Gemeenteblad van Zeewolde
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Zeewolde | Gemeenteblad 2025, 362694 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Zeewolde | Gemeenteblad 2025, 362694 | beleidsregel |
Nota Waarderen, Activeren en Afschrijven van Vaste Activa 2024
In artikel 12 van de “Financiële verordening gemeente Zeewolde 2023” is opgenomen: “De raad stelt de nota Waarderen, Activeren en Afschrijven van Vaste Activa (WAAVA) tenminste eens in de 4 jaar vast. Hierin wordt het waarderings- en afschrijvingsbeleid van de gemeente nader uitgewerkt”.
De huidige nota Waarderen en afschrijven is door de raad vastgesteld in april 2017 en is toegepast voor de periode 2017 tot heden. Deze nieuwe geactualiseerde nota sluit aan bij de huidige inzichten van de commissie BBV, zoals vastgelegd in de “Notitie Materiele vaste activa 2020”.
Het investerings- of activabeleid heeft een grote invloed op de gemeentelijke exploitatie en vermogenspositie. Een transparant activabeleid, samengebundeld in één document, is om die reden niet alleen van bedrijfseconomisch belang, maar bovenal ook van bestuurlijk belang.
De doelstelling van deze nota is het (her-) formuleren van beleid en vastleggen van uniforme
In de Financiële verordening staan geen nadere regels voor deze onderdelen. Daarvoor vormt deze nota het geijkte kader. De uitgangspunten van deze nota worden o.a. toegepast bij het opstellen van de begroting, de jaarrekening en de individuele beleidsadvisering.
De beleidsnota zorgt voor het eenduidig behandelen van gemeentelijke investeringen. Voor zowel bestuur als ambtelijke organisatie is het van belang om een transparant en adequaat activabeleid op basis van objectieve grondslagen vast te stellen. Dit beleid vormt één van de pijlers voor het bepalen van de financiële positie en het financiële vermogen van de gemeente. De nota beperkt zich tot de nieuwe investeringen en vervangingsinvesteringen die van invloed zijn op de begroting van de ‘Algemene Dienst’. Investeringen binnen de grondexploitatie worden hier niet behandeld, vanwege het specifieke karakter ervan. Kaderstelling over dit onderwerp is opgenomen in de nota Grondbeleid van de gemeente Zeewolde.
De nota is primair bedoeld als instrument ten behoeve van de kaderstellende rol van de raad. Het wettelijk kader bestaat uit:
de vraag- en antwoordrubriek en gepubliceerde notities door de Commissie BBV, waarbij aan de hand van praktijkcases veel sturingsinformatie beschikbaar is, die een eenduidige uitvoering en toepassing van het BBV bevorderen. Onderscheid wordt daarbij gemaakt in stellige uitspraken en aanbevelingen. Hiermee is in deze nota rekening gehouden.
In hoofdstuk 2 wordt een samenvatting gegeven, in de hoofdstukken 3 t/m 5 volgt uitleg over het activeren, waarderen en afschrijven. Hoofdstuk 6 bevat de procedureregels rondom investeringen.
Aan de nota zijn tot slot in hoofdstuk 7 nog een aantal bijlagen toegevoegd: een begrippenkader en een afschrijvingstabel.
De nota treedt in werking vanaf 1 januari 2024 en bepaalt de koers voor de daarop volgende vier jaren (periode 2024-2027). Eenmaal in de 4 jaar vindt in lijn met de Financiële verordening een actualisatie plaats.
De Jaarstukken 2023 zijn opgesteld met inachtneming van de nota “Waarderen en afschrijven 2017 tot en met 2020”.
Indien daarvoor gegronde redenen zijn, kan het college de raad voorstellen in individuele gevallen af te wijken van de nota Waarderen, Activeren en Afschrijven van Vaste Activa 2024. Hierbij dient echter wel rekening te worden gehouden met de verslaggevingsvoorschriften van het BBV en overige relevante wet- en regelgeving, waaronder de door de BBV-commissie gepresenteerde notities, stellige uitspraken en aanbevelingen (zie ook voetnoot onder hoofdstuk 3.3).
In het realiseren van de door de gemeenteraad vastgestelde beleidsdoelen vormen investeringen een belangrijke rol. Een groot deel van het gemeentelijk investeringsbeleid is vastgelegd in externe wet- en regelgeving.
Voor u ligt de nota “Waarderen, Activeren en Afschrijven van Vaste Activa 2024”. De nota is een nadere uitwerking van het financiële beleid rondom de waardering en afschrijving van vaste activa, zoals is opgenomen in de Financiële verordening en vervangt de door de raad in april 2017 vastgestelde nota “Waarderen en afschrijven 2017 tot en met 2020”. De doelstelling van deze nota is het herformuleren van beleid en het vastleggen van uniforme regels ten aanzien van investeringen.
In de onderstaande tabel zijn de belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de oude nota opgenomen.
|
Sportmiddelen en speeltoestellen worden in de nieuwe nota afgesloten in het jaar van uitgifte +1 jaar, in plaats van in het jaar van uitgifte. |
|
De nota geeft inzicht in de uitgangspunten omtrent het activeren, waarderen en afschrijven van investeringen en de termijnen waarbinnen de investeringen worden afgeschreven. In de onderstaande tabel zijn de te hanteren uitgangspunten samengevat.
De gemeentelijke uitgaven bestaan uit exploitatie-uitgaven en investeringen. De exploitatie-uitgaven zijn de jaarlijks terugkerende financiële inspanningen om het gewenste voorzieningenniveau in stand te houden. De uitgaven werpen hun nut af in hetzelfde jaar. De systematiek van investeringen brengt met zich mee, dat het nut zich uitstrekt over een reeks van jaren. Investeringen worden daarom verantwoord op de balans onder de post ‘vaste activa’. Het activeren op de balans houdt in, dat de jaarlijkse kosten gedurende de looptijd van het actief (de investering) ten laste van de exploitatie worden gebracht. Dit zijn de kapitaallasten, die bestaan uit afschrijving en eventueel rente.
Op de balans worden de activa onderscheiden in vaste en vlottende activa. Het activeren van en vervolgens afschrijven op investeringen heeft alleen betrekking op de vaste activa. In het verdere verloop van deze beleidsnota blijven de vlottende activa dan ook buiten beschouwing. Het BBV (artikel 33) hanteert de volgende soorten vaste activa:
3.2.1 Immateriële vaste activa
De immateriële vaste activa (artikel 34, BBV) bestaan uit:
Kosten verbonden aan het afsluiten van geldleningen en het saldo van agio en disagio
Aan het aangaan van geldleningen kunnen kosten verbonden zijn. Het (dis)agio is het verschil tussen het bedrag waarvoor een lening wordt aangegaan en het bedrag dat aan de geldnemer wordt uitgekeerd. De wetgeving biedt de mogelijkheid om deze kosten gedurende maximaal de looptijd van de lening af te schrijven. Het BBV beveelt echter aan – vooral indien deze kosten gering zijn – deze kosten niet af te schrijven, maar direct als last in de exploitatie te nemen.
|
De kosten verbonden aan het afsluiten van geldleningen en het saldo van (dis)agio worden direct ten laste van de exploitatie gebracht. |
Kosten van onderzoek en ontwikkeling
De kosten van onderzoek en ontwikkeling mogen worden geactiveerd als voldaan wordt aan een aantal voorwaarden (artikel 60, BBV), te weten:
Indien aan alle voorwaarden wordt voldaan, kunnen dus deze kosten worden geactiveerd, waarvoor een afschrijvingstermijn geldt van maximaal 5 jaar (artikel 64, lid 5, BBV). Wordt hieraan niet voldaan, dan mogen de kosten niet worden geactiveerd, maar moeten in één keer ten laste van de exploitatie worden gebracht.
Omdat dit soort kosten binnen de gemeentelijke bedrijfsvoering van Zeewolde beperkt voorkomen, wordt gezien de keuzemogelijkheid geadviseerd deze kosten niet te activeren.
|
Kosten van onderzoek en ontwikkeling worden direct ten laste van de exploitatie gebracht en bij uitzondering – indien geactiveerd – in maximaal 5 jaar afgeschreven. |
Bijdragen aan activa in eigendom van derden
Bijdragen in activa in eigendom van derden kunnen worden geactiveerd (artikel 61, BBV), indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
Kern is derhalve, dat het bij de bijdrage aan activa in eigendom van derden moet gaan om een investering:
Materiële vaste activa zijn investeringen met een (meerjarig) economisch nut of investeringen met een maatschappelijk nut in de openbare ruimte. Alle materiële vaste activa moeten worden geactiveerd. Een uitzondering op deze regel vormen de kunstvoorwerpen met cultuurhistorische waarde. Het gaat hier bijvoorbeeld om kunstwerken in eigendom, ongeacht de plek waar de kunstwerken te bezichtigen zijn. Deze investeringen worden niet geactiveerd (artikel 59, lid 2, BBV).
De materiële vaste activa kunnen worden onderscheiden in drie groepen (artikel 35, lid 1, BBV), die ook afzonderlijk op de balans moeten worden opgenomen:
In het kader van uniformiteit, transparantie en vergelijkbaarheid is het zogenaamde netto activeren verplicht gesteld (artikel 62, lid 2 BBV). Dit houdt in, dat bijdragen van derden die in een directe relatie staan met het actief in aftrek moeten worden gebracht op de investering.
Het verrekenen van bijdragen uit reserves is niet toegestaan. Wel is het mogelijk om vanuit de reserves een specifieke bestemmingsreserve te vormen, die wordt ingezet om de afschrijvingslasten (en de eventueel toe te rekenen rente) te dekken. Deze methode wordt binnen de gemeentelijke bedrijfsvoering toegepast.
Investeringen met een economisch nut
Dit zijn investeringen die bijdragen aan de mogelijkheid middelen te verwerven en/of verhandelbaar zijn. Voorbeelden hiervan zijn investeringen in gebouwen, vervoermiddelen, installaties of automatisering. Maar ook investeringen op het terrein van afvalinzameling en –verwerking en riolering behoren tot deze groep. Deze laatste zijn investeringen die vallen in de categorie “investeringen met een economisch nut waarvoor ter bestrijding van de kosten een heffing kan worden geheven”.
De gemeente kan er overigens bij deze laatste categorie zelf voor kiezen om ergens geen of geen kostendekkend tarief te rekenen, maar die keuze is niet van invloed op de vraag of het actief economisch nut heeft en moet worden geactiveerd. Eenzelfde redenering geldt voor de verhandelbaarheid.
Investeringen in de openbare ruimte met een maatschappelijk nut
Dit betreft investeringen in de openbare ruimte, zoals wegen, bruggen en overige civiele kunstwerken, en openbaar groen. Deze investeringen genereren geen middelen en er is geen markt voor. Activeren en vervolgens daarop afschrijven is een plicht (artikel 59, lid 1 BBV).
Ook de financiële vaste activa moeten zichtbaar worden gemaakt op de balans (artikel 36, BBV). Hieronder vallen:
Deze activa vertegenwoordigen een financiële waarde of een bezit (aandelenkapitaal). Financiële vaste activa moeten altijd worden geactiveerd, maar worden – gezien hun aard – niet afgeschreven. Wel kan de waarde wijzigen doordat, bijvoorbeeld op de leningen, wordt afgelost.
Een ander belangrijk aspect betreft het onderscheid tussen onderhoudskosten en investeringsuitgaven. Dit onderscheid is niet altijd even scherp te maken. Onderhoudskosten hebben betrekking op het in stand houden van het betreffende actief. Met het uitbrengen van richtlijnen geeft de BBV-commissie sturing aan onderhoud in relatie tot activeren 1 . Bij de beantwoording van de vraag of bepaalde kosten wel of niet moeten worden geactiveerd, is het van belang om duidelijkheid te scheppen over wat onder onderhoud wordt verstaan. Hiervoor is de volgende indeling gemaakt:
Groot onderhoud: het gaat om zaken die één keer in de zoveel jaar moeten gebeuren, bijvoorbeeld het (buiten)schilderwerk van een gebouw op grond van een periodiek geactualiseerd onderhoudsplan. Ook voor deze lasten geeft het BBV geen mogelijkheden tot activering. De keuze bestaat uit dekking van de kosten ten laste van de exploitatie of vanuit een onderhoudsvoorziening (artikel 44, lid 1, onder c). In de praktijk wordt deze werkwijze gevolgd door met een jaarlijks werkplan uitvoering te geven aan het ‘Meerjarig onderhoudsplan’ (MJOP), waarbij de lasten worden gedekt uit de ‘Voorziening onderhoud gemeentelijke gebouwen’. Jaarlijks wordt deze voorziening op basis van een periodieke actualisatie van het MJOP gevoed door een bijdrage vanuit de exploitatiebegroting.
Levensduur-verlengende investeringen: hiervoor geldt expliciet dat ze bijdragen aan een substantiële levensduurverlenging en kwaliteitsverbetering van het betreffende actief, zoals bijvoorbeeld het renoveren van een gebouw maar ook voor investeringen in de openbare ruimte die het gebied een vernieuwende functie (bijvoorbeeld reconstructies of herinrichtingen) geven. Deze kosten worden geactiveerd en afgeschreven. Hiervoor geldt dan ook de normale weg van het beschikbaar stellen van een investeringskrediet door de raad.
Verwerken van software en kosten
Software valt als afzonderlijk actief onder de materiële vaste activa, investeringen met een economisch nut (artikel 35, lid 1, onder a, BBV). Ook de gebruiksrechten op software voor onbepaalde duur die ineens in rekening worden gebracht, vallen onder de materiële vaste activa. Deze kosten moeten worden geactiveerd.
Implementatiekosten van nieuwe hard- en/of software kunnen eveneens worden geactiveerd. Ze vallen onder de bijkomende kosten die als onderdeel van de verkrijgingsprijs worden gezien (artikel 63, lid 2, BBV). De implementatie is noodzakelijk om het actief in gebruik te kunnen nemen. Implementatiekosten kunnen zowel de kosten van externen als kosten van eigen medewerkers betreffen.
Met betrekking tot de opleidingskosten die de gemeente maakt om haar eigen medewerkers vertrouwd te maken met de nieuwe software geldt, dat deze net als andere opleidingskosten als reguliere last in de exploitatie worden verwerkt. In tegenstelling tot implementatiekosten zijn opleidingskosten niet nodig om het actief zelf gebruiksklaar te krijgen. De kosten van (leveranciers)ondersteuning, het gaat dan bijvoorbeeld om de kosten van helpdesksupport, consultancy-uren, nieuwe releases e.d., worden normaal gesproken ook als exploitatielast verwerkt.
Software kan ook in gebruik worden genomen in de vorm van een SaaS (Software as a Service) oplossing. In dat geval is er geen sprake van het verkrijgen van een actief (een investering met economisch nut), omdat het bij SaaS gaat om dienstverlening in de vorm van een abonnement waarmee wordt ingelogd bij de dienstverlener. Deze dienstverlener heeft die activa zowel juridisch als economisch in bezit. Dit betekent dat ook de implementatiekosten behorende bij de implementatie van een SaaS oplossing niet geactiveerd mogen worden. Er is geen sprake van een verkrijgingsprijs en daarom zijn de kosten ook niet als bijkomende kosten te kwalificeren.
3.4 Criteria voor het activeren van vaste activa
Het is niet praktisch om alle investeringen die in aanmerking komen om geactiveerd te worden ook daadwerkelijk te activeren. De commissie BBV doet vanuit efficiency-oogpunt de aanbeveling om een minimale omvang voor het activeren van vaste activa te hanteren. Daarbij is de drempel voor investeringen met maatschappelijk nut in de regel hoger te leggen dan voor investeringen met een economisch nut. Dit komt door de veelal forse(re) investeringen, die gedaan (moeten) worden in aanpassingen van de openbare infrastructuur.
Door het hanteren van een minimumomvang wordt de staat van activa en balans niet onnodig belast met veel kleine investerings- en afschrijvingsbedragen en worden extra administratieve handelingen voorkomen (verlaging administratieve lastendruk). Investeringen die niet geactiveerd worden, worden in één keer als last genomen in de exploitatie.
Voorbereidingskosten vormen één geheel met de kosten die tot de investering worden gerekend. Wanneer er na de voorbereiding alsnog besloten wordt niet te investeren komen deze voorbereidingskosten ten laste van de exploitatie (deze worden gedesinvesteerd). Een voorbereidingskrediet blijft apart zichtbaar in de activa administratie en wordt niet verrekend met het bijbehorende uitvoeringskrediet. De afschrijving van een voorbereidingskrediet start op het moment dat er voor het eerst op het uitvoeringskrediet wordt afgeschreven en volgt dezelfde afschrijvingstermijn.
Het BBV geeft strikte regels voor de waardering van activa. Hiermee wordt voorkomen dat financiële resultaten kunnen worden beïnvloed en anderzijds wordt bereikt dat financiële gegevens in de loop der tijd vergelijkbaar blijven. Activa worden gewaardeerd tegen de verkrijgings- of vervaardigingsprijs (artikel 63, BBV). De verkrijgingsprijs omvat de inkoopprijs en de bijkomende kosten. De vervaardigingsprijs omvat de kosten van aanschaf en de overige kosten, welke rechtstreeks aan de vervaardiging kunnen worden toegerekend.
In de gemeentelijke bedrijfsvoering van Zeewolde worden activa gewaardeerd tegen de verkrijgings- of vervaardigingsprijs. Daarbij wordt geen rekening gehouden met toegerekende uren van het gemeentelijk apparaat en overige indirecte kosten (overhead). Ook rente wordt niet aan de vervaardigingsprijs toegerekend. Van activa waarvan de bestemming verandert, wordt de actuele waarde van de nieuwe bestemming in de toelichting op de balans opgenomen. Wanneer nieuwe gronden worden aangekocht en geactiveerd dient een taxatie balanswaardering te worden uitgevoerd. Deze taxatie waardeert de gronden tegen de dan geldende bestemming. Indien de aankoopwaarde hoger is dan de taxatiewaarde dient het hogere bedrag direct als nadeel te worden verwerkt in de gemeentelijke begroting.
|
Activa worden gewaardeerd tegen de verkrijgings- of vervaardigingsprijs. Rente wordt niet geactiveerd. |
Afschrijvingen mogen niet afhankelijk zijn van het resultaat in een boekjaar (artikel 64, BBV). Er moet dus worden afgeschreven volgens de vastgestelde methodiek van afschrijven.
Bij facturen voor diensten of leveringen van derden wordt BTW in rekening gebracht. Het merendeel van deze in rekening gebrachte BTW is compensabel op basis van het BTW compensatiefonds, dan wel verrekenbaar met de belastingdienst, omdat het een zogenaamde ondernemersactiviteit betreft. Deze BTW is daarmee voor de gemeente geen last en dient dus ook niet tot de verkrijgings- of vervaardigingsprijs gerekend te worden. In die gevallen, dat de BTW slechts deels of in het geheel niet kan worden gecompenseerd of verrekend, is de BTW voor de gemeente wel een last. In die situaties wordt de BTW (of dat deel ervan) wel tot de verkrijgings- of vervaardigingsprijs gerekend.
In de loop van de tijd kan de reële waarde van een activum veranderen ten opzichte van de waarde die op de balans is opgenomen. Die reële waarde kan zowel hoger als lager zijn. Het kan dan nodig zijn om een correctie te maken op de balans. Opwaardering vindt, rekening houdend met de andere BBV regels, niet plaats. Een duurzame waardevermindering moet wel worden verwerkt in de balans middels een extra afschrijving Afwaardering moet plaatsvinden onafhankelijk van het resultaat (artikel 65, BBV). Daarnaast is bepaald dat een actief dat buiten gebruik wordt gesteld, wordt afgewaardeerd op het moment van buiten gebruikstelling, indien de restwaarde lager is dan de boekwaarde.
Op het moment dat een desinvestering plaatsvindt (bijvoorbeeld verkoop bedrijfsauto of vastgoed) wordt de boekwinst of het boekverlies in het resultaat van het betreffende jaar verwerkt. Het is dus niet toegestaan om deze winst of dit verlies te verrekenen met de verkrijgings- of aanschaffingsprijs van het nieuwe actief.
Het gebruik van vaste activa strekt zich uit over meerdere jaren. Door technische slijtage of economische veroudering daalt de waarde. Het zichtbaar maken van de waardevermindering in de jaarlijkse exploitatie wordt afschrijven genoemd. De hoogte van de afschrijving wordt bepaald door de economische gebruiksduur en de wijze van afschrijven en mag niet worden beïnvloed door het resultaat in enig boekjaar.
Er bestaan verschillende methoden voor afschrijving. Het BBV laat de gemeenten vrij in de keuze
van een methode. De meest voorkomende methoden bij gemeenten zijn:
Lineaire afschrijvingsmethode: hierbij wordt jaarlijks een vast percentage van de aanschafwaarde (verminderd met eventuele restwaarde) afgeschreven. Hierdoor daalt de boekwaarde van het actief jaarlijks met eenzelfde bedrag. De eventuele rentelasten dalen bij toepassing van deze methode naarmate de jaren verstrijken, door de jaarlijkse afname van de boekwaarde van het actief.
De lineaire methode is de meest gangbare methode die bij de overheid wordt gevolgd. De belangrijkste argumenten hiervoor zijn het feit dat de afschrijving constant blijft, deze methode ten opzichte van de annuïtaire methode beter rekening houdt met de relatief sterke waardedaling in de eerste jaren van de gebruiksperiode en de stijgende onderhoudslasten bij veroudering. Binnen de gemeentelijke bedrijfsvoering van Zeewolde wordt de lineaire methode gevolgd.
Annuïteitenmethode: bij deze methode blijft de jaarlijkse kapitaallast (afschrijving en rente) gelijk. De rentelast is gedurende een langere periode de grootste component van de kapitaallast en daalt in de loop van de gebruiksperiode steeds sneller, waardoor het gedeelte voor afschrijving evenredig stijgt. Annuïtair afschrijven wordt nog wel eens gehanteerd bij investeringen, waarvan de lasten worden opgevangen met heffingen, zoals bij riool en begraafplaatsen om al te grote schommelingen in tarief te voorkomen. Dergelijke schommelingen worden overigens veelal weer gecompenseerd door de beschikking over een egalisatiereserve.
Op vaste activa met een beperkte gebruiksduur moet worden afgeschreven (artikel 64, lid 3 BBV). De gebruiksduur wordt bepaald door de technische en economische levensduur.
Technische levensduur: het aantal jaren dat een actief daadwerkelijk meegaat, voordat het technisch versleten is.
Economische levensduur: het aantal jaren dat een actief op basis van rationeel en doelmatig gebruik economisch verantwoord meekan. Oplopende onderhoudskosten door bijvoorbeeld storingen als gevolg van slijtage en nieuwe (technologische) ontwikkelingen spelen hierin een rol.
In de praktijk wordt in de gemeentelijke bedrijfsvoering van Zeewolde de afschrijvingstermijn gebaseerd op de economische levensduur van het actief. Een uitzondering geldt voor de investeringen in tractie en overige technische voorzieningen / installaties, zoals bij rioleringen. Deze zijn veelal gebaseerd op de technische levensduur.
De afschrijvingstermijnen moeten consistent worden toegepast en mogen alleen bij gegronde redenen worden aangepast. Indien er bij een voorgenomen investering sprake is van een mogelijk afwijkende afschrijvingstermijn, dan zal dit in het betreffende voorstel expliciet worden voorgelegd en gemotiveerd.
Om een uniform afschrijvingsbeleid te bevorderen is daarom aan de nota in hoofdstuk 7.3 een afschrijvingstabel toegevoegd. Daarin zijn per activasoort de meest voorkomende investeringen opgenomen, met de daarbij behorende afschrijvingstermijnen waarover het actief wordt afgeschreven.
5.4 Ingangsmoment van afschrijven
De commissie BBV doet de aanbeveling om vast te leggen vanaf welk moment wordt begonnen met afschrijven. Uit de volgende mogelijkheden kan worden gekozen:
De huidige gemeentelijke bedrijfsvoering sluit aan bij de laatste optie.
Het afschrijven op gronden neemt een bijzondere plaats in, omdat gronden duurzame goederen zijn (waardevast) en daarom niet aan slijtage onderhevig. Er bestaat dan ook geen noodzaak tot afschrijven. Grond die opgenomen is in de grondexploitaties wordt gebruikt als productiemiddel en dus beschouwd als voorraad (vlottende activa). De boekwaarde van deze grond wordt in de regel terugverdiend door grondverkoop of in het geval van een verlieslatende grondexploitatie door middel van het treffen van een voorziening. Afschrijving is hier niet aan de orde.
Van extra afschrijvingen is sprake, als in een bepaald jaar op een actief meer dan het jaarlijks berekende bedrag wordt afgeschreven. Extra afschrijven is alleen toegestaan en zelfs verplicht (artikel 65, BBV)), als sprake is van:
De componentenbenadering houdt in dat verschillende samenstellende delen van een actief, die afzonderlijk vervangen kunnen worden, afzonderlijk worden afgeschreven op basis van de individuele waardevermindering van die delen. De opsplitsing in componenten wordt bepaald aan de hand van de economische of technische levensduur. De componentenbenadering resulteert in verschillende afschrijvingstermijnen voor ieder onderdeel en is van toepassing op zowel investeringen met economisch nut als met maatschappelijk nut. Hiermee wordt bewerkstelligd dat activa die naar aard en gebruik gelijksoortig zijn, op dezelfde grondslag worden gewaardeerd en behandeld.
De toepassing van de componentenbenadering kan worden geïllustreerd aan de hand van het volgende voorbeeld. Een investering in een gebouw wordt niet als één bedrag geactiveerd en afgeschreven, maar in componenten (deelkredieten). Grond (niet afschrijven), gebouw (40 jaar), installaties (15 jaar) en inventaris (10 jaar). Deze benadering in componenten wordt ook veel toegepast bij rioleringsplannen.
De restwaarde is de waarde van een activum aan het eind van de gebruikstermijn tegen het huidige prijspeil. Het vertegenwoordigt de waarde die kan worden terugverdiend met het afstoten/verkopen van het activum (met bijbehorende grond), verminderd met de kosten van verwijdering (of delen van) het activum. De restwaarde mag niet zodanig hoog zijn, dat feitelijk geen of te weinig afschrijving plaatsvindt.
Door bij de bepaling van de afschrijvingen rekening te houden met deze verwachte restwaarde, zijn de afschrijvingslasten lager dan wanneer activa tot een nihilbedrag worden afgeschreven. De opbrengst bij verkoop kan vervolgens gebruikt worden om de resterende boekwaarde mee af te dekken. Vanaf de begroting 2017 wordt in Zeewolde daarom rekening gehouden met de restwaarde van activa. Op grond van het BBV is het hanteren van een restwaarde op activa toegestaan, voor zover deze restwaarde wordt verwacht te bestaan en te kunnen worden verkregen van derden na afloop van de gebruiksduur door de gemeente, dan wel bij de buitengebruikstelling van het betreffende actief. Hierbij mag geen rekening worden gehouden met inflatie, met de onderliggende grond en eventuele toekomstige bestemmingsplanwijzigingen in het geval van onroerend goed.
In Zeewolde worden de volgende standaard restwaarden als uitgangspunt gehanteerd:
In afwijking op de punten 1 tot en met 3 zal, indien de staat van het activum (sterk) afwijkt van het gemiddelde, bij een afzonderlijk B&W-besluit het percentage c.q. de absolute restwaarde worden vastgesteld.
6. Bestuurlijke verantwoording en procedures
In dit hoofdstuk wordt duiding gegeven aan een aantal bestuurlijke aspecten vanuit de planning- en controlcyclus. Tevens zijn in hoofdstuk 7.2 aanvullende criteria opgenomen ter ondersteuning van het investeringsbeleid voor bestuur en ambtelijke organisatie. De criteria zijn met name bedoeld om te waarborgen dat aan de eisen van rechtmatigheid, verantwoording en controle wordt voldaan.
6.2 Autorisatie, uitvoeren en afsluiten van investeringen
Investeringen nemen een zelfstandige positie in binnen de planning- en controlcyclus. De bevoegdheid tot het toekennen van investeringskredieten, hetzij via de begroting hetzij via een afzonderlijk besluit, berust in het kader van het budgetrecht bij de raad.
Om de bestuurlijke afweging goed tot zijn recht te laten komen is het noodzakelijk dat een krediet bij aanvraag voldoende wordt onderbouwd. De onderbouwing dient tenminste aan de volgende criteria te voldoen:
Met de Voorjaarsnota wordt via het meerjarig investeringsplan een eerste inzicht gegeven in de investeringsbehoeften. Dit geldt zowel voor nieuwe investeringen als vervangingsinvesteringen. Deze werkwijze bevordert een transparante integrale afweging in combinatie met alle andere voorstellen voor nieuwe budgetuitgaven.
In de begroting opgenomen kapitaallasten voor investeringen vanuit het meerjarig investeringsplan worden door de raad geautoriseerd. Deze kapitaallasten zullen worden toegevoegd aan een stelpost. zodra het krediet (nieuw: raad, vervanging: college) is aangevraagd en goedgekeurd zal via een begrotingswijziging de kapitaallast in de exploitatie geraamd worden, waarbij dekking is uit de stelpost en/of reserve.
Over de resultaten van het verloop van de in uitvoering zijnde kredieten legt het college verantwoording af aan de raad. In de regel door middel van de tussenrapportage en de jaarrekening. Daarbij gaat het zowel over de uitvoering in tijd als de toereikendheid van de door de raad beschikbaar gestelde middelen. Vertraging in de uitvoering kan reden zijn voor lagere kapitaal- en exploitatielasten bij de jaarrekening, ten opzichte van de bij de begroting geraamde bedragen. In de regel geeft dit een eenmalig effect voor het betreffende jaar.
In de jaarstukken legt het college verantwoording af over de realisatie van de investeringen, alsmede de afwikkeling van investeringen die nog doorliepen van voorgaande jaren. In de jaarrekening wordt een overzicht verstrekt van alle lopende investeringskredieten en wordt duidelijk aangegeven welke investeringskredieten kunnen worden afgesloten.
Investeringskredieten worden voor een specifiek doel beschikbaar gesteld. Dat specifieke doel kan of moet binnen een bepaalde periode gerealiseerd worden. Om te voorkomen dat kredieten oneindig blijven openstaan en er een stuwmeer ontstaat van nog af te wikkelen kredieten, is het gewenst om een bepaalde termijn af te spreken, waarbinnen het doel gerealiseerd kan worden en dus het krediet in principe wordt afgesloten.
Voor roerende zaken een termijn geldt van één jaar en voor onroerende zaken een termijn van twee jaar, volgend op het jaar waarin de middelen door de raad beschikbaar zijn gesteld.
Indien er gegronde redenen zijn om de termijn te verlengen, dan zal dat gemotiveerd worden toegelicht via een collegevoorstel / -besluit.
6.3 Vervangingsinvesteringen en nieuwe of uitbreidingsinvesteringen
Een gangbare onderverdeling in het soort investering is die tussen nieuwe investeringen en vervangingsinvesteringen. Het onderscheid is zowel beleidsmatig als financieel van belang.
Van vervangingsinvesteringen is sprake als de investeringen gedaan worden ter vervanging van een bestaand (intern) bedrijfsmiddel, waarvan de afschrijvingstermijn verstreken is en de vervanging noodzakelijk. Ze zijn bedoeld om de bestaande processen in stand te houden (going concern gedachte). Te denken valt aan inventaris, investeringen in ICT, tractiemiddelen, gereedschappen en technische installaties. Bekostiging vindt in de regel plaats uit de vrijval van bestaande kapitaallasten. De investeringen vragen daardoor geen extra budget. Investeringen waar een aparte inkomstenbron voor is, worden gedekt door heffingen, bijvoorbeeld bij investeringen in rioleringen en afval. Subsidies, die specifiek voor een investering worden verstrekt, moeten direct in mindering op het investeringsbedrag worden gebracht.
De kapitaallasten die samenhangen met de bij de voorjaarsnota gehonoreerde vervangingsinvesteringen worden als stelpost in de vast te stellen meerjarenbegroting opgenomen. Daarmee is de dekking voor vervangingsinvesteringen voorzien.
Dit betekent echter niet dat alle vervangingsinvesteringen automatisch worden uitgevoerd. Start van de uitvoering van het krediet kan pas nadat de begroting is vastgesteld en er bij aanvang van de activiteiten voor de investering een collegeadvies en besluit is.
Nieuwe investeringen geven in de regel een uitbreiding van de activa. Aan nieuwe investeringen liggen vrijwel altijd beleidsmatige veranderingen ten grondslag. Nieuwe investeringen behoeven daarom een expliciete beslissing van de raad, met bijbehorende dekking van de kapitaallasten en overige bijbehorende exploitatielasten.
Als het gaat om investeringen ter vervanging van bestaande activa waarbij sprake is van andere (nieuwe c.q. uitgebreidere) functionaliteiten, is sprake van een nieuwe investering en niet van een vervangingsinvestering. Deze grens is echter niet altijd even duidelijk en zal zo nodig apart moeten worden beoordeeld.
De kapitaallasten die samenhangen met de bij de voorjaarsnota gehonoreerde nieuwe investeringen worden als stelpost in de vast te stellen meerjarenbegroting opgenomen. Daarmee is de dekking voor deze investeringen voorzien.
Dit betekent echter niet dat alle nieuwe investeringen automatisch worden uitgevoerd. Start van de uitvoering van het krediet kan pas nadat de begroting is vastgesteld en er bij aanvang van de activiteiten voor de investering een raadsadvies en raadsbesluit is. In het raadsadvies wordt in ieder geval ingegaan op het nut, de noodzaak, de kosten, de planning en de uitvoerbaarheid van het krediet. Het raadsbesluit voor de uitvoering van het investeringskrediet dient te worden vergezeld van een structureel sluitende begrotingswijziging, waarin de baten en lasten voortvloeiende uit de investering zijn opgenomen.
In deze bijlage wordt een aantal regelmatig terugkerende begrippen nader toegelicht.
7.2 Samenvatting procedureregels investeringen
Om de continuïteit in de bedrijfsvoering te bevorderen, worden de belangrijkste procedureregels omtrent investeringen nog eens op een rij gezet. Ze dienen tevens als leidraad hoe te handelen bij de diverse aspecten rondom gemeentelijke investeringen. Voor de goede orde, het betreft geen uitputtende opsomming.
7.3 Tabel afschrijvingstermijnen
De afschrijvingstabel geeft invulling aan de diverse uitgangspunten omtrent het afschrijven van activa, zoals verwoord in hoofdstuk 5 van de nota Waarderen, Activeren en Afschrijven Vaste Activa (WAAVA) 2024. De in deze tabel opgenomen afschrijvingstermijnen zijn maximale termijnen en richtinggevend. Wanneer wordt afgeweken van de aangegeven termijnen, wordt dit gemotiveerd aangegeven in de aanvraag van een investeringskrediet. Daarbij zal aansluiting worden gezocht bij de verwachte levensduur en/of marktconforme ervaringscijfers. Verder is de tabel qua opsomming niet limitatief en kan aangevuld worden met nieuwe soorten activa en hun maximale afschrijvingstermijnen.
Indien van toepassing zijn de termijnen waarover een actief wordt afgeschreven, gekoppeld aan bestaand beleid.
De afschrijvingstabel is van toepassing voor alle investeringskredieten die door de raad beschikbaar worden gesteld vanaf datum inwerkingtreding van de nota Waarderen, Activeren en Afschrijven van Vaste Activa (WAAVA) 2024 en vervangt daarmee de afschrijvingstabel zoals opgenomen in de beleidsnota van 2017.
|
Aanleg, inrichting, renovatie plantsoenen en overige groengebieden |
|
|
Renovatie sportvelden (hekwerken, gaas ballenvangers, looppaden,e.d.) |
|
*25 jaar, of periode aan laten sluiten bij resterende afschrijvingsperiode van het hoofdgebouw.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2025-362694.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.