Gemeenteblad van Emmen
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Emmen | Gemeenteblad 2025, 37933 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Emmen | Gemeenteblad 2025, 37933 | beleidsregel |
Beleidsregels Wet maatschappelijke ondersteuning gemeente Emmen 2025
De Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) beoogt dat inwoners die in verband met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen zelf, dan wel samen met personen uit hun omgeving, onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep kunnen doen op door de overheid georganiseerde maatschappelijke ondersteuning. De uitvoering van de Wmo2015 is belegd bij gemeenten. Dit betekent dat gemeenten hier tot op zekere hoogte beleidsvrijheid in hebben. Mits dit binnen de wet en de geldende jurisprudentie blijft. Deze beleidsregels geven samen met de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Emmen 2025 invulling aan de uitvoering van de Wmo 2015 in Emmen.
Maatschappelijke ondersteuning
Maatschappelijke ondersteuning is in de Wmo 2015 als volgt beschreven:
Daar waar mogelijk zal de maatschappelijke ondersteuning ‘ontwikkelingsgericht’ worden ingezet: mensen met beperkingen kunnen zich met een daartoe afgestemde ondersteuning positief ontwikkelen in hun mate van zelfredzaamheid in de samenleving. 1 Maatschappelijke ondersteuning op grond van de Wmo kán in de vorm van ondersteuning op maat worden verstrekt. De gemeente beoordeelt echter altijd eerst in hoeverre er andere mogelijkheden zijn om de beperkingen te doen verminderen of weg te nemen door middel van eigen kracht, het sociaal netwerk, gebruikelijke hulp, voorliggende of algemene voorzieningen en voorliggende wet- en regelgeving. Pas als dit niet tot een toereikende oplossing leidt wordt ondersteuning op maat ingezet. Ook kan een oplossing bestaan uit een combinatie van ondersteuning op maat en eigen kracht, het sociaal netwerk, gebruikelijke hulp, voorliggende of algemene voorzieningen en voorliggende wet- en regelgeving.
Op grond van de Wmo 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor het bieden van diverse ondersteuningsvormen. Het gaat hierbij om schoonmaakondersteuning, woon- en vervoersvoorzieningen, begeleiding, dagbesteding (inclusief vervoer), beschermd wonen, hulpmiddelen, woningaanpassingen, maatschappelijke opvang en het bieden van kortdurend verblijf (inclusief vervoer). De wet verlangt daarnaast dat elke inwoner ten tijde van zijn ondersteuningsvraag een gratis beroep kan doen op onafhankelijke cliëntondersteuning, anonieme 24-uurshulp op afstand (telefonische hulpdienst De Luisterlijn2 en het bieden van inloopvoorziening.
De uitgangspunten van het sociaal domein in Emmen zijn beschreven in het door de gemeenteraad vastgestelde beleidskader Erbij horen en meedoen in Emmen! waarin het door de gemeente te voeren beleid met betrekking tot het sociaal domein in hoofdlijnen is beschreven. Voor de uitvoering van alle taken die onder de Wmo vallen, is door de gemeenteraad een verordening vastgesteld. Daarnaast worden door de gemeente beleidsregels voor de dagelijkse uitvoeringspraktijk opgesteld. Deze beleidsregels bieden een afwegingskader ten aanzien van alle Wmo ondersteuningsvragen. Allereerst wordt het afwegingskader beschreven, gevolgd door afzonderlijke hoofdstukken die meer specifiek ingaan op de verschillende vormen van ondersteuning.
Bij elke melding (van een ondersteuningsvraag) onderzoekt de gemeente of en welke ondersteuning nodig is. De gemeente kijkt naar:
Is de hulpvraag na het doorlopen van de voorgaande stappen niet (volledig) opgelost, en is er een passende voorziening op grond van de Wmo, dan bestaat er een compensatieplicht op grond van de Wmo en moet een maatwerkvoorziening worden verstrekt. Is de hulpvraag opgelost, dan is geen compensatie nodig op grond van de Wmo en hoeft er geen maatwerkvoorziening te worden verstrekt.
De voorzieningen of diensten moeten langdurig noodzakelijk zijn ter compensatie van beperkingen. Dat wil allereerst zeggen dat er een noodzaak voor compensatie moet zijn. Er moet worden vastgesteld dat sprake is van beperkingen waardoor cliënt niet kan deelnemen aan het leven van alle dag. Hierbij speelt de medisch adviseur (arts in dienst van een door de gemeente gecontracteerd bureau voor sociaal medisch advies) een belangrijke rol om te bepalen of voorzieningen medisch noodzakelijk zijn of dat deze juist anti-revaliderend werken. De medisch adviseur kan tevens uitsluitsel geven over de vraag of er sprake is van een langdurige noodzaak. Onder ‘langdurig’ wordt over het algemeen verstaan langer dan 6 maanden of dat het een blijvende situatie betreft. Onder een ‘blijvende situatie’ wordt ook de terminale levensfase verstaan. Voor sommige maatwerkvoorzieningen, bijvoorbeeld bij schoonmaakondersteuning, kan het ook om een kortere periode gaan, bijvoorbeeld na ontslag uit het ziekenhuis. Waar precies de grens ligt tussen kortdurend en langdurig zal per situatie verschillen. Als de verwachting is dat cliënt na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen zal kunnen functioneren, dan mag van kortdurende medische noodzaak worden uitgegaan. Bij een wisselend ziektebeeld, waarbij verbetering in de toestand opgevolgd wordt door periodes van terugval, kan uitgegaan worden van een langdurige medische noodzaak.
Tot slot is van belang dat maatschappelijke ondersteuning, zoals hierboven beschreven, ook toeziet op het bevorderen van de mantelzorg. Hoofdstuk 10 bevat de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een mantelzorgcompliment. Het mantelzorgcompliment valt niet onder ondersteuning op maat. De gemeente ziet het als iets extra’s en verstrekt dit dan ook als gift.
Voor zowel algemene voorzieningen als ondersteuning op maat, kan een bijdrage in de kosten van de inwoner worden gevraagd (dit is opgenomen in de Verordening Wmo 2025). De wetgever heeft echter een uitzondering gemaakt ten aanzien van de door de gemeente te bieden algemene voorziening in de vorm van cliëntondersteuning. Dit dient op grond van de wet kosteloos te worden aangeboden.
Tegen elk besluit van de gemeente kan bezwaar en beroep worden aangetekend op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit geldt dus ook voor besluiten die de gemeente neemt over het al dan niet toekennen van ondersteuning vanuit de Wmo2015.
Hoofdstuk 2 – Ondersteuning aanvragen
In spoedeisende gevallen gaat de gemeente onmiddellijk over tot het verstrekken van tijdelijke ondersteuning op maat, in afwachting van de uitkomsten van het onderzoek. De noodzaak om tijdelijke ondersteuning op maat te verstrekken, zal slechts in bijzondere situaties aanwezig zijn. Als de inwoner in een situatie verkeert waarin uitstel van een maatregel niet mogelijk is, dient de gemeente daarnaar te handelen en de inwoner in afwachting van de uitkomst van het onderzoek en de aanvraag tegemoet te komen.
De wet noemt vooral de situaties van veiligheidsrisico’s als gevolg van huiselijk geweld spoedeisend. Bij huiselijk geweld moet de gemeente opvangplaatsen beschikbaar hebben waar inwoners onmiddellijk terecht kunnen. Als crisisopvang noodzakelijk is, moet de gemeente direct in actie komen door een passende maatregel te treffen gericht op onderdak en begeleiding.
De wet noemt geen andere situaties waarin zich een spoedeisend belang kan voordoen maar dat wil niet zeggen dat zich geen andere situaties kunnen voordoen die onder de reikwijdte van dit artikel vallen. Een ander voorbeeld van een spoedzorg die onder de Wmo 2015 valt, is een inwoner die uit het ziekenhuis naar huis kan en direct ondersteuning nodig heeft vanwege zorg voor kleine kinderen.
2.3 Kosteloze cliëntondersteuning
De gemeente wijst de inwoner met een ondersteuningsvraag op de mogelijkheid om gebruik te maken van gratis onafhankelijke cliëntondersteuning. Een cliëntondersteuner kan de inwoner in het gesprek helpen zijn ondersteuningsvraag te verwoorden en keuzes te maken. Ook is het voor een goede besluitvorming van essentieel belang dat de inwoner voldoende in staat is zijn situatie te onderkennen en in kaart te brengen, met het oog op de mogelijkheden van maatschappelijke ondersteuning. De cliëntondersteuning kan worden ingezet bij vragen op alle levensgebieden, het dient het belang van de inwoner en geeft het gevoel dat de cliëntondersteuner naast de inwoner staat.
Clientondersteuning bestaat niet uit het overnemen van taken maar uit het ondersteunen van de inwoner. Waar dit kan doet de inwoner dus zoveel mogelijk zelf. Clientondersteuning is per definitie kortdurend (in de meeste gevallen is de inzet van maximaal 10 uur voldoende). Hiermee verschilt het van individuele begeleiding die voor langere tijd wordt ingezet en waarin wordt gewerkt aan het bereiken van gestelde doelen. Clientondersteuning kan ook bestaan uit hulp bij een aanvraag vanuit andere wetgeving (bijvoorbeeld de Zorgverzekeringswet of de Wet langdurige zorg) of hulp bij het aanvragen van fondsen.
Als de inwoner twijfelt aan de objectiviteit van de cliëntondersteuner, mag de inwoner de door de gemeente gecontracteerde organisatie verzoeken om een andere cliëntondersteuner. Uiteraard mag de inwoner ook zelf zijn ondersteuning organiseren, zoals het betrekken van naasten of wettelijke vertegenwoordigers. De gemeente Emmen heeft MEE Samen en Zorgbelang Drenthe gecontracteerd als uitvoerders van de cliëntondersteuning.
2.4 Deskundigenadvies en informatie
Er kan een beroep op deskundigen worden gedaan om de situatie van de inwoner in kaart te brengen. In bepaalde situaties is het noodzakelijk om onafhankelijk vast te laten stellen of er sprake is van een noodzaak voor de gevraagde ondersteuning. De persoon met ondersteuningsvraag dient mee te werken aan dit deskundigenonderzoek, zodat de gemeente tot een juiste beoordeling kan komen (zie ook het bepaalde in art. 2.3.8. lid 3 van de wet). Een deskundigenonderzoek zal alleen plaatsvinden indien dit noodzakelijk is. Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een aanvrager geen medewerking verleent, de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit deskundigenonderzoek de noodzaak niet vast te stellen is. De gemeente beoordeelt of het deskundigenadvies zorgvuldig tot stand is gekomen en beschouwt het, indien zorgvuldig, als leidend voor het te nemen besluit.
Ten tijde van het onderzoek dient de inwoner met ondersteuningsvraag de gemeente te voorzien van voldoende gegevens die het mogelijk maken de aanvraag te beoordelen. Hierbij kan gedacht worden aan medische, maar ook aan financiële gegevens of aan medische indicatiegegevens op grond van de Wlz. Hier wordt alleen naar gevraagd als het echt noodzakelijk is voor de beoordeling van de ondersteuningsvraag. Bij medische gegevens komt het vaak voor dat informatie van de behandelende sector noodzakelijk is. Dit kan – zeker als dit schriftelijk dient te geschieden - geruime tijd in beslag nemen. Dat werkt vertragend op de doorlooptermijn van de aanvraag. In deze situaties kan met inschakeling van de aanvrager vaak sneller over de benodigde gegevens beschikt worden, met name indien de aanvrager aangeeft hoe groot het belang is bij het verstrekken van de gevraagde informatie aan de deskundige.
Persoonsgegevens moeten noodzakelijk zijn
Overigens mag het opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector uitsluitend plaatsvinden met toestemming van de aanvrager. Daarbij dient in de verklaring opgenomen te worden welke deskundige de gegevens opvraagt, bij welke behandelaren de gegevens opgevraagd worden, om welke gegevens het gaat en met welk doel. Bovendien mag nooit meer informatie worden gevraagd dan strikt noodzakelijk voor de beoordeling van de ondersteuningsvraag (zie ook AVG, noodzakelijkheidsbeginsel).
Hoofdstuk 3 Ondersteuningsvormen en bijdragen
Algemene voorzieningen of ondersteuning op maat
Ondersteuning op grond van de Wmo kan op verschillende wijze(n) plaatsvinden.3 Zoals eerder aangegeven, verdienen algemene voorzieningen - vanwege het laagdrempelige karakter hiervan - zoveel mogelijk de voorkeur. De wetgever heeft beoogd om waar het kan, ondersteuning zoveel mogelijk als algemene voorzieningen te verstrekken. Als gebruikmaking van een algemene voorziening niet leidt tot een geschikte oplossing en ook andere oplossingen niet passend worden geacht, onderzoekt de gemeente de noodzaak van ondersteuning op maat. Het totaal aan ondersteuning kan bestaan uit een combinatie van eigen kracht, hulp uit het sociaal netwerk, algemene voorzieningen en als sluitstuk ondersteuning op maat.
De wet definieert een ondersteuning op maat (maatwerkvoorziening) als een op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:
De wet biedt de mogelijkheid om ondersteuning op maat in natura te bieden of over te gaan tot verstrekking van een persoonsgebonden budget (pgb).
3.1 Ondersteuning op maat in natura
De eerste mogelijkheid is de ondersteuning op maat in natura. Daarmee wordt bedoeld dat de gemeente een voorziening verstrekt, die rechtstreeks aan de inwoner wordt geleverd, of dat de gemeente rechtstreeks aan de leveranciers van die voorziening betaalt. Bijvoorbeeld schoonmaakondersteuning of begeleiding zoals geleverd door de gemeente gecontracteerde aanbieder. Of een scootmobiel of een traplift van een gemeentelijke leverancier. Door een voorziening in natura wordt de inwoner in staat gesteld zijn zelfredzaamheid te vergroten en/of te kunnen participeren. Ondersteuning op maat kan ook een passende bijdrage leveren ten aanzien van de behoefte aan beschermd wonen en opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de persoon met ondersteuningsvraag in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
3.2 Ondersteuning op maat in de vorm van een persoonsgebonden budget
De tweede verstrekkingsvorm is de in artikel 2.3.6. van de wet gestelde mogelijkheid van een persoonsgebonden budget. De Wmo verordening bevat criteria omtrent het verstrekken van een pgb. Het kan ook hierbij gaan om voorzieningen ten behoeve van de zelfredzaamheid of participatie, alsmede om het bieden van beschermd wonen.
Bij het onderzoek moet de inwoner erop worden gewezen welke mogelijkheden er zijn om een pgb aan te vragen en wat de gevolgen zijn van de keuze voor een pgb (artikel 2.3.2. lid 6, Wmo 2015). Verstrekking van een pgb wordt altijd vooraf gegaan door een bewust keuzegesprek en een pgb-vaardigheidstoets . De pgb –houder of de pgb-vertegenwoordiger tekent er voor bewust te zijn van de verplichtingen die horen bij het beheren van een pgb. Het gaat hierbij om een zorginhoudelijk- en financieel deel. Ook kan het voorkomen dat voor beide delen een aparte vertegenwoordiger verantwoordelijk is en tekent. In dat geval moeten beiden ook de pgb-vaardigheidstoets met goed gevolg afleggen.
Indien er aanleiding toe is kan de gemeente de pgb-vaardigheidstoets opnieuw afnemen. Bijvoorbeeld bij een wijziging van de vertegenwoordiger of bij twijfels over de vaardigheid van de pgb-houder.
Kan de inwoner de genoemde taken niet zelf uitvoeren, dan kan de inwoner zich ook laten bijstaan door iemand uit zijn sociaal netwerk, of door bijvoorbeeld zijn vertegenwoordiger (bewindvoerder, gemachtigde, mentor). Aan een eventuele derde wordt ook de eis gesteld dat de inwoner in staat is om de taken die bij het pgb behoren te kunnen uitvoeren.
Als de inwoner 4 of meer dagen per week ondersteuning inkoopt, is de inwoner als werkgever aan te merken met de daarbij behorende verplichtingen. Deze werkgeverstaken moeten ook uitgevoerd kunnen worden.4 |
De tweede voorwaarde betreft de motivering door de aanvrager. Het is van belang dat het kiezen voor een pgb een beslissing van de aanvrager zelf is, en niet van bijvoorbeeld de aanbieder of een vertegenwoordiger. Wanneer de aanvrager het verzoek terecht heeft gemotiveerd, kan het verzoek niet op grond van de motiveringseis worden geweigerd. Hiervan kan worden afgeweken als er sprake is van mentorschap of curatele.
De derde voorwaarde is dat de ondersteuning op maat die met het pgb wordt ingekocht veilig, doeltreffend en inwonergericht is. De kwaliteit van de ingekochte ondersteuning moet goed zijn. Bij de beoordeling hiervan moet worden gekeken of de ondersteuning op maat die wordt ingekocht, geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt. Dit kan blijken uit de overeenkomst die met de ondersteuner wordt afgesloten. De vraag die beantwoord dient te worden is of de aanbieder in staat is om de noodzakelijke ondersteuning veilig, doeltreffend en op de inwoner gericht, te verzorgen. In algemene zin mag worden verwacht dat de ondersteuning voldoet aan de wettelijke vereisten en de in de branche algemeen aanvaarde kwaliteitseisen.
Voor pgb-aanbieders gelden dezelfde kwaliteitseisen als voor zorg in natura aanbieders. Voor het sociaal netwerk kunnen de kwaliteitseisen afwijken omdat het hierbij niet gaat om professionele hulpverleners. Zo kunnen er bijvoorbeeld andere eisen gelden voor aanbieders voor diplomering van personeel ten opzichte van het sociaal netwerk. Het niet voldoen aan de kwaliteitseisen heeft tot gevolg dat de gemeente de aanvraag van de inwoner voor ondersteuning op maat in de vorm van een pgb afwijst. De gemeente kan de pgb-aanbieder een redelijke hersteltermijn geven, of de pgb-aanbieder niet (langer) accepteren in het kader van een pgb.
Pgb-beheer door anderen dan de inwoner zelf (vertegenwoordiging)
Er kan een uitzondering worden gemaakt in de situatie dat de wettelijk vertegenwoordiger ook de ondersteuning uitvoert.5 Deze uitzondering moet met redenen omkleed zijn.
Kosten voor een pgb-vertegenwoordiger
Naast de genoemde voorwaarden, kent de Wmo 2015 twee weigeringsgronden voor een pgb. Deze zijn opgenomen in artikel 2.3.6 vijfde lid van de wet:
De gemeente zal ook geen pgb verstrekken indien er de afgelopen drie jaren voorafgaande aan het onderzoek toepassing is gegeven aan artikel 2.3.10 eerste lid onder a., d. en e. van de wet.
Het artikel vermeldt het volgende:
Naast deze uitzonderingen komt het voor dat bij een aanvrager met een zeer progressief ziektebeeld al op voorhand vast staat dat binnen korte tijd vervanging van de voorziening nodig is. Het is dan ook de vraag of deze situatie zich wel leent voor een pgb. Dit zal per situatie beoordeeld moeten worden. Er dient immers steeds sprake te zijn van een langdurige noodzaak tot ondersteuning.
Verantwoordelijk voor besteding
Degene aan wie het pgb is toegekend, blijft verantwoordelijk voor het budget en de besteding daarvan. Mocht er budget teruggevorderd moeten worden, dan wordt dit teruggevorderd van de inwoner. In situaties waarin de zorgverlener zich schuldig heeft gemaakt aan onjuist besteding van het pgb, geldt op grond van het derdenbeding dat van de zorgverlener kan worden teruggevorderd.
Bij beschikking maakt de gemeente het genomen besluit aan de aanvrager van het pgb bekend. In deze beschikking vermeldt de gemeente wat de omvang van het pgb is, wie de ondersteuning levert en voor hoeveel jaar het pgb bedoeld is. Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het pgb dient te worden bekostigd, en meer precies, aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt zo nauwkeurig mogelijk omschreven voor welk resultaat het pgb wordt aangewend, welke kwaliteitseisen gelden, wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen, wat de duur is van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld, en de wijze van facturering en van verantwoording van de besteding van het pgb.6
In de Wmo-verordening zijn de (gedifferentieerde) pgb-tarieven vastgelegd en uitgewerkt. Het pgb wordt berekend naar aanleiding van de kosten van Zorg in Natura (ZIN) en is op basis van 52 weken.
Het is voor gemeenten mogelijk om een zogenaamd verantwoordingsvrij bedrag te hanteren. Dit bedrag wordt zonder dat er verantwoording hoeft te wordt afgelegd door de SVB uitbetaald. Emmen kent geen verantwoordingsvrij bedrag.
Een pgb wordt niet uitbetaald op rekening van de inwoner. Het pbg vindt plaats onder trekkingsrecht. Dit betekent dat de gemeente het pgb op de rekening van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) stort, zodat de SVB, na diverse checks, de betalingen vervolgens aan de zorgverlener of zorginstelling verricht. Zowel de inwoner (budgethouder) als de gemeente krijgt inzicht in de besteding van het pgb en zij ontvangen overzichten, waarin duidelijk wordt hoeveel van het pgb waaraan is besteed en wat er nog van over is. Na afloop van ieder kalenderjaar verstrekt de SVB een totaaloverzicht van de bestedingen. Niet bestede bedragen worden teruggestort aan de gemeente. 7
Betaling vanuit een pgb is alleen op declaratiebasis mogelijk. Alleen in uitzonderingsgevallen kan maandloon, waarbij de hulpverlener een vast bedrag per maand ontvangt van de SVB ongeacht het aantal geleverde uren hulp en ondersteuning, worden toegestaan.
Indien een pgb langer dan 3 maanden niet wordt verzilverd zal deze automatisch worden stopgezet.
3.3 Persoonsgebonden budget voor ondersteuning vanuit het sociaal netwerk
Op grond van artikel 2.3.6. lid 2 van de wet en artikel 6.2.2 van de Wmo verordening kan een pgb ook worden verstrekt voor het betrekken van ondersteuning van een persoon die behoort tot het sociaal netwerk. Tot het sociaal netwerk worden gerekend personen uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Met dat laatste worden personen bedoeld met wie de inwoner regelmatig contacten onderhoudt, zoals mantelzorgers, buren, (mede) leden van een vereniging etc.
Uitgangspunt bij uitvoering van de maatschappelijke ondersteuning door het sociaal netwerk is dat er toegewerkt wordt naar een niveau waarin de inwoner met ondersteuningsvraag voldoende zelfredzaam is en voldoende kan participeren. Dat wil zeggen dat de inwoner mee kan doen aan de samenleving. Niet in alle gevallen is dat mogelijk, zoals bij dementerende ouderen. Indien het sociaal netwerk kan ondersteunen, kan de gemeente overwegen hiervoor een pgb te verstrekken.
Een argument kan bijvoorbeeld zijn dat iemand uit het sociaal netwerk minder gaat werken om de benodigde hulp te kunnen bieden. De wetgever is van mening geweest dat inzet van het sociaal netwerk waardevol is, en zij acht het wenselijk dat vergoeding daarvan met een pgb beperkt blijft tot die gevallen waarin dit aantoonbaar tot minstens even goede en effectieve ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. Het dient hierbij wel te gaan om boven gebruikelijke vormen van ondersteuning.
De gemeente verstrekt geen pgb voor ondersteuning welke echtgenoten, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten elkaar naar algemeen aanvaarde opvattingen in alle redelijkheid geven, daarbij rekening houdend met de eventuele beperkingen van de huisgenoten.
De inzet van ondersteuning door een persoon/personen uit het sociaal netwerk dient te leiden tot minstens even goede en effectieve ondersteuning als de inzet van ondersteuning door een professional. Er dient geen ongewenste situatie door in stand gehouden te worden. 8
De zorg die de persoon uit het sociaal netwerk verricht valt niet onder de gebruikelijke hulp die van de persoon verwacht wordt. Er dient sprake te zijn van bovengebruikelijke hulp. Bij het bepalen van de vraag of sprake is van bovengebruikelijke hulp, wordt rekening gehouden met de eventuele beperkingen van de persoon uit het sociaal netwerk.
Het kan voorkomen dat een persoon met beperkingen reeds lange tijd gewend is om ondersteund te worden door personen uit zijn sociaal netwerk. Dit doet echter niet af aan bovenstaande. Vanuit de Wmo wordt maatschappelijke ondersteuning geboden, indien voorliggende oplossingen niet passend gebleken zijn. Hierbij dient in ogenschouw te worden genomen dat voorliggende oplossingen die door de inwoner als niet wenselijk beschouwd worden, niet per definitie betekenen dat deze niet tot een gewenst resultaat leiden. Hier dient een objectieve beoordeling aan ten grondslag te liggen.
3.4 Bijdrage voor gebruikmaking van voorzieningen
Bij gebruikmaking van een ondersteuning op maat, met uitzondering van de rolstoel en de ritbijdrage bij gebruikmaking van het collectief vervoer, moet de inwoner een bijdrage in de kosten betalen op grond van artikel 6.4 van de Wmo verordening. Bij gebruikmaking van een algemene voorziening, met uitzondering van cliëntondersteuning, kan de gemeente een bijdrage in de kosten opleggen. Regels over de te betalen bijdrage zijn opgenomen in de Wmo verordening en de nadere regels.
Sinds 1 januari 2020 is het abonnementstarief Wmo ingevoerd. Dit betekent dat de eigen bijdrage niet langer afhankelijk is van inkomen, huishouden en het aantal verstrekkingen. Er wordt maandelijks een vaste eigen bijdrage opgelegd bij het gebruik van een Wmo voorziening. Bij verordening kan worden bepaald of voorzieningen worden vrijgesteld van de eigen bijdrage. Inwoners met een inkomen dat lager is dan 110% van het sociaal minimum worden vrijgesteld van het betalen van een eigen bijdrage (artikel 6.3 verordening).
Het kabinet heeft besloten dat de eigen bijdrage vanaf 1 januari 2027 weer inkomensafhankelijk zal worden.
3.5 Tegemoetkoming wegens meerkosten
De gemeente kan ook een financiële tegemoetkoming wegens meerkosten verstrekken. Deze verstrekkingsvorm betreft geen ondersteuning op maat in natura of in de vorm van een pgb, maar een tegemoetkoming wegens door de inwoner als gevolg van zijn of haar beperkingen te maken meerkosten. Het gaat bijvoorbeeld om meerkosten wegens het moeten verhuizen, of meerkosten wegens extra gebruik van de eigen auto ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. In de nadere regels is opgenomen welke forfaitaire bedragen de gemeente kan verstrekken.
Hoofdstuk 4 – Afwegingskader bij ondersteuningsvraag
Per ondersteuningsvraag geldt een algemeen afwegingskader. Uit dit afwegingskader blijkt dat de gemeente eerst beoordeelt in hoeverre andere wetgeving, eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg, het sociaal netwerk, algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten kunnen leiden tot het verminderen of het wegnemen van de beperkingen.9 Dit betekent dat elke ondersteuningsvraag vanuit dezelfde invalshoek wordt benaderd en meldingen op identieke wijze worden onderzocht.
Van belang is echter dat persoonskenmerken, behoeften en voorkeuren van de inwoner altijd een nadrukkelijke rol spelen binnen dit onderzoek 10 . Ogenschijnlijk dezelfde situaties, kunnen bij nader onderzoek naar de omstandigheden waarin de inwoner verkeert leiden tot verschillende oplossingen. Hieronder volgt een nadere uitwerking van dit algemene afwegingskader.
Kunnen de beperkingen worden verminderd of weggenomen op eigen kracht, waaronder eigen oplossingen? De gemeente beoordeelt in hoeverre de inwoner op eigen kracht in staat is om zijn beperkingen te verminderen of weg te nemen. Hiermee wordt bedoeld het organiseren en realiseren van eigen oplossingen.
Kunnen de beperkingen worden verminderd of weggenomen met hulp van andere personen uit het sociaal netwerk? De gemeente beoordeelt bij elke ondersteuningsvraag in hoeverre er hulp geboden wordt of kan worden vanuit het sociaal netwerk.
Inwoners zijn zelf primair verantwoordelijk voor hun zelfredzaamheid en participatie. Tot die eigen verantwoordelijkheid van de inwoner behoort ook dat de inwoner een beroep doet op familie en vrienden – het eigen sociaal netwerk – alvorens bij de gemeente aan te kloppen voor ondersteuning. De gemeente beoordeelt – als inwoners ondanks al hun inspanningen of die van hun netwerk, al dan niet tijdelijk, niet buiten ondersteuning van de gemeente kunnen – welke maatschappelijke ondersteuning een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin een inwoner in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. Daar waar mogelijk, zal de maatschappelijke ondersteuning ‘ontwikkelingsgericht’ worden ingezet; mensen met beperkingen kunnen zich met een daartoe afgestemde ondersteuning positief ontwikkelen in hun mate van zelfredzaamheid in de samenleving 11 .
De wet omschrijft het sociaal netwerk als personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de inwoner een sociale relatie onderhoudt. 12 Onder huiselijke kring dient volgens de wet te worden verstaan een familielid, een huisgenoot of een mantelzorger. Andere personen met wie de inwoner een sociale relatie onderhoudt betreft personen met wie de inwoner regelmatig contacten onderhoudt, zoals buren of mede leden van een vereniging. 13 De vraag of er personen in het sociaal netwerk zijn aan wie de inwoner hulp zou kunnen en mogen vragen wordt volgens de wetgever als redelijk beschouwd.
Tijdens het onderzoek is het van belang om stil te staan bij de vraagverlegenheid van de inwoner en de handelingsverlegenheid bij personen uit het sociaal netwerk. Er dient bij de afweging ook altijd gekeken te worden naar eventuele zorg die ingezet wordt door vrijwilligers, maatjes, buurthuis en/of een telefooncirkel. Van alle 6 gebieden in Emmen is een sociale kaart beschikbaar.
Kunnen de beperkingen worden verminderd of weggenomen met gebruikelijke hulp? De gemeente beoordeelt bij elke ondersteuningsvraag of er sprake is van gebruikelijke hulp.
Onder gebruikelijke hulp wordt verstaan hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Voor gebruikelijke hulp wordt als regel geen maatschappelijke ondersteuning verleend. In onze samenleving wordt het normaal geacht dat de inwonende partner, ouders, kinderen of andere huisgenoten waar nodig en mogelijk hun rol nemen in het huishouden, zeker daar waar er sprake is van een huisgenoot met een beperkte zelfredzaamheid. Inwonendheid en het voeren van een gezamenlijke huishouding wordt beoordeeld op basis van de concrete feitelijke situatie. 14
Van gebruikelijke hulp is sprake indien er een huisgenoot aanwezig is die in staat kan worden geacht het huishoudelijk werk over te nemen. Onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die – ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze – één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Een huisgenoot kan een inwonend kind zijn, inwonende ouders of een meerderjarig persoon met wie de aanvrager een duurzaam gemeenschappelijk een woning bewoont. Of er sprake is van inwoning zal naar concrete feiten beoordeeld moeten worden. Daarbij staat inwoning tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandige huishouding, waarbij geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur etc. door elkaar lopen. Daarbij wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot.
Bij het beoordelen of er sprake is van gebruikelijke hulp is het van belang om toeval en willekeur te voorkomen. Het hangt af van de sociale relatie welke zorg mensen elkaar moeten bieden, Hoe intiemer de relatie, des te meer zorg mensen elkaar geacht worden te geven. Als het gebruikelijk is dat mensen elkaar in een bepaalde situatie zorg bieden, bijvoorbeeld ouders aan hun kinderen, is dat niet vrijblijvend met betrekking tot maatschappelijke ondersteuning. Waarbij uiteraard ook naar de eventuele beperkingen van de huisgenoten wordt gekeken. Per situatie zal dan ook beoordeeld moeten worden in hoeverre de persoon waarmee de persoon met beperking een huishouden voert, daadwerkelijk in staat is tot het verlenen van gebruikelijke hulp. Kan deze persoon de ondersteuning uitvoeren? Is daar de tijd voor? En raakt deze persoon niet overbelast? Als er sprake is van een zeer korte levensverwachting, zal dit een reden kunnen zijn om geen gebruikelijke hulp van toepassing te achten.
Bij de beoordeling of wel of niet sprake is van gebruikelijke hulp, wordt onderscheid gemaakt tussen echtgenoten, ouders of andere huisgenoten en kinderen. Hieronder volgt wat in het algemeen van voornoemde personen mag worden verwacht.
Echtgenoten/ouders/huisgenoten
Van echtgenoten, ouders en andere huisgenoten (18+) mag in beginsel worden verwacht dat zij naast bezigheden zoals een fulltime baan of fulltime studie, in staat worden geacht tot het verrichten van gebruikelijke hulp. Dit kan bijvoorbeeld gaan om het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden, maar ook om het bieden van begeleidingshandelingen die meelopen in het normale patroon van dagelijkse begeleiding van bijvoorbeeld ouders aan een kind, of partners onderling.
Het gaat hierbij om activiteiten als:
Het voeren van een administratie 15 ;
Medisch noodzakelijke begeleiding
Medisch noodzakelijke begeleiding kan ook (deels) als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt.
Als het gaat om begeleiding bij ADL-activiteiten bij volwassenen dient gelet te worden op de hoeveelheid activiteiten verspreid over de hele dag, in combinatie met de leeftijd van de inwoner. Begeleiding bij ADL-activiteiten bij volwassenen is niet zonder meer gebruikelijk.
Wanneer het gebruikelijke hulp door een inwonend kind betreft, is het van belang dat acht wordt geslagen op het vermogen van het desbetreffende kind wat betreft het verrichten van licht huishoudelijk werk. Er is een zorgvuldige afweging vereist, waarbij rekening wordt gehouden met wat op een bepaalde leeftijd als bijdrage van een kind verwacht mag worden, de ontwikkelingsfase van het specifieke kind en het feitelijke vermogen van het desbetreffende kind om een bijdrage te leveren. De inzet van kinderen mag niet ten koste gaan van hun welbevinden en ontwikkeling, waaronder schoolprestaties.
Van kinderen onder de 18 jaar kan echter geen volwaardige bijdrage aan het huishouden worden verwacht. Afhankelijk van de leeftijd en ontwikkeling van het kind wordt bekeken of er eventueel een bijdrage kan worden geleverd, of dat er juist extra ondersteuning nodig is. Globaal kan worden uitgegaan van het volgende:
Voorkomen moet worden dat kinderen overbelast worden, doordat zij te veel verantwoordelijkheid op zich nemen. In die zin zal een kind in een gezin met een ouder met belemmeringen in het voeren van het huishouden niet meer belast mogen worden dan een kind met gezonde ouders en mag het bijvoorbeeld niet ten koste gaan van de prestaties op school en het als ieder ander kind kunnen spelen, vrienden ontmoeten, sporten, lid zijn van een club etc.
Factoren die geen reden zijn om van gebruikelijke hulp af te zien:
Als er sprake is van fysieke afwezigheid van een huisgenoot gedurende een aantal dagen of nachten per week en de huisgenoot is op die momenten dus niet in staat om gebruikelijke hulp te verlenen, kan de gemeente ondersteuning inzetten voor niet uitstelbare taken. Bij het overnemen van huishoudelijke taken betekent dit dat schoonmaakwerkzaamheden die niet kunnen blijven liggen overgenomen kunnen worden. Van de huisgenoot wordt vervolgens verwacht om de uitstelbare taken te verrichten zodra deze niet langer afwezig is.
Bij het inventariseren van de eigen mogelijkheden van de gezamenlijke huishouding wordt geen onderscheid gemaakt op basis van sekse, religie, cultuur, de wijze van inkomensverwerving of de persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden.
Niet gewend zijn om huishoudelijke werkzaamheden en/of zorgtaken te verrichten
Redenen als ‘niet gewend zijn om’ of ‘geen huishoudelijke werkzaamheden en/of zorgtaken willen en/of kunnen verrichten’, zijn geen redenen om af te wijken van de beleidsregels.
Als ouderen in staat zijn hulp te bieden als het gaat om huishoudelijke ondersteuning of zorgtaken, dat valt dan onder gebruikelijke hulp. Mogelijk zijn zij in staat om deze hulp te verstrekken. Uiteraard zal tijdens het onderzoek bekeken moeten worden in hoeverre een oudere in staat is dit te doen of nieuwe taken aan te leren.
Kunnen de beperkingen worden verminderd of weggenomen met mantelzorg?
De gemeente beoordeelt bij elke ondersteuningsvraag of er sprake is van mantelzorg.
Wettelijke definitie mantelzorg:
Mantelzorg is hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociaal relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep. 16
Bij het verlenen van mantelzorg gaat het om iets extra’s dat qua duur en qua intensiteit de normale gang van zaken overstijgt. Het dient te gaan om hulp die verder gaat dan de hulp die mensen elkaar geacht worden te geven op basis van algemeen aanvaarde opvattingen over wat gebruikelijke hulp is. Het gaat hierbij nadrukkelijk niet om hulp die wordt verleend in de uitoefening van een hulpverlenend beroep. De balans tussen draagkracht en draaglast van de mantelzorger is van belang, waar nodig en mogelijk ontvangt de mantelzorger ondersteuning.
Het is van belang om mantelzorg te onderscheiden van vrijwilligerswerk. 17 Vrijwilligerswerk wordt doorgaans gedefinieerd als werk dat in enig georganiseerd verband, onverplicht en onbetaald wordt verricht ten behoeve van anderen of de samenleving.
De gemeente kan inwoners doorverwijzen naar een mantelzorgmakelaar. De mantelzorgmakelaar wordt door de meeste verzekeraars vergoed vanuit een aanvullend pakket. De mantelzorgmakelaar ondersteunt mantelzorgers bij uitzoekwerk en regeltaken op het gebied van zorg, wonen, welzijn, financiën en de combinatie werk/mantelzorg. Doel is het terugdringen of voorkomen van overbelasting. Informatie, kortdurende ondersteuning en praktische oplossingen helpen mantelzorgers om langer te kunnen blijven zorgen.
Kunnen de beperkingen worden verminderd of weggenomen door een beroep te doen op andere wetgeving? De gemeente beoordeelt allereerst in hoeverre andere wetgeving voorziet in een oplossing voor de ondersteuningsvraag.
Als andere wetgeving, zoals de Zorgverzekeringswet (Zvw), de Wet langdurige zorg (Wlz), de Jeugdwet, de Participatiewet of de Wet op de kinderopvang (maar ook andere wetgeving), voorziet in een oplossing ten aanzien van de ondervonden beperkingen, zal de gemeente van de inwoner verlangen om zich tot de met uitvoering van die wet belaste instelling/organisatie te wenden. Elke wet beoogt een ander doel en het is logischerwijs niet de bedoeling dat de met uitvoering van wetgeving belaste organisaties dit door elkaar laten lopen. Indien de Jeugdwet of Participatiewet voorziet in een oplossing, zal de gemeente zelf zorgdragen voor verwijzing, omdat hiervoor de gemeente zelf verantwoordelijk is.
Indien onduidelijkheid bestaat over de vraag of een andere wettelijke regeling voorziet in het bieden van een oplossing voor de ondersteuningsvraag, kan de gemeente besluiten om op grond van de Wmo maatschappelijke ondersteuning voor tijdelijke duur in te zetten. 18 Dit kan bijvoorbeeld als er vermoedens zijn dat zorg vanuit de Wlz nodig is maar een indicatie nog niet is aangevraagd. In dit geval kan er, ter overbrugging, een korte Wmo-indicatie worden afgegeven met als doel dat de inwoner een Wlz-aanvraag doet.
4.6 Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Kunnen de beperkingen worden verminderd of weggenomen met algemeen gebruikelijke voorzieningen? De gemeente beoordeelt bij elke ondersteuningsvraag of de inwoner gebruik kan maken van algemeen gebruikelijke voorzieningen.
Een algemeen gebruikelijke voorziening is een voorziening die niet speciaal bedoeld is voor mensen met een beperking en die algemeen verkrijgbaar is en die niet of niet veel duurder is dan vergelijkbare producten. De gemeente dient ten aanzien van algemeen gebruikelijke voorzieningen wel te onderzoeken in hoeverre de inwoner hier gebruik van kan maken. Volgens de huidige rechtspraak is een voorziening algemeen gebruikelijk als deze:
Als iemand beschikt over algemeen gebruikelijke zaken, maar deze in verband met beperkingen of problemen niet meer afdoende zijn, kan dit mogelijk wel aanleiding zijn om een voorziening te treffen.
4.7 Algemene voorzieningen en maatschappelijk nuttige activiteiten
Kunnen de beperkingen worden verminderd of weggenomen met algemene voorzieningen die de gemeente zelf heeft georganiseerd, of commerciële initiatieven die als algemene voorziening kunnen dienen, of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten? De gemeente beoordeelt of er algemene voorzieningen zijn waarvan de inwoner gebruik kan maken.
Algemene voorzieningen worden door de wet gedefinieerd als een aanbod van diensten, of activiteiten dat zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers toegankelijk is, en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning. Maatschappelijk nuttige activiteiten zijn activiteiten die bijdragen aan de zelfredzaamheid of participatie van de inwoner en daarnaast iets bijdragen aan de samenleving.
Als de onder 4.1 t/m 4.7 aangedragen oplossingen niet leiden tot het verminderen of wegnemen van de beperkingen, zal de gemeente beoordelen of de inwoner in aanmerking dient te komen voor ondersteuning op maat. Onderhavige hoofdstukken bevatten dan ook een afwegingskader per te bieden resultaat.
Hoofdstuk 5 – Ondersteuning op maat
Indien de inwoner onvoldoende zelfredzaam is en de inwoner dit niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociaal netwerk dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen of door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten, kan verminderen of wegnemen, beoordeelt de gemeente of de inwoner in aanmerking komt voor ondersteuning op maat. Per resultaat geldt het volgende afwegingskader:
5.1 Het kunnen uitvoeren van de algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden
Algemene dagelijkse levensverrichtingen zijn de handelingen die inwoners dagelijks in het gewone leven verrichten, met inbegrip van persoonlijke verzorging. Iemand die als gevolg van lichamelijke en geestelijke beperkingen niet zelfstandig in staat is tot het verrichten van ADL-verrichtingen, zal hulp nodig hebben. Indien zoveel ondersteuning nodig is dat het niet verantwoord is om zonder enige vorm van (vrijwel) continu toezicht en hulp te leven, kan de inwoner misschien niet langer thuis blijven wonen. Indien de situatie nog niet dusdanig is dat thuis wonen niet meer verantwoord is, maar wel ondersteuning nodig is, kan de gemeente op grond van de Wmo mogelijk in oplossingen voorzien.
Ondersteuning met het oog op het voeren van een gestructureerd huishouden omvat het kunnen schoonhouden van het huis, maar ook bijvoorbeeld ondersteuning bij contacten met officiële instanties, hulp bij het aanbrengen van structuur in het huishouden, ondersteuning bij het leren om zelfstandig te wonen, ondersteuning bij het omgaan met onverwachte gebeurtenissen die de dagelijkse structuur doorbreken of ondersteuning bij het omgaan met geld.
Begeleiding ten aanzien van de zelfredzaamheid of participatie, wordt verstrekt als ondersteuning op maat, indien geen andere oplossingen mogelijk zijn om tot vermindering of het wegnemen van de beperking(en) te komen. Bij begeleiding gaat het om het tijdelijk ondersteunen bij of het oefenen met vaardigheden of handelingen, het tijdelijk ondersteunen bij of aanbrengen van structuur, het voeren van regie, of het overnemen van toezicht op de inwoner. Het uitgangspunt is dat begeleiding 1 op 1 en face-to-face plaatsvindt. Hierbij kan worden gekozen om een deel van de begeleiding digitaal in te vullen of door middel van groepsbijeenkomsten. Het is het wel van belang dat de individuele leerdoelen en resultaten centraal staan.
Er bestaan twee vormen van begeleiding. Begeleiding en gespecialiseerde begeleiding. Beide vormen worden geïndiceerd aan de hand van de Leidraad doelen begeleiding.
Ten aanzien van de ondersteuningsvraag worden andere oplossingen, zoals ondersteuning vanuit andere wetgeving, de inzet van eigen kracht, gebruikelijke hulp, hulp vanuit het sociaal netwerk, mantelzorg, gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen of algemene voorzieningen, eerst beoordeeld.
Specifieke algemeen gebruikelijke oplossingen kunnen gevonden worden in: een agenda, plannings-, administratieve- en financiële computerprogramma’s, vrijwilligers die ondersteunen bij belastingaangifte of andere administratieve zaken, automatische overschrijvingen via de bank, wekkers etc. Maar het kan ook gaan om gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen, zoals een lichtgewicht ergonomische handgrijper om voorwerpen op te pakken. Het aanbod is dichtbij huis, vrij toegankelijk voor wie tot de doelgroep van de voorziening behoort 19 en regulier, bijvoorbeeld welzijnswerk, kinderopvang of sport. Bij algemene voorzieningen kan gedacht worden aan ondersteuning vanuit het maatschappelijk werk. |
Begeleiding is onderverdeeld in de categorieën licht, midden en zwaar waarbij er meer tijd per doel wordt toegekend bij zwaardere problematiek.
Lichte ondersteuning houdt in het ondersteunen bij het aanbrengen van structuur, dan wel het uitvoeren van regie en/of het ondersteunen bij praktische vaardigheden/handelingen en het participeren in de maatschappij. Taken die de inwoner zelf niet of tijdelijk niet (meer) kan verrichten, kunnen worden overgenomen. De inwoner heeft voldoende ziekte-inzicht om eigen beperkingen te kunnen herkennen. Hierbij gaat het voornamelijk om het compenseren van vaardigheden. Denk hierbij aan het samen opruimen van de kamer, bellen naar een professional of de post ordenen.
In deze categorie wordt methodisch handelen verwacht van de begeleider. Er wordt doelgericht gewerkt aan het behalen van de gestelde doelen. Het gaat hierbij om het aanleren van vaardigheden. Het resultaat kan zijn (gedeeltelijk) herstel, behoud of vertraging in (mogelijke) achteruitgang van de zelfredzaamheid van inwoner. Inwoner heeft een verstoord ziekte-inzicht waardoor er sprake is van een (licht) verstoord zelfbeeld op het gebied van beperkingen. Bij begeleiding midden is sprake van:
Meer complexe activiteiten. Er is bijvoorbeeld toezicht en sturing nodig op het psychische of lichamelijke functioneren van de inwoner. Of inwoner is juist leerbaar en er kan geoefend worden met het aanbrengen van structuur en/of het uitvoeren van handelingen en/of vaardigheden. Denk hierbij aan: toepassen van de geleerde vaardigheden vanuit een behandeling, ventileren over verslaving/psychische beperkingen. Begrenzen van gedrag en inzicht krijgen.
Bij begeleiding zwaar is sprake van specifieke begeleiding aan inwoners met een combinatie van zware fysieke, cognitieve en/of sociaal-emotionele beperkingen. Er is vaak sprake van (veel) risico’s zoals geweld, misbruik, overlast, maatschappelijke onrust en/of teloorgang. Er is een gedeelde verantwoordelijkheid vanuit organisaties die ondersteuning bieden (zorgverleners, behandelaren, veiligheidshuis). Deze inzet gaat vaak samen met andere vormen van zorg. De mate van betrokkenheid van deze inwoners is meestal minimaal, soms zorg mijdend, zorg afhoudend of neemt geen tot zeer weinig regie. Daarnaast is sprake van een combinatie van multi-problematiek of problemen op verschillende levensgebieden. Denk hierbij aan: OGGZ, reclassering, verslaving, daklozen, GGZ, hoarding.
De verantwoordelijkheid van de gemeente houdt op als vastgesteld is dat iemand recht heeft op zorg en verblijf ten laste van de Wlz, omdat de inwoner is aangewezen op permanent toezicht en 24 uur per dag zorg in de nabijheid, ook als de inwoner deze zorg thuis ontvangt. Voorts hebben inwoners duidelijk afgebakende aanspraken op zorg als omschreven in de Zvw. De ondersteuning vanuit de Wmo kan samengaan met de zorg vanuit de Zvw. Het oordeel/de visie van de behandelaar over prognose, behandelbaarheid, e.d. is belangrijk om mee te nemen in de afweging tot welk domein de ondersteuningsvraag behoort. Voor onderdelen waarvoor (nog) geen recht op zorg bestaat, kan de inwoner een beroep doen op ondersteuning door de gemeente.
Voor inwoners met een somatische beperking, een verstandelijke of lichamelijke handicap, een chronische vorm van niet-aangeboren hersenletsel, een psychiatrische beperking (langdurige psychische stoornis) in combinatie met beperkingen in sociale redzaamheid, bij wie reguliere begeleiding onvoldoende ondersteuning biedt, wordt gespecialiseerde begeleiding ingezet. Daarbij gaan deze beperkingen gepaard met matig of zwaar regieverlies en/of met een matige of zware invaliderende beperking. Bij deze groep is specialistische kennis nodig. De inwoner heeft het nodig dat een gedragswetenschapper betrokken wordt bij het ontwikkelplan. De gedragswetenschapper kan in- of extern benaderd worden. De complexiteit van het gedrag van de inwoners vraagt een nog hoger niveau van vaardigheden in zowel de omgang met de inwoner als in de methodische manier van werken om aan de gestelde doelen te kunnen werken. De focus ligt op handhavingsdoelen, waarbij tevens aandacht is voor activerende elementen. De gespecialiseerde begeleiding bestaat uit het begeleiden in verband met ernstig tekortschietende vaardigheden in het zelfregelend vermogen (dagelijkse
De hoofdregel bij de afbakening Wet maatschappelijke ondersteuning - Zorgverzekeringswet (Wmo - Zvw) is, dat wanneer de begeleiding is ingegeven door geneeskundige zorg (behandeling), de begeleiding valt onder de Zvw. Bijvoorbeeld wanneer een FACT team (Flexibele Assertive Community Treatment) is ingezet, kan hiervan sprake zijn, of wanneer een forensische zorgtitel van toepassing is. Het toepassen van het geleerde tijdens de behandeling in het dagelijks leven is onderdeel van de Wmo.
Persoonlijke verzorging is een onderdeel van de zelfredzaamheid van inwoners. Indien de persoonlijke verzorging niet zelfstandig kan worden uitgevoerd en in het verlengde ligt van begeleiding, kan hiervoor op grond van de Wmo ondersteuning worden verleend.
Het college onderzoekt of de behoefte aan persoonlijke verzorging verband houdt met de zelfredzaamheid (ADL-activiteiten) en in het verlengde ligt van begeleiding. Hangt de behoefte aan persoonlijke verzorging samen met de behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop, dan valt de persoonlijke verzorging onder de Zvw20 .
Bij persoonlijke verzorging op grond van de Wmo wordt beoordeeld in hoeverre het gaat om het kunnen uitvoeren van de algemeen dagelijkse levensverrichtingen. Het gaat om het aansporen van inwoners tot het uitvoeren van de Adl-activiteiten en het ondersteunen bij dergelijke activiteiten. Het kan gaan om het in en uit bed komen, het aan- en uitkleden, bewegen, lopen, lichamelijke hygiëne en het innemen van medicijnen.
Checklist persoonlijke verzorging:
Dagbesteding is gericht op het bieden van dagstructuur en/of het ontlasten van de mantelzorger. Dagbesteding biedt de inwoner een structurele, activerende daginvulling, door deel te nemen aan recreatieve of maatschappelijke activiteiten. Het activiteitenprogramma als geheel biedt de inwoner structuur, sociale contacten en zingeving. Bij de activiteiten wordt ook begeleiding geboden, afhankelijk van de specialistische kennis die hiervoor vereist is. Ook vrijwilligers en mantelzorgers kunnen een belangrijk deel van de zorg en begeleiding bieden, evenals de inwoner zelf als deze in staat is om het programma mede vorm te geven.
Het gaat om het bieden van activiteiten met als doel een andersoortige vorm van dagstructurering dan arbeid of school en daarnaast om zelfredzaamheid, cognitieve capaciteiten en vaardigheden zoveel mogelijk te handhaven en/of gedragsproblematiek te reguleren. Uitgangspunt is dat 4 tot 6 dagdelen dagbesteding per week doorgaans in voldoende mate leidt tot daginvulling en ontlasting van de omgeving. Noodzaak tot toekenning van meer dagdelen dient gemotiveerd te worden. De toekenning van het aantal dagdelen blijft altijd maatwerk.
Er bestaan twee vormen van dagbesteding. Dagbesteding en gespecialiseerde dagbesteding. Ook wordt onderscheid gemaakt tussen educatieve dagbesteding en arbeidsmatige dagbesteding. De vormen van dagbesteding worden geïndiceerd aan de hand van het normenkader begeleiding.
Bij gespecialiseerde dagbesteding is gaat het over specifieke groepsbegeleiding aan inwoners waarbij sprake is van een chronisch beeld met complexe problematieken als gevolg van beperkingen, chronische psychische of psychosociale problemen of verslavingsproblematiek. Deze inwoners hebben gedurende de dag deskundige begeleiding nodig met veel aandacht, zorg en ondersteuning. In veel gevallen is een Wlz aanvraag aan de orde. Daarnaast moet sprake zijn van adequate omgevingscondities, bijvoorbeeld een rustige prikkelarme omgeving die is aangepast aan de mogelijkheden en beperkingen van de inwoner. Dit vergt extra en flexibele inzet van personeel, kleinere groepen en een specialistisch aanbod van activiteiten. Concreet uit zich dit vaak in het extra moeten scholen van personeel (specialistische kennis), extra inzet op de groep (1-op1) en activiteiten die aangepast of ontwikkeld moeten worden zodat de inwoner deze (veilig) kan uitvoeren. Dit betreft dan uitzonderlijke omstandigheden waarop reguliere dagbesteding niet is ingericht.
Een inwoner kan in aanmerking komen voor reguliere dagbesteding indien de inwoner wegens zijn beperkingen niet in staat is om zelfstandig of met behulp van de omgeving tot een daginvulling te komen. Met enige begeleiding kan de inwoner nog wel zelfstandig activiteiten verrichten. De inwoner kan niet (meer) werken of gebruik maken van regulier onderwijs.
Indien de inwoner behalve structuur ook gespecialiseerde zorg en/of toezicht bij zelfzorg en/of communicatie nodig heeft, zal de inwoner aangewezen zijn op dagbesteding met intensieve begeleiding. De begeleidingsintensiteit is dan hoog, er is intensief tot voortdurend ondersteuning, toezicht en/of zorg nodig waarvoor een hoge mate van specialistische kennis vereist is. De omgeving dient te zijn aangepast aan de mogelijkheden en beperkingen van de inwoner met hulpvraag. Dit varieert van passende condities geïntegreerd in de maatschappij tot volledig beschut.
Bij de zwaardere variant van dagbesteding is sprake van een chronisch beeld met complexe problematiek als gevolg van beperkingen, chronisch psychische of psychosociale problemen of verslavingsproblematiek. Vaak is er een combinatie van beperkingen, zoals een ernstige verstandelijke beperking met één of meer psychiatrische of lichamelijke beperkingen of een zintuigelijke en een psychiatrische beperking met gedragsproblemen. De inwoner is aangewezen op een gespecialiseerde vorm van dagbesteding, vanwege complexe problematiek, waarbij wordt aangesloten bij de mogelijkheden en wensen van de deelnemer.
5.4 Het kunnen wonen in een schoon en leefbaar huis
Onder zelfredzaamheid wordt tevens verstaan het kunnen wonen in een schoon en leefbaar huis. Het gaat bij een schoon en leefbaar huis om licht en zwaar huishoudelijk werk, alsmede om het overnemen van de wasverzorging en de opvang en verzorging van kinderen. Indien noodzakelijk wordt ook de regievoering overgenomen. Het betreft alle activiteiten om het huis, exclusief de tuin, maar inclusief balkon en berging (mits deze regelmatig gebruikt worden), schoon en leefbaar te houden. De ruimten zijn de ruimten die voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn.
Van de inwoner wordt verwacht dat medewerking verleend wordt om de ondersteuning zo efficiënt mogelijk te laten plaatsvinden. Dit betekent dat van de inwoner mag worden verwacht dat bijvoorbeeld, rekening wordt gehouden met de inrichting van de woning, het gebruik van spullen etc. Een en ander dient zo goed als mogelijk te zijn afgestemd op de eigen situatie. De inwoner heeft hierin een eigen verantwoordelijk en hieruit vloeit voort dat, in het algemeen, het type en de grootte van de woning niet van invloed zijn op de hoeveelheid te verstrekken ondersteuning. Dit zijn keuzes waarop men zelf invloed kan uitoefenen. Dit geldt bijvoorbeeld ook voor het verzorgen van huisdieren, (niet zijnde hulphonden/dieren). De gevolgen hiervan op de omvang van de schoonmaaktaak en het zoeken van oplossingen daarvoor behoort in de eerste plaats tot de eigen verantwoordelijkheid.
Het resultaat van de ondersteuning moet zijn dat de woning schoon en leefbaar is. Dit is ook opdracht die de hoofdaanbieders hebben gekregen. Onder een schoon en leefbaar huis wordt verstaan dat de ruimtes die bedoeld zijn voor dagelijks gebruik schoon zijn. Over het algemeen gaat het dan om de volgende ruimtes in een woning: de keuken en sanitaire ruimtes, de gang en de trap, de woonkamer en in gebruik zijnde slaapkamers. De genoemde ruimtes moeten met enige regelmaat worden schoongemaakt. Dit betekent niet dat alle ruimtes wekelijks schoongemaakt hoeven te worden. Wel moet de woning niet vervuilen en er moet een algemeen aanvaard basisniveau voor schoon en leefbaar gerealiseerd worden.
Gelet op uitspraken van de Centrale Raad van Beroep moet duidelijk zijn wat de benodigde tijd is om het resultaat te bereiken. De benodigde tijd wordt bepaald conform het onderzoek dat is uitgevoerd door KPMG Plexus en bureau HHM van juli 2016. Bij dit onderzoek is gekeken, naar de werkzaamheden die nodig zijn om een woning schoon en leefbaar te maken en welke tijd daarmee gemoeid is. Uit dit onderzoek volgt dat met een jaarlijkse norm van gemiddeld 105 uur het resultaat van een schoon en leefbaar in het algemeen is te bereiken.
In het onderzoek wordt vermeld welke taken uitgevoerd moeten worden en met welke frequentie om te kunnen spreken van een schoon en leefbaar huis. Er is onderscheid gemaakt in de taken die zeer regelmatig uitgevoerd moeten worden en de taken die slechts één of een enkele keer per jaar moeten gebeuren.
Als iemand niet in staat is zelf of met behulp van anderen de woning schoon en leefbaar te houden, wordt in beginsel 105 uur per jaar schoonmaakondersteuning toegekend met de daarbij behorende schoonmaakactiviteiten zoals beschreven in het KPMG onderzoek. Over de invulling van deze tijd, kan de inwoner nadere afspraken maken met de aanbieder. Dit wordt in een ondersteuningsplan vastgelegd.
Gemiddelde Tijdsbesteding per week normenkader KPMG, incl. toepassen weegfactor
Schoonmaakondersteuning is een vorm van ondersteuning op maat. Dit betekent dat als gevolg van objectiveerbare beperkingen van de inwoner het nodig kan zijn dat meer tijd moet worden ingezet dan de 105 uur per jaar. De grootte van het huishouden is in het algemeen geen aanleiding om meer uren in te zetten, het moet gaan om de beperkingen die een persoon ondervindt. Dit moet via een onderzoek worden vastgesteld. Ook het hebben van huisdieren is in principe geen reden om de hulp uit te breiden. Indien de inwoner zelf (of zijn omgeving) nog taken op kan pakken kan er ook minder tijd worden ingezet.
Er kan minder tijd worden ingezet indien inwoner, of het sociaal netwerk, in staat is om schoonmaakactiviteiten zoals benoemd in het normenkader zelf uit te voeren. Er wordt alleen minder tijd ingezet als inwoner, of het sociaal netwerk, de volledige activiteit per ruimte kan uitvoeren. Bijvoorbeeld als de inwoner zelf kan stofzuigen en dweilen in de slaapkamer (5,1 minuten) of afnemen nat en droog in de keuken en de hal (o,3 en 5,7 minuten). Indien de inwoner slechts een deel van de schoonmaakactiviteit overneemt dan leidt dit niet tot minder tijd.
Aanleiding voor het inzetten van extra tijd kan zijn onder meer zijn dat er meer tijd nodig is om het huis beter stofvrij te maken omdat de inwoner een astmatische aandoening heeft. Ook de aanwezigheid van kinderen die jonger zijn dan 12 jaar kan aanleiding zijn voor de inzet van extra uren. De noodzaak voor de inzet van de extra uren moet komen vast te staan aan de hand van onderzoek. De beperkingen waardoor extra tijd moet worden ingezet, moeten aantoonbaar zijn. Ook moet duidelijk zijn dat deze extra tijd niet via eigen mogelijkheden, zoals onder meer de inzet van het sociaal netwerk, of via gebruikelijke hulp is op te lossen.
Beschikken over schoon linnen- en beddengoed en schone kleding.
Om ervoor te zorgen dat de inwoner kan beschikken over schone kleding etc. kan gebruik worden gemaakt van de was- en strijkservice. Als blijkt uit het onderzoek dat men de was niet zelf, of met behulp van anderen kan doen, mag gebruik worden gemaakt van deze service. De was- en strijkservice houdt in dat de was thuis bij de inwoner wordt opgehaald en weer schoon wordt teruggebracht. Indien uit onderzoek blijkt dat de inwoner niet in staat is om gebruik te maken van de was- en strijkservice en er geen andere mogelijkheden zijn om de was zelf te verzorgen, dan wordt dit door de aanbieder van de schoonmaakondersteuning thuis bij de inwoner verzorgd.
Onder maaltijdverzorging wordt verstaan het verzorgen van de broodmaaltijd, koffie en thee zetten en/of de warme maaltijd opwarmen. Het uitgangspunt is dat het te behalen resultaat is dat 1 keer per dag een broodmaaltijd en een warme maaltijd kan worden genuttigd. Hierbij zal er ook worden gekeken of er mogelijkheden zijn om (brood)maaltijden in te vriezen.
Het vaststellen van de benodigde tijd is maatwerk. Altijd moet gekeken worden of met de basisvoorziening eventueel in aanvulling met de tijd het resultaat kan worden behaald. Gemotiveerd moet worden waarom meer tijd nodig is. Ook is het mogelijk dat het niet noodzakelijk is om de volledige 105 uur te benutten. Het moet dan wel goed gemotiveerd worden waarom dit niet nodig is. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als derden taken overnemen van de basisactiviteiten of dat dit men bepaalde schoonmaakwerkzaamheden nog zelf doet.
Om de extra benodigde tijd vast te stellen, wordt gebruik gemaakt van de richtlijn normtijden gemeente Emmen. Deze richtlijn is afgeleid van het CIZ protocol. De extra tijd wordt in het adviesverslag (van De Toegang) beschreven en in de beschikking vastgelegd.
Richtlijn individuele weging extra uren, aanvullende uren en enkelvoudige ondersteuning
Bij aanwezigheid van kinderen onder 12 jaar mag 30 minuten per week extra geïndiceerd worden. Bij deze leeftijdsgroep is er altijd meer opruim en schoonmaak werk. Dit staat los van niet uitstelbare taken bij het indiceren van jonge kinderen, waarbij alle taken worden overgenomen (kindzorg). Deze tijdsindicatie is afhankelijk van het aantal kinderen, leeftijd van de kinderen, gezondheidssituatie van de kinderen, aanwezigheid gedragsproblematiek en/of samenvallende activiteiten.
Opvang van kinderen behoort niet structureel tot de Wmo.
De gemeente beoordeelt in hoeverre er binnen de leefeenheid mogelijkheden zijn om bij te springen. Wat betreft een schoon en leefbaar huis is het voorstelbaar dat iemand al jarenlang op eigen kosten iemand inhuurt voor schoonmaak, en er geen aantoonbare meerkosten zijn in relatie tot de beperking(en). Over het algemeen zal het oordeel dan zijn dat er geen ondersteuning vanuit de gemeente nodig is, omdat het ‘probleem’ al is opgelost. Dit is uiteraard anders als kan worden aangetoond dat er zodanige wijzigingen zijn dat het niet meer mogelijk is deze hulp zelf te betalen.
Gebruikelijke hulp is hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten. Hierbij geldt dat onder huisgenoot wordt verstaan: een persoon die – ofwel op basis van een familieband, ofwel op basis van een bewuste keuze – één huishouden vormt met de persoon die beperkingen ondervindt. Of er sprake is van inwonendheid wordt naar de concrete situatie beoordeeld. Daarbij staat inwonendheid tegenover het hebben van een volledig eigen en zelfstandig huishouden, waarbij er geen zaken zoals huisnummer, kosten nutsvoorzieningen, voordeur e.d. door elkaar lopen. Ook inwonende ouders kunnen huisgenoten zijn.
Bij gebruikelijke hulp wordt rekening gehouden met de leeftijd van de huisgenoot. Zie ook hoofdstuk 4. Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren bijvoorbeeld door hun eigen kamer schoon te houden en/of door hand- en spandiensten te verrichten, zoals het doen van (kleine) boodschappen, het helpen bij de afwas, enz. (zie hoofdstuk 4).
Bij gebruikelijke hulp wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te kunnen runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende meerdere dagen en/of nachten per week zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken.
De gemeente beoordeelt ook of er algemene voorzieningen zijn die een oplossing bieden voor het probleem. Beoordeeld wordt of de inwoner gebruik kan maken van algemene voorzieningen, zoals de glazenwasser voor het reinigen van de ramen aan de buitenkant, of andere taken waarbij gebruikmaking van een algemene voorziening in een oplossing voorziet.
Ook bij mantelzorgers kan er sprake zijn van problemen met een schoon huis. Dit is echter een afgeleid recht van de mantelzorgontvanger zodat geen zelfstandig recht ontstaat. Het zou kunnen voorkomen dat de mantelzorger als gevolg van dreigende overbelasting aantoonbaar niet toe komt aan het voeren van een gestructureerd huishouden. Dit kan leiden tot het verstrekken van ondersteuning op maat.
5.5 Het kunnen beschikken over schone, draagbare kleding
De dagelijkse kleding moet met enige regelmaat schoongemaakt worden. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van kleding. We spreken hier uitsluitend over normale kleding voor alledag. Indien de inwoner hier zelfstandig niet toe in staat is, kan de gemeente overwegen ondersteuning op maat te verstrekken. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hiermee rekening worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding is het normaal om gebruik te maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger. In bepaalde gevallen kan een probleem opgelost worden door de wasmachine en/of de droger hoger te plaatsen zodat er niet gebukt hoeft te worden. Voor wassen en strijken geldt de centrale wasserette als de maatwerkvoorziening. Alleen bij degene die voor 1 jan 2020 een indicatie wassen en strijken hadden, gebeurt dit nog thuis.
Indien de inwoner niet in staat is zelf de regie te voeren of als sprake is van een bijzondere situatie waardoor de inwoner geen gebruik kan maken van de hierboven genoemde oplossingen, zal maatwerk worden geleverd. De uitvoering van de ondersteuning op maat is de verantwoordelijkheid van de gecontracteerde hoofdaanbieders.
5.6 Het kunnen beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften
In elk huishouden zijn boodschappen voor de dagelijkse maaltijden nodig. Ondersteuning op grond van de Wmo is beperkt tot de levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten vallen hier niet onder.
Tot 18 jaar wordt van huisgenoten verwacht dat zij hun bijdragen leveren zoals het doen van (kleine) boodschappen. Bij gebruikelijke hulp wordt uitgegaan van de mogelijkheid om naast een volledige baan een huishouden te runnen. Alleen bij daadwerkelijke afwezigheid van de huisgenoot gedurende een aantal dagen en nachten zullen de niet-uitstelbare taken overgenomen kunnen worden. Bij het zwaar en licht huishoudelijk werk gaat het veelal om uitstelbare taken. Het doen van boodschappen is uitstelbare hulp, het bereiden van maaltijden is niet-uitstelbare hulp. Hiervoor kan wel geïndiceerd worden.
Als al het voorafgaande niet geleid heeft tot een oplossing van het probleem, is het uitgangspunt dat de inwoner gebruik kan maken van een boodschappenservice. Op basis van individuele omstandigheden kan hierop een uitzondering gemaakt worden. Bijvoorbeeld wanneer er binnen het gebied waar de inwoner woont geen boodschappenservice beschikbaar is, of er andere bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die maken dat geen gebruik van de boodschappenservice gemaakt kan worden.
Indien de inwoner niet in staat is zelf de regie te voeren of er sprake is van een bijzondere situatie waardoor de inwoner geen gebruik kan maken van de hierboven genoemde oplossingen, zal maatwerk worden geleverd door middel van een individuele beoordeling tijdens het gesprek. Dit kan resulteren in ondersteuning op maat.
De gemeente houdt rekening met de belangen van mantelzorgers. Zo kan in geval van dreigende overbelasting een maatwerkvoorziening aan de verzorgde worden toegekend. Deze voorziening kan dan niet – als het een pgb betreft - door de mantelzorger worden ingevuld: het gaat immers om diens (dreigende) overbelasting. Ook hier gaat het om een afgeleid recht. De gemeente kan ook op voorhand rekening houden met periodes van afwezigheid van de mantelzorger voor vakantie of anderszins.
5.7 Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren
De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders ervoor zorgen dat op tijden dat zij beide werken er opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen, maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken. De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een al dan niet tijdelijke oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing.
5.8 Het kunnen wonen in een geschikt huis
Onvoldoende zelfredzaam zijn kan ook te maken hebben met het ervaren van belemmeringen in de woning. Als er geen woning is, is het in beginsel niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. De gemeente kan wel een bemiddelende rol vervullen als blijkt dat er, wegens toepassing van het primaat van verhuizen, gezocht dient te worden naar een geschikte woning. Hierbij is de gemeente in staat om namens de inwoner contacten te leggen met de woningcorporatie(s).
Iedere Nederlandse burger is zelf verantwoordelijk voor het vinden van huisvesting. En bij de keuze voor een (eigen) woning dient uiteraard rekening gehouden te worden met de eigen situatie. Dat betekent dat ook met bestaande of te verwachten beperkingen rekening dient te worden gehouden. Als de woning dan nog niet geschikt is (dus alle eigen inspanningen en te nemen verantwoordelijkheden zijn benut), kan de gemeente ondersteuning bieden in de vorm van ondersteuning op maat.
Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg dient te dragen voor een woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat rekening wordt gehouden met bekende beperkingen, ook wat de toekomst betreft. Een eigen woning kan zowel een gekochte woning zijn als een huurwoning. Ook bij situaties waarin sprake is van een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken over een woning.
De gemeente beoordeelt allereerst of het resultaat ‘het kunnen wonen in een geschikt huis’ ook te bereiken is via een verhuizing (het primaat van verhuizen). Hierbij zullen alle aspecten worden meegewogen: financiële consequenties van de verhuizing (een verhuiskostenvergoeding kan worden toegekend), de termijn waarop een woning beschikbaar komt (in verband met medisch verantwoorde termijn), de argumenten pro en contra ten aanzien van een verhuizing van de betrokkene en argumenten op basis van eventueel aanwezige mantelzorg. Een zeer zorgvuldige afweging van alle argumenten zal aan het besluit ten grondslag worden gelegd. De verhuizing hoeft niet per definitie in de eigen wijk, buurt of dorp te zijn. Hierbij moet er wel rekening mee worden gehouden dat de inwoner niet verwijderd raakt van zijn sociale netwerk. Er kan bijvoorbeeld niet worden verlangd dat de inwoner naar de ‘andere kant’ van het land verhuist indien daar een geschikte woning is.
Ten aanzien van mantelzorgwoning(en) geldt ook dat uitgegaan wordt van de eigen verantwoordelijkheid ten aanzien van het kunnen beschikken over een woning. Dit kan door zelf een woning te bouwen of te huren die op het terrein nabij de woning van de mantelzorgers kan worden geplaatst (mits dit volgens regelgeving is toegestaan). Daarbij is het uitgangspunt dat de uitgaven die de verzorgde(n) had(den) voor de situatie van de mantelzorg in de mantelzorgwoning, aan het wonen in deze woning besteed kunnen worden. Daarbij kan gedacht worden aan huur, kosten nutsvoorzieningen, verzekeringen enz. Met die middelen zou een mantelzorgwoning gehuurd kunnen worden. Ook zouden deze middelen besteed kunnen worden aan een lening of hypotheek om een mantelzorgwoning (deels) van te betalen. De gemeente kan adviseren en ondersteunen als het gaat om de nodige vergunningen op het gebied van de ruimtelijke ordening.
Het aanpassen van gemeenschappelijke ruimten in wooncomplexen voor ouderen (55+) of personen met een beperking is algemeen gebruikelijk, omdat dit tot het uitrustingsniveau van een dergelijk wooncomplex behoort. Een voorziening in een woning die bestemd is voor een specifieke groep inwoners, zoals ouderen, of als sprake is van een woning die niet specifiek bestemd is voor een specifieke groep inwoners, maar die in de praktijk wel in hoofdzaak door ouderen of gehandicapten wordt bewoond, is in beginsel ook algemeen gebruikelijk.
Een bouwkundige aanpassing aan een woning wordt door de gemeente voornamelijk in natura verstrekt. Indien de woningaanpassing wordt verstrekt ten behoeve van een woning die niet in eigendom is van de aanvrager/belanghebbende, stelt de gemeente de eigenaar op voorhand in de gelegenheid zich te doen horen. Dit voorkomt dat de gemeente een onjuiste beslissing neemt wegens het ontbreken van informatie over een eventuele sloop van de woning, of al door de woningeigenaar geplande bouwwerkzaamheden ten aanzien van het gehuurde.
Indien een inwoner in een Wlz-zorginstelling woont en regelmatig op (familie)bezoek gaat in de gemeente, kan de gemeente één woning waar de inwoner regelmatig op bezoek komt bezoekbaar maken. Bezoekbaar houdt in dat de inwoner de woning in kan, en één verblijfsruimte en het toilet kan gebruiken.
Onder participatie verstaat de wet het kunnen deelnemen aan het maatschappelijke verkeer. Indien de inwoner hiertoe niet zelfstandig in staat is, kan deelname aan het maatschappelijke verkeer worden bevorderd als de inwoner zich met een rolstoel, of andere hulpmiddelen, gemakkelijk kan bewegen in de woonomgeving en toegang heeft tot openbare faciliteiten.
6.1 Het zich kunnen verplaatsen in en om de woning
Verplaatsing in en om de woning betreft het zich verplaatsen met een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik. Hiertoe behoort niet de rolstoel voor incidenteel gebruik, omdat deze voornamelijk bedoeld is om gebruikt te worden tijdens uitstapjes.
Er wordt geen rolstoel op grond van de Wmo verstrekt indien belanghebbende verblijft in een zorginstelling (met of zonder behandeling). De rolstoel wordt dan op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) aan belanghebbende verstrekt. 21
6.2 Het zich kunnen verplaatsen per vervoermiddel in de eigen woon- en leefomgeving
Het zich kunnen verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Er wordt gesproken over het verplaatsen in de eigen woon- en leefomgeving, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal tot maximaal 25 kilometer rond de woning (hiermee onderscheidt het zich van verplaatsing in- en rondom het huis). Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het bovenregionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht. Bij het verplaatsen per vervoermiddel in de eigen woon- en leefomgeving kan het gaan om collectief vervoer of de inzet van een hulpmiddel zoals een scootmobiel, driewielfiets of (elektrische) rolstoel.
Afhankelijk van de vervoersbehoefte van de inwoner wordt bepaald welke voorziening passend is (goedkoopst adequaat). Voor het collectief vervoer betaalt de inwoner een eigen bijdrage aan de vervoerder (instaptarief en kilometerbijdrage). Aan de verstrekking van de vervoerspas zijn geen kosten gebonden.
Er moet sprake zijn van een fysieke of mentale beperking waardoor het zelfstandig reizen niet mogelijk is. Niet gewend zijn om het openbaar vervoer te gebruiken of een vervoersmiddel nog nooit hebben gebruikt is hiervoor geen gegronde reden. De gemeente onderzoekt ook of hiervoor vaardigheden moeten worden aangeleerd.
Met collectief vervoer kan maximaal een afstand van 2000 kilometer per jaar worden afgelegd. Indien daarvoor aanleiding is (noodzakelijke vervoersbehoefte) kan de gemeente het maximale aantal kilometers ophogen. Bij dit aantal kilometers kan het gebruik van een andere verstrekte voorziening, zoals een scootmobiel, meegenomen worden hetgeen invloed kan hebben op het aantal kilometers.
Alleen wanneer de belanghebbende vanuit medische overwegingen niet in staat is om zonder begeleiding gebruik te maken van het collectief vervoer kan een indicatie voor (kosteloze) begeleiding worden afgegeven. De gemeente beoordeelt of er tijdens de rit daadwerkelijke sprake kan zijn van uit te voeren medische handelingen. Alleen op deze grond kan een indicatie voor medische begeleiding tijdens het collectief vervoer verstrekt worden. Het gaat hierbij nadrukkelijk om een ondersteuningsbehoefte tijdens het vervoer zelf en niet op de plaats van bestemming. Wanneer betrokkene een indicatie voor begeleiding heeft dient er ook altijd een begeleider mee te reizen.
Bij verstrekking van een hulpmiddel heeft het hulpmiddel waarbij inwoner (meer) fysieke inspanning moet leveren de voorkeur gezien de gezondheid bevorderende opbrengsten (maatschappelijke opbrengst). Hieruit volgt ook dat eerst zal worden gekozen voor een standaard hulpmiddel in plaats van een gemotoriseerd/elektrisch hulpmiddel.
Bij het verstrekken van voorzieningen die af te leiden zijn van de auto, beoordeelt de gemeente of er sprake is van meerkosten ten opzichte van de periode voordat de beperkingen ontstonden. Alleen indien de inwoner aantoonbare meerkosten ondervindt als gevolg van de beperkingen zal de gemeente overwegen om de inwoner in aanmerking te laten komen voor ondersteuning op maat. Of en in hoeverre er sprake is van meerkosten, zal beoordeeld worden aan de hand van de situatie waarin de inwoner verkeert, de beschikbare financiële middelen en het door de beperkingen extra per vervoermiddel te maken verplaatsingen.
Bij de verstrekking van een hulpmiddel zal worden beoordeeld of er mogelijkheid is voor de stalling van het hulpmiddel. Indien dit niet het geval is zal worden onderzocht of een stalling kan worden gerealiseerd. Indien geen stalling kan worden gerealiseerd onderzoekt de gemeente of er nog andere manieren zijn om te voldoen in de ondersteuningsbehoefte, bijvoorbeeld door de toekenning van collectief vervoer.
6.3 Het kunnen deelnemen aan sportieve activiteiten
Actief sporten en recreatief bewegen (hierna: sporten) is van toegevoegde waarde in het leven van inwoners met een beperking. Door positieve effecten op gezondheid en het sociale leven kunnen inwoners beter participeren. Het uitgangspunt is om inwoners met een beperking én een sportbehoefte waar nodig te ondersteunen. Zodat de inwoner in redelijke mate in staat wordt gesteld te sporten. Dit kan door verstrekking van een sport- of beweeghulpmiddel (hierna: sporthulpmiddel).
Een inwoner kan voor een sport naar eigen keuze een sporthulpmiddel verstrekt krijgen. Ervan uitgaande dat de sportbeoefening redelijkerwijs niet mogelijk is zonder het hulpmiddel. Indien een sporthulpmiddel een toegevoegde waarde heeft voor de participatie van de inwoner, kan deze naast andere ondersteuningsvoorzieningen (gericht op participatie of zelfredzaamheid) worden verstrekt.
Om bij te dragen aan participatie en daarmee in aanmerking te komen voor verstrekking, dient het gebruik van het sporthulpmiddel aan de volgende voorwaarden te voldoen:
Voor vergoeding wordt een sporthulpmiddel of budget beschikbaar gesteld. Indien de verstrekking via een pgb wordt verstrekt, is de hoogte van het bedrag gelijk aan de aanschafprijs van het goedkoopst adequate sporthulpmiddel, de kosten van noodzakelijke maatwerkaanpassingen en de verwachte kosten voor benodigd onderhoud/reparaties.
Hulpmiddelen die worden gebruikt om topsport mogelijk te maken, vallen buiten de verantwoordelijkheid van de Wmo. Topsporters zijn volwassenen en jongeren met een erkende Topsport (A-, HP- of Selectiestatus) of Talent-status (IT-, NT- of B-status). De gemeente kan wel overwegen om de topsporter in aanmerking te laten komen voor een pgb voor een normaal sporthulpmiddel, en de topsporter daarbij tegelijk in de gelegenheid te stellen het meerdere, dat benodigd is voor de aanschaf van een topsportvoorziening, zelf bij te leggen.
Beschermd wonen is het wonen in een accommodatie van een instelling of in eigen woning met het daarbij behorende 24- uurs toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie voor mensen met een psychische kwetsbaarheid.
De wet definieert niet wat ‘een accommodatie van een instelling’ betekent. Het kan gaan om een veelheid van beschermde woonvormen voor begeleid wonen. Maar beschermd wonen kan ook zo worden vormgegeven dat mensen (al dan niet geclusterd) in een woonwijk wonen. Deze voorzieningen kunnen allemaal onder beschermd wonen vallen, als daarmee, de resultaten zoals in de Wmo gedefinieerd, worden behaald. Het uitgangspunt is dat ondersteuning zo licht mogelijk en, passend is bij de hulpvraag en zoveel mogelijk in eigen omgeving wordt ingezet. Het doel van beschermd wonen is tijdelijke ondersteuning bieden, zodat de inwoner kan toewerken naar zo zelfstandig mogelijk wonen en participeren in de samenleving.
7.1 Afwegingskader beschermd wonen
Beschermd wonen is toegankelijk voor personen van 18 jaar of ouder met de Nederlandse nationaliteit (of die legaal in Nederland verblijven) die door hun psychische beperkingen belemmeringen ervaren op allerlei leefgebieden. Dit kan variëren van problemen met financiën, participatie, dagelijkse activiteiten, lichamelijke en geestelijke gezondheid, woonproblemen en sociale problemen22 Daarnaast kan er sprake zijn van problemen met justitie of verslaving en ervaren inwoners beperkingen in hun dagelijks leven als het gaat om maatschappelijke participatie en hun sociaal netwerk. Een kenmerk van beschermd wonen is dat de problematiek complex en meervoudig is.
De inwoner is gediagnostiseerd met psychische problemen. Deze diagnose is in de afgelopen 24 maanden gesteld of in de afgelopen 24 maanden bevestigd door een ter zake kundige (zoals een arts, psychiater, GZ-psycholoog of verpleegkundig specialist). Hierbij geldt dat verslaving ook geldt als psychiatrisch ziektebeeld. Indien de inwoner met beperkingen meerdere problemen ervaart, geldt dat het psychiatrische ziektebeeld van de inwoner voorliggend dient te zijn. Indien uit het onderzoek van Stichting de Toegang blijkt dat er duidelijk sprake is van psychische problematiek en een diagnose geen meerwaarde biedt kan hiervan worden afgezien.
De gemeente beoordeelt in hoeverre sprake is van verwaarlozing, maatschappelijke overlast (door client en/of het netwerk), of gevaar die een inwoner voor zichzelf vormt of voor anderen. Er kan sprake zijn van persoonlijke verwaarlozing, op het gebied van persoonlijke verzorging, hygiëne en lichamelijke en/of geestelijke gezondheid en/of ernstige verwaarlozing van de eigen leefomgeving, waardoor risico’s voor lichamelijke of geestelijke gezondheid ontstaan.
De gemeente beoordeelt of de hulpvraag voldoende is op te lossen met de inzet van eigen kracht, gebruikelijke zorg, mantelzorg of vrijwilligers, hulp van andere personen uit het netwerk, door gebruik te maken van algemeen (gebruikelijke) voorzieningen, (para) medische zorg en/of behandeling (o.a. GGZ en/of verslaving) of voorliggende oplossingen zoals ambulante ondersteuningsvormen (FACT, welzijn).
Indien een inwoner in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening beschermd wonen, maar deze vanwege plaatsgebrek, of passend aanbod, in de centrumgemeenteregio Emmen niet voorhanden is, dan wordt door een medewerker van de Toegang onderzocht of een plek in een andere centrumgemeenteregio mogelijk en wenselijk is voor betreffende inwoner.
7.2 Landelijke toegankelijkheid
Bij beschermd wonen geldt een wettelijk vastgelegde landelijke toegankelijkheid. Dit betekent dat een inwoner zich tot een andere gemeente kan wenden voor opvang en beschermd wonen. De gemeente Emmen sluit in dit kader aan bij de modelbeleidsregels van de VNG.23 De strekking van deze beleidsregels is vastgelegd in een convenant dat is onderschreven door alle centrumgemeenten.
Het is de combinatie van de wens van de inwoner met zorginhoudelijke criteria die de doorslag geven bij het besluit of de centrumgemeente/regio passend is voor de inwoner om zich te vestigen. Aanbevolen wordt de gemeente van herkomst van de inwoner te betrekken bij het onderzoek en onderstaande criteria te hanteren:
Het uiteindelijke besluit van de centrumgemeente noemt en onderbouwd in ieder geval de aanbevolen zorginhoudelijke argumenten. Dit is van belang voor een mogelijke bezwaarprocedure van de aanvrager en voor het voorleggen van een geschil tussen centrumgemeenten aan de geschillencommissie. Het onderzoek en besluit worden door de gemeente binnen 8 weken afgerond (6 weken voor het onderzoek en 2 weken voor het besluit).
Als de wenscentrumgemeente positief besluit, maar de aanvrager op een wachtlijst plaatst, dan moet die gemeente besluiten of overbruggingszorg noodzakelijk is. Totdat de geschikte plek beschikbaar is, levert de instelling waar de inwoner op dat moment verblijft de eventuele overbruggingszorg. De herkomstgemeente is verantwoordelijk voor de financiering. Als een inwoner in een behandelsetting (zorginstelling, forensische penitentiaire kliniek) verblijft vindt overleg plaats over de datum van uitstroom. Als de aanvrager al gebruik maakt van een plek in een voorziening voor beschermd wonen, blijft de bestaande situatie gehandhaafd tot de geschikte plek in de wensgemeente beschikbaar is.
Het kan voorkomen dat een inwoner uit centrumgemeente A bewust tijdelijk in een instelling in een andere centrumgemeente (centrumgemeente B) verblijft. ‘Tijdelijk verblijf’ is verblijf korter dan een jaar, waarbij vanaf het begin de intentie aanwezig is om de inwoner terug te laten keren naar een instelling van centrumgemeente A, of om uitstroom te realiseren. Centrumgemeente A financiert in dit geval de plek voor de inwoner in centrumgemeente B. Dit maakt het tijdelijke verblijf voor de inwoner mogelijk.
Als uit het onderzoek bij de gemeente van aanmelding (centrumgemeente A) volgt dat het beschermd wonen het beste in een andere wenscentrumgemeente B kan plaatsvinden of als een inwoner zelf naar wenscentrumgemeente B gaat, neemt de aangewezen contactpersoon van de centrumgemeente A contact op met de aangewezen contactpersoon van de andere wenscentrumgemeente B:
Commissie landelijke toegankelijkheid
Er is een Commissie Landelijke Toegankelijkheid in het leven geroepen voor alle geschillen over de plaatsing van inwoners.24 Alleen gemeenten kunnen een geschil omtrent de plaatsing bij de commissie indienen, dit recht komt niet toe aan aanbieders of inwoners. Geschillen worden ingediend per e-mail via: geschillenlandelijketoegankelijkheid@vng.nl. De commissie streeft ernaar om binnen twee weken uitspraak te doen.
7.3 Voorzieningen beschermd wonen
Naast de klassieke vorm van beschermd wonen intramuraal, kent de gemeente Emmen nog drie tussenvormen: beschermd wonen nabij, begeleid wonen en Thuisplus25 . Deze tussenvormen zijn ontwikkeld om het ondersteuningsaanbod binnen beschermd wonen beter te laten aansluiten bij de ondersteuningsbehoefte van inwoners met een psychische kwetsbaarheid. Dit maakt het mogelijk om beter maatwerk te leveren.
Omdat iedere hulpvraag uniek is en een andere aanpak vereist, dient er goed gekeken te worden naar een vorm die aansluit bij de ondersteuningsbehoefte van de inwoner. Dit vraagt om een differentiatie in het aanbod van beschermd wonen. Hier wordt invulling aan gegeven door met een modulair systeem te werken. Dit maakt het mogelijk om meer maatwerk te kunnen leveren.
Aangezien het herstelproces van de inwoner veelal geen rechtlijnig verloop kent, is het wenselijk om binnen het aanbod van beschermd wonen voldoende te differentiëren om te kunnen op- en afschalen. Op die manier kan er blijvend in de benodigde ondersteuning worden voorzien en kan hierin worden ‘meebewogen’.
7.3.1 Beschermd wonen Intramuraal
De voorzieningen zoals beschreven in dit document zijn leidend voor de indicatie van Beschermd Wonen. Indien de voorzieningen voor Beschermd Wonen niet passend of toereikend zijn bij de ondersteuningsbehoefte van cliënt, kan hier in zeer uitzonderlijke gevallen van worden afgeweken. Dit is maatwerk en moet blijken uit de motivering. Indien nodig wordt een sociaal-medisch advies gevraagd om de noodzaak vast te stellen.
Naast de ingezette vorm van beschermd wonen kunnen de volgende modules worden ingezet:
7.4 Combinaties modules en vormen BW
In onderstaande afbeelding zijn de mogelijke combinaties weergegeven van de verschillende vormen van beschermd wonen en de modules.
L = Begeleiding Plus op grond van lichamelijke problematiek
G = Begeleiding Plus op grond van complexe gedragsproblematiek
Z = Begeleiding Plus op grond van zelfstandigheidstraining 18-23 jaar
Wanneer de cliënt in staat wordt geacht zelfstandig te gaan wonen (niet zijnde thuisplus) en de Beschermd Wonen indicatie afloopt, kan voor verdere ondersteuning een beroep worden gedaan op de voorziening begeleiding. Er is geen toezicht en nabijheid van begeleiding meer nodig, de cliënt is dan in staat zelf te bellen en de begeleider te alarmeren in het geval van terugval. In voorkomende casussen kan de behoefte aan “terugvalgarantie” bestaan.
In het geval er binnen 3 maanden na het verlaten van de accommodatie opnieuw de noodzaak tot Beschermd Wonen bestaat, zal de gemeente zonder nadere beoordeling maatwerk (Beschermd Wonen) leveren. De gemeente kan deze standaardtermijn van 3 maanden in uitzonderingsgevallen vergroten tot 6 maanden.
7.6 Randvoorwaarden zelfstandig wonen
Voor inwoners in BW/MO/VO is het vaak lastig om een betaalbare woning te vinden. Hierdoor bestaat het risico dat inwoners langer dan nodig in een instelling blijven. Om de uitstroom uit BW/MO/VO te bevorderen zijn in gezamenlijkheid met de woningcorporaties en zorgaanbieders randvoorwaarden opgesteld. 26
De woningcorporaties stellen in dat kader op jaarbasis 110 woningen beschikbaar.
Om hiervoor in aanmerking te kunnen komen zijn de volgende afspraken gemaakt:
De voorwaarde is dat vanuit de gemeente een jaar lang begeleiding wordt geboden. De hulpvraag van de cliënt is leidend voor de begeleidingsvorm die wordt ingezet. Dit kan een extramurale vorm van Beschermd Wonen zijn, zoals Begeleid Wonen of Thuis Plus (bij onderverhuur). Bij goed functioneren en in gezamenlijke afstemming tussen de inwoner, corporatie, zorgaanbieder en Stichting de Toegang kan ook een vorm van (intensieve) ambulante begeleiding passend zijn.
Het herstelproces van de client verloopt veelal niet rechtlijnig en soms kan er twijfel ontstaan bij de aanbieder en/of client of de ondersteuning nog als passend wordt ervaren door de client. Hierbij valt de denken aan dat het de client niet meer lukt om samen te werken of er calamiteiten/incidenten ontstaan. Bij twijfel neemt de aanbieder en/of client zo spoedig mogelijk contact op met Stichting de Toegang voor overleg. Samen wordt er gekeken wat een passend vervolg is. De in paragraaf 7.3 genoemde voorzieningen kunnen uiteindelijk worden beëindigd.
Met het ‘Kwaliteitskeurmerk Beschermd Wonen’, zoals vastgesteld door het college, wordt uniformiteit geboden in de gehanteerde kwaliteitseisen die nodig zijn voor het kunnen aanbieden van de Wmo-voorzieningen Beschermd wonen. Er wordt preventief gekeken of aanbieder aan de gestelde kwaliteitseisen voldoet. De gestelde eisen in het Kwaliteitskeurmerk Beschermd Wonen zijn onderverdeeld in de categorieën:
Er wordt gestreefd naar een gebalanceerde aanpak waarbij kwaliteitseisen zijn vastgesteld om grip op de kwaliteit te behouden, zonder hierbij overmatige regelgeving op te leggen. Het doel van het kwaliteitskeurmerk is om grip op de kwaliteit te behouden door middel van normen en tegelijkertijd aanbieders de vrijheid te geven om op eigen wijze hoogwaardige zorg en ondersteuning te bieden binnen de voorzieningen in Beschermd Wonen. Voor de module Participatie geldt dat de uitvoering hiervan minimaal voldoet aan de in de Wmo 2015 gestelde kwaliteitseisen.
7.10 Tijdelijke onderbreking ondersteuning
Sommige cliënten worden tijdelijk uit de BW-setting geplaatst. Reden hiervan kunnen zijn dat cliënt:
Aanbieder meldt het verblijf elders direct bij de gemeente. De aanbieder heeft de verplichting om de cliënt terug te nemen als deze tijdelijke onderbreking korter dan drie maanden duurt.
In geval van BW met een wooncomponent geldt dat er voor de maanden dat er geen zorg wordt verleend, alleen het wooncomponent wordt uitbetaald
Indien cliënt langer dan drie maanden geen ondersteuning van aanbieder ontvangt, en cliënt kan niet (direct) terug naar aanbieder waar deze de ondersteuning voorafgaande aan de tijdelijke onderbreking van genoot, worden, in het kader van een warme overdracht, tussen aanbieder en aanbieder waar de tijdelijke onderbreking heeft plaatsgevonden afspraken gemaakt voor een uiterlijke datum voor terugplaatsing van cliënt.
Opvang betreft het bieden van onderdak en begeleiding aan inwoners die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Maatschappelijke opvang en opvang wegens huiselijk geweld
Er dient onderscheid gemaakt te worden tussen maatschappelijke opvang en opvang wegens huiselijk geweld. Het verschil is dat maatschappelijke opvang vaak voor langere duur is, in tegenstelling tot opvang wegens huiselijk geweld, wat een kortdurend karakter heeft.
Onder maatschappelijke opvang dient te worden verstaan het bieden van tijdelijk verblijf aan mensen zonder dak boven hun hoofd, gekoppeld aan zorg en begeleiding en/of het verhelpen van een crisis. Opvang wegens huiselijk geweld wordt geboden aan inwoners voor wie opvang noodzakelijk is wegens geweld in de huiselijke kring. Dit kan zowel om mannen als om vrouwen gaan. 27
Het brengen van de inwoner buiten zijn sociale omgeving (gebied) is nodig voor een goede opvang. Het is hierbij echter van belang dat er een goede verbinding is naar de gebieden in verband met de gewenste uitstroom van inwoners naar andere vormen van begeleiding.
8.1 Toegang tot Maatschappelijke Opvang
Na de aanmelding wordt zo spoedig mogelijk een onderzoek uitgevoerd om te bepalen in welke centrumgemeente de maatschappelijke opvang van de inwoner het beste kan plaatvinden. Dit is de centrumgemeente of regio waar de kans op een succesvol traject van de inwoner het grootst is. In de drie noordelijke provincies (Groningen, Friesland en Drenthe) is de afspraak gemaakt om ook elkaars inwoners op te vangen.
Landelijke toegankelijkheid is van toepassing op Maatschappelijke Opvang en beschermd wonen, met uitzondering van Vrouwenopvang en de Inloopvoorziening en Nachtopvang voor Dak- en Thuislozen.
Om vast te stellen waar de inwoner het beste kan worden opgevangen gelden de volgende beoordelingscriteria:
De opvanginstelling voor Maatschappelijke Opvang/ Opvang wegens huiselijk geweld maakt de afweging of inwoner al dan niet tot de doelgroep behoort en of er gronden aanwezig zijn om de inwoner te weigeren of toe te laten. Uitgangspunt is dat de instelling de ruimte heeft om, binnen de kaders van deze beleidsregels, een afweging te maken betreffende het al dan niet toelaten tot de opvang van een inwoner.
In Emmen zijn diverse voorzieningen voor Maatschappelijke opvang en Opvang wegens huiselijk geweld/Vrouwenopvang. Hieronder een overzicht van de verschillende voorzieningen en de bijbehorende weigeringsgronden.
Kortdurende opvang (Leger des Heils en Wender )
Kortdurende opvang betreft de opvang gedurende 3 maanden met een optie tot verlenging met nogmaals 3 maanden. Voor kortdurende opvang kunnen in aanmerking komen: inwoners die dak- en thuisloos zijn of dreigen te raken en die geen mogelijkheid hebben om zelfstandig of met hulp van hun sociaal netwerk te voorzien in eigen onderdak en die bereid zijn om mee te werken aan een traject dat gericht is op een zo snel mogelijk herstel naar een zo zelfstandig mogelijk bestaan.
De inwoner is feitelijk of residentieel dakloos, al dan niet voorafgaand aan opname in een psychiatrische kliniek, of aan detentie, en is beperkt zelfredzaam op meerdere door de gemeente aan te wijzen leefgebieden en beschikt niet over alternatieven om de feitelijke of residentiële dakloosheid op te heffen.
Opvang kan worden geweigerd of beëindigd indien:
Opvang wegens huiselijk geweld ( Wender )
Vrouwenopvang betreft opvang gedurende 3 maanden met een optie tot verlenging met nogmaals 3 maanden. Voor opvang in de vrouwenopvang komen in aanmerking inwoners die slachtoffer zijn van geweld in huiselijke kring en die vanwege aspecten van veiligheid de thuissituatie moeten verlaten.
Inwoners zijn 18 jaar of ouder, al dan niet met kinderen, en hebben geen mogelijkheden om zelf, al dan niet met gebruikmaking van het eigen sociaal netwerk of door interventie van derden een veilige situatie te creëren of in alternatieve huisvesting te voorzien, en zich te handhaven in de samenleving.
Vrouwenopvang kan worden geweigerd of beëindigd indien:
Nachtopvang betreft opvang gedurende maximaal 5 nachten per maand, met maatgerichte verlengde nachtopvang. Voor opvang in de nachtopvang kunnen in aanmerking komen: inwoners die dak- en thuisloos zijn of dreigen te raken en die geen mogelijkheid hebben om zelfstandig of met hulp van hun sociaal netwerk te voorzien in eigen onderdak. Het betreft een algemene voorziening. Inwoners kunnen gedurende 5 nachten per maand gebruik maken van de voorziening. Er vindt geen formele toewijzing plaats. Gedurende de winterregeling gelden deze uitgangspunten niet.
Opvang kan worden geweigerd of beëindigd indien:
Inloopvoorziening (Leger des Heils)
De inloopvoorziening betreft dagopvang voor dak- en thuislozen. Het gaat hierbij om een laagdrempelige vorm van opvang waarbij gebruik kan worden gemaakt van wasmachines en sanitair gedurende openingstijden van de voorziening. Het betreft een algemene voorziening.
Opvang kan worden geweigerd of beëindigd indien:
Voor alle vormen van opvang geldt dat indien de instelling geen plaats heeft voor de inwoner, zij een inspanningsverplichting heeft om andere passende opvang te zoeken. Vervangende opvang kan plaatsvinden in de drie noordelijke provincies (Groningen, Drenthe, Friesland) of in het geval van regiobinding in de plaats waaraan belanghebbende verbonden is.
Hoofdstuk 9 – Kortdurend verblijf (respijtzorg)
Inwoners die wegens hun beperkingen permanent toezicht nodig hebben, maar thuis wonen, kunnen met een indicatie voor kortdurend verblijf maximaal drie etmalen per week ergens anders logeren, zodat hun mantelzorgers, die permanent toezicht houden, ontlast worden. Indien gewenst kunnen de etmalen ook gecombineerd worden bijvoorbeeld om een (korte) vakantie van de mantelzorgers mogelijk te maken (bijvoorbeeld 12 etmalen achtereen in plaats van verspreid over de maand).
In bepaalde situaties is kortdurend verblijf mogelijk gedurende zeven dagen per week. Het gaat dan om die situaties waarin de mantelzorger die nodig is om thuis te kunnen blijven wonen, plots tijdelijk wegvalt en de inwoner zelf geen medische zorg nodig heeft.
Het verblijf is ter aanvulling op het wonen in de thuissituatie en niet als wonen in een instelling voor het grootste deel van de week. Kortdurend verblijf betreft de mogelijkheid voor de persoon met beperkingen om ergens te logeren waar permanent toezicht en zorg en ondersteuning geboden wordt. Het gaat dan bijvoorbeeld om persoonlijke zorg en (lichte) verpleging en de ambulante ondersteuning.
Kortdurend verblijf betreft dus een ondersteuningsvorm met als doel het overnemen van de zorg ter ontlasting van de gebruikelijke hulp of de mantelzorger(s). Deze vorm van ondersteuning is een noodzaak om de zorg vol te kunnen houden. Kortdurend verblijf heeft dan ook een belangrijk preventief effect; mits op tijd ingezet zorgt een adempauze ervoor dat mantelzorgers de zorg langer en beter vol kunnen houden. Het voorkomt overbelasting. Voor inwoners zelf heeft kortdurend verblijf ook een preventieve functie; het werkt ter voorkoming of uitstel van opname en is opnameduur verkortend. Bovendien biedt het lotgenotencontact: zowel voor de inwoner als voor de mantelzorger(s). 28
Eerstelijnsverblijf Zorgverzekeringswet In die situaties waarin geneeskundige zorg nodig is en het niet mogelijk om die thuis te geven als de mantelzorger uitvalt, dan kan de huisarts of wijkverpleegkundige bepalen of kortdurend eerstelijnsverblijf via de Zorgverzekeringswet mogelijk is.29 |
Het toezicht kan gericht zijn op:
Te denken valt hierbij aan alarmering, of video op afstand, vrijwilligers, cliëntondersteuning of een aanvullende verzekering op grond van de Zorgverzekeringswet. Als voorliggende mogelijkheden de ondersteuningsvraag voldoende oplossen, zal er geen indicatie voor kortdurend verblijf worden verstrekt.
Kortdurend verblijf is niet bedoeld voor het overnemen van het ouderlijk toezicht op kinderen. Gebruikelijk ouderlijk toezicht is de normale, dagelijkse zorg die ouders worden geacht hun kinderen te bieden. Permanent toezicht betreft toezicht dat extra nodig is als gevolg van een aandoening of beperking.
De gemeente beoordeelt bij ouder/kind situaties wanneer er sprake is van bovengebruikelijk toezicht. Bovengebruikelijk toezicht is toezicht dat nodig is wegens de aandoeningen, stoornissen, of beperkingen van het kind en is aanvullend op gebruikelijk ouderlijk toezicht. Het gaat bijvoorbeeld om toezicht of het bieden van fysieke zorg zodat tijdig kan worden ingegrepen bij bijvoorbeeld complicaties bij een ziekte.
Ondersteuning op maat in de vorm van kortdurend verblijf wordt verstrekt in natura of in de vorm van een pgb. Het is mogelijk om het pgb uit te geven aan ondersteuning door een niet professional. Inwoners kunnen er ook voor kiezen om iemand uit hun eigen omgeving of een voormalig vrijwilliger in te zetten.
Mantelzorg is hulp die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpbehoevend beroep. Het gaat op hulp ten behoeve van de zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet. 30
Zoals eerder aangegeven, gaat het bij mantelzorg om iets extra’s dat qua duur en qua intensiteit de normale gang van zaken overstijgt. Het dient hierbij te gaan om hulp die verder gaat dan de hulp die inwoners elkaar geacht worden te geven op basis van algemeen aanvaarde opvattingen over wat gebruikelijke hulp is (4.3). Mantelzorg overstijgt de gebruikelijke hulp. MantelzorgNL, de vereniging van mantelzorgers, spreekt in dit verband van een taak die langer dan 3 maanden en minimaal 8 uur per week beslaat.
We spreken in het kader van het mantelzorgcompliment over Jonge mantelzorgers als het gaat om kinderen en jongeren van 8 tot en met 18 jaar die opgroeien met iemand in hun directe omgeving met een chronische ziekte, beperking, psychische kwetsbaarheid en/of, verslaving. Meestal is dit een familielid. Zij helpen bijvoorbeeld mee in de fysieke zorg, met het regelen van de zorg, ze bieden emotionele steun en hebben extra taken in het huishouden. Maar daarnaast maken ze zich op jonge leeftijd ook meer zorgen dan leeftijdsgenoten; zorgen over degene die zorg nodig heeft, de algehele situatie en de toekomst. Ze missen mogelijk de nodige zorg en aandacht voor zichzelf en ervaren een lagere kwaliteit van het leven dan leeftijdsgenoten zonder zorgsituatie in het gezin.
Anders dan bij volwassen mantelzorgers geldt voor jonge mantelzorgers niet dat de mantelzorg minimaal 3 maanden en 8 uur per week moet plaats vinden. Het gaat erom dat wordt gekeken naar de impact op het leven van de jonge mantelzorger. Groeit hij of zij anders op dan andere kinderen?
Het is van belang om mantelzorg te onderscheiden van vrijwilligerswerk. Vrijwilligerswerk wordt doorgaans gedefinieerd als werk dat in enig georganiseerd verband, onverplicht en onbetaald wordt verricht ten behoeve van anderen of de samenleving. Het mantelzorgcompliment richt zich niet op vrijwilligers.
Om mantelzorgers goed te ondersteunen is het ook van belang bij ondersteuningsvragen van inwoners te kijken of er sprake is van mantelzorgsituaties in het gezin of in de directe omgeving. Op deze manier kan bij het toekennen van ondersteuning rekening worden gehouden met de mantelzorgers of kan de mantelzorgers ook ondersteuning worden geboden. Hiermee kan overbelasting worden voorkomen.
Het mantelzorgcompliment betreft de door de gemeente te verstrekken jaarlijkse blijk van waardering, bestaande uit een geldbedrag, voor de zorg en inzet van mantelzorgers binnen de gemeente Emmen. De mantelzorger komt in aanmerking voor deze waardering indien deze door een daartoe aangewezen persoon wordt aangedragen.
10.3 Criteria en toetsing mantelzorgcompliment
Het mantelzorgcompliment wordt eenmaal per jaar verstrekt aan mantelzorgers die langer dan 3 maanden en minimaal 8 uur per week mantelzorg verlenen. Bij aanvraag van een mantelzorgcompliment zal de gemeente de verhouding tussen de aanvrager en de mantelzorger onderzoeken. Het is van belang dat de aanvrager vanuit een professionele rol, of op basis van andere betrokkenheid, zicht heeft op wat er gebeurt. Dit zodat de gemeente het mantelzorgcompliment enkel verstrekt in situaties waarbij een mantelzorger daadwerkelijk zorg en/of ondersteuning verleent. Zo worden frauduleuze aanvragen voorkomen. Het is uitgesloten per huishouden meerdere mantelzorgcomplimenten te verstrekken.31 Uitzondering hierop zijn jonge mantelzorgers. Voor jonge mantelzorgers van 8 tot en met 18 jaar kan een aanvraag worden gedaan. Deze krijgen individueel een mantelzorgcompliment verstrekt ook als andere gezinsleden reeds een compliment ontvangen. Wel geldt een maximumaantal van 3 complimenten voor jonge mantelzorgers per gezin. Indien er meer kinderen in het gezin zijn, dient het bedrag verdeeld te worden onder deze kinderen.
10.4 Weigeringsgronden mantelzorgcompliment
Het mantelzorgcompliment kan geweigerd worden indien de mantelzorger waarop de aanvraag betrekking heeft, al eerder in het jaar een bijdrage op grond van deze regeling heeft ontvangen, dan wel indien er op een eerder tijdstip ten aanzien van de betreffende mantelzorger reeds een ontvankelijke aanvraag is ingediend die naar verwachting zal leiden tot een toekenning van een bijdrage op grond van deze regeling.
Bijlage 1: Verklarende woordenlijst
Het kader om een ondersteuningsvraag te beoordelen.
Het college van burgemeester en wethouders.
Hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten.
Maatwerkvoorziening als bedoeld in de Wmo 2015.32 Op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen.
Alle vormen van bovengebruikelijke hulp die de draaglast van de persoon die ondersteuning verleend te boven gaat.
Deelnemen aan het maatschappelijke verkeer.
Personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de inwoner een sociale relatie onderhoudt.
In staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden.
Bijlage 2: Lijst van wettelijk voorliggende-, algemeen gebruikelijke- en algemene voorzieningen
Wettelijk voorliggende voorzieningen
Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Algemene voorzieningen 33
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2025-37933.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.