Gemeenteblad van Leusden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Leusden | Gemeenteblad 2025, 3994 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Leusden | Gemeenteblad 2025, 3994 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening Jeugdhulp gemeente Leusden 2025
De raad van de gemeente Leusden;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van gemeente Leusden 12 november 2024;
gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1. derde lid, van de Jeugdwet en gelet op de artikelen 147 en 156 van de gemeentewet;
rekening houdend met de adviezen van de Participatieraad gemeente Leusden en de Raad voor Cliëntenparticipatie Leusden;
dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en algemene voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening, over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen, de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet en regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan.
Besluit vast te stellen de Verordening Jeugdhulp gemeente Leusden 2025.
HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
budgetplan: een (budget)plan opgesteld door (of namens) de jeugdige en/of zijn ouder(s)/verzorger(s) waaruit blijkt dat de besteding van het PGB voldoet aan de voorwaarden van de wet en/of deze verordening, zo nodig aangevuld met voorwaarden die daar naar oordeel van het college aan gesteld mogen worden
familiegroepsplan: plan waarin ouders (bloedverwanten, aanverwanten of belangrijke anderen die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren) aangeven hoe ze zelf de opvoed- en opgroeisituatie voor hun kind(eren) willen verbeteren. Zij geven aan wat zij zelf kunnen doen, wat zij met behulp van mensen uit hun omgeving kunnen doen en welke professionele hulp en ondersteuning zij denken nodig te hebben bij het behalen van concrete doelen. Met het familiegroepsplan krijgen ouders, gezinnen en hun netwerk de mogelijkheid om de regie te voeren over hulp die zij nodig hebben
HOOFDSTUK 2. ALGEMENE- EN ANDERE VOORZIENINGEN
Artikel 2.1 Toegang algemene voorziening
Een algemene voorziening is rechtstreeks toegankelijk zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouders.
HOOFDSTUK 3. INDIVIDUELE VOORZIENINGEN
Indien naar het oordeel van het college een passende voorziening beschikbaar is waarvoor geen vervoer geïndiceerd hoeft te worden, is deze voorziening voorliggend op een voorziening waarvoor wel vervoer toegekend moet worden. Het wijkteam legt de noodzaak tot inzet van de vervoersvoorziening vast in het plan van aanpak.
Artikel 3.5 Voorwaarden individuele voorziening
HOOFDSTUK 4. TOEGANG TOT JEUGDHULP
Het college is alleen gehouden een individuele voorziening te treffen als de jeugdige en ouder(s) er niet op eigen kracht uitkomen, doordat de benodigde hulp de eigen draagkracht overstijgt, er geen mogelijkheden zijn in het sociale netwerk, algemene/andere voorzieningen of aanvullende verzekeringen niet beschikbaar zijn.
Onder eigen kracht van ouders verstaan we in elk geval:
Ouders verzorgen meerdere kinderen binnen hun gezin tegelijkertijd, behalve als uit het zorgmomentenoverzicht blijkt dat de benodigde verzorging niet zo ingedeeld kan worden dat de ouders, aangevuld met hun netwerk, beschikbaar zijn voor het bieden van de benodigde verzorging. De zorg aan de kinderen is gelet op de aard van de handeling niet uitstelbaar.
Het college vraagt aan de jeugdige en/of ouder(s) toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken en indien noodzakelijk voor het onderzoek voor het inwinnen en delen van informatie met andere instanties, zoals de huisarts of de onderwijsinstelling. Toestemming kan schriftelijk (ook digitaal) of mondeling worden gegeven. Toestemming (ook mondeling) wordt geregistreerd door het college. Afhankelijk van de leeftijd van de jeugdige wordt er om toestemming voor de hulpverlening gevraagd aan de ouder(s) en/of de jeugdige zelf, conform artikel 7.3.4 van de Jeugdwet.
Artikel 4.6 Criteria individuele voorzieningen
HOOFDSTUK 5 PERSOONGEBONDEN BUDGET (PGB)
Artikel 5.2 Afwegingsfactoren PGB
Het college verstrekt een PGB in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de Jeugdwet indien:
de jeugdige en/of ouder(s) naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat zijn tot een redelijke waardering van de belangen ter zake dan wel met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp in staat zijn de aan het persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren; en
Artikel 5.4 Onderscheid formele en informele hulp
Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van personen uit het sociaal netwerk van de budgethouder:
personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het PGB uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;
personen die aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel (zzp). Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het PGB uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;
De hoogte van het PGB voor formele hulp bedraagt:
75% van het tarief voor gecontracteerde jeugdhulp in natura als het gaat om personen als bedoeld in artikel 5.4 lid 1 onder b en c van deze verordening; tenzij op basis van het door de jeugdige en/of zijn ouders ingediende budgetplan passende en toereikende jeugdhulp voor een lager tarief kan worden ingekocht.
De hoogte van het PGB voor informele hulp bedraagt maximaal 50% van het tarief voor gecontracteerde jeugdhulp in natura, met als ondergrens (bij het bestaan van een dienstbetrekking) de hoogste periodiek voor de benodigde hulp in de desbetreffende CAO, vermeerderd met de vakantiebijslag en tegenwaarde van de verlofuren.
HOOFDSTUK 6 KWALITEIT EN VEILIGHEID
Artikel 6.1 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders Kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor derden te leveren jeugdhulp uit te voeren kinderbescherming of jeugdreclassering, rekening met:
HOOFDSTUK 7 NIEUWE FEITEN EN OMSTANDIGHEDEN, HERZIENING, INTREKKING OF TERUGVORDERING EN CONTROLE
Artikel 7.1 Herziening, intrekking en terugvordering
Degene aan wie krachtens deze verordening een individuele voorziening is verstrekt, is verplicht op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.
Artikel 7.3 Fraudepreventie en controle
Het college zet in op fraudepreventie. Onderdeel daarvan is de wijze waarop het college jeugdigen en ouders informeert over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een individuele voorziening (in natura of in de vorm van een PGB) zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik. Ook onderzoekt het college periodiek of er aanleiding is een beslissing om een individuele voorziening toe te kennen, te heroverwegen
HOOFDSTUK 8 MEDEZEGGENSCHAP EN INSPRAAK
Artikel 8.1 Inspraak en medezeggenschap
Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Leusden 12 december 2024
de raad van de gemeente Leusden,
Mevrouw I. Schutte,
griffier
De heer G.J. Bouwmeester,
voorzitter
Toelichting Verordening Jeugdhulp gemeente Leusden 2025
Het doel van de Jeugdwet is om het jeugdstelsel te vereenvoudigen en het efficiënter en effectiever te maken met als uiteindelijk doel het versterken van de eigen kracht van de jeugdige en van het probleemoplossend vermogen van diens gezin en sociale omgeving.
De Jeugdwet schept een jeugdhulpplicht voor gemeenten. De jeugdhulpplicht geldt alleen als de jeugdige en zijn ouder(s) er niet zelf uit komen. De wet draagt gemeenten verder op om te zorgen voor een deskundige advisering over en beoordeling van de vraag of er een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is en welke voorziening dat dan is. Dat neemt echter niet weg dat de gemeente een zelfstandige afweging kan maken over welke voorziening precies wordt getroffen.
De te treffen voorziening kan zowel een algemene, vrij toegankelijke voorziening zijn als een individuele voorziening. Een individuele voorziening zal betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. De gemeente bepaalt zelf welke hulp toegankelijk is en welk niet. Voor niet vrij-toegankelijke vormen van ondersteuning zal eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige en zijn ouder(s) deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben op basis van een beoordeling van de persoonlijke situatie en behoeften van de aanvrager.
Een jeugdige of een ouder kan jeugdhulp nodig hebben in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen niet toereikend zijn. Met een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, is gewaarborgd dat de jeugdige in staat wordt gesteld:
Deze verordening geeft invulling aan de opdracht uit de Jeugdwet (art.2.9 van de wet).
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 1.1 Toelichting op een aantal begrippen
Artikel 1, lid 1, onder b andere voorziening
Een andere voorziening is een voorziening die de jeugdige kan ontvangen op grond van een andere wet dan de Jeugdwet, bijvoorbeeld de Wet Passend Onderwijs, de Wmo 2015, de Participatiewet, de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Wet langdurige zorg (Wlz).
Artikel 1, lid 1 onder d budgethouder
In de praktijk worden de begrippen budgethouder en budgetbeheerder als synoniemen van elkaar worden gebruikt (dat is onjuist). Voor de duidelijkheid is dit begrip opgenomen in de begripsbepalingen.
Artikel 1, lid 1 onder h gebruikelijke hulp
Het begrip gebruikelijke hulp kent de wet niet. Hiermee wordt invulling gegeven aan het wettelijk uitgangspunt van de eigen mogelijkheden en oplossend vermogen van de ouder(s) en de jeugdige. Daarbij geldt het uitgangspunt dat de ouder(s) in eerste instantie zelf verantwoordelijk zijn voor het verzorgen en naar eigen inzicht opvoeden van hun kinderen (zorgplicht). Het begrip sluit aan op het (voormalig) Besluit aanspraken AWBZ en het nu geldende Besluit Langdurige zorg. Het begrip is van belang voor de vormen van jeugdhulp: begeleiding, persoonlijke verzorging en kortdurend verblijf als bedoeld in de wet. Het uitgangspunt is dat deze vormen van jeugdhulp niet hoeven te worden ingezet of aanvullend kunnen worden ingezet indien er sprake is van gebruikelijke hulp.
Artikel 1, lid 1 onder j individuele voorziening
Een individuele voorziening is een op de jeugdige of zijn ouder(s) toegesneden vorm van jeugdhulp. Deze voorziening is niet vrij-toegankelijk, er is een individuele beoordeling en ook een verleningsbeschikking nodig.
Artikel 1, lid 1 onder o spoedeisend geval
Het is aan de jeugdige of zijn ouder(s) om te stellen en te onderbouwen dat er sprake is van een spoedeisende situatie. Het is dan ter beoordeling aan het college of een individuele voorziening in natura moet worden ingezet, in afwachting van het onderzoek na de hulpvraag. Ook kan het college een machtiging voor gesloten hulpverlening bij de kinderrechter vragen als daartoe aanleiding is.
Artikel 1, lid 1, onder q wijkteam
Wijkteam is in elke gemeente anders georganiseerd. In Leusden zijn bij Lariks verschillende teams ondergebracht met verschillende opdrachten. Lariks heeft mandaat om zorg te beschikken. Als er in de verordening wordt gesproken over ‘college’, is dat in de praktijk vaak Lariks onder mandaat van de gemeente Leusden.
Hoofdstuk 2 Algemene- en andere voorzieningen
Bij verordening worden regels gesteld over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Inwoners hebben recht op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3). De verordening regelt welk aanbod vrij-toegankelijk is en welke voorzieningen niet vrij-toegankelijk zijn.
Vrij-toegankelijk: algemene voorzieningen
Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een vrij-toegankelijke voorziening. Hier kunnen de jeugdige en/of zijn ouder(s) gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. Het kan wel zijn dat er een beperkte toegangsbeoordeling is. De jeugdige en/of zijn ouder(s) kunnen zich voor deze jeugdhulp rechtstreeks tot de voorziening wenden.
Een andere voorziening is voorliggend aan een voorziening die op grond van de Jeugdwet beschikbaar wordt gesteld. In de nadere regels worden deze niet uitgelicht omdat deze vanuit een andere wetgeving dan de Jeugdwet worden ingezet.
Hoofdstuk 3 Individuele voorzieningen
Niet vrij-toegankelijk: individuele voorzieningen
Bij de toegang tot niet vrij-toegankelijke individuele voorzieningen wordt eerst door de gemeente, huisarts, medisch specialist of jeugdarts of de jeugdhulpaanbieder beoordeeld of de jeugdige of zijn ouder(s) deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben. Het gaat om situaties waarin ernstige of complexe problemen zijn en waarvoor meer of andere hulp nodig is, dan waarin bijvoorbeeld het wijkteam zelf kan voorzien.
Door met de ouders/jeugdigen in gesprek te gaan, wordt onderzocht welke problemen er spelen. De consulent van het wijkteam maakt samen met de jeugdige en/of ouder(s) een afweging; dit gebeurt mede op basis van de complexiteit van de problematiek en/of ernst van problematiek. Daarnaast wordt er onderzocht onder welke wet (andere voorziening) de hulpvraag valt.
Vervoer van en naar de locatie waar de jeugdhulp gegeven wordt, binnen of buiten de gemeentegrenzen, behoort tot de jeugdhulpvoorzieningen die het college moet treffen. Dit is het geval als een jeugdige jeugdhulp ontvangt op grond van de Jeugdwet en niet in staat is om zelfstandig van en naar de locatie te komen waar de jeugdhulp wordt gegeven in verband met een medische noodzaak of gebrek aan zelfredzaamheid (artikel 2.3 lid 2 Jeugdwet). In dit artikel wordt omschreven onder welke voorwaarden en in welke situaties een jeugdige in aanmerking komt voor vervoer naar en van de locatie waar de jeugdhulp geboden wordt. Het uitgangspunt is dat ouders en jeugdige zelf verantwoordelijk zijn voor vervoer. Het wijkteam onderzoekt de eigen mogelijkheden als onderdeel van het brede onderzoek naar de hulpvraag, zoals omschreven in artikel 4.4.
Ook in dit artikel over begeleiding tijdens het vervoer naar en van de locatie waar jeugdhulp wordt geboden, sluiten we aan bij de bepalingen die hierover in de Verordening Leerlingenvervoer zijn opgenomen. Volgens rechtspraak van de Afdeling Bestuursrecht van de Raad van State (bijvoorbeeld de uitspraak van 29 april 2015 in zaak nr. 201405966/1/A2) behoort het geven van begeleiding tijdens het leerlingenvervoer tot de verantwoordelijkheid van de ouders. Dat beide ouders door hun werk niet in de gelegenheid zijn hun kind zelf naar school te begeleiden, onderscheidt zich niet van de situatie waarin vele andere ouders zich bevinden. Dit geldt ook voor de omstandigheid dat naar eigen zeggen een sociaal netwerk ontbreekt om hun kind naar school te begeleiden.
Voorwaarden individuele voorziening (artikel 3.5)
Onderstaand overzicht, uit ‘Opgroeien en opvoeden’ van het NJi, is niet uitputtend maar geeft voorbeelden van ontwikkelingstaken, opvoedingsopgaven en ‘normale’ uitdagingen die kenmerkend zijn voor de verschillende leeftijdsgroepen. Vaak begint de ontwikkeling al in een eerdere fase, maar staat het in het schema in de fase waarin dit het meeste speelt. Dit overzicht kan gebruikt worden als kader om te bepalen of er voldoende eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen wordt geacht aanwezig te zijn (lid 2 onder a).
Voor het kader van persoonlijke verzorging en toezicht/nabijheid wordt gebruik gemaakt van de tabel ‘Gebruikelijke zorg’ van het CIZ. 1
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
|
Hoofdstuk 4 Toegang tot jeugdhulp
De toeleiding naar jeugdhulp kan op de volgende manieren plaatsvinden:
Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist
De wet regelt dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist (art. 2.6, eerste lid, onder g van de wet). Dit geldt zowel voor de vrij-toegankelijke (overige) voorzieningen als voor de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Na een dergelijke verwijzing staat nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (dus bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige of zijn ouder(s) precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de aanbieders van jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulp-aanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Bij deze beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie.
Ook kan een hulpvraag van een jeugdige en/of zijn ouder(s) binnenkomen bij de gemeente. De beslissing door de gemeente welke zorg of ondersteuning een jeugdige en/of zijn ouder(s) precies nodig heeft, komt vervolgens tot stand in samenspraak met die jeugdige en/of zijn ouder(s). In een gesprek tussen een door de gemeente ingezette deskundige (de medewerkers van het wijkteam) en de jeugdige en/of zijn ouder(s) zal gekeken worden wat de jeugdige en/of zijn ouder(s) eventueel zelf en/of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan zal eerst gekeken worden of dit een vrij-toegankelijke voorziening (algemene voorziening) is of een niet vrij-toegankelijke voorziening (individuele voorziening). Is het laatste het geval dan neemt deze deskundige, namens het college, een besluit en verwijst hij de jeugdige door naar de jeugdhulpaanbieder die volgens de deskundige de aangewezene is om de betreffende problematiek aan te pakken.
In de verordening hoeven geen regels te worden vastgesteld over de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering of Veilig Thuis. De gecertificeerde instelling bepaalt zelfstandig dat jeugdhulp nodig is (art. 3.5, eerste lid, van de wet). Bij jeugdreclassering heeft niet alleen de gecertificeerde instelling deze bevoegdheid, maar kunnen ook andere instanties besluiten dat jeugdhulp nodig is zoals: de rechter, de officier van justitie en de directeur van de justitiële jeugdinrichting. De gemeente is er verantwoordelijk voor dat de benodigde (ingekochte) jeugdhulp wordt ingezet. Ook Veilig Thuis vormt een toegang tot (onder andere) jeugdhulp. Veilig Thuis geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening.
De processtappen van melding hulpvraag en vooronderzoek zijn opgenomen in de nadere regels.
Kwaliteitseisen toegang jeugdhulp via college
In het eerste lid wordt aangesloten bij de omschrijving van jeugdhulp zoals opgenomen in de Jeugdwet artikel 1.1 en de opdracht aan gemeenten in artikel 2.1.
In het tweede lid waarborgen we de inzet van gekwalificeerd personeel. We sluiten hierbij aan bij de norm van verantwoorde werktoedeling. De norm van verantwoorde werktoedeling is de uitgewerkt in het kwaliteitskader jeugd, dat te vinden is bij de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) https://informatiebank.skjeugd.nl/wp-content/uploads/2022/08/kwaliteitskader-Jeugd.pdf. Bovendien zetten we waar beschikbaar bewezen effectieve methodieken en instrumenten in. We gaan hierbij uit van de databanken Instrumenten, Interventies en Richtlijnen van het Nji.
De verantwoordelijkheid van de ouders voor het gezond en veilig opgroeien van hun kinderen is geregeld in de artikelen 82 en 247 van het Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Het moet voor ouders en professionals vanzelfsprekend zijn dat ouders zelf de regie nemen en houden over de opvoeding van hun kinderen (tenzij dit een onverantwoord risico voor het kind oplevert). Dat vraagt een vraaggerichte houding van hulpverleners, waarbij uitgegaan wordt van de eigen kracht van jongeren en ouders en het besef dat zij verantwoordelijk zijn voor zichzelf en, in het geval van ouders, ook voor hun kinderen. Hierop zijn zij ook aanspreekbaar. De overheid dient ervoor te waken de zorgtaken van mensen en hun verbanden over te nemen (bron: Memorie van Toelichting op de Jeugdwet. Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 33 684, nr. 3, p. 19-20 en Tweede Kamer, vergaderjaar 2012-2013, 33 684, nr. 3, p. 128).
De Jeugdwet kent de begrippen gebruikelijke en bovengebruikelijke hulp niet. Ook in Leusden maken we dit onderscheid niet. We doen zorgvuldig onderzoek volgens het stappenplan van de Centrale Raad van Beroep en bepalen op basis daarvan of en welke ondersteuning nodig is. Dat ouders meer zorg moeten verlenen dan bij een kind zonder beperkingen het geval zou zijn, maakt niet zonder meer dat het college een voorziening moet verstrekken.
In lid 4 staat wat we in elk geval verstaan van de eigen kracht van ouders.
Lid 5 geeft aan dat we de draagkracht van ouders niet afhankelijk laten zijn van de (ontwikkel-)leeftijd van het kind. We maken geen onderscheid tussen gebruikelijke en bovengebruikelijke hulp, maar doen zorgvuldig onderzoek naar de hulpvraag, de problematiek, de benodigde ondersteuning en de eigen kracht volgens het stappenplan van de Centrale Raad van Beroep (zie artikel 3.4). Het overzicht van het NJi uit ‘Opvoeden en opgroeien’ kan helpend zijn bij het bepalen van de benodigde ondersteuning.
In lid 6 beschrijven we wanneer we vinden dat eigen kracht van ouders niet meer toereikend is.
In lid 7 is omschreven wat we vervolgens van ouders verwachten om hun eigen mogelijkheden om zelfstandig voor hun kinderen te zorgen te vergroten. Als uit het onderzoek naar de eigen kracht blijkt dat de ouder niet beschikbaar is of overbelast is of dreigt te raken, dan verwachten we dat ouders een plan maken om er voor te zorgen dat de draagkracht en de beschikbaarheid (meer) toereikend worden om de benodigde ondersteuning te kunnen bieden. We verwachten dat ouders doen wat binnen hun mogelijkheden ligt om hun persoonlijke situatie aan te passen, zodat zij zelf kunnen voldoen aan de behoeften van hun kind. Van ouders mag verwacht worden dat zij, indien noodzakelijk, vergaande aanpassingen doen om dit te realiseren. Dit kan betekenen dat een ouder het eigen toekomstperspectief (carrière) of financiële situatie zal moeten bijstellen om voor het kind beschikbaar te zijn en de noodzakelijke ondersteuning te kunnen bieden
Het familiegroepsplan kan door een ouder of jeugdige al zelf zijn opgesteld voordat het gezin zich meldt bij het wijkteam. In dat geval wordt dit plan als uitgangspunt genomen voor het gesprek. Het is dus niet zo dat op basis van het familiegroepsplan alleen besloten wordt tot de inzet van specialistische jeugdhulp.
Het onderzoeksverslag met daarin de vastgelegde afspraken is de basis voor een integraal plan. Dit artikel legt de basis voor de minimale eisen waaraan het onderzoeksverslag moet voldoen. De jeugdige of ouder(s) kunnen feitelijke onjuistheden corrigeren, gegevens aanvullen en hun opmerkingen kenbaar maken. Deze worden in het onderzoeksverslag verwerkt of daaraan toegevoegd.
De ondertekening is vooral bedoeld om het karakter van het integraal plan als gezamenlijk plan te bekrachtigen en zeker niet om het karakter van een privaatrechtelijk overeenkomst te geven. De ondertekening is de gebruikelijke manier waarop de instemming wordt vastgelegd. In bijzondere gevallen kan de instemming ook op een andere manier gegeven worden, wel moet deze altijd ondubbelzinnig zijn en worden vastgelegd.
NB: het besluit tot inzet van specialistische jeugdhulp wordt toegevoegd aan het integraal plan, maar is juridisch gezien een eenzijdige, publiekrechtelijke, beslissing van het college (de facto de gemandateerde professional van het wijkteam). Het besluit wordt wel genomen op grond van het integraal plan. In de beschikking die naar de jeugdige en/of ouder(s) wordt verstuurd staat dat er van het onderzoek een verslag is gemaakt en het verslag wordt toegevoegd als onderdeel van het besluit.
Op grond van de Awb heeft iedere burger recht op een beschikking bij elk besluit van de gemeente. Het belang van afgeven van een beschikking ligt ook in de rechtsbescherming die het de cliënt biedt. Het is ter bescherming van de burger dat een besluit na zorgvuldig onderzoek wordt gegeven waarbij een goede motivatie van groot belang is (artikel 3:2 en 3:46 Awb). Het moet voor een burger duidelijk zijn dát een besluit is genomen en dat hij hiertegen eventueel bezwaar kan maken en in beroep kan gaan.
Mede met het oog op het te leveren maatwerk zijn in dit artikel de onderwerpen opgenomen die in ieder geval in de beschikking dienen te worden opgenomen.
Hoofdstuk 5 Persoonsgebonden budget
In dit hoofdstuk van deze verordening zijn criteria opgenomen voor de aanspraak, uit het PGB voortvloeiende verplichtingen en regels over de wijze waarop de hoogte van het PGB wordt vastgesteld. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep op grond van de Wmo 2015 is aanleiding om de wijze waarop het PGB wordt vastgesteld in de verordening neer te leggen (CRVB:2017:1803). Daaronder vallen ook gedifferentieerde tarieven. De inhoud van de wettelijke opdracht aan de gemeenteraad over dit onderwerp is in de Jeugdwet nagenoeg gelijk aan die in de Wmo 2015.
Indien het college een indicatie voor een individuele voorziening heeft vastgesteld kan het voorkomen dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) het college verzoekt om een PGB met terugwerkende kracht te verlenen. Vooropgesteld dat wordt voldaan aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een PGB moet worden voldaan aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 5.2. Het ligt niet voor de hand dat hier snel met succes een beroep op kan worden gedaan.
Deze leden bepalen op basis van welke onderdelen de hoogte van het PGB wordt gebaseerd. De hoogte van het PGB sluit vanzelfsprekend aan op het uitgangspunt dat het college niet meer toekent dan goedkoopst adequate oplossing.
Het college stelt de hoogte van het PGB vast op basis van de kwalificatie die aan de hulpverlener kan worden gegeven. Er zijn 3 mogelijkheden waarbij 3 percentages van het natura-tarief worden gehanteerd. Daarbij wordt opgemerkt dat bij personen uit het sociaal netwerk sprake kan zijn van een arbeidsovereenkomst. Is dat het geval, dan wordt het 50%-tarief niet toegepast.
Hoofdstuk 6 Kwaliteit en veiligheid
Het college kan de uitvoering van de wet door aanbieders laten verrichten (art. 2.11, eerste lid, van de wet). De jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling verlenen verantwoorde hulp (art. 4.1.1, eerste lid, van de wet). Inschrijving in het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) of BIG-register speelt daarbij een rol. Het college ziet toe op naleving van afspraken hieromtrent (voor zover deze al niet voortvloeien uit de wet). Bij verordening moeten regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (art. 2.12 van de wet). Daarbij moet in ieder geval rekening worden gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden. Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering, worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Uitgangspunt is dat de jeugdhulpaanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.
In artikel 2.6, eerste lid, onder f, van de wet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie. Hoewel de wet niet voorschrijft dat hierover regels bij verordening opgesteld moeten worden is deze wettelijke bepaling toch opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven. In het Besluit Jeugdwet (landelijk) staat een nadere uitwerking van de taken en bevoegdheden van de vertrouwenspersoon.
Hoofdstuk 7 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering en controle
In dit hoofdstuk van deze verordening zijn bepalingen opgenomen over het aantasten van rechten. Daarvoor kan rechtvaardiging worden gevonden indien sprake is van de situaties zoals genoemd. Het gaat in alle gevallen om een bevoegdheid van het college (kan-bepaling). Bij de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk hoort een afweging tussen de bij het te nemen besluit betrokken belangen. Daarmee wordt ook invulling gegeven aan de plicht regels te stellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet (art. 2.9, onder d, van de wet).
Herziening of intrekking (art. 7.1)
Dit artikel berust mede op artikel 8.1.2 lid 1 van de wet, waarin is vastgelegd dat de jeugdige of zijn ouder(s) het college alle informatie verstrekt die van belang kan zijn voor de verlening van een persoonsgebonden budget. Met het eerste lid wordt de toepassing van deze informatieplicht verruimt naar de voorzieningen in natura. Immers, ook van jeugdigen en/of ouder(s) met jeugdhulp in natura kan verlangd worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of terecht een beroep op de voorziening wordt of is gedaan. Ook kan het voor komen dat de jeugdige de verplichtingen uit een privaatrechtelijke overeenkomst niet nakomt. Denk bijvoorbeeld aan het niet houden aan afspraken die zijn opgenomen in een dienstverleningsovereenkomst. De verordening biedt een publiekrechtelijke grondslag om het betreffende toekenningsbesluit in te trekken. Dat betekent overigens niet dat op het college geen plicht meer rust om (andere) passende jeugdhulp te bieden.
Er wordt gesproken van beëindiging als de inwerkingtreding van het besluit ingaat vanaf het heden of naar de toekomst toe. Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot een herziening/intrekking, geen terugwerkende kracht. Er worden voorbeelden genoemd wanneer het college kan overgaan tot beëindiging van de individuele voorziening. Afhankelijk van de individuele situatie is het college bevoegd om de inzet van een individuele voorziening tijdelijk op te schorten. Denk bijvoorbeeld aan situaties waarvan (nog) niet duidelijk is of het beëindigen van de individuele voorziening wel op z’n plaats is. Opgemerkt wordt dat de SVB bevoegd is tot onder meer opschorting van de betalingen uit het PGB (art. 8, vierde lid, Regeling Jeugdwet).
Terugvordering of verrekenen (art. 7.2)
Intrekking of herziening van een jeugdhulpvoorziening kan leiden tot ten onrechte of teveel verleende jeugdhulp. Deze bepaling regelt dat het college in dat geval ook bevoegd is de geldswaarde terug te vorderen van de teveel of ten onrechte genoten individuele voorziening in natura, dan wel van het teveel of ten onrechte verstrekte PGB. Terugvordering van de geldswaarde in natura is niet geregeld in de wet. Het is daarom van belang deze bepaling op te nemen in de verordening. Uit CRvB (Centrale Raad van Beroep:2006:AX5819) kan onder meer worden afgeleid dat in zo’n geval het ontbreken van een wettelijke bepaling op grond waarvan van de jeugdige en/of ouder(s) kan worden teruggevorderd, niet aan terugvordering in de weg staat, nu (ook) in het publiekrecht als in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel is aanvaard, dat een zonder rechtsgrond verrichte betaling ongedaan moet worden gemaakt. Onder een zonder rechtsgrond verrichte betaling worden ook de (gemaakte) kosten van een individuele voorziening in natura verstaan. Net zoals bij herziening en intrekking gaat het bij terugvordering om een bevoegdheid van het college. De bevoegdheid tot terugvordering betreft een kan-bepaling. Hoewel daarvoor rechtvaardiging kan worden gevonden zal het college bij de toepassing hiervan een afweging moeten maken tussen de bij het te nemen besluit betrokken belangen.
Fraudepreventie en controle (art. 7.3)
De gemeenteraad is verplicht om bij verordening regels vast te stellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Diverse bepalingen in dat kader zijn overigens ook ondergebracht in andere artikelen van deze verordening. Het toezicht op de kwaliteit van de Jeugdwet is door de Minister belegd bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en de Inspectie Veiligheid en Justitie (IVenJ).
Hoofdstuk 8 Medezeggenschap en inspraak
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.10 van de wet in samenhang met artikel 2.1.3, derde lid, van de Wmo 2015. Op grond van die bepalingen moet in de verordening worden geregeld hoe ingezetenen, waaronder in ieder geval jeugdigen en ouders, worden betrokken bij de vormgeving van het jeugdbeleid. Zo wordt verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor zowel het jeugdbeleid als op andere terreinen. Het college kan andere regels stellen om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige en/of de ouder(s) afwijken van de bepalingen van deze verordening. Dit afwijken kan alleen maar ten gunste en nooit ten nadele van de jeugdige en/of de ouder(s). Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet nadrukkelijk worden beschouwd als een uitzondering. Bij de beoordeling van de aanvraag zou het college zelf aanleiding kunnen zien om de hardheidsclausule toe te passen. In het algemeen geldt dat de jeugdige en/of zijn ouder(s) gemotiveerd moet aangeven dat hun situatie bijzonder is en dat voor het overige ook nader moeten onderbouwen.
Inwerkingtreding en citeertitel (art. 9.3)
Dit artikel regelt de inwerkingtreding, waarbij geen overgangsrecht is opgenomen. Dat betekent dat deze verordening onmiddellijke werking heeft. Voor aanvragen die zijn ingediend vóór inwerkingtreding van deze verordening en waarop het college op een datum na inwerkingtreding beslist geldt deze verordening, tenzij het oude regime gunstiger is. Dat geldt ook voor de beslissing op bezwaar. Daarnaast wordt de verordening Jeugdhulp gemeente Leusden 2024 ingetrokken. Het college heeft de bevoegdheid om terug te komen van besluiten die zijn genomen op basis van de voorgaande verordening.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2025-3994.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.