurnetwerk Brabant (NNB) verbinden.

ecologische waarden en kenmerken

aanwezige en potentiële waarden, gebaseerd op de beoogde natuurkwaliteit voor het gebied, waartoe behoren natuurdoelen en natuurkwaliteit, geomorfologische processen, waterhuishouding, kwaliteit van bodem, water en lucht, rust, mate van stilte, donkerte, openheid, landschapsstructuur en belevingswaarde.

educatieve doeleinden

activiteiten, zoals bijeenkomsten, voorlichtingen en excursies, gericht op het leren buiten een schoolse omgeving.

erfbeplanting

visueel afschermende, maskerende en/of het landschapsbeeld versterkende en overwegend opgaande (rand)beplanting binnen of direct aansluitend op het gebouwerf van een bedrijf, een woning of een terrein met een andere functie.

extensief recreatief medegebruik

het medegebruik van gronden voor routegebonden recreatieve activiteiten, zoals wandelen, fietsen, ruitersport en kanovaren, alsmede route-ondersteunende voorzieningen zoals picknick-, uitzicht-, rust- en informatieplaatsen, voor zover de overige functies van de gronden dit toelaten.

gebouw

bouwwerk dat een voor mensen toegankelijke, overdekt, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

gebouwen ten behoeve van scheepvaart

wachthuisjes, installatieruimten, onderhoudsgebouwen en dergelijke.

gebouwerf

bebouwd of onbebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij het omgevingsplan die inrichting niet verbiedt.

gebruiksgerichten paardenhouderij

een paardenhouderij waar het accent ligt op het bedrijfsmatig houden en stallen van paarden en pony’s met als nevenfunctie eventueel het fokken en africhten ervan. Voorbeelden zijn: stalhouderijen en paardenpensions.

geurgevoelig gebouw

gebouw, bestemd voor en blijkens aard, indeling en inrichting geschikt om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf en die daarvoor permanent of een daarmee vergelijkbare wijze van gebruik, wordt gebruikt, waarbij onder "gebouw, bestemd voor menselijk wonen of menselijk verblijf" wordt verstaan: gebouw dat op grond van het omgevingsplan, of een buitenplanse omgevingsplanactiviteit mag worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf, daarbij inbegrepen gebouwen die op basis van het omgevingsplan of een buitenplanse omgevingsplanactiviteit gebouwd mogen worden

gezoneerd industrieterrein:

industrieterrein als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

glastuinbouwbedrijf

een agrarisch bedrijf waarbij de productie, in de vorm van het telen van gewassen, in hoofdzaak in kassen plaatsvindt, en dat als niet- grondgebonden wordt aangemerkt.

groepsaccommodatie

een gebouw dat geheel of gedeeltelijk is ingericht voor het bedrijfsmatig verschaffen van recreatief nachtverblijf in groepsverband in permanent daarvoor ingerichte ruimten met gemeenschappelijke voorzieningen, keuken en verblijfruimten.

grondgebonden teeltbedrijf

agrarische bedrijf in de land- en tuinbouwsector dat zich richt op het telen van gewassen met een bedrijfsvoering die geheel of in overwegende mate niet in gebouwen plaatsvindt.

grondgebonden veehouderij

veehouderij waarvan het voer en de mest voor het overgrote deel gewonnen respectievelijk aangewend worden op gronden die in gebruik zijn van de veehouderij en die in de directe omgeving liggen van de bedrijfslocatie, waarbij door die veehouderij wordt voldaan aan één van de volgende criteria:

  • a.

    de veebezetting bedraagt niet meer dan 2.75 GVE/hectare, berekend over de grond die blijkens de gecombineerde opgave bij het bedrijf in gebruik is, voor zover gelegen binnen 15 km1van de bedrijfslocatie; en/of

  • b.

    tenminste 75% van de op het bedrijf geproduceerde mest, uitgedrukt in fosfaat, wordt aangewend op grond die blijkens de gecombineerde opgave bij het bedrijf in gebruik is voor gewassen die overwegend voor de eigen bedrijfsvoering worden geteeld, voor zover gelegen binnen 15 km1van de bedrijfslocatie. Een veehouder toont via de jaarlijkse gecombineerde opgave aan dat de veehouderij aan dit criterium voldoet; en/of

  • c.

    tenminste 95% van het ruwvoer (gras en mais), uitgedrukt in fosfaat, wordt gewonnen op grond die blijkens de gecombineerde opgave bij het bedrijf in gebruik is voor gewassen die overwegend voor de eigen bedrijfsvoering worden geteeld, voor zover gelegen binnen 15 km1van de bedrijfslocatie. Daarbij is tenminste 50% van het fosfaat in het rantsoen afkomstig uit ruwvoer (gras en mais). Een veehouder toont via een jaarlijkse rapportage uit BEX aan dat de veehouderij aan dit criterium voldoet; en/of

  • d.

    indien in de veehouderij dieren worden gehouden uitsluitend of in hoofdzaak voor natuurbeheer.

GVE (groot vee-eenheid)

eenheid waarmee de fosfaatproductie van landbouwhuisdieren wordt uitgedrukt en waarbij 1 GVE overeenkomt met de fosfaatproductie van één melkkoe.

halfverharding

een halfverharding bestaat uit onsamenhangend materiaal dat meer draagkracht levert dan de originele grond. Voorbeelden van verhardingsmaterialen zijn grind, gebroken puin (menggranulaat),gebroken natuursteen of grastegels.

hobbymatig houden van landbouwhuisdieren

het houden van landbouwhuisdieren, niet zijnde een veehouderij of anderszins in een bedrijfsmatige omvang. Voor de bepaling of er sprake is van een bedrijfsmatige omvang zijn factoren zoals continuïteit, winstoogmerk, hinder, omvang van de dierstapel, huisvesting, commerciële doeleinden, gebruik van de dieren, perceelsgrootte en omgeving bepalend.

hokdierhouderij

veehouderij met uitzondering van nertsenhouderij, melkrundveehouderij en schapenhouderij.

hoofdgebouw

gebouw, of bouwkundig en functioneel te onderscheiden gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor het verrichten van andere activiteiten dan bouwactiviteiten die op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit op het perceel zijn toegestaan en, als meer gebouwen op het perceel aanwezig zijn, gelet op die toegestane activiteiten het belangrijkst is.

horeca(-bedrijf)

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse met uitzondering van discotheken.

huishouden

één persoon of meerdere personen die gemeenschappelijk samenleven in een onderlinge persoonlijke verbondenheid en gericht op een duurzaam samen zijn en daarbij een economisch-consumptieve eenheid vormen.

huisvesten arbeidsmigranten

het huisvesten van werknemers, die in een periode van grote arbeidsbehoefte gedurende enkele maanden op een (agrarisch) bedrijf werkzaam zijn om naar de aard kortdurend werk te verrichten, voor zover noodzakelijk voor een doelmatige bedrijfsvoering.

hydrologisch neutraal

hydrologisch neutraal bouwen maakt onderdeel uit van waterschapsverordening. Hierin staat dat de aanvrager/initiatiefnemer bij de realisatie van nieuw verhard oppervlak voldoende compenserende maatregelen dient te nemen, zodat het oppervlaktewatersysteem voldoende robuust blijft.

hydrologische waarden

waarden in verband met een specifieke waterhuishoudkundige situatie in relatie tot een of meer van de volgende omstandigheden:

  • a.

    eveneens aanwezige aardkundige waarden;

  • b.

    eveneens aanwezige waterafhankelijke natuurwaarden;

  • c.

    eveneens aanwezige mogelijkheden voor ontwikkeling van waterafhankelijke natuurwaarden;

daarbij behoren tevens kwantitatieve aspecten (zoals hoge waterstand, stabiel waterpeil, kwelsituatie) en/of kwalitatieve aspecten (voedselarm, onvervuild).

industrie:

perceel of deel van een perceel dat bedoeld is voor het gebruik industrie;

infiltratievoorziening

een open voorziening, zonder bodemverhardingen en gelegen boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand, waarmee tijdelijk opgevangen (schoon) regenwater kan indringen c.q. passief kan infiltreren in de bodem.

ISO 11423-1:

ISO 11423-1:1997: Water – Bepaling van het gehalte aan benzeen en enige afgeleiden – Deel 1: Gaschromatografische methode met bovenruimte, versie 1997;

kampeermiddel

een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of enig ander (gewezen) voertuig of gedeelte daarvan, dat geen bouwwerk is waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen nodig is, een en ander voor zo ver deze onderkomens of voertuigen geheel of gedeeltelijk blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

kampeerterrein

een terrein of een plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht en blijkens die inrichting bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen voor recreatief nachtverblijf.

kas

een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak of dek voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dienend voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden.

kinderopvang

het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint, waarbij minimaal 6 kinderen worden opgevangen.

kwaliteitsverbetering

een fysieke verbetering van de aanwezige of potentiële kwaliteiten van bodem, water, natuur, landschap, cultuurhistorie of extensieve recreatieve mogelijkheden van het gebied of de omgeving.

kwetsbare gebouwen 

Alle gebouwen met een woonfunctie (niet verspreid liggende bebouwing) en locaties bestemd voor grote evenementen of voor recreatief nachtverblijf voor meer dan 50 personen. Gebouwen zijn ook kwetsbaar als er veel personen een groot deel van de dag aanwezig zijn. Het gaat bijvoorbeeld om: woonfuncties, bijeenkomstfuncties, kantoorfuncties, sportfuncties, scholen voor volwassenen en gezondheidszorg zonder bedgebied.

landbouwhuisdieren met geuremissiefactor:

landbouwhuisdieren waarvoor in de Omgevingsregeling een emissiefactor voor geur is vastgesteld en die vallen binnen een van de volgende diercategorieën:

  • a.

    varkens, kippen, schapen of geiten; en

  • b.

    als deze worden gehouden voor de vleesproductie:

    • 1.

      rundvee tot 24 maanden;

    • 2.

      kalkoenen;

    • 3.

      eenden; of

    • 4.

      parelhoenders;

landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor:

landbouwhuisdieren waarvoor in de Omgevingsregeling geen emissiefactor voor geur is vastgesteld, met uitzondering van pelsdieren.

landschappelijk inpassingsplan

een visueel inrichtingsplan van een perceel voor het op verantwoorde wijze inpassen van gebouwen en andere voorzieningen bestaande uit een ontwerptekening van dat perceel met daarin opgenomen de ligging, soorten en hoeveelheden landschappelijke elementen waarbij wordt aangesloten op het beeldkwaliteitsplan buitengebied.

landschappelijke waarden

gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde van het landschap, gericht op ruimtelijke, ecologische, cultuurhistorische en recreatieve aspecten.

landschapselement

een streekeigen natuur- of landschapsobject dat een waardevolle landschappelijke, natuurlijke of cultuurhistorische waarde heeft, zoals een houtwal of een bomenlaan.

landschapswaarden

het geheel van waarden in verband met bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, cultuurhistorische, archeologische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang.

maaiveld

de bovenkant van het ter plaatse aanwezige terrein.

mestbewerking

de toepassing van basistechnieken of combinaties daarvan met als doel de aard, samenstelling of hoedanigheid van dierlijke mest te wijzigen, zoals droging, bezinking, (co)vergisting, scheiding, hygiënisatie of indamping van mest.

miliehygiëne

het op een dusdanige wijze omgaan met de bestaande en gewenste waarden van de bodem, lucht (waaronder fijnstof), water, geur, ecologie en natuur, zodat een verslechtering van deze waarden wordt voorkomen.

minicamping

Een kleinschalig kampeerterrein als nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf, agrarisch verwant bedrijf, recreatiebedrijf of bij een burgerwoning.

moestuin:

perceel of deel van een perceel dat bedoeld is om gewassen te telen voor eigen consumptie;

Natuur Netwerk Brabant

een samenhangend netwerk van natuurgebieden van nationaal en internationaal belang met als doel de veiligstelling van ecosystemen met de daarbij behorende soorten, bestaande uit de meest waardevolle natuur- en bosgebieden en andere gebieden met belangrijke aanwezige en te ontwikkelen natuurwaarden.

natuurkampeerterrein

Een kampeerterrein met een oppervlakte van maximaal 1 hectare dat gelegen is in een aaneengesloten bos- of natuurgebied met een beperkt aantal standplaatsen voor kampeermiddelen.

natuurwaarden

de waarden die aan een gebied zijn toegekend in verband met het voorkomen van biotische en/of abiotische elementen die bijdragen aan de diversiteit en natuurlijkheid van een gebied.

NEN 5725:

NEN 5725:2017: Bodem – Landbodem – Strategie voor het uitvoeren van milieuhygiënisch vooronderzoek, versie 2017;

NEN 5740:

NEN 5740:2009/A1:2016: Bodem – Landbodem – Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek – Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond, versie 2009+A1 en 2016;

NEN 6090:

NEN 6090:2017: Bepaling van de vuurbelasting, versie 2017;

NEN 6578:

NEN 6578:2011: Water – Potentiometrische bepaling van het totale gehalte aan totaal fluoride, versie 2011;

NEN 6589:

NEN 6589:2005/C1:2010: Water – Potentiometrische bepaling van het gehalte aan totaal anorganisch fluoride met doorstroomsystemen (FIA en CFA), versie 2010;

NEN 6600-1:

NEN 6600-1:2019: Water – Monsterneming – Deel 1: Afvalwater, versie 2019;

NEN 6965:

NEN 6965:2005: Milieu – Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten – Atomaire-absorptiespectrometrie met vlamtechniek, versie 2005;

NEN 6966:

NEN 6966:2006: Milieu – Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten – Atomaire emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma, versie 2005 + C1:2006;

NEN-EN 858-1/A1:

NEN-EN 858-1:2002/A1:2004: Afscheiders en slibvangputten voor lichte vloeistoffen (bijv. olie en benzine) – Deel 1: Ontwerp, eisen en beproeving, merken en kwaliteitscontrole, versie 2002 + A1: 2004;

NEN-EN 858-2:

NEN-EN 858-2:2003: Afscheiders en slibvangputten voor lichte vloeistoffen (bijv. olie en benzine) – Deel 2: Bepaling van nominale afmeting, installatie, functionering en onderhoud, versie 2003;

NEN-EN 872:

NEN-EN 872:2005: Water – Bepaling van het gehalte aan onopgeloste stoffen – Methode door filtratie over glasvezelfilters, versie 2005;

NEN-EN 1825-1:

NEN-EN 1825-1:2004: Vetafscheiders en slibvangputten – Deel 1: Ontwerp, eisen en beproeving, merken en kwaliteitscontrole, versie 2004 + C1:2006;

NEN-EN 1825-2:

NEN-EN 1825-2:2002: Vetafscheiders en slibvangputten – Deel 2: Bepaling van nominale afmeting, installatie, functionering en onderhoud, versie 2002;

NEN-EN 12566-1:

NEN-EN 12566-1:2016: Kleine afvalwaterzuiveringsinstallaties ≤ 50 IE – Deel 1: Geprefabriceerde septictanks, versie 2016;

NEN-EN 12673:

NEN-EN 12673:1999: Water – Gaschromatografische bepaling van een aantal geselecteerde chloorfenolen in water, versie 1999;

NEN-EN 16693:

NEN-EN 16693:2015: Water – Bepaling van de organochloor pesticiden (OCP) in watermonsters met behulp van vaste fase extractie (SPE) met SPE-disks gecombineerd met gaschromatografie-massaspectrometrie (GC-MS), versie 2015;

NEN-EN-ISO 2813:

NEN-EN-ISO 2813:2014: Verven en vernissen – Bepaling van de glans (spiegelende reflectie) van niet-metallieke verflagen onder 20 graden, 60 graden en 85 graden, versie 2014;

NEN-EN-ISO 5667-3:

NEN-EN-ISO 5667-3:2018: Water – Monsterneming – Deel 3: Conservering en behandeling van watermonsters, versie 2018;

NEN-EN-ISO 5815-1:

NEN-EN-ISO 5815-1:2019: Water – Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) – Deel 1: Verdunning en enting onder toevoeging van allylthioureum, versie 2019;

NEN-EN-ISO 5815-2:

NEN-EN-ISO 5815-2:2003: Water – Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) – Deel 2: Methode voor onverdunde monsters, versie 2003;.

NEN-EN-ISO 9377-2:

NEN-EN-ISO 9377-2:2000: Water – Bepaling van de minerale-olie-index – Deel 2: Methode met vloeistofextractie en gas-chromatografie, versie 2000;

NEN-EN-ISO 9562:

NEN-EN-ISO 9562:2004: Water – Bepaling van adsorbeerbare organisch gebonden halogenen (AOX), versie 2004;

NEN-EN-ISO 10301:

NEN-EN-ISO 10301:1997: Water – Bepaling van zeer vluchtige gehalogeneerde koolwaterstoffen – Gaschromatografische methoden, versie 1997;

NEN-EN-ISO 10523:

NEN-EN-ISO 10523:2012: Water – Bepaling van de pH, versie 2012;

NEN-EN-ISO 11885:

NEN-EN-ISO 11885:2009: Water – Bepaling van geselecteerde elementen met atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES), versie 2009;

NEN-EN-ISO 12846:

NEN-EN-ISO 12846:2012: Water – Bepaling van kwik – Methode met atomaire-absorptiespectrometrie met en zonder concentratie, versie 2012;

NEN-EN-ISO 14403-1:

NEN-EN-ISO 14403-1:2012: Water – Bepaling van het totale gehalte aan cyanide en het gehalte aan vrij cyanide met doorstroomanalyse (FIA en CFA) – Deel 1: Methode met doorstroominjectie analyse (FIA), versie 2012;

NEN-EN-ISO 14403-2:

NEN-EN-ISO 14403-2:2012: Water – Bepaling van het totale gehalte aan cyanide en het gehalte aan vrij cyanide met doorstroomanalyse (FIA en CFA) – Deel 2: Methode met continu doorstroomanalyse (CFA), versie 2012;

NEN-EN-ISO 15587-1:

NEN-EN-ISO 15587-1:2002: Water – Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water – Deel 1: Koningswater ontsluiting, versie 2002;

NEN-EN-ISO 15587-2:

NEN-EN-ISO 15587-2:2002: Water – Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water – Deel 2: Ontsluiting met salpeterzuur, versie 2002;

NEN-EN-ISO 15680:

NEN-EN-ISO 15680:2003: Water – Gaschromatografische bepaling van een aantal monocyclische aromatische koolwaterstoffen, naftaleen en verscheidene gechloreerde verbindingen met «purge-and-trap» en thermische desorptie, versie 2003;

NEN-EN-ISO 15682:

NEN-EN-ISO 15682:2001: Water – Bepaling van het gehalte aan chloride met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en fotometrische of potentiometrische detectie, versie 2001;

NEN-EN-ISO 15913:

NEN-EN-ISO 15913:2003: Water – Bepaling van geselecteerde fenoxyalkaanherbicide, inclusief bentazonen en hydroxybenzonitrillen met gaschromatografie en massaspectrometrie na vastefase-extractie en derivatisering, versie 2003;

NEN-EN-ISO 17294-2:

NEN-EN-ISO 17294-2:2016: Water – Toepassing van massaspectrometrie met inductief gekoppeld plasma – Deel 2: Bepaling van geselecteerde elementen inclusief uranium isotopen, versie 2016;

NEN-EN-ISO 17852:

NEN-EN-ISO 17852:2008: Water – Bepaling van kwik – Methode met atomaire fluorecentiespectometrie, versie 2008;

NEN-EN-ISO 17993:

NEN-EN-ISO 17993:2004: Water – Bepaling van 15 polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) in water met HPLC met fluorescentiedetectie na vloeistof-vloeistof extractie, versie 2004;

NEN-ISO 15705:

NEN-ISO 15705:2003: Water – Bepaling van het chemisch zuurstofverbruik (ST-COD) – Kleinschalige gesloten buis methode, versie 2003;

NEN-ISO 15923-1:

NEN-ISO 15923-1:2013: Waterkwaliteit – Bepaling van de ionen met een discreet analysesysteem en spectrofotometrische detectie – Deel 1: Ammonium, chloride, nitraat, nitriet, ortho-fosfaat, silicaat en sulfaat, versie 2013;

nevenactiviteit

ondergeschikte activiteit, die gezien de relationele aard en geringe omvang, slechts een aanvulling is op de hoofdactiviteit.

niet-agrarisch bedrijf

een bedrijf, niet zijnde een agrarisch bedrijf of agrarisch verwant bedrijf of agrarisch-technisch hulpbedrijf, dat gericht is op de productie, het bewerken en/of het verwerken van goederen en/of het leveren van niet-agrarische diensten.

nutsvoorziening

voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie.

ondergeschikte functie

een functie van een zeer beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd, qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie herkenbaar blijft. De ondergeschiktheid van de functie kenmerkt zich door een omvang van maximaal 30% van de hoofdfunctie.

ondergronds bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een bouwwerk onder het ter plaatse vastgestelde peil.

onderkomen

voor verblijf geschikte, al dan niet aan hun bestemming onttrokken voer- en vaartuigen, waaronder begrepen woonwagens, woonschepen, caravans, stacaravans, kampeerauto's, alsook tenten, schuilhutten en keten, al dan niet ingericht ten behoeve van een recreatief buitenverblijf, voor zover deze niet als bouwwerken zijn aan te merken.

ondersteunende daghoreca

ondersteunende daghoreca: in aanvulling op het hetgeen gesteld wordt onder sub a, geldt voor daghoreca het volgende: horeca die gericht is op het verstrekken van eenvoudige maaltijden en dranken gedurende de dagperiode van 09:00 uur tot uiterlijk 17:00 uur en daarmee een bijdrage levert aan de exploitatie van de voorziening waarvan zij onderdeel uitmaakt.

ondersteunende detailhandel

detailhandel die ten dienste staat van de hoofdfunctie en die in ruimtelijk opzicht hieraan ondergeschikt is. Het ondersteunend karakter dient van beperkte functionele en ruimtelijke omvang te zijn zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als zodanig herkenbaar blijft.

ondersteunende functie

functie die ten dienste staat van de hoofdfunctie en die in ruimtelijk opzicht hieraan ondergeschikt is. Het ondersteunende karakter dient van beperkte functionele en ruimtelijke omvang te zijn zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als zodanig herkenbaar blijft.

ondersteunende horeca

horeca die ten dienste staat van de hoofdfunctie en die in ruimtelijk opzicht hieraan ondergeschikt is. Het ondersteunend karakter dient van beperkte functionele en ruimtelijke omvang te zijn zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als zodanig herkenbaar blijft. Daar waar ondersteunende horeca is toegestaan, zijn feesten, partijen en vergaderingen niet toegestaan.

openbare weg

een voor het openbaar rij- of ander verkeer bestemde weg of pad, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de weg of pad behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de weg liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

overkapping

een overdekte open ruimte, waarvan de begrenzingen worden gevormd door bestaande gebouwen of door vrijstaande ondersteuningen, en die niet wordt aangemerkt als een gebouw.

paardenbak

niet-overdekte piste, doorgaans voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem waar naast training en africhting van het paard eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden.

productiegebonden detailhandel

detailhandel van goederen vanuit het bedrijf dat die goederen vervaardigt, bewerkt en/of toepast in het productieproces, waarbij de detailhandel een nevenfunctie is van dat bedrijf.

productiegerichte paardenhouderij

een vorm van een agrarisch bedrijf waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten, trainen en verhandelen van paarden. Voorbeelden zijn fokkerijen, stoeterijen en paardenmelkerijen.

Protocol Bodemonderzoek Zivest/zinkassenerven:

voor het projectgebied de Kempen geldende onderzoeksprotocol, versie juni 2019;

recreatie

activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie en het bedrijfsmatig verstrekken van dag- en/of verblijfsrecreatie.

recreatiebedrijf

een bedrijf dat overwegend gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van verblijfsrecreatie in de vorm van een groepsaccommodatie, vakantiehuisjes, een kampeerterrein en/of kleinschalig kamperen, daaronder begrepen ondersteunende horeca en ondersteunende detailhandel.

recreatiewoning

een gebouw dat bestemd is voor recreatief woonverblijf, niet zijnde permanente bewoning en dat gedurende het hele jaar wordt gebruikt voor recreatieve doeleinden door wisselende personen. 

referentiesituatie

de feitelijke en planologische legale situatie ten tijde van de vaststelling van de wijziging van het omgevingsplan getiteld "Buitengebied Someren - Deelgebied 5".

routegebonden horeca

een kleinschalige horecavoorziening, niet zijnde een café of restaurant, waar vanuit de bestaande bebouwing dranken en etenswaren worden verstrekt aan passanten, zoals een theehuis.

ruimtelijke kwaliteit

kwaliteit van een gebied die bepaald wordt door de mate waarin sprake is van gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde.

schuilgelegenheid voor dieren

een bouwwerk dat aan dieren de gelegenheid biedt te schuilen tegen weersinvloeden, waarbij de dieren vrij in en uit kunnen lopen. Binnen de schuilgelegenheid en de direct aangrenzende gronden is geen bedrijfsmatige inrichting aanwezig en/of toegestaan.

siertuin:

perceel of deel van een perceel waar geen gewassen worden of zullen worden geteeld voor eigen consumptie en waar geen beweiding van landbouwhuisdieren plaatsvindt;

SNF

Stichting Normering Flexwonen.

stacaravan

een wagen (niet uitklapbaar) gebouwd, ingericht en bestemd om te kamperen, welke volgens de bepalingen van de wegenverkeerswetgeving niet over de openbare weg achter een auto mag worden voortbewogen en die bedoeld is voor gebruik op een vaste standplaats.

stalderingsgebied

gebied waarbinnen het oprichten van een dierenverblijf voor een hokdierhouderij is gekoppeld aan de sanering van een bestaand dierenverblijf van een hokdierhouderij met als doel de regionale concentratie van vee te regulieren en verdere leegstand te voorkomen.

statische opslag

opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf, zoals (seizoens)stalling van (antieke) auto's, boten, caravans, campers en dergelijke.

straatpeil:
  • a.

    voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;

  • b.

    voor een bouwwerk waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;

teeltondersteunende voorzieningen

ondersteunende voorzieningen, die onderdeel zijn van de totale agrarische bedrijfsvoering van een (grondgebonden) open- of vollegronds tuinbouwbedrijf of -bedrijfstak, boom- of vaste plantenteeltbedrijf of - bedrijfstak en die gebruikt worden om de teeltomstandigheden c.q. bedrijfsvoering te optimaliseren.

terras

een buiten de besloten ruimte van de inrichting liggend deel van de horeca waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken en/of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid en/of verstrekt.

terreinafscheiding

afscheiding, inclusief doorgangen en poorten, van een erf en/of gedeelte van een erf (terrein), onder meer bedoeld voor het binnen het terrein houden van dieren, het afscheiden van verschillende functies of het markeren van een erf.

trekkershut

een klein gebouw zonder eigen sanitaire voorzieningen bestemd voor verblijfsrecreatie.

tuin

een beplante, veelal afgesloten ruimte, grenzend aan een hoofdgebouw dat in verschillende vormen voorkomt, zoals siertuinen met gazon, moestuinen met groente- en fruitplanten, bloemenperken en hagen. Verhardingen zijn niet toegestaan.

twee-aaneen

bebouwing van halfvrijstaande hoofdgebouwen.

veehouderij

agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren.

veldschuur

een gebouw dat wordt gebruikt voor de opslag van agrarische grondstoffen, agrarische producten en/of agrarische werktuigen voor het gebruik, beheer en onderhoud van de direct aangrenzende agrarische gronden, dat planologisch, feitelijk en functioneel niet aan een naastgelegen bouwperceel verbonden is. Binnen de veldschuur en de direct aangrenzende gronden is geen bedrijfsmatige inrichting aanwezig en/of toegestaan.

verblijfsrecreatie

een activiteit die overwegend gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van recreatie met een overnachting ter plaatse.

verblijfsrecreatieve voorzieningen

bebouwing ten behoeve van verschillende voorzieningen ten dienste van verblijfsrecreatie, zoals een receptie, restaurant, winkel, zwembad, sanitairgebouwen, service- en onderhoudsgebouwen, sportvoorzieningen en speelvoorzieningen.

verenigingskampeerterrein

Een kampeerterrein ten behoeve van de eigen doeleinden van een vereniging of organisatie met sociale, culturele, educatieve of wetenschappelijke doeleinden.

verhard oppervlak

de oppervlakte van het geheel van bouwwerken, verhardingen en hoge of lage permanente teeltondersteunende voorzieningen op een gebouwerf.

vogelasiel

voorziening ten behoeve van de opvang, verzorging en revalidatie van vogels en in ondergeschikte mate van zoogdieren met uitzondering van huisdieren.

volière

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, bestemd voor het hobbymatig houden van kleine dieren, zoals siervogels, hamsterachtigen, cavia’s, knaagdieren en duiven.

volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat de arbeidsomvang heeft van één volledige arbeidskracht, met een daarbij passende arbeidsomvang en een daaruit te verwachten redelijk inkomen, waarvan de continuïteit ook op langere termijn in voldoende mate is verzekerd zowel in bedrijfseconomisch opzicht als op milieuhygiënisch verantwoorde wijze.

voorgevelrooilijn

de denkbeeldige lijn, evenwijdig aan de as van de weg waaraan gebouwd wordt, op een afstand van de weg die:

  • a.

    gelijk is aan de in deze regels voorgeschreven afstand van gebouwen tot de as van de weg op het betreffende gebouwerf;

  • b.

    gelijk is aan de afstand van bestaande gebouwen tot de as van de weg op het betreffende bouwperceel, indien die afstand kleiner is dan de in de regels voorgeschreven afstand.

warmteplan:

besluit over de aanleg van een distributienet voor warmte in een bepaald gebied, waarin voor een periode van ten hoogste 10 jaar, uitgaande van het voor die periode geplande aantal aansluitingen op dat distributienet, de mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu, gebaseerd op de energiezuinigheid van dat distributienet en het opwekkingsrendement van de over dat distributienet getransporteerde warmte, bij aansluiting op dat distributienet is opgenomen.

waterhuishoudkundige voorzieningen

Voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten, etc.

wonen

het verblijven van een huishouden in een (bedrijfs)woning of woning met voormalige functionele binding.

wonen plus

het door een van de bewoners aan huis uitoefenen van een bedrijfsmatige activiteit met maximaal milieucategorie 2 zoals bepaald op basis van de Brochure bedrijven en milieuzonering, niet zijnde detailhandel of erotische dienstverlening, die door zijn beperkte omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling met behoud van de woonfunctie in een woning met de daarbij behorende bijgebouwen kan worden uitgeoefend. Hieronder wordt ook verstaan het uitoefenen van een bedrijf waarbij de daadwerkelijke bedrijfsactiviteiten in hoofdzaak elders op locatie plaatsvinden en waarbij thuis meer dan de regulier toegestane oppervlakte bijgebouwen van 100 m² tot 150 m² wordt gebruikt voor stalling en opslag ten behoeve van de bedrijfsvoeringen.

woning/wooneenheid

één complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

woonunit

een te verplaatsen/verwijderen bouwwerk bestaande uit één bouwlaag, geschikt en ingericht ten dienste van woon-, dag- of nachtverblijf van één of meer personen.

zeer kwetsbare gebouwen

Gebouwen voor mensen die zichzelf niet op tijd in veiligheid kunnen brengen. Het gaat om de volgende gebouwen: woonfuncties voor 24-uurszorg, basisscholen, scholen voor minderjarigen met een lichamelijke of geestelijke beperkingen, dagverblijf voor personen met een lichamelijke of geestelijke beperkingen, gezondheidszorg met bedgebied (ziekenhuizen en verpleeghuizen), kinderopvang en gevangenissen.

zelfstandige bewoning

bewoning met een eigen toegang waarbij de noodzakelijke voorzieningen (keuken, douche en toilet) niet gedeeld hoeven te worden met andere bewoners.

zinkassen:

restproduct van de thermische zinkertsverwerkende bedrijven of voormalige thermische zinkertsverwerkende bedrijven in de Nederlandse en Belgische Kempen.

zorgappartement

een appartement gelieerd aan de zorginstelling, uitsluitend bestemd voor bewoners van deze zorginstelling die daar wonen.

zorgvuldige veehouderij

een veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.

BBBBB

Na bijlage I wordt een bijlage ingevoegd, luidende:

Bijlage III Geo-informatieobjecten

Gereserveerd

aandachtsgebied behoud en herstel watersystemen

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_1cd70bf426c34220b6d0a41a2795e016/nld@2025‑09‑12;1

aandachtsgebied industrielawaai

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_ce6ad98bc88241ec91a8350ca84f3944/nld@2025‑09‑12;1

aandachtsgebied monument

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_a5bb58c9cfbe48d9b6225669b25e5e5e/nld@2025‑09‑12;1

aandachtsgebied plaatsgebonden risicocontour

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_d3c24ae5b5404fcc977112eaeb536b2d/nld@2025‑09‑12;1

aandachtsgebied radarzone

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_60936b72b707447b83ec19b51584f1aa/nld@2025‑09‑12;1

aandachtsgebied reservering waterberging

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_605c62d0de9f4daa888c9d076b53c033/nld@2025‑09‑12;1

aandachtsgebied waterhuishouding

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_cfd7dbb037ca4c8da2391cc135d21c5e/nld@2025‑09‑12;1

aantal bedrijfswoningen

/join/id/regdata/gm0847/2025/norm_3c889a991edd4aa69d0de956a1d02d05/nld@2025‑09‑12;1

aardkundig waardevol gebied

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_8f54d0033eb04a63ab3911a1e5ff86e5/nld@2025‑09‑12;1

abiotisch waardevol gebied

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_c990aaeb056d41bc9370ac4462b4787f/nld@2025‑09‑12;1

agrarisch - gebruik

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_9bfe7b0ecd424a339aeab5c2316a1317/nld@2025‑09‑12;1

agrarisch bedrijf

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_f02fd69621bf460e915644fbc61196d6/nld@2025‑09‑12;1

agrarisch bedrijf - gebruik

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_d281cf98c799416b906af6cf52ecf5a6/nld@2025‑09‑12;1

agrarisch bedrijfsgebouw

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_e1e0b221179c4149a2c6c3110419f231/nld@2025‑09‑12;1

agrarisch grondgebruik

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_ec177da84b9e430ca392d8978369bc28/nld@2025‑09‑12;1

agrarisch loonwerkbedrijf

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_ef8d8020db6d4987a8fd4df19b2d2c13/nld@2025‑09‑12;1

agrarisch verwant

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_d8b24c2258ac483a9a654dab615fd1eb/nld@2025‑09‑12;1

agrarisch verwant bedrijf/hovenier

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_9132c45453ec4c4a9218e055ced65373/nld@2025‑09‑12;1

agrarisch waardevol gebied

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_6bef3252a53b4d2e96dec97eaf11da13/nld@2025‑09‑12;1

archeologisch waardevol gebied - 1

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_dd0fa753cb45416fafd47d9974cec966/nld@2025‑09‑12;1

archeologisch waardevol gebied - 2

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_a061c336d4854ff188ac12b5ca10daae/nld@2025‑09‑12;1

archeologisch waardevol gebied - 3

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_e4a66d3a13624cb692603bf6a03bdabf/nld@2025‑09‑12;1

archeologisch waardevol gebied - 4

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_fcb5506e864c41d28468b15c6bc26566/nld@2025‑09‑12;1

archeologisch waardevol gebied - 5

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_43133624ebae4492988a68bf613bb2a9/nld@2025‑09‑12;1

atelier

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_3f527e73f27d4090b4f451db06897da4/nld@2025‑09‑12;1

bebouwingsconcentratie

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_4c0a2c1508544fe69dcb57810f344c43/nld@2025‑09‑12;1

bebouwingsvrije zone

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_18bf0fc532e448a396932b070155f18f/nld@2025‑09‑12;1

bed & breakfast

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_115b2eb98e2745e69c859ba1b7bf3c3b/nld@2025‑09‑12;1

bedrijf

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_df189df76057442c83202a7a7ac02713/nld@2025‑09‑12;1

bedrijf - gebruik

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_d72321c91435485da62ddc8645204f0d/nld@2025‑09‑12;1

bedrijfsgebouw

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_1e5c031955464d80b2cc382531bf25b1/nld@2025‑09‑12;1

bedrijfswoning

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_6447f492f17b4602b53961c552eca9cd/nld@2025‑09‑12;1

beperkingen veehouderij

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_a27c4783a05743c4b4ab708822e0e508/nld@2025‑09‑12;1

beperkingengebied buisleiding - gas

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_a84606bf4fee488a88b4710cab884761/nld@2025‑09‑12;1

beperkingengebied buisleiding - riool

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_c2dc71ba28b74e6eb87e5a23172e1448/nld@2025‑09‑12;1

beperkingengebied vaarweg

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_77f7d1927c79492698c359cfec3846ee/nld@2025‑09‑12;1

beperkingengebied watergang

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_2b3427f9a0294c32b6cb30da21ed761e/nld@2025‑09‑12;1

beperkingengebied waterkering

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_e59648317d544fff850c8f77fdbf69a9/nld@2025‑09‑12;1

beschermd dorpsgezicht

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_32cb08f7851940a3a91f4893325ddace/nld@2025‑09‑12;1

bijgebouw - 500

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_f7676d11775e4dffa26bf576b83223ed/nld@2025‑09‑12;1

bijgebouw - 501

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_9ead2fc4aab84543bd5a8f6857beada7/nld@2025‑09‑12;1

bijgebouw 502

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_5a5d41bce1d54e41a6643198a79264db/nld@2025‑09‑12;1

bijgebouwen

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_281fe9f8b4d843bc99dbc957e974adb9/nld@2025‑09‑12;1

Bijlage 62 Sloopverplichting Houtbroekstraat 9

/join/id/regdata/gm0847/2024/Bijlage_60_Sloopverplichting_Houtbroekstraat_9/nld@2025‑09‑25;1

Bijlage 64 Cultuurhistorische waardenbepaling Heesvenstraat 21-21a

/join/id/regdata/gm0847/2025/Bijlage_62_Cultuurhistorische_waardenbepaling_Heesvenstraat_21_21a/nld@2025‑09‑25;1

Bijlage 65 Brochure bedrijven en milieuzonering

/join/id/regdata/gm0847/2024/Bijlage_61_Brochure_bedrijven_en_milieuzonering_van_de_Vereniging_van_Nederlandse_Gemeenten/nld@2025‑09‑25;1

bouwbedrijf en kraanverhuur

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_6595217745914a4cb69ae4b437052831/nld@2025‑09‑12;1

bouwmaterialenhandel

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_3ed13d3ad81a4fb5b93eead577341ea1/nld@2025‑09‑12;1

bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van scheepvaart

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_fb365403167f4aebb8c6ece8b2809e50/nld@2025‑09‑12;1

buitengebied DG5

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_c60fd00a2ac24b4da55590747ecdd7ce/nld@2025‑09‑12;1

buitenopslag - 500

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_0244e7956a9046dca34b830f93c59080/nld@2025‑09‑12;1

buitenopslag - 501

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_d9ad82b8010847989cb36bcb054b11e2/nld@2025‑09‑12;1

burgerwoning (landelijk gebied)

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_3102957601634bdfbbfd160e8a6ec340/nld@2025‑09‑12;1

centrumvoorzieningen

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_ad6d0a41220c418993460492ad3d7244/nld@2025‑09‑12;1

clubhuis hondensportvereniging

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_6fc723415cea47c8a630f5344a075c17/nld@2025‑09‑12;1

cultuurhistorisch waardevol gebied

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_66ff6c7727354ed3b9cc972fc03a36c4/nld@2025‑09‑12;1

dagrecreatief bedrijf

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_0dcd37d14a244fb09ca3bef0b5076a2a/nld@2025‑09‑12;1

dierenverblijf

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_bbe8385d7e4a4af8953ed0f06b64f9b6/nld@2025‑09‑12;1

ecologische verbindingszone

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_dc5aa45b6c7a4cb2963ff1ca02f9a3fa/nld@2025‑09‑12;1

ecologische waardevol gebied

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_9e2f0985fe474c9d96dc8e4741d46489/nld@2025‑09‑12;1

equitherapie

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_0453df7e7afc46e39b4eb90227cb820c/nld@2025‑09‑12;1

gebouwen ten behoeve van scheepvaart

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_d125f61e57514a1a9ce003e014de5934/nld@2025‑09‑12;1

gebouwen voor verblijfsrecreatie

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_79ab090e02954d6d8f2e27a2bb76b4f4/nld@2025‑09‑12;1

geluidsaandachtsgebied weg 0-50 meter

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_1b730c88e0ba4d51b05f4497994c407e/nld@2025‑09‑12;1

geluidsaandachtsgebied weg 50-100 meter

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_08f2ed0d94414a4694bdecdb40d47bc7/nld@2025‑09‑12;1

groenblauwe waarden

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_ab18e33540bb4d869595736b553d2ef8/nld@2025‑09‑12;1

groepsaccommodatie - 500

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_ce3fb7f909f148c2870fe70cd9aeeea0/nld@2025‑09‑12;1

groepsaccommodatie - 501

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_4bde86944d4d428caf75bfc61a2bd772/nld@2025‑09‑12;1

groepsaccommodatie - 502

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_81374eb122194813aa0ef6d8015a2c74/nld@2025‑09‑12;1

groepsaccommodatie - 503

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_52e61cfd33864b9fb3e99385f24b3418/nld@2025‑09‑12;1

handelsonderneming

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_aa8be983df1f423db99b91085f2e8caa/nld@2025‑09‑12;1

hondensportschool

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_dd64ab2f1cd94f7885d65247fba60284/nld@2025‑09‑12;1

horeca

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_d570e8e4bf38400e9543477037fa4e1d/nld@2025‑09‑12;1

horeca - gebruik

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_f4c630b7c0614fb0914adca7f3bc4b3b/nld@2025‑09‑12;1

hydrologisch waardevol gebied

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_8ac7e31326184c2a86f4e2e6a40ff0a1/nld@2025‑09‑12;1

inrit 500

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_6a0f16a6f1ec40abba0beec4481b37e7/nld@2025‑09‑12;1

inrit 501

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_9ba78b756d7241838eca2f18dfa72a74/nld@2025‑09‑12;1

intensieve veehouderij uitgesloten

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_3273b82c484745c683dd58741f8bdeb3/nld@2025‑09‑12;1

jongerencentrum

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_158d1b5c0e6e4395a8a19fc8163f318d/nld@2025‑09‑12;1

kampeerbedrijf

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_0978a0bac9d643b4a53a8844434ec4d2/nld@2025‑09‑12;1

kampeerterrein

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_269032f90615449fb0bb1696361dc91a/nld@2025‑09‑12;1

landelijk gebied

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_2a566b74f2c44deca3771f1c05e2c551/nld@2025‑09‑12;1

landschappelijk waardevol gebied

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_4122ad6850ad47b7b2348003952c6b1b/nld@2025‑09‑12;1

landschappelijke inpassing

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_a018cab97ede46e6b36edcc42db11af7/nld@2025‑09‑12;1

langgevelboerderij

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_a2f8df380db545429f9fa99a230701eb/nld@2025‑09‑12;1

maatschappelijk

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_b919bd9d81d342828150ed83a9907215/nld@2025‑09‑12;1

maatschappelijk - gebruik

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_2e1d5736d3334bbca469eeadf5ea2c90/nld@2025‑09‑12;1

maximum aantal wooneenheden

/join/id/regdata/gm0847/2025/norm_40958fdfc20c41d18aca1cc5543de97f/nld@2025‑09‑12;1

maximum bouwhoogte bedrijfsbebouwing

/join/id/regdata/gm0847/2025/norm_2c244f95c1834b019d561f3c16b30cb6/nld@2025‑09‑12;1

maximum bouwhoogte bijgebouwen

/join/id/regdata/gm0847/2025/norm_64a8e21a512b4c179eb5c9462abcf58a/nld@2025‑09‑12;1

maximum bouwhoogte schuilgelegenheid

/join/id/regdata/gm0847/2025/norm_e803388587444c3c9b18a898c16b7ddf/nld@2025‑09‑12;1

maximum bouwhoogte veldschuur

/join/id/regdata/gm0847/2025/norm_37f78f7e2dc94fc1bdeedeedb01e6e7b/nld@2025‑09‑12;1

maximum goothoogte bedrijfsbebouwing

/join/id/regdata/gm0847/2025/norm_b772c3c221af473e8d198f698022310c/nld@2025‑09‑12;1

maximum goothoogte schuilgelegenheid

/join/id/regdata/gm0847/2025/norm_fdf7299c1bd54b299c3c9a9b03dadf2a/nld@2025‑09‑12;1

maximum goothoogte veldschuur

/join/id/regdata/gm0847/2025/norm_d072bbd4458848709623fc00348e7842/nld@2025‑09‑12;1

maximum inhoud woning

/join/id/regdata/gm0847/2025/norm_ff6044b626204c9e9d689cabbcd9496f/nld@2025‑09‑12;1

maximum oppervlakte bedrijfsbebouwing

/join/id/regdata/gm0847/2025/norm_3c5a84b04618416ba4d6d77bc58021a5/nld@2025‑09‑12;1

maximum oppervlakte bijgebouwen

/join/id/regdata/gm0847/2025/norm_6c37ff7e3975416bbf2a718c6f042044/nld@2025‑09‑12;1

maximum oppervlakte schuilgelegenheid

/join/id/regdata/gm0847/2025/norm_f5958cb2fbd141c8960b1a075f837eb0/nld@2025‑09‑12;1

maximum oppervlakte veldschuur

/join/id/regdata/gm0847/2025/norm_24ba21d42e724b0a9c290a067e16dd1c/nld@2025‑09‑12;1

minicamping

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_de641550cc2a4789b2d71763d9b0141a/nld@2025‑09‑12;1

Natura 2000-gebied

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_f9827ac228a44c7086acfb86ad360301/nld@2025‑09‑12;1

natuur

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_61567f44508449eb80ecbdcf5453cad1/nld@2025‑09‑12;1

Natuur Netwerk Brabant

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_9155773dc22c49f08b39d25c5f4a5cc3/nld@2025‑09‑12;1

natuurgebied

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_590198a59c2544feab30bf8aa10a1103/nld@2025‑09‑12;1

natuurkampeerterrein

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_6ad26a42c37f410fb878da941b154a43/nld@2025‑09‑12;1

niet-agrarische nevenfunctie - 500

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_9618a7eef5624d6f8ab2f1f5f75c64d8/nld@2025‑09‑12;1

niet-agrarische nevenfunctie - 501

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_d25cf795abaa4765abe6b16b045d205e/nld@2025‑09‑12;1

noodwoning

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_e078b035ccd540c49d2065de7baeb7ea/nld@2025‑09‑12;1

nutsvoorziening

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_025c4d89977549f4856e70c1d0aff3dd/nld@2025‑09‑12;1

nutsvoorziening - gebouw

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_5f07937194484ec79827825c97af984b/nld@2025‑09‑12;1

onverharde weg

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_c0bddfeb4bc748988b9b799c0436e015/nld@2025‑09‑12;1

openbaar gebied

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_01312cf65dbe480db47adb388e346fa5/nld@2025‑09‑12;1

opslag kampeermiddelen

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_4a5782af969e4f49af31c278ab5bf1dc/nld@2025‑09‑12;1

opslag ruwvoer

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_051404967861436fb85cbb1eb08820f6/nld@2025‑09‑12;1

overkapping

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_98d3318dff9f49af95b4146383953087/nld@2025‑09‑12;1

overloopgebied parkeren

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_554a04dd898c43b4b6ef33db927f9c05/nld@2025‑09‑12;1

overtollige bebouwing

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_b0eb024463ff41e4b12531539f73a171/nld@2025‑09‑12;1

paardenbak

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_0c9ede4029b046e6b4d410ac1da90f79/nld@2025‑09‑12;1

parkeerterrein - 500

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_85be6060fc824c7b869de7f73b01783a/nld@2025‑09‑12;1

parkeerterrein 501

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_8fe05b6e5b594a55bc46b50a74d93878/nld@2025‑09‑12;1

parkeerterrein 502

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_f2150377a90749f586dbca3a8bfa1a39/nld@2025‑09‑12;1

plantsoen

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_3009486678a94932bc0a22975350919b/nld@2025‑09‑12;1

pleisterplaats

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_f1f20030931b42cfb65a8b7f8d97d1b7/nld@2025‑09‑12;1

primaire groenstructuur

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_db23d130571545d385ffdb4a38e64981/nld@2025‑09‑12;1

productiegerichte paardenhouderij

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_ae5316278b48494a97e8170f177c27a0/nld@2025‑09‑12;1

productiegerichte paardenhouderij - 500

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_847a6a613f494e56a0268715c84a7e6f/nld@2025‑09‑12;1

recreatie

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_26fb0e595404418383bca115874e3728/nld@2025‑09‑12;1

recreatie - gebruik

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_a2185dd54a1b4353856aa8398ee75839/nld@2025‑09‑12;1

sanitaire voorzieningen

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_ba7a49c9cccd4ab58fa5eb333e97e172/nld@2025‑09‑12;1

scheepvaart

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_d48dd684f61f4646a370d304bc685c9f/nld@2025‑09‑12;1

schuilgelegenheid voor dieren

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_114a88b4b4c147d794fa2df1b2d4bb4a/nld@2025‑09‑12;1

scouting

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_20e23bf106fe4b3192d577b3e9d51f3d/nld@2025‑09‑12;1

seizoensgebonden teeltondersteunende voorzieningen

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_8bb8aee5361b47809070663257d5e958/nld@2025‑09‑12;1

sloopverplichting 500

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_c19a3865dd1e4dc0a81bf43d5108d820/nld@2025‑09‑12;1

sloopverplichting 501

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_0894306a022a4b98a418595a094b91bb/nld@2025‑09‑12;1

speelweide

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_c73893cde08446d683ca53c908b014bc/nld@2025‑09‑12;1

sport

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_ccb2c9510dfb458e8d466d50232f8a9a/nld@2025‑09‑12;1

sport - gebruik

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_44d758cd1df34d89aaa9513ae6204146/nld@2025‑09‑12;1

stalderingsgebied

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_6db5d80424f3447098b5b32935a90a1f/nld@2025‑09‑12;1

statische opslag - 500

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_4d9172b94c084057afaef82410625410/nld@2025‑09‑12;1

statische opslag - 501

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_a936291184104e089e134a5b29ff4a45/nld@2025‑09‑12;1

tectyleerbedrijf

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_5676f68cce9d4bc8a5922c3a7e860074/nld@2025‑09‑12;1

tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_82b3fc64705b4b3481b7b28d97cadb15/nld@2025‑09‑12;1

twee-aaneen bedrijfswoning

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_2c5f3ee0ab5d43709fea4ca5ab5fd018/nld@2025‑09‑12;1

twee-aaneen burgerwoning

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_a225df90f9a44c0ca191a26d50ad7113/nld@2025‑09‑12;1

vaarweg

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_3c8384a13d01436186152a10875cde41/nld@2025‑09‑12;1

vaarweg

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_9d8fa1d7c0e0404aa03a1b768e72ef7d/nld@2025‑09‑12;1

veehouderij

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_a982a18d86724b448101317efd4d497a/nld@2025‑09‑12;1

veehouderij - gebruik

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_1fe3a41ec98344ce9ca88d0c14188e7f/nld@2025‑09‑12;1

veldschuur

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_b57e3b1de3364ef9a258e379e75cb4e6/nld@2025‑09‑12;1

veldschuur - 500

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_d465410fa18246a1b91791986de2048a/nld@2025‑09‑12;1

verenigingskampeerterrein

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_7ea6aee52fec4c27a57c47a26069e599/nld@2025‑09‑12;1

verzorgingshuis

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_0df45f5a09d44267957c53758352f535/nld@2025‑09‑12;1

visueel waardevol gebied - besloten

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_ddbdec49577449e1b767b0b86dce1841/nld@2025‑09‑12;1

vogelasiel

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_1832b7e53ca64c59868f5dc811621da7/nld@2025‑09‑12;1

voormalige functionele binding

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_1a1d72eed3844222ae72032765788845/nld@2025‑09‑12;1

voormalige functionele binding

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_4ac1b7dc87fb48a7b1716c392360100d/nld@2025‑09‑12;1

voorwaardelijke verplichting bodem

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_3eb62d80c81147e4b953801e840c8aa5/nld@2025‑09‑12;1

voorwaardelijke verplichting sanering verharding

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_25601bddeab84f43938a606129937337/nld@2025‑09‑12;1

voorwaardelijke verplichting waterberging

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_9ddf78e8802c4775abfb1493c00a82e8/nld@2025‑09‑12;1

water

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_be59ea91fb9c4262a87e8fc47a0ed138/nld@2025‑09‑12;1

water en waterhuishoudkundige voorzieningen

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_95a68948c1944e79a0bc224f0a2a7724/nld@2025‑09‑12;1

wonen

/join/id/regdata/gm0847/2025/gebiedsaanwijzing_6efa77b41ca0491c9dd8f3bef0f617dd/nld@2025‑09‑12;1

wonen (landelijk gebied) - gebruik

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_8447738fb39e400c8fd224df463a9872/nld@2025‑09‑12;1

wonen - gebruik

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_2047d14d46f54529a852a466f0ba0a04/nld@2025‑09‑12;1

wonen - plus

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_f85d46cef98c4688bf7070a15ae72c5c/nld@2025‑09‑12;1

zorginstelling - 500

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_0f9ea0b1d38646cea0135db07c86aab8/nld@2025‑09‑12;1

zorginstelling - 501

/join/id/regdata/gm0847/2025/locatiegroep_f9862a001b4b47f7825027cd6cd65449/nld@2025‑09‑12;1

CCCCC

Bijlage II wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

BIJLAGE II BIJ ARTIKEL 1.1, DERDE LID, VAN DIT OMGEVINGSPLAN, BEGRIPSBEPALINGEN

In paragraaf 22.3.7.4 van dit omgevingsplan wordt verstaan onder:

industrie:

perceel of deel van een perceel dat bedoeld is voor het gebruik industrie;

moestuin:

perceel of deel van een perceel dat bedoeld is om gewassen te telen voor eigen consumptie;

Protocol Bodemonderzoek Zivest/zinkassenerven:

voor het projectgebied de Kempen geldende onderzoeksprotocol, versie juni 2019;

siertuin:

perceel of deel van een perceel waar geen gewassen worden of zullen worden geteeld voor eigen consumptie en waar geen beweiding van landbouwhuisdieren plaatsvindt;

zinkassen:

restproduct van de thermische zinkertsverwerkende bedrijven of voormalige thermische zinkertsverwerkende bedrijven in de Nederlandse en Belgische Kempen.

[Vervallen]

DDDDD

Het opschrift van toelichting 'Toelichting' wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Toelichting

EEEEE

Voor artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN' wordt een algemenetoelichting ingevoegd, luidende:

Algemene Toelichting

Inleiding

Sinds de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024 heeft de gemeente Someren één omgevingsplan van rechtswege. Dit omgevingsplan bestaat onder andere uit de oude bestemmingsplannen, verschillende lokale verordeningen en de bruidsschat. Dit “tijdelijke deel” van het omgevingsplan moet omgezet worden naar regels in het nieuwe deel. In 2032 moet het nieuwe omgevingsplan volledig opgebouwd zijn. De periode van 1 januari 2025 tot en met 31 december 2031 is de transitieperiode waarin stukje bij beetje het uiteindelijke allesomvattende omgevingsplan vorm gaat krijgen en het tijdelijke deel verdwijnt. 

De bruidsschat is een bijzonder deel van het omgevingsplan. Een aantal regels op rijksniveau zijn vervallen na de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Deze regels zijn onder de bevoegdheid van de gemeente komen te vallen. Om de gemeente de tijd te geven voor deze onderwerpen zelf regels op te stellen, heeft elke gemeente in Nederland vanuit het Rijk een set regels gekregen die de bruidsschat worden genoemd. In deze bruidsschat zaten nog een aantal onduidelijkheden en gaten. Hiervoor is de Vangnetregeling vastgesteld, ook deze regels zijn daarmee direct geldend. 

Ook gelden er enkele voorbeschermingsregels. Dit zijn de voorbeschermingsregels hyperscale datacentra vanuit het Rijk en de voorbeschermingsregels vanuit de provincie Noord-Brabant. De voorbeschermingsregels vanuit het Rijk verbieden het oprichten van een hyperscale datacentra. De voorbeschermingsregels vanuit de provincie hebben betrekking op grondwaterverontreiniging, veehouderijen en grootschalige logistiek. Deze voorrangsbepalingen gaan vooralsnog voor op de regels uit het omgevingsplan wanneer deze tegenstrijdig zijn.

Structuur en regeling

Een van de eerste keuzes bij het opstellen van het omgevingsplan is de structuur van het omgevingsplan. De structuur van het omgevingsplan voor de gemeente Someren sluit in basis aan bij het casco van de VNG. Op onderdelen wijkt het plan af van het casco voor een betere leesbaarheid of zodat deze beter aansluit bij de Somerense regels. Dit omgevingsplan vormt de basis voor het uiteindelijke omgevingsplan. De structuur, hoofdstukken, activiteiten, normen, aanwijzingen et cetera worden op zo’n manier gevuld dat deze stap voor stap verder aangevuld kunnen worden zonder aan de basis te hoeven sleutelen. Sommige onderdelen zijn al wel in de structuur opgenomen, maar worden pas op een later moment gevuld. Als dat het geval is, staat bij dit onderdeel “gereserveerd”. Zo is dit onderdeel al op een logische wijze in de structuur ingepast, zonder dat we hiermee al inhoudelijk aan de slag gaan. Dit kan bijvoorbeeld zo zijn, omdat een bepaald gebiedstype nog niet voorkomt in het deel van het omgevingsplan dat gewijzigd wordt.  

Het omgevingsplan bevat uiteindelijk algemene regels geldend voor de gehele gemeente, maar blijft ook ruimte bieden voor lokaal maatwerk. Het omgevingsplan redeneert vanuit activiteiten die kunnen plaatsvinden in de fysieke leefomgeving. Er is gekozen om te werken met het insluiten van activiteiten. In artikel 6.3 is dit nadrukkelijk opgenomen, activiteiten die niet zijn benoemd in dit omgevingsplan zijn niet toegestaan. Dit houdt in dat activiteiten alleen zijn toegestaan als ze expliciet worden benoemd in dit omgevingsplan. Alle activiteiten die niet genoemd worden in de regeling zijn niet toegestaan. Wel kan het mogelijk zijn om deze activiteiten buitenplans te vergunnen als BOPA, Buitenplanse Omgevingsplanactiviteit, dan wel door het omgevingsplan te wijzigen. Dit is vergelijkbaar met hoe het voorheen in het bestemmingsplan geregeld was. Een andere optie is uitsluiten, waarbij alles wordt toegestaan wat niet uitgesloten is. Vanwege het risico van het vergeten uit te sluiten van een activiteit, is niet voor deze werkwijze gekozen. Met insluiten houdt de gemeente de regie over welke activiteiten wel en niet gewenst zijn en kan daarmee gericht sturen op de ruimtelijke invulling en kwaliteit. Ongewenste ontwikkelingen, ook ontwikkelingen waar we nu nog niet bij stil staan, worden voorkomen. 

Voor sommige specifieke zaken is wel een algemeen verbod opgenomen, in deze gevallen wordt extra benadrukt dat het uitvoeren van een bepaalde activiteit op die locatie niet de bedoeling is. Het gaat dan bijvoorbeeld om kwetsbare gebieden die we nadrukkelijk willen beschermen. Ook zit in de regeling voor vergunningplichten die zijn opgenomen in het omgevingsplan een verbod. Dit heeft te maken met de opbouw van de regeling. Daarmee wordt een activiteit eerst verboden en vervolgens aangegeven onder welke voorwaarden wel een vergunning voor de desbetreffende activiteit kan worden verleend.

De activiteiten in het omgevingsplan zijn gekoppeld aan een bepaald gebied, daarmee wordt geregeld dat sommige activiteiten op de ene locatie wel zijn toegestaan en op een andere locatie niet. Dit gebied kan heel uitgebreid zijn en bijvoorbeeld de hele gemeente betreffen, maar het gebied kan ook beperkt zijn tot één woning. Afhankelijk van de toepassing van de regel wordt beoordeeld bij welk gebied dit passend is. De activiteiten die zijn toegestaan worden dan ook alleen getoond op het moment dat die regeling aan de locatie is gekoppeld die aangegeven wordt.

In principe gelden alle regelingen voor activiteiten in het omgevingsplan naast elkaar, zonder onderlinge verbondenheid. De uitzondering hierop vormen de voorrangsbepalingen in het omgevingsplan. Een daarvan is de voorrangsbepaling bouwen. In dit omgevingsplan is de bruidsschat nog niet verwerkt in de regeling, deze staat nog apart in hoofdstuk 22. Het onderdeel vergunningvrij bouwen dat geland is in de bruidsschat gaat voor op de overige bouwregels in de eigenlijke regeling van het omgevingsplan. Met deze regeling houden we de mogelijkheid voor vergunningvrij bouwen in stand. Tevens is met een voorrangsbepaling bepaald dat de begripsomschrijvingen in het omgevingsplan leidend zijn. 

Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen

In hoofdstuk 1 zijn de algemene bepalingen opgenomen. Hier wordt verwezen naar de van toepassing zijnde begripsbepalingen. Ook wordt aangegeven welke begrippen in welke situaties voorrang hebben nu er nog sprake is van een tijdelijk en nieuw deel van het omgevingsplan.

Hoofdstuk 2 Doelen en omgevingswaarden

In dit hoofdstuk zijn de doelen van de gemeente voor het gemeentelijke grondgebied opgenomen. Deze komen enerzijds uit de omgevingswet zelf, anderzijds uit de Omgevingsvisie gemeente Someren. Omgevingswaarden worden op een later moment ingevuld. 

Hoofdstuk 3 Programma's - gereserveerd

Dit hoofdstuk is gereserveerd. Zodra er besloten is over een programma binnen de gemeente Someren wordt dit hoofdstuk gevuld. 

Hoofdstuk 4 Aanwijzingen in de fysieke leefomgeving

In hoofdstuk 4 worden er verschillende gebieden aangewezen. Het gaat dan om drie soorten gebieden:

  • Afdeling 4.1 Gebiedstypen:

    • Hierin staan de gebiedstypen die voorkomen in de gemeente. Voor nu zijn dat Natuurgebied, Landelijke kern (gereserveerd) en Landelijk gebied. Deze worden later aangevuld. De gebiedstypen overstijgen de functies die in het gebied voorkomen en geven aan over wat voor soort gebied het gaat. Hier zijn nu nog geen regels aan gekoppeld;

    • Deze zijn in de artikelsgewijze toelichting verder toegelicht voor zover het gebied nu voorkomt in het nieuwe deel van het omgevingsplan.

  • Afdeling 4.2 Beperkingengebieden:

    • Hier zijn gebieden aangewezen die vanuit andere regelgeving of instructies opgenomen moeten worden en bepaalde beperkingen kennen;

    • Het betreft dan bijvoorbeeld het ‘Beperkingengebied aardgastransportleiding’ en het ‘Beperkingengebied waterkering’. 

  • Afdeling 4.3 Thematische gebiedsaanwijzingen:

    • Hier komen de vroegere dubbelbestemmingen en gebiedsaanduidingen uit de oude bestemmingsplannen terug, zoals ‘Archeologisch waardevol gebied’ en aanwijzingen die voorvloeien uit bijvoorbeeld de provinciale instructieregels, zoals het ‘Natuurnetwerk Brabant’ en ‘Reservering waterberging’;

In de regels wordt tevens aangegeven welke functies, oogmerken, doelen en/of algemene regels in de betreffende gebieden van toepassing zijn. Het gaat dan nog niet om regels voor activiteiten die al dan niet een gebied zijn toegestaan, maar om aan te geven welke doelen er specifiek in die gebieden nog meer gelden, welke algemene of specifieke regels er sowieso van toepassing zijn en welke regels er eventueel voor activiteiten gelden.

Hoofdstuk 5 Functies

In hoofdstuk 5 zijn de verschillende functies opgenomen die in het omgevingsplan op zijn genomen. Een functie in het omgevingsplan geeft aan waar een locatie of gebied primair voor bedoeld is. Het gaat om het beoogde gebruik van gronden, bouwwerken en andere fysieke elementen in de leefomgeving. De functie bepaalt welke activiteiten zijn toegestaan op een bepaalde locatie. De Omgevingswet biedt de flexibiliteit om meerdere functies op een locatie toe te staan, vooralsnog is dat niet toegepast.

Voor elke functie worden de volgende zaken beschreven:

  • Toepassingsbereik:

    •  Op welke locaties is de functie van toepassing;

  • Doelen:

    • Welke doelen, naast de algemene doelen uit de Omgevingswet en de Omgevingsvisie, zijn nadrukkelijk van toepassing voor deze fucntie

  • Activiteiten

    • Welke activiteiten zijn er toegestaan binnen de functie opgesplitst naar de volgende categorieën:

      • algemene regels voor activiteiten 

      • aanlegactiviteiten 

      • bouwactiviteiten 

      • gebruiksactiviteiten 

Hoofdstuk 6 Activiteiten

In dit hoofdstuk staan alle activiteiten die zijn toegestaan in het omgevingsplan. De activiteiten zijn ingedeeld in verschillende hoofdcategorieën: 

  • Afdeling 6.1 Algemene bepalingen

  • Afdeling 6.2 Waarden bij activiteiten 

  • Afdeling 6.3 Aanlegactiviteiten

  • Afdeling 6.4 Bouwactiviteiten

  • Afdeling 6.5 Gebruiksactiviteiten

  • Afdeling 6.6 Milieubelastende activiteiten 

  • Afdeling 6.7 Sloopactiviteiten 

  • Afdeling 6.8 Overige activiteiten 

Per activiteit zijn uitgewerkt welke regels daarop van toepassing zijn en of er bijvoorbeeld een vergunningplicht geldt of dat iets toestemmingsvrij is (onder voorwaarden). De volgende opbouw is daarbij gebruikt, waarbij het niet altijd noodzakelijk is dat alle onderdelen terugkomen: 

  • 1.

    Toepassing van de regels uit deze paragraaf;

  • 2.

    Algemene regels die gelden voor de activiteit;

  • 3.

    Aanwijzing vergunningplicht / meldingsplicht / informatieplicht;

  • 4.

    Uitzondering vergunningplicht / meldingsplicht / informatieplicht;

  • 5.

    Beoordelingsregels van een aanvraag omgevingsvergunning;

  • 6.

    Advisering over de aanvraag aan het bevoegd gezag;

  • 7.

    Maatwerkvoorschriften die het bevoegd gezag kan opnemen in de omgevingsvergunning.

Hoofdstuk 7 tot en met Hoofdstuk 11

Deze hoofdstukken staan nog op gereserveerd. Deze zullen in de toekomst verder gevuld worden.

Achtereenvolgens zijn de volgende hoofdstukken opgenomen:

  • Hoofdstuk 7. Beheer en onderhoud

  • Hoofdstuk 8. Financiële bepalingen

  • Hoofdstuk 9. Procesregels

  • Hoofdstuk 10. Handhaving

  • Hoofdstuk 11. Monitoring

Hoofdstuk 12 

In dit hoofdstuk staat het algemene overgangsrecht geregeld. De Omgevingswet geeft de gemeente meer vrijheid in het bepalen van overgangsrecht. Zo is het niet verplicht dit op te nemen en kan er ook specifiek overgangsrecht voor een bepaalde situatie worden opgenomen. Vooralsnog is aangesloten bij het overgangsrecht zoals voorheen ook in de bestemmingsplannen gold.

Hoofdstuk 13 tot en met Hoofdstuk 21

Deze hoofdstukken zijn nog niet gevuld, maar zullen mogelijk op een later moment regels gaan bevatten. 

Hoofdstuk 22 Activiteiten uit de bruidsschat

In hoofdstuk 22 is de bruidsschat opgenomen. Dit zijn de regels die de gemeente van het Rijk gekregen heeft bij de invoering van de Omgevingswet. Deze regels zijn eerder technisch in beheer genomen. 

De bruidsschat is opgebouwd uit enkele afdelingen die soms overlappen met de regeling in eerdere hoofdstukken: 

  • Afdeling 22.1 Algemene regels voor activiteiten 

  • Afdeling 22.2 Activiteiten met betrekking tot bouwwerken, open erven en terreinen

  • Afdeling 22.3 Milieubelastende activiteiten

  • Afdeling 22.4 Aanleggen of wijzigen van (spoor)wegen zonder geluidsproductieplafonds

  • Afdeling 22.5 Overige activiteiten 

De bruidsschat geldt voor het gehele gemeentelijke grondgebied. 

Toekomstige wijzigingen 

De eerste inhoudelijke wijziging van het Omgevingsplan gemeente Someren heeft betrekking op Deelgebied 5. Dit is een gedeelte van het buitengebied van de gemeente Someren tussen de A67 en de Provincialeweg. De regels die worden opgenomen in dit eerste omgevingsplan zijn inhoudelijk gebaseerd op de regels zoals opgenomen in eerder geconsolideerde plannen voor het buitengebied, bijvoorbeeld bestemmingsplan “Buitengebied Someren – Deelgebied 4”. Het streven voor nu is om een beleidsneutraal omgevingsplan op te stellen. Dit betekent dat de geldende regels bij de eerste wijzigingen zoveel mogelijk in stand worden gehouden. Ten opzichte van het voorgaande bestemmingsplan voor veel locaties, “Buitengebied 2011”, betekent dat wel wat wijzigingen zoals ook bij de voorgaande plannen in het buitengebied het geval is geweest.

Om tot één allesomvattend omgevingsplan te komen, zijn er nog een hoop wijzigingen nodig. We onderscheiden daarin verschillende onderdelen die hieronder verder worden toegelicht. Door het omgevingsplan per gebied en/of thema te wijzigen wordt de regeling steeds verder uitgebreid, totdat deze betrekking heeft op het volledige ambtsgebied van de gemeente Someren en alle regels bevat die gaan over de fysieke leefomgeving. De focus zal in eerste instantie liggen op het creëren van een goede basisregeling voor alle verschillende soorten gebieden, functies en activiteiten die in de gemeente voorkomen. We evalueren tussentijds waar de volgende prioriteit ligt om te bepalen welke wijziging volgt of welke wijzigingen eventueel parallel kunnen lopen. Dit betekent dat het voorliggende omgevingsplan nog niet compleet is. Bepaalde thema’s, ambities van de gemeente, verordeningen, regels vanuit andere overheden, beleidsstukken et cetera worden gaandeweg verwerkt in het omgevingsplan. We onderscheiden hierin verschillende sporen aan de hand waarvan de regels worden aangevuld. Deze sporen zijn in de uitvoering niet per se gescheiden, wijzigingen van het omgevingsplan kunnen over verschillende sporen gaan. 

Spoor 1: basisregels

Dit betreft de omzetting van het tijdelijk omgevingsplan naar het definitieve omgevingsplan. Het gaat hierbij om het verwerken van de bestaande bestemmingsplannen tot een nieuwe regelset voor de gehele gemeente. Op de langere termijn zal er daarnaast waarschijnlijk jurisprudentie komen die vraagt om wijzigingen in de opzet van de regels in het omgevingsplan. 

Spoor 2: thema’s

Dit zijn alle thematische wijzigingen. Het omgevingsplan bevat alle regels over de fysieke leefomgeving. Dit zijn een stuk meer regels dan voorheen in het bestemmingsplan zaten. Zo moeten bijvoorbeeld regels voor geur en bodem, maar ook voor gezondheid in het omgevingsplan een plekje krijgen. Ook het omzetten van de bruidsschat, het verwerken van nieuw beleid en verordeningen die gaan over de fysieke leefomgeving vallen onder dit traject.

Spoor 3: nieuwe ontwikkelingen

Het volgende deel zijn de nieuwe ontwikkelingen. In de tijd dat er wordt gewerkt aan het opstellen van het omgevingsplan, staat de wereld natuurlijk niet stil. Er zijn meerdere trajecten die uiteindelijk allemaal moeten landen in het omgevingsplan. Initiatiefnemers kunnen een BOPA (Buitenplanse OmgevingsPlanActiviteit)aanvragen, waarna er 5 jaar de tijd is om deze BOPA’s te verwerken in het omgevingsplan (na 2032). Daarnaast zullen niet alle initiatieven met een BOPA geregeld kunnen worden en zal het omgevingsplan tussentijds gewijzigd moeten worden voor individuele ontwikkelingen. Ten slotte zijn er natuurlijk de grotere ontwikkelingen vanuit de gemeente zoals een nieuwe woonwijk, bedrijventerrein én het centrumplan die een plekje moeten krijgen in het omgevingsplan.

Spoor 4: Een “echt” omgevingsplan 

De focus ligt in eerste instantie op het in orde krijgen van de basis. Uiteindelijk is het natuurlijk van belang dat het omgevingsplan aansluit bij de doelen van de Omgevingswet:

  • Een inzichtelijker, voorspelbaarder en gebruiksgemakkelijker omgevingsrecht;

  • Een samenhangende benadering;

  • Het vergroten van de bestuurlijke afwegingsruimte; en

  • Een versnelde en verbeterde besluitvorming.

Denk hierbij aan het onder de loep nemen van de bestaande regelingen. Kunnen die versimpeld worden? Kan iets vergunningvrij worden gemaakt of met een melding af worden gedaan? Ook kan het gaan om het afstemmen van de gemeentelijke regels op regels van bijvoorbeeld het waterschap op de provincie, zodat alle regelgeving logisch op elkaar aansluit en overzichtelijk is voor de burger. 

Deze sporen moeten zoals gezegd niet afzonderlijk van elkaar gezien worden. Het omgevingsplan moet één integraal geheel worden en het verwerken van verschillende thema’s en regelingen zal vaak samenhangen met andere onderdelen van het omgevingsplan. Onderdeel hiervan is ook het verder invullen van de toepasbare regels. Dit houdt in dat de juridische regels uit het omgevingsplan vertaald worden naar begrijpelijke vragen in het omgevingsloket voor initiatiefnemers. Deze vragenbomen maken het voor de initiatiefnemer gemakkelijker om te achterhalen of voor een activiteit een vergunning nodig is of bijvoorbeeld een meldingsplicht geldt. Voor de zogenoemde topactiviteiten, de tien meest voorkomende activiteiten zijn toepasbare regels opgesteld. De rest volgt in een later stadium. Hierbij hoort ook het annoteren, dit is het digitaal leesbaar maken van de regels. Hiermee wordt ervoor gezorgd dat initiatiefnemers makkelijker de informatie kunnen vinden die zij nodig hebben. Het annoteren en opstellen van de toepasbare regels is onderdeel van de opgave in dit proces naar één allesomvattend en goed functionerend omgevingsplan. 

FFFFF

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK Hoofdstuk 1 ALGEMENE BEPALINGEN

In bijlage I bij artikel 1.1 van dit omgevingsplan zijn in aanvulling op de begrippen van de Omgevingswet, de AMvB’s en de Omgevingsregeling de overige begripsbepalingen opgenomen die nog nodig zijn. Deze zijn van toepassing verklaard op hoofdstuk 2 t/m 22 van dit omgevingsplan. 

In het tweede lid van dit artikel zijn de begripsbepalingen van de Omgevingswet en het Omgevingsbesluit, het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl), het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en de Omgevingsregeling van toepassing verklaard op dit omgevingsplan. Het gaat om een zogenaamde statische verwijzing. Dat betekent dat latere wijzigingen van de begrippen in de Omgevingswet of de AMvB’s geen invloed hebben op de betekenis van de begrippen in dit omgevingsplan.

Artikel 1.1 Begripsbepalingen

In bijlage I bij artikel 1.1 van dit omgevingsplan zijn in aanvulling op de begrippen van de Omgevingswet, de AMvB’s en de Omgevingsregeling de overige begripsbepalingen opgenomen die nog nodig zijn. Deze zijn van toepassing verklaard op hoofdstuk 2 t/m 22 van dit omgevingsplan.

In het eerstetweede lid van dit artikel zijn de begripsbepalingen van de Omgevingswet en het Omgevingsbesluit, het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl), het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en de Omgevingsregeling van toepassing verklaard op hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan. Het gaat om een zogenaamde statische verwijzing. Dat betekent dat latere wijzigingen van de begrippen in de Omgevingswet of de AMvB’s geen invloed hebben op de betekenis van de begrippen in dit omgevingsplan hoofdstuk 22.

Bijlage I bij dit omgevingsplan bevat de overige begripsbepalingen die voor hoofdstuk 22 nog nodig zijn in aanvulling op de begrippen van de wet, de AMvB’s en de Omgevingsregeling.

Derde lid

Bijlage II bij dit omgevingsplan bevat begripsbepalingen die van toepassing zijn op de regels in paragraaf 22.3.7.4 van dit omgevingsplan.

Moestuin, siertuin en industrie

Onder moestuin wordt verstaan (een deel van) een perceel dat bedoeld is om gewassen te telen voor eigen consumptie. Onder siertuin wordt verstaan (een deel van) een perceel waar geen gewassen worden of zullen worden geteeld voor eigen consumptie en waar geen beweiding van landbouwhuisdieren plaatsvindt. Onder de begrippen moestuinen, siertuinen en industrie worden in voorkomende situaties ook verstaan de aan deze tuinen of industrie grenzende wegbermen, voor zover deze bermen onderdeel vormen van de saneringsaanpak. Met deze pragmatische invulling van deze begrippen wordt voorkomen dat voor een eventuele sanering van de aan de tuinen of industrie grenzende wegbermen een afwijkende (strengere) terugsaneerwaarde zou moeten worden gehanteerd dan voor de tuinen of industrie zelf nodig is.

Protocol Bodemonderzoek Zivest/zinkassenerven

Dit betreft het voor het zinkassengebied de Kempen geldende onderzoeksprotocol. Zie verder de toelichting bij artikel 22.134 (bodemonderzoek).

Zinkassen

Zinkassen betreft een restproduct en is een verzamelnaam van afvalproducten van de (voormalige) thermisch zinkertsverwerkende bedrijven in de Nederlandse en Belgische Kempen. De chemische samenstelling van zinkassen is karakteristiek door een reeks zware metalen met zekere onderlinge verhoudingen, in gehalten doorgaans afnemend in orde van zink, lood, cadmium, koper, arseen en cadmium, echter met grote verschillen in bandbreedte. Dit materiaal is in het verleden toegepast als verhardingsmateriaal van wegen, paden, opritten en erven, maar levert een bedreiging voor de bodem en het grondwater. Onder zinkassen wordt ook verstaan: zinkslakken, sintels en kelderassen.

GGGGG

Na sectie 1 worden twee secties ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk 2 Doelen en omgevingswaarden

De doelen die de gemeente heeft met dit omgevingsplan zijn opgenomen in Hoofdstuk 2.

Hierbij maakt de gemeente onderscheid tussen de algemene doelen uit de Omgevingswet komen en meer specifiek doelen die bijvoorbeeld voortkomen uit het beleid van de gemeente zelf, daaronder in ieder geval begrepen de omgevingsvisie, de doelen uit het tijdelijke deel van het omgevingsplan, daaronder in ieder geval begrepen de oude bestemmingsplannen en andere omgevingsdocumenten onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro).

Hoofdstuk 2 is verdeeld in meerdere afdelingen:

Afdeling 2.1 beschrijft de algemene doelen van het omgevingsplan. Deze doelen zijn in eerste instantie overgenomen uit de Omgevingswet. Naarmate de omgevingsvisie van de gemeente meer invulling krijgt, worden de doelen van dit omgevingsplan meer concreet. Op dat moment worden de doelen in deze afdeling concreter en genuanceerder. 

Afdeling 2.2 en afdeling 2.3 gaan over de omgevingswaarden binnen de gemeente Someren. Een omgevingswaarde wordt gebruikt om de doelen uit het beleid te kunnen realiseren. Deze waarde is objectief en meetbaar. De rijksomgevingswaarden komen uit het Besluit kwaliteit leefomgeving en kunnen zogenaamde 'verplichte omgevingswaarden' worden voor de gemeente. Daarnaast kan de gemeente zichzelf ook extra doelen en ambities opleggen, zogenaamde 'facultatieve omgevingswaarden'. Deze afdelingen met omgevingswaarden zullen gevuld worden nadat meer zicht is op de verhuizing van de milieuregels naar het nieuwe deel van het omgevingsplan.

Hoofdstuk 4 Aanwijzingen in de fysieke leefomgeving

Functie-aanduidingen - algemeen

De Omgevingswet gaat over de fysieke leefomgeving en activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving. De wet is gericht op het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit. Daarnaast is het gericht op het doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke behoeften. 

In artikel 4.2 van de Omgevingswet is bepaald dat het omgevingsplan in ieder geval de regels bevat die nodig zijn met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. In de memorie van toelichting behorende bij de Omgevingswet (Tweede Kamer, vergaderjaar 2013-2014, 33 692, nr. 3) is nader aangeduid wat onder functie wordt verstaan. Volgens de planwetgever heeft het begrip functie een algemene betekenis. De functie is het gebruiksdoel dat, of de status (in de betekenis van bijzondere eigenschap) die een onderdeel van de fysieke leefomgeving op een bepaalde locatie heeft. De functie heeft invloed op of stelt bijzondere eisen aan de directe omgeving of aan activiteiten die binnen dat onderdeel kunnen worden verricht. Het begrip functie heeft dus een brede betekenis. Het is breder dan het begrip bestemming onder het oude recht om functies van gronden aan te duiden in het bestemmingsplan. 

Een functie wordt toegekend aan een locatie. De term locatie is een ruimtelijk begrip dat een onderdeel van de fysieke leefomgeving aanduidt. Dit kan zijn een punt, een perceel, een plaats, een gebied, een bouwwerk of een ander object. De locatie wordt begrens door een geometrische plaatsbepaling. Locaties kunnen naast, maar ook boven elkaar liggen. De functies van locaties kunnen ook leiden tot beperkingen aan het gebruik van andere functies op die locaties. Zo kunnen bijvoorbeeld de functies wonen en landschappelijk waardevol gebied op één locatie liggen. 

Met het oog op de functies worden op basis van de Omgevingswet regels gesteld waaruit blijkt welke activiteiten zijn toegelaten en onder welke voorwaarden activiteiten mogen worden verricht. Een gemeente kan regels stellen en met coördinaten aan locaties koppelen. Daarbij kan het gaan om regels die gekoppeld worden aan het hele gemeentelijke grondgebied, een deel daarvan, of tot het niveau van een perceel of gedeelte daarvan. 

Het staat gemeenten vrij om in het omgevingsplan te werken met functie-aanduidingen. Dit biedt een basis om regels voor activiteiten te kunnen indelen en ordenen. Het omgevingsplan kan zo worden ingericht dat aan een functie-aanduiding toegelaten activiteiten worden gekoppeld (Tweede Kamer, vergaderjaar 2017-2018, 34 986, nr. 3, p. 58 en verder). 

In de memorie van toelichting behorende bij de invoeringswet is onder andere aangegeven dat het zorgen voor een evenwichtige toedeling van functies aan locaties in het omgevingsplan wordt bereikt door activiteiten in onderling evenwicht over locaties te reguleren. Een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is het resultaat van alle regels in het omgevingsplan.

Functie-aanduidingen - gemeente Someren

De gemeente Someren heeft gekozen voor een structuur van het omgevingsplan waarin functie-aanduidingen zijn opgenomen. Binnen de functie-aanduidingen is bepaald welke activiteiten zijn toegestaan. In hoofdstuk 4 en 5 zijn deze functies aan locaties toegekend. Deze systematiek verschilt van het stelsel onder het oude recht.

In hoofdstuk 4 worden alle verschillende gebieden aangewezen die binnen dit omgevingsplan van belang zijn voor het formuleren van regels. Het Gaat daarbij om 3 verschillende soorten aanwijzingen:

  • a.

    Gebiedstypen:dit zijn grote, geografisch samenhangende gebieden met hoofdzakelijk dezelfde kenmerken en kwaliteiten in fysieke zin. Daarnaast kunnen deze samenhangende gebieden ook functionele overeenkomsten vertonen;

  • b.

    Beperkingengebieden:dit zijn gebieden waar bepaalde functionele beperkingen gelden of moeten gelden om sprake te kunnen zijn van een evenwichtige toedeling van functies. Het gaat doorgaans om gebieden waar door een bepaalde functie, andere functies of activiteiten beperkt moeten worden. Al dan niet op basis van een hoger belang. Bijvoorbeeld veiligheidszones rondom buisleidingen of beschermingszones rondom waterkeringen.

  • c.

    Thematische gebiedsaanwijzingen: dit zijn gebieden waar een bepaalde kwaliteit of functie aanwezig is, welke eisen of voorwaarden stelt of kan stellen aan andere functies of activiteiten ter bescherming en/of behoud van de kwaliteiten. Al dan niet op basis van hoger belang. Bijvoorbeeld archeologisch waardevol gebied of geluidsaandachtsgebieden.

De beperkingengebieden en thematische gebiedsaanduidingen waren onder de voormalige Wet ruimtelijke ordening vaak opgenomen als dubbelbestemming of gebiedsaanduiding in bestemmingsplannen. Bijvoorbeeld de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' of de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - weg 0-50 m'.

§ 4.1 Gebiedstypen

Algemeen

In § 4.1 zijn verschillende gebiedstypen aangeduid. De indeling in betreft een indeling op een hoger abstractieniveau. De gebiedstypen zijn overkoepelend en afhankelijk van het karakter van de gebieden, waarbij van primair belang is dat de gebieden overwegend dezelfde functionele en fysieke kenmerken hebben. Het gaat hierbij om de algemene functie én ontwikkelingsrichting van het gebied op grond van bestaande en aanwezige kenmerken en waarden in het gebied. 

Hierbij is de begrenzing niet als 'hard' aan te merken, zeker niet als die samenloopt met een duidelijke natuurlijke en fysieke barrière of grens, of met een visuele en feitelijk aanwezige bebouwingsgrens. Om die reden dient de begrenzing van de gebiedstypen altijd als 'zachte grens' beschouwd te worden. De ligging van de gebiedstype is nooit een exacte indeling en de gebiedstypen lopen in werkelijkheid vaak vloeiend in elkaar over.

Opbouw

De indeling in gebiedstypen hebben de volgende repeterende opbouw:

  • 1.

    Aanwijzing: in het eerste artikel van iedere afdeling wordt het gebiedstype aangewezen;

  • 2.

    Doelen: in het tweede artikel van iedere afdeling zijn de specifieke doelen voor dit gebied opgenomen. Dit zijn specifieke doelen overeenkomstig de omgevingsvisie voor het gebiedstype, in aanvulling op de algemene doelen in afdeling 2.1.

  • 3.

    Toegestane functies: in het laatste artikel van iedere afdeling worden de functies aangewezen die zijn toegestaan in het betreffende gebiedstype. Dit betreffen functies die passend zijn bij de eigenschappen en waarden van het gebied. Omdat het gaat om een hele grove gebiedsindeling, worden soms ook functies aangewezen die normaliter niet geassocieerd worden met dat gebiedstype. Dit betreffen veelal bestaande functies en rechten.

Te onderscheiden gebieden

Binnen de gemeente Someren wordt vooralsnog enkel onderscheidt gemaakt tussen de volgende fysiek en functioneel samenhangende gebiedstypen:

  • Natuurgebied;

  • Landelijk gebied.

Zodra in de transitiefase het omgevingsplan verder wordt gevuld kan dit een koppeling gaan bieden met de omgevingsvisie.

Afdeling 4.1.1 Natuurgebied

Het gebiedstype Natuurgebied is toegekend aan een groot en samenhangend natuurgebied in het westen van de gemeente. Dit gebied heeft een hoge ecologische waarde. Binnen dit gebiedstype is het Natura 2000-gebied gelegen en een groot deel van het provinciaal beschermde Natuur Netwerk Brabant. De nadruk in dit gebied ligt op de natuurfuncties. Dit neemt niet weg dat binnen dit gebiedstype ook een aantal andere functies zijn gelegen, bijvoorbeeld recreatie, agrarisch grondgebruik, agrarisch bedrijf en wonen. Dit betreffen over het algemeen bestaande functies en rechten.

Afdeling 4.1.3 Landelijk gebied

Waar binnen het gebiedstype Natuurgebied de nadruk ligt op de natuurfuncties, ligt binnen het gebiedstype Landelijk gebied meer de nadruk op de functiemenging. Dit deel betreft het gemengd landelijk gebied. Van oudsher is dit een agrarisch gebied. Echter, in de loop der jaren is hier een veelheid aan functies ontstaan. Deze zijn opgenomen binnen de toegestane functies. De opgenomen doelen zijn passend bij het karakter van het gebied.

§ 4.2 Beperkingengebieden

Algemeen

In de Omgevingswet is de volgende definitie van beperkingengebied opgenomen: bij of krachtens de wet aangewezen gebied waar vanwege de aanwezigheid van een werk of object regels gelden over activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor dat werk of object. 

In § 4.2 worden de beperkingengebieden aangewezen die voortkomen uit onder andere hogere regelgeving van het Rijk, de provincie of waterschap. Voor deze gebieden moeten op grond van de belangen van deze partijen nadere regels (beperkingen) in het omgevingsplan worden gesteld om die werken of objecten veilig te stellen.

Opbouw

De indeling per beperkingengebied heeft de volgende repeterende opbouw:

  • a.

    Aanwijzing: in het eerste artikel van iedere afdeling wordt het beperkingengebied aangewezen;

  • b.

    Doelen: in het tweede artikel van iedere afdeling zijn de specifieke doelen voor dit gebied opgenomen, overeenkomstig de belangen van de betreffende partijen; 

  • c.

    Specifieke regels voor activiteiten: in het laatste artikel van iedere afdeling worden specifieke activiteiten gereguleerd c.q. aangewezen, met als doel het beschermen van het werk of object zelf en de werking van het werk of object. Om zowel het werk of object zelf, alsmede de werking te beschermen worden activiteiten gereguleerd die plaatsvinden op, onder, boven en in de nabijheid van het te beschermen werk of object. Dit betreffen niet alleen activiteiten die een direct nadelig gevolg kunnen hebben voor de staat van het werk of object. Het kunnen ook activiteiten betreffen die invloed hebben op het beheer van het werk of object.

Afdeling 4.2.1 Beperkingengebied buisleiding - gas

In deze afdeling zijn de aanwijzing en specifieke doelen voor hoofdbuisleidingen voor gastransport opgenomen. Dit betreffen buisleidingen die onderdeel zijn van het landelijke hoofdtransport-netwerk zoals opgenomen in het Bal en Bkl. In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), hoofdstuk 5 zijn instructieregels opgenomen voor het bevoegd gezag bij het opstellen van een omgevingsplan. Voor buisleidingen zijn de regels voor het plaatsgebonden risico en de aandachtsgebieden van belang. 

Vanwege de veilige werking van de buisleiding gelden er beperkingen in het aandachtsgebied van buisleidingen. Deze moeten worden overgenomen in het omgevingsplan. Daarvoor moeten de buisleiding o.a. een locatie toegewezen krijgen in het omgevingsplan. In afdeling 4.2.1 wordt de aanwijzing van de locatie geregeld, zijn de doelen voor deze locaties opgenomen en zijn specifieke regels opgenomen die voor activiteiten binnen deze locaties gelden. Door activiteiten in de bodem, zoals het aanbrengen van diepwortelende beplanting, graven of diepploegen kan schade ontstaan aan buisleiding. Door dergelijke activiteiten te reguleren is de bescherming van de leiding en de werking gewaarborgd. 

De aanwezige buisleiding - gas was in het bestemmingsplan reeds beschermd door de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' en de daarbijbehorende regels. De regeling in het omgevingsplan komt overeen met de regeling zoals deze was opgenomen in het bestemmingsplan

Afdeling 4.2.2 Beperkingengebied buisleiding - riool

In deze afdeling zijn de aanwijzing en specifieke doelen voor hoofdriooltransportleidingen opgenomen. Dit betreft het hoofdriool dat onderdeel is van het regionale rioolleidingenstelsel die het transport van rioolwater verzorgen naar de zuiveringsinstallaties. 

In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) staat dat de gemeente zorg draagt voor het beheer en onderhoud van een openbaar vuilwaterriool (artikel 3.16 Bkl). Ook zijn in hoofdstuk 5 van het Bkl instructieregels opgenomen voor het bevoegd gezag bij het opstellen van een omgevingsplan er zit onder andere ook een algemene zorgplicht voor de infrastructuur in deze instructies. De gemeente moet een goede werking van de openbare voorzieningen en infrastructuur voldoende borgen.

Vanwege de goede werking en borging hiervan voor buisleiding gelden er beperkingen in het aandachtsgebied van buisleidingen. Deze hoofdleidingen zijn opgenomen in het omgevingsplan als buisleiding. Daarvoor moeten de buisleiding o.a. een locatie toegewezen krijgen in het omgevingsplan. In Afdeling 4.2.2 wordt de aanwijzing van de locatie geregeld, zijn de doelen voor deze locaties opgenomen en zijn specifieke regels opgenomen die voor activiteiten binnen deze locaties gelden. Door activiteiten in de bodem, zoals het aanbrengen van diepwortelende beplanting, graven of diepploegen kan schade ontstaan aan buisleiding. Door dergelijke activiteiten te reguleren is de bescherming van de leiding en de werking gewaarborgd. 

De aanwezige buisleiding - riool was op basis van de Legger van het Waterschap Aa en Maas en de dubbelbestemming 'Leiding - Riool' met daarbijbehorende regels reeds beschermd. De regeling in het omgevingsplan komt overeen met de regeling zoals deze was opgenomen in het bestemmingsplan.

Afdeling 4.2.4 Beperkingengebied waterkering

Het waterschap is verantwoordelijk voor het waterkeringbeheer. De kering moet te allen tijde bereikbaar blijven voor het doelmatig kunnen uitvoeren van regulier onderhoud. Ook andere beheeractiviteiten, zoals inspectie en monitoring moeten op eenvoudige wijze mogelijk blijven om tijdig noodzakelijke maatregelen te kunnen treffen. Daarnaast mogen activiteiten of werkzaamheden niet leiden tot hogere kosten voor beheer of onderhoud op termijn.

In de legger en in de beperkingengebieden horend bij de waterschapsverordening zijn de ligging en afmetingen van de waterkeringen opgenomen zoals die volgens de normen zouden moeten zijn. Daarnaast zijn in de beperkingengebieden horend bij de waterschapsverordening beschermingszones en het profiel van vrije ruimte opgenomen, waarbinnen restricties gelden aan activiteiten die kunnen worden uitgevoerd. In deze afdeling zijn de aanwijzing en specifieke doelen voor de regionale waterkering langs de Zuid-Willemsvaart opgenomen. 

In afdeling 4.2.4 wordt de aanwijzing van de locatie geregeld, zijn de doelen voor deze locaties opgenomen en zijn specifieke regels opgenomen die voor activiteiten binnen deze locaties gelden. Door activiteiten, zoals het aanleggen van oppervlakteverhardingen en het aanbrengen van riolering, kabels, leidingen en drainage kan het waterkerend vermogen belemmerd worden. Door dergelijke activiteiten te reguleren is de bescherming van waterkering en de werking daarvan gewaarborgd. 

De aanwezige waterkering was in het bestemmingsplan reeds beschermd door de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' en de daarbijbehorende regels. De regeling in het omgevingsplan komt overeen met de regeling zoals deze was opgenomen in het bestemmingsplan.

Afdeling 4.2.5 Beperkingengebied watergang

Het waterschap heeft verschillende soorten watergangen aangewezen met ieder hun eigen beschermingszone. In de waterschapsverordening is aan weerszijden bij A-watergangen, beginnend aan de boveninsteek, een beschermingszone aangeduid. De beschermingszone is bedoeld om ongewenste handelingen, (bouw)activiteiten, beplanting of anderszins langs oppervlaktewateren te kunnen weren. De beschermingszone is tevens van belang om onderhoud aan de oppervlaktewater te kunnen uitvoeren.

In deze afdeling zijn de aanwijzing van de beschermingszone van A-Watergangen uit de Waterschapsverordening opgenomen. In afdeling 4.2.5 wordt de aanwijzing van de locatie geregeld, zijn de doelen voor deze locaties opgenomen en zijn specifieke regels opgenomen die voor activiteiten binnen deze locaties gelden. Door activiteiten in de bodem, zoals het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren kan beheer en onderhoud van de ter plaatse gelegen A-watergang belemmerd worden. Door dergelijke activiteiten te reguleren is gewaarborgd dat een onderhoudsstrook vrij blijft van obstakels, ten behoeve van het beheer en onderhoud van de watergang.

De beschermingszone van A-watergangen waren in het bestemmingsplan reeds beschermd door de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - watergang' en de daarbijbehorende regels. De regeling in het omgevingsplan komt overeen met de regeling zoals deze was opgenomen in het bestemmingsplan.

Afdeling 4.2.6 Beperkingengebied vaarweg

In artikel 5.160 van het Besluit kwaliteit leefomgeving is opgenomen dat een rijkswater dat een vaarweg is aan weerszijden een vrijwaringszone heeft. In de Omgevingsregeling is de begrenzing opgenomen. Artikel 5.161 van het Bkl bevat instructieregels voor rijksvaarwegen. Een omgevingsplan moet rekening houden met het belang van het voorkomen van belemmeringen voor onder andere de doorvaart, de zichtlijnen, de toegankelijkheid en het beheer en onderhoud.  

In deze afdeling zijn de aanwijzing en specifieke doelen voor de vrijwaringszone van de Zuid-Willemsvaart opgenomen. In afdeling 4.2.6 wordt de aanwijzing van de locatie geregeld, zijn de doelen voor deze locaties opgenomen en zijn specifieke regels opgenomen die voor activiteiten binnen deze locaties gelden. Door bouwactiviteiten kan beheer en onderhoud van de vaarweg belemmerd worden. Door dergelijke activiteiten te reguleren is gewaarborgd dat een onderhoudsstrook vrij blijft van obstakels, ten behoeve van het beheer en onderhoud van de vaarweg.

De vrijwaringszone was in het bestemmingsplan reeds beschermd door de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - vaarweg' en de daarbijbehorende regels. De regeling in het omgevingsplan komt overeen met de regeling zoals deze was opgenomen in het bestemmingsplan.

§ 4.3 Thematische gebiedsaanwijzingen

Algemeen

In § 4.3 worden gebieden aangewezen die bepaalde thematische kenmerken en/of belangen hebben waarvoor het nodig is om regels te stellen. Vaak komen deze gebieden uit bestaande beleidskaders of bestaande regelingen, zoals de provinciale omgevingsverordening of het waterschapsbeleid.  

Opbouw

De indeling per thematische gebiedsaanwijzing heeft de volgende repeterende opbouw:

  • a.

    Aanwijzing: in het eerste artikel van iedere afdeling wordt het thematische gebied aangewezen;

  • b.

    Doelen: in het tweede artikel van iedere afdeling zijn de specifieke doelen voor dit gebied opgenomen, overeenkomstig de belangen van de betreffende partijen; 

  • c.

    Specifieke regels voor activiteiten: in het laatste artikel van iedere afdeling worden specifieke activiteiten gereguleerd c.q. aangewezen, met als doel het beschermen van het gebied, werk of object. Om zowel het gebied, werk of object zelf, alsmede de werking te beschermen worden activiteiten gereguleerd die plaatsvinden op, onder, boven en in de nabijheid van het te beschermen gebied, werk of object. Dit betreffen niet alleen activiteiten die een direct nadelig gevolg kunnen hebben voor de staat van het gebied, werk of object. Het kunnen ook activiteiten betreffen die invloed hebben op het beheer van het gebied, werk of object.

Afdeling 4.3.3 Cultureel erfgoed

In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), hoofdstuk 5 zijn instructieregels opgenomen voor het bevoegd gezag bij het opstellen van een omgevingsplan. Voor cultureel erfgoed zijn de instructieregels opgenomen in paragraaf 5.5.1. Op basis van deze instructieregels moet in het omgevingsplan rekening gehouden worden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed, met inbegrip van bekende of te verwachten archeologische monumenten, met als doel het beschermen van het cultureel erfgoed. Dit betreft onder andere het voorkomen van ontsiering, beschadiging en sloop. Met betrekking tot archeologisch erfgoed is tevens bepaald dat regels moeten worden gesteld met betrekking tot het conserveren en in stand houden van archeologische monumenten, bij voorkeur in situ. 

In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen in een omgevingsplan ook regels worden gesteld over eisen aan onderzoek naar de archeologische waarde van een locatie of aan de wijze van het verrichten van opgravingen of archeologische begeleiding van andere activiteiten die tot bodemverstoring leiden.

Ook in de provinciale Omgevingsverordening is een instructieregel opgenomen waarin is bepaald dat een omgevingsplan regels moet stellen ter bescherming van de cultuurhistorische waarden en kenmerken, waaronder ook begrepen cultuurhistorisch waardevol gebied.

Om te kunnen voldoen aan deze instructieregels zijn in afdeling 4.3.3 diverse thematische gebiedsaanwijzingen opgenomen voor de bescherming van het cultureel erfgoed. Dit betreffen gebied die bescherming genieten op basis van de gemeentelijke Nota archeologiebeleid 2012 en bijbehorende archeologische beleidskaart, de gemeentelijke monumentenlijst en de provinciale omgevingsverordening.

Paragraaf 4.3.3.1 Aandachtsgebied monument

Deze paragraaf regelt het behoud en herstel van de aanwezige en reeds bestaande gemeentelijke monumenten. 

In paragraaf 4.3.3.1 wordt de aanwijzing van de locatie geregeld, zijn de doelen voor deze locaties opgenomen en zijn specifieke regels opgenomen die voor activiteiten binnen deze locaties gelden, met name gericht op het zorgvuldig omgaan met de aanwezige cultuurhistorische waarden bij bouw- en sloopactiviteiten.

Paragraaf 4.3.3.2 Archeologie

Het archeologisch beleid van de gemeente Someren is opgenomen in de ‘Nota Archeologiebeleid gemeente Someren’. Op basis van een analyse van landschappelijke, bodemkundige en archeologische informatie is een gebiedsdekkende beleidskaart van archeologische waarden en verwachtingen opgesteld. 

Deze archeologische waardes zijn ingedeeld in 7 categorieën:

  • a.

    wettelijk beschermde archeologische monumenten (categorie 1);

  • b.

    gebieden van (hoge, vastgestelde) archeologische waarde, te weten: historische hoeven, kasteel-, kerk- en kloosterterreinen, schansen, (water)molenlocaties en AM-Kterreinenvan zeer hoge waarde (categorie 2);

  • c.

    gebieden van archeologische waarde, waaronder AMK-terreinen van (hoge)archeologische waarde en de historische kernen van dorpen en gehuchten (categorie 3)

  • d.

    gebieden met een hoge archeologische verwachting (categorie 4); 

  • e.

    gebieden met een middelhoge archeologische verwachting (categorie 5);

  • f.

    gebieden met een lage archeologische verwachting (categorie 6)

  • g.

    gebieden zonder een archeologische verwachting (verstoord, opgegraven, dan wel op andere wijze vrij van archeologie) (categorie 7).

De gebieden met monumentale status en archeologische waarde zijn in dit omgevingsplan vertaald in thematische gebiedsaanwijzingen. Afhankelijk van de archeologische (verwachtings-)waarde op een locatie worden regels opgenomen die aantasting van deze waarden voorkomen. De gebieden met een lage verwachtingswaarde en de gebieden zonder archeologische verwachting of die archeologisch zijn vrijgegeven hoeven conform het gemeentelijk archeologiebeleid niet van een beschermende regeling te worden voorzien. Deze gebieden zijn dan ook niet opgenomen in het omgevingsplan. 

De bijbehorende regels in het omgevingsplan zijn gericht op het behouden van de waarden en voorkomen van de aantasting of vernietiging van de aanwezige waarden. Er is een vergunningsplicht opgenomen voor aanlegactiviteiten die plaatsvinden binnen een gebied met een archeologische waarde of archeologische verwachtingswaarde. Ook zijn regels gesteld ten aanzien van bouwactiviteiten die plaatsvinden in archeologisch waardevol gebied.

Subparagraaf 4.3.3.2.1 Archeologisch waardevol gebied - 1

Deze paragraaf regelt de bescherming en instandhouding van de wettelijk beschermde archeologische monumenten binnen de gemeente. 

In subparagraaf 4.3.3.2.1 wordt de aanwijzing van de locatie geregeld, zijn de doelen voor deze locaties opgenomen en zijn specifieke regels opgenomen die voor activiteiten binnen deze locaties gelden, met name gericht op het zorgvuldig omgaan met de aanwezige waarden bij aanlegactiviteiten en bouw- en sloopactiviteiten.

Subparagraaf 4.3.3.2.2 Archeologisch waardevol gebied - 2

Deze paragraaf regelt de bescherming van locaties met zeer hoge archeologische waarden binnen de gemeente. Dit betreffen de historische hoeven, kasteel-, kerk- en kloosterterreinen, schansen, (water)molenlocaties en AMK-terreinen van zeer hoge waarde. Door reeds bekende archeologische gegevens (bijvoorbeeld vondsten en opgravingen) en/of op basis van de landschappelijke ligging of historische informatie is aangetoond dat belangrijke archeologische waarden aanwezig zijn in de bodem. 

In subparagraaf 4.3.3.2.2 wordt de aanwijzing van de locatie geregeld, zijn de doelen voor deze locaties opgenomen en zijn specifieke regels opgenomen die voor activiteiten binnen deze locaties gelden, met name gericht op het zorgvuldig omgaan met de aanwezige waarden bij aanlegactiviteiten en bouw- en sloopactiviteiten.

Subparagraaf 4.3.3.2.3 Archeologisch waardevol gebied - 3

Deze paragraaf regelt de bescherming van locaties met hoge archeologische waarden binnen de gemeente. Dit betreffen gebieden van archeologische waarde, waaronder AMK-terreinen van (hoge)archeologische waarde en de historische kernen van dorpen en gehuchten. Ook voor deze categorie geldt dat door reeds bekende archeologische gegevens (bijvoorbeeld vondsten en opgravingen) en/of op basis van de landschappelijke ligging of historische informatie is aangetoond dat belangrijke archeologische waarden aanwezig zijn in de bodem.

In subparagraaf 4.3.3.2.3 wordt de aanwijzing van de locatie geregeld, zijn de doelen voor deze locaties opgenomen en zijn specifieke regels opgenomen die voor activiteiten binnen deze locaties gelden, met name gericht op het zorgvuldig omgaan met de aanwezige waarden bij aanlegactiviteiten en bouw- en sloopactiviteiten.

Subparagraaf 4.3.3.2.4 Archeologisch waardevol gebied - 4

Deze paragraaf regelt de bescherming van locaties met een hoge archeologische verwachtingswaarde binnen de gemeente. Het betreft met name gebieden die op grond van de geomorfologische kenmerken en op basis van relatief grote aantallen bekende vindplaatsen in vergelijkbare omstandigheden, een grote kans maken dat archeologische resten in de bodem aanwezig zijn. Dit zijn vooral de betere, meer vruchtbare woongronden die een lange woongeschiedenis kennen. Ook zones in de beekdalen vallen hier onder, omdat dergelijke plaatsen een grote trefkans op bijzondere en goed geconserveerde vondstcategorieën hebben.

In subparagraaf 4.3.3.2.4 de aanwijzing van de locatie geregeld, zijn de doelen voor deze locaties opgenomen en zijn specifieke regels opgenomen die voor activiteiten binnen deze locaties gelden, met name gericht op het zorgvuldig omgaan met de aanwezige waarden bij aanlegactiviteiten en bouw- en sloopactiviteiten.

Subparagraaf 4.3.3.2.5 Archeologisch waardevol gebied - 5

Deze paragraaf regelt de bescherming van locaties met een middelhoge archeologische verwachtingswaarde binnen de gemeente. Dit betreffen gronden waarvoor geldt dat er op basis van de geomorfologische kenmerken en het minder grote bestand aan bekende vindplaatsen een minder grote kans is op het aantreffen van archeologische vindplaatsen. Daarnaast kan ook de kans dat een gebied door vroegere (agrarische) activiteiten eventuele vindplaatsen zijn aangetast, een rol spelen dat het gebied in deze categorie is ondergebracht. Het gaat vaak om de wat lagere gelegen dekzandvlakten en dekzandruggen, voormalige heidegebieden die pas in de loop van de afgelopen eeuwen in cultuur zijn gebracht, delen van beekdalen of woonwijken van voor 1980. Op plaatsen kan nog een redelijk bewaard bodemarchief aanwezig zijn. 

In subparagraaf 4.3.3.2.5 wordt de aanwijzing van de locatie geregeld, zijn de doelen voor deze locaties opgenomen en zijn specifieke regels opgenomen die voor activiteiten binnen deze locaties gelden, met name gericht op het zorgvuldig omgaan met de aanwezige waarden bij aanlegactiviteiten en bouw- en sloopactiviteiten.

Paragraaf 4.3.3.3 Beschermd dorpsgezicht

Deze paragraaf regelt de bescherming en instandhouding van het door het rijk aangewezen beschermd dorpsgezicht aan de Laan ten Boomen. Het feit dat er sprake is van een beschermd dorpsgezicht betekent dat het geheel van bebouwing, beplanting en open ruimte beschermd moet worden tegen ingrepen. 

In paragraaf 4.3.3.3 wordt de aanwijzing van de locatie geregeld, zijn de doelen voor deze locaties opgenomen en zijn specifieke regels opgenomen die voor activiteiten binnen deze locaties gelden, met name gericht op het zorgvuldig omgaan met de aanwezige cultuurhistorische en landschappelijke waarde en de ruimtelijke structuur van het beschermd dorpsgezicht bij bouwactiviteiten.

Paragraaf 4.3.3.4 Cultuurhistorisch waardevol gebied

Grote delen van het gemeentegebied hebben een cultuurhistorische waarde. Met name de oude landschappen zoals de kampenlandschappen met groenstructuren, oude wegen, bebouwingsstructuren en akkercomplexen horen hier bij. Het beekdalsysteem met zijn hiërarchisch systeem van kleine, soms periodiek droogstaande, beekjes is een andere waardevolle landschapsstructuur. Met de hoge akkercomplexen en de lage beekdalen heeft het gebied een bijzondere landschappelijke onderlegger. Deze paragraaf regelt de opbouw, het behoud en het herstel en waar mogelijk de versterking (in de vorm van duurzame ontwikkeling) van de algemene cultuurhistorische waarden. Hieronder vallen de landschappelijke, architectonische en (steden)bouwkundige waarden van bouwkundig en stedenbouwkundig erfgoed, historische groenwaarden, historisch-geografisch erfgoed en de bekende en verwachte archeologische waarden.

Daarnaast zijn in de Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant gebieden als cultuurhistorisch waardevol aangewezen vanuit provinciaal optiek, omdat deze onvervangbaar zijn. Voor de aangeduide gebieden zijn de waarden en kenmerken beschreven op de Cultuurhistorische waardenkaart (CHW, versie 3.0). 

Doel van de bescherming is dat de wezenlijke kenmerken en waarden van die gebieden blijven behouden. En dat ontwikkelingen hiermee rekening houden zodat de waarden en kenmerken niet worden aangetast. In geval dat er een samenloop is met gebieden waar stedelijke ontwikkeling afweegbaar is, betekent dit dat vroegtijdig overleg nodig is zodat de belangen vanaf het begin in de planontwikkeling worden betrokken. Binnen de gebieden is het verder belangrijk dat een omgevingsplan voorziet in een beschermende regeling zoals een vergunningstelsel en waar nodig verbodsbepalingen. De wezenlijke waarden en kenmerken van de gebieden zijn beschreven in de Cultuurhistorische waardenkaart. 

In paragraaf 4.3.3.4 wordt de aanwijzing van de locatie geregeld, zijn de doelen voor deze locaties opgenomen en zijn specifieke regels opgenomen die voor activiteiten binnen deze locaties gelden, met name gericht op het behouden van de waarden en het voorkomen van de aantasting of vernietiging van de aanwezige cultuurhistorische waarden.

Deze gebiedsaanwijzing is enerzijds overgenomen uit de Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant. En anderzijds het Beeldkwaliteitsplan Buitengebied 2011 Gemeente Someren. Beide cultuurhistorisch waardevolle gebieden zijn samengevoegd. Het cultuurhistorisch waardevolle gebied uit het Beeldkwaliteitsplan van 2011 was in het bestemmingsplan reeds beschermd door de functieaanduiding 'specifieke vorm van waarde - cultuurhistorisch waardevol' en de daarbijbehorende regels. De regeling in het omgevingsplan komt overeen met de regeling zoals deze was opgenomen in het bestemmingsplan danwel de provinciale omgevingsverordening.

Afdeling 4.3.5 Externe veiligheid
Paragraaf 4.3.5.1 Aandachtsgebied plaatsgebonden risicocontour

In het Besluit kwaliteit leefomgeving staan instructieregels. Gemeenten moeten in het omgevingsplan een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht nemen. 

In artikel 5.6 van het Besluit Kwaliteit leefomgeving is bepaald dat onder plaatsgebonden risico wordt verstaan: het plaatsgebonden risico is de kans op het overlijden van een onbeschermd en continu aanwezig persoon buiten de begrenzing van de locatie waar een activiteit wordt verricht als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval veroorzaakt door die activiteit. 

In paragraaf 4.3.5.1 wordt de aanwijzing van de locatie geregeld, zijn de doelen voor deze locaties opgenomen en zijn specifieke regels opgenomen die voor activiteiten binnen deze locaties gelden. Voor ontwikkelingen die plaatsvinden binnen het aandachtsgebied van een risicovolle activiteit geldt een verantwoordingsplicht ten aanzien van het groepsrisico. Deze verantwoordingsplicht geldt ongeacht of normen worden overschreden. Uitgangspunt is dat burgers voor de veiligheid in hun woonomgeving mogen rekenen op een minimum beschermingsniveau (plaatsgebonden risico): er mogen zich dus geen (zeer) kwetsbare gebouwen en locaties binnen het aandachtsgebied worden gebouwd, gewijzigd of toegevoegd. De kans op een groot ongeluk met veel slachtoffers (groepsrisico) moet expliciet worden afgewogen en verantwoord.

Het aandachtsgebied was in het bestemmingsplan reeds beschermd door de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - bevi' en de daarbijbehorende regels. De regeling in het omgevingsplan komt overeen met de regeling zoals deze was opgenomen in het bestemmingsplan.

Afdeling 4.3.6 Geluid

In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), hoofdstuk 5 zijn instructieregels opgenomen voor het bevoegd gezag bij het opstellen van een omgevingsplan. Voor geluid zijn de instructieregels opgenomen in hoofdstuk 3 en 5. In een omgevingsplan moet rekening worden gehouden met het geluid door wegen en industrieterreinen op geluidgevoelige gebouwen. Een omgevingsplan moet erin voorzien dat het geluid door onder andere een gemeenteweg op geluidgevoelige gebouwen in een geluidsaandachtsgebied aanvaardbaar is.

Geluid kan van grote invloed zijn op het woon- en leefklimaat van mensen en op hun gezondheid. Het Bkl bevat geluidsregels die via het omgevingsplan zullen gelden voor individuele bedrijven die geluid voortbrengen. Voor de andere belangrijke geluidsbronnen zoals industrieterreinen, wegen en spoorwegen worden via de Aanvullingswet geluid en het Aanvullingsbesluit geluid regels toegevoegd aan de Omgevingswet en het Bkl. De regels voor geluid hebben een tweezijdige werking om de bescherming tegen geluidsbelasting vorm te geven. Enerzijds bij de aanleg of aanpassing van (spoor)wegen of industrieterreinen en anderzijds bij het mogelijk maken van nieuwe geluidsgevoelige gebouwen en locaties nabij een geluidsbron.

Bouwkundige eisen die worden gesteld aan gebouwen met betrekking tot geluid zijn opgenomen in het Besluit bouwwerken leefomgeving. Deze gelden rechtstreeks. 

Geluidsgevoelige gebouwen

In artikel 3.20 van Bkl is bepaald welke gebouwen geluidsgevoelig zijn. Het betreft gebouwen, waaronder een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat een woonfunctie heeft. De geluidsnormen hebben betrekking op het geluid op de gevel van een geluidsgevoelig gebouw en hebben primair als doel het beschermen van de gezondheid door het stellen van eisen aan het geluid op en rond woningen, waar mensen langdurig verblijven en slapen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de voorgevel, zijgevel en achtergevel. Voor andere gebouwen of locaties bepaalt de gemeente zelf de mate van bescherming tegen geluid. Dat doet de gemeente vanuit haar taak 'evenwichtige toedeling van functies aan locaties'.

De Omgevingswet werkt met geluidsaandachtsgebieden. De omvang van de geluidsaandachtsgebieden wordt bepaald op basis van berekeningen en beslaat het gebied waarbinnen de standaardwaarde mogelijk worden overschreden.

Geluidsaandachtsgebieden

Paragraaf 4.3.6.1 Geluidsaandachtsgebied weg 0-50 meter

In verband met verkeersbelangen dienen gronden langs autosnelwegen te voldoen aan het rooilijnenbeleid van Rijkswaterstaat. Langs autosnelwegen hanteert Rijkswaterstaat 50 meter bebouwingsvrije- en 50 meter overlegzone, gemeten uit de as van de dichtstbij gelegen rijbaan. Hierbij wordt een toe-of afrit ook beschouwd als een rijbaan

In paragraaf 4.3.6.1 wordt de aanwijzing van de locatie geregeld, zijn de doelen voor deze locaties opgenomen en zijn specifieke regels opgenomen die voor activiteiten binnen deze locaties gelden. Binnen het geluidsaandachtsgebied 0-50 meter mag geen bebouwing worden opgericht. 

Het aandachtsgebied was in het bestemmingsplan reeds beschermd door de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - weg 0-50 meter' en de daarbijbehorende regels. De regeling in het omgevingsplan komt overeen met de regeling zoals deze was opgenomen in het bestemmingsplan.

Paragraaf 4.3.6.2 Geluidsaandachtsgebied weg 50-100 meter

In verband met verkeersbelangen dienen gronden langs autosnelwegen te voldoen aan het rooilijnenbeleid van Rijkswaterstaat. Langs autosnelwegen hanteert Rijkswaterstaat 50 meter bebouwingsvrije- en 50 meter overlegzone, gemeten uit de as van de dichtstbij gelegen rijbaan. Hierbij wordt een toe-of afrit ook beschouwd als een rijbaan

In paragraaf 4.3.6.2 wordt de aanwijzing van de locatie geregeld, zijn de doelen voor deze locaties opgenomen en zijn specifieke regels opgenomen die voor activiteiten binnen deze locaties gelden. Binnen het geluidsaandachtsgebied 50-100 meter mag geen bebouwing worden opgericht. Voor het oprichten van bebouwing binnen het aandachtsgebied geldt dat bebouwing mag worden opgericht, mits hiertoe schriftelijk advies is ingewonnen bij de wegbeheerder.

Het aandachtsgebied was in het bestemmingsplan reeds beschermd door de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - weg 50-100 meter' en de daarbijbehorende regels. De regeling in het omgevingsplan komt overeen met de regeling zoals deze was opgenomen in het bestemmingsplan.

Paragraaf 4.3.6.3 Aandachtsgebied industrielawaai

In Someren is een bedrijventerrein aanwezig aan de Kanaaldijk-noord. Vanwege de daar gevestigde bedrijven is een aandachtsgebied industrielawaai opgenomen. Binnen dit aandachtsgebied gelden extra regels voor geluidsgevoelige gebouwen en locaties om een aanvaardbaar niveau van geluidsbelasting te waarborgen.

In paragraaf 4.3.6.3 wordt de aanwijzing van de locatie geregeld, zijn de doelen voor deze locatie opgenomen en zijn specifieke regels opgenomen die voor activiteiten binnen deze locatie gelden. Binnen het aandachtsgebied industrielawaai mag geen geluidsgevoelige bebouwing of locatie worden opgericht zonder omgevingsvergunning. Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning moet een akoestisch rapport worden verstrekt waaruit blijkt wat de geluidsbelasting is. Indien deze te hoog is, moeten maatregelen worden genomen met het oog op de bescherming van de gezondheid.

Het aandachtsgebied was in het bestemmingsplan reeds beschermd door de gebiedsaanduiding 'geluidzone industrie' en de daarbijbehorende regels. De regeling in het omgevingsplan komt overeen met de regeling zoals deze was opgenomen in het bestemmingsplan.

Afdeling 4.3.8 Infrastructuur
Paragraaf 4.3.8.1 Aandachtsgebied radarzone

In het omgevingsplan is een aandachtsgebied radarzone opgenomen. Te hoge objecten kunnen een verstoring van radarsystemen tot gevolg hebben. Om dit te voorkomen is een aandachtsgebied opgenomen.

In paragraaf 4.3.8.1 wordt de aanwijzing van de locatie geregeld, zijn de doelen voor deze locatie opgenomen en zijn specifieke regels opgenomen die voor activiteiten binnen deze locatie gelden. Binnen het aandachtsgebied radarzone mag geen bebouwing worden gebouwd die hoger is dan 45 meter boven NAP. Dit geldt ook voor het aanbrengen van houtopstanden en beplanting.

Het aandachtsgebied was in het bestemmingsplan reeds beschermd door de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - radar' en de daarbijbehorende regels. De regeling in het omgevingsplan komt overeen met de regeling zoals deze was opgenomen in het bestemmingsplan.

Paragraaf 4.3.8.2 Vaarweg

Artikel 5.161 van het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat instructieregels voor rijksvaarwegen. Een omgevingsplan moet rekening houden met het belang van het voorkomen van belemmeringen voor onder andere de doorvaart, de zichtlijnen, de toegankelijkheid en het beheer en onderhoud.  

In deze paragraaf zijn de aanwijzing en specifieke doelen voor de vaarweg Zuid-Willemsvaart opgenomen. In paragraaf 4.3.8.2 wordt de aanwijzing van de locatie geregeld, zijn de doelen voor deze locatie opgenomen en zijn specifieke regels opgenomen die voor activiteiten binnen deze locatie gelden. Om de genoemde belangen van de vaarweg te waarborgen zijn ter plaatse van de locatie 'vaarweg' slechts beperkt bouwactiviteiten toegestaan. Alleen het bouwen van gebouwen en bouwwerken ten behoeve van de scheepvaart is toegestaan, indien wordt voldaan aan de gestelde voorwaarden. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld wachthuisjes, bruggen, borden en dergelijke.

De vaarweg was in het bestemmingsplan reeds beschermd door de functieaanduiding 'vaarweg' en de daarbijbehorende regels. De regeling in het omgevingsplan komt overeen met de regeling zoals deze was opgenomen in het bestemmingsplan.

Afdeling 4.3.9 Landschap
Paragraaf 4.3.9.1 Landschappelijk waardevol gebied

Landschapswaarden zijn het geheel aan waarden in verband met bijzondere landschappelijke kenmerken van een gebied of object, in de zin van karakteristieke verschijningsvorm, herkenbaarheid/identiteit en diversiteit, dat bestaat uit aardkundige, cultuurhistorische, archeologische en visueel-ruimtelijke waarden, afzonderlijk of in onderlinge samenhang. Bij activiteiten moet altijd rekening worden gehouden met de aanwezige waarden en kwaliteiten. Ten behoeve van het behoud, herstel en ontwikkeling van de aanwezige landschapswaarden is daarom het 'landschappelijk waardevolle gebied' aangewezen. 

In paragraaf 4.3.9.1 wordt de aanwijzing van de locatie geregeld, zijn de doelen voor deze locaties opgenomen en zijn specifieke regels opgenomen die voor activiteiten binnen deze locaties gelden, die moeten voorkomen dat de aanwezige waarden worden aangetast.

Het landschappelijk waardevol gebied was in het bestemmingsplan reeds beschermd door de dubbelbestemming 'Agrarisch met waarden - landschapswaarden'. De regeling in het omgevingsplan komt overeen met de regeling zoals deze was opgenomen in het bestemmingsplan.

Paragraaf 4.3.9.2 Aardkundig waardevol gebied

Aardkundige waarden zijn waarden die samenhangen met de geologische, geomorfologische en/of bodemkundige kenmerken en ontstaanswijze van een gebied, zoals bodemopbouw en -samenstelling, hoogteverschillen en de daarmee samenhangende waterhuishouding. Bij activiteiten moet altijd rekening worden gehouden met de aanwezige waarden en kwaliteiten. Ten behoeve van het behoud van de aanwezige aardkundige waarden is daarom het 'aardkundig waardevolle gebied' aangewezen. 

In paragraaf 4.3.9.2 wordt de aanwijzing van de locatie geregeld, zijn de doelen voor deze locaties opgenomen en zijn specifieke regels opgenomen die voor activiteiten binnen deze locaties gelden, die moeten voorkomen dat de aanwezige waarden worden aangetast

Het aardkundig waardevol gebied was in het bestemmingsplan reeds beschermd door de specifieke aanduiding 'aardkundig waardevol gebied'. Ook in de Omgevingsverordening van de provincie Noord- Brabant is dit gebied aangeduid als gebied met aardkundige waarden. In de Omgevingsverordening is bepaald dat een omgevingsplan ter plaatse van Aardkundige waarden mede is gericht op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de aardkundige waarden en kenmerken zoals beschreven in de Aardkundig waardevolle gebiedenkaart. Het omgevingsplan moet regels stellen ter bescherming van deze waarden en kenmerken bij bodemverstorende activiteiten. Deze regeling is opgenomen in de instructieregels voor het omgevingsplan. Gemeenten moeten deze instructieregels in het omgevingsplan verwerken. 

De regeling in het omgevingsplan komt overeen met de regeling zoals deze was opgenomen in het bestemmingsplan en de Omgevingsverordening. 

Paragraaf 4.3.9.3 Hydrologisch waardevol gebied

Hydrologische waarden zijn waarden in verband met een specifieke waterhuishoudkundige situatie voor daaraan gebonden organismen (planten en dieren), leefgemeenschappen en potenties voor de ontwikkeling daarvan, met daarbij behorende kwantitatieve aspecten (zoals hoge waterstand, stabiel waterpeil) en/of kwalitatieve aspecten (voedselarm, onvervuild), zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang. Bij activiteiten moet altijd rekening worden gehouden met de aanwezige waarden en kwaliteiten. Ten behoeve van het behoud van de aanwezige hydrologische waarden is daarom het 'hydrologisch waardevolle gebied' aangewezen. 

In paragraaf 4.3.9.3 wordt de aanwijzing van de locatie geregeld, zijn de doelen voor deze locaties opgenomen en zijn specifieke regels opgenomen die voor activiteiten binnen deze locaties gelden, die moeten voorkomen dat de aanwezige waarden worden aangetast.

Het aardkundig waardevol gebied was in het bestemmingsplan reeds beschermd door de specifieke aanduiding 'hydrologisch waardevol gebied'. De regeling in het omgevingsplan komt overeen met de regeling zoals deze was opgenomen in het bestemmingsplan.

Paragraaf 4.3.9.4 Visueel waardevol gebied - besloten

De beslotenheid van het landschap wordt belichaamd door houtwallen en -opstanden en bomenrijen langs wegen en paden. Bij activiteiten moet altijd rekening worden gehouden met de aanwezige waarden en kwaliteiten. Ten behoeve van het behoud van de aanwezige visuele waarden in de vorm van het besloten karakter van het landschap is daarom het 'visueel waardevolle gebied - besloten' aangewezen. 

In paragraaf 4.3.9.4 wordt de aanwijzing van de locatie geregeld, zijn de doelen voor deze locaties opgenomen en zijn specifieke regels opgenomen die voor activiteiten binnen deze locaties gelden, die moeten voorkomen dat de aanwezige waarden worden aangetast.

Het visueel waardevolle gebied was in het bestemmingsplan reeds beschermd door de specifieke aanduiding 'visueel waardevol gebied - besloten. De regeling in het omgevingsplan komt overeen met de regeling zoals deze was opgenomen in het bestemmingsplan.

Paragraaf 4.3.9.5 Primaire groenstructuur

In 2007 is de 'Bomenbeleidsvisie Gemeente Someren' vastgesteld. Het doel van dit beleid is te zorgen voor een bomenbestand dat optimaal en duurzaam bijdraagt aan de kwaliteit van de leefomgeving. De uitwerking van de bomenbeleidsvisie bestaat onder andere uit het 'Bomenstructuurplan'.

In het beleid is een analyse gemaakt van de huidige staat van de primaire bomenstructuren, dat wil zeggen de boomsoorten en de volledigheid. Vanuit de analyse is een visie opgesteld voor de bomenstructuren. In het 'Bomenstructuurplan' is een onderscheid gemaakt in verschillende bomenstructuren. Onder andere zijn de primaire bomenstructuren opgenomen.

In het omgevingsplan zijn deze primaire bomenstructuren aangewezen als 'primaire groenstructuur'. Het doel van deze aanwijzing is het behoud en de bescherming van de aanwezige structuren en landschapselementen. Om deze reden is een vergunningstelsel opgenomen voor het verwijderen van landschapselementen met daaraan gekoppeld een herplantplicht.

Afdeling 4.3.11 Milieu algemeen
Paragraaf 4.3.11.1 Voormalige functionele binding

De gebiedsaanwijzing voormalige functionele binding is toegewezen aan gevoelige objecten en functies die geen functionele binding meer hebben met het ter plaatse gevestigde en werkzame bedrijf. Op deze objecten en functies zijn een aantal artikelen uit het Besluit Kwaliteit Leefomgeving van toepassing verklaard. Op basis van deze artikelen in het Besluit Kwaliteit Leefomgeving kan een omgevingsplan bepalen dat waarden met betrekking tot geluid, trillingen en geur door een activiteit en slagschaduw door een windturbine niet van toepassing zijn op een gebouw dat eerder functioneel verbonden was met die activiteit. 

Deze artikelen in het Besluit Kwaliteit Leefomgeving zijn gedeeltelijk een voortzetting van de voormalige Wet plattlandswoningen die was opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Met de Wet plattelandswoningen werd een mogelijkheid gecreëerd om in concrete gevallen een oplossing te bieden voor leegstand onder agrarische bedrijfswoningen. Onder het voormalige stelsel konden agrarische bedrijfswoningen, zodra deze werden afgesplitst van het bedrijf, niet door derden bewoond worden. Deze kregen dan namelijk dezelfde bescherming als een burgerwoning tegen hinder van het voormalige bijbehorende bedrijf. Dit kon een beperking betekenen voor het bedrijf waartoe de woning eerst behoorde. Door de Wet plattelandswoningen was het voor gemeenten mogelijk voormalige bedrijfswoningen aan te duiden als plattelandswoning. Na een positief besluit kon de woning bewoond blijven, ook door derden. De voormalige bedrijfswoning werd als onderdeel van de inrichting beschouwd waardoor de desbetreffende milieuregels niet beschermden tegen bedrijfshinder vanaf eigen terrein.

Deze regeling is onder de Omgevingswet verbreed. De regeling is nu bijvoorbeeld ook van toepassing op bedrijfswoningen bij horecabedrijven. Het Besluit Kwaliteit Leefomgeving biedt in een aantal gevallen de mogelijkheid gebouwen aan te wijzen die voorheen functioneel verbonden waren met een activiteit. 

Van deze mogelijkheid is gedeeltelijk gebruik gemaakt in het omgevingsplan. Aan de woningen die onder de voormalige regeling zijn aangeduid als plattelandswoning, is in het omgevingsplan de gebiedsaanwijzing voormalige functionele binding toegewezen. De betreffende artikelen in het Besluit Kwaliteit Leefomgeving zijn van toepassing verklaard. 

Afdeling 4.3.12 Natuur
Paragraaf 4.3.12.1 Abiotisch waardevol gebied

Abiotische waarden zijn een geheel van waarden in verband van het abiotische milieu (niet levende natuur) in de vorm van specifieke aardkundige en/of hydrologische kenmerken en eventueel op basis daarvan aanwezige mogelijkheden voor ontwikkeling van specifieke natuurwaarden. Het betreffen daarnaast ook overgangen tussen natte en droge gebieden en gebieden die een strategische ligging hebben tussen bos- of natuurgebieden. Bij activiteiten moet altijd rekening worden gehouden met de aanwezige waarden en kwaliteiten. Ten behoeve van het behoud van de aanwezige abiotische waarden is daarom het 'abiotische waardevolle gebied' aangewezen. 

In paragraaf 4.3.12.1 wordt de aanwijzing van de locatie geregeld, zijn de doelen voor deze locaties opgenomen en zijn specifieke regels opgenomen die voor activiteiten binnen deze locaties gelden, die moeten voorkomen dat de aanwezige waarden worden aangetast

Het abiotisch waardevol gebied was in het bestemmingsplan reeds beschermd door de bestemming 'Agrarisch met waarden - abiotische waarden'. De regeling in het omgevingsplan komt overeen met de regeling zoals deze was opgenomen in het bestemmingsplan.

Paragraaf 4.3.12.2 Ecologische verbindingszone

In de Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant zijn instructieregels opgenomen voor het omgevingsplan. Een aantal van deze instructieregels zien op de bescherming van gebieden met bijzondere waarden en kenmerken. Gemeenten moeten deze instructieregels in het omgevingsplan verwerken. 

In de Omgevingsverordening is bepaald dat een omgevingsplan ter plaatse van Natuur Netwerk Brabant - ecologische verbindingszone strekt tot de verwezenlijking, het behoud en beheer van een ecologische verbindingszone. Het omgevingsplan moet regels stellen om te voorkomen dat het gebied daarvoor minder geschikt wordt. Onder ecologische verbindingszone wordt verstaan: groene schakels die natuurgebieden in het Natuurnetwerk Brabant verbinden.

Deze instructieregel is verwerkt in het omgevingsplan door het opnemen van een gebiedsaanwijzing 'ecologische verbindingszone'. In paragraaf 4.3.12.2 wordt de aanwijzing van de locatie geregeld, zijn de doelen voor deze locaties opgenomen en zijn specifieke regels opgenomen die voor activiteiten binnen deze locaties gelden. 

De ecologische verbindingszone was in het bestemmingsplan reeds beschermd door de gebiedsaanduiding 'overige zone - ecologische verbindingszone'. De regeling in het omgevingsplan komt overeen met de regeling zoals deze was opgenomen in het bestemmingsplan en de Omgevingsverordening.

Paragraaf 4.3.12.3 Natura 2000-gebied

De Natura 2000-gebieden zijn in landelijke regelgeving aangewezen ter uitvoering van de vogelrichtlijn of de habitatrichtlijn. Deze gebieden zijn onderdeel van een Europees netwerk van beschermde natuurgebieden. Om de biodiversiteit te behouden worden bepaalde diersoorten en hun leefomgeving beschermd. Daarbij zijn instandhoudingsdoelstellingen vastgesteld voor de specifieke gebieden. 

De begrenzing van het Natura 2000-gebied is overgenomen in het omgevingsplan. Dit betreft een deel van het Natura 2000-gebied 'Strabrechtse Heide en Beuven'. In paragraaf 4.3.12.3 wordt de aanwijzing van de locatie geregeld, zijn de doelen voor deze locaties opgenomen en zijn specifieke regels opgenomen die voor activiteiten binnen deze locaties gelden. 

Paragraaf 4.3.12.4 Natuur Netwerk Brabant

In de Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant zijn instructieregels opgenomen voor het omgevingsplan. Een aantal van deze instructieregels zien op de bescherming van gebieden met bijzondere waarden en kenmerken. Gemeenten moeten deze instructieregels in het omgevingsplan verwerken. 

In de Omgevingsverordening is bepaald dat een omgevingsplan ter plaatse van het Natuur Netwerk Brabant strekt tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken. Het omgevingsplan moet regels stellen ter bescherming van deze waarden en kenmerken. 

Deze instructieregel is verwerkt in het omgevingsplan door het opnemen van een gebiedsaanwijzing Natuur Netwerk Brabant. In paragraaf 4.3.12.4 wordt de aanwijzing van de locatie geregeld, zijn de doelen voor deze locaties opgenomen en zijn specifieke regels opgenomen die voor activiteiten binnen deze locaties gelden. 

De geometrische begrenzing is overgenomen vanuit de provinciale Omgevingsverordening. Het opgenomen doel sluit aan bij het doel zoals dat is opgenomen in de Omgevingsverordening.

Paragraaf 4.3.12.5 Groenblauwe waarden

In de Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant zijn instructieregels opgenomen voor het omgevingsplan. Een aantal van deze instructieregels zien op de bescherming van gebieden met bijzondere waarden en kenmerken. Gemeenten moeten deze instructieregels in het omgevingsplan verwerken. 

In de Omgevingsverordening is bepaald dat een omgevingsplan ter plaatse van Groenblauwe waarden strekt tot het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van het bodem- en watersysteem en de daarmee samenhangende ecologische waarden en kenmerken, biodiversiteit en landschappelijke waarden en kenmerken. Het omgevingsplan moet regels stellen ter bescherming van de ecologische-, landschappelijke- en hydrologische waarden en kenmerken van dat gebied. 

Deze instructieregel is verwerkt in het omgevingsplan door het opnemen van een gebiedsaanwijzing Groenblauwe waarden. In paragraaf 4.3.12.5 wordt de aanwijzing van de locatie geregeld, zijn de doelen voor deze locaties opgenomen en zijn specifieke regels opgenomen die voor activiteiten binnen deze locaties gelden. 

De geometrische begrenzing is overgenomen vanuit de provinciale Omgevingsverordening. Het opgenomen doel sluit aan bij het doel zoals dat is opgenomen in de Omgevingsverordening.

Dit gebied was in het bestemmingsplan reeds beschermd door de gebiedsaanduiding 'overige zone - groenblauwe mantel'. De regeling in het omgevingsplan komt overeen met de regeling zoals deze was opgenomen in het bestemmingsplan.

Paragraaf 4.3.12.6 Ecologisch waardevol gebied

De gebiedsaanwijzing ecologisch waardevol gebied is van toepassing op het gebied waar sprake is van bijzondere ecologische waarden en kenmerken waarvoor bescherming gewaarborgd dient te worden.

De regeling ziet op het behoud, herstel en ontwikkeling van de ecologische, natuurlijke en landschappelijke waarden en kenmerken van het Natuur Netwerk Brabant dat binnen dit gebied is gelegen. De regeling is echter breder en ziet ook op de bescherming van overige waarden en kenmerken van dit gebied zoals rust, stilte, donkerte en cultuurhistorische waarden. Daarnaast ziet de regeling op het behoud, herstel en ontwikkeling van bos en bepaalde houtopstanden.

Om de ecologische waarden en kenmerken te beschermen zijn regels gesteld aan de toegestane activiteiten in dit gebied. In paragraaf 4.3.12.6 wordt de aanwijzing van de locatie geregeld, zijn de doelen voor deze locaties opgenomen en zijn specifieke regels opgenomen die voor activiteiten binnen deze locaties gelden, die moeten voorkomen dat de aanwezige waarden worden aangetast

Het ecologische waardevol gebied was in het bestemmingsplan reeds beschermd door de dubbelbestemming 'Waarde - Ecologie'. De regeling in het omgevingsplan komt overeen met de regeling zoals deze was opgenomen in het bestemmingsplan.

Afdeling 4.3.13 Water en watersysteem
Paragraaf 4.3.13.1 Aandachtsgebied waterhuishouding

In de Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant zijn instructieregels opgenomen voor het omgevingsplan. Een aantal van deze instructieregels zien op de bescherming van gebieden met bijzondere waarden en kenmerken. Gemeenten moeten deze instructieregels in het omgevingsplan verwerken. 

In de Omgevingsverordening is bepaald dat een omgevingsplan ter plaatse van de attentiezone waterhuishouding strekt de bescherming van de waterhuishouding en sluit functies en activiteiten uit die een negatief effect hebben op de hydrologische instandhoudingsdoelen van het hierbinnen gelegen Natuur Netwerk Brabant. Het omgevingsplan moet onder andere regels stellen over het verzetten van grond, het aanleggen van drainage, het verlagen van de grondwaterstand en het beperken van oppervlakteverhardingen.

Deze instructieregel is verwerkt in het omgevingsplan door het opnemen van een gebiedsaanwijzing aandachtsgebied waterhuishouding. In paragraaf 4.3.13.1 wordt de aanwijzing van de locatie geregeld, zijn de doelen voor deze locaties opgenomen en zijn specifieke regels opgenomen die voor activiteiten binnen deze locaties gelden. 

De geometrische begrenzing is overgenomen vanuit de provinciale Omgevingsverordening. Het opgenomen doel sluit aan bij het doel zoals dat is opgenomen in de Omgevingsverordening.

Paragraaf 4.3.13.2 Aandachtsgebied behoud en herstel watersystemen

In de Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant zijn instructieregels opgenomen voor het omgevingsplan. Een aantal van deze instructieregels zien op de bescherming van gebieden met bijzondere waarden en kenmerken. Gemeenten moeten deze instructieregels in het omgevingsplan verwerken. 

In de Omgevingsverordening is bepaald dat een omgevingsplan ter plaatse van Behoud en herstel van watersystemen mede strekt tot de verwezenlijking en het behoud, beheer en herstel van watersystemen. Het omgevingsplan moet regels stellen die het oprichten van bebouwing, het ophogen van gronden en het aanbrengen van oppervlakteverhardingen beperken.

Deze instructieregel is verwerkt in het omgevingsplan door het opnemen van een aandachtsgebied behoud en herstel watersystemen. In paragraaf 4.3.13.2 wordt de aanwijzing van de locatie geregeld, zijn de doelen voor deze locaties opgenomen en zijn specifieke regels opgenomen die voor activiteiten binnen deze locaties gelden. 

De geometrische begrenzing is overgenomen vanuit de provinciale Omgevingsverordening. Het opgenomen doel sluit aan bij het doel zoals dat is opgenomen in de Omgevingsverordening.

Paragraaf 4.3.13.3 Aandachtsgebied reservering waterberging

In de Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant zijn instructieregels opgenomen voor het omgevingsplan. Een aantal van deze instructieregels zien op de bescherming van gebieden met bijzondere waarden en kenmerken. Gemeenten moeten deze instructieregels in het omgevingsplan verwerken. 

In de Omgevingsverordening is bepaald dat een omgevingsplan ter plaatse van Reservering waterberging mede strekt tot het behoud van het waterbergend vermogen van dat gebied.

Deze instructieregel is verwerkt in het omgevingsplan door het opnemen van een aandachtsgebied reservering waterberging. In paragraaf 4.3.13.3 wordt de aanwijzing van de locatie geregeld, zijn de doelen voor deze locaties opgenomen en zijn specifieke regels opgenomen die voor activiteiten binnen deze locaties gelden. 

De geometrische begrenzing is overgenomen vanuit de provinciale Omgevingsverordening. Het opgenomen doel sluit aan bij het doel zoals dat is opgenomen in de Omgevingsverordening.

Afdeling 4.3.14 Overige gebiedsaanduidingen
Paragraaf 4.3.14.1 Bebouwingsconcentratie

Er is een gebiedsaanduiding 'bebouwingsconcentratie' opgenomen. Op grond van de begrippen wordt onder bebouwingsconcentratie verstaan: kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster. 

De aanduiding 'bebouwingscluster' is opgenomen met als doelen het versterken van omgevingskwaliteit en het bieden van mogelijkheden tot verdichting met maatwerk.

Binnen de op de kaart aangewezen bebouwingsconcentraties zijn mogelijkheden om schuilgelegenheden te bouwen. Om te voorkomen dat schuilgelegenheden overal in het buitengebied gebouwd kunnen worden zijn deze slechts toegestaan binnen de aanduiding 'bebouwingsconcentratie'. Hiervoor geldt een vergunningsplicht. Op deze manier is geborgd dat er sprake is van zuinig ruimtegebruik.

Binnen de voormalige bestemmingsplannen was deze mogelijkheid ook reeds opgenomen.

Paragraaf 4.3.14.2 Stalderingsgebied

In de Omgevingsverordening van de provincie Noord-Brabant zijn instructieregels opgenomen voor het omgevingsplan. Gemeenten moeten deze instructieregels in het omgevingsplan verwerken. 

In de Omgevingsverordening is een Stalderingsgebied aangewezen. Binnen dit gebied gelden extra voorwaarden voor de ontwikkeling van veehouderijen. Deze regeling is gericht op het voorkomen van een verdere regionale concentratie van vee en het tegengaan van (verdere) leegstand. Een toename van de oppervlakte dierenverblijf is alleen mogelijk als er elders dierenverblijven verdwijnen: het stalderen. 

Hiertoe zijn in de Omgevingsverordening voorwaarden opgenomen en is aangegeven dat een omgevingsplan ter plaatse van het Stalderingsgebied moet bepalen dat een toename van het oppervlakte dierenverblijf voor hokdieren alleen is toegestaan als bewijs is overlegd dat aan de gestelde voorwaarden in de Omgevingsverordening is voldaan. 

Deze instructieregel is verwerkt in het omgevingsplan door het opnemen van een gebiedsaanwijzing stalderingsgebied. In paragraaf 4.3.14.2 wordt de aanwijzing van de locatie geregeld, zijn de doelen voor deze locaties opgenomen en zijn specifieke regels opgenomen die voor activiteiten binnen deze locaties gelden. 

De geometrische begrenzing is overgenomen vanuit de provinciale Omgevingsverordening. Het opgenomen doel sluit aan bij het doel zoals dat is opgenomen in de Omgevingsverordening.

HHHHH

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

BIJLAGE I BIJ ARTIKEL 1.1, TWEEDE LID, VAN DIT OMGEVINGSPLAN, BEGRIPSBEPALINGEN

In Bijlage I bij artikel 1.1 van dit omgevingsplan zijn in aanvulling op de begrippen van de Omgevingswet, de AMvB’s en de Omgevingsregeling de overige begripsbepalingen opgenomen die nog nodig zijn. Deze begrippen worden hieronder toegelicht.

Activiteitenbesluit-bedrijventerrein

Het begrip Activiteitenbesluit-bedrijventerrein is opgenomen omdat in artikel 22.63, tweede lid, voor gevoelige objecten die op een Activiteitenbesluit-bedrijventerrein zijn gelegen, hogere geluidswaarden zijn vastgesteld. In de definitie van het begrip Activiteitenbesluit-bedrijventerrein wordt aangesloten bij geldende omgevingsplannen. Het komt vaak voor dat een omgevingsplan dat (in het tijdelijke deel) een bedrijventerrein aanduidt, meer bestemmingen omvat dan alleen bedrijfsbestemmingen. Zo kan een natuurgebied of landelijk gebied deel uitmaken van een gebied dat in een omgevingsplan is begrensd door een grens die een bedrijventerrein aanduidt. Het is niet de bedoeling dat de hogere waarden ook in die gebieden gelden. Anderzijds kan het voorkomen dat er één of enkele percelen zijn met een andere bestemming dan een bedrijfsbestemming, die omsloten zijn door percelen met bedrijfsbestemmingen. Voor die percelen, bijvoorbeeld een burgerwoning op het bedrijventerrein, zijn de hogere waarden wel van toepassing. Om die reden wordt het begrip beperkt tot een cluster percelen met overwegend bedrijfsbestemmingen. Opgemerkt wordt dat in het nieuwe stelsel de term «bedrijventerrein» zonder definitie wordt gehanteerd.

Deze regel moet worden overgezet van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan naar het nieuwe deel van dit omgevingsplan. In het nieuwe deel wordt concreet aangeduid voor welke locaties de hogere waarde geldt. Er kan dan geen gebruik meer gemaakt worden van het begrip Activiteitenbesluit-bedrijventerrein.

concentratiegebied geurhinder en veehouderij

Het begrip «concentratiegebied geurhinder en veehouderij» voor in de paragraaf over geur door het houden van landbouwhuisdieren en paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden, in dierenverblijven.

Als een gemeente in een geurverordening een concentratiegebied heeft aangewezen, dan wordt deze verordening na inwerkingtreding van de Omgevingswet op grond van artikel 4.6, eerste lid, onder e van de Invoeringswet Omgevingswet van rechtswege onderdeel van het tijdelijk deel van dit omgevingsplan. Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet hebben gemeenten op grond van artikel 5.108 van het Bkl de bevoegdheid om in het omgevingsplan één of meerdere concentratiegebieden aan te wijzen. Bestaande concentratiegebieden geurhinder en veehouderij moeten in de transitieperiode overgezet worden van het tijdelijke deel van het omgevingsplan naar het nieuwe deel van het omgevingsplan.

distributienet voor warmte

Dit begrip is gedefinieerd als «collectief circulatiesysteem voor het transport van warmte door een circulerend medium voor verwarming of warmtapwater». Onder dit distributienet valt dus zowel een stadsverwarmingssysteem als een «klein» wijk- of buurtverwarmingssysteem. Voor de definitie is voor zover mogelijk aansluiting gezocht bij de begripsomschrijving zoals deze is opgenomen in NVN 7125 van april 2011.

geurgevoelig object

Om geen te groot gat te laten vallen op moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet, wordt er voor geur in de omgevingsplanregels van rijkswege uitgegaan van de begrippen uit de ingetrokken regelgeving.

Onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en de voormalige Wet geurhinder en veehouderij was de groep objecten die beschermd werden tegen geurhinder, anders dan de groep geurgevoelige gebouwen die beschermd worden op grond van en gedefinieerd zijn in het Bkl.

Aan de ene kant is het begrip geurgevoelig object breder dan het begrip geurgevoelig gebouw: onder het begrip geurgevoelig object vallen alle locaties waarbij hoofdzakelijk sprake is van verblijf van mensen. Onder geurgevoelig gebouw op grond van artikel 5.91 van het Bkl vallen kort gezegd alleen gebouwen met een woon-, onderwijs-, of gezondheidzorg- of kinderopvangfunctie.

Onder het begrip geurgevoelig object, valt dus ook het begrip geurgevoelig gebouw.

Overigens biedt het vierde lid van artikel 5.91 van het Bkl wel de mogelijkheid om in dit omgevingsplan ook andere geurgevoelige gebouwen of gedeelten van gebouwen aan te wijzen, mits er hoofdzakelijk sprake is van verblijf van mensen.

Aan de andere kant is het begrip geurgevoelig object smaller dan het begrip geurgevoelig gebouw. Onder het begrip geurgevoelig gebouw, wordt ook verstaan: een gebouw dat nog niet aanwezig is maar op grond van een omgevingsplan of omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit mag worden gerealiseerd.

Soms is er voor bestaande of nieuwe situaties wel al bewust verwezen naar een geurgevoelig gebouw, zoals bedoeld in het Bkl.

gezoneerd industrieterrein

Onder de voormalige Wet geluidhinder gold een geluidzone rondom bepaalde industrieterreinen. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet vervalt deze systematiek van zones. In plaats daarvan worden bij omgevingsplan geluidproductieplafonds – als omgevingswaarde – vastgesteld rondom bepaalde industrieterreinen. Het begrip gezoneerd industrieterrein komt dus niet meer voor in de Omgevingswet.

Voor de omgevingsplanregels van rijkswege is het van belang dat er geen wijziging optreedt in de rechtspositie van bedrijven op het gezoneerde industrieterrein en in de bescherming ten opzichte van van de geluidgevoelige objecten daaromheen zoals woningen. Daarom is het begrip gezoneerd industrieterrein nog wel relevant.

De begripsbepaling verwijst naar de betekenis die onder de voormalige Wet geluidhinder aan een gezoneerd industrieterrein werd gegeven. Hiermee wordt duidelijk gemaakt dat het begrip gezoneerd industrieterrein enkel in het omgevingsplan is opgenomen om de bestaande rechtsposities ongewijzigd te handhaven, en dat niet is bedoeld om een inhoudelijke wijziging van het begrip door te voeren.

straatpeil

Het begrip straatpeil was voorheen opgenomen in het Bouwbesluit 2012. Deze definitie is destijds ontleend aan de definitie van dat begrip zoals opgenomen in de Modelbouwverordening van de VNG.

warmteplan

Het begrip «warmteplan» is gedefinieerd als besluit van de gemeenteraad, inzake de aanleg van een distributienet voor warmte in een bepaald gebied, waarin voor die periode de mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu gebaseerd op de energiezuinigheid van dat distributienet en het opwekkingsrendement van de over dat distributienet getransporteerde warmte bij aansluiting op dat distributienet is opgenomen. Waarbij moet worden uitgegaan van het voor die periode geplande aantal aansluitingen op dat distributienet. Het warmteplan wordt door de gemeenteraad vastgesteld voor een periode van ten hoogste 10 jaar.

Daarna moet in ieder geval een nieuw warmteplan worden vastgesteld. Als de ontwikkelingen daar aanleiding toe geven, kan de gemeenteraad het plan wijzigen (tussentijds een nieuw plan vaststellen of het plan aanpassen). Dit zou het geval kunnen zijn wanneer over de energiezuinigheids- en/of milieuprestatie van het warmtenet actuele gegevens beschikbaar zijn gekomen, die substantieel afwijken van de aan het vastgestelde warmteplan ten grondslag liggende gegevens, of wanneer de bouwopgave in het warmteplangebied in de loop der tijd dusdanig wijzigt dat dit gevolgen heeft voor het geplande aantal aansluitingen op het warmtenet. Uit de samenhang met artikel 22.10 «Aansluiting op distributienet voor warmte» volgt dat een warmteplan kan worden vastgesteld door gemeenten die tot aanleg van een nieuw distributienet willen overgaan. Wanneer een gemeente in verschillende gebieden tot aanleg van warmtenetten wil overgaan, moet het warmteplan per distributienet worden vastgesteld. Het gebied moet in het warmteplan zo nauwkeurig mogelijk worden afgebakend, bijvoorbeeld door een van het warmteplan deel uitmakende plankaart. In het warmteplan moet het geplande aantal aansluitingen op het distributienet worden aangegeven. Dat is van belang omdat de aansluitplicht op grond van artikel 22.10, eerste lid, onder a, niet meer van toepassing is op in het warmteplangebied te bouwen bouwwerken wanneer het in het warmteplan geplande aantal aansluitingen daadwerkelijk is bereikt. Dit wordt beoordeeld op het moment van het indienen van de aanvraag om een vergunning voor een omgevingsplanactiviteit voor het bouwen van een bouwwerk. Als aan het geplande aantal aansluitingen is voldaan, is vrijwillige aansluiting niet uitgesloten. In de fase dat het geplande aantal aansluitingen nog niet is bereikt, geldt de aansluitplicht overigens ook wanneer het definitieve distributienet nog niet gereed is en bouwwerken tijdelijk collectief van warmte worden voorzien door transport van in hulpketels opgewekte warmte totdat de definitieve infrastructuur gereed is.

In het warmteplan moet de te bereiken mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu van de aansluiting op het distributienet voor warmte, gebaseerd op de energiezuinigheid van dat distributienet en het opwekkingsrendement van de over dat distributienet getransporteerde warmte, worden aangegeven. Het gaat daarbij om de mate die bereikt wordt wanneer het in het warmteplan aangegeven aantal aansluitingen op dat distributienet is bereikt. Deze mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu moet duidelijk zijn aangegeven, bijvoorbeeld aan de hand van getallen voor CO2, en NOx, zodat eenvoudig kan worden getoetst of sprake is van een aan aansluiting op het warmtenet gelijkwaardige oplossing.

De gemeenteraad is bevoegd het warmteplan vast te stellen. Hiermee is zeker gesteld dat de te maken gemeentelijke keuzen over de aanleg van warmtenetten in een gebied via een voor belanghebbenden transparant en democratisch gelegitimeerd proces tot stand komen. Voor het warmteplan gelden – als onderdeel van het omgevingsplan – geen specifieke inhoudelijke vereisten.

Als een gemeente geen warmteplan heeft vastgesteld of niet tijdig (binnen de afgesproken periode) opnieuw heeft vastgesteld, dan kan in die gemeente artikel 22.10 «Aansluiting op distributienet voor warmte» niet worden toegepast. In die gemeente kan op basis van vrijwilligheid worden aangesloten op het warmtenet. Zie ook de toelichting op het begrip distributienet voor warmte en de toelichting bij artikel 22.10 «Aansluiting op distributienet voor warmte».

[Vervallen]

IIIII

Na sectie 4 worden twee secties ingevoegd, luidende:

Hoofdstuk 5 Functies

Algemeen

Zoals ook in de toelichting onder hoofdstuk 4 is vermeld gaat de Omgevingswet over de fysieke leefomgeving en activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving. Het omgevingsplan moet in ieder geval de regels bevatten die nodig zijn met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Het begrip functie heeft een brede betekenis. Een functie wordt toegekend aan een locatie. De locatie wordt begrens door een geometrische plaatsbepaling. Deze locaties zijn te zien op het DSO.

In het omgevingsplan van de gemeente Someren zijn in hoofdstuk 4 en 5 functies aan locaties toegekend. Binnen de functie-aanduidingen is bepaald welke activiteiten zijn toegestaan en welke beperkingen er eventueel gelden. In de toelichting onder hoofdstuk 4 is uitgebreid ingegaan op de nieuwe systematiek onder de Omgevingswet. 

Functie-aanduidingen in hoofdstuk 5

De bepalingen in hoofdstuk 5 van dit omgevingsplan zijn deels gebaseerd op de enkelbestemmingen uit de voorgaande bestemmingsplannen.

In bestemmingsplannen werd het gebruik gereguleerd vanuit bestemmingen. Per bestemming was bepaald voor welk gebruik de gronden waren bestemd en werden regels gesteld binnen de bestemming. Met specifieke gebruiksregels werden nadere regels gesteld aan het toegestane gebruik. Met bouwregels werd bepaald welke gebouwen en bouwwerken gebouwd mochten worden. Daarnaast werden per bestemming de regels gesteld aan werken en werkzaamheden. 

Binnen hoofdstuk 5 is voor een zelfde systematiek gekozen. Het hoofdstuk is onderverdeeld in afdelingen. Iedere afdeling sluit grotendeels aan bij de enkelbestemmingen uit de voorgaande bestemmingsplannen. Een afdeling is onderverdeeld in paragrafen. Deze bevatten locatiegerichte regels. In de eerste paragraaf is het toepassingsbereik bepaald en zijn de doelen aangegeven. In het toepassingsbereik is bepaald waar de betreffende functie van toepassing is. Dit betreft de geometrische plaatsbepaling van de functie. Door deze plaatsbepaling is te zien waar de functie is toegestaan. 

Daarna volgen de specifieke regels voor activiteiten. In deze regeling is bepaald welke activiteiten zijn toegestaan binnen de functie. Er is een onderscheid gemaakt in gebruiksactiviteiten, bouwactiviteiten en aanlegactiviteiten. Deze komen grotendeels overeen met de gebruiks-, bouw- en aanlegregels uit de voorgaande bestemmingsplannen.

Afdeling 5.1 Agrarisch bedrijf

De functie agrarisch bedrijf is toegekend aan de reeds bestaande agrarische bedrijven. 

De regeling is gebaseerd op de voormalige bestemmingsplansystematiek. De functie agrarisch bedrijf sluit grotendeels aan bij de enkelbestemming 'Agrarisch bedrijf' uit het voorgaande bestemmingsplan. In de regeling is daarnaast het meest actuele vastgestelde beleid verwerkt. 

Paragraaf 5.1.1 Algemeen
Artikel 5.1 Toepassingsbereik

Het toepassingsbereik regelt waar de afdeling van toepassing is. Door middel van de geometrische plaatsbepaling is op de kaart te zien waar deze functie is toegestaan.

Artikel 5.2 Doelen

In dit artikel zijn de doelen opgesomd die zijn beoogd met het opstellen van de regeling betreffende agrarische bedrijven. Deze doelen zijn een nadere specificering van de doelen die zijn genoemd in artikel 2.1 van het omgevingsplan.

Paragraaf 5.1.2 Specifieke regels voor activiteiten
Artikel 5.3 Algemeen

In dit artikel is bepaald dat locaties met de functie agrarisch bedrijf zijn bedoeld voor de uitoefening van een agrarisch bedrijf. In de begripsbepalingen is aangegeven dat onder een agrarisch bedrijf moet worden verstaan: inrichting die gericht is op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of het houden van dieren (niet zijnde husidieren). 

Niet alle vormen van agrarische bedrijven zijn toegestaan. Veehouderijen en glastuinbouwbedrijven zijn expliciet uitgesloten. Aan bestaande veehouderijen is een aparte functie toegekend. 

Tevens is bepaald dat een aantal inherent bijbehorende en ondergeschikte voorzieningen en invullingen bij de functie zijn toegestaan. Dit betreffen voorzieningen en een inrichting die naar algemene maatstaven als een normale inrichting en gebruik van het bijbehorende erf worden beschouwd. Zoals bijvoorbeeld tuinen, terreinen, verhardingen en parkeerplaatsen die bij het agrarisch bedrijf horen. Deze regeling komt overeen met de doeleindenomschrijving zoals deze was opgenomen in de bestemmingsplansystematiek. 

Artikel 5.4 Aanlegactiviteiten

De regels voor de aanlegactiviteiten komen overeen met de regels voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden (de zogenoemde aanlegvergunningen) uit het voormalige bestemmingsplan.

In dit artikel is bepaald aan welke artikelen het aanleggen van werken en uitvoeren van werkzaamheden dient te worden voldaan op een locatie met de functie agrarisch bedrijf. Er is een doorverwijzing opgenomen naar een aantal paragrafen in hoofdstuk 6. Hierin is expliciet bepaald welke werken en werkzaamheden wel of niet zijn toegestaan en onder welke voorwaarden. Ook is in hoofdstuk 6 bepaald waar deze activiteiten zijn toegestaan. Indien het aanleggen van werken en het uitvoeren van werkzaamheden is toegestaan, betekent dat namelijk niet dat deze binnen de gehele functie agrarisch bedrijf zijn toegestaan. Hier kan een nadere beperking aan zijn gesteld. 

Artikel 5.5 Bouwactiviteiten

In dit artikel is bepaald welke bouwactiviteiten zijn toegestaan en aan welke artikelen dient te worden voldaan bij het bouwen op een locatie met de functie agrarisch bedrijf. Er is een doorverwijzing opgenomen naar een aantal paragrafen in hoofdstuk 6. Hierin is expliciet bepaald welke bouwactiviteiten wel of niet zijn toegestaan en onder welke voorwaarden. 

In hoofdstuk 6 zijn algemene regels gesteld. En er is per activiteit een specifieke regeling opgenomen. Hierin is bijvoorbeeld bepaald of er een vergunningsplicht geldt. Ook is in hoofdstuk 6 bepaald waar deze activiteiten zijn toegestaan. Indien een bouwactiviteit is toegestaan, betekent dat namelijk niet dat deze binnen de gehele functie agrarisch bedrijf is toegestaan. Hier kan een nadere beperking aan zijn gesteld.

De regels voor bouwactiviteiten komen overeen met de bouwregels uit het voormalige bestemmingsplan. In de bestemmingsplansystematiek werd per bestemming beschreven welke bouwwerken waren toegestaan. Er waren tevens een aantal afwijkingsmogelijkheden opgenomen in de regels. 

De bouwregels zijn overgenomen in de bouwactiviteiten in het omgevingsplan en sluiten daar inhoudelijk op aan. De afwijkingsmogelijkheden zoals deze waren opgenomen in de bestemmingsplansystematiek zijn ook verwerkt. Deze afwijkingsmogelijkheden zijn opgesplitst per bouwactiviteit. Deze zijn niet rechtstreeks toegestaan, maar middels een vergunningsplicht.

Artikel 5.6 Gebruiksactiviteiten

In dit artikel is bepaald dat voor het gebruiken van een locatie met de functie agrarisch bedrijf dient te worden voldaan aan de gestelde regels. Er is een doorverwijzing opgenomen naar een aantal paragrafen in hoofdstuk 6. Hierin is expliciet bepaald welke gebruiksactiviteiten zijn toegestaan en onder welke voorwaarden. Door het principe van het insluiten zijn niet genoemde activiteiten niet toegestaan. In hoofdstuk 6 zijn algemene regels gesteld. En er is per activiteit een specifieke regeling opgenomen. In de specifieke regeling is bepaald of er een vergunningsplicht geldt en welke beoordelingsregels daaraan zijn gesteld.

De gebruiksactiviteiten sluiten aan bij de gebruiksregels zoals deze waren opgenomen in de bestemmingsplannen. De afwijkingsmogelijkheden zoals deze waren opgenomen in de bestemmingsplansystematiek zijn ook verwerkt in de regels van het omgevingsplan. Deze afwijkingsmogelijkheden zijn opgesplitst per gebruiksactiviteit. Deze zijn niet rechtstreeks toegestaan, maar middels een vergunningsplicht net als in de bestemmingsplansystematiek. De beoordelingsregels sluiten aan bij de voorwaarden waaronder een vergunning kon worden verleend.

Afdeling 5.2 Agrarisch grondgebruik

De functie agrarisch grondgebruik is toegekend aan de agrarische gronden. Onder agrarisch grondgebruik wordt verstaan: het al dan niet bedrijfsmatig gebruik van gronden of gebouwen voor het telen van gewassen of het houden van landbouwdieren.

De regeling is gebaseerd op de voormalige bestemmingsplansystematiek. De functie agrarisch grondgebruik sluit grotendeels aan bij de agrarische enkelbestemming uit het voorgaande bestemmingsplan. Er is echter wel een verschil in systematiek. In het bestemmingsplansystematiek werd onderscheid gemaakt tussen verschillende agrarische bestemmingen. Enerzijds was de bestemming 'Agrarisch' opgenomen. Daarnaast hadden de agrarische gronden met waarden een specifieke bestemming, namelijk 'Agrarisch met waarden - Landschapswaarden', 'Agrarisch met waarden - abiotische waarden' of 'Agrarisch met waarden - Natuurwaarden'.

 In het omgevingsplan is de functie 'Agrarisch grondgebruik' toegekend aan de agrarische gronden. De bescherming van de verschillende aanwezige waarden is geborgd door de toekenning van een aantal thematische gebiedsaanwijzingen zoals die zijn opgenomen in hoofdstuk 4. Daarin is bijvoorbeeld de thematische gebiedsaanwijzing 'Abiotisch waardevol gebied' opgenomen. Dit is mogelijk doordat aan gronden verschillende functies en gebiedsaanwijzingen toegekend kunnen worden. De gebiedsaanwijzingen hebben invloed op welke activiteiten zijn toegestaan binnen de functie en waar deze aan moeten voldoen. Door de geometrische plaatsbepaling is te zien welke gronden de functie 'Agrarisch grondgebruik' hebben en welke van deze gronden een specifieke waarde hebben. In de regeling is daarnaast het meest actuele vastgestelde beleid verwerkt. 

Paragraaf 5.2.1 Algemeen
Artikel 5.7 Toepassingsbereik

Het toepassingsbereik regelt waar de afdeling van toepassing is. Door middel van de geometrische plaatsbepaling is op de kaart te zien waar deze functie is toegestaan.

Artikel 5.8 Doelen

In dit artikel zijn de doelen opgesomd die zijn beoogd met het opstellen van de regeling betreffende het agrarisch grondgebruik. Deze doelen zijn een nadere specificering van de doelen die zijn genoemd in artikel 2.1 van het omgevingsplan.

Paragraaf 5.2.2 Specifieke regels voor activiteiten
Artikel 5.9 Algemeen

In dit artikel is bepaald dat locaties met de functie agrarisch grondgebruik zijn bedoeld voor al dan niet bedrijfsmatige agrarische doeleinden. In de begripsbepalingen is aangegeven dat onder een agrarisch grondgebruik moet worden verstaan: het al dan niet bedrijfsmatig gebruik van gronden of gebouwen voor het telen van gewassen of het houden van landbouwdieren.

Tevens is bepaald dat een aantal inherent bijbehorende en ondergeschikte voorzieningen en invullingen bij de functie zijn toegestaan. Dit betreffen voorzieningen en een inrichting die naar algemene maatstaven als een normale inrichting en gebruik van de agrarische gronden worden beschouwd. Zoals bijvoorbeeld water, beplanting, groen en landschapselementen. Deze regeling komt overeen met de doeleindenomschrijving zoals deze was opgenomen in de bestemmingsplansystematiek. 

Artikel 5.10 Aanlegactiviteiten

De regels voor de aanlegactiviteiten komen overeen met de regels voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden (de zogenoemde aanlegvergunningen) uit het voormalige bestemmingsplan.

In dit artikel is bepaald aan welke artikelen het aanleggen van werken en uitvoeren van werkzaamheden dient te worden voldaan op een locatie met de functie agrarisch grondgebruik. Er is een doorverwijzing opgenomen naar een aantal paragrafen in hoofdstuk 6. Hierin is expliciet bepaald welke werken en werkzaamheden wel of niet zijn toegestaan en onder welke voorwaarden. Ook is in hoofdstuk 6 bepaald waar deze activiteiten zijn toegestaan. Indien het aanleggen van werken en het uitvoeren van werkzaamheden is toegestaan, betekent dat namelijk niet dat deze binnen de gehele functie agrarisch grondgebruik zijn toegestaan. Hier kan een nadere beperking aan zijn gesteld. 

Artikel 5.11 Bouwactiviteiten

In dit artikel is bepaald welke bouwactiviteiten zijn toegestaan en aan welke artikelen dient te worden voldaan bij het bouwen op een locatie met de functie agrarisch grondgebruik. Er is een doorverwijzing opgenomen naar een aantal paragrafen in hoofdstuk 6. Hierin is expliciet bepaald welke bouwactiviteiten wel of niet zijn toegestaan en onder welke voorwaarden. 

In hoofdstuk 6 zijn algemene regels gesteld. En er is per activiteit een specifieke regeling opgenomen. Hierin is bijvoorbeeld bepaald of er een vergunningsplicht geldt. Ook is in hoofdstuk 6 bepaald waar deze activiteiten zijn toegestaan. Indien een bouwactiviteit is toegestaan, betekent dat namelijk niet dat deze binnen de gehele functie agrarisch grondgebruik is toegestaan. Hier kan een nadere beperking aan zijn gesteld.

De regels voor bouwactiviteiten komen overeen met de bouwregels uit het voormalige bestemmingsplan. In de bestemmingsplansystematiek werd per bestemming beschreven welke bouwwerken waren toegestaan. Er waren tevens een aantal afwijkingsmogelijkheden opgenomen in de regels. 

De bouwregels zijn overgenomen in de bouwactiviteiten in het omgevingsplan en sluiten daar inhoudelijk op aan. De afwijkingsmogelijkheden zoals deze waren opgenomen in de bestemmingsplansystematiek zijn ook verwerkt. Deze afwijkingsmogelijkheden zijn opgesplitst per bouwactiviteit. Deze zijn niet rechtstreeks toegestaan, maar middels een vergunningsplicht.

Artikel 5.12 Gebruiksactiviteiten

In dit artikel is bepaald dat voor het gebruiken van een locatie met de functie agrarisch grondgebruik dient te worden voldaan aan de gestelde regels. Er is een doorverwijzing opgenomen naar een aantal paragrafen in hoofdstuk 6. Hierin is expliciet bepaald welke gebruiksactiviteiten zijn toegestaan en onder welke voorwaarden. Door het principe van het insluiten zijn niet genoemde activiteiten niet toegestaan. In hoofdstuk 6 zijn algemene regels gesteld. En er is per activiteit een specifieke regeling opgenomen. In de specifieke regeling is bepaald of er een vergunningsplicht geldt en welke beoordelingsregels daaraan zijn gesteld.

De gebruiksactiviteiten sluiten aan bij de gebruiksregels zoals deze waren opgenomen in de bestemmingsplannen. De afwijkingsmogelijkheden zoals deze waren opgenomen in de bestemmingsplansystematiek zijn ook verwerkt in de regels van het omgevingsplan. Deze afwijkingsmogelijkheden zijn opgesplitst per gebruiksactiviteit. Deze zijn niet rechtstreeks toegestaan, maar middels een vergunningsplicht net als in de bestemmingsplansystematiek. De beoordelingsregels sluiten aan bij de voorwaarden waaronder een vergunning kon worden verleend.

Afdeling 5.3 Bedrijf

De functie bedrijf is toegekend aan de bestaande bedrijven.

De regeling is gebaseerd op de voormalige bestemmingsplansystematiek. In de regeling is daarnaast het meest actuele vastgestelde beleid verwerkt. De functie bedrijf sluit grotendeels aan bij de enkelbestemming 'Bedrijf' uit het voorgaande bestemmingsplan. Binnen de functie zijn bedrijven toegestaan in de milieucategorie 1 en 2 uit de Brochure bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Deze brochure is als bijlage opgenomen bij de regels van het omgevingsplan. Binnen het functievlak Bedrijf is één bedrijf toegestaan. Voor een aantal bedrijven is een specifieke locatie-aanduiding opgenomen met daarbij behorende regels. Dit betreffen met name bestaande bedrijven die vallen binnen een hogere milieu-categorie. Door de geometrische plaatsbepaling is te zien welke gronden de functie Bedrijf hebben en voor welke bedrijven een specifieke regeling geldt. 

Paragraaf 5.3.1 Algemeen
Artikel 5.13 Toepassingsbereik

Het toepassingsbereik regelt waar de afdeling van toepassing is. Door middel van de geometrische plaatsbepaling is op de kaart te zien waar deze functie is toegestaan.

Artikel 5.14 Doelen

In dit artikel zijn de doelen opgesomd die zijn beoogd met het opstellen van de regeling betreffende de functie Bedrijf. Deze doelen zijn een nadere specificering van de doelen die zijn genoemd in artikel 2.1 van het omgevingsplan.

Paragraaf 5.3.2 Specifieke regels voor activiteiten
Artikel 5.15 Algemeen

In dit artikel is bepaald dat locaties met de functie Bedrijf zijn bedoeld voor de uitoefening van een niet-agrarisch bedrijf. In de begripsbepalingen is aangegeven dat onder bedrijf moet worden verstaan: elke door de mens bedrijfsmatige of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht. Onder niet-agrarisch bedrijf wordt verstaan: een bedrijf, niet zijnde een agrarisch bedrijf of agrarisch verwant bedrijf of agrarisch-technisch-hulpbedrijf, dat gericht is op de productie, het bewerken en/of het verwerken van goederen en/of het leveren van niet-agrarische diensten.

Tevens is bepaald dat een aantal inherent bijbehorende en ondergeschikte voorzieningen en invullingen bij de functie zijn toegestaan. Dit betreffen voorzieningen en een inrichting die naar algemene maatstaven als een normale inrichting en gebruik van het erf behorende bij het bedrijf worden beschouwd. Zoals bijvoorbeeld water, beplanting, groen, verhardingen en parkeervoorzieningen. Deze regeling komt overeen met de doeleindenomschrijving zoals deze was opgenomen in de bestemmingsplansystematiek. 

Artikel 5.16 Aanlegactiviteiten

De regels voor de aanlegactiviteiten komen overeen met de regels voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden (de zogenoemde aanlegvergunningen) uit het voormalige bestemmingsplan.

In dit artikel is bepaald aan welke artikelen het aanleggen van werken en uitvoeren van werkzaamheden dient te worden voldaan op een locatie met de functie Bedrijf. Er is een doorverwijzing opgenomen naar een aantal paragrafen in hoofdstuk 6. Hierin is expliciet bepaald welke werken en werkzaamheden wel of niet zijn toegestaan en onder welke voorwaarden. Ook is in hoofdstuk 6 bepaald waar deze activiteiten zijn toegestaan. Indien het aanleggen van werken en het uitvoeren van werkzaamheden is toegestaan, betekent dat namelijk niet dat deze binnen de gehele functie Bedrijf zijn toegestaan. Hier kan een nadere beperking aan zijn gesteld. 

Artikel 5.17 Bouwactiviteiten

In dit artikel is bepaald welke bouwactiviteiten zijn toegestaan en aan welke artikelen dient te worden voldaan bij het bouwen op een locatie met de functie Bedrijf. Er is een doorverwijzing opgenomen naar een aantal paragrafen in hoofdstuk 6. Hierin is expliciet bepaald welke bouwactiviteiten wel of niet zijn toegestaan en onder welke voorwaarden. 

In hoofdstuk 6 zijn algemene regels gesteld. En er is per activiteit een specifieke regeling opgenomen. Hierin is bijvoorbeeld bepaald of er een vergunningsplicht geldt. Ook is in hoofdstuk 6 bepaald waar deze activiteiten zijn toegestaan. Indien een bouwactiviteit is toegestaan, betekent dat namelijk niet dat deze binnen de gehele functie Bedrijf is toegestaan. Hier kan een nadere beperking aan zijn gesteld. Bouwactiviteiten zijn toegestaan binnen de genoemde locatie-aanduiding.

De regels voor bouwactiviteiten komen overeen met de bouwregels uit het voormalige bestemmingsplan. In de bestemmingsplansystematiek werd per bestemming beschreven welke bouwwerken waren toegestaan. Er waren tevens een aantal afwijkingsmogelijkheden opgenomen in de regels. 

De bouwregels zijn overgenomen in de bouwactiviteiten in het omgevingsplan en sluiten daar inhoudelijk op aan. De afwijkingsmogelijkheden zoals deze waren opgenomen in de bestemmingsplansystematiek zijn ook verwerkt. Deze afwijkingsmogelijkheden zijn opgesplitst per bouwactiviteit. Deze zijn niet rechtstreeks toegestaan, maar middels een vergunningsplicht.

Artikel 5.18 Gebruiksactiviteiten

In dit artikel is bepaald dat voor het gebruiken van een locatie met de functie Bedrijf dient te worden voldaan aan de gestelde regels. Er is een doorverwijzing opgenomen naar een aantal paragrafen in hoofdstuk 6. Hierin is expliciet bepaald welke gebruiksactiviteiten zijn toegestaan en onder welke voorwaarden. Door het principe van het insluiten zijn niet genoemde activiteiten niet toegestaan. In hoofdstuk 6 zijn algemene regels gesteld. En er is per activiteit een specifieke regeling opgenomen. In de specifieke regeling is bepaald of er een vergunningsplicht geldt en welke beoordelingsregels daaraan zijn gesteld. Ook is in hoofdstuk 6 bepaald waar deze gebruiksactiviteiten zijn toegestaan. Indien een gebruiksactiviteit is toegestaan, betekent dat namelijk niet dat deze binnen de gehele functie Bedrijf is toegestaan. Hier kan een nadere beperking aan zijn gesteld. Gebruiksactiviteiten zijn toegestaan binnen de genoemde locatie-aanduiding.

De gebruiksactiviteiten sluiten aan bij de gebruiksregels zoals deze waren opgenomen in de bestemmingsplannen. De afwijkingsmogelijkheden zoals deze waren opgenomen in de bestemmingsplansystematiek zijn ook verwerkt in de regels van het omgevingsplan. Deze afwijkingsmogelijkheden zijn opgesplitst per gebruiksactiviteit. Deze zijn niet rechtstreeks toegestaan, maar middels een vergunningsplicht net als in de bestemmingsplansystematiek. De beoordelingsregels sluiten aan bij de voorwaarden waaronder een vergunning kon worden verleend.

Afdeling 5.4 Horeca

De functie Horeca is toegekend aan de bestaande horecabedrijven.

De regeling is gebaseerd op de voormalige bestemmingsplansystematiek. In de regeling is daarnaast het meest actuele vastgestelde beleid verwerkt. De functie Horeca sluit grotendeels aan bij de enkelbestemming 'Horeca' uit het voorgaande bestemmingsplan. Binnen de functie is een horecabedrijf toegestaan. Door de geometrische plaatsbepaling is te zien welke gronden de functie Horeca hebben.

Paragraaf 5.4.1 Algemeen
Artikel 5.19 Toepassingsbereik

Het toepassingsbereik regelt waar de afdeling van toepassing is. Door middel van de geometrische plaatsbepaling is op de kaart te zien waar deze functie is toegestaan.

Artikel 5.20 Doelen

In dit artikel zijn de doelen opgesomd die zijn beoogd met het opstellen van de regeling betreffende de functie Horeca. Deze doelen zijn een nadere specificering van de doelen die zijn genoemd in artikel 2.1 van het omgevingsplan.

Paragraaf 5.4.2 Specifieke regels voor activiteiten
Artikel 5.21 Algemeen

In dit artikel is bepaald dat locaties met de functie Horeca zijn bedoeld voor de uitoefening van een horecabedrijf met bijbehorende voorzieningen. In de begripsbepalingen is aangegeven dat onder horeca moet worden verstaan: het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse. Een discotheek is niet toegestaan.

Tevens is bepaald dat een aantal inherent bijbehorende en ondergeschikte voorzieningen en invullingen bij de functie zijn toegestaan. Dit betreffen voorzieningen en een inrichting die naar algemene maatstaven als een normale inrichting en gebruik van het erf behorende bij het bedrijf worden beschouwd. Zoals bijvoorbeeld water, beplanting, groen, verhardingen en parkeervoorzieningen. Deze regeling komt overeen met de doeleindenomschrijving zoals deze was opgenomen in de bestemmingsplansystematiek. 

Artikel 5.22 Aanlegactiviteiten

De regels voor de aanlegactiviteiten komen overeen met de regels voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden (de zogenoemde aanlegvergunningen) uit het voormalige bestemmingsplan.

In dit artikel is bepaald aan welke artikelen het aanleggen van werken en uitvoeren van werkzaamheden dient te worden voldaan op een locatie met de functie Horeca. Er is een doorverwijzing opgenomen naar een aantal paragrafen in hoofdstuk 6. Hierin is expliciet bepaald welke werken en werkzaamheden wel of niet zijn toegestaan en onder welke voorwaarden. Ook is in hoofdstuk 6 bepaald waar deze activiteiten zijn toegestaan. Indien het aanleggen van werken en het uitvoeren van werkzaamheden is toegestaan, betekent dat namelijk niet dat deze binnen de gehele functie Horeca zijn toegestaan. Hier kan een nadere beperking aan zijn gesteld. 

Artikel 5.23 Bouwactiviteiten

In dit artikel is bepaald welke bouwactiviteiten zijn toegestaan en aan welke artikelen dient te worden voldaan bij het bouwen op een locatie met de functie Horeca. Er is een doorverwijzing opgenomen naar een aantal paragrafen in hoofdstuk 6. Hierin is expliciet bepaald welke bouwactiviteiten wel of niet zijn toegestaan en onder welke voorwaarden. In hoofdstuk 6 zijn algemene regels gesteld. En er is per activiteit een specifieke regeling opgenomen. Hierin is bijvoorbeeld bepaald of er een vergunningsplicht geldt. Ook is in hoofdstuk 6 bepaald waar deze activiteiten zijn toegestaan. Indien een bouwactiviteit is toegestaan, betekent dat namelijk niet dat deze binnen de gehele functie Horeca is toegestaan. Hier kan een nadere beperking aan zijn gesteld. Bouwactiviteiten zijn toegestaan binnen de genoemde locatie-aanduiding.

De regels voor bouwactiviteiten komen overeen met de bouwregels uit het voormalige bestemmingsplan. In de bestemmingsplansystematiek werd per bestemming beschreven welke bouwwerken waren toegestaan. Er waren tevens een aantal afwijkingsmogelijkheden opgenomen in de regels. 

De bouwregels zijn overgenomen in de bouwactiviteiten in het omgevingsplan en sluiten daar inhoudelijk op aan. De afwijkingsmogelijkheden zoals deze waren opgenomen in de bestemmingsplansystematiek zijn ook verwerkt. Deze afwijkingsmogelijkheden zijn opgesplitst per bouwactiviteit. Deze zijn niet rechtstreeks toegestaan, maar middels een vergunningsplicht.

Artikel 5.24 Gebruiksactiviteiten

In dit artikel is bepaald dat voor het gebruiken van een locatie met de functie Horeca dient te worden voldaan aan de gestelde regels. Er is een doorverwijzing opgenomen naar een aantal paragrafen in hoofdstuk 6. Hierin is expliciet bepaald welke gebruiksactiviteiten zijn toegestaan en onder welke voorwaarden. Door het principe van het insluiten zijn niet genoemde activiteiten niet toegestaan. In hoofdstuk 6 zijn algemene regels gesteld. En er is per activiteit een specifieke regeling opgenomen. In de specifieke regeling is bepaald of er een vergunningsplicht geldt en welke beoordelingsregels daaraan zijn gesteld. Ook is in hoofdstuk 6 bepaald waar deze gebruiksactiviteiten zijn toegestaan. Indien een gebruiksactiviteit is toegestaan, betekent dat namelijk niet dat deze binnen de gehele functie Horeca is toegestaan. Hier kan een nadere beperking aan zijn gesteld. Gebruiksactiviteiten zijn toegestaan binnen de genoemde locatie-aanduiding.

De gebruiksactiviteiten sluiten aan bij de gebruiksregels zoals deze waren opgenomen in de bestemmingsplannen. De afwijkingsmogelijkheden zoals deze waren opgenomen in de bestemmingsplansystematiek zijn ook verwerkt in de regels van het omgevingsplan. Deze afwijkingsmogelijkheden zijn opgesplitst per gebruiksactiviteit. Deze zijn niet rechtstreeks toegestaan, maar middels een vergunningsplicht net als in de bestemmingsplansystematiek. De beoordelingsregels sluiten aan bij de voorwaarden waaronder een vergunning kon worden verleend.

Afdeling 5.5 Maatschappelijk

De functie Maatschappelijk is toegekend aan een aantal percelen waar reeds maatschappelijke functies zijn gevestigd. Binnen de functie is een verder onderscheid gemaakt naar voorzieningen welke door middel van een specifieke aanduiding zijn toegestaan. Door middel van deze systematiek en het principe van het insluiten zijn niet alle maatschappelijke voorzieningen toegestaan, slechts de voorzieningen die specifiek zijn benoemd en toegekend. 

Door middel van de geometrische plaatsbepaling is te zien waar deze voorzieningen zijn toegestaan.

De regeling is gebaseerd op de voormalige bestemmingsplansystematiek. In de regeling is daarnaast het meest actuele vastgestelde beleid verwerkt. De functie Maatschappelijk sluit grotendeels aan bij de enkelbestemming 'Maatschappelijk' uit het voorgaande bestemmingsplan. Binnen deze bestemming waren de gevestigde voorzieningen reeds specifiek aangeduid.

Paragraaf 5.5.1 Algemeen
Artikel 5.25 Toepassingsbereik

Het toepassingsbereik regelt waar de afdeling van toepassing is. Door middel van de geometrische plaatsbepaling is op de kaart te zien waar deze functie is toegestaan.

Artikel 5.26 Doelen

In dit artikel zijn de doelen opgesomd die zijn beoogd met het opstellen van de regeling betreffende de functie Maatschappelijk. Deze doelen zijn een nadere specificering van de doelen die zijn genoemd in artikel 2.1 van het omgevingsplan.

Paragraaf 5.5.2 Specifieke regels voor activiteiten
Artikel 5.27 Algemeen

In dit artikel is bepaald dat locaties met de functie maatschappelijk zijn bedoeld voor maatschappelijke doeleinden met bijbehorende educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en/of levensbeschouwelijke voorzieningen. 

Tevens is bepaald dat een aantal inherent bijbehorende en ondergeschikte voorzieningen en invullingen bij de functie zijn toegestaan. Dit betreffen voorzieningen en een inrichting die naar algemene maatstaven als een normale inrichting en gebruik van het erf behorende bij de maatschappelijke voorziening worden beschouwd. Zoals bijvoorbeeld water, beplanting, groen, verhardingen en parkeervoorzieningen. Deze regeling komt overeen met de doeleindenomschrijving zoals deze was opgenomen in de bestemmingsplansystematiek. 

Artikel 5.28 Aanlegactiviteiten

De regels voor de aanlegactiviteiten komen overeen met de regels voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden (de zogenoemde aanlegvergunningen) uit het voormalige bestemmingsplan.

In dit artikel is bepaald aan welke artikelen het aanleggen van werken en uitvoeren van werkzaamheden dient te worden voldaan op een locatie met de functie maatschappelijk. Er is een doorverwijzing opgenomen naar een aantal paragrafen in hoofdstuk 6. Hierin is expliciet bepaald welke werken en werkzaamheden wel of niet zijn toegestaan en onder welke voorwaarden. Ook is in hoofdstuk 6 bepaald waar deze activiteiten zijn toegestaan. Indien het aanleggen van werken en het uitvoeren van werkzaamheden is toegestaan, betekent dat namelijk niet dat deze binnen de gehele functie maatschappelijk zijn toegestaan. Hier kan een nadere beperking aan zijn gesteld. 

Artikel 5.29 Bouwactiviteiten

In dit artikel is bepaald welke bouwactiviteiten zijn toegestaan en aan welke artikelen dient te worden voldaan bij het bouwen op een locatie met de functie maatschappelijk. Er is een doorverwijzing opgenomen naar een aantal paragrafen in hoofdstuk 6. Hierin is expliciet bepaald welke bouwactiviteiten wel of niet zijn toegestaan en onder welke voorwaarden. 

In hoofdstuk 6 zijn algemene regels gesteld. En er is per activiteit een specifieke regeling opgenomen. Hierin is bijvoorbeeld bepaald of er een vergunningsplicht geldt. Ook is in hoofdstuk 6 bepaald waar deze activiteiten zijn toegestaan. Indien een bouwactiviteit is toegestaan, betekent dat namelijk niet dat deze binnen de gehele functie maatschappelijk is toegestaan. Hier kan een nadere beperking aan zijn gesteld. Bouwactiviteiten zijn toegestaan binnen de genoemde locatie-aanduiding.

De regels voor bouwactiviteiten komen overeen met de bouwregels uit het voormalige bestemmingsplan. In de bestemmingsplansystematiek werd per bestemming beschreven welke bouwwerken waren toegestaan. Er waren tevens een aantal afwijkingsmogelijkheden opgenomen in de regels. 

De bouwregels zijn overgenomen in de bouwactiviteiten in het omgevingsplan en sluiten daar inhoudelijk op aan. De afwijkingsmogelijkheden zoals deze waren opgenomen in de bestemmingsplansystematiek zijn ook verwerkt. Deze afwijkingsmogelijkheden zijn opgesplitst per bouwactiviteit. Deze zijn niet rechtstreeks toegestaan, maar middels een vergunningsplicht.

Artikel 5.30 Gebruiksactiviteiten

In dit artikel is bepaald dat voor het gebruiken van een locatie met de functie maatschappelijk dient te worden voldaan aan de gestelde regels. Er is een doorverwijzing opgenomen naar een aantal paragrafen in hoofdstuk 6. Hierin is expliciet bepaald welke gebruiksactiviteiten zijn toegestaan en onder welke voorwaarden. Door het principe van het insluiten zijn niet genoemde activiteiten niet toegestaan. In hoofdstuk 6 zijn algemene regels gesteld. En er is per activiteit een specifieke regeling opgenomen. In de specifieke regeling is bepaald of er een vergunningsplicht geldt en welke beoordelingsregels daaraan zijn gesteld. Ook is in hoofdstuk 6 bepaald waar deze gebruiksactiviteiten zijn toegestaan. Indien een gebruiksactiviteit is toegestaan, betekent dat namelijk niet dat deze binnen de gehele functie maatschappelijk is toegestaan. Hier kan een nadere beperking aan zijn gesteld. Gebruiksactiviteiten zijn toegestaan binnen de genoemde locatie-aanduiding.

De gebruiksactiviteiten sluiten aan bij de gebruiksregels zoals deze waren opgenomen in de bestemmingsplannen. De afwijkingsmogelijkheden zoals deze waren opgenomen in de bestemmingsplansystematiek zijn ook verwerkt in de regels van het omgevingsplan. Deze afwijkingsmogelijkheden zijn opgesplitst per gebruiksactiviteit. Deze zijn niet rechtstreeks toegestaan, maar middels een vergunningsplicht net als in de bestemmingsplansystematiek. De beoordelingsregels sluiten aan bij de voorwaarden waaronder een vergunning kon worden verleend.

Afdeling 5.6 Natuur

De functie natuur is toegekend aan de bestaande natuurgebieden en bosgebieden. 

De regeling is gebaseerd op de voormalige bestemmingsplansystematiek. De functie Natuur sluit grotendeels aan bij de enkelbestemmingen 'Natuur' en 'Bos' uit het voorgaande bestemmingsplan. In de regeling is daarnaast het meest actuele vastgestelde beleid verwerkt.

De bescherming van de specifieke natuurwaarden zijn opgenomen binnen de gebiedsaanwijzingen en thematische aanwijzingen in hoofdstuk 4. Een deel van de gebieden binnen de functie natuur, zijn bijvoorbeeld ook gelegen binnen het Natuur Netwerk Brabant. Deze zijn specifiek als zodanig aangewezen en daar is vervolgens een regeling aan gekoppeld om deze gebieden te beschermen.

Paragraaf 5.6.1 Algemeen
Artikel 5.31 Toepassingsbereik

Het toepassingsbereik regelt waar de afdeling van toepassing is. Door middel van de geometrische plaatsbepaling is op de kaart te zien aan welke gronden deze functie is toegekend.

Artikel 5.32 Doelen

In dit artikel zijn de doelen opgesomd die zijn beoogd met het opstellen van de regeling betreffende de functie natuur. Deze doelen zijn een nadere specificering van de doelen die zijn genoemd in artikel 2.1 van het omgevingsplan.

Paragraaf 5.6.2 Specifieke regels voor activiteiten
Artikel 5.33 Algemeen

In dit artikel is bepaald dat locaties met de functie natuur zijn bedoeld voor bosbouwkundige doeleinden voor het behoud van duurzaam bosgebied en de groeiplaats ter plaatse. 

Tevens is bepaald dat een aantal inherent bijbehorende en ondergeschikte voorzieningen en invullingen bij de functie zijn toegestaan. Dit betreffen voorzieningen en een inrichting die naar algemene maatstaven als een normale inrichting en gebruik van natuur- en bosgebieden worden beschouwd. Zoals bijvoorbeeld water, beplanting, groen, landschapselementen. Alleen bestaande verhardingen zijn toegestaan. Deze regeling komt overeen met de doeleindenomschrijving zoals deze was opgenomen in de bestemmingsplansystematiek. 

Artikel 5.34 Aanlegactiviteiten

De regels voor de aanlegactiviteiten komen overeen met de regels voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden (de zogenoemde aanlegvergunningen) uit het voormalige bestemmingsplan.

In dit artikel is bepaald aan welke artikelen het aanleggen van werken en uitvoeren van werkzaamheden dient te worden voldaan op een locatie met de functie natuur. Er is een doorverwijzing opgenomen naar een aantal paragrafen in hoofdstuk 6. Hierin is expliciet bepaald welke werken en werkzaamheden wel of niet zijn toegestaan en onder welke voorwaarden. Ook is in hoofdstuk 6 bepaald waar deze activiteiten zijn toegestaan. Indien het aanleggen van werken en het uitvoeren van werkzaamheden is toegestaan, betekent dat namelijk niet dat deze binnen de gehele functie natuur zijn toegestaan. Hier kan een nadere beperking aan zijn gesteld. 

Artikel 5.35 Bouwactiviteiten

In dit artikel is bepaald welke bouwactiviteiten zijn toegestaan en aan welke artikelen dient te worden voldaan bij het bouwen op een locatie met de functie natuur. Er is een doorverwijzing opgenomen naar een aantal paragrafen in hoofdstuk 6. Hierin is expliciet bepaald welke bouwactiviteiten wel of niet zijn toegestaan en onder welke voorwaarden.

Vanwege de aard van de functie zijn slechts zeer beperkt bouwactiviteiten toegestaan. Binnen de functie is reeds een hondensportvereniging gevestigd. Deze is specifiek benoemd. 

In hoofdstuk 6 zijn algemene regels gesteld. En er is per activiteit een specifieke regeling opgenomen. Hierin is bijvoorbeeld bepaald of er een vergunningsplicht geldt. Ook is in hoofdstuk 6 bepaald waar deze activiteiten zijn toegestaan. Indien een bouwactiviteit is toegestaan, betekent dat namelijk niet dat deze binnen de gehele functie natuur is toegestaan. Hier kan een nadere beperking aan zijn gesteld. Bouwactiviteiten zijn toegestaan binnen de genoemde locatie-aanduiding.

De regels voor bouwactiviteiten komen overeen met de bouwregels uit het voormalige bestemmingsplan. In de bestemmingsplansystematiek werd per bestemming beschreven welke bouwwerken waren toegestaan. Er waren tevens een aantal afwijkingsmogelijkheden opgenomen in de regels. 

De bouwregels zijn overgenomen in de bouwactiviteiten in het omgevingsplan en sluiten daar inhoudelijk op aan. De afwijkingsmogelijkheden zoals deze waren opgenomen in de bestemmingsplansystematiek zijn ook verwerkt. Deze afwijkingsmogelijkheden zijn opgesplitst per bouwactiviteit. Deze zijn niet rechtstreeks toegestaan, maar middels een vergunningsplicht.

Artikel 5.36 Gebruiksactiviteiten

In dit artikel is bepaald dat voor het gebruiken van een locatie met de functie natuur dient te worden voldaan aan de gestelde regels. Er is een doorverwijzing opgenomen naar een aantal paragrafen in hoofdstuk 6. Hierin is expliciet bepaald welke gebruiksactiviteiten zijn toegestaan en onder welke voorwaarden. Door het principe van het insluiten zijn niet genoemde activiteiten niet toegestaan.

Ook bij de gebruiksactiviteiten geldt dat er slechts een aantal activiteiten zijn toegestaan gezien de aard van de functie. De specifiek benoemde hondensportvereniging is een bestaande activiteit binnen de functie natuur.

In hoofdstuk 6 zijn algemene regels gesteld. En er is per activiteit een specifieke regeling opgenomen. In de specifieke regeling is bepaald of er een vergunningsplicht geldt en welke beoordelingsregels daaraan zijn gesteld. Ook is in hoofdstuk 6 bepaald waar deze gebruiksactiviteiten zijn toegestaan. Indien een gebruiksactiviteit is toegestaan, betekent dat namelijk niet dat deze binnen de gehele functie maatschappelijk is toegestaan. Hier kan een nadere beperking aan zijn gesteld. Gebruiksactiviteiten zijn toegestaan binnen de genoemde locatie-aanduiding.

De gebruiksactiviteiten sluiten aan bij de gebruiksregels zoals deze waren opgenomen in de bestemmingsplannen. De afwijkingsmogelijkheden zoals deze waren opgenomen in de bestemmingsplansystematiek zijn ook verwerkt in de regels van het omgevingsplan. Deze afwijkingsmogelijkheden zijn opgesplitst per gebruiksactiviteit. Deze zijn niet rechtstreeks toegestaan, maar middels een vergunningsplicht net als in de bestemmingsplansystematiek. De beoordelingsregels sluiten aan bij de voorwaarden waaronder een vergunning kon worden verleend.

Afdeling 5.7 Nutsvoorziening

De functie nutsvoorziening is toegekend aan de nutsvoorzieningen. Onder nutsvoorziening wordt verstaan: voorziening ten behoeve van het openbaar nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie. Door middel van de geometrische plaatsbepaling is te zien waar deze voorzieningen zijn toegestaan.

De regeling is gebaseerd op de voormalige bestemmingsplansystematiek. In de regeling is daarnaast het meest actuele vastgestelde beleid verwerkt. De functie nutsvoorziening sluit grotendeels aan bij de enkelbestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' uit het voorgaande bestemmingsplan. Binnen deze bestemming waren de gevestigde voorzieningen reeds specifiek bestemd.

Paragraaf 5.7.1 Algemeen
Artikel 5.37 Toepassingsbereik

Het toepassingsbereik regelt waar de afdeling van toepassing is. Door middel van de geometrische plaatsbepaling is op de kaart te zien aan welke gronden deze functie is toegekend.

Artikel 5.38 Doelen

In dit artikel zijn de doelen opgesomd die zijn beoogd met het opstellen van de regeling betreffende de functie natuur. Deze doelen zijn een nadere specificering van de doelen die zijn genoemd in artikel 2.1 van het omgevingsplan.

Paragraaf 5.7.2 Specifieke regels voor activiteiten
Artikel 5.39 Algemeen

In dit artikel is bepaald dat locaties met de functie nutsvoorziening zijn bedoeld voor nutsvoorzieningen van algemeen en openbaar belang en voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval begrepen (ondergrondse) kabels en leidingen, openbare verlichting, bewegwijzering en straatmeubilair.

Tevens is bepaald dat een aantal inherent bijbehorende en ondergeschikte voorzieningen en invullingen bij de functie zijn toegestaan. Dit betreffen voorzieningen en een inrichting die naar algemene maatstaven als een normale inrichting en gebruik van het perceel waar de nutsvoorziening is gelegen, worden beschouwd. Zoals bijvoorbeeld water, beplanting, groen, landschapselementen en verhardingen. Deze regeling komt overeen met de doeleindenomschrijving zoals deze was opgenomen in de bestemmingsplansystematiek. 

Artikel 5.40 Aanlegactiviteiten

De regels voor de aanlegactiviteiten komen overeen met de regels voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden (de zogenoemde aanlegvergunningen) uit het voormalige bestemmingsplan.

In dit artikel is bepaald aan welke artikelen het aanleggen van werken en uitvoeren van werkzaamheden dient te worden voldaan op een locatie met de functie nutsvoorzieningen. Er is een doorverwijzing opgenomen naar een aantal paragrafen in hoofdstuk 6. Hierin is expliciet bepaald welke werken en werkzaamheden wel of niet zijn toegestaan en onder welke voorwaarden. Ook is in hoofdstuk 6 bepaald waar deze activiteiten zijn toegestaan. Indien het aanleggen van werken en het uitvoeren van werkzaamheden is toegestaan, betekent dat namelijk niet dat deze binnen de gehele functie nutsvoorzieningen zijn toegestaan. Hier kan een nadere beperking aan zijn gesteld. 

Artikel 5.41 Bouwactiviteiten

In dit artikel is bepaald welke bouwactiviteiten zijn toegestaan en aan welke artikelen dient te worden voldaan bij het bouwen op een locatie met de functie nutsvoorzieningen. Er is een doorverwijzing opgenomen naar een aantal paragrafen in hoofdstuk 6. Hierin is expliciet bepaald welke bouwactiviteiten wel of niet zijn toegestaan en onder welke voorwaarden.

Vanwege de aard van de functie zijn slechts beperkt bouwactiviteiten toegestaan. 

In hoofdstuk 6 zijn algemene regels gesteld. En er is per activiteit een specifieke regeling opgenomen. Hierin is bijvoorbeeld bepaald of er een vergunningsplicht geldt. Ook is in hoofdstuk 6 bepaald waar deze activiteiten zijn toegestaan. Indien een bouwactiviteit is toegestaan, betekent dat namelijk niet dat deze binnen de gehele functie nutsvoorzieningen is toegestaan. Hier kan een nadere beperking aan zijn gesteld. Bouwactiviteiten zijn toegestaan binnen de genoemde locatie-aanduiding.

De regels voor bouwactiviteiten komen overeen met de bouwregels uit het voormalige bestemmingsplan. In de bestemmingsplansystematiek werd per bestemming beschreven welke bouwwerken waren toegestaan. Er waren tevens een aantal afwijkingsmogelijkheden opgenomen in de regels. 

De bouwregels zijn overgenomen in de bouwactiviteiten in het omgevingsplan en sluiten daar inhoudelijk op aan. De afwijkingsmogelijkheden zoals deze waren opgenomen in de bestemmingsplansystematiek zijn ook verwerkt. Deze afwijkingsmogelijkheden zijn opgesplitst per bouwactiviteit. Deze zijn niet rechtstreeks toegestaan, maar middels een vergunningsplicht.

Artikel 5.42 Gebruiksactiviteiten

In dit artikel is bepaald dat voor het gebruiken van een locatie met de functienutsvoorzieningen dient te worden voldaan aan de gestelde regels. Er is een doorverwijzing opgenomen naar een aantal paragrafen in hoofdstuk 6. Hierin is expliciet bepaald welke gebruiksactiviteiten zijn toegestaan en onder welke voorwaarden. Door het principe van het insluiten zijn niet genoemde activiteiten niet toegestaan.

Ook bij de gebruiksactiviteiten geldt dat er in dit geval slechts een aantal activiteiten zijn toegestaan gezien de aard van de functie.

In hoofdstuk 6 zijn algemene regels gesteld. En er is per activiteit een specifieke regeling opgenomen. In de specifieke regeling is bepaald of er een vergunningsplicht geldt en welke beoordelingsregels daaraan zijn gesteld. Ook is in hoofdstuk 6 bepaald waar deze gebruiksactiviteiten zijn toegestaan. Indien een gebruiksactiviteit is toegestaan, betekent dat namelijk niet dat deze binnen de gehele functie maatschappelijk is toegestaan. Hier kan een nadere beperking aan zijn gesteld. Gebruiksactiviteiten zijn toegestaan binnen de genoemde locatie-aanduiding.

De gebruiksactiviteiten sluiten aan bij de gebruiksregels zoals deze waren opgenomen in de bestemmingsplannen. De afwijkingsmogelijkheden zoals deze waren opgenomen in de bestemmingsplansystematiek zijn ook verwerkt in de regels van het omgevingsplan. Deze afwijkingsmogelijkheden zijn opgesplitst per gebruiksactiviteit. Deze zijn niet rechtstreeks toegestaan, maar middels een vergunningsplicht net als in de bestemmingsplansystematiek. De beoordelingsregels sluiten aan bij de voorwaarden waaronder een vergunning kon worden verleend.

Afdeling 5.8 Openbaar gebied

De functie Openbaar gebied is over het algemeen toegekend aan gebieden en locaties die in eigendom zijn van de gemeente. Deze functie is bedoeld voor de voor het publiek toegankelijke groen-, water- en verkeersvoorzieningen. Het merendeel van de locaties betreft verharde en onverharde wegen, fiets- en voetpaden. Ook verkeers- en erfontsluitingen vallen onder deze functie.

De functie sluit aan bij de voormalige bestemmingen 'Verkeer' en 'Groen', alhoewel het voornamelijk de wegen betreft. 

Er is ervoor gekozen om de benaming openbaar gebied te gebruiken om het karakter van de regeling beter te benadrukken. De gedachte achter de regeling is dat het openbaar gebied een diversere functie heeft dan voorheen. Er is meer flexibiliteit in de regels wenselijk om tot een adequate, goede en veilige inrichting van het gebied te komen. Onder de voormalige bestemmingsplansystematiek bleek herinrichting van het openbaar gebied soms tot een bestemmingswijziging te leiden, ook al ging het om kleine ingrepen.

Daarnaast gaan de doelen en ambities in het openbaar gebied tegenwoordig niet alleen om de functies verkeer en groen in dat gebied. Steeds meer aspecten komen voor in het openbaar gebied en daar zullen meer activiteiten uit voortvloeien. Bijvoorbeeld maatregelen in het kader van hittestress, waterbeheer, energietransitie en biodiversiteit. Een meer algemenere functie openbaar gebied maakt het realiseren van dergelijke doelen makkelijker omdat niet tegen specifieke functieregels wordt aangelopen uit de oude bestemmingsplansytematiek.

Eén van de taken van de gemeente is het zorgdragen voor een goed en veilig openbaar gebied. Zoals reeds aangegeven betreft de functie met name locaties die in eigendom zijn van de gemeente. Om het maatschappelijk belang in het openbaar gebied effectief te kunnen faciliteren is er een beperkt vergunningenstelsel opgenomen. 

Het vergunningenstelsel betreft met name de aanlegactiviteiten. Door de regeling is het treffen van voorzieningen die doorgaans behoren tot de inrichting van het openbare gebied mogelijk. Bijvoorbeeld het aanleggen van kabels, leidingen, drainage en oppervlakteverhardingen, het plaatsen van onroerende objecten (wegwijzers, lichtmasten, straatmeubilair).

Bouwen is slechts beperkt mogelijk, alleen specifiek benoemde overige bouwwerken geen gebouwen zijnde.

Afdeling 5.9 Recreatie

De functie recreatie is in zijn algemeenheid toegekend aan bestaande recreatieve bedrijven en locaties. 

De regeling is gebaseerd op de voormalige bestemmingsplansystematiek. In de regeling is daarnaast het meest actuele vastgestelde beleid verwerkt. De functie recreatie sluit grotendeels aan bij de enkelbestemming 'Recreatie' uit het voorgaande bestemmingsplannen. Binnen de bestemming 'Recreatie' waren specifieke aanduidingen toegekend aan de verschillende recreatieve bedrijven en locaties. Deze zijn verwerkt in het omgevingsplan. Door de geometrische plaatsbepaling is te zien welke gronden de functie recreatie hebben en wat per locaties is toegestaan.

Paragraaf 5.9.1 Algemeen
Artikel 5.49 Toepassingsbereik

Het toepassingsbereik regelt waar de afdeling van toepassing is. Door middel van de geometrische plaatsbepaling is op de kaart te zien waar deze functie is toegestaan.

Artikel 5.50 Doelen

In dit artikel zijn de doelen opgesomd die zijn beoogd met het opstellen van de regeling betreffende de functie natuur. Deze doelen zijn een nadere specificering van de doelen die zijn genoemd in artikel 2.1 van het omgevingsplan.

Paragraaf 5.9.2 Specifieke regels voor activiteiten
Artikel 5.51 Algemeen

In dit artikel is bepaald dat locaties met de functie recreatie zijn bedoeld voor recreatieve doeleinden met bijbehorende recreatieve voorzieningen. In de begripsbepalingen is aangegeven dat onder recreatie moet worden verstaan: activiteiten en mogelijkheden voor ontspanning c.q. vrijetijdsbesteding in de vorm van sport, spel, toerisme en educatie en het bedrijfsmatig verstrekken van dag- en/of verblijfsrecreatie. Dat wil niet zeggen dat alle vormen van recreatie op deze percelen zijn toegestaan. De toegestane vormen van recreatie zijn per perceel nader aangeduid.

Tevens is bepaald dat een aantal inherent bijbehorende en ondergeschikte voorzieningen en invullingen bij de functie zijn toegestaan. Dit betreffen voorzieningen en een inrichting die naar algemene maatstaven als een normale inrichting en gebruik van het erf behorende bij de functie recreatie worden beschouwd. Zoals bijvoorbeeld water, beplanting, groen, verhardingen en parkeervoorzieningen. Deze regeling komt overeen met de doeleindenomschrijving zoals deze was opgenomen in de bestemmingsplansystematiek. 

Artikel 5.52 Aanlegactiviteiten

De regels voor de aanlegactiviteiten komen overeen met de regels voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden (de zogenoemde aanlegvergunningen) uit het voormalige bestemmingsplan.

In dit artikel is bepaald aan welke artikelen het aanleggen van werken en uitvoeren van werkzaamheden dient te worden voldaan op een locatie met de functie recreatie. Er is een doorverwijzing opgenomen naar een aantal paragrafen in hoofdstuk 6. Hierin is expliciet bepaald welke werken en werkzaamheden wel of niet zijn toegestaan en onder welke voorwaarden. Ook is in hoofdstuk 6 bepaald waar deze activiteiten zijn toegestaan. Indien het aanleggen van werken en het uitvoeren van werkzaamheden is toegestaan, betekent dat namelijk niet dat deze binnen de gehele functie recreatie zijn toegestaan. Hier kan een nadere beperking aan zijn gesteld. 

Artikel 5.53 Bouwactiviteiten

In dit artikel is bepaald welke bouwactiviteiten zijn toegestaan en aan welke artikelen dient te worden voldaan bij het bouwen op een locatie met de functie recreatie. Er is een doorverwijzing opgenomen naar een aantal paragrafen in hoofdstuk 6. Hierin is expliciet bepaald welke bouwactiviteiten wel of niet zijn toegestaan en onder welke voorwaarden. 

In hoofdstuk 6 zijn algemene regels gesteld. En er is per activiteit een specifieke regeling opgenomen. Hierin is bijvoorbeeld bepaald of er een vergunningsplicht geldt. Ook is in hoofdstuk 6 bepaald waar deze activiteiten zijn toegestaan. Indien een bouwactiviteit is toegestaan, betekent dat namelijk niet dat deze binnen de gehele functie recreatie is toegestaan. Hier kan een nadere beperking aan zijn gesteld. Bouwactiviteiten zijn toegestaan binnen de genoemde locatie-aanduiding.

De regels voor bouwactiviteiten komen overeen met de bouwregels uit het voormalige bestemmingsplan. In de bestemmingsplansystematiek werd per bestemming beschreven welke bouwwerken waren toegestaan. Er waren tevens een aantal afwijkingsmogelijkheden opgenomen in de regels. 

De bouwregels zijn overgenomen in de bouwactiviteiten in het omgevingsplan en sluiten daar inhoudelijk op aan. De afwijkingsmogelijkheden zoals deze waren opgenomen in de bestemmingsplansystematiek zijn ook verwerkt. Deze afwijkingsmogelijkheden zijn opgesplitst per bouwactiviteit. Deze zijn niet rechtstreeks toegestaan, maar middels een vergunningsplicht.

Artikel 5.54 Gebruiksactiviteiten

In dit artikel is bepaald dat voor het gebruiken van een locatie met de functie recreatie dient te worden voldaan aan de gestelde regels. Er is een doorverwijzing opgenomen naar een aantal paragrafen in hoofdstuk 6. Hierin is expliciet bepaald welke gebruiksactiviteiten zijn toegestaan en onder welke voorwaarden. Door het principe van het insluiten zijn niet genoemde activiteiten niet toegestaan. In hoofdstuk 6 zijn algemene regels gesteld. En er is per activiteit een specifieke regeling opgenomen. In de specifieke regeling is bepaald of er een vergunningsplicht geldt en welke beoordelingsregels daaraan zijn gesteld. Ook is in hoofdstuk 6 bepaald waar deze gebruiksactiviteiten zijn toegestaan. Indien een gebruiksactiviteit is toegestaan, betekent dat namelijk niet dat deze binnen de gehele functie recreatie is toegestaan. Hier kan een nadere beperking aan zijn gesteld. Gebruiksactiviteiten zijn toegestaan binnen de genoemde locatie-aanduiding.

De gebruiksactiviteiten sluiten aan bij de gebruiksregels zoals deze waren opgenomen in de bestemmingsplannen. De afwijkingsmogelijkheden zoals deze waren opgenomen in de bestemmingsplansystematiek zijn ook verwerkt in de regels van het omgevingsplan. Deze afwijkingsmogelijkheden zijn opgesplitst per gebruiksactiviteit. Deze zijn niet rechtstreeks toegestaan, maar middels een vergunningsplicht net als in de bestemmingsplansystematiek. De beoordelingsregels sluiten aan bij de voorwaarden waaronder een vergunning kon worden verleend.

Afdeling 5.10 Sport

De functie sport is vooralsnog alleen toegekend aan een bestaande hondensportschool. Voor de functie sport is de algemene systematiek van het omgevingsplan aangehouden. Bij latere wijzigingen kunnen, indien van toepassing, andere sportlocaties ondergebracht worden in deze specifieke regeling.

De regeling is gebaseerd op de voormalige bestemmingsplansystematiek. In de regeling is daarnaast het meest actuele vastgestelde beleid verwerkt. De functie sport sluit aan bij de enkelbestemming 'Sport' uit het voorgaande bestemmingsplan. Binnen de bestemming 'Sport' was de hondensportschool specifieke aangeduid. Deze is verwerkt in het omgevingsplan. Door de geometrische plaatsbepaling is te zien waar de functie sport is toegekend.

Paragraaf 5.10.1 Algemeen
Artikel 5.55 Toepassingsbereik

Het toepassingsbereik regelt waar de afdeling van toepassing is. Door middel van de geometrische plaatsbepaling is op de kaart te zien waar deze functie is toegestaan.

Artikel 5.56 Doelen

In dit artikel zijn de doelen opgesomd die zijn beoogd met het opstellen van de regeling betreffende de functie sport. Deze doelen zijn een nadere specificering van de doelen die zijn genoemd in artikel 2.1 van het omgevingsplan.

Paragraaf 5.10.2 Specifieke regels voor activiteiten
Artikel 5.57 Algemeen

In dit artikel is bepaald dat locaties met de functie sport zijn bedoeld voor het verrichten van sportactiviteiten. Vooralsnog is er één toegestane vorm van sport, namelijk een hondensportschool. Deze is nader aangeduid.

Tevens is bepaald dat een aantal inherent bijbehorende en ondergeschikte voorzieningen en invullingen bij de functie zijn toegestaan. Dit betreffen voorzieningen en een inrichting die naar algemene maatstaven als een normale inrichting en gebruik van het erf behorende bij de functie sportworden beschouwd. Zoals bijvoorbeeld water, beplanting, groen, verhardingen en parkeervoorzieningen. Deze regeling komt overeen met de doeleindenomschrijving zoals deze was opgenomen in de bestemmingsplansystematiek. 

Artikel 5.58 Aanlegactiviteiten

De regels voor de aanlegactiviteiten komen overeen met de regels voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden (de zogenoemde aanlegvergunningen) uit het voormalige bestemmingsplan.

In dit artikel is bepaald aan welke artikelen het aanleggen van werken en uitvoeren van werkzaamheden dient te worden voldaan op een locatie met de functie sport. Er is een doorverwijzing opgenomen naar een aantal paragrafen in hoofdstuk 6. Hierin is expliciet bepaald welke werken en werkzaamheden wel of niet zijn toegestaan en onder welke voorwaarden. Ook is in hoofdstuk 6 bepaald waar deze activiteiten zijn toegestaan. Indien het aanleggen van werken en het uitvoeren van werkzaamheden is toegestaan, betekent dat namelijk niet dat deze binnen de gehele functie sport zijn toegestaan. Hier kan een nadere beperking aan zijn gesteld. 

Artikel 5.59 Bouwactiviteiten

In dit artikel is bepaald welke bouwactiviteiten zijn toegestaan en aan welke artikelen dient te worden voldaan bij het bouwen op een locatie met de functie sport. Er is een doorverwijzing opgenomen naar een aantal paragrafen in hoofdstuk 6. Hierin is expliciet bepaald welke bouwactiviteiten wel of niet zijn toegestaan en onder welke voorwaarden. 

In hoofdstuk 6 zijn algemene regels gesteld. En er is per activiteit een specifieke regeling opgenomen. Hierin is bijvoorbeeld bepaald of er een vergunningsplicht geldt. Ook is in hoofdstuk 6 bepaald waar deze activiteiten zijn toegestaan. Indien een bouwactiviteit is toegestaan, betekent dat namelijk niet dat deze binnen de gehele functie sport is toegestaan. Hier kan een nadere beperking aan zijn gesteld. Bouwactiviteiten zijn toegestaan binnen de genoemde locatie-aanduiding.

De regels voor bouwactiviteiten komen overeen met de bouwregels uit het voormalige bestemmingsplan. In de bestemmingsplansystematiek werd per bestemming beschreven welke bouwwerken waren toegestaan. Er waren tevens een aantal afwijkingsmogelijkheden opgenomen in de regels. 

De bouwregels zijn overgenomen in de bouwactiviteiten in het omgevingsplan en sluiten daar inhoudelijk op aan. De afwijkingsmogelijkheden zoals deze waren opgenomen in de bestemmingsplansystematiek zijn ook verwerkt. Deze afwijkingsmogelijkheden zijn opgesplitst per bouwactiviteit. Deze zijn niet rechtstreeks toegestaan, maar middels een vergunningsplicht.

Artikel 5.60 Gebruiksactiviteiten

In dit artikel is bepaald dat voor het gebruiken van een locatie met de functie sport dient te worden voldaan aan de gestelde regels. Er is een doorverwijzing opgenomen naar een aantal paragrafen in hoofdstuk 6. Hierin is expliciet bepaald welke gebruiksactiviteiten zijn toegestaan en onder welke voorwaarden. Door het principe van het insluiten zijn niet genoemde activiteiten niet toegestaan. In hoofdstuk 6 zijn algemene regels gesteld. En er is per activiteit een specifieke regeling opgenomen. In de specifieke regeling is bepaald of er een vergunningsplicht geldt en welke beoordelingsregels daaraan zijn gesteld. Ook is in hoofdstuk 6 bepaald waar deze gebruiksactiviteiten zijn toegestaan. Indien een gebruiksactiviteit is toegestaan, betekent dat namelijk niet dat deze binnen de gehele functie recreatie is toegestaan. Hier kan een nadere beperking aan zijn gesteld. Gebruiksactiviteiten zijn toegestaan binnen de genoemde locatie-aanduiding.

De gebruiksactiviteiten sluiten aan bij de gebruiksregels zoals deze waren opgenomen in de bestemmingsplannen. De afwijkingsmogelijkheden zoals deze waren opgenomen in de bestemmingsplansystematiek zijn ook verwerkt in de regels van het omgevingsplan. Deze afwijkingsmogelijkheden zijn opgesplitst per gebruiksactiviteit. Deze zijn niet rechtstreeks toegestaan, maar middels een vergunningsplicht net als in de bestemmingsplansystematiek. De beoordelingsregels sluiten aan bij de voorwaarden waaronder een vergunning kon worden verleend.

Afdeling 5.11 Veehouderij

De functie veehouderij is toegekend aan de reeds bestaande veehouderijen. 

De regeling is gebaseerd op de voormalige bestemmingsplansystematiek. De functie veehouderij sluit grotendeels aan bij de enkelbestemming Agrarisch bedrijf uit het voorgaande bestemmingsplan. In de enkelbestemming 'Agrarisch bedrijf' was een regeling opgenomen voor agrarische bedrijven en veehouderijen. Veehouderijen waren in deze regeling aangeduid met een specifieke functie-aanduiding. In het omgevingsplan is deze regeling gesplitst. Voor agrarische bedrijven en veehouderijen zijn specifieke functies opgenomen. Dit heeft echter geen inhoudelijke wijziging tot gevolg. In de regeling is daarnaast het meest actuele vastgestelde beleid verwerkt. 

Paragraaf 5.11.1 Algemeen
Artikel 5.61 Toepassingsbereik

Het toepassingsbereik regelt waar de afdeling van toepassing is. Door middel van de geometrische plaatsbepaling is op de kaart te zien waar deze functie is toegestaan.

Artikel 5.62 Doelen

In dit artikel zijn de doelen opgesomd die zijn beoogd met het opstellen van de regeling betreffende de functie veehouderij. Deze doelen zijn een nadere specificering van de doelen die zijn genoemd in artikel 2.1 van het omgevingsplan.

Paragraaf 5.11.2 Specifieke regels voor activiteiten
Artikel 5.63 Algemeen

In dit artikel is bepaald dat locaties met de functie veehouderij zijn bedoeld voor de uitoefening van een veehouderij, de uitoefening van een agrarisch bedrijf en al dan niet bedrijfsmatige doeleinden, inclusief tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen. In de begripsbepalingen is aangegeven dat onder een veehouderij moet worden verstaan: agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren. 

Naast veehouderijen zijn ook andere agrarische bedrijven toegestaan op deze locaties. Door het op deze manier op te nemen in het omgevingsplan sluit de regeling aan bij de systematiek van de voorheen geldende bestemmingsplannen.

Tevens is bepaald dat een aantal inherent bijbehorende en ondergeschikte voorzieningen en invullingen bij de functie zijn toegestaan. Dit betreffen voorzieningen en een inrichting die naar algemene maatstaven als een normale inrichting en gebruik van het bijbehorende erf worden beschouwd. Zoals bijvoorbeeld tuinen, terreinen, verhardingen en parkeerplaatsen die bij de veehouderij horen. Deze regeling komt overeen met de doeleindenomschrijving zoals deze was opgenomen in de bestemmingsplansystematiek. 

Artikel 5.64 Aanlegactiviteiten

De regels voor de aanlegactiviteiten komen overeen met de regels voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden (de zogenoemde aanlegvergunningen) uit het voormalige bestemmingsplan.

In dit artikel is bepaald aan welke artikelen het aanleggen van werken en uitvoeren van werkzaamheden dient te worden voldaan op een locatie met de functie veehouderij. Er is een doorverwijzing opgenomen naar een aantal paragrafen in hoofdstuk 6. Hierin is expliciet bepaald welke werken en werkzaamheden wel of niet zijn toegestaan en onder welke voorwaarden. Ook is in hoofdstuk 6 bepaald waar deze activiteiten zijn toegestaan. Indien het aanleggen van werken en het uitvoeren van werkzaamheden is toegestaan, betekent dat namelijk niet dat deze binnen de gehele functie veehouderij zijn toegestaan. Hier kan een nadere beperking aan zijn gesteld. 

Artikel 5.65 Bouwactiviteiten

In dit artikel is bepaald welke bouwactiviteiten zijn toegestaan en aan welke artikelen dient te worden voldaan bij het bouwen op een locatie met de functie veehouderij. Er is een doorverwijzing opgenomen naar een aantal paragrafen in hoofdstuk 6. Hierin is expliciet bepaald welke bouwactiviteiten wel of niet zijn toegestaan en onder welke voorwaarden. 

In hoofdstuk 6 zijn algemene regels gesteld. En er is per activiteit een specifieke regeling opgenomen. Hierin is bijvoorbeeld bepaald of er een vergunningsplicht geldt. Ook is in hoofdstuk 6 bepaald waar deze activiteiten zijn toegestaan. Indien een bouwactiviteit is toegestaan, betekent dat namelijk niet dat deze binnen de gehele functie agrarisch bedrijf is toegestaan. Hier kan een nadere beperking aan zijn gesteld.

De regels voor bouwactiviteiten komen overeen met de bouwregels uit het voormalige bestemmingsplan. Hierbij is het meest actuele vastgestelde beleid verwerkt, alsmede de provinciale instructieregels. In de bestemmingsplansystematiek werd per bestemming beschreven welke bouwwerken waren toegestaan. Er waren tevens een aantal afwijkingsmogelijkheden opgenomen in de regels. 

De bouwregels zijn overgenomen in de bouwactiviteiten in het omgevingsplan en sluiten daar inhoudelijk op aan. De afwijkingsmogelijkheden zoals deze waren opgenomen in de bestemmingsplansystematiek zijn ook verwerkt. Deze afwijkingsmogelijkheden zijn opgesplitst per bouwactiviteit. Deze zijn niet rechtstreeks toegestaan, maar middels een vergunningsplicht.

Artikel 5.66 Gebruiksactiviteiten

In dit artikel is bepaald dat voor het gebruiken van een locatie met de functie veehouderij dient te worden voldaan aan de gestelde regels. Er is een doorverwijzing opgenomen naar een aantal paragrafen in hoofdstuk 6. Hierin is expliciet bepaald welke gebruiksactiviteiten zijn toegestaan en onder welke voorwaarden. Door het principe van het insluiten zijn niet genoemde activiteiten niet toegestaan. In hoofdstuk 6 zijn algemene regels gesteld. En er is per activiteit een specifieke regeling opgenomen. In de specifieke regeling is bepaald of er een vergunningsplicht geldt en welke beoordelingsregels daaraan zijn gesteld.

De gebruiksactiviteiten sluiten aan bij de gebruiksregels zoals deze waren opgenomen in de bestemmingsplannen. De afwijkingsmogelijkheden zoals deze waren opgenomen in de bestemmingsplansystematiek zijn ook verwerkt in de regels van het omgevingsplan. Deze afwijkingsmogelijkheden zijn opgesplitst per gebruiksactiviteit. Deze zijn niet rechtstreeks toegestaan, maar middels een vergunningsplicht net als in de bestemmingsplansystematiek. De beoordelingsregels sluiten aan bij de voorwaarden waaronder een vergunning kon worden verleend.

Afdeling 5.12 Water

Deze afdeling is van toepassing op locaties met de functie water. 

De functie water is toegekend aan de bestaande waterlopen, watergangen en waterpartijen van enige omvang. De regeling is gebaseerd op de enkelbestemming 'Water' zoals deze is opgenomen in het tijdelijk deel van het omgevingsplan.

Paragraaf 5.12.2 Specifieke regels voor activiteiten
Artikel 5.69 Algemeen

Locaties met de functie water zijn bedoeld voor waterhuishoudkundige doeleinden en voorzieningen ten behoeve van de aan- en afvoer van water en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van water, waterberging en infiltratie. Ook extensief recreatief medegebruik is toegestaan.  

Onder waterhuishoudkundige voorzieningen wordt verstaan: voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld duikers, stuwen, gemalen, etc.

Artikel 5.70 Aanlegactiviteiten

De regels voor de aanlegactiviteiten komen overeen met de regels voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden (de zogenoemde aanlegvergunningen) uit het voormalige bestemmingsplan.

In dit artikel is bepaald aan welke artikelen het aanleggen van werken en uitvoeren van werkzaamheden dient te worden voldaan op een locatie met de functie water. Er is een doorverwijzing opgenomen naar een aantal paragrafen in hoofdstuk 6. Hierin is expliciet bepaald welke werken en werkzaamheden wel of niet zijn toegestaan en onder welke voorwaarden. Ook is in hoofdstuk 6 bepaald waar deze activiteiten zijn toegestaan. Indien het aanleggen van werken en het uitvoeren van werkzaamheden is toegestaan, betekent dat namelijk niet dat deze binnen de gehele functie water zijn toegestaan. Hier kan een nadere beperking aan zijn gesteld. 

Artikel 5.71 Bouwactiviteiten

In dit artikel is bepaald welke bouwactiviteiten zijn toegestaan en aan welke artikelen dient te worden voldaan bij het bouwen op een locatie met de functie water. Er is een doorverwijzing opgenomen naar een aantal paragrafen in hoofdstuk 6. Hierin is expliciet bepaald welke bouwactiviteiten wel of niet zijn toegestaan en onder welke voorwaarden. 

In hoofdstuk 6 zijn algemene regels gesteld. En er is per activiteit een specifieke regeling opgenomen. Hierin is bijvoorbeeld bepaald of er een vergunningsplicht geldt. Ook is in hoofdstuk 6 bepaald waar deze activiteiten zijn toegestaan. Indien een bouwactiviteit is toegestaan, betekent dat namelijk niet dat deze binnen de gehele functie wonen is toegestaan. Hier kan een nadere beperking aan zijn gesteld.

De regels voor bouwactiviteiten komen overeen met de bouwregels uit het voormalige bestemmingsplan. In de bestemmingsplansystematiek werd per bestemming beschreven welke bouwwerken waren toegestaan. Er waren tevens een aantal afwijkingsmogelijkheden opgenomen in de regels. 

De bouwregels zijn overgenomen in de bouwactiviteiten in het omgevingsplan en sluiten daar inhoudelijk op aan. De afwijkingsmogelijkheden zoals deze waren opgenomen in de bestemmingsplansystematiek zijn ook verwerkt. Deze afwijkingsmogelijkheden zijn opgesplitst per bouwactiviteit. Deze zijn niet rechtstreeks toegestaan, maar middels een vergunningsplicht.

de toegestane bouwactiviteiten zijn, gezien het karakter van de functie, beperkt.

Artikel 5.72 Gebruiksactiviteiten

In dit artikel is bepaald dat voor het gebruiken van een locatie met de functie water dient te worden voldaan aan de gestelde regels. Er is een doorverwijzing opgenomen naar een aantal paragrafen in hoofdstuk 6. Hierin is expliciet bepaald welke gebruiksactiviteiten zijn toegestaan en onder welke voorwaarden. Door het principe van het insluiten zijn niet genoemde activiteiten niet toegestaan. In hoofdstuk 6 zijn algemene regels gesteld. En er is per activiteit een specifieke regeling opgenomen. In de specifieke regeling is bepaald of er een vergunningsplicht geldt en welke beoordelingsregels daaraan zijn gesteld.

De gebruiksactiviteiten sluiten aan bij de gebruiksregels zoals deze waren opgenomen in de bestemmingsplannen. De afwijkingsmogelijkheden zoals deze waren opgenomen in de bestemmingsplansystematiek zijn ook verwerkt in de regels van het omgevingsplan. Deze afwijkingsmogelijkheden zijn opgesplitst per gebruiksactiviteit. Deze zijn niet rechtstreeks toegestaan, maar middels een vergunningsplicht net als in de bestemmingsplansystematiek. De beoordelingsregels sluiten aan bij de voorwaarden waaronder een vergunning kon worden verleend.

Afdeling 5.13 Wonen

Deze afdeling is van toepassing op locaties met de functie wonen. De functie wonen is toegekend aan de reeds bestaande woningen. De regeling is gebaseerd op de enkelbestemming 'Wonen' zoals deze is opgenomen in het tijdelijk deel van het omgevingsplan. 

In de bestemmingsplansystematiek was de bestemming 'Wonen' toegekend aan alle locaties waar sprake is van bewoning en waar alleen eventueel ondergeschikte andere nevenactiviteiten zijn toegestaan. Binnen de bestemming 'Wonen' waren de volgende specifieke aanduidingen opgenomen: 'specifieke vorm van wonen Ruimte voor ruimte woning', 'specifieke vorm van wonen - wonen plus' en 'specifieke vorm van wonen - noodwoning'. Aan deze vormen van wonen waren vervolgens specifieke regelingen gekoppeld. Deze inhoudelijke regeling is beleidsarm overgezet naar de nieuwe systematiek van de Omgevingswet en het omgevingsplan. In de regeling is daarnaast het meest actuele vastgestelde beleid verwerkt. 

Paragraaf 5.13.1 Algemeen
Artikel 5.73 Toepassingsbereik

Het toepassingsbereik regelt waar de afdeling van toepassing is. Door middel van de geometrische plaatsbepaling is op de kaart te zien waar deze functie is toegestaan.

Artikel 5.74 Doelen

In dit artikel zijn de doelen opgesomd die zijn beoogd met het opstellen van de regeling betreffende wonen. Deze doelen zijn een nadere specificering van de doelen die zijn genoemd in artikel 2.1 van het omgevingsplan.

Paragraaf 5.13.2 Specifieke regels voor activiteiten

In deze paragraaf zijn de regels voor de activiteiten opgenomen.

In het artikel 'algemeen' is bepaald dat locaties met de functie wonen zijn bedoeld voor wonen. Naast het wonen zijn ook de voorzieningen en invullingen toegestaan die horen bij het wonen, zoals bijvoorbeeld tuinen, watervoorzieningen en parkeren ten behoeve van de woning.

In de paragraaf vindt door middel van een doorverwijzing naar de toegestane activiteiten in hoofdstuk 6 de regulering plaats. Dit betreffen aanleg, bouw- en gebruiksactiviteiten. De inhoudelijke regelingen sluiten aan bij het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Deze zijn beleidsarm overgenomen, waarbij wel rekening is gehouden met het meest actuele vastgestelde beleid. 

Artikel 5.75 Algemeen

In dit artikel is bepaald dat locaties met de functie wonen zijn bedoeld voor wonen. In de begripsbepalingen is aangegeven dat onder wonen moet worden verstaan: het verblijven van een huishouden in een (bedrijfs)woning of woning met voormalige functionele binding. Onder huishouden wordt verstaan: één persoon of meerdere personen die gemeenschappelijk samenleven in een onderlinge persoonlijke verbondenheid en gericht op een duurzaam samen zijn en daarbij een economisch-consumptieve eenheid vormen.

Tevens is bepaald dat een aantal inherent bijbehorende en ondergeschikte voorzieningen en invullingen bij de functie zijn toegestaan. Dit betreffen voorzieningen en een inrichting die naar algemene maatstaven als een normale inrichting en gebruik van het bijbehorende erf worden beschouwd. Zoals bijvoorbeeld tuinen, terreinen, verhardingen en parkeerplaatsen die bij een woning horen. Deze regeling komt overeen met de doeleindenomschrijving zoals deze was opgenomen in de bestemmingsplansystematiek. 

Artikel 5.76 Aanlegactiviteiten

De regels voor de aanlegactiviteiten komen overeen met de regels voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden (de zogenoemde aanlegvergunningen) uit het voormalige bestemmingsplan.

In dit artikel is bepaald aan welke artikelen het aanleggen van werken en uitvoeren van werkzaamheden dient te worden voldaan op een locatie met de functie wonen. Er is een doorverwijzing opgenomen naar een aantal paragrafen in hoofdstuk 6. Hierin is expliciet bepaald welke werken en werkzaamheden wel of niet zijn toegestaan en onder welke voorwaarden. Ook is in hoofdstuk 6 bepaald waar deze activiteiten zijn toegestaan. Indien het aanleggen van werken en het uitvoeren van werkzaamheden is toegestaan, betekent dat namelijk niet dat deze binnen de gehele functie wonen zijn toegestaan. Hier kan een nadere beperking aan zijn gesteld. 

Artikel 5.77 Bouwactiviteiten

In dit artikel is bepaald welke bouwactiviteiten zijn toegestaan en aan welke artikelen dient te worden voldaan bij het bouwen op een locatie met de functie wonen. Er is een doorverwijzing opgenomen naar een aantal paragrafen in hoofdstuk 6. Hierin is expliciet bepaald welke bouwactiviteiten wel of niet zijn toegestaan en onder welke voorwaarden. 

In hoofdstuk 6 zijn algemene regels gesteld. En er is per activiteit een specifieke regeling opgenomen. Hierin is bijvoorbeeld bepaald of er een vergunningsplicht geldt. Ook is in hoofdstuk 6 bepaald waar deze activiteiten zijn toegestaan. Indien een bouwactiviteit is toegestaan, betekent dat namelijk niet dat deze binnen de gehele functie wonen is toegestaan. Hier kan een nadere beperking aan zijn gesteld.

De regels voor bouwactiviteiten komen overeen met de bouwregels uit het voormalige bestemmingsplan. In de bestemmingsplansystematiek werd per bestemming beschreven welke bouwwerken waren toegestaan. Er waren tevens een aantal afwijkingsmogelijkheden opgenomen in de regels. 

De bouwregels zijn overgenomen in de bouwactiviteiten in het omgevingsplan en sluiten daar inhoudelijk op aan. De afwijkingsmogelijkheden zoals deze waren opgenomen in de bestemmingsplansystematiek zijn ook verwerkt. Deze afwijkingsmogelijkheden zijn opgesplitst per bouwactiviteit. Deze zijn niet rechtstreeks toegestaan, maar middels een vergunningsplicht.

Artikel 5.78 Gebruiksactiviteiten

In dit artikel is bepaald dat voor het gebruiken van een locatie met de functie wonen dient te worden voldaan aan de gestelde regels. Er is een doorverwijzing opgenomen naar een aantal paragrafen in hoofdstuk 6. Hierin is expliciet bepaald welke gebruiksactiviteiten zijn toegestaan en onder welke voorwaarden. Door het principe van het insluiten zijn niet genoemde activiteiten niet toegestaan. In hoofdstuk 6 zijn algemene regels gesteld. En er is per activiteit een specifieke regeling opgenomen. In de specifieke regeling is bepaald of er een vergunningsplicht geldt en welke beoordelingsregels daaraan zijn gesteld.

De gebruiksactiviteiten sluiten aan bij de gebruiksregels zoals deze waren opgenomen in de bestemmingsplannen. De afwijkingsmogelijkheden zoals deze waren opgenomen in de bestemmingsplansystematiek zijn ook verwerkt in de regels van het omgevingsplan. Deze afwijkingsmogelijkheden zijn opgesplitst per gebruiksactiviteit. Deze zijn niet rechtstreeks toegestaan, maar middels een vergunningsplicht net als in de bestemmingsplansystematiek. De beoordelingsregels sluiten aan bij de voorwaarden waaronder een vergunning kon worden verleend.

Hoofdstuk 6 Activiteiten

Algemeen

Zoals ook in de toelichting onder hoofdstuk 4 en hoofdstuk 5 is vermeld gaat de Omgevingswet over de fysieke leefomgeving en activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving. Het omgevingsplan moet in ieder geval de regels bevatten die nodig zijn met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. 

In het omgevingsplan van de gemeente Someren zijn in hoofdstuk 4 en 5 functies aan locaties toegekend. Binnen deze functie-aanduidingen is bepaald welke activiteiten zijn toegestaan en welke beperkingen er eventueel gelden. In de toelichting onder hoofdstuk 4 is uitgebreid ingegaan op de nieuwe systematiek onder de Omgevingswet. 

Bepalingen activiteiten in hoofdstuk 6

De bepalingen in hoofdstuk 6 van dit omgevingsplan zijn gebaseerd op de regelingen uit de voorgaande bestemmingsplannen, maar kennen een andere structuur.

In bestemmingsplannen werden aan gronden bestemmingen toegekend. Per bestemming was bepaald voor welk gebruik de gronden waren bestemd en werden regels gesteld binnen de bestemming. Met specifieke gebruiksregels werden nadere regels gesteld aan het toegestane gebruik. Met bouwregels werd bepaald welke gebouwen en bouwwerken gebouwd mochten worden. Daarnaast werden per bestemming de regels gesteld aan werken en werkzaamheden. 

De systematiek van de Omgevingswet is anders. De Omgevingswet is activiteitgericht. Uit hoofdstuk 4 en 5 volgt welke functies zijn toegestaan op een bepaalde locatie en welke activiteiten zijn toegestaan binnen deze verschillende functies. Het kan ook zijn dat er juist beperkingen gelden voor bepaalde gebieden. 

In hoofdstuk 6 zijn deze activiteiten gereguleerd. De regels omtrent het bouwen, gebruiken en aanleggen zijn per activiteit opgenomen in hoofdstuk 6. Hoofdstuk 6 is verdeeld in afdelingen en er is een verdere onderverdeling gemaakt in paragrafen. 

Per activiteit is aangegeven of deze rechtstreeks is toegestaan en welke voorwaarden dan gelden. In andere gevallen geldt een vergunningplicht met bijbehorende beoordelingsregels. 

Sommige activiteiten zijn slechts binnen een beperkt gebied toegestaan. Dit is door middel van locaties aangegeven. Een voorbeeld hiervan is het bouwen van bijgebouwen. Deze zijn toegestaan binnen de functie wonen, maar alleen binnen de locatie 'bijgebouwen'. Deze is op de kaart te zien. Daarnaast is er in sommige gevallen door middel van een nadere locatie-aanduiding aangegeven waar een activiteit juist niet is toegestaan.

Afdeling 6.1 Algemene bepalingen

Artikel 6.1 Toepassingsbereik

Dit artikel bepaalt het toepassingsbereik van hoofdstuk 6. Zoals hierboven nader toegelicht betreft hoofdstuk 6 het reguleren van de activiteiten.

Artikel 6.2 Normadressaat

Dit artikel bepaalt wie aan de regeling moet voldoen. Dat betreft degene die de activiteit verricht. Maar ook degene die de activiteit laat verrichten. 

Artikel 6.3 Uitsluiting niet benoemde activiteiten

In dit artikel is het principe van het 'insluiten' opgenomen. Dit houdt in dat alleen activiteiten die in het omgevingsplan zijn benoemd, zijn toegestaan. In hoofdstuk 6 worden alle toegestane activiteiten binnen het omgevingsplan geregeld. Uitgangspunt daarbij is dat als het omgevingsplan in hoofdstuk 6 niet bepaald dat een activiteit mag of kan, de activiteit niet is toegestaan.

Dit komt op hoofdlijnen overeen met de voormalige bestemmingsplannen die ook uitgingen van het 'nee, tenzij'-principe.

Artikel 6.4 Eerbiedigende werking bestaande activiteiten

In dit artikel is de zogenoemde eerbiedigende werking van bestaande activiteiten opgenomen. Bestaande activiteiten en functies, worden gerespecteerd en kunnen worden voortgezet. Het moet daarbij gaan om rechtmatig uitgeoefende activiteiten. Wat onder bestaande activiteiten en functies wordt verstaan is nader bepaald in lid 2.

Artikel 6.5 Maatwerkvoorschriften

Artikel 4.5 van de Omgevingswet bepaalt dat in een omgevingsplan onderwerpen kunnen worden aangewezen waarvoor maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld of voorschriften aan een omgevingsvergunning kunnen worden verbonden. Het artikel 6.5 biedt in dit omgevingsplan de basis om maatwerkvoorschriften of vergunningsvoorschriften te stellen.

Met een maatwerkvoorschrift kan in individuele gevallen worden afgeweken van de algemene regels voor activiteiten. Hiermee kunnen bijvoorbeeld regels nader worden ingevuld of aangevuld, eisen worden opgesteld die strenger of juist minder streng zijn dan de regels in het omgevingsplan, of worden afgeweken van een verbod.

Dit kan bijvoorbeeld nodig zijn bij:

  • a.

    onvoorziene situaties

  • b.

    bijzondere gevallen

  • c.

    lokale omstandigheden

  • d.

    het bereiken van ambities voor de kwaliteit van de fysieke leefomgeving.

Voorschriften kunnen niet worden gesteld als er strijd ontstaat met de hogere wet- en regelgeving in rijksregels en de provinciale omgevingsverordening. 

In lid 3 is de verhouding tussen maatwerkvoorschriften en vergunningsvoorschriften bepaald. Indien het mogelijk is om een voorschrift aan een omgevingsvergunning te stellen, dan moet dit ook middels een vergunningsvoorschrift en is het niet mogelijk om een maatwerkvoorschrift te stellen.

In de Omgevingswet is bepaald dat maatwerkvoorschriften alleen kunnen worden gesteld binnen de maatschappelijke doelen van de wet. Deze doelen zijn in het omgevingsplan in het algemeen uitgewerkt in artikel 2.1 en nader gespecificeerd in de verschillende afdelingen en paragrafen. Met het oog op deze doelen zijn de regels over de activiteiten in hoofdstuk 6 opgenomen. In lid 4 is bepaald dat alleen met het oog op deze doelen maatwerkvoorschriften kunnen worden gesteld.

Artikel 6.6 Specifieke zorgplicht

Op basis van de Omgevingswet is het mogelijk om zorgplichten op te nemen. Dit zijn algemene artikelen met een vangnetfunctie. 

Deze zorgplicht geldt voor iedereen die activiteiten verricht die in hoofdstuk 6 zijn benoemd en die weet of kan weten dat de activiteit nadelige gevolgen heeft. In dat geval is diegene verplicht maatregelen te nemen om de nadelige gevolgen te voorkomen. Indien dat niet mogelijk is moeten de gevolgen beperkt worden of ongedaan gemaakt worden. En als dat niet mogelijk is, mag de activiteit niet uitgevoerd worden voor zover dat redelijkerwijs gevraagd kan worden.

Dit artikel heeft een vangnetfunctie. Het is niet mogelijk of wenselijk om alle theoretische mogelijkheden te reguleren. Som is er ook sprake van onvoorziene omstandigheden. Bijvoorbeeld activiteiten die nog niet voorkomen of nieuwe technische ontwikkelingen. Het kan ook gaan om activiteiten die in het algemeen geen problemen veroorzaken maar die in specifieke gevallen wel tot onaanvaardbare gevolgen leiden.

Dit artikel richt zich tot iedereen die een activiteit uitvoert. 

Afdeling 6.2 Waarden bij activiteiten

Paragraaf 6.2.2 Kwetsbaar gebouw of locatie aanleggen, bouwen, wijzigen of toevoegen

In paragraaf 6.2.2 worden regels gesteld aan het aanleggen, bouwen, wijzigen of toevoegen van beperkt kwetsbare, kwetsbare en zeer kwetsbare gebouwen en beperkt kwetsbare en kwetsbare locaties binnen het aandachtsgebied 'plaatsgebonden risicocontour'. In paragraaf 4.3.5.1 is het aandachtsgebied plaatsgebonden risicocontour aangewezen. 

Op basis van het Besluit kwaliteit leefomgeving moeten gemeenten in het omgevingsplan een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht nemen. Onder plaatsgebonden risico wordt verstaan: het plaatsgebonden risico is de kans op het overlijden van een onbeschermd en continu aanwezig persoon buiten de begrenzing van de locatie waar een activiteit wordt verricht als rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval veroorzaakt door die activiteit.

Voor ontwikkelingen die plaatsvinden binnen het aandachtsgebied van een risicovolle activiteit geldt een verantwoordingsplicht ten aanzien van het groepsrisico. Deze verantwoordingsplicht geldt ongeacht of normen worden overschreden. Uitgangspunt is dat burgers voor de veiligheid in hun woonomgeving mogen rekenen op een minimum beschermingsniveau (plaatsgebonden risico). Er mogen in principe dus geen (zeer) kwetsbare gebouwen en locaties binnen het aandachtsgebied worden gebouwd, gewijzigd of toegevoegd.

Kwetsbare gebouwen en locaties betreffen met name gebouwen en locaties met woonfuncties, bijeenkomstfuncties, gezondheidszorgfuncties en overige functies waar veel personen aanwezig zijn of niet-zelfredzame personen. Welke functies hier onder vallen is nader aangeduid in de begripsbepalingen behorende bij het omgevingsplan en het Besluit kwaliteit leefomgeving. 

Het aandachtsgebied was in het bestemmingsplan reeds beschermd door de gebiedsaanduiding 'veiligheidszone - bevi' en de daarbijbehorende regels. De regeling in het omgevingsplan komt overeen met de regeling zoals deze was opgenomen in het bestemmingsplan.

Paragraaf 6.2.3 Geluidsgevoelig gebouw of locatie aanleggen, bouwen, wijzigen of toevoegen

In paragraaf 6.2.3 worden regels gesteld met betrekking tot het aanleggen, bouwen, wijzigen of toevoegen van een geluidsgevoelig gebouw of geluidsgevoelige locatie binnen de genoemde geluidsaandachtsgebieden. 

In afdeling 4.3.6 zijn de geluidsaandachtsgebieden aangewezen. Geluid kan van invloed zijn op het woon- en leefklimaat en de gezondheid van mensen. Het doel van deze regeling is het waarborgen van een aanvaardbaar niveau van geluidsbelasting bij geluidsgevoelige gebouwen. Daarom zijn voorwaarden gesteld aan het bouwen, aanleggen, wijzigen of toevoegen van geluidsgevoelige gebouwen of locaties binnen de geluidsaandachtsgebieden 'weg 0-50 meter', 'weg 50-100 meter' en 'industrielawaai.

Binnen het geluidsaandachtsgebied 'weg 0-50 meter' is het niet toegestaan om geluidsgevoelige gebouwen of locaties aan te leggen, te bouwen of toe te voegen. Binnen de geluidsaandachtsgebieden 'weg 50-100 meter' en 'industrielawaai' is dat alleen toegestaan met een vergunning. Een vergunning kan alleen verleend worden na advies van de (weg)beheerder of een deskundige partij. 

In de bestemmingsplansystematiek waren deze gebieden reeds aangeduid met de aanduidingen 'geluidzone - industrie' en 'vrijwaringszone weg'. 

Om te kunnen beoordelen of de standaardwaarden of grenswaarden niet worden overschreden, moet een akoestisch rapport worden ingediend. Indien uit het onderzoek blijkt dat er een overschrijding is van de waarden, dan moeten er maatregelen genomen worden.  

Afdeling 6.3 Aanlegactiviteiten

Paragraaf 6.3.1 Algemene bepalingen aanlegactiviteiten

paragraaf 6.3.1 bevat de algemene bepalingen die gelden voor de aanlegactiviteiten in paragraaf 6.3.2 t/m 6.3.4 en de daaraan ondergeschikte subparagrafen.

Hierbinnen wordt onderscheidt gemaakt in de volgende werken en werkzaamheden:

  • werkzaamheden met landschapselementen, (erf)beplantingen en groenvoorzieningen, landschappelijke inpassing en water en waterhuishoudkundige voorzieningen;

  • aanleggen en veranderen van wegen, paden en verhardingen

  • grondroeractiviteiten

Voor de aanlegactiviteiten in deze afdeling is aansluiting gezocht bij de aanlegactiviteiten (omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden) die ook in de voormalige bestemmingsplannen waren opgenomen. Inhoudelijk zijn hier geen wijzigingen in aangebracht.

Samenloop met andere activiteiten

Het kan voorkomen dat een aanlegactiviteit geheel of gedeeltelijk samenvalt met de uitoefening van een andere activiteit waarover in dit omgevingsplan of in een andere regeling regels zijn gesteld. Bijvoorbeeld het bouwen van een bouwwerk waarvoor ook een vergunning voor een aanlegactiviteit noodzakelijk is. Over beide activiteiten bevat dit omgevingsplan afzonderlijke regels. De regels over die verschillende activiteiten zijn gesteld met een uiteenlopend oogmerk. Per activiteit vindt met het oog daarop een belangenafweging plaats. Eén feitelijke handeling kan dus bestaan uit meerdere juridische activiteiten, zoals bedoeld in dit omgevingsplan of in enige andere regeling. Die activiteiten hebben een onlosmakelijke samenhang (want één feitelijke handeling), maar worden elk afzonderlijk gereguleerd. Dat kan inhouden dat voor die ene feitelijke handeling meerdere omgevingsvergunningen nodig zijn. Een aanvraag om een omgevingsvergunning kan naar keuze van de aanvrager op een of meer activiteiten betrekking hebben (artikel 5.7, eerste lid, van de Omgevingswet).

Paragraaf 6.3.2 Werken en werkzaamheden - werkzaamheden met landschapselementen, (erf)beplanting, landschappelijke inpassing en water en waterhuishoudkundige voorzieningen

Deze paragraaf bepaalt dat de regels in navolgende subparagrafen betrekking hebben op diverse soorten werken en werkzaamheden met landschapselementen, beplanting, water en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt in de volgende aanlegactiviteiten:

  • a.

    landschappelijke inpassing aanleggen, in stand houden of verwijderen;

  • b.

    wadi en waterhuishoudkundige voorzieningen aanleggen, in stand houden of verwijderen;

  • c.

    landschapselementen verwijderen;

  • d.

    gewassen en beplanting verwijderen;

  • e.

    diepwortelende beplanting aanbrengen;

  • f.

    bomen en andere opgaande beplanting vellen of rooien;

  • g.

    houtopstanden en hoogopgaande beplanting aanbrengen.

De regelingen zijn inhoudelijk overgenomen uit de voorheen geldende bestemmingsplannen. Hierin zijn instructieregels vanuit de provinciale Omgevingsverordening en het meest actuele vastgestelde beleid verwerkt. 

Subparagraaf 6.3.2.1 Landschappelijke inpassing aanleggen, in stand houden of verwijderen

Bij ontwikkelingen die een bepaalde impact hebben op de leefomgeving in het buitengebied moet landschappelijke inpassing plaatsvinden. In artikel 5.11 van de provinciale Omgevingsverordening is hiervoor een regeling opgenomen. Om te bepalen welke mate van kwaliteitsverbetering noodzakelijk is, heeft de gemeente Someren een beleidsdocument opgesteld, de Landschapsinvesteringsregeling (LIR) Someren. De mate van impact van een ontwikkeling op de leefomgeving bepaalt hoe invulling moet worden gegeven aan de vereiste kwaliteitsverbetering. Er wordt onderscheid gemaakt in drie categorieën van ontwikkelingen. Hoe meer impact de ontwikkeling heeft, hoe hoger de categorie en hoe groter de noodzakelijke kwaliteitsverbetering. De noodzakelijke kwaliteitsverbetering wordt vastgelegd in een landschappelijk inpassingsplan. 

Om de uitvoering van de vastgestelde landschappelijke inpassingsplannen te waarborgen is in de regels een gebodsbepaling opgenomen. Deze is gekoppeld aan de verplichting tot het aanleggen en in stand houden van de landschappelijke inpassing. De landschappelijke inpassingsplannen zijn als bijlage bij de regel opgenomen.

Voor het verwijderen van landschappelijke inpassing is een vergunning benodigd. Deze kan alleen verleend worden als er een alternatief landschappelijk inpassingsplan is goedgekeurd en is voldaan aan de overige gestelde voorwaarden.

Subparagraaf 6.3.2.2 Wadi en waterhuishoudkundige voorzieningen aanleggen, in stand houden of verwijderen

In subparagraaf 6.3.2.2 zijn regels gesteld met betrekking tot het aanleggen, instandhouden en verwijderen van een wadi en waterhuishoudkundige voorzieningen ten behoeve van waterberging binnen de locatie 'water en waterhuishoudkundige voorzieningen'. 

Op basis van de Waterschapsverordening moet er bij nieuwe ontwikkelingen rekening gehouden worden met het principe van hydrologisch neutraal ontwikkelen. Om te kunnen voldoen aan dit principe zal het in een aantal situaties nodig zijn dat er een waterinfiltratievoorziening (wadi) of waterhuishoudkundige voorzieningen worden aangelegd. 

Om de uitvoering van deze verplichting te waarborgen is in de regels een gebodsbepaling opgenomen. Deze is gekoppeld aan de verplichting tot het aanleggen en in stand houden van de wadi en waterhuishoudkundige voorzieningen.

Voor het verwijderen is een vergunning benodigd. Deze kan alleen verleend worden als is aangetoond dat het watersysteem niet onevenredig wordt geschaad.

Subparagraaf 6.3.2.3 Landschapselementen verwijderen

In subparagraaf 6.3.2.3 worden regels gesteld aan het verwijderen van landschapselementen binnen diverse aangewezen gebieden. Binnen deze gebieden is sprake van aanwezige bijzondere waarden en kwaliteiten. 

Deze waarden kunnen worden aangetast indien aanwezige landschapselementen worden verwijderd. Onder een landschapselement wordt verstaan: een streekeigen natuur- of landschapsobject dat een waardevolle landschappelijke, natuurlijke of cultuurhistorische waarde heeft, zoals een houtwal of een bomenlaan.

Het verwijderen van landschapselementen is om deze reden niet toegestaan zonder vergunning. Door de bijbehorende beoordelingsregels is gewaarborgd dat er geen afbreuk wordt gedaan aan de waarden en kwaliteiten en de mogelijkheden voor herstel daarvan.

Subparagraaf 6.3.2.4 Gewassen en beplanting verwijderen

In subparagraaf 6.3.2.4 worden regels gesteld met betrekking tot het verwijderen van gewassen en beplanting binnen het Natuur Netwerk Brabant. 

Op basis van de provinciale Omgevingsverordening moet een omgevingsplan dat van toepassing is op het Natuur Netwerk Brabant mede strekken tot he behoud, herstel of duurzame ontwikkeling van de ecologische waarden en kenmerken.

Om deze waarden en kenmerken te beschermen is het verwijderen van gewassen en beplanting niet toegestaan zonder vergunning. Een vergunning kan alleen verleend worden als is aangetoond dat de werkzaamheden niet leiden tot een onevenredige afbreuk van de waarden en kwaliteiten van het Natuur Netwerk Brabant.

Subparagraaf 6.3.2.5 Diepwortelende beplanting aanbrengen

In subparagraaf 6.3.2.5 worden regels gesteld met betrekking tot het aanbrengen van diepwortelende beplanting binnen diverse specifieke gebieden.

Binnen deze gebieden is sprake van de aanwezigheid van buisleidingen en archeologische waarden.

De bijbehorende regels zijn gericht op het behouden van de waarden en het voorkomen van de aantasting of vernietiging van de aanwezige waarden. Door de wortels van deze planten kan schade ontstaan aan de aanwezige leidingen of deze kunnen een belemmering vormen voor de werking daarvan. Ook kan er sprake zijn van een blijvende onevenredige afbreuk van de aanwezige waarden die het plan beoogd te beschermen.

Voor het aanbrengen van diepwortelende beplanting is een omgevingsvergunning nodig. De beoordelingsregels zijn opgenomen in artikel 6.43.

Indien de activiteiten onder een bepaalde diepte en/of oppervlakte blijven, is geen vergunning nodig. Dit is bepaald in artikel 6.42. Voor het aanbrengen van diepwortelende beplanting in de nabijheid van een leiding, is altijd een vergunning nodig.

Het bevoegd gezag vraagt, indien een vergunning benodigd is, om schriftelijk advies bij de beheerder of een deskundige partij.

Subparagraaf 6.3.2.6 Bomen en andere opgaande beplanting vellen of rooien

In subparagraaf 6.3.2.6 worden regels gesteld met betrekking tot het vellen of rooien van bomen en andere opgaande beplanting binnen diverse specifieke gebieden. 

Binnen deze gebieden is sprake van de aanwezigheid van een waterkering of archeologische en cultuurhistorische waarden.

De bijbehorende regels zijn gericht op het behouden van de waarden en het voorkomen van de aantasting of vernietiging van deze aanwezige waarden. Door het vellen of rooien kan schade ontstaan aan de aanwezige waterkering. Ook kan er sprake zijn van een blijvende onevenredige afbreuk van de aanwezige archeologische en cultuurhistorische waarden die het plan beoogd te beschermen.

Voor het vellen of rooien is een omgevingsvergunning nodig. De beoordelingsregels zijn opgenomen in artikel 6.48.

Indien de activiteiten binnen archeologisch waardevol gebied onder een bepaalde diepte en/of oppervlakte blijven, is geen vergunning nodig. Dit is bepaald in artikel 6.47. Voor het vellen of rooien in de nabijheid van een waterkering of vinnen cultuurhistorisch waardevol gebied, is altijd een vergunning nodig.

Het bevoegd gezag vraagt, indien een vergunning benodigd is, om schriftelijk advies bij de beheerder of een deskundige partij.

Subparagraaf 6.3.2.7 Houtopstanden en hoogopgaande beplanting aanbrengen

In subparagraaf 6.3.2.7 worden regels gesteld met betrekking tot het aanbrengen van houtopstanden en hoogopgaande beplanting binnen diverse specifieke gebieden.

Het aanbrengen van houtopstanden en hoogopgaande beplanting binnen de locatie 'aandachtsgebied radarzone' kan leiden tot een verminderde werking van de radar. Voor het aanbrengen hiervan is een vergunning benodigd. De bijbehorende regels zijn gericht op het waarborgen van een goede en ongestoorde werking van de radar.

Hetzelfde geldt voor het aanbrengen van houtopstanden en hoopogaande beplanting binnen de locatie 'beperkingengebied buisleiding - gas'. Door het aanbrengen van houtopstanden en beplanting kan schade ontstaan aan de aanwezige leidingen of deze kunnen een belemmering vormen voor de werking daarvan. Om de ongestoorde en veilige werking van de leiding te waarborgen is een vergunningsstelsel opgenomen met de bijbehorende beoordelingsregels.

Het bevoegd gezag vraagt, indien een vergunning benodigd is, om schriftelijk advies bij de beheerder of een deskundige partij.

Paragraaf 6.3.3 Werken en werkzaamheden - aanleggen en veranderen van wegen, paden en verhardingen

Deze paragraaf bepaalt dat de regels in navolgende subparagrafen betrekking hebben op diverse soorten werken en werkzaamheden met betrekking tot het aanleggen en veranderen van wegen, paden en verhardingen.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt in de volgende aanlegactiviteiten:

  • a.

    oppervlakteverhardingen aanleggen;

  • b.

    onverharde wegen verharden.

De regelingen zijn inhoudelijk overgenomen uit de voorheen geldende bestemmingsplannen. Hierin zijn instructieregels vanuit de provinciale Omgevingsverordening en het meest actuele vastgestelde beleid verwerkt. 

Subparagraaf 6.3.3.1 Oppervlakteverhardingen aanleggen

In subparagraaf 6.3.3.1 worden regels gesteld aan het aanleggen van oppervlakteverhardingen. 

Een toename van oppervlakteverhardingen is alleen toegestaan indien het gebruik van de gronden niet in strijd is met de aangewezen functies, er sprake is van hydrologisch neutraal ontwikkelen en het regenwater op eigen terrein wordt opgevangen en verwerkt. Deze voorwaarden vinden hun basis in het Gemeentelijk Rioleringsplan en de Waterschapsverordening.

 Voor het aanleggen van oppervlakteverhardingen binnen diverse specifieke gebieden zijn daarnaast aanvullende regels opgenomen.

Een vergunningsplicht geldt voor het aanleggen van oppervlakteverhardingen binnen diverse thematische gebiedsaanwijzingen. Deze is opgenomen in artikel 6.58, eerste lid. Binnen deze gebieden is sprake van de aanwezigheid van leidingen, dan wel specifieke waarden en kwaliteiten. Het doel van de regeling is het beschermen van de leidingen en de werking daarvan danwel de aanwezige waarden.

Voor gronden met de functie 'agrarisch grondgebruik' is een specifieke regeling met een vergunningsplicht opgenomen conform het vigerende provinciale en gemeentelijke beleid.

Subparagraaf 6.3.3.2 Onverharde wegen verharden

In subparagraaf 6.3.3.2 worden regels gesteld met betrekking tot het verharden van onverharde wegen.

Onverharde wegen zijn specifiek aangeduid met de locatie 'onverharde weg'. Het is niet toegestaan deze wegen zonder omgevingsvergunning te verharden. Een vergunningsplicht is opgenomen met als doel ervoor te zorgen dat eventuele verharding geen afbreuk doet aan de waarden en kwaliteiten van de gronden.

Paragraaf 6.3.4 Werken en werkzaamheden - grondroeractiviteiten

Deze paragraaf bepaalt dat de regels in navolgende subparagrafen betrekking hebben op diverse soorten grondroeractiviteiten. 

Daarbij wordt onderscheid gemaakt in de volgende aanlegactiviteiten:

  • a.

    Verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem;

  • b.

    Diepploegen, diepwoelen en/of uitvoeren van andere ingrepen in de bodem;

  • c.

    Waterlopen, sloten en greppels graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren;

  • d.

    Riolering, kabels, leidingen en drainage aanbrengen;

  • e.

    Verlagen van de grondwaterstand;

  • f.

    Heiwerkzaamheden uitvoeren of op het andere wijze van indrijven van objecten in de bodem;

  • g.

    Onroerende objecten plaatsen.

De regelingen zijn inhoudelijk overgenomen uit de voorheen geldende bestemmingsplannen. Hierin zijn instructieregels vanuit de provinciale Omgevingsverordening en het meest actuele vastgestelde beleid verwerkt.

Subparagraaf 6.3.4.1 Verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem

subparagraaf 6.3.4.1 bevat regels voor het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem binnen diverse specifieke gebieden.

Binnen deze gebieden is sprake van de aanwezigheid van buisleidingen, bepaalde natuurwaarden, cultuurhistorische waarden, archeologische waarden of eisen met betrekking tot waterberging. 

De bijbehorende regels zijn gericht op het behouden van de waarden en het voorkomen van de aantasting of vernietiging van de aanwezige waarden. 

Het graven in de bodem kan bijvoorbeeld schade veroorzaken aan de aanwezige leidingen of een belemmering vormen voor de werking daarvan. Door het graven in de bodem kan er ook sprake zijn van een blijvende onevenredige afbreuk van de aanwezige waarden die het plan beoogd te beschermen. Het ophogen van grond kan zettingen tot gevolg hebben die schade kunnen veroorzaken aan de betreffende leiding of leiden tot een aantasting van bijvoorbeeld de aanwezige archeologische waarden.

Indien sprake is van het verlagen, vergraven, ophogen of egaliseren van de bodem is een omgevingsvergunning nodig. De beoordelingsregels zijn opgenomen in artikel 6.70

Indien de activiteiten onder een bepaalde diepte en/of oppervlakte blijven, is geen vergunning nodig. 

Het bevoegd gezag vraagt, indien een vergunning benodigd is, om schriftelijk advies bij het waterschap, de beheerder of een deskundige partij.

Subparagraaf 6.3.4.2 Diepploegen, diepwoelen en/of uitvoeren van andere ingrepen in de bodem

subparagraaf 6.3.4.2 bevat regels voor het diepploegen, diepwoelen en/of uitvoeren van andere ingrepen in de bodem binnen diverse specifieke gebieden.

Binnen deze gebieden is sprake van de aanwezigheid van buisleidingen, bepaalde natuurwaarden, cultuurhistorische waarden, archeologische waarden of eisen met betrekking tot de vaarweg.

De bijbehorende regels zijn gericht op het behouden van de waarden en het voorkomen van de aantasting of vernietiging van de aanwezige waarden. Het graven in de bodem kan bijvoorbeeld schade veroorzaken aan de aanwezige leidingen of een belemmering vormen voor de werking daarvan. Door het graven in de bodem kan er ook sprake zijn van een blijvende onevenredige afbreuk van de aanwezige waarden die het plan beoogd te beschermen.

Indien sprake is van het uitvoeren van de genoemde ingrepen in de bodem is een omgevingsvergunning nodig. De beoordelingsregels zijn opgenomen in artikel 6.75.

Indien de activiteiten onder een bepaalde diepte en/of oppervlakte blijven, is geen vergunning nodig. Dit is bepaald in artikel 6.74.

Het bevoegd gezag vraagt, indien een vergunning benodigd is, om schriftelijk advies bij het waterschap, de beheerder of een deskundige partij.

Subparagraaf 6.3.4.3 Waterlopen, sloten en greppels graven, dempen dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren

subparagraaf 6.3.4.3 bevat regels voor het graven, dempen, verdiepen, vergroten, herprofileren van waterlopen, sloten en greppels binnen diverse specifieke gebieden.

Binnen deze gebieden is sprake van de aanwezigheid van buisleidingen, bepaalde natuurwaarden, cultuurhistorische waarden, archeologische waarden of eisen met betrekking tot de vaarweg.

De bijbehorende regels zijn gericht op het behouden van de waarden en het voorkomen van de aantasting of vernietiging van de aanwezige waarden. Het graven in de bodem kan bijvoorbeeld schade veroorzaken aan de aanwezige leidingen of een belemmering vormen voor de werking daarvan. Door het graven in de bodem kan er ook sprake zijn van een blijvende onevenredige afbreuk van de aanwezige waarden die het plan beoogd te beschermen.

Indien sprake is van het uitvoeren van de genoemde ingrepen in de bodem is een omgevingsvergunning nodig. De beoordelingsregels zijn opgenomen in artikel 6.80.

Indien de activiteiten onder een bepaalde diepte en/of oppervlakte blijven, is geen vergunning nodig. Dit is bepaald in artikel 6.79.

Het bevoegd gezag vraagt, indien een vergunning benodigd is, om schriftelijk advies bij het waterschap, de beheerder of een deskundige partij.

Subparagraaf 6.3.4.4 Riolering, kabels, leidingen en drainage aanbrengen

subparagraaf 6.3.4.4 bevat regels voor het aanbrengen van riolering, kabels. leidingen en drainage binnen diverse specifieke gebieden.

Binnen deze gebieden is sprake van de aanwezigheid van buisleidingen, bepaalde natuurwaarden, cultuurhistorische waarden, archeologische waarden of eisen met betrekking tot de vaarweg.

De bijbehorende regels zijn gericht op het behouden van de waarden en het voorkomen van de aantasting of vernietiging van de aanwezige waarden. De grondroeractiviteiten die plaatsvinden bij het aanbrengen van riolering, kabels, leidingen en drainage kunnen bijvoorbeeld schade veroorzaken aan de aanwezige leidingen of een belemmering vormen voor de werking daarvan. Door de grondroeractiviteiten kan er ook sprake zijn van een blijvende onevenredige afbreuk van de aanwezige waarden die het plan beoogd te beschermen.

Indien sprake is van het uitvoeren van de genoemde ingrepen in de bodem is een omgevingsvergunning nodig. De beoordelingsregels zijn opgenomen in artikel 6.86.

Indien de activiteiten onder een bepaalde diepte en/of oppervlakte blijven, is geen vergunning nodig. Dit is bepaald in artikel 6.85.

Het bevoegd gezag vraagt, indien een vergunning benodigd is, om schriftelijk advies bij de beheerder of een deskundige partij.

Subparagraaf 6.3.4.5 Verlagen van de grondwaterstand

subparagraaf 6.3.4.5 bevat regels voor het verlagen van de grondwaterstand binnen het aandachtsgebied waterhuishouding.

In artikel 4.101 zijn de doelen van het aandachtsgebied waterhuishouding opgenomen. Dit betreft de bescherming van de waterhuishouding en het voorkomen van negatieve effecten op de hydrologische instandhoudingsdoelstellingen van het Natuur Netwerk Brabant.

Het verlagen van de grondwaterstand kan invloed hebben op deze doelen. De regels in deze subparagraaf zijn gericht op het voorkomen van negatieve effecten.

Indien sprake is van het uitvoeren van het verlagen van de grondwaterstand is een omgevingsvergunning nodig. De beoordelingsregels zijn opgenomen in artikel 6.91.

Het bevoegd gezag vraagt, indien een vergunning benodigd is, om schriftelijk advies bij het waterschap of een deskundige partij.

Subparagraaf 6.3.4.6 Heiwerkzaamheden uitvoeren of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem

subparagraaf 6.3.4.6 bevat regels voor het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem in de bodem binnen diverse specifieke gebieden.

Binnen deze gebieden is sprake van de aanwezigheid van buisleidingen en archeologische waarden.

De bijbehorende regels zijn gericht op het voorkomen van schade aan de aanwezige leidingen en de goede werking daarvan. Daarnaast zijn de bijbehorende regels gericht op het behouden van de waarden en het voorkomen van de aantasting of vernietiging van de aanwezige waarden.

Indien sprake is van het uitvoeren van de genoemde werkzaamheden in de bodem is een omgevingsvergunning nodig. De beoordelingsregels zijn opgenomen in artikel 6.96.

Indien de activiteiten onder een bepaalde diepte en/of oppervlakte blijven, is geen vergunning nodig. Dit is bepaald in artikel 6.95.

Het bevoegd gezag vraagt, indien een vergunning benodigd is, om schriftelijk advies bij de beheerder of een deskundige partij.

Subparagraaf 6.3.4.7 Onroerende objecten plaatsen

subparagraaf 6.3.4.7 bevat regels voor het plaatsen van onroerende objecten binnen de functie 'openbaar gebied' en het beperkingengebied 'buisleiding - gas'. 

In artikel 6.99 is bepaald dat het plaatsen van onroerende objecten op gronden met de functie openbaar gebied zonder vergunning is toegestaan. Onroerende objecten zijn bijvoorbeeld lichtmasten of wegwijzers. 

Als de gronden ook binnen het beperkingengebied 'buisleiding - gas' zijn gelegen, moet er wel een vergunning voor worden aangevraagd. De bijbehorende beoordelingsregels zijn gericht op het voorkomen van schade aan de aanwezige leiding en de goede werking daarvan. Het bevoegd gezag vraagt, indien een vergunning benodigd is, om schriftelijk advies bij de leidingbeheerder.

Afdeling 6.4 Bouwactiviteiten

Paragraaf 6.4.1 Algemene bepalingen bouwactiviteiten

paragraaf 6.4.1 bevat de algemene bepalingen die gelden voor de bouwactiviteiten in paragrafen 6.4.2 t/m 6.4.30 en de daaraan ondergeschikte subparagrafen. Voor de bouwactiviteiten in deze afdeling is aansluiting gezocht bij de bouwactiviteiten die ook in de voormalige bestemmingsplannen waren opgenomen. Inhoudelijk zijn hier geen wijzigingen in aangebracht. In bijlage I bij de Omgevingswet is aangegeven dat onder bouwen wordt verstaan 'plaatsen, geheel of gedeeltelijk oprichten, veranderen of vergroten' van een bouwwerk. Dat betekent dat niet alleen het realiseren van een nieuwbouwwerk onder het bouwen van een bouwwerk valt, maar ook het veranderen van een bouwwerk. Het vervangen van bijvoorbeeld een bestaand kozijn door een nieuw kozijn valt dus onder het bouwen van een bouwwerk.

Samenloop met andere activiteiten

Het kan voorkomen dat een bouwactiviteit geheel of gedeeltelijk samenvalt met de uitoefening van een andere activiteit waarover in dit omgevingsplan of in een andere regeling regels zijn gesteld. Bijvoorbeeld het bouwen van ee bouwwerk waarvoor ook een vergunning voor een aanlegactiviteit noodzakelijk is. Over beide activiteiten bevat dit omgevingsplan afzonderlijke regels. De regels over die verschillende activiteiten zijn gesteld met een uiteenlopend oogmerk. Per activiteit vindt met het oog daarop een belangenafweging plaats. Eén feitelijke handeling kan dus bestaan uit meerdere juridische activiteiten, zoals bedoeld in dit omgevingsplan of in enige andere regeling. Die activiteiten hebben een onlosmakelijke samenhang (want één feitelijke handeling), maar worden elk afzonderlijk gereguleerd. Dat kan inhouden dat voor die ene feitelijke handeling meerdere omgevingsvergunningen nodig zijn. Een aanvraag om een omgevingsvergunning kan naar keuze van de aanvrager op een of meer activiteiten betrekking hebben (artikel 5.7, eerste lid, van de Omgevingswet).

Artikel 6.104 Toepassingsbereik

Dit artikel bepaalt dat deze afdeling gaat over het bouwen van gebouwen, voorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

Artikel 6.105 Meetbepalingen

Dit artikel bevat de meetbepalingen die op deze afdeling van toepassing zijn.

Artikel 6.106 Bouwen ten behoeve van gebruiksactiviteiten

Dit artikel bepaald dat een bouwwerk uitsluitend mag worden gebouwd indien deze in overeenstemming is met de in afdeling 6.5 opgenomen gebruiksactiviteiten.

Artikel 6.107 Bestaande afwijkende maten en hoeveelheden

Dit artikel is opgenomen dat indien de maatvoering van een legaal opgericht bouwwerk afwijkt van de bepalingen in deze afdeling, dan geldt deze bestaande maatvoering als maximum. In het geval dat een bouwwerk (geheel of gedeeltelijk) illegaal is gebouwd, is het onwenselijk dat deze als bestaande maatvoering worden aangehouden.

Artikel 6.108 Algemene aanvraagvereisten ruimtelijke bouwactiviteiten

Dit artikel bevat de algemene aanvraagvereisten voor een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit. De aanvraagvereisten zijn grotendeels overeenkomstig de artikelen uit de voormalige Regeling omgevingsrecht. De aanvraagvereisten zijn aanvullend op de aanvraagvereisten zoals opgenomen in de Omgevingsregeling. 

Aan de aanvraagvereisten is toegevoegd de eis dat een opgave van de bouwkosten wordt gedaan. De bouwkosten vormen doorgaans de grondslag voor de legesberekening voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit. In de voormalige Regeling omgevingsrecht was in de algemene aanvraagvereisten geregeld dat van de kosten van de werkzaamheden van de te verrichten activiteiten opgave wordt gedaan. In de Omgevingsregeling komt dit als algemeen aanvraagvereiste niet meer voor. Daarom moet dit bij een activiteit waarvoor dit van belang is, zoals de in dit artikel bedoelde omgevingsplanactiviteit, bij de specifieke aanvraagvereisten voor die activiteit worden geregeld. 

De in dit artikel opgenomen aanvraagvereisten zijn van toepassing op alle aanvragen. Aanvraagvereisten die verbandhouden met specifieke beoordelingsregels zijn bij deze specifieke beoordelingsregels opgenomen.

Artikel 6.109 Algemene beoordelingsregels ruimtelijke bouwactiviteiten

Dit artikel bevat de beoordelingsregels die op een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit. Geven de betreffende beoordelingsregels geen aanleiding de vergunning te weigeren, dan moet de vergunning worden verleend. De in dit artikel opgenomen aanvraagvereisten zijn van toepassing op alle aanvragen. Aanvraagvereisten die verbandhouden met specifieke beoordelingsregels zijn bij deze specifieke beoordelingsregels opgenomen.

Artikel 6.110 Specifieke zorgplicht beschermen omgeving bij bouwactiviteiten

In dit artikel zijn onderdelen terug te vinden die voorheen waren opgenomen in artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet, en de artikelen 7.21 en 7.22 van het Bouwbesluit 2012. Deze zorgplicht (‘kapstokartikel’) heeft betrekking op gebruik van bouwwerken waarin niet is voorzien door de andere voorschriften van dit omgevingsplan en het Besluit bouwwerken leefomgeving. Hiermee heeft het bevoegd gezag een ‘kapstok’ om in een specifiek geval in te grijpen wanneer het gebruik van een bouwwerk leidt tot hinder, overlast, gezondheidsrisico’s en veiligheidsrisico’s anders dan de brandveiligheidsrisico’s die al in het Besluit bouwwerken leefomgeving zijn geregeld.

De specifieke zorgplicht zorgt ervoor dat degene die een bouwactiviteit verricht, alles moet doen en laten om negatieve gevolgen voor de veiligheid, het milieu en de gezondheid te voorkomen. Soms lukt voorkomen niet. Dan moet hij ervoor zorgen dat er zo min mogelijk negatieve gevolgen voor het milieu en de gezondheid zijn. Deze specifieke zorgplichtbepaling komt grotendeels overeen met de specifieke zorgplichtbepaling in het Besluit activiteiten leefomgeving.

De specifieke zorgplichten die in dit artikel zijn opgenomen, blijven gelden naast de algemene regels van deze afdeling in dit omgevingsplan, eventuele maatwerkvoorschriften en de vergunningplichten die in deze afdeling zijn opgenomen.

Tegen een overtreding van de specifieke zorgplicht kan handhavend worden opgetreden. Handhavend optreden ligt voor de hand bij duidelijke overtredingen van de specifieke zorgplicht. Daarvan is sprake in situaties waarin het handelen of nalaten van degene die de bouwactiviteit verricht, onmiskenbaar in strijd is met de specifieke zorgplicht. Er kunnen ook situaties aan de orde zijn waarin niet direct duidelijk is of van onmiskenbare strijd sprake is. Het bevoegd gezag zal dan een keuze moeten maken tussen een handhavingstraject of het eerst verduidelijken wat de specifieke zorgplicht inhoudt. Die verduidelijking kan in de vorm van het stellen van een maatwerkvoorschrift maar dat hoeft niet. Ook wanneer het bevoegd gezag degene die de activiteit verricht mondeling of schriftelijk informeert over wat er in een concreet geval onder de specifieke zorgplicht moet worden verstaan, is het voor diegene na ontvangst van die informatie duidelijk wat er verwacht wordt. Als daar geen gevolg aan wordt gegeven, is er sprake van onmiskenbare strijd met de specifieke zorgplicht.

Hierbij kan rekening gehouden worden met onder meer de volgende aspecten:

  • de bestaande toetsingskaders, waaronder lokaal geurbeleid;

  • de geurbelasting ter plaatse van het geurgevoelige gebouw;

  • de aard, omvang en waardering van de geur die vrijkomt bij de activiteit;

  • de historie van degene die de activiteit verricht en het klachtenpatroon over geurhinder;

  • de bestaande en verwachte geurhinder van de activiteit; en

  • de kosten en baten van technische voorzieningen en gedragsregels op de locatie waarop de activiteit wordt verricht. 

Deze specifieke zorgplicht vervangt onder meer artikel 2.7a van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer dat ging over geurhinder. Dit houdt in dat als bij een activiteit emissies naar de lucht plaatsvinden, daarbij de geurhinder bij het geurgevoelige gebouw tot een aanvaardbaar niveau moet worden beperkt. Wat aanvaardbaar is, hangt af van de situatie. 

Deze specifieke zorgplicht geldt naast de verplichtingen die in de paragrafen en subparagrafen van deze afdeling zijn gesteld voor het voorkomen of het tot een aanvaardbaar niveau beperken van geurhinder.

Artikel 6.111 Verboden bouwactiviteiten

Lid 1

Het is verboden bouwactiviteiten te verrichten als bedoeld in artikel 2.29 van het Besluit bouwwerken leefomgeving, als niet voldaan wordt aan de eisen in dat artikel. Bij de aanwijzing in artikel 2.29 van het Besluit bouwwerken leefomgeving gaat het om een landelijk uniforme categorie gevallen waarin geen omgevingsvergunning is vereist voor het verrichten van een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een bouwwerk (zoals bouwen, verbouwen, vervangen of uitbreiden). In zo’n geval is geen omgevingsvergunning vereist, ook niet als de bouw in strijd zou zijn met een in het omgevingsplan gestelde regel. Voldoet een bouwactiviteit niet aan de in het besluit gestelde voorwaarden, dan is het verboden om die bouwactiviteit te verrichten.

Lid 2

Binnen de locatie ‘bebouwingsvrije zone’ is het verboden om te bouwen. Daaronder begrepen het oprichten van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde (vergunningvrij bouwen) als bepaald in artikel 22.27 van de Bruidsschat. In artikel 22.27 van de Bruidsschat zijn de bouwwerken aangewezen waarvoor normaliter de vergunningsplicht voor bouwen niet van toepassing is. Dit betreffen de bouwwerken uit artikel 3 van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht, met enkele ondergeschikte aanpassingen en aanvullingen. 

Deze regeling is bedoeld om de kwaliteitsverbetering te borgen. Deze gronden zijn uitsluitend bedoeld voor de landschappelijke inpassing van de aanwezige bebouwingen en verhardingen. Om de uitvoering, instandhouding en waarde van de kwaliteitsverbetering te waarborgen is het niet wenselijk dat de gronden bebouwd kunnen worden. Het oprichten van bebouwing of verharding ter plaatse is ruimtelijke onwenselijk en doet de gewenste uitstraling teniet.

Deze zone bevindt zich meestal aan de buitenranden van de percelen. Deze zone wordt niet aangemerkt als erf, zoals bedoeld in artikel 1, bijlage 2 van het voormalige Besluit Omgevingsrecht.

Lid 3 t/m 4

Binnen diverse locaties is het verboden bebouwing, enig bouwwerken of gebouwen te bouwen. 

Artikel 6.112 Algemene regels bouwactiviteiten

Dit artikel bevat beperkingen voor het bouwen van bouwwerken binnen:

  • functie water;

  • aandachtsgebied behoud en herstel watersystemen;

  • cultuurhistorisch waardevol gebied;

  • Natuur Netwerk Brabant;

  • ecologisch waardevol gebied.

Artikel 6.113 Aanwijzing vergunningplicht bouwactiviteiten

Op grond van dit artikel is het verboden zonder omgevingsvergunning bouwwerken of bouwwerken, geen gebouwen zijnde te bouwen binnen: 

  • beperkingengebied buisleiding - gas;

  • beperkingengebied buisleiding - riool;

  • beperkingengebied waterkering;

  • beperkingengebied watergang;

  • beperkingengebied vaarweg;

  • aandachtsgebied monument;

  • archeologische waardevol gebied 1 t/m 5;

  • geluidsaandachtsgebied weg 50-100;

  • beschermd dorpsgezicht;

  • aandachtsgebied reservering waterberging.

Artikel 6.114 Uitzondering vergunningplicht bouwactiviteiten

In dit artikel zijn bouwactiviteiten aangewezen waarvoor de vergunningplicht, bedoeld in artikel 6.113, niet van toepassing is.

Artikel 6.115 Beoordelingsregels vergunningplicht bouwactiviteiten

Dit artikel regelt de beoordeling van de aanvragen om een omgevingsvergunning voor bouwactiviteiten, bedoeld in artikel 6.113. Een vergunning wordt geweigerd als het bouwplan in strijd is met de beoordelingsregels die in dit artikel zijn gesteld.

Artikel 6.116 Advisering vergunningplicht bouwactiviteiten

In dit artikel wordt bepaald dat pas kan worden besloten over een aanvraag omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit, als bedoeld in artikel 6.113, als de beheerder danwel ter zake deskundige over de aanvraag heeft geadviseerd.

Artikel 6.117 Maatwerkvoorschriften vergunningplicht bouwactiviteiten

Dit artikel regelt dat er maatwerkvoorschriften kunnen worden verbonden aan de omgevingsvergunning als aanwezige archeologische waarden door bouwactiviteiten aangetast (kunnen) worden. Met dit artikel wordt beoogd eventuele archeologische waarden te beschermen. Daarom is in dit artikel bepaald dat in een vergunning het een en ander verplicht kan worden gesteld. Deze verplichtingen kunnen gericht zijn op het behoud van archeologische resten, maar kunnen ook gericht zijn op het doen van opgravingen. Ook kan de verplichting worden gesteld de bouwactiviteiten te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

Artikel 6.113 Ondergronds bouwen

Dit artikel regelt het bouwen van ondergrondse bouwwerken. Deze regels zijn afkomstig uit de algemene bouwregels uit het voormalige bestemmingsplan. Door enkel onder de bovengrondse bebouwing te bouwen en niet dieper te bouwen dan 3,5 meter, wordt ervoor gezorgd dat ondergrondse bebouwing goed aansluit bij de bovengrondse structuur. De beperking van de verticale diepte tot maximaal 3,55 meter voorkomt dat de ondergrondse bebouwing te ingrijpend is, waardoor risico’s zoals verzakkingen of verstoring van ondergrondse infrastructuur worden geminimaliseerd.

Artikel 6.118 Voorrangsbepaling bouwen

Met deze regeling is beoogd de voormalige regeling voor het vergunningvrij bouwen uit het BOR (artikel 2, bijlage II) in stand te laten. De regels voor het vergunningvrij bouwen zoals opgenomen in artikel 22.36 inclusief de daarvoor geldende beperkingen zoals opgenomen in artikel 22.37 t/m artikel 22.39 gaan voor op de regels voor het bouwen zoals opgenomen in de paragraaf 6.4.1. De overige bepalingen in hoofdstuk 6 zoals verboden en vergunningplichten bij opgenomen beperkingengebied in het omgevingsplan blijven wel van toepassing. 

De bepalingen zoals opgenomen in artikel 22.27 (voorheen BOR artikel 3, bijlage II) blijven in stand naast de bouwactiviteiten zoals opgenomen in hoofdstuk 6. Hierbij geldt dus geen voorrangsregeling, omdat net als voorheen de regels geldend in de rest van het omgevingsplan ook onverminderd van kracht zijn voor hetgeen bepaald in artikel 22.27.

Paragraaf 6.4.2 Agrarische bedrijfsgebouwen bouwen

Paragraaf 6.4.2 stelt regels met betrekking tot het bouwen van bedrijfsgebouwen bij een agrarisch bedrijf. Deze paragraaf is niet van toepassing op het bouwen van dierenverblijven. Voor het bouwen van dierenverblijven zijn in paragraaf 6.4.3 specifieke regels opgenomen.

Het is niet toegestaan om zonder een omgevingsvergunning een agrarisch bedrijfsgebouw te bouwen. Een omgevingsvergunning is hiervoor nodig, zodat de gemeente onder andere kan toezien op de hoeveelheid bebouwing op het gebouwerf, de situering en de hoogte van het bedrijfsgebouw. 

In artikel 6.122 zijn de beoordelingsregels opgenomen. De gemeente kan een vergunning verlenen als deze waarden niet worden overschreden en het bedrijfsgebouw in het omgevingsplan binnen de locatie 'agrarisch bedrijfsgebouw' ligt. De begrenzing van de locaties 'agrarisch bedrijfsgebouw' zijn te zien op het DSO.

In de regeling zijn een aantal mogelijkheden opgenomen om alsnog een vergunning te verlenen indien niet wordt voldaan aan de genoemde waarden. Deze mogelijkheden zijn specifiek benoemd in artikel 6.122, tweede lid en verder. Dit betreffen gevallen waarin enigszins wordt afgeweken van de hoogtebepalingen of de situering. Het gebouw moet wel altijd binnen de locatie 'agrarisch bedrijfsgebouw' zijn gelegen.

In artikel 6.121 is een uitzondering op de vergunningsplicht opgenomen. Indien er sprake is van een uitbreiding van een bestaand bedrijfsgebouw en deze binnen de waarden van artikel 6.122, eerste lid past, kan de uitbreiding zonder vergunning gerealiseerd worden. 

De bouwmogelijkheden die in deze paragraaf worden geboden, komen overeen met de bouwmogelijkheden uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan (het voorgaande bestemmingsplan).

Paragraaf 6.4.3 Dierenverblijven bouwen

paragraaf 6.4.3 stelt regels met betrekking tot het bouwen van dierenverblijven. Onder dierenverblijf wordt verstaan: gebouw voor het houden van landbouwhuisdieren, inclusief de daartoe behorende voorzieningen.

Dierenverblijven

Dierenverblijven zijn alleen toegestaan binnen de locatie 'dierenverblijf'. De begrenzing van de locaties 'dierenverblijf' zijn te zien op het DSO.

Onder dierenverblijf wordt verstaan: gebouw voor het houden van landbouwhuisdieren, inclusief de daartoe behorende voorzieningen.

De regeling met betrekking tot het bouwen van dierenverblijven is een uitwerking van het provinciale beleid. In de provinciale Omgevingsverordening zijn in afdeling 5.6 'Vitaal Platteland' instructieregels opgenomen over veehouderijen en de ontwikkelingsmogelijkheden. Deze regels waren reeds verwerkt in het tijdelijk deel van het omgevingsplan (het voorgaande bestemmingsplan). De bouwmogelijkheden die in deze paragraaf worden geboden, komen overeen met de bouwmogelijkheden uit het voorgaande bestemmingsplan.

Nieuwbouw van dierenverblijven is niet toegestaan. Het uitbreiden van bestaande dierenverblijven is alleen toegestaan met een vergunning.

In artikel 6.125 zijn de beoordelingsregels opgenomen waar de gemeente aan toetst bij een aanvraag om omgevingsvergunning voor het uitbreiden van de bestaande oppervlakte aan dierenverblijven. De provinciale regels zijn hierin verwerkt. 

Stalderingsgebied

Binnen het provinciale beleid worden stalderingsgebieden onderscheiden. Binnen deze stalderingsgebieden gelden aanvullende regels met betrekking tot het uitbreiden van de bestaande oppervlakte dierenverblijven. Het doel van deze regeling is het voorkomen van een verdere regionale concentratie van vee en het tegengaan van leegstand. Een toename van de oppervlakte van een dierenverblijf is alleen mogelijk als er elders dierenverblijven verdwijnen. 

De toetsing of voldaan wordt aan de voorwaarden voor het uitbreiden van dierenverblijven binnen een stalderingsgebied ligt bij de Provincie. Het bewijs dat aan de voorwaarden van stalderen is voldaan wordt uitgegeven door of namens Gedeputeerde Staten. Om te voorkomen dat ook de gemeente deze toetsing nogmaals moet uitvoeren bij een aanvraag om omgevingsvergunning, is als voorwaarde in het omgevingsplan opgenomen dat het bewijs dat is uitgegeven door de provincie wordt overlegd bij de aanvraag.

Paragraaf 6.4.4 Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde bij veehouderijen uitbreiden

Voor veehouderijen binnen de locatie 'beperkingen veehouderij' gelden afwijkende regels. In paragraaf 6.4.4 worden regels gesteld aan het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde bij een veehouderij binnen de locatie 'beperkingen veehouderij'. Voor de begrenzing van deze gebieden is aangesloten bij de provinciale Omgevingsverordening en is te zien op het DSO.

Deze regeling is ook inhoudelijk een uitwerking van het provinciale beleid. In de provinciale Omgevingsverordening zijn in afdeling 5.6 'Vitaal Platteland' instructieregels opgenomen over veehouderijen en de ontwikkelingsmogelijkheden, onder andere binnen 'beperkingen veehouderij'. Deze regels waren reeds verwerkt in de meest actuele bestemmingsplannen. De bouwmogelijkheden die in deze paragraaf worden geboden, komen daarmee overeen.

Op grond van artikel 6.127 is het binnen de locatie 'beperkingen veehouderij' het niet toegestaan de bestaande oppervlakte aan gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijn bij veehouderijen uit te breiden. De bestaande oppervlakte is de oppervlakte die op 21 september 2013 legaal aanwezig was of op basis van een voor die datum verleende vergunning gebouwd mag worden. De datum 21 september 2013 is als zodanig opgenomen in de provinciale Omgevingsverordening. Dit is de datum van inwerkingtreding van het voorbereidingsbesluit zorgvuldige veehouderij.

Deze regeling geldt niet voor de bedrijfswoning.

 Er is in een uitzondering gemaakt voor extensieve veehouderijen. In artikel 6.128 is een bepaald dat de regeling niet geldt voor een grondgebonden veehouderij, mits deze voldoet aan één van de gestelde voorwaarden.

Paragraaf 6.4.5 Teeltondersteunende kassen bouwen

In paragraaf 6.4.5 worden regels gesteld aan het bouwen van teeltondersteunende kassen. 

Teeltondersteunende kassen zijn alleen toegestaan binnen de locatie 'agrarisch bedrijfsgebouw'. Valt de locatie ook binnen de gebiedsaanwijzing 'groenblauwe waarden', dan zijn geen teeltondersteunende kassen toegestaan.

Voor het nieuw bouwen van teeltondersteunende kassen is een omgevingsvergunning nodig. De voorwaarden waar deze aan moeten voldoen, zijn in artikel 6.133 opgenomen.

Is er sprake van een bestaande teeltondersteunende kas die wordt uitgebreid, dan is dit toegestaan zonder vergunning mits voldaan wordt aan de voorwaarden in artikel 6.133.

Deze regeling sluit aan bij de regeling uit de voorgaande bestemmingsplannen.

Paragraaf 6.4.6 Veldschuur bouwen

In paragraaf 6.4.6 worden regels gesteld met betrekking tot het bouwen van veldschuren. 

De regeling voor het bouwen van veldschuren is een specifieke regeling en bedoelt als een soort uitsterfconstructie. Daarom is in de regels opgenomen dat bestaande veldschuren in stand mogen worden gehouden. Aan bestaande veldschuren is de locatie 'veldschuur' toegekend. Het nieuw bouwen, herbouwen, verbouwen, vervangen en/of uitbreiden is echter niet toegestaan.  

De bebouwing van de bestaande veldschuren zijn qua oppervlakte en hoogte exact vastgelegd door middel van omgevingsnormen in artikel 6.136.

In principe is het plegen van normaal onderhoud vergunningsvrij en daarmee toegestaan. Tenzij de aangebrachte wijzigingen aan het bouwwerk onder verbouwen valt, dan is dit niet toegestaan.

Deze regeling is overgenomen uit het gemeentelijk beleid zoals dat ook is opgenomen in de meest actuele bestemmingplannen.

Paragraaf 6.4.7 Bedrijfsgebouwen bouwen

Paragraaf 6.4.7 stelt regels met betrekking tot het bouwen van bedrijfsgebouwen. Deze regeling betreft de niet-agrarische bedrijfsgebouwen. Dit betreffen verschillende bestaande bedrijven.

De bouwmogelijkheden die in deze paragraaf worden geboden, komen overeen met de bouwmogelijkheden uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan (de voorgaande bestemmingsplannen).

De locatie 'bedrijfsgebouw' is toegekend aan de bestaande bedrijven en bestaande recreatiebedrijven.

Vergunningsplicht

Het is niet toegestaan om zonder een omgevingsvergunning een bedrijfsgebouw te bouwen. Een omgevingsvergunning is hiervoor nodig, zodat de gemeente onder andere kan toezien op de hoeveelheid bebouwing op het gebouwerf, de situering en de hoogte van het bedrijfsgebouw. 

Beoordelingsregels

In artikel 6.140 zijn de beoordelingsregels opgenomen. De gemeente kan een vergunning verlenen als deze waarden niet worden overschreden en het bedrijfsgebouw in het omgevingsplan binnen de locatie 'bedrijfsgebouw' ligt. De begrenzing van de locaties 'bedrijfsgebouw' zijn te zien op het DSO.

De beoordelingsregels komen overeen met de regeling zoals deze was opgenomen in het tijdelijk deel van het omgevingsplan (de voorgaande bestemmingsplannen). 

Maximale oppervlakte, goot- en bouwhoogte/omgevingsnormen

In de voormalige bestemmingsplansystematiek werden bedrijven specifiek aangeduid en was in de regels per bedrijf de maximaal toegestane oppervlakte aangegeven. Deze regeling is overgenomen in het omgevingsplan en is inhoudelijk niet gewijzigd. De systematiek echter wel. In de nieuwe systematiek van het omgevingsplan wordt de maximaal toegestane oppervlakte van de bedrijfsgebouwen aangegeven met een omgevingsnorm. In de regels is verwezen naar de omgevingsnorm 'maximum oppervlakte bedrijfsbebouwing'. Op de kaart in het DSO is te zien hoeveel m2 aan bedrijfsbebouwing is toegestaan per locatie.

Ook voor de goot- en bouwhoogte kan een omgevingsnorm van toepassing zijn. De algemene regel is dat de goothoogte van bedrijfsgebouwen maximaal 4,5 meter mag bedragen en de bouwhoogte maximaal 8 meter. Deze regeling is overgenomen uit de voormalige bestemmingsplansystematiek. Maar bij een aantal bedrijfsgebouwen wijkt de bestaande goot-, of bouwhoogte af van deze algemene regel. Dit was bijvoorbeeld toegestaan in het van toepassing zijnde bestemmingsplan. Voor deze situaties is in het omgevingsplan een omgevingsnorm opgenomen.

Afwijken van de beoordelingsregels

In de regeling zijn een aantal mogelijkheden opgenomen om alsnog een vergunning te verlenen indien niet wordt voldaan aan de genoemde waarden. Deze mogelijkheden zijn specifiek benoemd in artikel 6.140, tweede lid  en verder. Het gebouw moet wel altijd binnen de locatie 'bedrijfsgebouw' zijn gelegen.

Uitzondering vergunningsplicht

In artikel 6.139 is een uitzondering op de vergunningsplicht opgenomen. Indien er sprake is van een uitbreiding van een bestaand bedrijfsgebouw en deze binnen de waarden van artikel 6.140, eerste lid past, kan de uitbreiding zonder vergunning gerealiseerd worden. 

Paragraaf 6.4.8 (Overdekte) recreatieve voorzieningen bouwen

Paragraaf 6.4.8 stelt regels met betrekking tot het bouwen van (overdekte) recreatieve voorzieningen. Recreatieve voorzieningen zijn toegestaan binnen de locatie 'centrumvoorzieningen'. Deze regeling is een vertaling van het bestemmingsplan 'Somerense Vennen - centrumvoorziening'. In dit bestemmingsplan is een aanduiding 'centrum' opgenomen met bijbehorende bouwregels voor het ter plaatse gevestigde kampeerbedrijf. Deze regeling is zonder inhoudelijke wijziging overgezet naar de nieuwe systematiek van het omgevingsplan.

In artikel 6.142 is een vergunningsplicht opgenomen voor het bouwen van recreatieve voorzieningen binnen de locatie 'centrumvoorzieningen'. Er mag gebouwd worden ten behoeve van sport en/of spel, een (overdekt) zwembad met glijbaantoren, routegebonden horeca en horeca ten behoeve van de ter plaatse gevestigde verblijfsrecreatie. In de beoordelingsregels in artikel 6.143 zijn de voorwaarden opgenomen waar aan voldaan moet worden om vergunning te kunnen verlenen.

Paragraaf 6.4.9 Nutsvoorzieningen bouwen

paragraaf 6.4.9 stelt regels met betrekking tot het bouwen van nutsvoorzieningen. 

 Het is niet toegestaan om zonder omgevingsvergunning een nutsvoorziening te bouwen. In artikel 6.146 zijn de beoordelingsregels opgenomen waar de gemeente aan toetst bij een aanvraag om omgevingsvergunning. 

Een omgevingsvergunning is nodig, zodat de gemeente kan toezien op onder andere de oppervlakte, goot- en bouwhoogte van de nutsvoorziening. De gemeente verleent enkel een vergunning als deze waarden niet worden overschreden en de nutsvoorziening binnen de locatie 'nutsvoorziening - gebouw' ligt. 

In artikel 6.146, tweede lid is een mogelijkheid opgenomen om een vergunning te verlenen indien de maximale goot- of bouwhoogte wordt overschreden. Deze vergunning kan verleend worden indien voldaan wordt aan de genoemde waarden en er is aangetoond dat een grotere goot-, bouwhoogte noodzakelijk is.

Deze regels hebben tot doel de kwaliteit van de openbare ruimte te waarborgen en ervoor te zorgen dat nutsvoorzieningen op de juiste plekken worden gebouwd zonder overlast te veroorzaken.

Paragraaf 6.4.10 Gebouwen voor verblijfsrecreatie bouwen

paragraaf 6.4.10 stelt regels met betrekking tot het bouwen van gebouwen voor verblijfsrecreatie. Gebouwen voor verblijfsrecreatie zijn toegestaan binnen de locatie 'gebouwen voor verblijfsrecreatie'. 

Deze regeling is een vertaling van het bestemmingsplan 'Somerense Vennen - centrumvoorziening'. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het ter plaatse gevestigde kampeerbedrijf. In dit bestemmingsplan is aan deze gronden een bestemming 'Recreatie' toegekend en zijn aanleg-, gebruiks- en bouwregels opgenomen. Deze regeling is zonder inhoudelijke wijziging overgezet naar de nieuwe systematiek van het omgevingsplan. In de systematiek van het omgevingsplan zijn de voormalige bouwregels gesplitst per bouwactiviteit. In deze paragraaf is de bouwactiviteit 'bouwen van gebouwen voor verblijfsrecreatie' gereguleerd.

In artikel 6.148 is een vergunningsplicht opgenomen voor het bouwen van gebouwen voor verblijfsrecreatie. Onder verblijfsrecreatie wordt verstaan: een activiteit die overwegend gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van recreatie met een overnachting ter plaatse. Bij gebouwen voor verblijfsrecreatie kan gedacht worden aan recreatiewoningen, chalets, stacaravans of een kampeermiddel. Deze mogen niet gebruikt worden voor permanente bewoning. In artikel 6.150 zijn de beoordelingsregels opgenomen waaraan getoetst wordt bij een vergunningaanvraag. 

In de beoordelingsregels is onder a bepaald dat de totale oppervlakte aan gebouwen niet meer dan 1,5 hectare mag bedragen. Dit geldt voor alle gebouwen binnen de locatie 'kampeerbedrijf', daaronder begrepen de gebouwen voor verblijfsrecreatie én de gebouwen voor de recreatieve voorzieningen in paragraaf 6.4.8. Deze voorwaarde is overgenomen uit het voormalige bestemmingsplan.  

Er zijn 2 uitzonderingen op de vergunningsplicht:

  • a.

    Het uitbreiden van bestaande gebouwen voor verblijfsrecreatie is toegestaan, mits de gebouwen ook na uitbreiding, voldoen aan de beoordelingsregels van artikel 6.150;

  • b.

    Het is toegestaan 2 trekkershutten te bouwen, mits deze maximaal 2 meter hoog zijn en de oppervlakte maximaal 12,5 m2 bedraagt.

Het uitbreiden van bestaande gebouwen en het bouwen van twee trekkershutten is zonder vergunning toegestaan, als deze voldoen aan de gestelde voorwaarden.

Paragraaf 6.4.11 Sanitaire voorzieningen bij een kampeerterrein bouwen

In paragraaf 6.4.11 zijn regels met betrekking tot het bouwen van sanitaire voorzieningen gesteld bij een kampeerterrein. Deze voorzieningen zijn toegestaan binnen de locatie 'sanitaire voorzieningen'. De begrenzing van deze locatie is te zien op het DSO.

Deze regeling is een vertaling van het bestemmingsplan 'Moorsel 1 Lierop'. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het ter plaatse gevestigde recreatiebedrijf. In dit bestemmingsplan is aan een deel van het perceel de aanduiding 'kampeerterrein' toegekend waar sanitaire voorzieningen zijn toegestaan. Deze regeling is zonder inhoudelijke wijziging overgezet naar de nieuwe systematiek van het omgevingsplan. In de systematiek van het omgevingsplan zijn de voormalige bouwregels gesplitst per bouwactiviteit. In deze paragraaf is de bouwactiviteit bouwen van sanitaire voorzieningen gereguleerd.

In artikel 6.152 is bepaald dat het bouwen van sanitaire voorzieningen zonder vergunning is toegestaan, mits deze aan de gestelde voorwaarden voldoen. 

Paragraaf 6.4.12 Atelier bouwen

In paragraaf 6.4.12 worden regels gesteld aan het bouwen van een atelier.

Een atelier is alleen toegestaan ter plaatse van de locatie 'atelier'. De begrenzing van de locatie is te zien op het DSO.

Dit betreft een vergund recht voor een bestaand atelier ten behoeve van beeldhouwwerken. Dit atelier mag in stand worden gehouden. Het nieuw bouwen, herbouwen, vervangen en uitbreiden is niet toegestaan.

Paragraaf 6.4.13 Clubhuis hondensportvereniging bouwen

In paragraaf 6.4.13 worden regels gesteld aan het bouwen van een clubhuis voor een hondensportvereniging. 

Deze is toegestaan binnen de locatie 'clubhuis hondensportvereniging'. Deze locatie is toegekend aan een bestaand clubhuis op basis van vergund recht.

Het bestaande clubhuis mag in stand worden gehouden. Voor de maximale maatvoering is aangesloten bij de bestaande maatvoering. Een clubhuis nieuw bouwen, herbouwen, verbouwen, vervangen en uitbreiden is niet toegestaan. 

Paragraaf 6.4.14 Gebouwen ten behoeve van scheepvaart bouwen

In paragraaf 6.4.14 worden regels gesteld aan het bouwen van gebouwen ten behoeve van scheepvaart. 

Deze zijn toegestaan binnen de locatie 'gebouwen ten behoeve van scheepvaart'. Deze locatie valt binnen de gebiedsaanwijzing 'vaarweg'. Bij gebouwen ten behoeve van scheepvaart kan gedacht worden aan wachthuisjes, installatieruimten, onderhoudsgebouwen en dergelijke.

Het bouwen van dergelijke gebouwen is zonder vergunning toegestaan indien voldaan wordt aan de voorwaarden genoemd in artikel 6.160.

Paragraaf 6.4.15 Burgerwoning bouwen - buitengebied

In paragraaf 6.4.15 zijn regels opgenomen met betrekking tot het bouwen van een burgerwoning. Het is niet toegestaan om zonder een omgevingsvergunning een burgerwoning te bouwen. Een omgevingsvergunning is nodig, zodat de gemeente kan toezien op de gestelde bouwnormen bij het bouwen van een nieuwe woning, zoals het maximum aantal woningen, het woningtype, de afmetingen van het hoofdgebouw en de afstand tot de perceelsgrenzen. 

In artikel 6.164 zijn de beoordelingsregels opgenomen. De gemeente verleent enkel een vergunning als deze waarden niet worden overschreden. Niet alle waarden zijn direct in de regels opgenomen. Bij een aantal voorwaarden wordt verwezen naar omgevingsnormen. Dit betreft bestaande, legale bebouwing die enigszins afwijkt van de waarden in de beoordelingsregels. Deze zijn te zien op het DSO. 

Bovendien moet de burgerwoning binnen de locatie 'burgerwoning (landelijk gebied)' liggen. De begrenzing van de locaties 'burgerwoning (landelijk gebied)' zijn te zien op het DSO.

In de regeling zijn een aantal mogelijkheden opgenomen om alsnog een vergunning te verlenen indien niet wordt voldaan aan de genoemde waarden. Deze mogelijkheden zijn specifiek benoemd in artikel 6.164, tweede lid en verder. Dit betreffen gevallen waarin enigszins wordt afgeweken van de maximale inhoudsmaat of de situering. De woning moet wel altijd binnen de locatie 'burgerwoning (landelijk gebied)' zijn gelegen. Bovendien zijn deze uitzonderingen begrensd, zodat er geen onwenselijke stedenbouwkundige situaties ontstaan en een bepaalde afstand tot buurpercelen geborgd blijft.

De bouwmogelijkheden die in deze paragraaf worden geboden, komen overeen met de bouwmogelijkheden uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan (het voorgaande bestemmingsplan).

Paragraaf 6.4.16 Bedrijfswoning bouwen

In paragraaf 6.4.16 zijn regels opgenomen met betrekking tot het bouwen van een bedrijfswoning. Het is niet toegestaan om zonder een omgevingsvergunning een bedrijfswoning te bouwen. Een omgevingsvergunning is nodig, zodat de gemeente kan toezien op de gestelde bouwnormen bij het bouwen van een nieuwe bedrijfswoning, zoals het maximum aantal woningen, het woningtype, de afmetingen van het hoofdgebouw en de afstand tot de perceelsgrenzen. 

In artikel 6.168 zijn de beoordelingsregels opgenomen. De gemeente verleent enkel een vergunning als deze waarden niet worden overschreden. De bedrijfswoning moet ook noodzakelijk zijn voor het bedrijf. De noodzakelijkheid moet worden aangetoond. De bedrijfswoning moet daarnaast ook binnen de locatie 'bedrijfswoning' liggen. De begrenzing van de locaties bedrijfswoning' zijn te zien op het DSO.

In de regeling zijn een aantal mogelijkheden opgenomen om alsnog een vergunning te verlenen indien niet wordt voldaan aan de genoemde waarden. Deze mogelijkheden zijn specifiek benoemd in artikel 6.168, tweede lid en verder. Dit betreffen gevallen waarin enigszins wordt afgeweken van de situering. De woning moet wel altijd binnen de locatie 'bedrijfswoning' zijn gelegen. Bovendien zijn deze uitzonderingen begrensd, zodat er geen onwenselijke stedenbouwkundige situaties ontstaan.

De bouwmogelijkheden die in deze paragraaf worden geboden, komen overeen met de bouwmogelijkheden uit het tijdelijk deel van het omgevingsplan (het voorgaande bestemmingsplan).

Paragraaf 6.4.17 Noodwoning bouwen

De regeling in paragraaf 6.4.17 stelt regels aan noodwoningen. Noodwoningen zijn woningen die in het voormalige bestemmingsplan 'Buitengebied 1998' specifiek waren aangeduid als 'woning vallende onder het overgangsrecht'. Dit betekent dat de bestaande woningen mogen worden gehandhaafd en gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd. Het nieuw bouwen van een noodwoning is niet toegestaan. Het uitbreiden van de woning of de bebouwing die bij de woning hoort, is ook niet toegestaan.

Paragraaf 6.4.18 Bijgebouwen bij een woning bouwen

Het bouwen van bijgebouwen bij een woning

In paragraaf 6.4.18 zijn de regels opgenomen voor het bouwen van bijgebouwen bij een woning.

Bijgebouwen bij een woning zijn alleen toegestaan binnen de locatie 'bijgebouwen'. Deze locaties en de begrenzing daarvan zijn te zien op het DSO.

Algemene regels

Het bouwen van bijgebouwen is vergunningvrij als voldaan wordt aan de waarden die in artikel 6.174 zijn gesteld. Hierbij zijn de criteria uit de voorheen geldende bestemmingsplannen overgenomen.

De gezamenlijk oppervlakte aan bijgebouwen mag per woning 100 m2 bedragen. Verder gelden er algemene criteria voor de goot- en bouwhoogte, dakhelling en situering.

In een aantal gevallen is er sprake van maatwerk door middel van een specifieke regeling:

  • a.

    Indien er reeds meer dan 100 m2 aan bijgebouwen aanwezig is op een perceel en er sprake is van legaal opgerichte bijgebouwen is er voor deze grotere oppervlakte een omgevingsnorm 'maximum oppervlakte bijgebouwen' opgenomen.

  • b.

    Op een aantal percelen is bestaande, legale bebouwing aanwezig op bijvoorbeeld de grens van het gebouwerf. Voor deze situaties is een nadere locatie met bijbehorende regeling opgenomen in de artikelen artikel 6.174, tweede lid en artikel 6.174, derde lid

Vergunningplicht

Het is niet toegestaan om bijgebouwen te bouwen die niet voldoen aan de waarden die in artikel 6.174 zijn gesteld. Het kan in specifieke situaties echter wel voorstelbaar zijn dat een bijgebouw wordt gebouwd dat niet geheel voldoet aan de voorwaarden. Om toch enige flexibiliteit in de regeling te houden zijn er een aantal mogelijkheden opgenomen om af te wijken van de genoemde voorwaarden. Hiervoor is dan wel een vergunning benodigd. In artikel 6.175 is bepaald dat het verboden is zonder omgevingsvergunning te bouwen in afwijking van de waarden. De afwijkingsmogelijkheden zijn in artikel 6.177 verder gereguleerd. In dit artikel zijn de beoordelingsregels voor de vergunning opgenomen. Deze zijn opgenomen om te voorkomen dat er onwenselijke stedenbouwkundige situaties ontstaan. Deze afwijkingsmogelijkheden waren reeds in de voorheen geldende bestemmingsplannen opgenomen en zijn vertaald in het omgevingsplan. 

Uitzondering vergunningplicht

In artikel 6.176 is een uitzondering op de vergunningsplicht van artikel artikel 6.175, eerste lid opgenomen voor bijgebouwen die voldoen aan artikel 22.36. Dit betreffen de bijgebouwen die voorheen vergunningsvrij waren op grond van artikel 2 van bijlage II van het voormalige Besluit omgevingsrecht.

Paragraaf 6.4.19 Herbouwen woning

In paragraaf 6.4.19 zijn regels gesteld met betrekking tot het herbouwen van een woning. Deze gelden voor burgerwoningen en (voormalige) bedrijfswoningen. 

Voor de eventuele herbouw van een bestaande woning is een aparte regeling opgenomen. De herbouw van een bestaande woning is zonder vergunning toegestaan indien deze gesitueerd wordt ter plaatse van de bestaande fundering en de inhoud van de woning niet groter is dan de bestaande inhoud.

Indien de woning niet ter plaatse van de bestaande fundering wordt herbouwd, maar op een andere plaats binnen het gebouwerf, is een vergunning nodig. In de beoordelingsregels zijn voorwaarden opgenomen waardoor gewaarborgd is dat de nieuwe situering geen verslechtering betekent en geen beperkingen oplevert voor de omgeving en de eventuele omliggende bedrijven. Daarnaast is gewaarborgd dat de oorspronkelijke woning wordt gesloopt, zodat er geen sprake is van het vergunningsvrij bouwen van een nieuwe woning. Door middel van de vergunningsplicht kan de gemeente hierop toezien.

Paragraaf 6.4.20 Langgevelboerderij splitsen

De locatie 'langgevelboerderij' is toegekend aan één specifiek adres, namelijk Heesvenstraat 21-21A. Op dit perceel vindt een ontwikkeling plaats waarbij de bestaande cultuurhistorisch waardevolle woning wordt gesplitst in twee wooneenheden. De ontwikkeling die plaatsvindt is uitgebreid toegelicht in de motivering bij het omgevingsplan en de daarbij behorende bijlage (bijlage 1, ruimtelijke motivering Heesvenstraat 21-21A). 

Binnen de locatie 'langgevelboerderij' is het toegestaan om de bestaande langgevelboerderij te splitsen in twee woningen. Hiervoor is wel een omgevingsvergunning nodig. 

De splitsing kan alleen plaatsvinden als de cultuurhistorische waarden en kenmerken behouden blijven. Deze zijn geïnventariseerd en beschreven in de cultuurhistorische waardenbepaling die ook als bijlage is opgenomen in de motivering van het omgevingsplan.

Paragraaf 6.4.21 Overkapping bouwen

In paragraaf 6.4.21 zijn de regels opgenomen voor het bouwen van overkappingen. Onder overkapping wordt verstaan: een overdekte open ruimte, waarvan de begrenzingen worden gevormd door bestaande gebouwen of door vrijstaande ondersteuningen, en die niet wordt aangemerkt als een gebouw.

Overkappingen zijn alleen toegestaan binnen de locatie 'overkapping'. Deze locaties en de begrenzing daarvan zijn te zien op het DSO.

Algemene regels

Het bouwen van overkappingen is vergunningvrij als voldaan wordt aan de waarden die in artikel 6.186 zijn gesteld. Hierbij zijn de criteria uit de voorheen geldende bestemmingsplannen overgenomen.

Per woning mag sprake zijn van één overkapping. De maximale oppervlakte mag 20 m2 bedragen. Verder gelden er algemene criteria voor de goot- en bouwhoogte, dakhelling en situering.

Vergunningplicht

Het is niet toegestaan om overkappingen te bouwen die niet voldoen aan de waarden die in artikel 6.186 zijn gesteld. Het kan in specifieke situaties echter wel voorstelbaar zijn dat een overkapping wordt gebouwd dat niet geheel voldoet aan de voorwaarden. Om toch enige flexibiliteit in de regeling te houden zijn er een aantal mogelijkheden opgenomen om af te wijken van de genoemde voorwaarden. Hiervoor is dan wel een vergunning benodigd. In artikel 6.187 is bepaald dat het verboden is zonder omgevingsvergunning te bouwen in afwijking van de waarden. De afwijkingsmogelijkheden zijn in artikel 6.188 verder gereguleerd. In dit artikel zijn de beoordelingsregels voor de vergunning opgenomen. Deze zijn opgenomen om te voorkomen dat er onwenselijke stedenbouwkundige situaties ontstaan. Deze afwijkingsmogelijkheden waren reeds in de voorheen geldende bestemmingsplannen opgenomen en zijn vertaald in het omgevingsplan. 

Paragraaf 6.4.22 Terreinafscheidingen bouwen

In paragraaf 6.4.22 zijn de regels opgenomen voor het bouwen van terreinafscheidingen.

Binnen de regeling zijn twee situaties onderscheiden:

  • a.

    Het plaatsen van een erfafscheiding op een perceel waar al een (hoofd)gebouw staat.

  • b.

    Het plaatsen van een erfafscheiding op een perceel waar geen (hoofd)gebouw staat.

Het bouwen van erfafscheidingen is vergunningvrij als voldaan wordt aan de voorwaarden die in artikel 6.190 zijn gesteld per situatie. Hierbij zijn de criteria uit de voorheen geldende bestemmingsplannen overgenomen.

In artikel 6.191 is een mogelijkheid opgenomen om af te wijken van de maximale hoogte van een terreinafscheiding. Dit is alleen mogelijk middels een vergunning. In artikel artikel 6.192 zijn de beoordelingsregels voor de vergunning opgenomen. Deze zijn opgenomen om te voorkomen dat er onwenselijke stedenbouwkundige situaties ontstaan. Deze afwijkingsmogelijkheid was reeds in de voorheen geldende bestemmingsplannen opgenomen en is vertaald in het omgevingsplan. 

Paragraaf 6.4.23 Agrarische bouwwerken, geen gebouwen zijnde bouwen

In paragraaf 6.4.23 worden regels gesteld aan het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bij agrarische bedrijven. Deze zijn toegestaan binnen de locaties 'agrarisch bedrijf - gebruik' en 'veehouderij - gebruik'. De begrenzing van deze locaties is te zien op het DSO.

In de regeling worden specifieke bouwwerken, geen gebouwen zijnde genoemd. Deze mogen zonder vergunning worden geplaatst, mits ze voldoen aan de gestelde voorschriften voor wat betreft de maximale hoogte en de situering. Daarnaast is als voorwaarde gesteld dat de totale oppervlakte van bebouwing, verharding en voorzieningen maximaal 90% van het gebouwerf mag bedragen.

Er is één mogelijkheid opgenomen om af te wijken van de regeling. Dit betreft de bouw van een torensilo hoger dan 15 meter. Het bevoegd gezag kan hiervoor een vergunning verlenen. In de beoordelingsregels zijn de voorwaarden opgenomen waar in dat geval aan moet worden voldaan.

De regeling is zonder inhoudelijke wijziging overgenomen uit de voorgaande bestemmingsplansystematiek.

Paragraaf 6.4.24 Tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen oprichten

In paragraaf 6.4.24 worden regels gesteld aan het oprichten van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen. Onder teeltondersteunende voorzieningen wordt verstaan: ondersteunende voorzieningen, die onderdeel zijn van de totale agrarische bedrijfsvoering van een (grondgebonden) open- of vollegronds tuinbouwbedrijf of -bedrijfstak, boom- of vaste plantenteeltbedrijf of - bedrijfstak en die gebruikt worden om de teeltomstandigheden c.q. bedrijfsvoering te optimaliseren.

De regeling is gebaseerd op het beleid inzake teeltondersteunende voorzieningen dat in 2018 is opgesteld. Dit beleid was reeds verwerkt in de meest actuele bestemmingsplannen.  

Voor deze locaties gelden specifieke voorschriften waaraan moet worden voldaan bij het oprichten van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen. De mogelijkheden om tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen op te richten en de daarbij behorende voorschriften hangen af van het karakter van de gebieden en de locaties waar deze gelegen zijn. De regeling is gebaseerd op de mogelijkheden uit het beleid, dan wel een vergund recht. 

Er is een onderscheid gemaakt in de situering en locatie van de teeltondersteunende voorzieningen.

Er zijn een drietal locaties onderscheiden waarbinnen tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen zijn toegestaan:

  • a.

    'tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen. Binnen deze locatie is het oprichten zonder vergunning toegestaan, mits voldaan wordt aan de maximaal toegestane hoogte en de voorzieningen maximaal 6 maanden per jaar aanwezig zijn;

  • b.

    'seizoensgebonden teeltondersteunende voorzieningen'. Binnen deze locatie zijn voorzieningen toegestaan in de vorm van wandelkappen, mits voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden. Deze regeling is een vertaling van een vergund recht. De genoemde voorwaarden waren reeds gesteld aan de verleende vergunning.

  • c.

    'agrarisch waardevol gebied'. Binnen deze locatie is het alleen mogelijk om tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen op te richten met een vergunning. Binnen dit gebied gelden extra voorwaarden voor het toestaan van tijdelijke teeltondersteunende voorzieningen om de bestaande waarden te beschermen.

Paragraaf 6.4.25 Paardenbak oprichten

In paragraaf 6.4.25 worden regels gesteld aan het oprichten van een paardenbak. Onder paardenbak wordt verstaan: niet-overdekte piste, doorgaans voorzien van een bewerkte/aangepaste bodem waar naast training en africhting van het paard eveneens toetsing van prestaties van de combinatie paard en ruiter in diverse disciplines kan plaatsvinden.

Het oprichten van een paardenbak binnen de locatie 'paardenbak' is vergunningsvrij. Dit betreffen met name de bestaande paardenbakken die vergund zijn en passen binnen het beleid.

Binnen de locatie 'agrarisch - gebruik' is het oprichten van een paardenbak slechts toegestaan met een vergunning. In artikel 6.205 zijn de beoordelingsregels gesteld waaraan voldaan moet zijn. 

Deze regeling is gebaseerd op het beleid zoals dat in de meest actuele bestemmingsplannen was verwerkt.

Paragraaf 6.4.26 Schuilgelegenheden bouwen

In paragraaf 6.4.26 worden regels gesteld aan het bouwen van schuilgelegenheden.

Voor de bouw van nieuwe schuilgelegenheden binnen de locatie 'agrarisch - gebruik' is een vergunningsplicht opgenomen. Een vergunning kan slechts worden verleend indien voldaan wordt aan de beoordelingsregels in artikel 6.209. Hierin is onder andere bepaald dat schuilgelegenheden binnen de locatie 'agrarisch - gebruik' en de gebiedsaanwijzing 'bebouwingsconcentratie' gelegen moeten zijn. Schuilgelegenheden zijn niet toegestaan binnen ecologisch waardevol gebied. Met deze voorwaarden wordt gewaarborgd dat schuilgelegenheden niet zonder meer in het gehele buitengebied gebouwd kunnen worden. Daarmee worden negatieve effecten voorkomen op de leefomgeving. De schuilgelegenheid moet tevens worden ingepast in het landschap. Deze regeling is een vertaling van het actuele gemeentelijke beleid en provinciale beleid voor bebouwing in het buitengebied.

Om te voorkomen dat nieuwe bedrijfsmatige dierenverblijven ontstaan, mag een schuilgelegenheid slechts hobbymatig worden gebruikt voor dieren. Opslag is niet toegestaan.

Voor bestaande schuilgelegenheden is een specifieke regeling opgenomen. Deze zijn aangeduid middels de locatie 'schuilgelegenheid' en hebben specifieke omgevingsnormen voor de maximaal toegestane oppervlakte en hoogte.

Paragraaf 6.4.27 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde bij een kampeerbedrijf bouwen

paragraaf 6.4.27 stelt regels met betrekking tot het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bij een kampeerbedrijf binnen de locatie 'kampeerbedrijf'. 

Deze regeling is een vertaling van het bestemmingsplan 'Somerense Vennen - centrumvoorziening'. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het ter plaatse gevestigde kampeerbedrijf. In dit bestemmingsplan is aan deze gronden een bestemming 'Recreatie' toegekend en zijn aanleg-, gebruiks- en bouwregels opgenomen. Deze regeling is zonder inhoudelijke wijziging overgezet naar de nieuwe systematiek van het omgevingsplan. In de systematiek van het omgevingsplan zijn de voormalige bouwregels gesplitst per bouwactiviteit. In deze paragraaf is de bouwactiviteit bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde behorende bij het kampeerbedrijf gereguleerd.

In artikel 6.211 is bepaald dat voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde die behoren bij het ter plaatse gevestigde kampeerbedrijf, geen vergunning nodig is. Deze bouwwerken moeten dan wel voldoen aan de gestelde voorwaarden voor wat betreft de maximale hoogte. 

Binnen de locatie 'kampeerbedrijf' is aan een gedeelte van de gronden tevens de locatie 'centrumvoorzieningen' toegekend. Voor het bouwen van lichtmasten binnen de locatie 'centrumvoorzieningen' is een aparte regeling opgenomen. Voor het plaatsen van de lichtmasten is geen vergunning nodig, mits deze niet hoger zijn dan 10 meter en nabij de parkeergelegenheid geplaatst worden.

Paragraaf 6.4.28 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van scheepvaart bouwen

In paragraaf 6.4.28 worden regels gesteld aan het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van scheepvaart. 

Deze zijn toegestaan binnen de locatie 'bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van scheepvaart'. Deze locatie valt binnen de gebiedsaanwijzing 'vaarweg'. Bij bouwwerken geen gebouwen zijnde ten behoeve van scheepvaart kan gedacht worden aan sluizen, bruggen, afmeerpalen, borden en dergelijke.

Het bouwen van dergelijke bouwwerken is zonder vergunning toegestaan indien de bouwhoogte maximaal 12 meter bedraagt.

Paragraaf 6.4.29 Constructies voor het (ge)leiden van (lei)bomen bouwen

In paragraaf 6.4.29 worden regels gesteld aan het bouwen van constructies voor het (ge)leiden van (lei)bomen. Deze regeling is zonder inhoudelijke wijziging overgenomen uit de meest actuele bestemmingsplannen voor het buitengebied van de gemeente.

Deze constructies zijn vergunningsvrij indien ze gebouwd worden op een gebouwerf en voldoen aan de overige voorwaarde qua situering en hoogte. 

Paragraaf 6.4.30 Overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde bouwen

In paragraaf 6.4.30 worden regels gesteld aan het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde. 

Binnen de bestemmingsplansystematiek werden regels gesteld voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Hierbij werden voor een aantal specifieke bouwwerken voorschriften gesteld voor onder andere de situering en de hoogte. Daarnaast was er een regeling voor de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Voor deze categorie werden algemene eisen gesteld aan onder andere de maximaal toegestane hoogte en de afstand tot de bestemmingsgrens. Deze regeling is omgezet naar de nieuwe systematiek van het omgevingsplan.

paragraaf 6.4.30 is van toepassing op het bouwen van speeltoestellen, antenne-, licht- en vlaggenmasten. Daarnaast is deze paragraaf van toepassing op de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde die niet specifiek zijn geregeld in afdeling 6.4.

Indien voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden is de bouw van deze bouwwerken vergunningsvrij. Uitzondering hierop is het bouwen binnen de functie Natuur. Deze regels bevorderen efficiëntie en flexibiliteit voor bijvorbeeld bedrijven en openbare voorzieningen, terwijl tegelijkertijd gewaarborgd wordt dat de bouwwerken geen negatieve impact hebben op de omgeving.

Afdeling 6.5 Gebruiksactiviteiten

Paragraaf 6.5.1 Algemene bepalingen gebruiksactiviteiten

paragraaf 6.5.1 bevat de algemene bepalingen die gelden voor de gebruiksactiviteiten in paragrafen 6.5.2 t/m 6.5.9 en de daaraan ondergeschikte subparagrafen.

Hierbinnen wordt onderscheid gemaakt in de volgende gebruiksactiviteiten: 

  • activiteiten in openbaar gebied;

  • agrarische activiteiten;

  • bedrijfsactiviteiten;

  • detailhandelsactiviteiten;

  • dienstverleningsactiviteiten;

  • horeca-activiteiten;

  • maatschappelijke activiteiten;

  • recreatieve activiteiten;

  • sportactiviteiten;

  • woonactiviteiten.

Voor de gebruiksactiviteiten in deze afdeling is aansluiting gezocht bij de gebruiksactiviteiten die ook in de voormalige bestemmingsplannen waren opgenomen. Inhoudelijk zijn hier geen wijzigingen in aangebracht.

Samenloop met andere activiteiten

Het kan voorkomen dat een gebruiksactiviteit geheel of gedeeltelijk samenvalt met de uitoefening van een andere activiteit waarover in dit omgevingsplan of in een andere regeling regels zijn gesteld. Bijvoorbeeld het bouwen van een bouwwerk waarvoor ook een vergunning voor een gebruiksactiviteit noodzakelijk is. Over beide activiteiten bevat dit dmgevingsplan afzonderlijke regels. De regels over die verschillende activiteiten zijn gesteld met een uiteenlopend oogmerk. Per activiteit vindt met het oog daarop een belangenafweging plaats. Eén feitelijke handeling kan dus bestaan uit meerdere juridische activiteiten, zoals bedoeld in dit omgevingsplan of in enige andere regeling. Die activiteiten hebben een onlosmakelijke samenhang (want één feitelijke handeling), maar worden elk afzonderlijk gereguleerd. Dat kan inhouden dat voor die ene feitelijke handeling meerdere omgevingsvergunningen nodig zijn. Een aanvraag om een omgevingsvergunning kan naar keuze van de aanvrager op een of meer activiteiten betrekking hebben (artikel 5.7, eerste lid, van de Omgevingswet).

Artikel 6.220 Toepassingsbereik

Dit artikel bepaalt dat deze afdeling gaat over het gebruik van locaties en het gebruik van gronden en bouwwerken.

Artikel 6.222 Algemene aanvraagvereisten gebruiksactiviteiten

Dit artikel bevat de algemene aanvraagvereisten voor een omgevingsvergunning voor een gebruiksactiviteit. De aanvraagvereisten zijn grotendeels overeenkomstig de artikelen uit de voormalige Regeling omgevingsrecht. De aanvraagvereisten zijn aanvullend op de aanvraagvereisten zoals opgenomen in de Omgevingsregeling. 

De in dit artikel opgenomen aanvraagvereisten zijn van toepassing op alle aanvragen. Aanvraagvereisten die verbandhouden met specifieke beoordelingsregels zijn bij deze specifieke beoordelingsregels opgenomen.

Artikel 6.223 Verboden gebruiksactiviteiten

Dit artikel bepaalt dat het verboden is een gebruiksactiviteit te verrichten die niet in overeenstemming is met de functie die aan een locatie is toebedeeld.

Paragraaf 6.5.2 Activiteiten in openbaar gebied
Subparagraaf 6.5.2.1 Activiteiten in openbaar gebied

Zoals ook is aangeven in de toelichting op hoofdstuk 5 is de functie Openbaar gebied over het algemeen toegekend aan gebieden en locaties die in eigendom zijn van de gemeente. Deze functie is bedoeld voor de voor het publiek toegankelijke groen-, water- en verkeersvoorzieningen. Het merendeel van de locaties betreft verharde en onverharde wegen, fiets- en voetpaden.

De functie sluit aan bij de voormalige bestemmingen 'Verkeer' en 'Groen', alhoewel het voornamelijk de wegen betreft. 

In subparagraaf 6.5.2.1 worden regels gesteld aan het gebruik van het openbaar gebied. Deze gebieden mogen worden gebruikt voor wegverkeer, waterhuishoudkundige doeleinden en extensieve recreatieve activiteiten zoals wandelen of fietsen. Dit sluit aan bij het karakter van de gebieden.

Binnen de functie 'Openbaar gebied' zijn tevens plantsoenen gelegen. Aan deze gronden is de locatie 'plantsoen' toegekend. Dit betreffen kleinschalige groenvoorzieningen. Hierbinnen zijn ook wandel- en speelvoorzieningen toegestaan.

Paragraaf 6.5.3 Agrarische activiteiten

Deze paragraaf heeft betrekking op agrarische activiteiten. De toegestane agrarische activiteiten zijn onderverdeeld en gereguleerd in een subparagraaf.

Subparagraaf 6.5.3.1 Agrarische bedrijfsactiviteiten uitoefenen

subparagraaf 6.5.3.1 stelt regels met betrekking tot het uitoefenen van agrarische bedrijfsactiviteiten bij een agrarisch bedrijf. Dit betreft de gebruiksactiviteit behorende bij een agrarisch bedrijf. Op basis van dit artikel mogen de gronden behorende bij een agrarisch bedrijf gebruikt worden voor het uitoefenen van agrarische bedrijfsactiviteiten, het telen van gewassen en/of het houden van landbouwhuisdieren, mestopslag ten behoeve van het eigen bedrijf en productiegebonden detailhandel. 

Het gebruiken van gronden en bouwwerken voor agrarische bedrijfsactiviteiten is toegestaan binnen de locatie 'agrarisch bedrijf - gebruik'. De begrenzing van deze locatie is te zien op het DSO. De begrenzing komt overeen met de gronden die, binnen de bestemmingsplansystematiek, binnen het bestemmingsvlak 'Agrarisch - agrarisch bedrijf' waren gelegen. Eventuele omliggende gronden die agrarisch gebruikt worden en waaraan, binnen de bestemmingsplansystematiek de bestemming 'Agrarisch' toegekend was, vallen binnen de regeling voor agrarisch grondgebruik.

Deze subparagraaf is niet van toepassing op het exploiteren van veehouderijen en productiegerichte paardenhouderijen. Hier zijn aparte regelingen voor opgenomen.

 Aan productiegebonden detailhandel zijn voorwaarden verbonden. Dit is alleen toegestaan indien het een ondergeschikte functie betreft. Om deze reden is ook een maximumoppervlakte opgenomen van 50 m2.

Statische opslag is alleen toegestaan indien dit specifiek is toegekend .De locatie ‘statische opslag – 501’ is toegekend op basis van vergund recht.

Subparagraaf 6.5.3.2 Telen van gewassen en/of het houden van landbouwhuisdieren

In subparagraaf 6.5.3.2 worden regels gesteld aan het telen van gewassen en/of het houden van landbouwhuisdieren. Dit is toegestaan binnen de locatie 'agrarisch - gebruik'. De locatie 'agrarisch - gebruik' is toegekend aan de gronden die reeds agrarisch worden gebruikt. Deze regels zorgen ervoor dat het telen van gewassen en/of het houden van landbouwhuisdieren alleen plaatsvindt op specifieke plekken, zodat daarmee de leefomgeving beschermd blijft.

Binnen de bestemmingsplansystematiek lagen deze gronden binnen de bestemming 'Agrarisch'.

Subparagraaf 6.5.3.3 Veehouderijen exploiteren

In subparagraaf 6.5.3.3 worden regels gesteld aan het exploiteren van veehouderijen. Het gebruik van de gronden en bouwwerken voor een veehouderij is toegestaan binnen de locatie 'veehouderij - gebruik'. De begrenzing komt overeen met de bestemmingsvlakken van de reeds bestaande veehouderijen. 

De gronden en bouwwerken mogen worden gebruikt voor het bedrijfsmatig fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren. 

Deze regeling is niet van toepassing indien het aantal dieren dat wordt gehouden niet meer bedraagt dan de aantallen genoemd in artikel 6.232, tweede lid

In artikel 6.233 is een verbodsbepaling opgenomen. Hierin is bepaald dat het houden van geiten niet is toegestaan. Deze regeling is op basis van de provinciale Omgevingsverordening opgenomen in het omgevingsplan. Tevens is bepaald dat het houden van vee op een verdieping niet is toegestaan.

Naast het houden van vee zijn andere agrarische bedrijfsactiviteiten toegestaan, het telen van gewassen, mestbewerking en mestopslag ten behoeve van het eigen bedrijf en productiegebonden detailhandel. Dit is bepaald in artikel 6.234, eerste lid. Deze vormen van gebruik zijn toegestaan zonder vergunning. Deze regeling is gebaseerd op de voormalige bestemmingsplansystematiek.

Het is niet toegestaan zonder vergunning een gebouw als dierenverblijf in gebruik te nemen. De beoordelingsregels sluiten aan de bij provinciale Omgevingsverordening.

Binnen de regeling zijn twee specifieke locaties opgenomen. Dit betreft een vertaling van de bestaande regeling uit het bestemmingsplan.

  • a.

    'intensieve veehouderij uitgesloten'. Ter plaatse van deze locatie is het niet toegestaan een intensieve veehouderij te exploiteren. 

  • b.

    'agrarisch loonwerkbedrijf'. Deze locatie is toegekend aan een bestaand loonwerkbedrijf.

Subparagraaf 6.5.3.4 Productiegerichte paardenhouderij exploiteren

In subparagraaf 6.5.3.4 worden regels gesteld met betrekking tot het exploiteren van een productiegerichte paardenhouderij. Onder een productiegerichte paardenhouderij wordt verstaan: een vorm van een agrarisch bedrijf waar uitsluitend of in hoofdzaak handelingen aan of met paarden worden verricht die primair gericht zijn op het voortbrengen, africhten, trainen en verhandelen van paarden. Voorbeelden zijn fokkerijen, stoeterijen en paardenmelkerijen.

Het exploiteren van een productiegerichte paardenhouderij is toegestaan binnen de daartoe aangewezen locaties 'productiegerichte paardenhouderij' en 'productiegerichte paardenhouderij - 500'. Deze vorm van gebruik is rechtstreeks toegestaan. Hiervoor is geen vergunning benodigd.

Voor de locatie 'productiegerichte paardenhouderij - 500' zijn een aantal aanvullende voorschriften opgenomen, betreffende de verplichting tot het saneren van bestrating en het aanleggen van een inrit. 

Subparagraaf 6.5.3.5 Gebruiksgerichte paardenhouderij exploiteren als nevenactiviteit

In subparagraaf 6.5.3.5 worden regels gesteld met betrekking tot het exploiteren van een gebruiksgerichte paardenhouderij. Onder gebruiksgerichte paardenhouderij wordt verstaan: een paardenhouderij waar het accent ligt op het bedrijfsmatig houden en stallen van paarden en pony’s met als nevenfunctie eventueel het fokken en africhten ervan. Voorbeelden zijn: stalhouderijen en paardenpensions.

Het exploiteren van een gebruiksgerichte paardenhouderij is alleen toegestaan indien er sprake is van een nevenactiviteit, indien deze binnen de locaties 'veehouderij - gebruik' en 'productiegerichte paardenhouderij' is gelegen en er een vergunning is verleend. 

Onder nevenactiviteit wordt verstaan: ondergeschikte activiteit, die gezien de relationele aard en geringe omvang, slechts een aanvulling is op de hoofdactiviteit.

Voordat het bevoegd gezag vergunning kan verlenen, moet voldaan zijn aan de beoordelingsregels in artikel 6.241. De beoordelingsregels zijn erop gericht om de gevolgen voor de fysieke leefomgeving te beperken.

Subparagraaf 6.5.3.6 Kleinschalige niet-agrarische nevenactiviteiten uitoefenen

In subparagraaf 6.5.3.6 worden regels gesteld aan het uitoefenen van kleinschalige niet-agrarische nevenactiviteiten. Dit is toegestaan binnen de locaties 'agrarisch bedrijf - gebruik', 'veehouderij - gebruik', 'niet-agrarische nevenfunctie - 500' en 'niet-agrarische nevenfunctie - 501'.

Binnen de locaties 'agrarisch bedrijf - gebruik' en 'veehouderij - gebruik' zijn kleinschalige nevenactiviteiten toegestaan indien er een vergunning voor is verleend. Onder nevenactiviteit wordt verstaan: ondergeschikte activiteit, die gezien de relationele aard en geringe omvang, slechts een aanvulling is op de hoofdactiviteit.

Voordat het bevoegd gezag een vergunning kan verlenen, moet voldaan zijn aan de beoordelingsregels in artikel 6.245. De beoordelingsregels zijn erop gericht om de gevolgen voor de fysieke leefomgeving te beperken.

Deze regeling is gebaseerd op de afwijkingsmogelijkheid die reeds was opgenomen in de meest actuele bestemmingsplannen. Daarin was een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor kleinschalige nevenactiviteiten bij een agrarisch bedrijf of veehouderij. Het bevoegd gezag kon daarvoor een vergunning verlenen indien voldaan werd aan de gestelde voorwaarden. Deze afwijkingsbevoegdheid is zonder inhoudelijke wijziging overgezet naar de nieuwe systematiek van het omgevingsplan.

De locaties 'niet-agrarische nevenfunctie - 500' en 'niet-agrarische nevenfunctie - 501' betreffen een specifieke regeling. De genoemde activiteiten zijn toegestaan op basis van vergund recht.

Subparagraaf 6.5.3.7 Schuilgelegenheid bieden aan dieren

In subparagraaf 6.5.3.7 worden regels gesteld aan het bieden van schuilgelegenheid aan dieren binnen de locatie 'schuilgelegenheid'. Dit betreffen bestaande schuilgelegenheden.

Deze regeling is gebaseerd op het beleid omtrent schuilgelegenheden. Deze regeling is omgezet naar de nieuwe systematiek van het omgevingsplan. In deze subparagraaf zijn de gebruiksregels opgenomen.

Schuilgelegenheden mogen slechts hobbymatig worden gebruikt. Deze mogen niet bedrijfsmatig worden gebruikt door onder andere agrarische bedrijven. 

Opslag van goederen in of nabij de schuilgelegenheid is niet toegestaan vanwege de ruimtelijke uitstraling die dat met zich meebrengt.

Subparagraaf 6.5.3.8 Opslag in een veldschuur

In subparagraaf 6.5.3.8 worden regels gesteld aan opslag in een veldschuur. 

De regeling voor veldschuren is een specifieke regeling en bedoelt als een soort uitsterfconstructie. Aan bestande veldschuren is de locatie 'veldschuur' toegekend. Deze mogen in stand worden gehouden. De veldschuren mogen worden gebruikt voor de opslag van agrarische grondstoffen, agrarische producten en/of agrarische werktuigen voor de direct aangrenzende agrarische gronden, mits geen bedrijfsmatige inrichting aanwezig en/of toegestaan is. 

Deze regeling is overgenomen uit het gemeentelijk beleid zoals dat ook is opgenomen in de meest actuele bestemmingsplannen.

De locatie 'veldschuur - 500' betreft een specifieke regeling. Deze veldschuur mag ook gebruikt worden voor het hobbymatig houden van dieren.

Paragraaf 6.5.4 Bedrijfsactiviteiten

Deze paragraaf heeft betrekking op bedrijfsactiviteiten. Daarbij is onderscheid gemaakt in het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten, opslag, nevenactiviteiten en scheepvaart.

Subparagraaf 6.5.4.1 Bedrijfsactiviteiten uitoefenen

Subparagraaf 6.5.4.1 stelt regels met betrekking tot het uitoefenen van bedrijfsactiviteiten bij een bedrijf. Het is toegestaan bedrijfsactiviteiten uit te oefenen binnen de locatie 'bedrijf-gebruik'. Deze locatie is toegekend aan de bestaande bedrijven. Deze regeling komt inhoudelijk overeen met de gebruiksregels zoals deze waren opgenomen in de voorgaande bestemmingsplannen.

Binnen de locatie 'bedrijf-gebruik' is het toegestaan één bedrijf te exploiteren. Het gebruik van de gronden en bouwwerken voor bedrijfsactiviteiten is toegestaan zolang de bedrijfsactiviteiten niet hoger geclassificeerd worden dan milieucategorie 2. Het is mogelijk om binnen deze categorieën over te schakelen naar een ander bedrijfstype. Deze regeling heeft als doel te waarborgen dat bedrijfsactiviteiten binnen een aanvaardbare milieubelasting blijven. De regels beschermen de leefomgeving, terwijl er toch enige flexibiliteit is. 

Een aantal bestaande bedrijven vallen niet binnen deze milieucategorie, maar waren wel al toegestaan op grond van het voorgaande bestemmingsplan. Aan deze bedrijven is een specifieke locatie toegekend, bijvoorbeeld de locatie 'bouwbedrijf en kraanverhuur'. 

Subparagraaf 6.5.4.2 Buitenopslag

In subparagraaf 6.5.4.2 worden regels gesteld aan het gebruiken van gronden voor buitenopslag. Binnen de locaties 'agrarisch bedrijf - gebruik', 'veehouderij - gebruik' en 'bedrijf - gebruik' is buitenopslag toegestaan mits een vergunning is verleend.

Het omgevingsplan geeft een vergunningsplicht voor buitenopslag bij onder andere bedrijven. Dit is conform het gemeentelijke VAB-NAF beleid uit juni 2018. Ten aanzien van buitenopslag is een aantal beleidsuitgangspunten geformuleerd om te zorgen dat dit niet ten koste gaat van de ruimtelijke kwaliteit. Het uitgangspunt is en blijft dat buitenopslag niet is toegestaan. Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het toestaan van buitenopslag, mits voldaan wordt aan enkele voorwaarden, waaronder de voorwaarden dat de opslag noodzakelijk is en de ruimtelijke kwaliteit gewaarborgd is. Deze regeling is ook opgenomen in de meest actuele bestemmingsplannen.

Subparagraaf 6.5.4.3 Statische opslag als nevenactiviteit

In subparagraaf 6.5.4.3 worden regels gesteld aan het gebruik van gronden en bouwwerken voor statische opslag.

Onder statische opslag wordt verstaan: opslag van goederen die geen regelmatige verplaatsing behoeven, niet bestemd zijn voor handel en niet worden opgeslagen voor een elders gevestigd niet-agrarisch bedrijf, zoals een (seizoens)stalling van (antieke) auto's, boten, caravans, campers en dergelijke.

Statische opslag is alleen toegestaan indien hier een vergunning voor is verleend en de gronden en bouwwerken zijn gelegen binnen de locaties 'agrarisch bedrijf - gebruik', 'veehouderij - gebruik' en 'bedrijf - gebruik'. Het bevoegd gezag kan een vergunning verlenen indien er sprake is van een nevenactiviteit en voldaan wordt aan de beoordelingsregels in artikel 6.258. De beoordelingsregels zijn erop gericht de gevolgen voor de fysieke leefmilieu zoveel mogelijk te beperken.

Subparagraaf 6.5.4.4 Kleinschalige nevenactiviteiten

In subparagraaf 6.5.4.4 worden regels gesteld aan het gebruik van gronden en bouwwerken voor kleinschalige nevenactiviteiten binnen de locatie 'bedrijf - gebruik'.

Het uitoefenen van kleinschalige nevenactiviteiten bij een bedrijf is toegestaan mits een vergunning is verleend. Het bevoegd gezag kan een vergunning verlenen, mits wordt voldaan aan de beoordelingsregels in artikel 6.261. De beoordelingsregels zijn gericht op het beperken van de gevolgen voor de fysieke leefomgeving.

In de meest actuele bestemmingsplannen was reeds een afwijkingsbevoegdheid opgenomen voor het uitoefenen van kleinschalige nevenactiviteiten bij bedrijven. Deze regeling is overgezet naar de nieuwe systematiek van het omgevingsplan.

Subparagraaf 6.5.4.5 Scheepvaart

Artikel 6.262 Toepassingsbereik

In subparagraaf 6.5.4.5 worden regels gesteld aan het gebruik van gronden ten behoeve van scheepvaart.

Scheepvaart mag plaatsvinden binnen de locatie 'scheepvaart'. Deze locatie valt binnen de gebiedsaanwijzing 'vaarweg'. Deze is toegekend aan de Zuid-Willemsvaart.

Paragraaf 6.5.7 Horeca-activiteiten
Subparagraaf 6.5.7.1 Horecabedrijf exploiteren

subparagraaf 6.5.7.1 stelt regels met betrekking tot het exploiteren van een horecabedrijf. 

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse en/of het bedrijfsmatig verstrekken van logies met bijbehorende vermaaks- en vergaderfaciliteiten toegestaan.

Het is toegestaan een horecabedrijf te exploiteren binnen de locatie 'horeca-gebruik'. Binnen deze locatie is 

Deze locatie is toegekend aan een bestaand horecabedrijf. Deze regeling komt inhoudelijk overeen met de gebruiksregels zoals deze waren opgenomen in het voorgaande bestemmingsplan.

De begrenzing van de locatie 'horeca-gebruik' is te zien op het DSO.

Subparagraaf 6.5.7.2 Pleisterplaats exploiteren

subparagraaf 6.5.7.2 stelt regels met betrekking tot het exploiteren van een pleisterplaats. 

Het is toegestaan een pleisterplaats te exploiteren binnen de locatie 'pleisterplaats'. Binnen deze locatie is het toegestaan gronden en bouwwerken te gebruiken voor ondersteunende en routegebonden horeca. Er is een terras met een receptie toegestaan waarbij de gezamenlijke oppervlakte niet meer dan 200 m2 mag bedragen.

Deze locatie is toegekend aan een bestaande pleisterplaats. Deze regeling komt inhoudelijk overeen met de gebruiksregels zoals deze waren opgenomen in het voorgaande bestemmingsplan.

De begrenzing van de locatie 'pleisterplaats' is te zien op het DSO.

Subparagraaf 6.5.7.3 Ondersteunende horeca aanbieden als nevenactiviteit

In subparagraaf 6.5.7.3 worden regels gesteld aan het aanbieden van ondersteunende horeca als nevenactiviteit.

In de voorheen geldende, meest actuele bestemmingsplannen waren afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor verschillende nevenactiviteiten waaronder het aanbieden van ondersteunende horeca. In het bestemmingsplan was bepaald dat deze nevenactiviteit alleen mocht worden uitgevoerd als er een vergunning voor was verleend. Een vergunning kon alleen worden verleend als voldaan werd aan de gestelde voorwaarden. Deze regeling is beleidsneutraal overgezet naar het omgevingsplan en de nieuwe systematiek daarvan.

Het aanbieden van ondersteunende horeca betreft een gebruiksactiviteit en is daarom in afdeling 6.5 opgenomen.

Onder ondersteunende horeca wordt verstaan: horeca die ten dienste staat van de hoofdfunctie en die in ruimtelijk opzicht hieraan ondergeschikt is. Het ondersteunend karakter dient van beperkte functionele en ruimtelijke omvang te zijn zodat de hoofdfunctie qua aard, omvang en verschijningsvorm overwegend of nagenoeg geheel als zodanig herkenbaar blijft. Daar waar ondersteunende horeca is toegestaan, zijn feesten, partijen en vergaderingen niet toegestaan.

Dat feesten, partijen en vergaderingen niet zijn toegestaan is ook in artikel 6.269 opgenomen als verbod.

In artikel artikel 6.270 is opgenomen dat een vergunning benodigd is. 

Een vergunning kan alleen verleend worden als is voldaan aan een aantal voorwaarden. De voorwaarden zijn opgenomen in de beoordelingsregels in artikel 6.271 en blijken tevens uit de verschillende definities.

  • a.

    Een vergunning kan alleen verleend worden indien er sprake is van een nevenactiviteit. Dit is een ondergeschikte activiteit, die gezien de aard en omvang, slechts een aanvulling is op de hoofdactiviteit. Op het perceel moet een andere activiteit uitgevoerd worden die als hoofdactiviteit bestempeld kan worden. De ondersteunende horeca moet ook worden geëxploiteerd door de bewoners van de locatie. 

  • b.

    De activiteit is alleen toegestaan binnen de locaties 'agrarisch bedrijf - gebruik', 'veehouderij - gebruik' of 'recreatie - gebruik'.

  • c.

    Nieuwbouw ten behoeve van de ondersteunende horeca is niet toegestaan. De activiteit moet worden uitgevoerd binnen de reeds bestaande bebouwing.

  • d.

    De oppervlakte, inclusief terras, mag maximaal 100 m2 bedragen.

  • e.

    Om overlast voor de omgeving te voorkomen, moeten er voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein zijn en moet aangetoond worden dat de verkeersaantrekkende werking niet te groot is en niet tot overlast leidt.

  • f.

    Er zijn voorwaarden gesteld aan de situering, zodat er voldoende afstand tot de weg en de omliggende woningen is.

Subparagraaf 6.5.7.4 Routegebonden horeca aanbieden als nevenactiviteit

In subparagraaf 6.5.7.4 worden regels gesteld aan het aanbieden van routegebonden horeca als nevenactiviteit. 

In de voorheen geldende, meest actuele bestemmingsplannen waren afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor verschillende nevenactiviteiten waaronder het aanbieden van routegebonden horeca. In het bestemmingsplan was bepaald dat deze nevenactiviteit alleen mocht worden uitgevoerd als er een vergunning voor was verleend. Een vergunning kon alleen worden verleend als voldaan werd aan de gestelde voorwaarden. Deze regeling is beleidsneutraal overgezet naar het omgevingsplan en de nieuwe systematiek daarvan.

Het aanbieden van ondersteunende horeca betreft een gebruiksactiviteit en is daarom in afdeling 6.5 opgenomen.

Onder routegebonden horeca wordt verstaan: een kleinschalige horecavoorziening, niet zijnde een café of restaurant, waar vanuit de bestaande bebouwing dranken en etenswaren worden verstrekt aan passanten, zoals een theehuis.

In artikel 6.273 is opgenomen dat een vergunning benodigd is. 

Een vergunning kan alleen verleend worden als is voldaan aan een aantal voorwaarden. De voorwaarden zijn opgenomen in de beoordelingsregels in artikel 6.274 en blijken tevens uit de verschillende definities.

  • a.

    Een vergunning kan alleen verleend worden indien er sprake is van een nevenactiviteit. Dit is een ondergeschikte activiteit, die gezien de aard en omvang, slechts een aanvulling is op de hoofdactiviteit. Op het perceel moet een andere activiteit uitgevoerd worden die als hoofdactiviteit bestempeld kan worden. De ondersteunende horeca moet ook worden geëxploiteerd door de bewoners van de locatie. 

  • b.

    De activiteit is alleen toegestaan binnen de locaties 'agrarisch bedrijf - gebruik', 'veehouderij - gebruik' of 'wonen - gebruik'.

  • c.

    Nieuwbouw ten behoeve van de routegebonden horeca is niet toegestaan. De activiteit moet worden uitgevoerd binnen de reeds bestaande bebouwing.

  • d.

    De oppervlakte, inclusief terras, mag maximaal 200 m2 bedragen.

  • e.

    Om overlast voor de omgeving te voorkomen, moeten er voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein zijn en moet aangetoond worden dat de verkeersaantrekkende werking niet te groot is en niet tot overlast leidt.

  • f.

    Er zijn voorwaarden gesteld aan de situering, zodat er voldoende afstand tot de weg en de omliggende woningen is.

Paragraaf 6.5.8 Maatschappelijke activiteiten

Deze paragraaf heeft betrekking op maatschappelijke activiteiten. In deze paragraaf zijn de regelingen opgenomen voor de bestaande maatschappelijke voorzieningen. Deze hebben in het omgevingsplan een specifieke locatie met een bijbehorende regeling.

Daarnaast zijn in deze paragraaf ook de regelingen opgenomen voor maatschappelijke activiteiten die als nevenactiviteit uitgevoerd mogen worden.

Subparagraaf 6.5.8.1 Verzorgingstehuis exploiteren

subparagraaf 6.5.8.1 stelt regels met betrekking tot het exploiteren van een verzorgingstehuis. Het gebruik van gronden en bouwwerken voor het exploiteren van een verzorgingstehuis is toegestaan, zolang ze binnen de locatie 'verzorgingshuis' liggen. 

Deze locatie is toegekend aan een bestaand verzorgingstehuis. In het voormalige bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' had dit perceel de functie-aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk-1'. Ter plaatse van deze aanduiding was een verzorgingstehuis toegestaan.

De regeling in deze paragraaf komt inhoudelijk overeen met de gebruiksregels zoals deze waren opgenomen in het voorgaande bestemmingsplan.

Subparagraaf 6.5.8.2 Jongerencentrum exploiteren

subparagraaf 6.5.8.2 stelt regels met betrekking tot het exploiteren van een jongerencentrum. Het gebruik van gronden en bouwwerken voor het exploiteren van een jongerencentrum is toegestaan, zolang ze binnen de locatie 'jongerencentrum' liggen. 

Deze locatie is toegekend aan een bestaand jongerencentrum. In het voormalige bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' had dit perceel de functie-aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk-5'. Ter plaatse van deze aanduiding was een jongerencentrum toegestaan.

De regeling in deze paragraaf komt inhoudelijk overeen met de gebruiksregels zoals deze waren opgenomen in het voorgaande bestemmingsplan.

Subparagraaf 6.5.8.3 Scouting exploiteren

subparagraaf 6.5.8.3 stelt regels met betrekking tot het exploiteren van een scouting. Het gebruik van gronden en bouwwerken voor het exploiteren van een scouting is toegestaan, zolang ze binnen de locatie 'scouting' liggen. 

Deze locatie is toegekend aan een bestaande scouting. In het voormalige bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' had dit perceel de functie-aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk-9'. Ter plaatse van deze aanduiding was een scouting toegestaan.

De regeling in deze paragraaf komt inhoudelijk overeen met de gebruiksregels zoals deze waren opgenomen in het voorgaande bestemmingsplan.

Subparagraaf 6.5.8.4 Equitherapie aanbieden

subparagraaf 6.5.8.4 stelt regels met betrekking tot het aanbieden van equitherapie. Het gebruik van gronden en bouwwerken voor het aanbieden van equitherapie is toegestaan, zolang ze binnen de locatie 'equitherapie' liggen. 

Deze locatie is toegekend aan een bestaande aanbieder van equitherapie. In het voormalige bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' had dit perceel de functie-aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk-7'. Ter plaatse van deze aanduiding was equitherapie toegestaan.

De regeling in deze paragraaf komt inhoudelijk overeen met de gebruiksregels zoals deze waren opgenomen in het voorgaande bestemmingsplan.

Subparagraaf 6.5.8.5 Zorginstelling exploiteren

subparagraaf 6.5.8.5 stelt regels met betrekking tot het exploiteren van een zorginstelling. Het gebruik van gronden en bouwwerken voor het exploiteren van een zorginstelling is toegestaan, zolang ze binnen de locatie 'zorginstelling-500' of 'zorginstelling-501' liggen. 

Deze locaties zijn toegekend aan twee bestaande zorginstellingen. 

'Zorginstelling - 500'

Op de locatie 'zorginstelling-500' was het bestemmingsplan 'Veegplan V gemeente Someren 2017' van toepassing. Het perceel had de bestemming 'Maatschappelijk - Buitengebied' waarbij een zorginstelling was toegestaan. De gebruiksregels uit dit bestemmingsplan zijn zonder inhoudelijke wijziging overgenomen en omgezet naar de nieuwe systematiek van het omgevingsplan. 

Op dit perceel is een zorginstelling voor nachtverblijf en dagbesteding toegestaan voor maximaal 10 personen met een zorgindicatie.

'Zorginstelling 501'

Op de locatie 'zorginstelling-501' was het bestemmingsplan 'Laan ten Boomen 30 Lierop' van toepassing. Het perceel had de bestemming 'Maatschappelijk - Buitengebied' waarbij een zorginstelling was toegestaan. Deze regeling is zonder inhoudelijke wijziging overgenomen en omgezet naar de nieuwe systematiek van het omgevingsplan. 

Op dit perceel is een zorginstelling voor nachtverblijf en dagbesteding voor maximaal 12 personen, 12 zorgappartementen en ondergeschikte detailhandel toegestaan. In artikel 6.284, tweede lid zijn de voorwaarden opgenomen waaraan voldaan dient te worden in algemene gebruiksregels. Indien voldaan wordt aan de voorwaarden is het gebruik toegestaan zonder dat er een vergunning nodig is.

Subparagraaf 6.5.8.6 Parkeren ten behoeve van een zorginstelling

subparagraaf 6.5.8.6 stelt regels met betrekking tot het parkeren ten behoeve van een zorginstelling. Deze regeling ziet op het parkeerterrein gelegen bij de zorginstelling aan de Laan ten Boomen 30 in Lierop.

Het gebruik van het perceel Laan ten Boomen 30 als zorginstelling is in subparagraaf 6.5.8.5 gereguleerd. Aan het nabijgelegen parkeerterrein is de locatie 'parkeerterrein 502' toegekend. In de regels is bepaald dat het parkeren bij de zorginstelling op dit deel van het terrein moet plaatsvinden. 

Deze regeling is zonder inhoudelijke wijziging overgenomen uit het bestemmingsplan 'Laan ten Boomen 30 Lierop' en omgezet naar de nieuwe systematiek van het omgevingsplan. Dit deel van het perceel had reeds de functie-aanduiding 'parkeerterrein'.

Subparagraaf 6.5.8.7 Kinderopvang en/of dagbesteding exploiteren als nevenactiviteit

In subparagraaf 6.5.8.7 worden regels gesteld aan het exploiteren van kinderopvang en/of dagbesteding als nevenactiviteit. 

In de voorheen geldende , meest actuele, bestemmingsplannen waren afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor verschillende nevenactiviteiten, waaronder het exploiteren van kinderopvang en/of dagbesteding als nevenactiviteit. In het bestemmingsplan was bepaald dat deze nevenactiviteit alleen mocht worden uitgevoerd als er een vergunning voor was verleend. Een vergunning kon alleen worden verleend als voldaan werd aan de gestelde voorwaarden. Deze regeling is beleidsneutraal overgezet naar het omgevingsplan en de nieuwe systematiek daarvan. 

Het exploiteren van kinderpopvang en/of dagbesteding betreft een gebruiksactiviteit en is daarom in afdeling 6.5 opgenomen.

In artikel 6.288 is bepaald dat het exploiteren van kinderopvang en/of dagbesteding niet is toegestaan zonder vergunning. 

Onder kinderopvang wordt verstaan: het bedrijfsmatig of anders dan om niet verzorgen, opvoeden en bijdragen aan de ontwikkeling van kinderen tot de eerste dag van de maand waarop het voortgezet onderwijs voor die kinderen begint, waarbij minimaal 6 kinderen worden opgevangen.

Onder dagbesteding wordt verstaan: voorziening waar aan ouderen, mensen met een handicap, mensen met psychiatrische problemen of in het kader van een re-integratietraject een zinvolle invulling van de dag wordt geboden, zonder dat daar een overnachting ter plaatse mee gepaard gaat.

Een vergunning kan alleen verleend worden als is voldaan aan een aantal voorwaarden. De voorwaarden zijn opgenomen in de beoordelingsregels in artikel 6.289 en blijken tevens uit de verschillende definities.

  • a.

    Een vergunning kan alleen verleend worden indien er sprake is van een nevenactiviteit. Dit is een ondergeschikte activiteit, die gezien de aard en omvang, slechts een aanvulling is op de hoofdactiviteit. Op het perceel moet een andere activiteit uitgevoerd worden die als hoofdactiviteit bestempeld kan worden. De kinderopvang en/of dagbesteding moet ook worden geëxploiteerd door de bewoners van de locatie. 

  • b.

    De activiteit is alleen toegestaan binnen de locaties 'agrarisch bedrijf - gebruik', 'veehouderij - gebruik' of 'wonen - gebruik'.

  • c.

    Nieuwbouw ten behoeve van de kinderopvang en/of dagbesteding is niet toegestaan. De activiteit moet worden uitgevoerd binnen de reeds bestaande bebouwing.

  • d.

    Het vestigen mag niet leiden tot een belemmering of beperking voor de omgeving en omliggende functies.

  • e.

    Om overlast voor de omgeving te voorkomen, moeten er voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein zijn en moet aangetoond worden dat de verkeersaantrekkende werking niet te groot is en niet tot overlast leidt.

Subparagraaf 6.5.8.8 Verlenen van zorg en/of dagbesteding als nevenactiviteit

In subparagraaf 6.5.8.8 worden regels gesteld aan het verlenen van zorg en/of dagbesteding als nevenactiviteit. 

In de voorheen geldende , meest actuele, bestemmingsplannen waren afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor verschillende nevenactiviteiten, waaronder het exploiteren van kinderopvang en/of dagbesteding als nevenactiviteit. In het bestemmingsplan was bepaald dat deze nevenactiviteit alleen mocht worden uitgevoerd als er een vergunning voor was verleend. Een vergunning kon alleen worden verleend als voldaan werd aan de gestelde voorwaarden. Deze regeling is beleidsneutraal overgezet naar het omgevingsplan en de nieuwe systematiek daarvan. 

Het verlenen van zorg en/of dagbesteding als nevenactiviteit betreft een gebruiksactiviteit en is daarom in afdeling 6.5 opgenomen.

In artikel 6.292 is bepaald dat het verlenen van zorg en/of dagbesteding als nevenactiviteit niet is toegestaan zonder vergunning. 

Onder dagbesteding wordt verstaan: voorziening waar aan ouderen, mensen met een handicap, mensen met psychiatrische problemen of in het kader van een re-integratietraject een zinvolle invulling van de dag wordt geboden, zonder dat daar een overnachting ter plaatse mee gepaard gaat.

Een vergunning kan alleen verleend worden als is voldaan aan een aantal voorwaarden. De voorwaarden zijn opgenomen in de beoordelingsregels in artikel 6.293..

  • a.

    Een vergunning kan alleen verleend worden indien er sprake is van een nevenactiviteit. Dit is een ondergeschikte activiteit, die gezien de aard en omvang, slechts een aanvulling is op de hoofdactiviteit. Op het perceel moet een andere activiteit uitgevoerd worden die als hoofdactiviteit bestempeld kan worden. De kinderopvang en/of dagbesteding moet ook worden geëxploiteerd door de bewoners van de locatie. 

  • b.

    Er mogen maximaal 15 personen worden gehuisvest. Ze moeten beschikken over een zorgindicatie.

  • c.

    De activiteit is alleen toegestaan binnen de locaties 'agrarisch bedrijf - gebruik', 'veehouderij - gebruik' of 'wonen - gebruik'.

  • d.

    Nieuwbouw ten behoeve van het verlenen van zorg en/of dagbesteding is niet toegestaan. De activiteit moet worden uitgevoerd binnen de reeds bestaande bebouwing.

  • e.

    Het vestigen mag niet leiden tot een belemmering of beperking voor de omgeving en omliggende functies.

  • f.

    Om overlast voor de omgeving te voorkomen, moeten er voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein zijn en moet aangetoond worden dat de verkeersaantrekkende werking niet te groot is en niet tot overlast leidt.

Paragraaf 6.5.9 Recreatieve activiteiten

Deze paragraaf heeft betrekking op recreatieve activiteiten. In deze paragraaf zijn de regelingen opgenomen voor de bestaande recreatiebedrijven, zoals een natuurkampeerterrein, verenigingskampeerterrein, kampeerbedrijf, groepsaccommodaties.

Daarnaast zijn in deze paragraaf ook de regelingen opgenomen voor recreatieve activiteiten die als nevenactiviteit uitgevoerd mogen worden.

Subparagraaf 6.5.9.1 Natuurkampeerterrein exploiteren

subparagraaf 6.5.9.1 stelt regels met betrekking tot het exploiteren van een natuurkampeerterrein. Het gebruik van gronden en bouwwerken voor het exploiteren van een natuurkampeerterrein is toegestaan, zolang ze binnen de locatie 'natuurkampeerterrein' liggen. Onder natuurkampeerterrein wordt verstaan: een kampeerterrein met een oppervlakte van maximaal 1 hectare dat gelegen is in een aangesloten bos- of natuurgebied met een beperkt aantal standplaatsen voor kampeermiddelen. 

In de regels is tevens als voorwaarde opgenomen dat enkel kampeermiddelen mogen worden gebruikt voor de verblijfsrecreatie. Hieronder vallen enkel de kampeermiddelen die geen bouwwerken zijn waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen nodig is. Voorbeelden hiervan zijn een tent, tentwagen of caravan. 

Deze locatie is toegekend aan een bestaand kampeerterrein. In het voormalige bestemmingsplan Buitengebied 2011 had dit perceel de functie-aanduiding 'specifieke vorm van recreatie-8'. Ter plaatse van deze aanduiding waren verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van een natuurkampeerterrein toegestaan.

De regeling in subparagraaf 6.5.9.1 komt inhoudelijk overeen met de gebruiksregels zoals deze waren opgenomen in het voorgaande bestemmingsplan.

Subparagraaf 6.5.9.2 Verenigingskampeerterrein exploiteren

subparagraaf 6.5.9.2 stelt regels met betrekking tot het exploiteren van een verenigingskampeerterrein. Het gebruik van gronden en bouwwerken voor het exploiteren van een verenigingskampeerterrein is toegestaan, zolang ze binnen de locatie 'verenigingskampeerterrein' liggen. Onder verenigingskampeerterrein wordt verstaan: een kampeerterrein ten behoeve van de eigen doeleinden van een vereniging of organisatie met sociale, culturele, educatieve of wetenschappelijke doeleinden. 

In de regels is tevens als voorwaarde opgenomen dat enkel kampeermiddelen mogen worden gebruikt voor de verblijfsrecreatie. Hieronder vallen enkel de kampeermiddelen die geen bouwwerken zijn waarvoor een omgevingsvergunning voor het bouwen nodig is. Voorbeelden hiervan zijn een tent, tentwagen of caravan. 

Deze locatie is toegekend aan een bestaand kampeerterrein. In het voormalige bestemmingsplan Buitengebied 2011 had dit perceel de functie-aanduiding 'specifieke vorm van recreatie-4'. Ter plaatse van deze aanduiding waren verblijfsrecreatieve voorzieningen in de vorm van een verenigingskampeerterrein toegestaan.

De regeling insubparagraaf 6.5.9.2 komt inhoudelijk overeen met de gebruiksregels zoals deze waren opgenomen in het voorgaande bestemmingsplan.

Subparagraaf 6.5.9.3 Kampeerbedrijf exploiteren

subparagraaf 6.5.9.2 stelt regels met betrekking tot het exploiteren van een kampeerbedrijf. 

Deze regeling is een vertaling van het bestemmingsplan 'Somerense Vennen - centrumvoorziening'. Dit bestemmingsplan heeft betrekking op het ter plaatse gevestigde kampeerbedrijf. In dit bestemmingsplan is aan deze gronden een bestemming 'Recreatie' toegekend en zijn aanleg-, gebruiks- en bouwregels opgenomen. Binnen deze bestemming is een kampeerbedrijf toegestaan. Deze regeling is overgezet naar de nieuwe systematiek van het omgevingsplan. In de systematiek van het omgevingsplan zijn de voormalige gebruiksregels gesplitst per gebruiksactiviteit. In deze paragraaf is de gebruiksactiviteit 'kampeerbedrijf exploiteren' gereguleerd.

Het gebruik van gronden en bouwwerken voor het exploiteren van een kampeerbedrijf met verblijfsrecreatie en voorzieningen is toegestaan, zolang ze binnen de locatie kampeerbedrijf' liggen.

Een deel van de gronden heeft naast de locatie 'kampeerbedrijf' ook de locatie 'centrumvoorzieningen' toegekend gekregen. Binnen deze locatie zijn de bij het kampeerbedrijf behorende algemene voorzieningen toegestaan. Dit betreffen de voorzieningen ten behoeve van sport en spel, het zwembad en de toegestane horeca.

Daarnaast heeft een deel van de gronden ook de locatie 'opslag kampeermiddelen' toegekend gekregen. Binnen deze locatie is de opslag van kampeermiddelen van vaste campinggasten toegestaan. Dit betreft bestaande bebouwing.

In artikel 6.300 is bepaald dat verblijfsrecreatie alleen is toegestaan de daarvoor bestemde bebouwing en kampeermiddelen, zoals de recreatiewoningen en stacaravans. Deze mogen daarnaast niet gebruikt worden voor bewoning met een permanent karakter.

Daarnaast is in artikel 6.300 bepaald dat de horecavoorzieningen ten behoeve van de camping zijn en niet ten behoeve van dagrecreatie. Dit artikel was voorheen opgenomen in de strijdig gebruik-regeling in het bestemmingsplan.

Subparagraaf 6.5.9.4 Groepsaccommodatie exploiteren

Binnen het gebied waar deze wijziging van het omgevingsplan op ziet (deelgebied 5) zijn een aantal groepsaccommodaties gelegen. In subparagraaf 6.5.9.4 zijn de regels opgenomen die zien het gebruik van deze groepsaccommodaties. 

Voor de groepsaccommodaties waren verschillende bestemmingsplannen van toepassing met elk een eigen regeling. De specifieke regelingen die golden per groepsaccommodatie zijn opgenomen in de nieuwe systematiek van het omgevingsplan. De overkoepelende gebruiksactiviteit 'groepsaccommodatie exploiteren' is gereguleerd in subparagraaf 6.5.9.4. Binnen deze subparagraaf is aan iedere groepsaccommodatie een specifieke locatie toegekend met de daarbij behorende gebruiksregels. De begrenzing van de locaties is te zien op het DSO.

Subparagraaf 6.5.9.5 Minicamping exploiteren

In subparagraaf 6.5.9.5 worden regels gesteld aan het exploiteren van een minicamping.

De locatie 'minicamping' is toegekend aan een perceel waar, onder het voorgaande bestemmingsplan, reeds een minicamping was toegestaan. De regeling uit het voorgaande bestemmingsplan is overgezet naar de nieuwe systematiek van het omgevingsplan. In deze subparagraaf wordt de gebruiksactiviteit 'minicamping exploiteren' gereguleerd. 

Op deze gronden is het vestigen en exploiteren van een minicamping toegestaan. Om te waarborgen dat er sprake is van een kleinschalige camping, is bepaald dat er maximaal 25 kampeermiddelen aanwezig mogen zijn. De ondersteunende voorzieningen, zoals sanitair, mogen een maximum oppervlakte hebben van 100m2.  

Subparagraaf 6.5.9.6 Kampeerterrein exploiteren

In subparagraaf 6.5.9.6 zijn regels gesteld aan het exploiteren van een kampeerterrein. De locatie 'kampeerterrein' is toegekend aan een perceel waar meerdere recreatie-voorzieningen zijn toegestaan. Deze waren reeds op basis van het voorheen geldende bestemmingsplan toegestaan. In deze supparagraaf is de gebruiksactiviteit 'kampeerterrein exploiteren' gereguleerd. 

Binnen de locatie 'kampeerterrein' zijn maximaal 20 kampeerplaatsen toegestaan. Stacaravans mogen niet worden geplaatst. Sanitaire voorzieningen zijn toegestaan tot een maximale oppervlakte van 60m2

Subparagraaf 6.5.9.7 Bed and breakfast exploiteren

In subparagraaf 6.5.9.7 zijn regels gesteld aan het exploiteren van een bed and breakfast. Het gebruiken van gronden en bouwwerken voor een bed and breakfast is toegestaan binnen de locatie 'bed and breakfast'. Deze locatie is toegekend aan twee bestaande b&b's. De regeling uit het voormalige bestemmingsplan is overgenomen in het omgevingsplan en overgezet naar de nieuwe systematiek.

Op basis van artikel 6.308 mag het maximum aantal slaapplaatsen per bed and breakfast 10 bedragen.

Subparagraaf 6.5.9.8 Vogelasiel exploiteren

In subparagraaf 6.5.9.8 worden regels gesteld aan het exploiteren van een vogelasiel. Het exploiteren van een vogelasiel is toegestaan zolang deze binnen de locatie 'vogelasiel' is gevestigd. Deze locatie is toegekend aan een bestaand asiel. Deze was reeds toegestaan op basis van het bestemmingsplan. De regeling uit het voormalige bestemmingsplan is overgenomen in het omgevingsplan en overgezet naar de nieuwe systematiek.

Ter plaatse van de locatie is een vogelasiel toegestaan. Onder vogelasiel wordt verstaan: voorziening ten behoeve van de opvang, verzorging en revalidatie van vogels en in ondergeschikte mate van zoogdieren met uitzondering van huisdieren. Tevens is een kantoorruimte toegestaan. Deze mag worden gebruikt voor een kantoor ten behoeve van het asiel en moet ondergeschikt zijn daaraan.

Daarnaast zijn educatieve doeleinden toegestaan. Voorwaarde is dat deze ondergeschikt zijn aan het vogelasiel. Hierbij kan gedacht worden aan voorlichting, lezingen, rondleidingen en dergelijke.

Subparagraaf 6.5.9.9 Dagrecreatiefbedrijf exploiteren

In subparagraaf 6.5.9.9 worden regels gesteld aan het exploiteren van een dagrecreatiebedrijf. Onder dagrecreatie wordt verstaan: het bieden van een product en/of dienst op het gebied van recreatie, educatie en/of cultuur, dat door de consument binnen één dag kan worden afgenomen en zonder dat daar een overnachting ter plaatse mee gepaard gaat.

Een dagrecreatiebedrijf met daarbij ondersteunende horeca is toegestaan binnen de locatie 'dagrecreatief bedrijf'. Deze locatie is toegekend aan één specifiek adres, namelijk Heesvenstraat 21-21A. Op dit perceel vindt een ontwikkeling plaats waarbij de bestaande dagrecreatie wordt toegestaan. De ontwikkeling die plaatsvindt is uitgebreid toegelicht in de motivering bij het omgevingsplan en de daarbij behorende bijlage (bijlage 1, ruimtelijke motivering Heesvenstraat 21-21A).

Subparagraaf 6.5.9.10 Parkeren ten behoeve van een recreatiebedrijf

In subparagraaf 6.5.9.10 zijn regels gesteld met betrekking tot de gebruiksactiviteit 'parkeren ten behoeve van een recreatiebedrijf'. 

Aan de Moorsel in Lierop zijn verschillende recreatieve voorzieningen gelegen. Voor twee ter plaatse gevestigde recreatiebedrijven is een specifieke regeling met betrekking tot het parkeren opgenomen. Deze regeling is overgenomen uit de voorgaande bestemmingsplannen en omgezet naar de nieuwe systematiek van het omgevingsplan.

De aanwezige parkeerterreinen zijn aangewezen middels een locatie. In de regels is bepaald dat parkeren dient plaats te vinden op de aangewezen parkeerterreinen. Per bedrijf zijn twee parkeerterreinen aangewezen. In de regels is bepaald dat de parkeerterreinen mogen worden gebruikt ten behoeve van het naastgelegen recreatiebedrijf. Daarmee is gewaarborgd dat de parkeerterreinen alleen mogen worden gebruikt voor het bijbehorende recreatiebedrijf op hetzelfde perceel.

Subparagraaf 6.5.9.11 Uitoefenen van sport en spel ten behoeve van een recreatiebedrijf

In subparagraaf 6.5.9.11 zijn regels gesteld aan de gebruiksactiviteit 'uitoefenen van sport en spel ten behoeve van een recreatiebedrijf'. Deze regeling is gebaseerd op het voorgaande bestemmingsplan 'Herziening Moorsel 3 Lierop'. In dit bestemmingsplan was aan een gedeelte van het perceel de functie-aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - speelweide' toegekend.

Binnen de locatie 'speelweide' mogen de gronden gebruikt worden voor het uitoefenen van sport en spel ten behoeve van het recreatiebedrijf dat op dit perceel gevestigd is.

Subparagraaf 6.5.9.12 Minicamping exploiteren als nevenactiviteit

In subparagraaf 6.5.9.12 worden regels gesteld aan het exploiteren van een minicamping als nevenactiviteit. 

In de voorheen geldende bestemmingsplannen waren afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor verschillende nevenactiviteiten, waaronder het exploiteren van een minicamping. In het bestemmingsplan was bepaald dat deze nevenactiviteit alleen mocht worden uitgevoerd als er een vergunning voor was verleend. Een vergunning kon alleen worden verleend als voldaan werd aan de gestelde voorwaarden. Deze regeling is beleidsneutraal overgezet naar het omgevingsplan en de nieuwe systematiek daarvan. 

Het exploiteren van minicamping betreft een gebruiksactiviteit en is daarom in afdeling 6.5 opgenomen.

In artikel 6.318 is bepaald dat het exploiteren van een minicamping niet is toegestaan zonder vergunning. 

Een vergunning kan alleen verleend worden als is voldaan aan een aantal voorwaarden. De voorwaarden zijn opgenomen in de beoordelingsregels in artikel 6.319 en blijken tevens uit de definitie van het begrip minicamping.

  • a.

    Er moet sprake zijn van een minicamping. Een minicamping is een kleinschalig kampeerterrein als nevenfunctie bij een agrarisch bedrijf, agrarisch verwant bedrijf, recreatiebedrijf of bij een burgerwoning. Om de kleinschaligheid te waarborgen geldt een maximum van 25 kampeermiddelen, waaronder maximaal 5 stacaravans. Ondersteunende voorzieningen, bijvoorbeeld sanitaire voorzieningen, moeten in de bestaande bebouwing gerealiseerd worden. De oppervlakte mag niet meer bedragen dan 100 m2.

  • b.

    Een vergunning kan tevens alleen verleend worden indien er sprake is van een nevenactiviteit. Dit is een ondergeschikte activiteit, die gezien de aard en omvang, slechts een aanvulling is op de hoofdactiviteit. Op het perceel moet een andere activiteit uitgevoerd worden die als hoofdactiviteit bestempeld kan worden, bijvoorbeeld een minicamping bij een agrarisch bedrijf. De minicamping moet ook worden geëxploiteerd door de bewoners van de locatie. 

  • c.

    Een minicamping is alleen toegestaan binnen de locaties 'agrarisch bedrijf - gebruik', 'veehouderij - gebruik', 'recreatie - gebruik' of 'wonen - gebruik'.

  • d.

    Het vestigen mag niet leiden tot een belemmering of beperking voor de omgeving en omliggende functies.

  • e.

    Om overlast voor de omgeving te voorkomen, moeten er voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein zijn.

  • f.

    Er zijn voorwaarden aan de situering gesteld, zodat er voldoende afstand tot de omliggende percelen is.

Subparagraaf 6.5.9.13 Bed and breakfast exploiteren als nevenactiviteit

In subparagraaf 6.5.9.13 worden regels gesteld aan het exploiteren van een bed and breakfast als nevenactiviteit. 

In de voorheen geldende bestemmingsplannen waren afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor verschillende nevenactiviteiten, waaronder het exploiteren van een bed and breakfast. In het bestemmingsplan was bepaald dat deze nevenactiviteit alleen mocht worden uitgevoerd als er een vergunning voor was verleend. Een vergunning kon alleen worden verleend als voldaan werd aan de gestelde voorwaarden. Deze regeling is beleidsneutraal overgezet naar het omgevingsplan en de nieuwe systematiek daarvan. 

Het exploiteren van een bed and breakfast betreft een gebruiksactiviteit en is daarom in afdeling 6.5 opgenomen.

In artikel 6.321 is bepaald dat het exploiteren van een bed and breakfast niet is toegestaan zonder vergunning. 

Een vergunning kan alleen verleend worden als is voldaan aan een aantal voorwaarden. De voorwaarden zijn opgenomen in de beoordelingsregels in artikel 6.322 en blijken tevens uit de definitie van het begrip bed and breakfast.

  • a.

    Onder bed and breakfast wordt verstaan: het bij wijze van nevenfunctie verstekken van logies en ontbijt, door het beschikbaar stellen van slaap-, ontbijt- en sanitaire ruimten, aan een steeds wisselend publiek dat voor een korte periode, namelijk één tot enkele nachten, ter plaatse verblijft. Onder bed and breakfast worden niet verstaan overnachtingen, noodzakelijk in verband met het verrichten van tijdelijke of seizoensgebonden werkzaamheden en/of arbeid. 

  • b.

    Een vergunning kan tevens alleen verleend worden indien er sprake is van een nevenactiviteit. Dit is een ondergeschikte activiteit, die gezien de aard en omvang, slechts een aanvulling is op de hoofdactiviteit. Op het perceel moet een andere activiteit uitgevoerd worden die als hoofdactiviteit bestempeld kan worden, bijvoorbeeld een bed and breakfast bij een agrarisch bedrijf. De bed and breakfast moet ook worden geëxploiteerd door de bewoners van de locatie of het ter plaatse gevestigde bedrijf. 

  • c.

    Een bed and breakfast is alleen toegestaan binnen de locaties 'agrarisch bedrijf - gebruik', 'veehouderij - gebruik', 'recreatie - gebruik' of 'wonen - gebruik'.

  • d.

    Nieuwbouw ten behoeve van een bed and breakfast is niet toegestaan. Deze moet in de bestaande bebouwing worden gerealiseerd.

  • e.

    De gevolgen voor de omgevingskwaliteit moeten aanvaardbaar zijn. Het aantal overnachtingsplaatsen is daarom beperkt tot 10.

  • f.

    Het vestigen mag tevens niet leiden tot een belemmering of beperking voor de omgeving en omliggende functies.

  • g.

    Om overlast voor de omgeving te voorkomen, moeten er voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein zijn.

Subparagraaf 6.5.9.14 Groepsaccommodatie aanbieden als nevenactiviteit

In subparagraaf 6.5.9.14 worden regels gesteld aan het exploiteren van een groepsaccommodatie als nevenactiviteit. 

Bestaande groepsaccommodaties die niet voldoen aan de voorwaarden vallen niet onder deze regeling, maar onder subparagraaf 6.5.9.4. Deze hebben een specifieke locatie toegekend gekregen.

In de voorheen geldende bestemmingsplannen waren afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor verschillende nevenactiviteiten, waaronder het exploiteren van een groepsaccommodatie. In het bestemmingsplan was bepaald dat deze nevenactiviteit alleen mocht worden uitgevoerd als er een vergunning voor was verleend. Een vergunning kon alleen worden verleend als voldaan werd aan de gestelde voorwaarden. Deze regeling is beleidsneutraal overgezet naar het omgevingsplan en de nieuwe systematiek daarvan. 

Het exploiteren van een groepsaccommodatie betreft een gebruiksactiviteit en is daarom in afdeling 6.5 opgenomen.

In artikel 6.324 is bepaald dat het exploiteren van een groepsaccommodatie als nevenactiviteit niet is toegestaan zonder vergunning. Onder groepsaccommodatie wordt verstaan: een gebouw dat geheel of gedeeltelijk is ingericht voor het bedrijfsmatig verschaffen van recreatief nachtverblijf in groepsverband in permanent daarvoor ingerichte ruimten met gemeenschappelijke voorzieningen, keuken en verblijfsruimten.

Een vergunning kan alleen verleend worden als is voldaan aan een aantal voorwaarden. De voorwaarden zijn opgenomen in de beoordelingsregels in artikel 6.325 en blijken tevens uit de definitie van het begrip nevenactiviteit.

  • a.

    Een vergunning kan alleen verleend worden indien er sprake is van een nevenactiviteit. Dit is een ondergeschikte activiteit, die gezien de aard en omvang, slechts een aanvulling is op de hoofdactiviteit. Op het perceel moet een andere activiteit uitgevoerd worden die als hoofdactiviteit bestempeld kan worden, bijvoorbeeld een groepsaccommodatie bij een agrarisch bedrijf. De groepsaccommodatie moet ook worden geëxploiteerd door de bewoners van de locatie. 

  • b.

    Een groepsaccommodatie is alleen toegestaan binnen de locaties 'agrarisch bedrijf - gebruik', 'veehouderij - gebruik' of 'wonen - gebruik'.

  • c.

    Nieuwbouw ten behoeve van een groepsaccommodatie is niet toegestaan. Deze moet in de bestaande bebouwing worden gerealiseerd.

  • d.

    De gevolgen voor de omgevingskwaliteit moeten aanvaardbaar zijn. Het aantal overnachtingsplaatsen is daarom beperkt tot 20. En er zijn voorwaarden gesteld aan de situering. Er moet sprake zijn van voldoende afstand tot omliggende percelen.

  • e.

    Om overlast voor de omgeving te voorkomen, moeten er voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein zijn.

Subparagraaf 6.5.9.15 Ondergeschikte dagrecreatie aanbieden als nevenactiviteit

In subparagraaf 6.5.9.15 worden regels gesteld aan het aanbieden van ondergeschikte dagrecreatie als nevenactiviteit. 

In de voorheen geldende , meest actuele, bestemmingsplannen waren afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor verschillende nevenactiviteiten, waaronder het aanbieden van ondergeschikte dagrecreatie. In het bestemmingsplan was bepaald dat deze nevenactiviteit alleen mocht worden uitgevoerd als er een vergunning voor was verleend. Een vergunning kon alleen worden verleend als voldaan werd aan de gestelde voorwaarden. Deze regeling is beleidsneutraal overgezet naar het omgevingsplan en de nieuwe systematiek daarvan. 

Het aanbieden van ondergeschikte dagrecreatie betreft een gebruiksactiviteit en is daarom in afdeling 6.5 opgenomen.

Onder dagrecreatie wordt verstaan: het bieden van een product en/of dienst op het gebied van recreatie, educatie en/of cultuur, dat door de consument binnen één dag kan worden afgenomen en zonder dat daar een overnachting ter plaatse mee gepaard gaat.

In artikel 6.327 is bepaald dat het aanbieden van ondergeschikte dagrecreatie niet is toegestaan zonder vergunning. 

Een vergunning kan alleen verleend worden als is voldaan aan een aantal voorwaarden. De voorwaarden zijn opgenomen in de beoordelingsregels in artikel 6.328 en blijken tevens uit de definitie van het begrip.

  • a.

    Een vergunning kan alleen verleend worden indien er sprake is van een nevenactiviteit. Dit is een ondergeschikte activiteit, die gezien de aard en omvang, slechts een aanvulling is op de hoofdactiviteit. Op het perceel moet een andere activiteit uitgevoerd worden die als hoofdactiviteit bestempeld kan worden. De dagrecreatie moet worden aangeboden door de bewoners van de locatie.

  • b.

    Het aanbieden van ondergeschikte dagrecreatie is alleen toegestaan binnen de locaties 'agrarisch bedrijf - gebruik', 'veehouderij - gebruik' of 'wonen - gebruik'.

  • c.

    Nieuwbouw ten behoeve van de dagrecreatie is niet toegestaan. Deze moet in de bestaande bebouwing worden gerealiseerd.

  • d.

    Om overlast voor de omgeving te voorkomen, moeten er voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein zijn.

Subparagraaf 6.5.9.16 Verhuren van fietsen/rijtuigen voor recreatief gebruik als nevenactiviteit

In subparagraaf 6.5.9.16 worden regels gesteld aan het verhuren van fietsen, rijtuigen en andere vervoersmiddelen voor recreatief gebruik als nevenactiviteit. 

In de voorheen geldende , meest actuele, bestemmingsplannen waren afwijkingsmogelijkheden opgenomen voor verschillende nevenactiviteiten, waaronder het verhuren van fietsen/rijtuigen voor recreatief gebruik als nevenactiviteit. In het bestemmingsplan was bepaald dat deze nevenactiviteit alleen mocht worden uitgevoerd als er een vergunning voor was verleend. Een vergunning kon alleen worden verleend als voldaan werd aan de gestelde voorwaarden. Deze regeling is beleidsneutraal overgezet naar het omgevingsplan en de nieuwe systematiek daarvan. 

Het verhuren van fietsen/rijtuigen voor recreatief gebruik als nevenactiviteit betreft een gebruiksactiviteit en is daarom in afdeling 6.5 opgenomen.

In artikel 6.330 is bepaald dat het verhuren van fietsen/rijtuigen voor recreatief gebruik als nevenactiviteit niet is toegestaan zonder vergunning. 

Een vergunning kan alleen verleend worden als is voldaan aan een aantal voorwaarden. De voorwaarden zijn opgenomen in de beoordelingsregels in artikel 6.331 en blijken tevens uit de definitie van het begrip nevenactiviteit.

  • a.

    Een vergunning kan alleen verleend worden indien er sprake is van een nevenactiviteit. Dit is een ondergeschikte activiteit, die gezien de aard en omvang, slechts een aanvulling is op de hoofdactiviteit. Op het perceel moet een andere activiteit uitgevoerd worden die als hoofdactiviteit bestempeld kan worden. De verhuur van fietsen, rijtuigen en andere vervoersmiddelen moet worden aangeboden door de bewoners van de locatie.

  • b.

    Het moet gaan om het verhuren van fietsen, rijtuigen en andere vervoersmiddelen voor recreatief gebruik.

  • c.

    De nevenactiviteit is alleen toegestaan binnen de locaties 'agrarisch bedrijf - gebruik', 'veehouderij - gebruik' of 'wonen - gebruik'.

  • d.

    Nieuwbouw ten behoeve van de verhuur is niet toegestaan. Deze moet in de bestaande bebouwing worden gerealiseerd.

  • e.

    Om overlast voor de omgeving te voorkomen, moeten er voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein zijn.

Paragraaf 6.5.10 Sportactiviteiten
Subparagraaf 6.5.10.1 Hondensportschool exploiteren

In subparagraaf 6.5.10.1 worden regels gesteld aan het exploiteren van een hondensportschool.

Binnen de locatie 'hondensportschool' is het toegestaan gronden en bouwwerken te gebruiken voor het exploiteren van een hondensportvereniging. Deze locatie is toegekend aan een bestaande hondensportschool. Op basis van vergund recht is deze locatie opgenomen. 

Subparagraaf 6.5.10.2 Opslag ten behoeve van de hondensport

In subparagraaf 6.5.10.2 worden regels gesteld aan het gebruik van bouwwerken voor opslag ten behoeve van een hondensportschool. Binnen de locatie 'clubhuis hondensportvereniging' is de opslag van oefenmateriaal toegestaan. 

Deze locatie is toegekend aan een bestaand clubhuis. Op basis van vergund recht is deze locatie opgenomen. 

Paragraaf 6.5.11 Woonactiviteiten

Deze paragraaf heeft betrekking op woonactiviteiten. Daarbij is onderscheid gemaakt in het wonen, kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten bij het wonen en het huisvesten van arbeidsmigranten.

Subparagraaf 6.5.11.1 Wonen

In paragraaf 6.5.11 worden regels gesteld met betrekking tot het wonen. Woningen zijn gelegen binnen de locatie wonen (landelijk gebied) - gebruik. Gronden en gebouwen die niet binnen deze locatie zijn gelegen, mogen niet worden gebruikt als woning.

In artikel 6.337 zijn algemene regels opgenomen. Dat wil zeggen dat gebouwen binnen de locatie wonen (landelijk gebied) - gebruik mogen worden gebruikt als woning zonder dat een vergunning benodigd is. Voorwaarde is dat er slechts één afzonderlijk huishouden woont in de woning. Onder huishouden wordt verstaan: één persoon of meerdere personen die gemeenschappelijk samenleven in een onderlinge persoonlijke verbondenheid en gericht op een duurzaam samen zijn en daarbij een economisch-consumptieve eenheid vormen.

Wonen moet plaatsvinden binnen de hoofdbebouwing. Dit is in artikel 6.337, eerste lid bepaald. Doel van deze bepaling is te voorkomen dat vrijstaande bijgebouwen gebruikt worden als zelfstandige woning. 

In artikel 6.337, tweede lid is een gebruiksregel opgenomen voor bedrijfswoningen. Woningen die gelegen zijn bij een bedrijf mogen alleen worden bewoond door een persoon die een binding heeft met het bijbehorende bedrijf.

Binnen de locatie agrarisch bedrijf - gebruik, bedrijf - gebruik, horeca - gebruik, maatschappelijk - gebruik, recreatie - gebruik of veehouderij -gebruik mag een (bedrijfs)woning uitsluitend worden bewoond door (het huishouden van) een persoon wiens huisvesting daar, gelet op de hoofdfunctie, noodzakelijk is.

Daarnaast zijn in lid 3 en lid 4 een tweetal specifieke voorwaardelijke verplichtingen opgenomen. Deze zijn van toepassing binnen de genoemde locatie.

Subparagraaf 6.5.11.2 Aan huis verbonden beroep uitoefenen

In subparagraaf 6.5.11.2 worden regels gesteld aan het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep.

Een aan huis gebonden beroep mag worden uitgeoefend in een (bedrijfs)woning binnen de locaties 'agrarisch bedrijf - gebruik', 'veehouderij - gebruik' en 'wonen - gebruik' door de bewoners van de locatie. Een vergunning is niet benodigd, mits voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden.

Deze voorwaarden waarborgen dat het uitoefenen van het aan huis verbonden beroep nog ondergeschikt is aan het gebruik als woning en passend is binnen de omgeving. 

De activiteit moet in de woning of in een bijgebouw bij de woning worden uitgeoefend. Indien er sprake is van een bedrijfswoning, mag een eventueel bedrijfsgebouw niet worden gebruikt voor het beroep aan huis. 

Om overlast voor de omgeving te voorkomen, moet het parkeren plaatsvinden op eigen terrein. Het aantal verkeersbewegingen moeten beperkt blijven zodat er geen nadelige invloed is op de verkeersafwikkeling in de omgeving.

Detailhandel is niet toegestaan.

Deze regeling was reeds als zodanig opgenomen in de voorheen geldende bestemmingsplannen.

Subparagraaf 6.5.11.3 Kleinschalige bedrijfsacitviteiten uitoefenen

In subparagraaf 6.5.11.3 worden regels gesteld aan het uitoefenen van kleinschalige bedrijfsactiviteiten. 

In het bestemmingsplan 'Buitengebied 2011' was de aanduiding 'specifieke vorm van wonen - wonen plus' opgenomen. Op basis van deze regeling was het toegestaan kleinschalige bedrijfsactiviteiten als ondergeschikte functie aan huis uit te oefenen bij woningen met deze aanduiding. Deze regeling is beleidsneutraal overgezet naar de nieuwe systematiek van het omgevingsplan.

Binnen de locatie 'wonen-plus' zijn kleinschalige bedrijfsactiviteiten toegestaan. Dit betreffen bedrijfsactiviteiten die door de beperkte omvang en beperkte ruimtelijke uitstraling passend zijn bij een woonfunctie. Om dit te waarborgen zijn slechts bedrijfsactiviteiten in de milieucategorieën 1 en 2 toegestaan. Wat onder milieucategorie 1 en 2 wordt verstaan, is aangeduid in de Brochure bedrijven en milieuzonering van de VNG.

De bedrijfsmatige activiteiten mogen worden uitgeoefend door de bewoners van de betreffende locatie. Detailhandel is niet toegestaan.

Subparagraaf 6.5.11.4 Atelier

In subparagraaf 6.5.11.4 worden regels gesteld aan het gebruik als atelier.

Een atelier is alleen toegestaan ter plaatse van de locatie 'atelier'. De begrenzing van de locatie is te zien op het DSO.

Dit betreft een vergund recht voor een bestaand atelier ten behoeve van beeldhouwwerken. Dit atelier mag gebruikt worden door de bewoners van de betreffende locatie. De maximaal toegestane oppervlakte betreft de bestaande oppervlakte.

Subparagraaf 6.5.11.5 Huisvesten van arbeidsmigranten in woningen

In subparagraaf 6.5.11.5 worden regels gesteld aan het huisvesten van arbeidsmigranten in woningen binnen de locaties 'agrarisch bedrijf - gebruik', 'veehouderij - gebruik' en 'wonen gebruik'.

In 2020 heeft de gemeente nieuw beleid geformuleerd voor de huisvesting van arbeidsmigranten in het 'Beleid huisvesting arbeidsmigranten 2020'. Dit beleid geeft richtlijnen voor de huisvesting voor arbeidsmigranten. Het beleid biedt in het buitengebied mogelijkheden voor het huisvesten van arbeidsmigranten bij agrarische bedrijven en in (bedrijfs)woningen.

Deze subparagraaf betreft alleen het huisvesten van arbeidsmigranten in woningen. Het huisvesten in bedrijfsgebouwen en woonunits en dergelijke is in de volgende subparagrafen gereguleerd.  

Het structureel of tijdelijk huisvesten van arbeidsmigranten is alleen toegestaan indien een vergunning is verleend. 

Daarbij wordt onderscheid gemaakt in een drietal mogelijkheden:

  • a.

    het huisvesten van maximaal 4 arbeidsmigranten;

  • b.

    het huisvesten tussen de 4 en 20 arbeidsmigranten;

  • c.

    het huisvesten van meer dan 20 arbeidsmigranten.

Om vergunning te kunnen verlenen, dient voldaan te zijn aan de beoordelingsregels in artikel 6.346. Daarbij gelden voor onderdeel b en c aanvullende beoordelingsregels waaraan voldaan dient te worden. Deze zijn genoemd in artikel 6.346, tweede lid en artikel 6.346, derde lid.

Een belangrijke voorwaarde is de spreiding van de locaties waar arbeidsmigranten gehuisvest mogen worden. Maximaal 20% van de woningen in een straat mogen gebruikt worden voor de bewoning van arbeidsmigranten. Ook mogen de woningen niet direct nabij elkaar gesitueerd worden. Deze spreiding draagt bij aan de leefbaarheid van een straat en het draagvlak in de buurt.

Een andere voorwaarde betreft de SNF normering (Stichting Normering Flexwonen). huisvestingslocaties voor meer dan 4 arbeidsmigranten dienen te voldoen aan deze normering en de uitgangspunten van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

Tevens dient een nachtregister bijgehouden te worden.

In de voormalige bestemmingsplannen zijn afwijkingsbevoegdheden opgenomen in de bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' voor het huisvesten van arbeidsmigranten overeenkomstig het beleid. Deze zijn omgezet naar de nieuwe systematiek van het omgevingsplan.

Subparagraaf 6.5.11.6 Huisvesten van arbeidsmigranten in bedrijfsgebouwen

In subparagraaf 6.5.11.6 worden regels gesteld aan het huisvesten van arbeidsmigranten in (bedrijfs)woningen binnen de locaties 'agrarisch bedrijf - gebruik' en 'veehouderij - gebruik'.

In 2020 heeft de gemeente nieuw beleid geformuleerd voor de huisvesting van arbeidsmigranten in het ‘Beleid huisvesting arbeidsmigranten 2020’. Dit beleid geeft richtlijnen voor de huisvesting voor arbeidsmigranten. Het beleid biedt in het buitengebied mogelijkheden voor het huisvesten van arbeidsmigranten bij agrarische bedrijven en in (bedrijfs)woningen. 

Deze subparagraaf betreft alleen het huisvesten van arbeidsmigranten in bedrijfsgebouwen. Het huisvesten in woningen en woonunits en dergelijke is in de voorgaande en de hiernavolgende subparagraaf gereguleerd. 

Het structureel of tijdelijk huisvesten van arbeidsmigranten is alleen toegestaan indien een vergunning is verleend. 

Daarbij wordt onderscheid gemaakt in een tweetal mogelijkheden:

  • a.

    het huisvesten van maximaal 40 arbeidsmigranten,

  • b.

    het huisvesten van meer dan 40 arbeidsmigranten

Daarbij zijn voor onderdeel 2 aanvullende beoordelingsregels gesteld in artikel 6.350, tweede lid.

Huisvesting van arbeidsmigranten bij agrarische bedrijven is alleen mogelijk als zij bij het agrarische bedrijf ter plaatse werkzaam zijn waarbij aangetoond is dat de huisvesting noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering.

Een andere voorwaarde betreft de SNF normering (Stichting Normering Flexwonen). Huisvestingslocaties voor meer dan 4 arbeidsmigranten dienen te voldoen aan deze normering en de uitgangspunten van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

Het huisvesten van meer dan 40 personen is alleen toegestaan bij vollegrondstuinbouwbedrijven en glastuinbouwbedrijven in de piekmomenten. 

Tevens dient een nachtregister bijgehouden te worden.

In de voormalige bestemmingsplannen zijn afwijkingsbevoegdheden opgenomen in de bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' voor het huisvesten van arbeidsmigranten overeenkomstig het beleid. Deze zijn omgezet naar de nieuwe systematiek van het omgevingsplan.

Subparagraaf 6.5.11.7 Tijdelijk huisvesten van arbeidsmigranten in woonunits, (sta-)caravans of vergelijkbare onderkomens

In subparagraaf 6.5.11.7 worden regels gesteld aan het tijdelijk huisvesten van arbeidsmigranten in woonunits, (sta)caravans of vergelijkbare onderkomens binnen de locaties 'agrarisch bedrijf - gebruik' en 'veehouderij - gebruik'.

In 2020 heeft de gemeente nieuw beleid geformuleerd voor de huisvesting van arbeidsmigranten in het ‘Beleid huisvesting arbeidsmigranten 2020’. Dit beleid geeft richtlijnen voor de huisvesting voor arbeidsmigranten. Het beleid biedt in het buitengebied mogelijkheden voor het huisvesten van arbeidsmigranten bij agrarische bedrijven en in (bedrijfs)woningen. 

Deze subparagraaf betreft alleen het huisvesten van arbeidsmigranten in woonunits, (sta)caravans of vergelijkbare onderkomens. Het huisvesten in woningen en bedrijfsgebouwen is in de voorgaande subparagraaf gereguleerd. 

Het structureel of tijdelijk huisvesten van arbeidsmigranten is alleen toegestaan indien een vergunning is verleend. 

Daarbij wordt onderscheid gemaakt in een tweetal mogelijkheden:

  • a.

    het huisvesten van maximaal 40 arbeidsmigranten,

  • b.

    het huisvesten van meer dan 40 arbeidsmigranten

Daarbij zijn voor onderdeel 2 aanvullende beoordelingsregels gesteld in artikel 6.354, tweede lid.

Huisvesting van arbeidsmigranten bij agrarische bedrijven is alleen mogelijk als zij bij het agrarische bedrijf ter plaatse werkzaam zijn waarbij aangetoond is dat de huisvesting noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering.

De woonunits mogen slechts tijdelijk, voor een maximale periode van 6 maanden, geplaatst worden waarbij de gemeente goedkeuring dient te geven over de kwaliteit en het uiterlijk van de unit.

Hierbij geldt dat er maximaal 4 personen per woonunit gehuisvest mogen worden.

Een andere voorwaarde betreft de SNF normering (Stichting Normering Flexwonen). Huisvestingslocaties voor meer dan 4 arbeidsmigranten dienen te voldoen aan deze normering en de uitgangspunten van het Besluit bouwwerken leefomgeving.

Het huisvesten van meer dan 40 personen is alleen toegestaan bij vollegrondstuinbouwbedrijven en glastuinbouwbedrijven in de piekmomenten. 

Tevens dient een nachtregister bijgehouden te worden.

In de voormalige bestemmingsplannen zijn afwijkingsbevoegdheden opgenomen in de bestemmingen 'Wonen' en 'Agrarisch - Agrarisch bedrijf' voor het huisvesten van arbeidsmigranten overeenkomstig het beleid. Deze zijn omgezet naar de nieuwe systematiek van het omgevingsplan.

Afdeling 6.7 Sloopactiviteiten

In afdeling 6.7 worden regels gesteld met betrekking tot sloopactiviteiten.

paragraaf 6.7.1 bevat de algemene bepalingen die gelden voor de sloopactiviteiten in paragraaf 6.7.2 tot en met paragraaf 6.7.4. Voor de sloopactiviteiten in deze afdeling is aansluiting gezocht bij de sloopactiviteiten die ook in de voormalige bestemmingsplannen waren opgenomen. Inhoudelijk zijn hier geen wijzigingen in aangebracht. In bijlage I bij de Omgevingswet is aangegeven dat onder slopen wordt verstaan: 'geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen'.

Samenloop met andere activiteiten

Het kan voorkomen dat een sloopactiviteit geheel of gedeeltelijk samenvalt met de uitoefening van een andere activiteit waarvoor in dit omgevingsplan of in een andere regeling regels zijn gesteld. Bijvoorbeeld het slopen van een bouwwerk waarvoor ook een vergunning voor een aanlegactiviteit noodzakelijk is. Over beide activiteiten bevat dit omgevingsplan afzonderlijke regels. De regels over die verschillende activiteiten zijn gesteld met een uiteenlopend oogmerk. Per activiteit vindt met het oog daarop een belangenafweging plaats. Eén feitelijke handeling kan dus bestaan uit meerdere juridische activiteiten, zoals bedoeld in dit omgevingsplan of in enige andere regeling. Die activiteiten hebben een onlosmakelijke samenhang (want één feitelijke handeling), maar worden elk afzonderlijk gereguleerd. Dit kan inhouden dat voor die ene feitelijke handeling meerdere omgevingsvergunningen nodig zijn. Een aanvraag om een omgevingsvergunning kan naar keuze van de aanvrager op een of meer activiteiten betrekking hebben (artikel 5.7, eerste lid, van de Omgevingswet).

Specifieke zorgplicht 

In dit artikel zijn onderdelen terug te vinden die voorheen waren opgenomen in artikel 1a, tweede lid, van de Woningwet, en artikel 8.1 van het Bouwbesluit 2012. Deze zorgplicht ('kapstokartikel') heef betrekking op het slopen van bouwwerken waarin niet is voorzien door de andere voorschriften van dit omgevingsplan en het Besluit bouwwerken leefomgeving. Hiermee heeft het bevoegd gezag een 'kapstok' om in een specifiek geval in te grijpen wanneer het slopen van een bouwwerk leidt tot hinder, overlast, gezondheidsrisico's en veiligheidsrisico's.

De specifieke zorgplicht zorgt ervoor dat degene die een sloopactiviteit verricht, alles moet doen en laten om negatieve gevolgen voor de veiligheid, het milieu en de gezondheid te voorkomen. Soms lukt het voorkomen niet. Dan moet hij ervoor zorgen dat er zo min mogelijk negatieve gevolgen voor het milieu en de gezondheid zijn. Deze specifieke zorgplichtbepaling komt grotendeels overeen met de specifieke zorgplichtbepaling in het Besluit activiteiten leefomgeving.

De specifieke zorgplichten die in dit artikel zijn opgenomen, blijven gelden naast de algemene regels van deze afdeling in dit omgevingsplan, eventuele maatwerkvoorschriften en de vergunningplichten die in deze afdeling zijn opgenomen.

Tegen een overtreding van de specifieke zorgplicht kan handhavend worden opgetreden. Handhavend optreden ligt voor de hand bij duidelijke overtredingen van de specifieke zorgplicht. Daarvan is sprake in situaties waarin het handelen of nalaten van degene die de sloopactiviteit verricht, onmiskenbaar in strijd is met de specifieke zorgplicht. Er kunnen ook situaties aan de orde zijn waarin niet direct duidelijk is of van onmiskenbare strijd sprake is. Het bevoegd gezag zal dan een keuze moeten maken tussen een handhavingstraject of het eerst verduidelijken wat de specifieke zorgplicht inhoudt. Als daar vervolgens geen gevolg aan wordt gegeven, is er sprake van onmiskenbare strijd met de specifieke zorgplicht.

Paragraaf 6.7.2 Gebouwen slopen en fundering verwijderen, waarbij grondroering plaatsvindt

In paragraaf 6.7.2 worden regels gesteld met betrekking tot het slopen van gebouwen en het verwijderen van fundering binnen archeologisch waardevol gebied. 

Binnen deze gebieden is sprake van de aanwezigheid van archeologische waarden. Door de grondroering die plaatsvindt bij de sloop kan er sprake zijn van een blijvende onevenredige afbreuk van de aanwezige waarden die het plan beoogd te beschermen. De bijbehorende regels zijn gericht op het behouden van deze waarden en het voorkomen van de aantasting of vernietiging daarvan. 

Voor het slopen is een omgevingsvergunning benodigd. Een vergunning kan alleen worden verleend indien de archeologische waarden niet onevenredig kunnen worden verstoord. Bij de vergunningaanvraag dient een archeologisch onderzoek ingediend te worden waaruit blijkt wat de gevolgen zijn van het slopen voor de archeologische waarden. Indien nodig kunnen voorschriften worden verbonden aan een vergunning om aantasting van de aanwezige waarden te voorkomen.

Indien de activiteiten onder een bepaalde diepte en/of oppervlakte blijven, is geen vergunning nodig. 

Het bevoegd gezag vraagt, indien een vergunning benodigd is, om schriftelijk advies bij een deskundige partij.

Paragraaf 6.7.3 Monument slopen

In paragraaf 6.7.3 worden regels gesteld met betrekking tot het slopen van monumenten.

In het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), hoofdstuk 5 zijn instructieregels opgenomen voor het bevoegd gezag bij het opstellen van een omgevingsplan. Voor cultureel erfgoed zijn de instructieregels opgenomen in paragraaf 5.5.1. Op basis van deze instructieregels moet in het omgevingsplan rekening gehouden worden met het belang van het behoud van cultureel erfgoed. Dit betreft onder andere het voorkomen van ontsiering, beschadiging en sloop. 

In paragraaf 4.3.3.1 is het aandachtsgebied monument aangewezen op basis van, onder andere, de gemeentelijke monumentenlijst. In paragraaf 6.7.3 wordt de activiteit slopen van een monument binnen het aandachtsgebied monument gereguleerd.

Onder slopen wordt niet alleen het geheel slopen van het monument verstaan. Ook het gedeeltelijk slopen valt binnen deze regeling. Daarnaast kunnen de monumentale waarden worden aangetast door het doen van aanpassingen en het aantasten van waardevolle elementen. Om deze reden is de definitie van slopen ook van toepassing op deze handelingen.

Het slopen van een monument is alleen toegestaan als hier een vergunning voor is verleend. Een vergunning kan verleend worden als is voldaan aan de beoordelingsregels in artikel 6.367.

Voordat het bevoegd gezag kan beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning vraagt zij advies aan de Rijksdienst voor de Monumentenzorg dan wel de gemeentelijke monumentencommissie.

Deze werkwijze komt overeen met de regels uit de voorgaande bestemmingsplannen.

Paragraaf 6.7.4 Slopen, verwijderen en/of sanering van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde en andere voorzieningen

In paragraaf 6.7.4 worden regels gesteld aan het slopen, verwijderen en saneren van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde binnen de locaties 'sloopverplichting - 500' en 'sloopverplichting - 501'. 

Deze regels gelden alleen binnen deze specifiek benoemde locaties. Dit betreffen locaties waar in het kader van een ontwikkeling en de daarbij behorende bestemmingsplanprocedure afspraken zijn gemaakt over de sloop van bepaalde gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde. In de voormalige bestemmingsplansystematiek was het gebruikelijk om, indien sloop nodig was voor een ontwikkeling, deze afspraken vast te leggen middels een voorwaardelijke verplichting in de regels van het bestemmingsplan. Dat wil zeggen dat de gronden alleen gebruikt mochten worden voor de nieuwe bestemming, indien de betreffende bouwwerken gesloopt waren binnen een genoemde periode.

Deze afspraken zijn omgezet naar de nieuwe systematiek van de Omgevingswet. In de nieuwe systematiek van de Omgevingswet is het opnemen van een gebodsbepaling in de regels van het omgevingsplan toegestaan. Dat wil zeggen dat in de regels van het omgevingsplan bepaald kan worden dat de betreffende bouwwerken voor een bepaalde datum gesloopt moeten zijn.

Welke bouwwerken gesloopt moeten worden, is aangegeven in de genoemde bijlagen. De termijn waarbinnen de bouwwerken gesloopt moeten worden, is aangegeven in de regeling zelf. De afspraken zijn zonder inhoudelijke wijziging overgenomen uit de van toepassing zijnde bestemmingsplannen.

Afdeling 6.8 Overige activiteiten

In afdeling 6.8 worden regels gesteld met betrekking tot overige activiteiten. Dit betreffen activiteiten die niet direct onder de bouw-, gebruiks- en aanlegactiviteiten zijn te plaatsen. Dan wel activiteiten die een meer overstijgende strekking hebben.

Samenloop met andere activiteiten

Het kan voorkomen dat een activiteit in afdeling 6.8 geheel of gedeeltelijk samenvalt met de uitoefening van een andere activiteit waarvoor in dit omgevingsplan of in een andere regeling regels zijn gesteld. Dit komt ook overeen met de meer overstijgende strekking van de 'overige activiteiten'.

Bijvoorbeeld het bouwen van een gebouw met parkeerbehoefte. In hoofdstuk 6 zijn verschillende regelingen opgenomen over het bouwen van gebouwen. In paragraaf 6.8.2 zijn regels gesteld over het aantal benodigde parkeerplaatsen bij gebouwen. De regels over die verschillende activiteiten zijn gesteld met een uiteenlopend oogmerk. Per activiteit vindt met het oog daarop een belangenafweging plaats. Eén feitelijke handeling kan dus bestaan uit meerdere juridische activiteiten, zoals bedoeld in dit omgevingsplan of in enige andere regeling. Die activiteiten hebben een onlosmakelijke samenhang (want één feitelijke handeling), maar worden elk afzonderlijk gereguleerd. Dit kan inhouden dat voor die ene feitelijke handeling meerdere omgevingsvergunningen nodig zijn. Een aanvraag om een omgevingsvergunning kan naar keuze van de aanvrager op een of meer activiteiten betrekking hebben (artikel 5.7, eerste lid, van de Omgevingswet).

Paragraaf 6.8.2 Gebouw of activiteit met parkeerbehoefte toevoegen

In paragraaf 6.8.2 worden regels gesteld aan het toevoegen van een gebouw of activiteit met parkeerbehoefte.

Het bouwen van een gebouw of het uitvoeren van een gebruiksactiviteit leidt tot verkeersbewegingen en daarmee tot een parkeerbehoefte. Om overlast te voorkomen moet worden voorzien in voldoende parkeerplaatsen. Uitgangspunt daarbij is dat er voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein aanwezig moeten zijn dan wel gerealiseerd moeten worden. Om te kunnen toetsen of aan dit uitgangspunt wordt voldaan, is er een vergunningsplicht opgenomen in artikel 6.373. Bij de aanvraag om omgevingsvergunning moet een inrichtingsplan met daarop de parkeerplaatsen en een parkeerbalans worden verstrekt.

Indien niet voldaan kan worden aan de parkeernormen, kan het bevoegd gezag overwegen om een vergunning te verlenen indien op andere wijze wordt voorzien in de parkeerbehoefte. 

Hoeveel parkeerplaatsen aanwezig moeten zijn en aan welke vereisten deze moeten voldoen, is bepaald in de Nota parkeernormen van de gemeente. In artikel 6.375, eerste lid wordt gerefereerd aan deze nota.

JJJJJ

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

HOOFDSTUK Hoofdstuk 22 ACTIVITEITEN

KKKKK

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

AFDELING Afdeling 22.1 ALGEMEEN

Artikel 22.1 Voorrangsbepaling

Eerste lid

In het tijdelijke deel van dit omgevingsplan worden zowel ruimtelijke besluiten (artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet) als de omgevingsplanregels van rijkswege (artikel 22.1, onder c, van de Omgevingswet) opgenomen. Deze omgevingsplanregels van rijkswege wordt ook wel de bruidsschat genoemd. Onder het tijdelijke deel van het omgevingsplan vallen bijvoorbeeld bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte op grond van de voormalige Crisis- en herstelwet. In deze bestemmingsplannen is er afgeweken van bepalingen bij of krachtens de voormalige Wet ruimtelijke ordening en de Wet milieubeheer. Dat betekent dat de omgevingsplanregels uit die bestemmingsplannen op onderdelen in strijd zijn met de omgevingsplanregels van rijkswege. Ook kan in een bestemmingsplan toepassing zijn gegeven aan artikel 2, onder a, van de voormalige Interimwet stad-en-milieubenadering waarin is bepaald dat de gemeenteraad in een bestemmingsplan kan afwijken van een milieukwaliteitsnorm voor bodem, geluid en lucht. Omdat ook deze bestemmingsplannen samen met de omgevingsplanregels van rijkswege in het tijdelijke deel van het omgevingsplan worden opgenomen moet er een voorrangsregel worden opgenomen.

Deze voorrangsregel geldt ook bij strijdigheid tussen de omgevingsplanregels van rijkswege en de:

  • voorwaarden aan het lozen van afvloeiend hemelwater of van grondwater op of in de bodem of in een riool in een gemeentelijke verordening op grond van artikel 10.32a van de Wet milieubeheer; en

  • de aanwijzing van concentratiegebieden en waardsen of afstanden voor geur bij het houden van landbouwhuisdieren in een geurverordening op grond van artikel 6 van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij.

Om die reden is in het eerste lid van dit artikel bepaald dat de regels van afdelingAfdeling 22.2, met uitzondering van paragraafsubparagraaf 22.2.7.3, en afdelingAfdeling 22.3 van dit omgevingsplan niet van toepassing zijn voor zover die regels in strijd zijn met regels in het tijdelijke deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet. De toets of er sprake is van «strijd» omvat ook een toets of wel of niet sprake is van regels met hetzelfde oogmerk. Als de regels een ander oogmerk hebben, doet «strijd» in de zin van de bepaling zich niet voor. Dit is vergelijkbaar met de wijze waarop bij de toepassing van artikel 121 van de Gemeentewet wordt getoetst of er sprake is van «strijd» met een hogere regeling. Paragraafsubparagraaf 22.2.7.3 van dit omgevingsplan is van de werking van het eerste lid van de voorrangsbepaling uitgezonderd. Deze paragraaf regelt dat bepaalde bouw- en gebruiksactiviteiten van rechtswege in overeenstemming zijn met het omgevingsplan, ongeacht wat er in het omgevingsplan concreet is bepaald. Daarmee zijn deze activiteiten, voor zover die in strijd zouden zijn met het omgevingsplan, aangewezen als vergunningvrije omgevingsplanactiviteiten. Als paragraafsubparagraaf 22.2.7.3 niet van de werking van het eerste lid van de voorrangsbepaling zou worden uitgezonderd, waardoor die paragraaf toch opzij gezet zou kunnen worden door andersluidende bepalingen in het tijdelijke deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, zou als gevolg daarvan de werking van die paragraaf worden ontkracht. Dat is onwenselijk.

Tweede lid

Het tweede lid bevat een voorrangbepaling voor vergunningvoorschriften in een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit, die met toepassing van het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, is verleend. Het gaat hierbij om een vergunningplichtige milieubelastende activiteit die in hoofdstuk 3 van het Bal is aangewezen en waarbij deze vergunningvoorschriften bevat voor een onderwerp dat naar het omgevingsplan is verschoven. Op grond van het overgangsrecht van artikel 4.13, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijven deze vergunningvoorschriften gelden. De vergunningvoorschriften gelden naast het omgevingsplan. De strengste regel is dan bepalend. Ten tijde van de vergunningverlening zijn juist bewust strengere of soepeler voorschriften gesteld, afgestemd op de locatie. De regels in afdelingAfdeling 22.3 van dit omgevingsplan zijn niet van toepassing, voor zover zo’n vergunningvoorschrift geldt. De uitdrukking «voor zover» betekent «in de mate dat». Dat houdt in dat alleen die voorschriften van afdelingAfdeling 22.3 van dit omgevingsplan buiten toepassing blijven waarvoor voorschriften in de omgevingsvergunning zijn gesteld. Als bijvoorbeeld de omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit voor geluid alleen voorschriften met waarden bevat, dan blijft artikel 22.63 van dit omgevingsplan met geluidwaarden voor geluidgevoelige gebouwen buiten toepassing. Maar artikel 22.60 van dit omgevingsplan, dat bepaalt wanneer een akoestisch onderzoek gedaan moet worden, is wel van toepassing.

Deze voorrangsbepaling kan relevant zijn voor de volgende onderdelen van afdelingAfdeling 22.3 van dit omgevingsplan:

paragraaf 22.3.2 Energiebesparing

paragraaf 22.3.3 Zwerfafval

paragraaf 22.3.4 Geluid

paragraaf 22.3.5 Trillingen

paragraaf 22.3.10 Lozen bij maken van betonmortel

paragraaf 22.3.11 Uitwassen van beton

paragraaf 22.3.13 Ontwikkelen of afdrukken van fotografisch materiaal

paragraaf 22.3.19 In werking hebben van een acculader

Dit omgevingsplan voorziet niet in een voorrangsbepaling voor bestaande vergunningvoorschriften of maatwerkvoorschriften op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer die op grond van het algemene overgangsrecht maatwerkvoorschriften zijn geworden en die afwijken van of een nadere invulling geven aan de omgevingsplanregels in dit omgevingsplan. Uit de wetssystematiek volgt al dat een maatwerkvoorschrift voorrang heeft op een algemene bepaling.

Artikel 22.2 Overgangsrecht: gemeentelijke monumenten en voorbeschermde gemeentelijke monumenten

Bijlage I bij het Bbl bevat de begrippen «gemeentelijk monument» en «voorbeschermd gemeentelijk monument». Deze begrippen gelden op grond van artikel 1.1, eerstetweede lid, van dit omgevingsplan ook voor dit plan. Deze begrippen worden gebruikt in de artikelenartikel 22.28, eerste lid en artikel 22.28, tweede lid, artikel 22.38, artikel 22.287, artikel 22.288, 22.290 tot en met 22.293artikel 22.290 en artikel 22.295.

De begripsomschrijvingen van bovengenoemde begrippen zijn toegesneden op de wijze waarop de bescherming van monumenten en archeologische monumenten op gemeentelijk niveau via het toekennen van een beschermde status en daardoor het van toepassing worden van bepaalde regels onder het nieuwe recht van de Omgevingswet vorm krijgt. Dit gebeurt door aan het monument of archeologisch monument in dit omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven en, als het gaat om een voorbeschermd monument of archeologisch monument, door het voor de locatie van het monument of archeologisch monument toevoegen van een voorbeschermingsregel aan dit omgevingsplan via een voorbereidingsbesluit vanwege het voornemen om aan dat monument of archeologisch monument in dit omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven.

Daarmee zouden buiten de reikwijdte van bovengenoemde begrippen vallen monumenten en archeologische monumenten op gemeentelijk niveau die onder het voor de Omgevingswet geldende recht als gemeentelijk monument of archeologisch monument zijn aangewezen op grond van een gemeentelijke verordening of een voorbeschermde status hebben verkregen op grond van een zodanige verordening, en waaraan nog niet direct bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet in dit omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument is gegeven of waarvoor op dat moment in het omgevingsplan nog geen voorbeschermingsregel is opgenomen. In de praktijk werden onder het voormalige recht onder de begrippen «gemeentelijk monument» en «voorbeschermd gemeentelijk monument» dergelijke monumenten en archeologische monumenten verstaan (hierna samen te noemen: gemeentelijke monumenten «oude stijl»).

Dit gevolg, dat niet is beoogd, kan zich voordoen tot het bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip waarop gemeenten over een omgevingsplan moeten beschikken dat voldoet aan alle eisen van de Omgevingswet. Uiteraard moeten de hier bedoelde gemeentelijke monumenten «oude stijl» gedurende deze overgangsfase wel adequaat worden beschermd. Dit is het geval zolang deze in dit omgevingsplan nog niet zijn voorzien van de functie-aanduiding gemeentelijk monument in het omgevingsplan of, voor zover het gaat om voorbeschermde monumenten of archeologische monumenten, ter zake een voorbeschermingsregel in dit omgevingsplan is opgenomen. Daarbij wordt er voor zover het gaat om voorbeschermde monumenten en archeologische monumenten op gewezen dat die onder de Omgevingswet niet per se eerst via een door een voorbereidingsbesluit toe te voegen voorbeschermingsregel aan het omgevingsplan hoeven te worden omgezet naar een voorbeschermd gemeentelijk monument in de zin van de begripsomschrijving uit bijlage I bij het Bbl. Afhankelijk van het tijdsverloop van de procedure tot aanwijzing op grond van de gemeentelijke verordening en van de procedure om tot vaststelling van een nieuw omgevingsplan te komen, kan er voor deze voorbeschermde monumenten en archeologische monumenten ook voor worden gekozen om deze direct, dus zonder hiervoor eerst een voorbeschermingsregel aan het omgevingsplan toe te voegen, in het nieuwe deel van het omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven. Dit zal zich met name voordoen als de procedure tot aanwijzing op grond van de gemeentelijke verordening gedurende hetzelfde tijdvak gaande is als de procedure tot vaststelling van het omgevingsplan. In dat geval kan het zo zijn dat die procedure tot aanwijzing voldoende voorziet in de benodigde voorbescherming en hoeft die voorbescherming niet afzonderlijk met voorbeschermingsregels in het omgevingsplan te worden gecreëerd.

Voor zover het gaat om de continuering van de gelding van de gemeentelijke verordeningen zelf en een eventueel daarin opgenomen vergunningplicht wordt in de bescherming van de hier bedoelde gemeentelijke monumenten «oude stijl» al voorzien door de artikelen 22.4 en 22.8 van de Omgevingswet, zoals die artikelen bij de Invoeringswet Omgevingswet worden toegevoegd. Maar voor een adequate bescherming van deze gemeentelijke monumenten «oude stijl» is ook vereist dat de onderdelen van de artikelenartikel 22.28, artikel 22.38, artikel 22.276, artikel 22.277, 22.279 tot en met 22.282artikel 22.279 en artikel 22.284 die betrekking hebben op gemeentelijke monumenten en voorbeschermde gemeentelijke monumenten in overeenstemming met de daarvoor geldende begripsomschrijvingen, ook op deze gemeentelijke monumenten «oude stijl» van toepassing zijn. Artikel 22.2 van dit omgevingsplan voorziet hierin. Daarbij is het uiteraard zo dat als bij voorbeschermde monumenten en archeologische monumenten de uitkomst van de procedure tot aanwijzing op grond van de gemeentelijke verordening is dat wordt afgezien van de aanwijzing, op dat moment de voorbescherming vervalt en niet langer sprake is van een «monument of archeologisch monument waarop die verordening van overeenkomstige toepassing is» als bedoeld in artikel 22.2, eerste lid. Het van toepassing zijn van dit artikel op de hier bedoelde gemeentelijke monumenten «oude stijl» kan dus niet alleen worden beëindigd doordat gedurende de overgangsfase daaraan in het omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument wordt gegeven of ter zake in het omgevingsplan een voorbeschermingsregel wordt opgenomen (de situaties beschreven in artikel 22.2, tweede lid), waardoor de desbetreffende monumenten en archeologische monumenten rechtstreeks onder de begrippen gemeentelijk monument en voorbeschermd gemeentelijk monument komen te vallen, maar ook doordat de procedure tot aanwijzing op grond van de gemeentelijke verordening uiteindelijk niet tot een aanwijzing leidt.

Artikel 22.3 Overgangsrecht: rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten

Dit artikel bevat voor rijksbeschermde stads- en dorpgezichten vergelijkbaar overgangsrecht als artikel 22.2 voor gemeentelijke monumenten en voorbeschermde gemeentelijke monumenten. Bij onder het oud recht aangewezen rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten doet zich in relatie tot de toepassing van de artikelenartikel 22.28, derde lid, en artikel 22.38, aanhef en onder b, van dit omgevingsplan de situatie voor dat deze bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet buiten de bescherming vallen die deze artikelonderdelen bieden aan rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten. Deze artikelonderdelen koppelen de bescherming namelijk aan de in het omgevingsplan aan een locatie gegeven functie-aanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht maar deze functie-aanduiding zal er op het moment van de inwerkingtreding van de Omgevingswet veelal niet zijn. Dit omdat de systematiek van bescherming van rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten naar oud recht, anders dan onder de Omgevingswet, niet alleen via het bestemmingsplan en welstandseisen in de gemeentelijke welstandsnota verliep, maar ook via het rechtstreeks werkend sloopvergunningenstelsel in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder h, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Onder de Omgevingswet is het sloopvergunningenregime voor rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten een onderwerp dat als onderdeel van het omgevingsplan wordt geregeld. Direct bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet is in het algemeen nog niet in een adequaat sloopvergunningenregime in het omgevingsplan voorzien, omdat in bestemmingsplannen nog is uitgegaan van het bestaan van de wettelijke vergunningplicht uit artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Om te voorkomen dat door het wegvallen van die rechtstreeks uit de wet voortvloeiende vergunningplicht een hiaat in de bescherming van een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht ontstaat, is in artikel 4.35, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet bepaald dat totdat het omgevingsplan voorziet in een adequaat beschermingsregime dat voldoet aan de in dat artikellid gestelde eisen, voor het slopen in een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is vereist. Artikel 4.35, tweede lid, van die wet verklaart op deze vergunningplicht de op de vergunningplicht uit artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht betrekking hebbende weigeringsgrond uit artikel 2.16 van die wet van overeenkomstige toepassing.

Voor de toepassing van de artikelenartikel 22.28, derde lid, en artikel 22.38, aanhef en onder b, van dit omgevingsplan, zou het ontbreken in het omgevingsplan van de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht met zich brengen dat – zolang in dit omgevingsplan aan een locatie waarvoor een op grond van het oude recht gegeven aanwijzing als rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht geldt – die functie-aanduiding nog niet is gegeven, op die locatie zonder beperking op grond van de artikelenartikel 22.27 en artikel 22.36 van dit omgevingsplan, vergunningvrij mag worden gebouwd. Dit is uiteraard onwenselijk. Artikel 22.3 zorgt dat dit gevolg zich niet voordoet door te bepalen dat de artikelenartikel 22.28, derde lid, en artikel 22.38, aanhef en onder b, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing zijn op deze locaties tot aan het moment waarop daaraan in dit omgevingsplan wel de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht is gegeven.

Hoewel de achtergrond van de artikelenartikel 22.2 en artikel 22.3 vergelijkbaar is, heeft artikel 22.3 een iets andere opzet dan artikel 22.2. Dit komt door het feit dat voor de begrippen «gemeentelijk monument» en «voorbeschermd gemeentelijk monument» in bijlage I bij het Bbl in begripsomschrijvingen is voorzien. Maar er is binnen het stelsel van de Omgevingswet geen begripsomschrijving voor «rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht». Om die reden is er in artikel 22.3 voor gekozen om de artikelenartikel 22.28, derde lid, en artikel 22.38, aanhef en onder b, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing te verklaren.

LLLLL

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

AFDELING Afdeling 22.2 ACTIVITEITEN MET BETREKKING TOT BOUWWERKEN, OPEN ERVEN EN TERREINEN

MMMMM

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.2.1 Algemene bepalingen

NNNNN

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.2.2 Verrichten van bouw- en sloopwerkzaamheden

OOOOO

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.2.3 Bouwen en in stand houden van bouwwerken

PPPPP

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

De regels in deze paragraaf gaan over bouwwerken. Zij hebben een relatie met de omgeving waarin dit bouwwerk zich bevindt. De regels over aansluitingen op de diverse distributienetten en waterafvoervoorzieningen en over voorzieningen in het kader van hulpverlening kunnen gezien deze relatie met de omgeving waarin het bouwwerk zich bevindt goed in het omgevingsplan geregeld worden. Als er bijvoorbeeld geen distributienet binnen een bepaalde afstand aanwezig is, kan een bouwwerk daar niet op worden aangesloten. Ook de invulling van de manier waarop in bluswater kan worden voorzien en waar een opstelplaats voor een brandweerwagen het beste kan worden gerealiseerd, is sterk afhankelijk van lokale omstandigheden om het bouwwerk heen. Vanwege deze relatie met de omgeving, het feit dat de inhoud van de regels verder strekt dan alleen het bouwwerk zelf en om geen gat te laten vallen in de verplichtingen zoals die voorheen in het Bouwbesluit 2012 waren opgenomen, zijn deze regels voortaan opgenomen in dit omgevingsplan.

Opgemerkt wordt dat het afsluiten van gebouwen van het distributienet voor gas en aansluiten op een alternatieve warmtevoorziening één van de onderdelen is van de energietransitie in de gebouwde omgeving, en als zodanig is benoemd in het Klimaatakkoord gebouwde omgeving. Het Klimaatakkoord zal in de komende periode worden uitgewerkt, waarbij wordt bezien welke rol wet- en regelgeving kan spelen om te komen tot het afsluiten van gebouwen van het aardgas en het aansluiten op duurzame energiebronnen. Deze nieuwe regels zouden worden gesteld met als doel het fossielvrij maken van de energievoorziening in de gebouwde omgeving, en hebben daarmee dus een ander oogmerk dan de in dit omgevingsplan opgenomen aansluitplichten die met het oog op veiligheid en in gevallen gezondheid zijn gesteld. Regels over de aansluiting op aardgas met het oog op bescherming van het milieu en klimaat zullen in de toekomst mogelijk in het Bbl opgenomen gaan worden en waar nodig voorzien van gemeentelijke maatwerkmogelijkheden. Daarnaast zullen er in hetzelfde kader mogelijk regels gesteld gaan worden over de aansluiting van bestaande bouwwerken op warmtenetten, deze regels strekken verder dan de aansluitplicht voor nieuwe gebouwen zoals deze in artikel 22.10 is opgenomen. Het is goed mogelijk dat gemeenten na aanpassing van deze algemene rijksregels, al dan niet met maatwerkmogelijkheden voor gemeenten, de regels in het omgevingsplan daar op moeten afstemmen of de geboden maatwerkmogelijkheden zullen gaan benutten. De regels in deze afdeling zullen dus naar verwachting de komende jaren ook lokaal ingezet kunnen gaan worden om de energietransitie op onderdelen te instrumenteren.

[Vervallen]

QQQQQ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.7 Repressief welstand

Dit artikel heeft betrekking op het repressief welstandstoezicht en was voorheen opgenomen in artikel 12 van de Woningwet. Het uiterlijk van bestaande bouwwerken of te bouwen bouwwerken waar op grond van dit plan geen omgevingsvergunning voor nodig is, mogen niet in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandsnota, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat artikel tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet gold. Op grond van artikel 4.114 van de Invoeringswet Omgevingswet geldt die welstandsnota als een beleidsregel als bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet. In het voormalige artikel 13a van de Woningwet was opgenomen dat bij een overtreding van artikel 12, eerste lid, het bevoegd gezag de eigenaar kon verplichten zodanige door het bevoegd gezag aan te geven voorzieningen te treffen, dat daarmee werd voldaan aan artikel 12 van die wet. In de systematiek van de Omgevingswet is dit een maatwerkvoorschrift. Op grond van artikel 22.4 kan het bevoegd gezag zo’n maatwerkvoorschrift ook stellen voor het onderwerp welstand. Omdat de vraag of artikel 22.7 overtreden is, beantwoord moet worden door de criteria van de welstandsnota te beoordelen, ligt het voor de hand dat het bevoegd gezag door middel van een maatwerkvoorschrift aan de eigenaar van een gebouw duidelijk maakt op welke punten aanpassing nodig is om de ernstige strijd met redelijke eisen van welstand op te heffen.

Als de gemeente geen welstandsnota heeft vastgesteld, gelden er voor de gehele gemeente geen welstandsregels waaraan het uiterlijk van bestaande bouwwerken moet voldoen. Optreden tegen welstandsexcessen is dan niet mogelijk. Op grond van het tweede lid is welstandstoezicht evenmin aan de orde voor door de gemeenteraad aangewezen bouwwerken in daarbij aangewezen (zogenoemde welstandsvrije) gebieden. Op grond artikel 12, tweede lid, van de Woningwet, kon de gemeenteraad die welstandsvrije bouwwerken en gebieden aanwijzen. Deze besluiten zijn in artikel 4.6 van de Invoeringswet Omgevingswet, toegevoegd aan het tijdelijke deel van het omgevingsplan waar zowel voor het repressieve welstandstoezicht (in artikel 22.7, tweede lid) als voor de beoordeling van een nieuw te bouwen vergunningplichtig bouwwerk aan redelijke eisen van welstand (in artikel 22.2922.9, tweede lid, onderdeel a.), een uitzondering is gemaakt. Het repressieve welstandsvereiste is niet van toepassing op tijdelijke bouwwerken, met uitzondering van seizoensgebonden bouwwerken zoals strandtenten.

De vraag of het uiterlijk van nieuw te bouwen bouwwerken waarvoor wel een omgevingsvergunning op grond van het omgevingsplan nodig is aan daarop van toepassing zijnde welstandseisen voldoet, wordt tijdens het proces van vergunningverlening getoetst. Zie hiervoor artikel 22.29.

RRRRR

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.2.4 Gebruik van bouwwerken

SSSSS

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

De regels in het Bbl beperken zich voor zover het gaat om het gebruik van bouwwerken tot brandveilig gebruik en enkele kleine en afgebakende aspecten van gezondheid (concentraties asbest en formaldehyde) en energiebesparing. Die onderwerpen zijn daarin uitputtend geregeld, zodat de gemeente daarover in het omgevingsplan geen regels kan stellen. Overige aspecten van gebruik kunnen wel in het omgevingsplan worden geregeld. De artikelen over overbewoning en gebruik van een bouwwerk in de buurt van een bouwvallig pand die voorheen in het Bouwbesluit 2012 waren opgenomen, zijn voorbeelden van zulke andere aspecten van gebruik die voortaan in dit omgevingsplan kunnen worden geregeld.

[Vervallen]

TTTTT

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.2.5 In stand houden en gebruiken van open erven en terreinen

UUUUU

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.2.6 Cultureel erfgoed

VVVVV

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.2.7 Vergunningplichten met betrekking tot het bouwen, in stand houden en gebruiken van bouwwerken

WWWWW

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.2.7.1 Algemene bepalingen

XXXXX

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Zie voor de systeembeschrijving van de vergunningplichten voor het bouwen ook afdeling 3.2 van de nota van toelichting bij het Invoeringsbesluit Omgevingswet.

[Vervallen]

YYYYY

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.25 Mantelzorg

Dit artikel is ongewijzigd overgenomen uit artikel 1, vierde lid, van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht. Voor de toepassing van de genoemde paragrafen wordt huisvesting in verband met mantelzorg altijd als functioneel verbonden met het hoofdgebouw aangemerkt.

Daarmee wordt bewerkstelligd dat een bijgebouw dat of een aan- of uitbouw die wordt gebruikt voor huisvesting in verband met mantelzorg vanwege de expliciet bepaalde functionele verbondenheid met het hoofdgebouw, ook moet worden aangemerkt als een functioneel verbonden bouwwerk en daarmee als bijbehorend bouwwerk als bedoeld in dit omgevingsplan. Daarmee wordt het mogelijk het bijgebouw of de aan- of uitbouw op de grondslag van artikel 22.27, aanhef en onder a, of artikel 22.36, aanhef en onder a, van dit omgevingsplan vergunningvrij te bouwen. In de praktijk blijkt de vraag wel eens te ontstaan of er bij de toewijzing van een eigen huisnummer aan een bij een woning aanwezige mantelzorgvoorziening, nog sprake kan zijn van een bijbehorend bouwwerk. Het al dan niet toekennen van een afzonderlijk huisnummer is echter niet van belang voor de uitleg van deze bepaling.

ZZZZZ

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.2.7.2 Binnenplanse vergunningplicht voor omgevingsplanactiviteit bouwwerken

AAAAAA

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.26 Binnenplanse vergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken

Op grond van dit artikel is het verboden zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken. Als onderdeel van de omgevingsplanregels van rijkswege wordt hiermee de vergunningplicht voortgezet, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover die betrekking heeft op artikel 2.10, eerste lid, onder c en d, van die wet. In afdeling 3.2 van het algemeen deel van de nota van toelichting bij het Invoeringsbesluit Omgevingswet, is uitvoerig ingegaan op het expliciet maken dat deze vergunningplicht voor een bouwactiviteit ook betrekking heeft op het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk.

Het verbod behoudens vergunning geldt overigens niet als het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, van de Omgevingswet aangewezen geval. Die vergunningvrije gevallen zijn aangewezen in artikel 2.15f van het Bbl. Bij die aanwijzing gaat het om een landelijk uniforme categorie gevallen waarin geen omgevingsvergunning is vereist voor het verrichten van een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een bouwwerk (zoals bouwen, verbouwen, vervangen of uitbreiden). In zo’n geval is geen omgevingsvergunning vereist, ook niet als de bouw in strijd zou zijn met een in het omgevingsplan gestelde regel. Voldoet een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een bouwwerk niet aan de in het besluit gestelde voorwaarden, dan mag die activiteit niet zonder omgevingsvergunning worden verricht. In aanvulling op de landelijke categorie vergunningvrije gevallen kunnen in het omgevingsplan meer categorieën bouwactiviteiten worden aangewezen waarvoor geen omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit is vereist. In artikel 22.27 van dit omgevingsplan is van die bevoegdheid gebruik gemaakt om bouwactiviteiten die voorheen waren opgenomen in artikel 3 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, onder gelijkwaardige voorwaarden, als vergunningvrije omgevingsplanactiviteit mogelijk te maken. In artikel 22.36 is geregeld dat de onderdelen van artikel 2, bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht, die niet langer landelijk uniform vergunningvrij zijn op grond van het Bbl, op grond van het omgevingsplan onder dezelfde voorwaarden vergunningvrij zijn. Het betreft hier de bijbehorende bouwwerken, erf- en perceelafscheidingen hoger dan een meter en gebruik van bestaande bouwwerken voor mantelzorg. De artikelenartikel 22.28 en artikel 22.38 bevatten uitzonderingen op dat vergunningvrije bouwen als dat bouwen betrekking heeft op monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en archeologisch erfgoed.

BBBBBB

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.28 Inperkingen artikel 22.27 vanwege cultureel erfgoed

Artikel 22.28 bevat uitzonderingen en aanvullende randvoorwaarden voor de in artikel 22.27 aangewezen gevallen. Gevolg is dat, als uitzondering op de uitzondering, de vergunningplicht uit artikel 22.26 toch blijft gelden voor die gevallen (als niet aan de aanvullende randvoorwaarden wordt voldaan). Deze systematiek is overgenomen uit de artikelen 4a en 5, vierde lid, van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht. De vergunningvrije mogelijkheden zijn in het kader van de bescherming van cultureel erfgoed beperkt in geval van (voor)beschermde monumenten en archeologische monumenten en rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten. Artikel 22.28, vierde lid, is een voortzetting van artikel 5, vierde lid, van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht, waarbij op basis van de jurisprudentie één wijziging is aangebracht. Artikel 22.28, vierde lid, aanhef, verklaart als hoofdregel de op grond van artikel 22.27, aanhef en onder a en b, van dit omgevingsplan bestaande mogelijkheden om een bijbehorend bouwwerk of een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf te bouwen zonder de op grond van artikel 22.26 van dit omgevingsplan vereiste omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit buiten toepassing, als er op de locatie van het bouwwerk regels gelden als bedoeld in artikel 22.22 van dit omgevingsplan over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit. In artikel 22.28, vierde lid, onder a, is de al onder het Besluit omgevingsrecht bestaande uitzondering op deze hoofdregel opgenomen dat deze niet geldt als de oppervlakte van het bouwwerk minder dan 50 m2 bedraagt. Op basis van de jurisprudentie is aan de regeling in dit omgevingsplan een subonderdeel toegevoegd (artikel 22.28, vierde lid, onder b). Per saldo leidt dit nieuwe subonderdeel ertoe dat de vergunningvrije bouwmogelijkheden voor een bijbehorend bouwwerk en een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf op grond van artikel 22.27, aanhef en onder a en b, van dit omgevingsplan in een groter aantal gevallen van toepassing blijven, ook al gelden er op de locatie van het bouwwerk regels als bedoeld in artikel 22.22 van dit omgevingsplan over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit. Het nieuwe subonderdeel regelt namelijk dat die vergunningvrije bouwmogelijkheden in dat geval ook van toepassing blijven als het tijdelijke deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, een verbod bevat om zonder omgevingsvergunning grondwerkzaamheden te verrichten die nodig zijn voor het verrichten van de bouwactiviteit en daarop regels als bedoeld in artikel 22.22 van dit omgevingsplan over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid, van toepassing zijn. Op het moment dat sprake is van een dergelijk verbod met daarop betrekking hebbende regels over het verrichten van archeologisch onderzoek, is er geen reden om de desbetreffende vergunningvrije gevallen uit artikel 22.27 te beperken. In dat geval is de bescherming van de archeologische waarden op de locatie voldoende verzekerd. De uitzondering op de vergunningplicht uit artikel 22.26 kan dan blijven gelden. De toevoeging van dit nieuwe subonderdeel is een uitvloeisel van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State met nummer ECLI:NL:RVS:2014:2066. Bij deze uitspraak heeft de Afdeling kort samengevat geoordeeld dat het bestaan van een vergunningplicht voor een bouwactiviteit een eventuele vergunningplicht voor het uitvoeren van grondwerkzaamheden die nodig zijn voor het verrichten van de bouwactiviteit onverlet laat. Om die reden is het niet langer meer nodig om de bescherming van archeologische waarden die gevolgen kunnen ondervinden van grondwerkzaamheden in het kader van een bouwactiviteit, te laten plaatsvinden via regels die betrekking hebben op die bouwactiviteit. Het zijn twee zelfstandige kaders. In de voormalige planologische regelingen die onderdeel uitmaken van het tijdelijke deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, is dit uiteraard nog niet tot uitdrukking gebracht. Om die reden gebeurt dit nu in het nieuwe subonderdeel. Het is aan gemeenten om dit bij het vaststellen van het omgevingsplan verder te regelen en de regels die met het oog op de bescherming van archeologische waarden op een locatie worden gesteld aan het bouwen en het uitvoeren van grondwerkzaamheden in onderlinge samenhang te bezien en desgewenst aan te passen.

In aanvulling op de toelichting op artikel 2.30 van het Bbl (bij het Invoeringsbesluit Omgevingswet oorspronkelijk genummerd als artikel 2.15g) wordt hieronder ingegaan op de instructieregels en instructies die in ieder geval in acht genomen moeten worden bij het in het omgevingsplan aanpassen van de artikelenartikel 22.26 en artikel 22.27 van dit omgevingsplan en de in dit artikel (22.28) opgenomen uitzonderingen daarop voor cultureel erfgoed.

Bij aanpassing van het omgevingsplan moet de gemeente de instructieregels en instructies van de provincie en het Rijk in acht nemen. Bij dit onderwerp gaat het dan in ieder geval om de instructieregels uit het Bkl over het behoud van cultureel erfgoed (artikel 5.130) en werelderfgoed (artikel 5.131), de provinciale instructieregels over werelderfgoed (op grond van artikel 7.4, derde lid, van het Bkl) en de instructies ter bescherming van rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten, bedoeld in artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet (in samenhang met artikel 4.35 van de Invoeringswet Omgevingswet).

Voor omgevingsplanactiviteiten in, aan of op via het omgevingsplan (voor)beschermde monumenten of archeologische monumenten zal het daarbij vooral draaien om de vraag of de activiteit van invloed kan zijn op de monumentale waarden. De omgevingsplanactiviteit met betrekking tot een bouwwerk valt hier immers één op één samen met de omgevingsplanactiviteit met betrekking tot een (gemeentelijk of provinciaal) beschermd monument of archeologisch monument. Als een gemeente niet tot een vergunningvrijregime per locatie wil overgaan, ligt een vergelijkbaar regime als opgenomen in artikel 13.11 van het Bal, waarin de vergunningvrije gevallen voor de rijksmonumentenactiviteit zijn aangewezen, voor de hand. In de omgeving van – bij – (voor)beschermde monumenten is in ieder geval relevant de instructieregel in artikel 5.130, tweede lid, onder d, onder 1°, van het Bkl, dat de aantasting van de omgeving van deze monumenten moet worden voorkomen voor zover deze daardoor zouden worden ontsierd of beschadigd. De mogelijkheden om binnen een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht meer omgevingsplanactiviteiten vergunningvrij te maken, worden enerzijds specifiek begrensd door het niveau van bescherming dat ten tijde van de aanwijzing als beschermd gezicht op grond van de Monumentenwet 1988 of de instructie op grond van artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet voldoende beschermend werd geacht. Anderzijds vormt de generieke instructieregel in artikel 5.130, tweede lid, onder d, onder 2°, van het Bkl in algemene zin een ondergrens. Deze instructieregel bepaalt dat aantasting van het karakter van beschermde stads- en dorpsgezichten (ongeacht op welk overheidsniveau deze zijn beschermd) moet worden voorkomen. Hoewel in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 5.130 van het Bkl is opgemerkt dat het tweede lid, onder d, onder 2°, zich in eerste instantie richt op stads- en dorpsgezichten (en cultuurlandschappen) die op initiatief van de gemeente zelf worden beschermd, is de bepaling uitdrukkelijk ook van toepassing op rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten. Dit is ook nodig, omdat veel aanwijzingen als rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht inmiddels zo’n vijftig jaar oud zijn en de meeste nog op het oude stelsel zijn geënt, waarin van rechtswege een bouwvergunningplicht gold. Daardoor zijn die als instructie aangemerkte oude aanwijzingen in de praktijk niet altijd leesbaar als een actuele en gedetailleerde instructie als bedoeld in artikel 2.34 van de Omgevingswet. De instructieregel in artikel 5.130, eerste lid, van het Bkl verplicht de gemeente in zo’n geval de karakteristieken van het beschermde gezicht aanvullend te analyseren en te betrekken bij de vraag of er ruimte is voor aanvullende vergunningvrije omgevingsplanactiviteiten. Het ligt niet voor de hand dat er op gemeentelijk niveau generiek veel meer vergunningvrij zal kunnen worden verklaard. Voornoemde instructieregel voor beschermde stads- en dorpsgezichten geldt overigens ook voor eventuele via het omgevingsplan beschermde cultuurlandschappen, iets wat met name in het buitengebied aan de orde zou kunnen zijn.

In het licht van het voorgaande wordt ook nog gewezen op het – ook rechtstreeks de gemeenten bindende – verdrag van Granada. Op basis van artikel 4 van dat verdrag moet het beschermingsregime zo ingericht worden dat het bevoegd gezag ter voorkoming van ontsiering, vernieling of afbraak van beschermd cultureel erfgoed in een passende controle en goedkeuringsprocedure in kennis wordt gesteld van alle plannen tot het slopen of wijzigen («afbraak of verandering») van een (voor)beschermd monument of aantasting van de omgeving van zo’n monument, of waardoor een beschermd gezicht of cultuurlandschap geheel dan wel gedeeltelijk wordt aangetast als gevolg van de sloop van bestaande gebouwen, de bouw van nieuwe gebouwen, of belangrijke veranderingen waardoor het karakter van het gezicht of cultuurlandschap zou worden aangetast. Artikel 14, eerste lid, van dit verdrag vraagt verder in de verschillende stadia van besluitvorming te zorgen voor passende structuren voor informatie, overleg en samenwerking tussen de centrale overheid, de regionale en lokale overheden, culturele instellingen en verenigingen en het publiek (participatie).

In de meeste gevallen zal een preventieve toets aan het omgevingsplan in de vorm van een vergunningplicht met het oog op bovenstaande overwegingen wenselijk blijven. De hoeveelheid activiteiten in, aan, op en bij beschermde monumenten en archeologische monumenten en in beschermde stads- en dorpsgezichten die in een gebied vergunningvrij zullen kunnen worden na aanpassing van het omgevingsplan zal naar verwachting dus ook niet veel afwijken van de mogelijkheden die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet landelijk in het voormalige Besluit omgevingsrecht waren opgenomen.

CCCCCC

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.35 Aanvraagvereisten binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken

Dit artikel bevat de aanvraagvereisten voor de aanvraag van een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een bouwwerk. De aanvraagvereisten zijn grotendeels ontleend aan de artikelen uit de voormalige Regeling omgevingsrecht met aanvraagvereisten vanwege planologische voorschriften en stedenbouwkundige voorschriften van de bouwverordening en vanwege redelijke eisen van welstand, voor zover deze eisen onder de Omgevingswet nog relevant zijn voor in het omgevingsplan geregelde bouwactiviteiten. Anders dan in de Regeling omgevingsrecht zijn deze aanvraagvereisten in artikel 22.35 geregeld in één artikel, omdat alle genoemde aspecten, inclusief de redelijke eisen van welstand, onder de Omgevingswet worden geregeld in het omgevingsplan. Voor de redelijke eisen van welstand wordt in dit verband verwezen naar de beoordelingsregel in artikel 22.29, eerste lid, aanhef en onder b, van dit omgevingsplan. Aan de aanvraagvereisten is verder toegevoegd de eis dat een opgave van de bouwkosten wordt gedaan. De bouwkosten vormen doorgaans de grondslag voor de legesberekening voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit. In de voormalige Regeling omgevingsrecht was in de algemene aanvraagvereisten geregeld dat van de kosten van de werkzaamheden van de te verrichten activiteiten opgave wordt gedaan. In de Omgevingsregeling komt dit als algemeen aanvraagvereiste niet meer voor. Daarom moet dit bij een activiteit waarvoor dit van belang is, zoals de in dit artikel bedoelde omgevingsplanactiviteit, bij de specifieke aanvraagvereisten voor die activiteit worden geregeld.

Onderdeel j

Bij een aanvraag om een vergunning voor het bouwen wordt een bodemonderzoek overgelegd. Dit bodemonderzoek is noodzakelijk om te bepalen of de waarde voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem is overschreden. In dat geval zijn sanerende of andere beschermende maatregelen een voorwaarde voor het bouwen (artikel 22.29, derde lid, en artikel 22.30).

Dit is een voortzetting van artikel 8 van de Woningwet in samenhang met de lokale bouwverordening.

DDDDDD

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.2.7.3 Activiteiten met betrekking tot bouwwerken van rechtswege in overeenstemming met dit omgevingsplan

EEEEEE

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.2.8 Overgangsrecht bestaande bouwwerken

FFFFFF

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

AFDELING Afdeling 22.3 MILIEUBELASTENDE ACTIVITEITEN

GGGGGG

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.1 Algemene bepalingen

HHHHHH

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.41 Algemeen toepassingsbereik

In dit artikel staat het algemeen toepassingsbereik dat geldt voor de hele afdelingAfdeling 22.3.

Alle paragrafen in deze afdeling zijn ook voorzien van een toepassingsbereik. Dat betekent dat voor beantwoording van de vraag of een regel uit deze afdeling wel of niet geldt, getoetst moet worden of een activiteit valt binnen het algemene toepassingsbereik zoals staat in dit artikel. Als dat niet het geval is, is de gehele afdeling niet van toepassing. Ook niet als de activiteit past binnen de omschrijving van het toepassingsbereik in een van de paragrafen van deze afdeling.

Eerste lid

In het eerste lid zijn milieubelastende activiteiten als bedoeld in de Omgevingswet onder het toepassingsbereik van deze afdeling gebracht. Dit zijn dus alle activiteiten die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken, anders dan lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam, lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk en wateronttrekkingsactiviteiten.

Tweede lid

De onderdelen a tot en met f van het tweede lid sluiten bepaalde milieubelastende activiteiten uit van het algemene toepassingsbereik van deze afdeling.

Op grond van artikel 22.2, eerste lid, van de Omgevingswet mogen de omgevingsplanregels van rijkswege alleen gaan over regels die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet bij of krachtens de wet waren gesteld of daaraan gelijkwaardige regels. Het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en de voormalige Wet geurhinder en veehouderij waren alleen van toepassing op inrichtingen als bedoeld in artikel 1, derde lid, van de Wet milieubeheer. Omdat het begrip milieubelastende activiteit in de Omgevingswet breder is dan dat begrip inrichting, is in dit lid een afbakening van het toepassingsbereik opgenomen.

Bij de overgang naar een nieuwe wetsystematiek en begrippenkader is het niet te voorkomen dat er enkele verschuivingen in de uitvoering van de regelgeving optreden. Aanmerkelijke verschuivingen in het toepassingsbereik zijn niet beoogd. Desondanks zullen er op kleine schaal wel enige verschuivingen optreden, omdat de oude criteria van het begrip inrichting niet één op één zijn overgenomen. De omschrijving van het toepassingsbereik in dit artikel vraagt enige mate van interpretatie. Ook de criteria van het begrip inrichting uit de Wet milieubeheer vroegen om interpretatie, en werden door verschillende bevoegde instanties enigszins verschillend geïnterpreteerd.

Bij de interpretatie van het algemene toepassingsbereik van deze afdeling, is het raadzaam om aan te sluiten bij de praktijk van de voormalige regelgeving. Als een activiteit als Wet milieubeheer-inrichting werd beschouwd, kan deze ook onder de regels voor milieubelastende activiteiten van deze afdeling vallen.

Een beperkte verschuiving is op zich niet bezwaarlijk, als dit er niet toe leidt dat:

  • a)

    activiteiten die eerst niet onder rijksregels vielen door de regels van deze afdeling van dit omgevingsplan worden beperkt;

  • b)

    activiteiten die wel onder de regels vielen en reële risico’s voor de fysieke leefomgeving inhouden ongeregeld blijven.

Situaties als bedoeld onder a zullen niet snel voorkomen. Juist aan de «onderkant» van het inrichtingenbegrip golden er naast de regels van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer ook andere regels die ervoor zorgen dat ook activiteiten die geen inrichting waren toch aan regels ter bescherming van de leefomgeving waren gebonden. Denk bijvoorbeeld aan de regels van de Algemene Plaatselijke Verordening, maar ook het restrisico-artikel van het Bouwbesluit 2012 (artikel 7.22). Deze regels van de Algemene Plaatselijke Verordening blijven op het moment van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op grond van het algemeen overgangsrecht (artikel 22.4 van de Omgevingswet bepaalt namelijk dat artikel 122 van de Gemeentewet tijdelijk niet van toepassing is) gelden. Het restrisico-artikel van het Bouwbesluit 2012 is ook opgenomen als regel van rijkswege in het omgevingsplan. Bovendien zijn de regels van deze afdeling voor activiteiten waarop ze van toepassing zouden worden zelden feitelijk beperkend, omdat bij het op gebruikelijke wijze uitvoeren van de activiteit aan de regels wordt voldaan.

Ook voor situaties als bedoeld onder b hoeft in zijn algemeenheid niet te worden gevreesd. Veelal gold voor de activiteiten aan de onderkant van het inrichtingenbegrip naast de zorgplicht van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer (artikel 2.1) alleen een beperkt aantal regels, zoals de geluidregels. Een eventuele overtreding van de zorgplicht van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer zal in veel gevallen ook als overtreding van de algemene zorgplicht van de Omgevingswet kunnen worden aangemerkt. En omdat de rijksregels niet gelden, zal ook de Algemene Plaatselijke Verordening veelal een deel van de bescherming overnemen.

Het algemene overgangsrecht in artikel 22.4 van de Omgevingswet en de mogelijkheden voor maatwerk op grond van deze afdeling zullen eventuele nadelige gevolgen van de beperkte verschuivingen voldoende ondervangen.

Bij het voorbereiden van deze afdeling zijn al verschillende mogelijke verschuivingen in het toepassingsbereik geïdentificeerd. Belangrijke aandachtspunten worden hieronder benoemd.

De onderdelen in dit tweede lid beogen de criteria «een omvang alsof zij bedrijfsmatig is», «binnen een zekere begrenzing» en «pleegt te worden verricht» binnen de omschrijving van het begrip inrichting in de Wet milieubeheer te vervangen. De categorieën uit bijlage I bij het Besluit omgevingsrecht zijn niet overgenomen. Sommige ondergrenzen in die categorieën kunnen eventueel terugkomen in het toepassingsbereik van de paragrafen in deze afdeling.

Kleine winkels waar geen installaties met meer dan 1,5 kW elektromotorisch vermogen aanwezig zijn, waren bijvoorbeeld meestal geen Wet milieubeheer-inrichting, maar vallen nu wel onder het algemene toepassingsbereik van deze afdeling in het omgevingsplan. Alhoewel er geen specifieke voorschriften voor gelden, moeten deze activiteiten wel voldoen aan de specifieke zorgplicht.

Onderdeel a

De omgevingsplanregels van rijkswege voor de milieubelastende activiteit zijn alleen van toepassing op milieubelastende activiteiten, anders dan wonen. Hiermee wordt aangesloten op het toepassingsbereik voor de instructieregels voor geluid, trillingen en geur in het Bkl.

Als een hobby een bepaalde omvang overstijgt kan dit ertoe leiden dat het verrichten van een activiteit niet meer onder wonen valt. Denk hierbij aan het in een bepaalde omvang houden van dieren, sleutelen aan auto’s, meubels maken of bereiden van voedingsmiddelen. Waar de grens ligt, is een grijs gebied. Hetzelfde geldt voor bedrijven aan huis. De gemeente mag hier ook zelf invulling aan geven in het omgevingsplan. Overigens was bij de toetsing of er sprake was van een Wet milieubeheer-inrichting het criterium «een omvang alsof zij bedrijfsmatig is» ook altijd een grijs gebied.

Een ander bekend voorbeeld van onduidelijkheid over de vraag of een activiteit een Wet milieubeheer-inrichting was, is het opslaan van huisbrandolie of propaan in tanks bij particulieren. Onder het regime van de Omgevingswet wordt dit afgedekt door het Bal.

Onderdeel b

Het feitelijk verrichten van bouw- en sloopactiviteiten of het feitelijk verrichten van onderhoudswerkzaamheden aan een bouwwerk of van een terrein, vallen niet onder deze afdeling. Ook in het Bbl zijn eisen opgenomen voor zowel geluid als trillingen bij bouw- en sloopactiviteiten. Het Bbl bevat voor het verrichten van die activiteiten ook een specifieke zorgplicht. Verder bevat de Algemene Plaatselijke Verordening vaak regels ter voorkoming van hinder door bouw- en sloopgerelateerde activiteiten. Het algemene overgangsrecht van de Omgevingswet in artikel 22.4 van de Omgevingswet zorgt ervoor dat deze regels van de Algemene Plaatselijke Verordening bij de inwerkingtreding van de wet blijven gelden. Naast deze regels bevat afdelingAfdeling 22.2 van dit omgevingsplan een specifieke zorgplicht voor het gebruik van een bouwwerk (artikel 22.18). Het is dus niet zo dat er, door de uitzondering in dit onderdeel, voor deze activiteiten geen regels gelden.

Onder het regime van de Wet milieubeheer gebeurde het in bijzondere gevallen wel dat bouwwerkzaamheden die langer duurden dan zes maanden, als een Wet milieubeheer-inrichting werden gezien. Deze activiteiten vallen buiten het algemene toepassingsbereik van deze afdeling, maar ook daarvoor geldt dat de hiervoor genoemde regels van toepassing zijn.

Onderdeel c

Deze uitzondering beoogt de activiteiten die in de openbare buitenruimte plaatsvinden uit te sluiten. Voorbeelden zijn kermissen en andere evenementen, weekmarkten, mobiele installaties/activiteiten zoals draaiorgels, ophalen van vuilnis en gevelreiniging (met uitzondering van lozen). Het voor korte periode bezetten van een stukje openbaar toegankelijk terrein, maakt het daarmee niet ontoegankelijk. Activiteiten in een openbaar toegankelijk gebouw, zoals een publieke parkeergarage of het stadhuis, vallen wel onder het toepassingsbereik. Ook het laden en lossen op de openbare weg in de onmiddellijke nabijheid van een winkel, of het verkeer van en naar het bedrijf valt wel onder het toepassingsbereik van deze afdeling.

Voor enkele activiteiten zoals het exploiteren van een mobiele vis-, friet-, oliebollen- of marktkraam of het exploiteren van een terras, was het afhankelijk van de situatie en de interpretatie van het bevoegd gezag of ze gezien werden als een Wet milieubeheer-inrichting. Deze interpretatieverschillen kunnen zich ook nu weer voordoen. Zoals al aangegeven in de inleiding van de toelichting op dit artikel is er in principe geen verschuiving in het toepassingsbereik van deze afdeling in het omgevingsplan ten opzichte van het oude begrip Wet milieubeheer-inrichting beoogd.

Onderdeel d

Doorgaand verkeer op wegen, vaarwegen en spoorwegen valt niet onder deze afdeling van dit omgevingsplan.

Onderdeel e

Dit onderdeel sluit evenementen, waarover geluidregels zijn gesteld in bijvoorbeeld de Algemene Plaatselijke Verordening of een evenementenverordening uit van het toepassingsbereik van deze afdeling over milieubelastende activiteiten. Deels gebeurt dit al met onderdeel c, omdat evenementen vaak plaatsvinden in de openbare buitenruimte. Maar regelmatig zijn evenementen ook besloten of vinden ze plaats in een tijdelijk leegstaand gebouw. Deze uitzondering geldt niet voor activiteiten waarvoor geen geluidregels gelden bij of krachtens een gemeentelijke verordening, maar waarvoor geluidregels waren opgenomen in een omgevingsvergunning voor een inrichting op grond van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Voorbeelden hiervan kunnen zijn permanente evenemententerreinen of evenementenhallen.

Onderdeel f

Deze uitzondering beoogt vooral het gebruik van landbouwvoertuigen op weilanden en akkers uit te sluiten van het algemene toepassingsbereik voor deze afdeling. De opslag van vaste mest op een weiland of akker valt wel onder dit algemene toepassingsbereik. Een installatie die verplaatsbaar is maar gedurende een langere periode achtereen op een weiland of akkers wordt gebruikt, wordt niet gezien als mobiele installatie en valt ook onder de regels voor de milieubelastende activiteiten in dit omgevingsplan. Bijvoorbeeld een antihagelkanon. Ook verplaatsbare mijnbouwwerken vallen onder het toepassingsbereik van deze afdeling.

Onderdeel g

Vaste objecten zoals bruggen, sluizen en tunnels kunnen door de aanwezigheid van elektromotorisch vermogen gezien worden als milieubelastende activiteiten. Bruggen, viaducten, verkeerstunnels en andere ondergronds gelegen bouwwerken voor het vervoer van personen of goederen en beweegbare waterkeringen vallen niet onder het toepassingsbereik van afdelingAfdeling 22.3 van dit omgevingsplan.

Voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet bleven elektromotoren van bruggen, viaducten, verkeerstunnels en andere ondergronds gelegen bouwwerken voor vervoer van personen of goederen en beweegbare waterkeringen buiten beschouwing bij het bepalen of sprake was van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Dit was bepaald in categorie 1, 1.2, onder c, van bijlage I, onderdeel C, bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat gold voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.

Derde lid

Lozingen in de bodem en in de riolering die vielen onder het Besluit lozing afvalwater huishoudens of het Besluit lozen buiten inrichtingen (en de daarmee corresponderende artikelen van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer) worden ook gedecentraliseerd en vallen daarom onder het toepassingsbereik van deze afdeling. Het gaat alleen om de gevolgen van die lozingen voor de bodem, de riolering of het zuiveringtechnisch werk. Zo valt bijvoorbeeld de hoeveelheid en kwantiteit van het lozen van water afkomstig van het ontwateren van een bouwput in de riolering, wel onder de regels van deze afdeling, maar de geluidhinder of geurhinder veroorzaakt door het ontwateren niet.

Vierde lid

De regels voor bodembeheer, zoals opgenomen in paragraaf 22.3.7 gelden voor alle milieubelastende activiteiten zoals bedoeld in de Omgevingswet. De voorschriften gelden dus ook voor milieubelastende activiteiten buiten voormalige wet milieubeheer-inrichtingen.

IIIIII

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.42 Oogmerken

Dit artikel somt op met welke oogmerken de algemene regels voor de milieubelastende activiteiten in dit (tijdelijke) omgevingsplan zijn gesteld. De wet kent een aantal maatschappelijke doelen. De algemene regels over milieubelastende activiteiten in dit omgevingsplan zijn gesteld vanwege een concretisering van deze doelen. Artikel 22.42 somt deze oogmerken limitatief op. Artikel 22.42 werkt ook door in de bevoegdheden van bestuursorganen tot het stellen van maatwerkvoorschriften. Meer uitleg hierover staat bij de toelichting op artikel 22.45.

Het artikel sluit aan bij de oogmerken van artikel 4.22 van de Omgevingswet, voor het stellen van rijksregels. Het artikel bouwt voort op de te beschermen belangen die in artikel 1.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer zijn genoemd. Onderdeel c van dit artikel benoemt enkele milieuthema’s, maar ook andere milieuaspecten zoals geluid, trillingen en geur vallen onder de oogmerken van deze afdeling.

Bij de activiteiten in deze afdeling zullen niet steeds alle oogmerken of milieuthema’s een rol spelen, en zullen zeker niet alle milieuaspecten bij een activiteit terugkomen in meer uitgewerkte regels. Als voor een bepaald oogmerk geen nader uitgewerkte regels in dit omgevingsplan zijn opgenomen, geldt wel de specifieke zorgplicht.

JJJJJJ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.47 Gegevens bij wijzigen naam, adres of normadressaat

Het Artikel 22.47, eerste lid van artikel 22.47 regelt dat een naamswijziging of adreswijziging wordt doorgegeven aan het bevoegd gezag vóórdat de wijziging een feit is. Dat is vooral voor de initiatiefnemer zelf van belang: diegene wil immers dat correspondentie van het bevoegd gezag op het juiste adres aankomt. Het tweede lid regelt dat bij overdracht van de activiteit naar iemand anders, de daardoor gewijzigde gegevens aan het bevoegd gezag worden verstrekt. Bijvoorbeeld omdat een bedrijf onder dezelfde bedrijfsnaam en op hetzelfde adres wordt voorgezet, maar wisselt van eigenaar. Dit sluit aan op artikel 5.37 van de Omgevingswet, waar hetzelfde over vergunninghouders is geregeld.

KKKKKK

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.2 Energiebesparing

LLLLLL

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.51 Toepassingsbereik

Deze paragraaf is niet van toepassing op activiteiten die in afdelingen 3.3 tot en met 3.11 van het Bal aangewezen zijn als milieubelastende activiteiten. Voor die activiteiten gelden de artikelen van paragraaf 5.4.1 van het Bal.

De milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in afdeling 3.2 van het Bal, de bedrijfstakoverstijgende activiteiten, vallen wel onder deze paragraaf van dit omgevingsplan. De activiteiten van afdeling 3.2 van het Bal waren onder het oude recht zelden een zelfstandige inrichting, maar meestal onderdeel van een grotere inrichting. Onder het stelsel van de Omgevingswet zijn ze meestal onderdeel van een grotere milieubelastende activiteit. Activiteiten, anders dan de activiteiten uit afdeling 3.2 van het Bal, zijn ofwel geregeld in het Bal in de afdelingen 3.3 en verder, ofwel in het omgevingsplan.

Als een richtingaanwijzer in het Bal de energiemodule aanwijst voor een bepaalde activiteit en daarbij ook een activiteit uit afdeling 3.2 van het Bal plaatsvindt, dan is de energiemodule ook van toepassing op de activiteit uit afdeling 3.2, die dan immers een functioneel ondersteunende activiteit is.

De regels van deze paragraaf gelden voor milieubelastende activiteiten waarbij het energieverbruik van alle milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie en die de milieubelastende activiteit functioneel ondersteunen, in het voorafgaande jaar, gezamenlijk gelijk is aan of groter dan 50.000 kWh aan elektriciteit en 25.000 m3 aardgasequivalenten aan brandstoffen. Hierbij moeten de activiteiten die in afdeling 3.2 van het Bal zijn geregeld ook worden meegenomen. Dus als bijvoorbeeld een supermarkt of horecagelegenheid een activiteit uit afdeling 3.2 van het Bal verricht, dan gelden ook daarvoor de energiebesparingsregels van dit omgevingsplan, tenzij het energieverbruik van de activiteiten op de locatie, gezamenlijk niet boven de drempel uitkomt.

Activiteiten uit afdeling 3.2 van het Bal die zelfstandig boven de drempel kunnen uitkomen, zoals de zuiveringsvoorziening uit paragraaf 3.2.17 van het Bal, waren in de regel onder het oude recht een inrichting, zodat het logisch is dat daarvoor de energiebesparingsregels uit dit omgevingsplan gelden.

Overigens is de gelding van deze paragraaf beperkt tot 1 december 2023. Dit hangt samen met het beleidsvoornemen om in het kader van de voorziene regelgeving over de actualisatie van de energiebesparingsplicht alsnog op rijksniveau ook voor bepaalde milieubelastende activiteiten die niet zijn aangewezen in de afdelingen 3.3 tot en met 3.11 van het Bal regels over energiebesparing te stellen. Met het opnemen van de datum van 1 december 2023 in artikel 22.52, vierde lid, dat betrekking heeft op de verplichting energiebesparende maatregelen te treffen, is aansluiting gezocht bij de datum van het van toepassing worden van de geactualiseerde regels over energiebesparing zoals deze is opgenomen in de hiervoor genoemde voorziene regelgeving. Ook de gelding van artikel 22.52a, dat betrekking heeft op het overgangsrecht voor de regels over energiebesparing zoals deze golden onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, is gekoppeld aan deze datum. Als een gemeente voor 1 december 2023 is overgegaan tot aanpassing van artikel 22.52 of artikel 22.52a van dit omgevingsplan, zal na die datum op grond van de geactualiseerde regels over energiebesparing in het Bal moeten worden bezien of deze regels in het omgevingsplan kunnen blijven voortbestaan als maatwerkregel.

De regels in deze paragraaf, die betrekking hebben op zogeheten procesgebonden energiebesparende maatregelen, laten onverlet de regels over de zogeheten gebouwgebonden energiebesparende maatregelen, zoals deze zijn gesteld in de artikelen 3.84, 3.84a en 3.84b van het Bbl.

MMMMMM

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.52a Energie: overgangsrecht maatregelen en informatieplicht

Dit artikel bevat overgangsrecht voor milieubelastende activiteiten die onder het toepassingsbereik van paragraaf 22.3.2 van dit omgevingsplan vallen en waarvoor al op grond van het recht voor de Omgevingswet – in concreto artikel 2.15, tweede, tiende of elfde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer – door het betrokken bedrijf of de betrokken instelling een rapportage informatieplicht aan het bevoegd gezag is verstrekt of had moeten worden verstrekt.

Dit overgangsrecht heeft in de eerste plaats tot gevolg dat tot 1 december 2023 kan worden volstaan met het treffen van de energiebesparende maatregelen, bedoeld in artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Dit is inclusief de bijbehorende regels en bijlagen uit afdeling 2.5 van de Activiteitenregeling milieubeheer, zoals de lijst met erkende energiebesparende maatregelen, de rekenmethode voor de terugverdientijd en de rekenmethode voor de hoeveelheid aardgasequivalent. In artikel 22.52a, tweede lid, is in dat licht gedurende de periode, bedoeld in het eerste lid van het artikelartikel 22.52artikel 22.52eerste lid op de betreffende milieubelastende activiteiten niet van toepassing verklaard.

Daarnaast volgt uit dit overgangsrecht dat als voor een onder het toepassingsbereik vallende milieubelastende activiteit die is gestart voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet door het betrokken bedrijf of de betrokken instelling een rapportage informatieplicht had moeten worden verstrekt, maar dat nog niet is gebeurd, tot 1 december 2023 nog steeds in overeenstemming met de daaraan in artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit milieubeheer gestelde eisen aan de informatieplicht moet worden voldaan.

Met het opnemen van de datum van 1 december 2023 als einddatum voor het overgangsrecht is aansluiting gezocht bij de datum van het van toepassing worden van de geactualiseerde regels over energiebesparing zoals deze is opgenomen in de hiervoor in de toelichting bij artikel 22.51 genoemde voorziene regelgeving.

NNNNNN

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.3 Zwerfafval

OOOOOO

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Het Bal regelt een groot aantal handelingen met afvalstoffen. Zie onder andere paragraaf 3.2.13 (Opslaan, mengen, scheiden en verdichten van bedrijfsafval of gevaarlijk afval voorafgaand aan inzameling of afgifte) en paragraaf 3.5.11 (Verwerken van bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen).

De voorschriften van afdeling 2.3 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en de daarbij behorende onderdelen van de Activiteitenregeling milieubeheer, die niet zijn opgegaan in het Bal zijn terecht gekomen in deze paragraaf van het omgevingsplan. Dit is alleen de bepaling over zwerfafval.

[Vervallen]

PPPPPP

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.4 Geluid

QQQQQQ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Immissiewaarden versus emissiebeperkende maatregelen

Deze paragraaf bevat regels die zien op de immissie van het geluid, veroorzaakt door activiteiten op geluidgevoelige gebouwen. Voor enkele milieubelastende activiteiten zoals aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal, bevat dat besluit regels om geluidemissie te voorkomen. Bijvoorbeeld een verplichting om de werkzaamheden binnen uit te voeren. Voor de milieubelastende activiteiten die niet zijn aangewezen in het Bal, zijn in dit omgevingsplan geen emissiebeperkende maatregelen opgenomen. Als het opleggen van (extra) maatregelen ter voorkoming van geluidemissie nodig is, dan kan dit met een maatwerkvoorschrift.

Vergunningplichtige activiteiten en de Handreiking Industrielawaai en vergunningverlening

De geluidparagraaf geldt in beginsel voor alle milieubelastende activiteiten die onder het toepassingsbereik van deze afdeling vallen. Wel is er in artikel 22.1, tweede lid van dit omgevingsplan een voorrangsbepaling opgenomen voor vergunningvoorschriften in een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit die op grond van het oude recht is verleend.

De geluidparagraaf uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was niet van toepassing op vergunningplichtige inrichtingen. Voor vergunningplichtige milieubelastende activiteiten werden voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, geluidnormen en andere geluidvoorschriften opgenomen in de omgevingsvergunning voor milieubelastende activiteiten.

Voor het vaststellen van geluidvoorschriften in de omgevingsvergunning werd meestal de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening gebruikt. Voor zowel vergunningverlening als het stellen van maatwerkvoorschriften bevat deze handreiking informatie. De handreiking bevat (onder meer in hoofdstuk 4) ook nu nog informatie die kan helpen bij het stellen van regels in het omgevingsplan of voorschriften voor activiteiten.

[Vervallen]

RRRRRR

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.4.1 Algemene bepalingen

SSSSSS

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.54 Toepassingsbereik

Eerste lid

Deze paragraaf is van toepassing op het geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw. Alleen geluidgevoelige gebouwen die op een locatie toegelaten zijn op grond van het omgevingsplan of via een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit, worden beschermd tegen het geluid veroorzaakt door een activiteit.

Activiteiten

Dit artikel geldt in beginsel voor alle milieubelastende activiteiten die onder het algemene toepassingsbereik van deze afdeling, bedoeld in artikel 22.41 vallen. Dat algemene toepassingsbereik probeert het oude Wet milieubeheer begrip inrichting te vangen. Zie daarover meer in de toelichting bij artikel 22.41, tweede lid. De geluidvoorschriften van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer waren alleen van toepassing op deze Wet milieubeheer-inrichtingen.

Dat betekent dat het geluid door activiteiten die buiten het algemene toepassingsbereik van deze afdeling vallen, niet hoeft te voldoen aan de bepalingen van deze geluidparagraaf. Voor die activiteiten blijven op grond van artikel 22.4 van de Omgevingswet onder meer de regels gelden over geluidhinder uit de Algemene Plaatselijke Verordening.

Ook is er in artikel 22.1 van dit omgevingsplan een algemene voorrangsbepaling opgenomen. Het eerste lid van dat artikel bevat een voorrangsregel voor geluidregels in het tijdelijke deel van het omgevingsplan, op grond van artikel 22.1, onder a van de Omgevingswet, voor zover die regels afwijken van de geluidregels in deze paragraaf van dit omgevingsplan. Een voorbeeld hiervan zijn afwijkende geluidwaarden in een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte op grond van de voormalige Crisis- en herstelwet.

Het artikel 22.1, tweede lid van artikel 22.1 van dit omgevingsplan bevat een voorrangbepaling voor vergunningvoorschriften in een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit die op grond van het oude recht is verleend. De geluidvoorschriften uit die vergunningen krijgen voorrang op de geluidregels in dit omgevingsplan.

Geluidgevoelig gebouw en geluidgevoelige ruimte

Onder de Omgevingswet zijn begrippen geüniformeerd. Dat betekent dat voor sommige begrippen een nieuwe definitie geldt. Meestal is daar geen beleidsmatige verandering in bedoeld, maar soms kan de nieuwe definitie wel een iets andere uitwerking hebben.

Zo wordt niet meer gesproken over een gevoelig gebouw of een gevoelig object. In plaats daarvan wordt gesproken over een geluidgevoelig gebouw.

Of een gebouw geluidgevoelig is, is afhankelijk van de gebruiksfuncties van dat gebouw. Zo wordt onder de Omgevingswet gesproken van een gebouw met een woonfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan, in plaats van over een woning.

In bestemmingsplannen werden specifieke ruimtes vaak niet bestemd. Het hele gebouw heeft dan dezelfde bestemming. Hierdoor kan in bestaande situaties een verandering ontstaan in de plaats waar de geluidwaarde geldt. Denk aan een aan- of inpandige garage, die wel een nevengebruiksfunctie van wonen heeft, maar geen verblijfsruimte is. De geluidwaarde geldt dan op de gevel van die garage.

Overigens is het begrip geluidgevoelige ruimte in het Bkl ook anders gedefinieerd dan in de voormalige Wet geluidhinder en het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Zo heeft de oude regelgeving het over een keuken van ten minste 11 m2. Die ondergrens van 11 m2 vervalt. Een geluidgevoelige ruimte wordt gedefinieerd als een verblijfsruimte of verblijfsgebied van de aangewezen gebruiksfuncties.

In de praktijk kunnen zodoende kleine verschillen optreden. Als dit bij toepassing van de omgevingsplanregels van rijkswege in een concreet geval een probleem oplevert, dan kan dit opgelost worden met maatwerkvoorschriften.

Tweede lid, onderdeel b

Met dit artikel wordt bepaald dat het geluid van een activiteit niet geldt op een geluidgevoelig gebouw dat tijdelijk is toegelaten.

De aanwezigheid van een tijdelijk geluidgevoelig gebouw kan wel aanleiding zijn voor het (met maatwerk) opleggen van een andere waarde dan de standaardwaarde of voor het opleggen van maatregelen of gedragsvoorschriften. De specifieke zorgplicht voor een milieubelastende activiteit is ook van toepassing op geluid door een activiteit op deze tijdelijke geluidgevoelige gebouwen.

Tweede lid, onderdeel c

Een gevel kan bij het toelaten van nieuwe geluidgevoelige gebouwen met toepassing van de artikelen 5.78y of 5.78aa van het Bkl, als niet-geluidgevoelige gevel in het omgevingsplan worden aangemerkt. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting op de artikelen 5.78y en 5.78aa in het (voorgenomen) Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet. Deze niet-geluidgevoelige gevels vervangen in het nieuwe stelsel de gevels die onder de voormalige Wet geluidhinder als «doof» werden aangemerkt of waarvoor met toepassing van de Interimwet stad-en-milieubenadering werd afgeweken van de wettelijke norm.

In het overgangsrecht van het (voorgenomen) Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet is in artikel 12.17 bepaald dat onder «niet-geluidgevoelige gevel» ook wordt verstaan een gevel die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is aangemerkt als zogenoemde «dove gevel», evenals een gevel waarvoor de Interimwet stad-en-milieubenadering is toegepast. Ook die gevels blijven na inwerkingtreding van de Omgevingswet niet geluidgevoelig.

Derde lid, onderdeel a

Voor activiteiten met verplaatsbare mijnbouwwerken als bedoeld in artikel 4.1116 van het Bal worden geluidwaarden gesteld in paragraaf 4.109 «Werkzaamheden met verplaatsbaar mijnbouwwerk» van het Bal.

Derde lid, onderdeel b

Geluid door spoorvoertuigen op spoorwegemplacementen valt niet onder de regels van deze paragraaf. Andere geluiden door een spoorwegemplacement, zoals geluid door het wassen van de treinwagons, vallen wel onder deze paragraaf.

Voor het geluid door wegverkeersbewegingen van en naar een spoorwegemplacement geldt de specifieke zorgplicht uit artikel 22.44, derde lid, onder a, van dit omgevingsplan.

Vierde lid

Een winkel was onder het oude recht vaak geen Wet milieubeheer-inrichting. De regels van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer golden daarom niet voor activiteiten bij detailhandel. Winkels vielen wel onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer als de volgende installaties aanwezig waren:

  • elektromotoren met een opgeteld vermogen groter dan 1,5 kW (bijvoorbeeld in automatische rolluiken of airco’s); of

  • stookinstallaties met een opgeteld thermisch vermogen van meer dan 130 kW.

Met dit artikel wordt voorkomen dat de geluidwaarden uit deze paragraaf gaan gelden voor die winkels waarvoor de geluidnormen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer niet golden.

Wel geldt voor deze winkels de specifieke zorgplicht in artikel 22.44 van dit omgevingsplan.

TTTTTT

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.61a Gegevens en bescheiden

Dit artikel heeft als doel om gemeenten op de hoogte te stellen van nieuwe of gewijzigde activiteiten op een gezoneerd industrieterrein.

Deze informatieplicht geldt niet als de gemeente al via een aanvraag om een omgevingsvergunning, via het overleggen van een geluidonderzoek op grond van artikel 22.60 en artikel 22.61 of via een informatieplicht ergens anders in deze afdeling van dit omgevingsplan of in het Besluit activiteiten leefomgeving, op de hoogte wordt gesteld van het begin of de wijziging van de activiteit. In artikel 16.55, vijfde lid, van de Omgevingswet is daarnaast nog bepaald dat gegevens en bescheiden niet behoeven te worden verstrekt voor zover het bevoegd gezag al over die gegevens of bescheiden beschikt.

Naar aanleiding van de ontvangen gegevens en bescheiden kan de gemeente vervolgens beoordelen of het noodzakelijk is om een geluidonderzoek te laten verrichten voor het zonebeheer. Op grond van artikel 22.45 van dit omgevingsplan kan dan een rapport van een geluidonderzoek verlangd worden van de initiatiefnemer.

Deze verplichting geldt niet voor activiteiten op een gezoneerd industrieterrein waar geen activiteiten verricht worden of installaties gebruikt worden zoals bedoeld in het tweede lid. Deze activiteiten en grenzen zijn overgenomen uit de begripsbepaling inrichting Type A in artikel 1.2 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Onder het oude recht hoefde voor een inrichting Type A geen melding te worden gedaan. Voor de informatieplicht in artikel 22.61a van het omgevingsplan is alleen gekeken naar die grenzen uit het oude begrip inrichting Type A die mede gesteld waren met het oogmerk om geluidhinder te voorkomen of beperken.

UUUUUU

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.4.2 Geluid door activiteiten, anders dan door windturbines en windparken en civiele buitenschietbanen, militaire buitenschietbanen en militaire springterreinen

VVVVVV

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.62 Toepassingsbereik

Eerste lid

Deze paragraaf geldt voor activiteiten waarvoor waarden voor langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAR,LT) of het maximaal geluidsniveau (LAmax) gesteld worden. Voor windturbines en buitenschietbanen worden voor geluid andere waarden gesteld, namelijk voor Lden en Lnight en geluid Bs,dan.

Tweede lid

Deze paragraaf is niet van toepassing op geluid dat niet representatief is voor een activiteit. Uitgangspunt is dat elke activiteit onderdeel is van de representatieve bedrijfssituatie en het geluid van elke activiteit representatief geluid is. Niet representatief geluid is alleen het geluid door een uitzonderlijke bedrijfssituatie, dat in een maatwerkbesluit als zodanig is aangemerkt.

Het is aan het oordeel van het bevoegd gezag wat een uitzonderlijke bedrijfssituatie is. In paragraaf 4.2 van bijlage IVh van de Omgevingsregeling zijn richtlijnen gegeven die daarbij kunnen worden toegepast. Hiermee wordt – grofweg – de situatie uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en de Handleiding meten en rekenen industrielawaai voortgezet dat incidentele bedrijfssituaties niet worden meegenomen bij het bepalen van het geluid. In het voormalige Activiteitenbesluit is een incidentele bedrijfssituatie een bedrijfssituatie waarvoor op grond van artikel 2.20, zesde lid, andere waarden zijn vastgesteld.

Voor het geluid dat niet representatief is voor een activiteit kan het bevoegd gezag als dat nodig is, wel regels stellen, bijvoorbeeld waarden, tijdstippen of werkwijzen voor de gebeurtenissen die het niet-representatieve geluid veroorzaken. Artikel 5.59 van het Bkl bepaalt namelijk dat het omgevingsplan erin moet voorzien dat ook het niet-representatieve geluid aanvaardbaar is.

Derde lid

In het toepassingsbereik worden windparken met 3 of meer windturbines expliciet uitgesloten, omdat zij ook niet vallen onder paragraafsubparagraaf 22.3.4.3 over het geluid door windturbines.

WWWWWW

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.68 Geluid: waarden op drijvende woonfunctie voor 1 juli 2012

Dit artikel is een voortzetting van het overgangsrecht voor ligplaatsen, zoals was opgenomen in artikel 2.17, vierde lid, onder d, vijfde lid, onder f, en het zesde lid, onder d, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.

Het in de artikelenartikel 22.63, eerste lid, artikel 22.64, eerste lidartikel 22.65, eerste lid en artikel 22.66, eerste lid opgenomen langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximaal geluidsniveau wordt verhoogd met 5 dB(A). Deze verhoging geldt voor drijvende woonschepen die als zodanig voor 1 juli 2012 in dit omgevingssplan zijn toegelaten èn voor drijvende woonfuncties die voor 1 juli 2012 waren opgenomen in een gemeentelijke verordening en nadien, maar voor 1 juli 2022, alsnog zijn opgenomen in een omgevingsplan.

XXXXXX

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.4.3 Geluid door windturbines

YYYYYY

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.4.4 Geluid door civiele buitenschietbanen, militaire buitenschietbanen en militaire springterreinen

ZZZZZZ

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.5 Trillingen

AAAAAAA

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.83 Toepassingsbereik

Eerste lid

Deze paragraaf is van toepassing op de trillingen door een activiteit, in een trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw. Dit artikel geldt alleen voor activiteiten die ook onder het algemene toepassingsbereik van deze afdeling voor milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 22.41 vallen. Dat algemene toepassingsbereik probeert het oude begrip Wet milieubeheer-inrichting grotendeels te dekken. Zie daarover meer in de toelichting bij artikel 22.41. De trillingvoorschriften van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer waren alleen van toepassing op deze Wet milieubeheer-inrichtingen. Deze paragraaf is alleen van toepassing op activiteiten die trillingen in een frequentie van 1 tot 80 Hz veroorzaken. Dat bleek onder het Activiteitenbesluit milieubeheer impliciet door de verwijzing naar normwaarden in de Meet- en beoordelingsrichtlijn B «Hinder voor personen» van de Stichting Bouwresearch.

De trillingparagraaf uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was niet van toepassing op vergunningplichtige inrichtingen. Deze paragraaf van dit omgevingsplan is wel van toepassing op vergunningplichtige milieubelastende activiteiten. Voor vergunningplichtige milieubelastende activiteiten werden voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, soms trillingnormen of andere voorschriften ter beperking van trillinghinder opgenomen in de omgevingsvergunning voor milieubelastende activiteiten. Deze bestaande vergunningvoorschriften blijven op grond van artikel 4.13 van de Invoeringswet Omgevingswet gelden en hebben op grond van artikel 22.1, tweede lid van dit omgevingsplan voorrang op de regels voor trillingen in deze paragraaf van dit omgevingsplan.

Onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer werd bij de bescherming tegen trillinghinder verwezen naar de begrippen «geluidgevoelige ruimten» en «verblijfsruimten», bedoeld in de voormalige Wet geluidhinder. Het Bkl bevat eigen begrippen «trillinggevoelige gebouwen» en «trillinggevoelige ruimten». Deze gelden op grond van artikel 1.1, eerstetweede lid, van dit omgevingsplan.

Overigens is het begrip trillinggevoelige ruimte in het Bkl wel anders gedefinieerd dan een geluidgevoelige ruimte in de voormalige Wet geluidhinder en het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Zo heeft de oude regelgeving het over een keuken van ten minste 11 m2. Die ondergrens van 11 m2 vervalt. Een trillinggevoelige ruimte wordt gedefinieerd als een verblijfsruimte of verblijfsgebied van een aangewezen gebruiksfunctie. In de praktijk kunnen dus kleine verschillen optreden. Als dit bij toepassing van de omgevingsplanregels van rijkswege in een concreet geval een probleem oplevert, dan kan dit opgelost worden met maatwerkvoorschriften.

Tweede lid, onderdeel b

Met dit artikel wordt bepaald dat deze paragraaf niet geldt voor trillingen in een trillinggevoelig gebouw dat tijdelijk is toegelaten.

BBBBBBB

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.6 Geur

CCCCCCC

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

In paragraaf 22.3.6 wordt qua vorm zoveel mogelijk aangesloten bij die van de instructieregels in paragraaf 5.1.4.6 van het Bkl. Materieel zijn de artikelen uit deze paragraaf gelijkwaardig aan die in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.

[Vervallen]

DDDDDDD

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.6.1 Algemene bepalingen

EEEEEEE

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.6.2 Geur houden van landbouwhuisdieren en paarden en pony’s voor het berijden in een dierenverblijf

FFFFFFF

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Indeling paragraaf

Bij de indeling van de paragraaf is in hoofdlijnen de structuur van paragraaf 5.1.4.6.3 «Geur door het houden van landbouwhuisdieren in een dierenverblijf» van het Bkl gevolgd. Materieel zijn de artikelen uit deze paragraaf gelijkwaardig aan die van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.

De paragraaf stelt regels voor:

  • landbouwhuisdieren met geuremissiefactor; en

  • landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor of paarden en pony’s voor het berijden.

Verhouding Activiteitenbesluit milieubeheer en Wet geurhinder en veehouderij in dit omgevingsplan.

Deze paragraaf is de voortzetting van de artikelen 3.115 tot en met 3.121 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en de regels van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij.

Tussen bovenstaande regels van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en de voormalige Wet geurhinder en veehouderij, bestonden enkele kleine inhoudelijke verschillen. Zo is de zogenaamde 50%-regeling in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer vereenvoudigd ten opzichte van die in de voormalige Wet geurhinder en veehouderij. Voor deze paragraaf van het omgevingsplan is aangesloten bij de inhoud van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Ook is artikel 3.116, derde lid, uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer in deze omgevingsplanregels van rijkswege overgenomen. Zo’n bepaling kende de voormalige Wet geurhinder en veehouderij niet.

Vergunningplichtige activiteiten

De regels van deze paragraaf gelden voor alle activiteiten die vallen onder artikel 22.41 van dit omgevingsplan, waaronder milieubelastende activiteiten die vergunningplichtig zijn op grond van hoofdstuk 3 van het Bal.

Bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet blijven bestaande omgevingsvergunningen voor milieu op grond van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor het houden van landbouwhuisdieren of paarden die gehouden worden voor het berijden in dierenverblijven hun gelding houden. Dat geldt ook voor de zogenoemde verleende omgevingsvergunningen beperkte milieutoets. De waarden en afstanden in deze paragraaf gelden alleen voor het beginnen met of wijzigen of uitbreiden van een dierenbedrijf. Of de situatie overbelast is, maakt niet uit zolang het bedrijf niet wordt uitgebreid of gewijzigd.

Voorrang voor geurverordening

Ook is voor deze paragraaf de voorrangsbepaling in artikel 22.1, eerste lid, van dit omgevingsplan van belang. Op grond van artikel 6 van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij hebben veel gemeenten in een zogenoemde geurverordening, concentratiegebieden aangewezen of andere waarden of afstanden opgenomen voor het houden van landbouwhuisdieren dan de waarden of afstanden in deze paragraaf van het omgevingsplan. Deze geurverordening maakt op grond van artikel 4.6, eerste lid, onder e, van de Invoeringswet Omgevingswet, deel uit van het tijdelijke omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet. Op grond van artikel 22.1, eerste lid, van dit omgevingsplan, gelden die andere waarden of afstanden uit de geurverordening in plaats van de waarden of afstanden in deze paragraaf.

[Vervallen]

GGGGGGG

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.100 Geur landbouwhuisdieren met geuremissiefactor: afstand tot bijzondere geurgevoelige objecten

In dit artikel staan de minimumafstanden tussen een dierenverblijf met landbouwhuisdieren waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld en een geurgevoelig object dat hoort of heeft gehoord bij een andere veehouderij of een ruimte-voor-ruimtewoning. Het gaat hier om woningen bij omliggende veehouderijen, woningen bij omliggende veehouderijen die na 19 maart 2000 zijn gestopt of woningen die zijn gebouwd na 19 maart 2000 tegelijk met het (deels) beëindigen van een omliggende veehouderij. De genoemde geurgevoelige objecten krijgen minder bescherming dan andere geurgevoelige objecten, maar er moet wel sprake zijn van een minimaal beschermingsniveau. Dit minimale beschermingsniveau wordt bereikt door een afstand aan te houden van 100 meter tot een object binnen de bebouwde kom en 50 meter tot een object buiten de bebouwde kom. Als niet voldaan wordt aan de minimumafstand, dan moet wel aan artikelenartikel 22.98 en artikel 22.99 voldaan worden.

HHHHHHH

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.101 Geur landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor of paarden en pony’s voor het berijden: afstand

Voor landbouwhuisdieren waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld gelden geen waarden, maar is het uitgangspunt dat afstanden worden aangehouden. Deze afstanden zijn in dit artikel opgenomen. Het gaat hierbij om vaste afstanden: de afstand is niet gekoppeld aan het aantal landbouwdieren.

In dit omgevingsplan wordt onder landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor verstaan: landbouwhuisdieren waarvoor in de Omgevingsregeling geen emissiefactor voor geur is vastgesteld met uitzondering van pelsdieren. Deze begripsbepaling staat opgenomen in Bijlage 1I bij dit omgevingsplan.

Dit artikel is een voortzetting van artikel 4, eerste lid, van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij en artikel 3.117, eerste lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.

Voor dit artikel geldt dat als in een geurverordening op grond van artikel 6 van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij een andere afstand is vastgesteld dan de afstand in dit artikel, die andere afstand uit de geurverordening voorrang heeft op de afstand zoals opgenomen in dit artikel. Dit is geregeld in artikel 22.1 van dit omgevingsplan. Deze voorrang werkt ook door in de volgende artikelen van deze paragraaf over de eerbiedigende werking.

IIIIIII

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.103 Geur landbouwhuisdieren en paarden of pony’s voor het berijden: afstand vanaf de gevel dierenverblijf

Dit artikel bevat afstanden gemeten vanaf (de buitenzijde van) de gevel van het dierenverblijf tot de gevel van een geurgevoelig object, de zogenaamde gevel tot gevelafstanden.

De afstanden, bedoeld in dit artikel, gelden naast de waarden die op grond van artikel 22.98 gelden en naast de afstanden die op grond van de artikelenartikel 22.100 en artikel 22.101 gelden.

Dit artikel geldt voor het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor en voor landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor en voor het houden van paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden. Door dit artikel wordt geborgd dat er altijd een zekere afstand is tussen een geurgevoelig object en een dierenverblijf. Dit onderdeel is een voortzetting van artikel 5, eerste lid, van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij en artikel 3.119, eerste lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.

JJJJJJJ

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.6.4 Geur door andere agrarische activiteiten

KKKKKKK

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.114 Geur opslaan van vaste mest, champost of dikke fractie: afstand

Dit artikel vormt een voortzetting van de artikelen 1.1, eerste lid, 3.45, eerste lid, en 3.46, eerste lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Die artikelen zagen op het opslaan van agrarische bedrijfsstoffen. Dit artikel ziet niet op alle agrarische bedrijfsstoffen, maar enkel op een deel ervan. De regels voor de andere agrarische bedrijfsstoffen zijn elders in paragraafsubparagraaf 22.3.6.4 geregeld.

Dit artikel geldt voor alle milieubelastende activiteiten die vallen onder het algemene toepassingsbereik van deze afdeling, bedoeld in artikel 22.41, waaronder opslag van vaste mest op een weiland of akker.

Eerste lid, onderdeel a

Dit artikel geldt niet voor de opslag van vaste mest afkomstig van andere dieren dan landbouwhuisdieren of paarden en pony’s die gehouden worden in verband met het berijden, zoals honden, dieren op de kinderboerderij of dieren in dierentuinen. Voor de geurhinder, veroorzaakt door die mestopslagen geldt artikel 22.240.

Tweede lid, onderdeel a

Bij het opslaan van minder dan 3 m3 vaste mest, champost of dikke fractie gelden geen eisen, anders dan de specifieke zorgplicht.

Tweede lid, onderdeel b

Als vaste mest, champost of dikke fractie korter dan twee weken op één plek opgeslagen ligt, dan is dit artikel niet van toepassing. Wel geldt de specifieke zorgplicht.

Tweede lid, onderdeel c

Een opslag van meer dan 600 m3 vaste mest valt niet onder het toepassingsbereik van dit artikel. In artikel 22.262 is aanvullend op deze bovengrens een vergunningplicht opgenomen voor de opslag van meer dan 600 m3 vaste mest.

Derde lid

De afstanden in dit lid komen overeen met de afstanden in artikel 3.46, eerste lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.

De maatwerkmogelijkheid in artikel 3.46, achtste lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer is niet specifiek overgenomen. Dit valt nu onder de generieke maatwerkbevoegdheid van deze afdeling van dit omgevingsplan.

LLLLLLL

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.115 Geur opslaan van gebruikt substraatmateriaal van plantaardige oorsprong: afstand

Dit artikel vormt een voortzetting van de artikelen 1.1, eerste lid, 3.45, eerste lid, en 3.46, eerste lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Die artikelen zagen op het opslaan van agrarische bedrijfsstoffen. Dit artikel ziet niet op alle agrarische bedrijfsstoffen, maar enkel op substraatmateriaal van plantaardige oorsprong. De regels voor de andere agrarische bedrijfsstoffen zijn elders in paragraafsubparagraaf 22.3.6.4 geregeld.

Eerste lid

Bij het opslaan van minder dan 3 m3 gebruikt substraatmateriaal van plantaardige oorsprong gelden geen eisen, anders dan de specifieke zorgplicht.

Tweede lid

De afstanden in dit lid komen overeen met de afstanden in artikel 3.46, eerste lid van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.

MMMMMMM

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.120 Geur overige agrarische activiteiten: eerbiedigende werking

In beginsel geldt bij geur die veroorzaakt wordt door de activiteiten, bedoeld in de artikelenartikel 22.114 tot en met 22.119, de afstanden die in die artikelen zijn genoemd. Deze afstandseisen gelden niet bij «overbelaste situaties». Dit artikel bevat een regeling met «eerbiedigende werking» voor zulke bestaande situaties. Zie voor een nadere toelichting hierover de artikelsgewijze toelichting bij artikel 5.126 van het Bkl.

Als dit artikel van toepassing is, heeft degene die de activiteit verricht op grond van de specifieke zorgplichtbepaling de plicht om maatregelen of voorzieningen te treffen die geurhinder voorkomen of tot een aanvaardbaar niveau beperken. Hierbij kan gedacht worden aan maatregelen over:

  • de situering van de plaats van de opgeslagen bedrijfsstoffen;

  • het afdekken van de opgeslagen agrarische bedrijfsstoffen; of

  • de frequentie van de afvoer van de opgeslagen agrarische bedrijfsstoffen.

In het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer stond ook dat degene die de inrichting drijft op verzoek van het bevoegd gezag aangeeft welke maatregelen of voorzieningen hij daarvoor heeft getroffen of zal treffen. Deze gegevens kan het bevoegd gezag ook vragen op grond van de toezichtsbevoegdheden van de Algemene wet bestuursrecht. Deze plicht komt dus niet expliciet terug in de omgevingsplanregels van rijkswege.

NNNNNNN

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.6.5 Geur door het exploiteren van zuiveringtechnische werken

OOOOOOO

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.121 Toepassingsbereik

Kortheidshalve wordt voor een uitleg over het exploiteren van een zuiveringstechnisch werk verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel 3.173 van het Bal.

De verwijzing naar artikel 3.173 van het Bal brengt met zich mee dat het exploiteren van een zuiveringtechnisch werk ook andere milieubelastende activiteiten omvat die worden verricht op dezelfde locatie die de activiteit functioneel ondersteunen. De activiteiten worden gezien als één activiteit. Er is dan dus geen sprake van cumulatie van geur door verschillende activiteiten.

Dit artikel betreft een voortzetting van artikel 3.5a van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. De regels van paragraafsubparagraaf 22.3.6.5 kent als gevolg van aansluiting bij het Bal een breder toepassingsbereik ten opzichte van artikel 3.5a van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Artikel 3.5a van het Activiteitenbesluit milieubeheer bepaalde namelijk dat de regels alleen van toepassing waren op zuiveringtechnische werken voor zover het de waterlijn betrof met inbegrip van slibindikking en mechanische slibontwatering.

Deze paragraaf stelt alleen regels voor het voorkomen of het tot een aanvaardbaar niveau beperken van geurhinder. De regels die zien op andere belangen zijn opgenomen in paragraaf 4.49 van het Bal.

PPPPPPP

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.7 Bodembeheer

QQQQQQQ

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.7.1 Nazorg na saneren van de bodem

RRRRRRR

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.7.2 Kleinschalig graven boven de interventiewaarde bodemkwaliteit

SSSSSSS

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Deze paragraaf heeft betrekking op graven in de bodem in een omvang die kleiner is dan of gelijk aan 25 m3 (ook wel aangeduid als kleinschalig grondverzet) en richt zich op locaties waarbij al via besluitvorming onder de Wet bodembescherming of via het Besluit bodemkwaliteit is vastgesteld dat de bodem verontreinigd is met één of meerdere stoffen tot boven de interventiewaarde bodemkwaliteit in een omvang groter dan 25 m3. Het idee is dat de gemeente de algemene verwijzing naar locaties in het tijdelijke deel van het omgevingsplan via artikel 22.127 op een gegeven moment vervangt door de regels via coördinaten aan specifieke locaties te koppelen in het nieuwe deel van het omgevingsplan. Daarbij kunnen gemeenten uiteraard de regels voor minder locaties laten gelden (de locaties die niet meer ernstig-geen spoed zijn eraf halen) of juist voor meer locaties laten gelden (wel ernstig en geen spoed, maar eerder geen beschikking afgegeven). En uiteraard kunnen gemeenten daarbij de regel die voor die locaties geldt aanpassen, voor alle locaties, of alleen voor sommige, of elke locatie een eigen op die locatie toegesneden regel.

In het Besluit activiteiten leefomgeving is voorzien in algemene regels voor de milieubelastende activiteiten graven in de bodem met een kwaliteit beneden de interventiewaarde bodemkwaliteit (paragraaf 4.119) en graven in de bodem boven de interventiewaarde bodemkwaliteit (paragraaf 4.120). In het toepassingsbereik van beide milieubelastende activiteiten is aangegeven dat deze alleen van toepassing zijn als het bodemvolume waarin wordt gegraven meer is dan 25 m3. De achtergrond hiervan is dat het Rijk geen regels wil stellen over kleinschalig grondverzet.

Onder de Wet bodembescherming voorzag artikel 28 van de Wet bodembescherming in een meldingsplicht als sprake was van voorgenomen handelingen in een geval van ernstige bodemverontreiniging. Een geval van ernstige bodemverontreiniging was onder de Wet bodembescherming gedefinieerd als geval van verontreiniging waarbij de bodem zodanig is of dreigt te worden verontreinigd, dat de functionele eigenschappen die de bodem voor mens, plant of dier heeft, ernstig zijn of dreigen te worden verminderd. In de Circulaire bodemsanering is deze definitie verder uitgewerkt en aangegeven dat sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging als voor ten minste één stof de gemiddelde gemeten concentratie van minimaal 25 m3 bodemvolume in het geval van bodemverontreiniging, of 100 m3 poriënverzadigde bodemvolume in het geval van een grondwaterverontreiniging, hoger is dan de interventiewaarde. De Wet bodembescherming kende – in tegenstelling tot de milieubelastende activiteiten voor graven in een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit – geen ondergrens voor de omvang van het grondverzet.

Deze paragraaf stelt een beperkt aantal bepalingen voor kleinschalig grondverzet (omvang bodemvolume kleiner dan 25 m3) die plaatsvindt op locaties die onder de Wet bodembescherming werden beschouwd als handelingen in een geval van ernstige bodemverontreiniging. Deze bepalingen komen dus in de plaats van de bepalingen die volgen uit artikel 28 van de Wet bodembescherming.

Deze bepalingen zien op een informatieplicht, enkele inhoudelijke regels aan tijdelijke opslag en afvoer van de grond en verplichte milieukundige begeleiding als een in het kader van een eerder uitgevoerde bodemsanering aangebrachte afdeklaag wordt doorgraven. Deze bepalingen zijn over het algemeen eenvoudig na te leven en leiden met uitzondering van de milieukundige begeleiding bij het doorgraven van een afdeklaag niet of nauwelijks tot extra kosten. Besloten is om geen onderzoeksverplichtingen op te leggen zoals opgenomen in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving.

[Vervallen]

TTTTTTT

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.7.3 Activiteiten op een locatie met historische bodemverontreiniging zonder onaanvaardbaar risico

UUUUUUU

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.7.4 Saneren van de bodem in het zinkassengebied De Kempen

VVVVVVV

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.133 Toepassingsbereik

Deze paragraaf stelt regels voor moestuinen en/of siertuinen of industrie (inclusief bedrijfsterreinen), inclusief aangrenzende bermen, gelegen in het zinkassengebied De Kempen. Dit gebied ligt in een deel van de provincies Noord-Brabant en Limburg.

afbeelding binnen de regeling
afbeelding binnen de regeling

Voor de gemeenten Boxtel, Horst aan de Maas, Maasgouw, Oisterwijk, Roermond, Tilburg en Vught is de situering en omvang (de zogenoemde geometrische begrenzing) van het zinkassengebied De Kempen vastgesteld in bijlage III bij het omgevingsplan van de betreffende gemeente. Voor de overige gemeenten binnen het zinkassengebied De Kempen valt het gehele ambtsgebied onder het gebied en is een aparte aanduiding van de geometrische begrenzing niet nodig.

Het betreft een verontreinigingssituatie waarbij zinkassen in de bodem aanwezig zijn of waarbij de bodem verontreinigd is geraakt door de aanwezigheid van zinkassen in het verleden.

De saneringsaanpak die in de artikelenartikel 22.135 en artikel 22.136 wordt beschreven is een maatwerkregel waarin wordt afgeweken van artikel 4.1242 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Dit artikel regelt dat de aanwezige verontreiniging moet worden verwijderd door middel van ontgraving tot de terugsaneerwaarde die overeenkomt met de bodemkwaliteitsklasse die hoort bij de bodemfunctieklasse die door de gemeente is aangewezen.

De overige artikelen uit het Besluit activiteiten leefomgeving (onder andere de meldingsplicht, het aanleveren van gegevens en bescheiden, de erkenningsplicht voor de uitvoering en milieukundige begeleiding en het aanleveren van een evaluatieverslag) zijn wel van toepassing. Dit geldt ook voor de relevante bepalingen uit de activiteit graven in de bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit (bijvoorbeeld de regels voor het gescheiden houden van partijen en voor tijdelijke opslag) en de activiteit toepassen van grond en baggerspecie (voor het aanvullen van de ontgraving met grond of baggerspecie).

WWWWWWW

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.8 Afvalwaterbeheer

XXXXXXX

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.8.1 Lozen van grondwater bij sanering of ontwatering

YYYYYYY

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.8.2 Lozen van afvloeiend hemelwater dat niet afkomstig is van een bodembeschermende voorziening

ZZZZZZZ

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.8.3 Lozen van huishoudelijk afvalwater

AAAAAAAA

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.146 Gegevens en bescheiden

Zie de toelichting bij artikel 22.138 voor een uitleg van de plicht om deze gegevens en bescheiden te verschaffen.

BBBBBBBB

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.150 Meet- en rekenbepalingen

In dit artikel wordt aangegeven welke normen gehanteerd worden voor het meten van emissiegrenswaarden. Artikelen met normbladen voor het bemonsteren van afvalwater schrijven niet voor dat het afvalwater moet worden bemonsterd, maar wel wat er moet gebeuren áls er wordt bemonsterd. Er zijn normen opgenomen voor het bemonsteren, conserveren en ontsluiten. Ook zijn de analysemethoden die moeten worden gebruikt voor de stoffen waaraan in deze paragraaf emissiegrenswaarden worden gesteld voorgeschreven. De versies van de NEN-EN-normen zijn opgenomen in de begripsbepalingen van bijlageBijlage I.

Als er wordt bemonsterd, moeten de monsters volgens NEN 6600-1 worden geconserveerd om te voorkomen dat in de monsters verandering optreedt voor de te analyseren parameter tussen het moment van bemonstering en het moment van analyse. Omdat de emissiegrenswaarden die zijn gesteld betrekking hebben op het totaal van opgeloste en niet opgeloste stoffen in het afvalwater, is het van belang dat het monster niet gefilterd wordt en dat de stoffen die zich onopgelost in het afvalwater bevinden meegenomen worden in de analyse.

CCCCCCCC

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.8.4 Lozen van koelwater

DDDDDDDD

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.8.5 Lozen bij onderhoudswerkzaamheden aan bouwwerken

EEEEEEEE

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.8.6 Lozen bij opslaan en overslaan van goederen

FFFFFFFF

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.8.7 Lozen vanuit gemeentelijke voorzieningen voor inzameling en transport van afvalwater

GGGGGGGG

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.164 Lozen van huishoudelijk afvalwater vanuit andere systemen

Voor lozingen vanuit «overheids-IBA’s» geldt dezelfde regeling als voor de lozingen vanuit gemeentelijke rioolstelsels. Kortheidshalve wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 22.163.

HHHHHHHH

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.8.8 Lozen bij schoonmaken drinkwaterleidingen

IIIIIIII

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.3.8.9 Lozen bij calamiteitenoefeningen

JJJJJJJJ

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.9 Lozen bij telen, kweken, spoelen of sorteren van gewassen

KKKKKKKK

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.10 Lozen bij maken van betonmortel

LLLLLLLL

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.11 Uitwassen van beton

MMMMMMMM

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.12 Recreatieve visvijvers

NNNNNNNN

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.13 Ontwikkelen of afdrukken van fotografisch materiaal

OOOOOOOO

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.189 Gegevens en bescheiden

Zie de toelichting bij artikel 22.186 voor een uitleg van de plicht om deze gegevens en bescheiden te verschaffen.

PPPPPPPP

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.14 Wassen van motorvoertuigen

QQQQQQQQ

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.15 Niet-industriële voedselbereiding

RRRRRRRR

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.197 Gegevens en bescheiden

Zie de toelichting bij artikel 22.186 voor een uitleg van de plicht om deze gegevens en bescheiden te verschaffen.

SSSSSSSS

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.16 Voedingsmiddelenindustrie

TTTTTTTT

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.17 Slachten van dieren en bewerken van dierlijke bijproducten of uitsnijden van vlees, vis of organen.

UUUUUUUU

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.203 Gegevens en bescheiden

Zie de toelichting bij artikel 22.186 voor een uitleg van de plicht om deze gegevens en bescheiden te verschaffen.

VVVVVVVV

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.18 Opwekken van elektriciteit met een windturbine

WWWWWWWW

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.219 Lichtschittering: beperken van reflectie en artikel 22.220 Lichtschittering: meten reflectiewaarden

Lichthinder door lichtschittering kan voorkomen worden door het gebruik van niet-reflecterende materialen of door coating op de rotorbladen aan te brengen. Daarnaast blijkt dat door weersinvloeden de rotorbladen mat kunnen worden (glansgraad maximaal 30%) waardoor reflectiewaarden in de tijd afnemen. De methode van meten van reflectiewaarden is opgenomen in NEN-EN-ISO 2813, «Verven en vernissen – Metingen van de glans (spiegelende reflectie) van niet-metallieke verflagen onder 20°, 60° en 85°». Hoewel de voorkeur uitgaat naar de meetmethode uit dit voorschrift, kan ook van een gelijkwaardige meetmethode gebruik worden gemaakt. Gelijkwaardige meetmethoden zijn bijvoorbeeld opgenomen in DIN (Deutsche Industrie Norm) 67530 en NEN 3632.

Het bevoegd gezag kan aanvullend maatwerkvoorschriften stellen voor het voorkomen of beperken van hinder door lichtschittering als artikel 22.219 of artikel 22.220 in een specifiek geval niet toereikend is.

[Vervallen]

XXXXXXXX

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.19 In werking hebben van een acculader

YYYYYYYY

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.20 Bieden van parkeergelegenheid in een parkeergarage

ZZZZZZZZ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.225 Gegevens en bescheiden

Zie de toelichting bij artikel 22.186 voor een uitleg van de plicht om deze gegevens en bescheiden te verschaffen.

Deze paragraaf treedt in werking bij een parkeergarage met meer dan 20 parkeerplaatsen. De plicht gegevens en bescheiden te verstrekken treedt in werking bij een parkeergarage met meer dan 30 parkeerplaatsen. Dit verschil is afkomstig uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, waarbij een parkeergarage pas vanaf 30 parkeerplaatsen meldingsplichtig was.

AAAAAAAAA

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.21 Traditioneel schieten

BBBBBBBBB

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.228 Gegevens en bescheiden

Zie de toelichting bij artikel 22.186 voor een uitleg van de plicht om deze gegevens en bescheiden te verschaffen.

Met de plaats waar bodembedreigende stoffen worden gebruikt, wordt bedoeld het hele gebied, van de plaats waar wordt geschoten tot de plaats waar de munitie terecht kan komen.

CCCCCCCCC

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.22 Bieden van gelegenheid voor het beoefenen van sport in de buitenlucht

DDDDDDDDD

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.238 Gegevens en bescheiden

Zie de toelichting bij artikel 22.186 voor een uitleg van de plicht om deze gegevens en bescheiden te verschaffen.

EEEEEEEEE

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.23 Opslaan van vaste mest

FFFFFFFFF

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.241 Gegevens en bescheiden

Zie de toelichting bij artikel 22.186 voor een uitleg van de plicht om deze gegevens en bescheiden te verschaffen.

GGGGGGGGG

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.24 Opslaan van kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen

HHHHHHHHH

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.247 Gegevens en bescheiden

Zie de toelichting bij artikel 22.186 voor een uitleg van de plicht om deze gegevens en bescheiden te verschaffen.

IIIIIIIII

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.25 Het fokken, houden of trainen van landbouwhuisdieren, andere zoogdieren of vogels

JJJJJJJJJ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.252 Toepassingsbereik

Deze paragraaf bevat voorschriften voor het houden van landbouwhuisdieren, andere zoogdieren of vogels. Hieronder vallen dus bijvoorbeeld het op kleine schaal houden van landbouwhuisdieren, kinderboerderijen, dierentuinen, maneges, hondenkennels of dierenasiels. Het grootschalig houden van landbouwhuisdieren wordt geregeld door het Bal.

Het houden van landbouwhuisdieren of paarden of pony’s kan ook geurhinder veroorzaken. Hiervoor gelden de artikelen uit paragraafsubparagraaf 22.3.6.2 (Geur door het in een dierenverblijf houden van landbouwhuisdieren en paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden).

Deze paragraaf bevat geen aanvullende geurvoorschriften voor het houden van andere zoogdieren of vogels. Wanneer er toch maatregelen tegen geuroverlast noodzakelijk zijn, kan het bevoegd gezag deze bij maatwerkvoorschrift stellen. Te denken valt aan maatwerkvoorschriften waarbij wordt voorgeschreven dat uitwerpselen met een bepaalde frequentie worden verwijderd of maatwerkvoorschriften die gaan over de uitvoering en ligging van een dierenverblijf.

Het voorschrift uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer «Het te lozen afvalwater als gevolg van het reinigen en ontsmetten van dierenverblijven kan op een doelmatige wijze worden bemonsterd» is niet meer expliciet uitgeschreven, omdat dit onder de specifieke zorgplicht valt.

KKKKKKKKK

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.253 Gegevens en bescheiden

Zie de toelichting bij artikel 22.186 voor een uitleg van de plicht om deze gegevens en bescheiden te verschaffen.

LLLLLLLLL

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.3.26 Vergunningplichten, aanvraagvereisten en beoordelingsregels aanvraag omgevingsvergunning voor milieubelastende activiteiten

MMMMMMMMM

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

AFDELING Afdeling 22.4 AANLEGGEN OF WIJZIGEN VAN WEGEN OF SPOORWEGEN ZONDER GELUIDPRODUCTIEPLAFONDS

NNNNNNNNN

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.275 Beoordelingsregel aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit geluid weg of spoorweg en artikel 22.276 Voorschriften binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit geluid weg of spoorweg

De Wet geluidhinder bepaalde dat het college van burgemeester en wethouders in zijn besluit bepaalde welke maatregelen nodig zijn om te voorkomen dat de geluidbelasting binnen de zone de hoogst toelaatbare waarden te boven zou gaan. Dat is te lezen als een regel over voorschriften. Omdat een binnenplans vergunningstelsel altijd een beoordelingsregel vereist, is deze regel hier uitgesplitst in een beoordelingsregel, inhoudende dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning alleen verleent als binnenplanse omgevingsvergunning als de grenswaarde niet wordt overschreden, en in een regel over voorschriften, die inhoudt dat het bevoegd gezag de maatregelen voorschrijft die nodig zijn om te voorkomen dat niet aan de standaardwaarden wordt voldaan of dat het geluid op geluidgevoelige gebouwen toeneemt ten opzichte van het geluid direct voorafgaand aan de wijziging. Als de omgevingsvergunning niet kan worden verleend als binnenplanse omgevingsplanactiviteit, kan de aanvraag worden beoordeeld als een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Op die beoordeling zijn de regels van paragraaf 5.1.4.2a.3 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.

De gehanteerde grenswaarde is niet ontleend aan de normwaarden van de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder, maar aan het Besluit kwaliteit leefomgeving zoals dat is gewijzigd door het Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet. In de toelichting op artikel 22.274 is ingegaan op de achtergrond hiervan.

[Vervallen]

OOOOOOOOO

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

AFDELING Afdeling 22.5 OVERIGE ACTIVITEITEN

PPPPPPPPP

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.5.1 Vergunningplichten en beoordelingsregels voor activiteiten in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet

QQQQQQQQQ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.281 Omgevingsplanactiviteit: nadere invulling beoordelingsregels omgevingsvergunning afwijking van regels van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet algemeen

Artikel 22.281 moet worden gelezen in samenhang met artikel 22.280 en heeft ook betrekking op de in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan opgenomen mogelijkheden om bij omgevingsvergunning van gestelde regels te kunnen afwijken. Zoals al toegelicht bij artikel 22.280 vielen dergelijke afwijkingsmogelijkheden onder de juridische werking van de vergunningplicht van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1°, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, konden deze omgevingsvergunningen worden verleend. De Afdeling advisering van de Raad van State heeft er in haar advies over het ontwerp Invoeringsbesluit Omgevingswet terecht op gewezen dat uit de werking van de beoordelingsregel in artikel 8.0a, eerste lid, van het Bkl een imperatieve werking voortvloeit, die ertoe leidt dat een omgevingsvergunning voor activiteiten als hier bedoeld moet worden verleend als de activiteit niet in strijd is met de regels die in het omgevingsplan zijn gesteld over het verlenen van de omgevingsvergunning. Hierdoor zou de mogelijkheid uit artikel 2.12 van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht om de vergunning, ook als werd voldaan aan de in de betrokken planologische regeling gestelde regels over afwijking, toch te kunnen weigeren, komen te vervallen. Voor zover de regels voor het kunnen verlenen van een omgevingsvergunning voor deze afwijkingsmogelijkheden geen zelfstandige beslissingsruimte bieden (maar een imperatieve redactie kennen die kan dwingen tot vergunningverlening), zou dit onder de werking van het nieuwe stelsel tot het probleem kunnen leiden dat het bevoegd gezag wordt gedwongen een vergunning te verlenen terwijl onder oud recht artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht nog de afwegingsruimte bood de vergunning in die omstandigheid toch te kunnen weigeren. Om een neutrale overgang naar het nieuwe stelsel te borgen, wordt met artikel 22.281 beslissingsruimte toegevoegd aan de imperatief geformuleerde regels voor het verlenen van deze vergunningen. Daarmee blijft het net als onder de werking van het oude stelsel mogelijk een afweging te maken en de vergunning voor een geboden afwijkingsmogelijkheid in voorkomende omstandigheden toch te weigeren, in het geval de regels voor het verlenen van de afwijking zouden dwingen om de vergunning te verlenen. Het zal overigens in de praktijk geregeld voorkomen dat een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een dergelijke afwijking van een regel gezamenlijk wordt verleend met een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk.

RRRRRRRRR

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.282 Omgevingsplanactiviteit: specifieke beoordelingsregel omgevingsvergunning afwijking van regels van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet, bij regels over een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht

Artikel 22.282 biedt voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 22.280 een aanvullende mogelijkheid de omgevingsvergunning te verlenen als de activiteit waarop de aanvraag betrekking heeft in strijd is met de in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan gestelde regels over afwijking, waardoor vergunningverlening op grond van die regels niet mogelijk is, maar niet in strijd is met regels voor de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsplicht in dat tijdelijke deel. Hiermee wordt een vergelijkbare mogelijkheid geboden zoals artikel 22.32 van dit omgevingsplan biedt voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor omgevingsplanactiviteiten bestaande uit bouwactiviteiten en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk. Omdat de werking identiek is wordt voor de toepassing van deze bepaling verder verwezen naar de toelichting bij artikel 22.32.

SSSSSSSSS

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.5.2 Aanvraagvereisten

TTTTTTTTT

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.5.2.1 Algemene bepalingen.

UUUUUUUUU

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.283 Toepassingsbereik

Onder de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waren de indieningsvereisten voor omgevingsvergunningen op rijksniveau geregeld, ook als de vergunningplicht was ingesteld in een bestemmingsplan of gemeentelijke verordening. Deze indieningsvereisten waren opgenomen in de voormalige Regeling omgevingsrecht en komen, voor zover het gaat om die laatste vergunningen, niet meer terug op rijksniveau. Daarom worden deze opgenomen in deze paragraaf. Voor zover het gaat om vergunningplichten die onder de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waren ingesteld in een bestemmingsplan, maken die vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet onderdeel uit van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van die wet. Voor zover het gaat om vergunningplichten die onder de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waren ingesteld in gemeentelijke verordeningen (artikel 2.2 van die wet) houden de aanvraagvereisten verband met artikel 22.8 van de Omgevingswet. Artikel 22.8 van de Omgevingswet brengt met zich dat zolang deze vergunningenstelsels nog niet zijn overgeheveld naar het omgevingsplan, de regeling van artikel 2.2 van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht feitelijk wordt gecontinueerd. Een in een autonome verordening opgenomen vergunningplicht, die krachtens artikel 2.2 van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht werd aangemerkt als een Wabo-omgevingsvergunningplicht, wordt na inwerkingtreding van de Omgevingswet aangemerkt als een omgevingsvergunningplicht op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet.

In deze afdeling zijn daarnaast nog de aanvraagvereisten voor een omgevingsvergunning voor twee andere activiteiten opgenomen. In de eerste plaats de activiteit die strekt tot het afwijken van regels in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, waarvoor in dat tijdelijke deel is bepaald dat daarvan bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken. De hiermee samenhangende vergunningplicht die onder de gelding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht volgde uit artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van die wet, is opgenomen in artikel 22.280 van dit omgevingsplan. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de hiervoor gegeven toelichting op dat artikel.

De tweede activiteit waarvoor deze afdeling nog aanvraagvereisten voor een omgevingsvergunning bevat, is het slopen van een bouwwerk in een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht waarvoor op grond van artikel 4.35, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is vereist. Ook dat artikel is een overgangsrechtelijke bepaling.

In artikel 2.1, eerste lid, onder h, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht was een vergunningplicht opgenomen voor het slopen van een bouwwerk in een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht. Onder de Omgevingswet is dit geen afzonderlijke, in artikel 5.1 van die wet geregelde vergunningplicht meer, maar wordt het sloopvergunningenregime voor rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten onderdeel van het omgevingsplan. Direct bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet is in het algemeen nog niet in een adequaat sloopvergunningenregime in het omgevingsplan voorzien, omdat bestemmingsplannen nog uitgingen van het bestaan van de wettelijke vergunningplicht uit artikel 2.1, eerste lid, onder h, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Om te voorkomen dat door het wegvallen van die rechtstreeks uit de wet voortvloeiende vergunningplicht een hiaat in de bescherming van een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht ontstaat, is in artikel 4.35, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet bepaald dat totdat het omgevingsplan voorziet in een adequaat beschermingsregime dat voldoet aan de in dat artikellid gestelde eisen, voor het slopen in een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is vereist. Artikel 4.35, tweede lid, van die wet verklaart op deze vergunningplicht de op de vergunningplicht uit artikel 2.1, eerste lid, onder h, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht betrekking hebbende weigeringsgrond uit artikel 2.16 van die wet van overeenkomstige toepassing. Vanwege dit beschermingsregime zijn ook de indieningsvereisten voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder h, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zoals die waren opgenomen in artikel 6.2 van de voormalige Regeling omgevingsrecht naar deze afdeling overgeheveld.

De vier categorieën activiteiten waarop de aanvraagvereisten in deze afdeling betrekking hebben, komen terug in de nadere onderverdeling van paragraaf 22.5.2 van deze afdeling in een viertal subparagrafen.

De indieningsvereisten uit de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht komen niet allemaal in identieke bewoordingen als aanvraagvereisten terug. Dat kan alleen al niet vanwege de begrippen uit het oude recht die in die regels voorkomen. In de artikelen 22.2 en 22.14 van de Omgevingswet is bepaald dat de bruidsschat bestaat uit rijksregels of daaraan gelijkwaardige regels. Door aan te sluiten op de terminologie van het nieuwe stelsel wordt invulling gegeven aan het opstellen van gelijkwaardige regels. Dat betekent bijvoorbeeld dat het begrip locatie wordt gehanteerd en niet het begrip grond. Wat betreft de aanvraagvereisten voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een gemeentelijk monument is aangesloten bij de formulering van de aanvraagvereisten voor een rijksmonumentenactiviteit die in de Omgevingsregeling zijn opgenomen.

De artikelenartikel 22.287 tot en met 22.295 voorzien in specifieke aanvraagvereisten voor omgevingsplanactiviteiten die betrekking hebben op een gemeentelijk monument. Bij een gemeentelijk monument gaat het op grond van bijlage I bij het Bbl om een monument of archeologisch monument als bedoeld in de Erfgoedwet waaraan in dit omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument is gegeven. Op grond van artikel 22.295 zijn deze aanvraagvereisten van overeenkomstige toepassing op eventuele voorbeschermde gemeentelijke monumenten in dit omgevingsplan. Bijlage I bij het Bbl definieert een voorbeschermd gemeentelijk monument voor zover in het kader van het omgevingsplan van belang als een monument of archeologisch monument waarvoor het omgevingsplan een voorbeschermingsregel bevat vanwege het voornemen om aan dat monument of archeologisch monument in het omgevingsplan de functie-aanduiding van gemeentelijk monument te geven. De artikelenartikel 22.287 tot en met 22.295 zijn ook van toepassing op monumenten en archeologische momenten die een (voor)beschermde status hebben op grond van een gemeentelijke verordening en nog niet via een voorbeschermingsregel of functie-aanduiding in het omgevingsplan zijn overgezet. Dit volgt uit artikel 22.2 van dit omgevingsplan.

Voor de leesbaarheid wordt hierna alleen van gemeentelijk monument gesproken, maar kan steeds ook voorbeschermd gemeentelijk monument worden gelezen.

Omgevingsplanactiviteiten die betrekking hebben op een gemeentelijk monument komen overeen met de activiteiten die op grond van de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet onder de «rijksmonumentenactiviteit» vallen: het slopen, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een monument of een archeologisch monument of het herstellen of gebruiken daarvan waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht. Waar in deze begripsomschrijving gesproken wordt van «monument» wordt alleen op gebouwde en aangelegde (groene) monumenten gedoeld. Waar gesproken wordt van «archeologisch monument» wordt gedoeld op een terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen (zie de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet en artikel 1.1 van de Erfgoedwet).

Voor deze aanvraagvereisten hebben, zoals hierboven al aangegeven, de indieningsvereisten in de voormalige Regeling omgevingsrecht onder de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht als basis gediend, aangevuld met indieningsvereisten voor archeologische rijksmonumenten op grond van de Monumentenwet 1988. De redactie is daarbij wel aangepast aan voortschrijdend inzicht en aan de stelselkeuzes van de Omgevingswet.

In artikel 22.276 zijn de algemene aanvraagvereisten voor omgevingsplanactiviteiten die betrekking hebben op een gemeentelijk monument opgenomen, die bij iedere aanvraag van toepassing zijn. Voor het overige zijn de aanvraagvereisten in verschillende artikelen gespecificeerd voor de volgende activiteiten:

  • activiteiten die betrekking hebben op archeologische monumenten;

  • het slopen (= geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen) van monumenten;

  • het gedeeltelijk of volledig verplaatsen van monumenten;

  • het wijzigen van een monument (restauratie, verbouw, reconstructie of op een andere manier wijzigen) of het door herstel ontsieren of in gevaar brengen van een monument;

  • het gebruiken van een monument waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.

Ook zijn er twee artikelen opgenomen met eisen aan tekeningen, een voor monumenten en een voor archeologische monumenten.

Met deze uitsplitsing in activiteiten wordt voorkomen dat initiatiefnemers (vergunningaanvragers) worden geconfronteerd met aanvraagvereisten die niet relevant voor hen zijn. Deze insteek bestond al in de voormalige Regeling omgevingsrecht, maar is nu verder vereenvoudigd. Bij een aantal artikelen is ook een splitsing aangebracht in aanvraagvereisten die in beginsel altijd noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de voorgenomen activiteit in relatie tot het monument of archeologisch monument en zijn monumentale waarde (eerste lid), en aanvraagvereisten die niet in alle gevallen nodig zijn of die alleen voor bepaalde soorten gemeentelijke monumenten van toepassing zijn (tweede lid).

De aard en de omvang van de activiteit en het soort gemeentelijk monument bepalen welke aanvraagvereisten in een concreet geval van toepassing zijn. Zo zijn voor de beoordeling van een vergunningaanvraag voor uitvoering van een restauratie- of (ver)bouwplan meer gegevens en bescheiden noodzakelijk dan voor het beoordelen van een vergunningaanvraag voor het aanbrengen van gevelreclame. Voorafgaand aan ingrijpende restauraties is het uitvoeren van een bouwhistorisch onderzoek vaak wenselijk, terwijl dit voor kleinere herstelwerkzaamheden meestal niet aan de orde zal zijn. Ook de locatie van de activiteiten is voor de aanvraagvereisten van belang. Als er werkzaamheden in het interieur worden uitgevoerd, zijn interieurfoto’s nodig, maar deze zijn doorgaans niet relevant als de ingrepen alleen de buitenkant van het monument betreffen.

Door de grote verscheidenheid aan activiteiten die van invloed kunnen zijn op de monumentale waarde van een monument of archeologisch monument is geen volledig dekkend beeld te geven van alle mogelijke aanvraagvereisten. Het bevoegd gezag kan in specifieke gevallen, naast de genoemde aanvraagvereisten, op grond van artikel 4:2, tweede lid, in samenhang met artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht ook nog andere aanvraagvereisten formuleren. De gevraagde informatie moet uiteraard wel noodzakelijk zijn voor, en in directe relatie te staan tot, de beoordeling van de aanvraag. Het is dan ook in het algemeen bij voorgenomen omgevingsplanactiviteiten die betrekking hebben op een gemeentelijk monument raadzaam voor een aanvrager om eerst in vooroverleg te treden met het bevoegd gezag en daarna pas over te gaan tot het maken van definitieve plannen. Zo krijgt hij vroegtijdig inzicht in welke aanvullende aanvraagvereisten in het concrete geval nodig worden geacht en kan rekening worden gehouden met eventuele toepasselijke kwaliteitsnormen of uitvoeringsrichtlijnen voor de instandhouding van monumenten.

Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag zal het belang van de (archeologische) monumentenzorg bij het behoud van het monument of archeologisch monument in redelijkheid moeten worden afgewogen tegen de belangen van de aanvrager (eigenaar/gebruiker) en die van derde belanghebbenden. Bij die belangenafweging staat het voorkomen van nadelige gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor het monument of archeologisch monument en de monumentale waarden ervan voorop. Ook zal er bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning rekening moeten worden gehouden met de volgende beginselen uit het verdrag van Granada (de op 3 oktober 1985 te Granada tot stand gekomen Overeenkomst inzake het behoud van het architectonische erfgoed van Europa; Trb. 1985, 163) en het verdrag van Valletta (het op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen herziene Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed; Trb. 1992, 32):

  • a.

    het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten en archeologische monumenten,

  • b.

    het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten,

  • c.

    het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden, en

  • d.

    het conserveren en in stand houden van archeologische monumenten, bij voorkeur in situ.

Een aanvraag moet dus voldoende inzicht geven in de reden, aard en omvang van de activiteit, de impact op het monument of archeologisch monument en de monumentale waarde ervan, en het (voorgenomen) gebruik van het monument of archeologisch monument.

VVVVVVVVV

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.5.2.2 Aanvraagvereisten omgevingsvergunningen vereist op grond van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet

WWWWWWWWW

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.5.2.3 Aanvraagvereisten omgevingsvergunningen vereist op grond van artikel 22.280 van dit omgevingsplan

XXXXXXXXX

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.5.2.4 Aanvraagvereisten omgevingsvergunningen vereist op grond van een andere gemeentelijke regeling dan dit omgevingsplan in samenhang met artikel 22.8 van de Omgevingswet

YYYYYYYYY

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.297 tot en met 22.301 Omgevingsplanactiviteit: uitweg, alarminstallatie, vellen van houtopstand, handelsreclame en opslaan roerende zaken

Deze artikelen bevatten aanvraagvereisten voor aanvragen om een omgevingsvergunning voor activiteiten die op grond van een gemeentelijke verordening in samenhang met artikel 22.8 van de Omgevingswet als vergunningplichtig zijn aangemerkt. Deze artikelen zijn gebaseerd op de artikelen 7.3 tot en met 7.7 van de voormalige Regeling omgevingsrecht, waarbij de indieningsvereisten destijds zijn overgenomen van bestaande formulieren bij gemeenten.

[Vervallen]

ZZZZZZZZZ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.294 Eisen aan tekeningen als bedoeld in de artikelen 22.290 tot en met 22.292

Dit artikel bevat de eisen aan tekeningen als bedoeld in de artikelenartikel 22.290, artikel 22.291 en artikel 22.292. Daar waar er meerdere schalen genoemd zijn, moet een schaal worden gekozen die het onderdeel van het monument adequaat weergeeft. Bij detailtekeningen van stucwerk of ornamenteel stuc kan bijvoorbeeld een schaal van 1:1 gevraagd worden ter verificatie van het profiel. Maar deze schaal zal lang niet altijd nodig zijn om details voldoende duidelijk weer te geven. Het is aan de aanvrager om zijn aanvraag voldoende duidelijk te maken en aan het bevoegd gezag om te beoordelen of de ingediende bescheiden volstaan voor de beoordeling.

AAAAAAAAAA

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.295 Overeenkomstige toepassing voorbeschermd gemeentelijk monument

In dit artikel is bepaald dat de aanvraagvereisten die op grond van de artikelenartikel 22.287 tot en met 22.294 voor gemeentelijke monumenten gelden, ook gelden voor voorbeschermde gemeentelijke monumenten (als bedoeld in bijlage I bij het Bbl). Omwille van de leesbaarheid is voor een apart artikel gekozen in plaats van het opnemen in voornoemde artikelen zelf.

BBBBBBBBBB

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.296 Omgevingsplanactiviteit: slopen van een bouwwerk in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht

Eerste lid

Dit artikel bevat aanvraagvereisten voor een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op het slopen van een bouwwerk in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht. Op grond van het eerste lid moet aannemelijk worden gemaakt dat op de locatie van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd. Met «kan» worden gebouwd wordt gedoeld op de situatie waarin het bouwen van een vervangend bouwwerk juridisch mogelijk is. Om dit aannemelijk te maken is in beginsel een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit die op grond van dit omgevingsplan is vereist voor het bouwen van dat bouwwerk voldoende. Om aannemelijk te maken dat er, als de hiervoor bedoelde omgevingsvergunning (nog) niet is verleend, «zal» worden gebouwd, moet de intentie om het vervangende bouwwerk te bouwen op andere wijze worden onderbouwd, bijvoorbeeld door inzicht te geven in vergevorderde bouwplannen. Dit aanvraagvereiste is opgenomen ter voorkoming van braakliggende terreinen in de beschermde historische structuur. Hiermee wordt het daadwerkelijk indienen van plannen voor de vervangende bebouwing, waarin voldoende rekening wordt gehouden met het karakter van het beschermde stads- of dorpsgezicht, bevorderd. Dergelijke plannen kunnen dan worden getoetst aan het omgevingsplan en de beleidsregels voor de beoordeling of een bouwwerk voldoet aan de regels over het uiterlijk van bouwwerken in het omgevingsplan. Direct bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet geldt de welstandsnota, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, als een dergelijke beleidsregel. Dit volgt uit artikel 4.114 van de Invoeringswet Omgevingswet. De welstandsnota bevat criteria om te beoordelen of een bouwwerk voldoet aan redelijke eisen van welstand. Als bij het vaststellen van het omgevingsplan de regels over het uiterlijk van bouwwerken wijzigen ten opzichte van de daarover in hoofdstukHoofdstuk 22 van dit omgevingsplan gestelde regels, kunnen gemeenten uiteraard ook de daarop betrekking hebbende beleidsregels wijzigen.

Tweede lid

Het tweede lid bevat een omzetting van de landelijke regels die nog gebaseerd zijn op het (nog steeds geldende) beoordelingskader ter voorkoming van gaten in de bebouwingsstructuur. Op basis van de archeologische verwachting kan het bevoegd gezag bij een vergunningaanvraag een archeologisch rapport als aanvraagvereiste nodig achten, om de archeologische waarde van het te verstoren terrein nader vast te stellen. Het bevoegd gezag moet op basis hiervan voldoende inzicht krijgen in de exacte impact van de activiteit op de archeologische waarde van het archeologisch monument. Dat was al zo (via het bestemmingsplan) en is terug te voeren op de gemaakte keuzes bij de implementatie van het verdrag van Valletta (via de Wet op de archeologische monumentenzorg). In die gevallen dat de archeologische waarde eerder al voldoende is vastgesteld, zal dit aanvraagvereiste niet nodig zijn.

CCCCCCCCCC

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Subparagraaf 22.5.2.5 Aanvraagvereisten omgevingsvergunningen vereist op grond van artikel 4.35, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet

DDDDDDDDDD

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.302 Omgevingsplanactiviteit: slopen van een bouwwerk in een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht

Zoals hiervoor al toegelicht bij artikel 22.283 gaat het hier om het slopen van een bouwwerk in een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht waarvoor op grond van artikel 4.35, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is vereist. Hiervoor gelden dezelfde aanvraagvereisten als voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een sloopactiviteit in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 22.296. Volstaan wordt daarom met een verwijzing naar de toelichting op dat artikel. Ook onder de voormalige Regeling omgevingsrecht golden voor deze activiteiten dezelfde indieningsvereisten.

EEEEEEEEEE

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

§ Paragraaf 22.5.3 Voorschriften

FFFFFFFFFF

Na sectie 22 wordt een sectie ingevoegd, luidende:

Bijlage I BIJ ARTIKEL 1.1, TWEEDE LID, VAN DIT OMGEVINGSPLAN, BEGRIPSBEPALINGEN

Gereserveerd

Gereserveerd

Motivering

Motivering Buitengebied Someren - Deelgebied 5

Naar boven