Gemeenteblad van Aa en Hunze
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Aa en Hunze | Gemeenteblad 2025, 336102 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Aa en Hunze | Gemeenteblad 2025, 336102 | beleidsregel |
Evaluatie en Actualisatie Integraal Huisvestingsplan Onderwijs 2020-2035
In 2019 is het Integraal Huisvestingsplan onderwijs 2020-2035 (IHP 2020-2035) vastgesteld. In dit IHP is opgenomen dat het IHP elke 4 jaar wordt geëvalueerd en zo nodig wordt aangepast aan veranderende omstandigheden In deze notitie wordt uitvoering gegeven aan dat voornemen.
In deze notitie wordt een concreet overzicht gegeven voor de eerste periode van vier jaar, dus van 2025 -2029. Ook zal een doorkijk gegeven worden voor de twaalf jaar daarna; van 2030-2039. Aangesloten wordt bij de plannen uit het IHP 2020-2035.
Bij de ontwikkeling van deze evaluatie is overleg geweest tussen gemeente en schoolbesturen, zowel op bestuurlijk niveau als rechtstreeks met deskundige medewerkers van gemeente en schoolbesturen. Na goedkeuring van het laatste concept in het Op Overeenstemming Gerichte Overleg (OOGO) is dit voor besluitvorming aangeboden aan de gemeenteraad.
De indeling in het IHP 2020-2035 is ook voor deze notitie aangehouden.
Voor elke locatie is, evenals in 2019, op basis van informatie, geleverd door het onderwijsveld en de gemeente, een factsheet gemaakt. Zie daarvoor het bijlagenboek.
In hoofdstuk 2 wordt in de eerste plaats ingegaan op de ervaringen met het werken met het IHP en tot welke aanbevelingen dat heeft geleid. Vervolgens worden wijzigingen en aanvullingen besproken op de visie zoals die in hoofdstuk 2 van het IHP 2020-2035 verwoord is. In hoofdstuk 3 worden de kansenkaarten weergegeven van locaties en scholen, die voor deze evaluatie relevant zijn.
In hoofdstuk 4 en 5 worden het nieuwe investeringsplan en het uitvoeringsplan beschreven.
2 Visie op onderwijs(huisvesting)
In hoofdstuk 2 van het oorspronkelijke IHP 2020-2035 is de visie weergegeven die aan het IHP ten grondslag ligt.
In deze visie zijn op verschillende thema’s ambities en uitgangspunten uitgewerkt die kaderstellend zijn voor de uitvoering en verdere concretisering van het onderwijshuisvestingsbeleid van de gemeente Aa en Hunze. Er werd gekeken naar (actuele) ontwikkelingen, zoals de status van het IHP en de bouwkostenontwikkeling. Daarnaast wordt voor een aantal relevante terreinen zoals duurzaamheid, gezondheid, e.d. de slag gemaakt richting onderwijshuisvesting.
In deze evaluatie en actualisatie van het IHP is dit hoofdstuk in gewijzigde vorm weer opgenomen, met daar waar nodig wijzigingen als gevolg van ontwikkeling na vaststelling van het oorspronkelijke IHP. Daarbij is steeds op basis van de ontwikkelingen het gewenste beleid in Aa en Hunze uitgewerkt
2.1.1. Evaluatie IHP 2020-2035
In het overleg tussen schoolbesturen en gemeente is de werking van het IHP in de eerste periode van uitvoering (2020-2024) geëvalueerd.
Belangrijkste kritiekpunt dat alle partijen onderschrijven is het niet goed functioneren van de overlegstructuur in de afgelopen jaren. Alle partijen dragen daar verantwoordelijkheid voor. In de komende jaren zal er meer prioriteit aan het Op Overeenstemming Gericht Overleg OOGO worden gegeven.
In de tweede plaats is van gedachten gewisseld over het proces van werken met het IHP. Dit leidt tot de volgende afspraken:
Hiermee wordt het IHP een dynamisch instrument.
De overlegstructuur sluit hierbij aan:
Een keer per jaar vindt een OOGO plaats waarin besluiten over de hierboven genoemde punten worden genomen. Zo nodig kunnen ook tussentijds vergaderingen uitgeschreven worden. De gemeente schrijft de vergaderingen uit. Uiteraard kunnen alle deelnemende organisaties om een tussentijdse vergadering vragen.
2.2. Rolverdeling en samenwerking tussen gemeente en schoolbesturen
Uitgangspunt is dat de gemeente en schoolbesturen een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor de (kwaliteit van de) huisvesting van scholen. Binnen het huidige wettelijke kader van onderwijshuisvesting zijn middelen en verantwoordelijkheden gescheiden. De financiering van de huisvesting loopt deels rechtstreeks via de schoolbesturen als onderdeel van de lumpsum en deels via de gemeente (het Gemeentefonds). Beide partijen hebben een eigen verantwoordelijkheid als het gaat om bekostiging, het beheer en de exploitatie van huisvesting. Het komen tot een (gezamenlijk) IHP vraagt samenwerking en vertrouwen tussen gemeente en schoolbesturen. De schoolbesturen zijn daarom actief betrokken bij het proces om te komen tot dit IHP en de evaluatie van de eerste periode.
2.3. Wettelijke kaders onderwijshuisvesting
Op 1 januari 1997 heeft het Rijk de verantwoordelijkheid voor adequate huisvesting van scholen in het primair en voortgezet onderwijs overgedragen aan de gemeente. Vanaf deze decentralisatie heeft de gemeente de zorgplicht voor de onderwijshuisvesting. Gemeente Aa en Hunze ontvangt hiervoor (niet-geoormerkte) middelen uit het Gemeentefonds. De zorgplicht van de gemeente voor het primair onderwijs is vastgelegd in de Wet op het Primair Onderwijs (WPO), de zorgplicht voor het speciaal onderwijs in de Wet op de Expertisecentra (WEC) en die voor het voortgezet onderwijs in de Wet op het Voortgezet Onderwijs (WVO). Onder het primair onderwijs vallen zowel het basisonderwijs als speciaal basisonderwijs (SBO). Aangezien Aa en Hunze geen scholen voor speciaal basisonderwijs heeft, richt dit IHP zich op het basisonderwijs en voortgezet onderwijs.
Per 1 januari 2015 zijn de WPO en de WEC gewijzigd. Het schoolbestuur is sindsdien verantwoordelijk voor de bekostiging van het totale onderhoud, aanpassingen en exploitatie van de huisvesting. Naar aanleiding van deze wijziging heeft de gemeenteraad de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Aa en Hunze in 2015 vastgesteld.
De wettelijke zorgplicht houdt op hoofdlijnen in dat de gemeente zorg dient te dragen voor:
Daar waar de aanwezigheid van asbest vooraf bekend is (bijvoorbeeld vanuit een asbestinventarisatie) en dit geen direct gevaar oplevert, kan het schoolbestuur de noodzakelijke kosten voor verwijdering reserveren in het meerjaren-onderhoudsplan. Het schoolbestuur is conform de huidige regelgeving (Arbeidsomstandighedenbesluit) verantwoordelijk voor het laten opstellen van een asbestinventarisatie.
Wettelijke taken schoolbesturen
Vanaf 1 januari 2015 zijn schoolbesturen van het primair onderwijs volledig verantwoordelijk voor al het onderhoud en aanpassingen aan hun gebouwen en ontvangen daarvoor ook de rijksmiddelen. In het voortgezet onderwijs geldt dit al vanaf 2005. Dat wil zeggen dat als een gebouw niet meer voldoet aan de bouwkundige of onderwijskundige eisen, de verantwoordelijkheid hiervoor in eerste aanleg bij de schoolbesturen ligt, tenzij op basis van een overeenkomstig NEN 2767 opgesteld bouwkundig rapport is vastgesteld dat vervangende nieuwbouw noodzakelijk is doordat onderhoud of aanpassingen niet zullen leiden tot de gewenste levensduurverlenging.
Schoolbesturen zijn daarnaast ook verantwoordelijk voor de overige taken rondom de instandhouding van het schoolgebouw, zoals schoonmaak, veiligheid en beheer. De schoolbesturen ontvangen op basis van het aantal leerlingen van het Rijk een zogenaamde lumpsumvergoeding om de (materiële) instandhouding te kunnen uitvoeren.
Economisch en juridisch eigendom
Uitgangspunt van de onderwijswetgeving (WPO/WEC en WVO) is dat het eigendom van het schoolgebouw ligt bij het schoolbestuur. Dit eigendom wordt als zodanig vastgelegd in het kadaster via een notariële akte. Hiermee is het schoolbestuur ook verantwoordelijk voor het onderhoud van het gebouw, ook wanneer lokalen leegstaan in het gebouw. Het onderwerp ‘leegstand’ wordt nader besproken in paragraaf 2.4.10.
In het spraakgebruik wordt bij de schoolgebouwen onderscheid gemaakt tussen het juridisch eigendom (schoolbestuur) en het economisch eigendom (claimrecht). Het juridisch eigendom van schoolgebouwen kan bij verschillende partijen liggen:
De gemeente voor zover deze tevens het schoolbestuur is (integraal bestuur en via een bestuurscommissie ex artikel 83 Gemeentewet). Ook komt het voor, voornamelijk bij multifunctionele gebouwen met naast onderwijs ook andere functies, dat de gemeente zowel economisch als juridisch eigenaar is en met het schoolbestuur via een ingebruikgevingsovereenkomst afspraken over het gebruik vastlegt;
In Aa en Hunze zijn alle scholen voor basis- en voortgezet onderwijs in juridisch eigendom bij het schoolbestuur. Alleen CDS ’t Kompas en OBS J. Emmensschool, onderdeel van MFC De Spil, worden middels een ingebruikgevingsovereenkomst door de gemeente in gebruik gegeven aan het schoolbestuur. De gemeente is economisch én juridisch eigenaar van MFC De Spil. In de ingebruikgevingsovereenkomst is vastgelegd dat de gemeente het buitenonderhoud uitvoert en het schoolbestuur de component buitenonderhoud overmaakt aan de gemeente.
Bij het beëindigen van het gebruik van een schoolgebouw of terrein door een schoolbestuur kunnen gemeente en bevoegd gezag verklaren dat het gebruik als school niet meer nodig is. Na die verklaring moet het gebruik zijn beëindigd (artikel 28 Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs gemeente Aa en Hunze). Bij het beëindigen van het gebruik van een door een schoolbestuur bekostigde uitbreiding krijgt de gemeente, als economisch eigenaar, op basis van het economisch claimrecht het volledige eigendom van het pand en terrein inclusief het gedeelte wat door het schoolbestuur is bekostigd, tenzij op het laatste een opstalrecht is gevestigd. Het schoolbestuur kan een vergoeding voor dat deel vragen als zonder vergoeding sprake is van een ongerechtvaardigde verrijking van de gemeente. Dat is nu niet aan de orde.
De gemeente kan na deze overdracht het schoolgebouw aan een ander schoolbestuur toewijzen of een andere bestemming geven. Het voorgaande geldt ook wanneer een gedeelte van een gebouw of terrein blijvend niet meer wordt gebruikt voor de school (artikel 110 WPO/108 WEC/6.20 WVO).
2.3.2. Geplande wijzigingen wetgeving
Naar verwachting wordt op 1 augustus 2025 de wet planmatige aanpak onderwijshuisvesting van kracht. Deze wet wijzigt op een aantal onderdelen de onderwijswetten, waar die over onderwijshuisvesting gaan.
De voorgenomen wijzigingen zijn:
Het Integraal Huisvestingsplan krijgt een wettelijke status. Gemeenten worden verplicht een Integraal Huisvestingsplan vast te stellen. Zij moeten over het plan overleg voeren met de schoolbesturen; Het jaarprogramma wordt vastgesteld overeenkomstig het IHP. In de wet wordt vastgelegd welke informatie verplicht moet worden opgenomen in het IHP;
Renovatie wordt als voorziening voor onderwijshuisvesting opgenomen in de onderwijswet, waarbij renovatie wordt omschreven als alternatief voor nieuwbouw, bestaande uit vernieuwing of grootschalige verandering van een gebouw of een gedeelte daarvan door een samenhangend geheel van maatregelen, dat gericht is op het verlengen van de levensduur van het gebouw of het gedeelte daarvan;
Voor de praktijk in Aa en Hunze hebben deze wijzigingen, als de wet wordt aangenomen, geen grote gevolgen:
De gemeente werkt samen met de schoolbesturen al met een IHP dat grotendeels voldoet aan de eisen die in de ontwerpwet aan het IHP gesteld worden. Wel moeten met name op het gebied van duurzaamheid meer gegevens worden opgenomen dan in het IHP 2020-2035 zijn vermeld. Deze zijn in de factsheets meegenomen.
Voor het VO geldt al dat zij als zij in de exploitatie geld over houden zij dit voor investeringen in de huisvesting kunnen aanwenden. Als de nieuwe wet ongewijzigd wordt ingevoerd, gaat dit ook gelden voor het basisonderwijs. De opheffing van het investeringsverbod voor schoolbesturen maakt meer overleg mogelijk tussen schoolbesturen en gemeenten over de financiering van maatregelen.
In het IHP 2020-2035 wordt het jaarprogramma Onderwijshuisvesting nog als leidend gezien. In de nieuwe wet staat dat het college bij vaststelling van het jaarprogramma rekening moet houden met het verplichte IHP. Het jaarprogramma wordt dan een overzicht van de te nemen maatregelen in enig jaar, die in het IHP voor dat jaar gepland zijn. Daarbij kunnen op basis van actuele ontwikkelingen wijzigingen worden aangebracht wanneer daarvoor door de aan het OOGO deelnemende partijen aanleiding wordt gezien. Dit is overeenkomstig het in paragraaf 2.1.1. beschreven proces. Het daar bedoelde jaarlijkse document met wijzigingen kan opgevat worden als het jaarprogramma.
De evaluatie van het IHP zal naar verwachting in het voorjaar van 2025 vastgesteld worden.
Per 1 augustus 2025 zal volgens planning de nieuwe wet van kracht zijn. Omdat de wet nog niet vastgesteld is, kunnen er als gevolg van de inbreng van de Tweede en Eerste Kamer nog wijzigingen in de wet aangebracht worden. Deze notitie gaat uit van het ongewijzigd van kracht worden van de wet aanpassing onderwijshuisvesting zoals die aan het parlement is gestuurd. Is dat niet het geval dan zal op het moment dat de wet van kracht wordt, bekeken moeten worden of dat meteen tot wijziging van de visie moet leiden.
In het IHP 2020-2035 wordt een overzicht gegeven van de verantwoordelijkheden van gemeente en van schoolbesturen. Als de wetgeving ongewijzigd wordt doorgevoerd komt dat overzicht er als volgt uit te zien:
2.4. Ontwikkelingen relevant voor onderwijshuisvesting en beleid
In dit hoofdstuk worden een aantal ontwikkelingen beschreven die invloed hebben op het beleid voor onderwijshuisvesting. Per onderwerp worden eerst de ontwikkelingen uiteengezet, waarna aangegeven wordt welke beleidskeuzes op basis daarvan worden gemaakt. Bij beide onderdelen wordt zowel aandacht besteed aan de ontwikkelingen en keuzes, die in het oorspronkelijke IHP gemaakt zijn als die nu in de actualisatie aan de orde zijn.
Verordening is uitgangspunt, IHP biedt lokaal maatwerk
Uitgangspunt van het huisvestingsbeleid van Aa en Hunze, zoals verwoord in dit IHP, is conform de bestaande wetgeving, in eerste instantie de ‘Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs gemeente Aa en Hunze’. Deze verordening is gebaseerd op de landelijke modelverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Zodra de wetgeving is aangepast zal ook de verordening aan de nieuwe wettelijke bepalingen aangepast worden. In het oorspronkelijke IHP werd al een werkwijze vastgelegd, die in grote lijnen past binnen de nieuwe wetgeving.
Vooralsnog geldt dat het IHP de mogelijkheid biedt om op basis van lokaal beleid en maatwerk, af te wijken van bepalingen uit de verordening. Afwijken van de verordening kan alleen binnen het kader van het IHP en als hierover overeenstemming bestaat tussen gemeente en schoolbesturen. In dit IHP wordt op de volgende aspecten afgeweken van de verordening:
Het IHP heeft op dit moment nog geen formele juridische rechtskracht. Wanneer de geplande wetswijziging van kracht wordt, zal het begrip IHP in de wetgeving worden opgenomen en dan wel rechtskracht hebben. Zoals gezegd zal de verordening daarop aangepast worden en bij de uitwerking van het IHP wordt ook, mede in relatie tot de landelijke ontwikkelingen, bekeken of en op welke onderdelen de verordening verder wordt aangepast.
Het IHP is een meerjarenplan. Het is een beleidskader met daarin uitspraken, keuzes en doelstellingen ten aanzien van de onderwijshuisvesting. De doelstellingen sluiten aan bij de lokale situatie (lokaal maatwerk) en hebben het karakter van een toekomstschets en kader. Tevens is het IHP een meerjarenplanning van (te verwachten) voorzieningen of huisvestingsscenario’s en bijbehorende financiële gevolgen. Het geeft een brede doorkijk van 16 jaar met een concretere uitwerking voor de komende vier jaren. In eerste instantie gaat het in een IHP om de onderwijsvoorzieningen. Daarnaast worden ontwikkelingen geschetst die een argument kunnen zijn om een onderwijsvoorziening anders dan alleen volgens onderwijskaders te realiseren, passend bij de maatschappelijke opgave en het gemeentelijk beleid in een bepaald gebied. Om deze integrale verbindingen te borgen, wordt indien gewenst bij de uitvoering van projecten samengewerkt met andere disciplines binnen en buiten de gemeente. Daar waar in dit IHP wordt gesproken over investeringen betreft het alleen investeringen voor onderwijsvoorzieningen.
Raad stelt vast op basis van projectplan en integrale financiële afweging
Het IHP wordt vastgesteld door de raad. Na het vaststellen van het Integraal Huisvestingsplan door de gemeenteraad is de Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs nog steeds actief. Dit betekent dat de reguliere aanvraagprocedure conform de Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs nog steeds formeel van kracht is.
Het definitieve investeringsbedrag voor de nieuwbouw van een school wordt door de raad toegekend op basis van een door het schoolbestuur, of als het schoolbestuur het bouwheerschap bij de gemeente legt, door de gemeente in te dienen projectplan en een integrale afweging van financiële mogelijkheden bij de gemeente.
Bij de evaluatie van het IHP is het belang van het periodiek overleg nog eens benadrukt. Onderstaand gedeelte is aangepast naar aanleiding van de evaluatie.
Het IHP wordt jaarlijks in het ‘Op Overeenstemming Gericht Overleg’ (hierna: OOGO) tussen de gemeente en de schoolbesturen inhoudelijk behandeld. In dit overleg wordt de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van het IHP besproken (terugblik lopend jaar en vooruitblik komend jaar). Elke twee jaar wordt aan de hand van de actuele leerlingenprognoses vastgesteld of het IHP gewijzigd moet worden. Het IHP wordt elke 4 jaar geëvalueerd en zo nodig aangepast aan veranderde omstandigheden (denk bijvoorbeeld aan verandering van leerlingenstromen en demografische ontwikkelingen, kansen voor samenwerking, landelijk beleid of wetgeving). Aanpassing behoeft afstemming binnen het OOGO.
Naast het OOGO vindt periodieke bilaterale afstemming (1 à 2 keer per jaar) plaats tussen schoolbesturen en de gemeente. In dit overleg wordt onder andere gesproken over landelijke en lokale beleidsontwikkelingen, ontwikkelingen bestuur en scholen, de leerlingenontwikkeling, veranderingen in omvang en kwaliteit van de huisvesting, de voortgang van uitvoering van eventuele projecten en overige zaken die van invloed (kunnen) zijn op het IHP.
De volgende alinea’s richten zich op het kwaliteitsniveau en de bijbehorende financiële uitgangspunten. Hiermee wordt enerzijds aangesloten op de huidige marktontwikkeling (stijging van bouwkosten en een realistische prijsindexering en anderzijds wordt een koppeling gemaakt tussen het kwaliteitsniveau en reële bedragen.
In de gemeentelijke Verordening Voorzieningen Huisvesting Onderwijs is opgenomen welke vergoeding de gemeente beschikbaar stelt voor het uitbreiden en realiseren van een nieuw schoolgebouw en de realisatie van voorzieningen voor beweegonderwijs. De hoogte van deze vergoeding was oorspronkelijk in de jaren ’90 bepaald en werd jaarlijks volgens een vaste index bijgesteld. Door deze systematiek sloot in het tweede decennium van de deze eeuw de (norm)vergoeding niet meer aan bij de werkelijkheid. Door het aanscherpen van de bouweisen in het bouwbesluit en de marktontwikkeling was de normvergoeding, ondanks een eenmalige verhoging per 1 januari 2019 met 40%, geen realistische vergoeding voor het realiseren van een nieuw schoolgebouw. Inmiddels heeft de VNG de geadviseerde normvergoeding zodanig aangepast dat deze realistisch is en wordt ook voor de indexering een realistische norm gevolgd.
Daarnaast zijn door Ruimte-OK en HEVO ook normkosten voor de bouw van scholen ontwikkeld. Beide gaan uit van een basistarief en verdere kosten voor aanvullende kwaliteitseisen. Ruimte -OK hanteert hiervoor het kwaliteitskader onderwijsvoorzieningen in het funderend onderwijs. Het voordeel daarvan is dat het overleg over aanvullende kwaliteitseisen transparanter wordt omdat tegelijkertijd ook de kosten daarvan in beeld zijn.
In het oorspronkelijke IHP is uitgegaan van een bedrag per m2 dat indertijd door ICS, de maker van het IHP, berekend was. De VNG kon toen nog geen realistische bedragen geven. Inmiddels is dat wel zo. DE VNG heeft het normbedrag fors naar boven bijgesteld en gaat ook uit van realistische indexeringen. Het voordeel van de VNG bedragen is, dat die meer rekening houden met het feit dat een klein schoolgebouw hogere kosten per m2 heeft dan een groot schoolgebouw.
Omdat er in Aa en Hunze veel kleine scholen zijn, wordt daarom als richtlijn weer uitgegaan van het VNG-bedrag.
Alle bedragen zijn richtinggevend; pas bij de planontwikkeling voor een nieuwe school zal afhankelijk van de specifieke situatie een berekening van de kosten voor de bouw worden gemaakt.
Dit geldt voor het basisonderwijs.
Voor het voortgezet onderwijs is in het besluit tot de bouw van de onderwijs- en cultuuraccommodatie een bedrag van € 3800 per m2 gehanteerd, prijspeil 2024. Het ligt niet voor de hand nu voor dit plan een andere norm te gaan hanteren.
Door de onverwacht grote stijging van het aantal leerlingen zal de uitvoering van de plannen vertraging oplopen, omdat wijzigingen nodig zijn. Daarom zal het bedrag van € 3800 per m2 wel als uitgangspunt dienen, maar zal deze geïndiceerd worden met de jaarlijkse BdB (Bouwkostendata, een onafhankelijk adviesbureau) index voor de prijsontwikkeling in de bouw.
Voor eventuele toekomstige plannen moet ook voor het voortgezet onderwijs uitgegaan worden van de VNG-normkosten als richtlijn, met ook daarbij de aantekening dat bij de planontwikkeling de definitieve kosten worden vastgesteld.
Het beoogde kwaliteitsniveau komt hieronder op verschillende plaatsen aan de orde. Aan het eind van het hoofdstuk wordt daarvan een samenvatting gegeven. In hoofdstuk 4 wordt meer concreet op de bedragen ingegaan.
2.4.4 Duurzaamheidsontwikkelingen
Voor nieuwbouw is vanaf 2020 in het Bouwbesluit verder aangescherpte wet- en regelgeving van toepassing omtrent de kwaliteit van schoolgebouwen met daarbij duurzaamheid in het bijzonder. Alle overheidsgebouwen (inclusief scholen) in Nederland die vanaf dan nieuw gebouwd worden dienen een Bijna Energie Neutraal Gebouw oftewel BENG te zijn. BENG specificeert eisen voor de maximale energiebehoefte, het maximale fossiele gebouw gebonden energiegebruik en een minimaal aandeel hernieuwbaar op te wekken energie. Voor de uitvoering van het IHP is het Bouwbesluit leidend, waarbij een discussie over hogere kwaliteitseisen gevoerd zal moeten worden.
In 2015 volgde uit de internationale klimaattop in Parijs het ‘Akkoord van Parijs’ dat door 195 landen is ondertekend. Ook Nederland ondertekende dat akkoord en stemde daarmee in om de opwarming van de aarde te beperken. Wereldwijd willen we in 2030 bijna de helft (49%) minder broeikasgassen uitstoten dan in 1990. Elk land moet eigen, nationale maatregelen nemen om het wereldwijd afgesproken doel te halen. In Nederland is een nationaal Klimaatakkoord afgesloten. Op basis van het klimaatakkoord is het beleid verder uitgewerkt en aangescherpt. Dat heeft ook zijn uitwerking gehad op het beleid in de gemeenten Aa en Hunze.
Beleid Duurzaamheid Aa en Hunze algemeen.
De gemeente Aa en Hunze heeft in april 2024 de duurzaamheidsvisie “Samen voor een duurzaam Aa en Hunze” vastgesteld.
Ook zijn in de begroting 2024 uitspraken gedaan over de verduurzaming van het maatschappelijk vastgoed.
Voor de onderwijshuisvesting is met name het terugdringen van de CO2-uitstoot van gebouwen relevant en daarnaast maatregelen voor klimaatadaptatie van de omliggende terreinen van de school.
Voor de CO2-Uitstoot stelt de gemeente in de duurzaamheidsvisie voor zichzelf de volgende ambities vast:
In de begroting 2024 wordt over het maatschappelijk vastgoed gezegd:
De gemeente kent verschillende gebouwen met een publieke functie zoals gebouwen van sportverenigingen, cultuurinstellingen en dorpshuizen. Dit noemen wij het maatschappelijk vastgoed van de gemeente. Ons maatschappelijk vastgoed vraagt om verduurzaming. Voordat we kunnen starten met de daadwerkelijke uitvoering, moeten we de huidige status in kaart brengen van alle gebouwen met een publieke functie. Hoe duurzaam zijn we al en wat is er nodig om verder te verduurzamen? Ook moeten we prioriteren wat we eerst en misschien later verduurzamen.
In het gedeelte in de duurzaamheidsvisie over klimaatadaptatie wordt gezegd:
Beleid Aa en Hunze duurzaamheid onderwijshuisvesting
Onderwijshuisvesting is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de gemeente en de onderwijsinstellingen.
De gemeente is verantwoordelijk voor nieuwbouw en renovatie van gebouwen waarbij uitgangspunt voor de kwaliteit is het huidige bouwbesluit dat uitgaat van Bijna Energie Neutrale Gebouwen (BENG).
De onderwijsinstellingen zijn verantwoordelijk voor het onderhoud en de aanpassingen van bestaande gebouwen. Onderdeel daarvan is de verduurzaming. Deze verantwoordelijkheidsverdeling neemt niet weg dat zowel bij duurzaamheidsmaatregelen in bestaande gebouwen als bij nieuwbouw gemeente en schoolbesturen een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor de verduurzaming van de onderwijsgebouwen.
Voor de onderwijshuisvesting hanteren we in het IHP dezelfde ambitie als voor het maatschappelijk vastgoed in de gemeente:
Het vastgoed voor onderwijshuisvesting vraagt om verduurzaming. Voordat gemeente en schoolbesturen kunnen starten met de daadwerkelijke uitvoering, moeten ze, voor zover dat nog niet gebeurd is, de huidige status in kaart brengen van alle onderwijsgebouwen.
Hoe duurzaam zijn we al en wat is er nodig om verder te verduurzamen en wat zijn daarvan de kosten? Ook moeten we prioriteren wat we eerst en misschien later verduurzamen.
Bij nieuwbouw is in 2040 meer nodig dan bouwen volgens het bouwbesluit (BENG). Het ligt voor de hand om voor nieuwbouw daarom te streven naar energieneutraal (ENG). Daarbij zal de hoogte van de extra kosten bepalen in hoeverre aan dit streven voldaan kan worden.
Voor het bereiken van de doelstellingen voor bestaande gebouwen is een belangrijke inspanning van de schoolbesturen noodzakelijk.
Er is dus zowel voor het duurzaam bouwen van nieuwe schoolgebouwen als voor de verduurzaming van bestaande onderwijsgebouwen veel overleg en samenwerking nodig,
De gemeente werkt daarbij ook voor de onderwijshuisvesting samen met het onderwijsveld vanuit zijn rol van regisseur, aanjager, facilitator en partner en biedt ondersteuning aan de onderwijsinstellingen bij de energie- en warmtetransitie.
Bij nieuwbouw kijken we er gezamenlijk naar de vraag of ENG te realiseren is, welke gemeentelijke inspanning daarvoor mogelijk is en wat de onderwijsinstellingen kunnen bijdragen omdat ze in de duurzame gebouwen lagere onderhouds- en energiekosten hebben. Het initiatief voor de planontwikkeling ligt hierbij bij de gemeente vanuit de verantwoordelijkheid voor nieuwbouw en renovatie.
Bij bestaande gebouwen inventariseren we de te nemen maatregelen, voor zover dat nog niet gebeurd is, en maken we de kosten daarvan inzichtelijk. Het initiatief voor het onderzoek en het inzichtelijk maken van de kosten hiervoor ligt bij de onderwijsinstellingen vanuit hun verantwoordelijkheid voor aanpassingen van de gebouwen.
Voor een totaal afweging van maatregelen worden voor een gebouw waarvoor dat aan de orde is, de kosten van duurzaamheidsmaatregelen samen met andere noodzakelijke kosten voor aanpassingen integraal in kaart gebracht. Op basis daarvan wordt zo nodig een afweging gemaakt tussen het uitvoeren van de aanpassingen in het bestaande gebouw enerzijds en renovatie of nieuwbouw anderzijds. Het initiatief voor de onderzoeken ligt bij de onderwijsinstellingen.
De afweging wordt gezamenlijk door de gemeente en de betrokken onderwijsinstelling gemaakt.
Dus als bijvoorbeeld voor een gebouw grote uitgaven voor onderhoud en vernieuwing van installaties gepland zijn of aanpassingen voor de functionaliteit noodzakelijk zijn èn er grote uitgaven voor de verbetering van duurzaamheid nodig zijn, dan kan onderzocht worden of niet renovatie of nieuwbouw meer gewenst is.
Zowel bij bestaande gebouwen als bij nieuwbouw wordt gekeken naar de mogelijkheid van het realiseren van groene schoolpleinen en de consequenties daarvan voor het onderhoud van de schoolpleinen. Bij dat laatste wordt er rekening mee gehouden dat de onderhoudskosten van groene schoolpleinen aanmerkelijk hoger liggen dan die van traditionele schoolpleinen.
In hoofdstuk 3 wordt aangegeven voor welke bestaande schoolgebouwen op welke termijn duurzaamheidsonderzoeken uitgevoerd worden. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de onderzoeken bij bestaande gebouwen ligt bij het schoolbestuur.
De afgelopen jaren is de trend om basisonderwijs te integreren met voorschoolse educatie en kinderopvang in een (integraal) kindcentrum (ook wel IKC). Deze integratie krijgt landelijk draagvlak en is ook een slimme oplossing voor gebieden waar sprake is van bevolkingskrimp.
De kindcentra bieden opvang en educatie voor kinderen van 0 tot einde basisschoolleeftijd. Hiermee wordt een ononderbroken ontwikkelingslijn aan de kinderen aangeboden. Ook heeft een kindcentrum een gezamenlijke pedagogische en didactische visie doordat er één team is en één aansturing. Een kindcentrum is daarmee een verdergaande samenwerking/integratie dan bij brede scholen het geval is. Bij brede scholen zit onderwijs en opvang onder één dak en hoeft er geen sprake te zijn van één bestuur.
De gemeente Aa en Hunze zag in het oorspronkelijke IHP voor zichzelf geen initiërende rol bij de ontwikkeling van Integrale Kindcentra en liet dit over aan het onderwijs en kinderopvangorganisaties.
Landelijk gaan steeds meer gemeenten over tot het stimuleren van IKC-vorming omdat zij IKC’s gewenst achten voor het realiseren van eigen doelstellingen vanuit de verantwoordelijkheid voor Voor- en Vroegschoolse Educatie en de jeugdzorg.
Een ononderbroken ontwikkelingslijn van 0 tot 13 jaar draagt bij aan het voorkomen van problemen voor kinderen en jongeren en zorgt voor een goed perspectief in de toekomst.
PrimAH heeft in gesprekken met het college de wens uitgesproken voor een meer actieve rol van de gemeente. Samen met een behoorlijk deel van de kinderopvangorganisaties hebben de schoolbesturen voor het PO deze wens in een manifest eveneens uitgesproken.
In Aa en Hunze heeft de gemeente het initiatief genomen tot een brede samenwerking met instellingen op het thema Opgroeien. Zij geeft daarmee invulling aan de gemeentelijk regiefunctie. De vorming van integrale kindcentra past binnen deze samenwerking en kan daar onderdeel van zijn.
De gemeente Aa en Hunze zal daarom ook in dit opzicht binnen dit thema vanaf nu vormgeven aan een regiefunctie voor IKC-vorming.
IKC-vorming is een inhoudelijk proces; het gaat om afspraken over samenwerking en het organiseren van een doorlopende lijn. Gezamenlijke huisvesting is faciliterend aan dit proces, maar geen noodzakelijke voorwaarde.
In het algemeen stimuleert de gemeente de vorming van IKC’s bij de ontwikkeling van plannen voor nieuwbouw en renovatie van onderwijsaccommodaties door een actievere rol te spelen bij het starten van overleg over IKC-vorming Voor de gemeente is daarbij van belang dat zij de regels voor het omgaan met marktpartijen goed naleven. De ontwikkelingen rond het zogeheten “Didam-Arrest” worden daarbij gevolgd,
Hieronder volgt een uitwerking van het uitgangspunt. We hanteren daarbij drie scenario’s.
De gemeente investeert in het volledige kindcentrum, zowel in het onderwijsdeel als ook in het kinderopvangdeel. Het juridisch eigendom van de volledige huisvesting ligt bij de onderwijsorganisatie. De onderwijsorganisatie is als bevoegd gezag de verhuurder van de ruimten voor kinderopvang.
De onderwijsorganisatie maakt de keuze voor een kinderopvangorganisatie vanuit inhoudelijke argumenten voor samenwerking. De gemeente stelt voorwaarden aan het huurcontract.
De gemeente investeert in het volledige kindcentrum, zowel in het onderwijsdeel als ook in de ruimte voor kinderopvang. Het juridisch eigendom van het volledige kindcentrum blijft bij de gemeente en de onderwijsorganisatie krijgt een gebruikersovereenkomst voor haar deel. De gemeente wordt de verhuurder van de ruimten voor kinderopvang. Bij de keuze voor een kinderopvangorganisatie zijn de inhoudelijke argumenten van de onderwijsorganisatie leidend. De gemeente stelt voorwaarden aan het huurcontract.
Dit scenario is van toepassing als er naast onderwijs en kinderopvang ook andere voorzieningen in het gebouw worden opgenomen, dus als er sprake is van een multifunctioneel centrum.
De gemeente investeert in het volledige kindcentrum, zowel in het onderwijsdeel als ook in de ruimte voor kinderopvang. In dit scenario blijft de gemeente economisch eigenaar van het volledige kindcentrum (IKC), maar wordt het juridisch eigendom van het onderwijsdeel overgedragen aan het schoolbestuur. De gemeente kiest de kinderopvangorganisatie en blijft juridisch eigenaar van de kinderopvangruimte, die zij verhuurt aan de kinderopvangorganisatie tegen een marktconforme huur.
In alle gevallen komen gemeente en onderwijsorganisatie gezamenlijk tot heldere criteria voor de keuze van een kinderopvangorganisatie die voldoet aan de geldende wettelijke normen.
Voor zover nog niet het geval, kan voor scholen met leegstand onderzocht worden of er kansen zijn voor IKC-vorming, en zo ja, de leegstaande ruimte daarvoor te benutten.
Algemeen geldt: als er over combinatie van huisvesting gesproken wordt moet er ook een inhoudelijk traject zijn gericht op IKC-vorming of op zijn minst nauwe samenwerking tussen onderwijs en kinderopvang. De gemeente werkt niet mee aan huisvesting in één gebouw, wanneer er geen samenwerkingsafspraken zijn gemaakt tussen onderwijs en kinderopvang
In het bijlagenboek zijn onder bijlage 1 de te volgen procedures voor scenario 1, 2 en 3 te vinden overeenkomstig de juridische interpretatie in het document “Het Didam-arrest en de gevolgen voor de ontwikkeling van kindcentra”, van Ruimte-OK en het Waarborgfonds en Kenniscentrum Kinderopvang
2.4.6. Spreiding van onderwijsvoorzieningen en krimp
In het IHP 2020-2035 wordt verwezen naar het eerdere IHP uit 2016. De uitspraak over spreiding van onderwijsvoorzieningen daarin gelden nog steeds: ‘Er voldoende spreiding blijft van het basisonderwijs in de gemeente, waarbij als basis voor de instandhouding de opheffingsnorm wordt gehanteerd.’ In het spreidingsplan, zoals opgesteld door de schoolbesturen van het primair onderwijs in de gemeente Aa en Hunze, wordt aangegeven dat de scholen in de gemeente uniek zijn en bijdragen aan veelzijdigheid. Hierdoor is het streven om het huidige onderwijsaanbod te behouden.
De volgende kaart geeft de spreiding van de onderwijsvoorzieningen in de gemeente Aa en Hunze weer.
Figuur 1. Overzicht van de onderwijslocaties in gemeente Aa en Hunze
Het IHP 2020-2035 verwijst ook naar de ‘Herijking Strategische toekomstvisie van de gemeente Aa en Hunze 2015-2025’. Daarin staat “Aa en Hunze is een krimpgemeente. Het aantal jongeren neemt af en er wonen relatief veel ouderen. Voorzieningen staan onder druk. Alle bestaande voorzieningen in de dorpen voor de toekomst openhouden is geen vanzelfsprekendheid. De inzet van de bewoners zal hier grotendeels bepalend zijn. De gemeente stelt zichzelf de ambitie dat in elke kern een ontmoetingsplek behouden blijft, in welke vorm dan ook. Het tegemoetkomen aan de behoeften van de verschillende doelgroepen is van belang voor een evenwichtige bevolkingssamenstelling en een vitale gemeenschap.”
Vanwege deze krimp had de gemeente in het ‘Uitvoeringsprogramma Herijkte Strategische Toekomstvisie 2015-2025’ het volgende ten aanzien van leegstand in gebouwen opgenomen: “De gemeente zoekt samen met de inwoners naar een invulling van de gebouwen van de gemeente die leeg komen te staan (bijvoorbeeld scholen en dorpshuizen)".
Aan de krimp van de gemeente lijkt nu in 2025 een einde te zijn gekomen. De gegevens over de bevolking, de plannen voor woningbouw en ook de jongste leerlingenprognoses laten zien dat er een stabilisatie in de cijfers optreedt.
Omdat voor de onderwijshuisvesting de leegstandsproblematiek als gevolg van de krimp tot nu toe nog wel steeds speelt zal het bestrijden van leegstand ook in deze actualisatie aandacht blijven vragen. Ook nu worden de prognoses meegenomen als basis in het IHP bij het formuleren van een toekomstperspectief per schoolgebouw en de vertaling naar concrete huisvestingsscenario’s. Daarnaast is ‘medegebruik’ een thema in dit IHP (paragraaf 2.4.10) waarin de mogelijkheden in kaart gebracht worden om maatschappelijke (en eventueel commerciële) partijen zowel fysiek als inhoudelijk te verbinden.
2.4.7. Instandhouding van scholen
In het kader van het IHP is het van belang stil te staan bij de rollen ten aanzien van het in stand houden van scholen in het primair onderwijs. Het schoolbestuur (= bevoegd gezag) is verantwoordelijk voor de instandhouding van scholen. Het schoolbestuur bepaalt of een school fuseert of wordt opgeheven. Door daling van het leerlingenaantal kan de situatie zich voordoen dat het leerlingenaantal onder de zogenaamde ‘opheffingsnorm’ komt. Deze opheffingsnorm wordt iedere 5 jaar bij ministeriële regeling per gemeente aangepast aan de demografische ontwikkelingen. Voor Aa en Hunze bedraagt de opheffingsnorm voor de periode 2024 – 2029 24 leerlingen. Als een basisschool drie achtereenvolgende jaren onder de in deze gemeente geldende wettelijke opheffingsnorm van 24 leerlingen komt, wordt de bekostiging van deze school door het Rijk stopgezet. Om scholen langer in stand te houden kunnen de schoolbesturen in Aa en Hunze een beroep op een wettelijke uitzonderingsmogelijkheid, namelijk de ‘gemiddelde schoolgrootte’. De school blijft voor bekostiging in aanmerking komen indien de gemiddelde schoolgrootte van alle scholen van het bestuur tenminste 10/6 maal het gewogen gemiddelde van de opheffingsnormen van de gemeenten waarin een bestuur scholen heeft, bedraagt. De school die in stand wordt gehouden op basis van de gemiddelde schoolgrootte moet minimaal 23 leerlingen tellen (absolute ondergrens).
Zolang een school in stand wordt gehouden, is de gemeente vanuit haar zorgplicht verantwoordelijk voor adequate huisvesting. De gemeente bepaalt op grond van wetgeving en de onderwijshuisvestingsverordening wat adequate huisvesting behelst. Indien het bevoegd gezag van een openbare school een school opheft, moet de gemeenteraad besluiten of hij de school wil overnemen. Betreffende school wordt niet opgeheven als binnen een straal van 10 kilometer geen school aanwezig is waarbinnen openbaar onderwijs wordt gegeven en aan het volgen van openbaar onderwijs behoefte bestaat (artikel 139 lid 5 WPO).
Sluiting van een basisschool kan ten koste gaan van de leefbaarheid in dorpen. Ook is een aantal scholen gekoppeld aan het dorpshuis waarbij sluiting van de school ook consequenties kan hebben voor de instandhouding(smogelijkheden) van het dorpshuis. Aangezien de gemeente in elke kern een ontmoetingsplek wil behouden, zal bij (dreigende) sluiting van een basisschool die gekoppeld is aan een dorpshuis worden onderzocht welke consequenties dit heeft voor eventuele overige voorzieningen en op welke wijze een ontmoetingsplek behouden blijft.
2.4.8. Inclusief onderwijs (voorheen: passend onderwijs)
Begin 2014 is de ‘Wet Passend Onderwijs’ ingevoerd. Vanuit hun zorgplicht hebben schoolbesturen en het samenwerkingsverband de verantwoordelijkheid dat elke leerling die extra ondersteuning nodig heeft een passend aanbod krijgt. Sindsdien is het beleid verder aangescherpt onder de noemer “Inclusief Onderwijs”.
Het streven naar inclusief onderwijs houdt in dat in 2035 alle kinderen binnen het reguliere onderwijs kunnen worden opgevangen en dat het speciaal onderwijs veel meer de functie zal krijgen van het ondersteunen van de reguliere scholen bij het onderwijs en de zorg voor leerlingen die meer ondersteuning nodig hebben. Inclusief onderwijs gaat daarmee verder dan passend onderwijs, waarin het speciaal onderwijs een veel grotere rol speelt. Om te komen tot inclusiviteit is het nodig dat op regionaal niveau plannen ontwikkeld worden om inclusief onderwijs vorm te geven.
De school zal de mogelijkheden moeten bieden om inclusief onderwijs ook daadwerkelijk huisvesting te bieden. De regionale plannen voor inclusief onderwijs zullen leidend zijn voor de huisvesting en het is heel goed mogelijk dat aan verschillende schoolgebouwen ook verschillende eisen gesteld zullen worden voor de benodigde aanpassingen, Het gaat bijvoorbeeld om de aanwezigheid binnen scholen van meer ruimte voor het verlenen van zorg of voor de leerlingen zelf, zoals bijvoorbeeld prikkelarme ruimten.
Als er binnen de scholen al op een inclusieve manier gewerkt wordt of er concrete plannen zijn voor inclusief onderwijs zal bij nieuwbouwplannen de mogelijke extra ruimtebehoefte meegenomen worden in het overleg tussen schoolbestuur en gemeente rond de nieuwbouw en de financiering daarvan. In de normkosten wordt niet voorzien in extra ruimte voor inclusief onderwijs. De schoolbesturen zijn zelf verantwoordelijk voor de aanpassingen binnen bestaande gebouwen.
In het nieuwe bouwbesluit zijn normen opgenomen voor de toegankelijkheid van schoolgebouwen. Deze worden in Aa en Hunze gevolgd.
De maatschappij verandert door technologie en digitalisering van een industriële naar een kennis- en netwerksamenleving. Gevolg is bijvoorbeeld dat meer mensenwerk wordt gedaan door machines. En bij steeds meer werk worden computers en ICT gebruikt. Werk verandert, functies veranderen. Jongeren hebben 21e-eeuwse vaardigheden nodig om hierop voorbereid te zijn. Leerlingen worden in het onderwijs voorbereid op wat ze later nodig hebben qua kennis en vaardigheden.
De Rijksoverheid vindt het belangrijk dat de inhoud van het onderwijs blijft aansluiten op die toekomst. Het huidige lesprogramma (het curriculum) stamt uit 2006 en is niet voldoende met zijn tijd meegegaan. Dit is de aanleiding voor de ontwikkeling van een nieuw curriculum.
De Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO) heeft de opdracht gekregen dit nieuwe curriculum te ontwikkelen. Hierin worden naast wijzigingen in de kerndoelen voor taal en rekenen ook nieuwe kerndoelen opgenomen voor burgerschap en digitale geletterdheid. Ze zijn in concept gereed en worden nu uitgeprobeerd op scholen. Naar verwachting zijn de kerndoelen in maart 2025 gereed.
Landelijke tendens is dat scholen veranderen in hun onderwijskundig concept en manier van lesgeven. Een greep uit de ontwikkelingen: gepersonaliseerd leren met aandacht voor de verschillen tussen leerlingen, waar voorheen ‘uniform’ klassikaal onderwijs de standaard was; de leerkracht wordt coach; leerlingen werken volgens een eigen dag-/weekprogramma; scholen werken met mobiele ICT-apparatuur en digitale leersystemen en voeren flexibele roosters in waarbij voor leerlingen meer keuze is; leerlingen bepalen zelf waar, hoe en wat ze het liefst leren.
Deze onderwijskundige vernieuwingen stellen nieuwe eisen aan de onderwijshuisvesting. Er is behoefte aan een diverser aanbod van leerplekken, bijvoorbeeld plekken waar je met een grote groep instructie krijgt waarna kleine groepjes verder werken, spreekkamers voor specifieke begeleiding en concentratieplekken. Afgesloten lokalen worden vervangen door open leerpleinen, leeromgevingen kunnen flexibel worden ingedeeld en multifunctioneel worden gebruikt en zijn voorzien van een inrichting die dat gebruik ondersteunen.
Nieuwe schoolgebouwen zullen aangepast zijn aan de moderne eisen die het onderwijs stelt. In principe zijn deze ontwikkelingen ook meegenomen in de normkosten. Ook hier geldt dat de uiteindelijke financiering bij de bouwplanontwikkeling wordt bepaald.
Kosten voor eventuele bouwkundige aanpassingen van bestaande gebouwen als gevolg van onderwijskundige vernieuwingen komen voor rekening van het schoolbestuur.
2.4.10. Medegebruik, verhuur en leegstand van schoolgebouwen
Zoals hierboven geschreven heeft de gemeente het standpunt over haar rol bij de ontwikkeling van integrale kindcentra gewijzigd. De gemeente zal een meer regisserende rol op zich nemen bij de ontwikkeling van kindcentra. Uiteengezet is, ook in de bijlage, hoe de gemeente haar rol ziet bij nieuwbouw van scholen en ook bij leegstand samen met schoolbesturen zal kijken welke mogelijkheden er zijn. In eerdere beleidstukken over onderwijshuisvesting is o.a. opgenomen: ‘Dat de huisvesting naast het gebruik als school en door de school een bredere functie binnen de plaatselijke gemeenschap kan vervullen voor welzijn c.q. sociale, culturele en sportactiviteiten.’ Dat blijft ook nu gelden, waarbij in eerste instantie voor de mogelijkheden van kinderopvang wordt gekeken en daarna naar andere maatschappelijke functies.
In de gemeente Aa en Hunze is een aantal onderwijsgebouwen gekoppeld aan dorpshuizen. In een aantal kernen is sprake van multifunctioneel gebruik van beide gebouwen en is het gezamenlijk gebruik door school, verenigingen en/of welzijnsinstellingen al gerealiseerd.
Gemeente en schoolbesturen behoren afspraken te maken over ‘hoe om te gaan met leegstand’.
Bovenstaande laat onverlet dat leegstand van schoollokalen primair een verantwoordelijkheid is van het schoolbestuur. Voor een leegstaand lokaal krijgt een schoolbestuur echter geen bekostiging meer, terwijl de kosten (zoals onderhoud en energie) wel doorlopen. Leegstand kost daarom geld. Als sprake is van een gedeelte van een schoolgebouw of terrein dat blijvend niet meer wordt gebruikt voor de school en dit gedeelte is vatbaar voor eigendomsoverdracht (bijvoorbeeld omdat het een aparte vleugel van een gebouw betreft die eenvoudig is af te scheiden van de rest van het gebouw), dan kan het schoolbestuur verzoeken dat de gemeente het eigendom van dit gedeelte ‘terugneemt’. Uitgangspunt is echter dat terugval van lokalen aan de gemeente geen voorkeur heeft van het college. De gemeente ziet liever dat het schoolbestuur de leegstaande lokalen verhuurt en daaruit het onderhoud betaalt.
Artikel 108 van de Wet op het Primair Onderwijs (WPO), artikel 106 van de Wet op de Expertisecentra (WEC) en artikel 6.18 van de Wet op het Voortgezet Onderwijs (WVO) regelen het in gebruik geven door het schoolbestuur van een gedeelte van het schoolgebouw en/of het terrein aan derden en maakt een onderscheid tussen verhuur en medegebruik. Verhuur is aan de orde als er geen sprake is van een organisatie met een maatschappelijk, cultureel of recreatief doel. Voor organisaties met een commerciële doelstelling geldt dat deze vallen onder het begrip ‘verhuur’. Kinderopvangorganisaties worden aangemerkt als ‘commercieel’ en vallen derhalve niet onder de wettelijke mogelijkheden voor (om niet) medegebruik. Het zonder toestemming van het college verhuren van (een gedeelte van) een schoolgebouw of terrein door het bevoegd gezag van een niet door de gemeente in stand gehouden school is van rechtswege nietig. Het college kan de toestemming weigeren als zij van mening is dat:
Bij verhuur van een gedeelte van een schoolgebouw is, zonder nadere afspraken in bijvoorbeeld het IHP of een nota/reglement verhuur en medegebruik, geen huurbescherming en ontruimingsbescherming van toepassing. Dit betekent dat, met een redelijke opzegtermijn (minimaal één schooljaar), verhuurde ruimten te vorderen zijn voor het huisvesten van de betreffende of een andere school.
Uit de jurisprudentie volgt dat de huuropbrengsten ten goede komen aan het schoolbestuur, tenzij is gebleken dat het college door de toestemming voor de verhuur te geven extra kosten maakt dan wel extra inkomsten derft. De hoogte van het aan de gemeente betalen deel van de huuropbrengsten moet in dat geval dus rechtstreeks gerelateerd zijn aan de extra kosten of derving van inkomsten voor de gemeente die de toestemming voor het verhuren van een deel van het schoolgebouw aan een huurder met zich brengt.
Het uitvoeringskader Maatschappelijk Vastgoed van de gemeente stelt voor vastgoed dat eigendom is van de gemeente als uitgangspunt dat bij verhuur een zodanig tarief wordt gehanteerd dat geen sprake is van concurrentievervalsing (marktconform tarief) en dat er minimaal sprake is van een kostendekkende huurprijs. Uit jurisprudentie blijkt dat het bevoegd gezag als eigenaar van een schoolgebouw zelf de hoogte van de huurprijs mag bepalen. De schoolbesturen zijn echter desondanks bereid bij de bepaling van de hoogte van de huurprijs rekening te houden met het hiervoor genoemde uitgangspunt van het uitvoeringskader Maatschappelijk Vastgoed
Gemeente en schoolbesturen hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid om de gezondheidsambitie te realiseren. De gemeente heeft daarbij een verantwoordelijkheid en een financiële verplichting voor het realiseren van een goed binnenklimaat bij renovatie of nieuwbouw van scholen. Het schoolbestuur is verantwoordelijk voor de bestaande scholen en daarmee ook voor de handhaving van een goed binnenklimaat.
Een “moderne, frisse school” is een schoolgebouw met een laag energiegebruik en een gezond binnenmilieu als het gaat om luchtkwaliteit, temperatuur, comfort, licht en geluid. Voor ieder thema zijn drie ambitieniveaus vastgesteld: Klasse C (voldoende/Bouwbesluit), klasse B (goed) en klasse A (uitstekend). Meer informatie over het Programma van Eisen Frisse Scholen 2021 is te vinden op www.rvo.nl .
Al voor de totstandkoming van het IHP 2020-2035 is door de gemeente Aa en Hunze en de schoolbesturen geïnvesteerd in het binnenklimaat van de scholen. In 2009 heeft de gemeente in het kader van de crisismaatregel “Regeling verbetering binnenklimaat Huisvesting Primair Onderwijs” van het Ministerie van Onderwijs met succes een aanvraag ingediend. Door een groot aantal scholen is gebruikgemaakt van deze regeling. Het ministerie heeft 60% bekostigd. De overige 40% is als cofinanciering ingebracht door de gemeente en het schoolbestuur.
Op grond van de regeling zijn onder andere de volgende voorzieningen uitgevoerd:
Ook zijn de leslokalen van alle scholen voorzien van een CO2-meter, waarbij middels een optische en akoestische signalering wordt aangegeven of er sprake is van voldoende, matige of onvoldoende ventilatie in een leslokaal.
De binnenlucht-kwaliteit in alle leslokalen van de basisscholen was vanaf dat moment met behulp van de verstrekte CO2-meters meetbaar.
In de jaren daarna zijn er meerdere regelingen geweest voor de verdere verbetering van het binnenklimaat, zoals de Specifieke uitkering ventilatie in scholen (SUVIS) en de Maatwerkregeling ventilatie op scholen. De regelingen zijn respectievelijk in 2022 en 2023 gestopt.
Nu deze subsidieregelingen zijn gestopt geldt voor het binnenklimaat de regeling dat de gemeente hiervoor verantwoordelijk is bij nieuwbouw en renovatie en de schoolbesturen als het gaat om aanpassing van bestaande gebouwen. De gemeente gaat voor nieuwbouw uit van een gemiddeld kwaliteitsniveau van frisse scholen klasse B als uitgangspunt. Gemiddeld betekent in dit geval dat het naar de wensen van de school ook zo kan zijn dat sommige elementen kwaliteitsniveau Frisse scholen A, sommige B en sommige C kunnen hebben, maar dat het daarmee gemiddeld aan het Kwaliteitsniveau B beantwoordt. Hierin is een goed binnenklimaat gegarandeerd. Het niveau van gemiddeld Frisse Scholen B gaat uit boven het minimumniveau van het Besluit Bouw en leefomgeving (Bbl) maar is dermate essentieel voor een goed binnenklimaat voor leerlingen dat toch gekozen wordt voor dit kwaliteitsniveau.
2.4.12. Renovatie versus nieuwbouw
Het begrip ‘renovatie’ is niet als huisvestingsvoorziening opgenomen in de huisvestingsverordening. Tot nu toe is renovatie niet opgenomen als een voorziening huisvesting onderwijs in de onderwijswetten. Zoals eerder vermeld wordt renovatie in de voorgenomen wetswijzigingen wel opgenomen als voorziening. In het voorstel voor de nieuwe wet Planmatige en doelmatige aanpak onderwijshuisvesting wordt renovatie omschreven als:
“alternatief voor nieuwbouw, bestaande uit vernieuwing of grootschalige verandering van een gebouw of een gedeelte daarvan door een samenhangend geheel van maatregelen, dat gericht is op het verlengen van de levensduur van het gebouw of het gedeelte daarvan”
In de toelichting wordt benadrukt dat renovatie een alternatief kan zijn voor nieuwbouw en als zodanig losstaat van het onderhoud van het gebouw. Het is dus in de wet niet bedoeld als uitbreiding van de gemeentelijke verantwoordelijkheid maar geeft de gemeente alleen de mogelijkheid renovatie als alternatief voor nieuwbouw te overwegen. Ook staat in de toelichting van de wet: “De renovatie kan ook worden toegekend voor een gedeelte van een gebouw. Veel schoolgebouwen zijn gedurende de levensduur uitgebreid en bestaan uit bouwdelen met verschillende bouwjaren. Met het oog hierop kan ook een deel van een schoolgebouw voor renovatie in aanmerking komen (bijvoorbeeld het oudste gedeelte)”.
Het Besluit Bouwwerken Leefomgeving (Bbl) schrijft het minimale kwaliteitsniveau voor waaraan een bouwonderdeel van een gebouw met onderwijsfunctie moet voldoen bij nieuwbouw of verbouw. De eisen voor verbouw liggen lager dan bij nieuwbouw.
Voor dit IHP wordt voor renovatie de definitie aangehouden, zoals die in het ontwerp van wet geformuleerd staat.
Voor Aa en Hunze betekent dat ook dat renovatie niet enkel technische aanpassingen omvat, maar ook functioneel aanpassingen aan de huidige en toekomstige onderwijskundige eisen.
Uitgangspunt in het IHP is dat renovatie een gelijkwaardig alternatief vormt voor (vervangende) nieuwbouw en door de gemeente wordt bekostigd. Gelijkwaardigheid kan alleen als de renovatie niet alleen voldoet aan de Bbl-eisen voor verbouw, maar ook aan die van nieuwbouw.
Omdat de kosten van renovatie sterk afhankelijk zijn van de specifieke kenmerken en staat van kwaliteit van een gebouw, worden er geen normkosten voor renovatie vastgelegd, anders dan dat die de prijs per m2 BVO voor nieuwbouw niet mogen overstijgen.
Schoolbesturen kunnen bij renovatie of nieuwbouw opteren voor aanvullende duurzaamheidsambities (bijvoorbeeld 0-op-de-meter), mits zij deze zelf bekostigen. De mogelijkheden voor deze bijdrage wordt onderbouwd op basis van een sluitende businesscase. Uitgangspunt voor deze businesscase is dat de schoolbesturen deze eenmalige kosten kunnen dekken uit de besparing van de energielasten, (rijks)subsidies en het meerjaren-onderhoudsplan, vooralsnog rekening houdend met het investeringsverbod. Doorvoering van de wetswijziging zal de mogelijkheden van de schoolbesturen om te investeren, vergroten.
Bij schoolgebouwen waarvan is vastgesteld dat renovatie of nieuwbouw aan de orde is, wordt met behulp van het ‘Afwegingskader renovatie nieuwbouw van HEVO beoordeeld of renovatie een duurzaam en financieel aantrekkelijk alternatief is voor (vervangende) nieuwbouw. De afweging om te kiezen voor renovatie wordt in goed overleg tussen een schoolbestuur en de gemeente gemaakt, (mede) op basis van de volgende vragen:
3 Onderwijshuisvesting in Aa en Hunze
In dit hoofdstuk wordt de actuele en de toekomstige onderwijshuisvesting beschreven. De infographic hieronder is een geactualiseerde versie van die uit het IHP 2020-2035.
Alle schoolgebouwen zijn op basis van de actuele kenmerken in beeld gebracht.
De factsheets zijn te vinden in het bijlagen boek onder bijlage 2.
In de factsheets zijn meer gegevens opgenomen over de duurzaamheid van bestaande schoolgebouwen. De informatie is afkomstig uit gesprekken met vertegenwoordigers van de schoolbesturen en de onderzoeken die de stichting PrimAH in 2023 heeft laten doen. In plaats van de energielasten is het energieverbruik nu opgenomen, omdat dit een betere indicatie geeft dan de lasten. De laatste jaren wisselen de energieprijzen sterk. Daarnaast is meer informatie opgenomen over de situatie met betrekking tot kinderopvang in – of bij school.
Voor de informatie zijn de schoolbesturen en de betrokken gemeentelijke afdelingen geraadpleegd.
3.1.1. Gehanteerde leerlingenprognose
Om een zo actueel mogelijk beeld te krijgen is voor deze actualisatie een nieuwe leerlingenprognose gebruikt, die gebaseerd is op de leerlingenaantallen van 1 oktober 2024 en loopt tot 2040.
3.1.2. Toelichting kansenkaarten
Aan de hand van de gegevens in de factsheets zijn nieuwe kansenkaarten gemaakt voor de dorpen waarin scholen gevestigd zijn. De kansenkaarten zijn gezamenlijk vastgesteld in het overleg tussen gemeente en schoolbesturen.
De kansenkaarten geven een beeld van de huidige situatie en mogelijke knelpunten. Meer aandacht is besteed aan mogelijke duurzaamheidsmatregelen in de gebouwen en de situatie met betrekking tot kinderopvang.
De scholen zijn beoordeeld op de volgende aspecten:
Uitgebreidere gegevens zijn te vinden in de factsheets in het bijlagenboek.
De kleuren in de kansen kaarten moeten als volgt gelezen worden:
Op basis van het totaalbeeld wordt een keuze gemaakt voor de uiteindelijke periode.
Voor ruimte en behoefte geldt:
+ : er is een overschot aan ruimte
0 : ruimte en behoefte zijn in evenwicht
- : er is een tekort aan ruimte
In de overzichtskaartjes worden de volgende symbolen gebruikt:
Ten opzichte van 2020 is het leerlingenaantal behoorlijk wat lager. Daardoor is de leegstand verder toegenomen. De technische staat van het gebouw is nog steeds goed, maar de functionaliteit laat te wensen over. Vanuit het oogpunt van duurzaamheid is de kwaliteit matig. Vanwege de leegstand worden twee lokalen verhuurd aan kinderopvang. Het PrimAH ICT-team is ook in het gebouw gevestigd. Er blijft, op basis van prognoses, leegstand in het gebouw.
In het IHP 2020-2035 was een onderzoek naar de functionaliteit van het gebouw voorzien in het tijdvak 2025-2029.
De OBS Anloo is de enige school in het dorp Anloo. Het oudste gedeelte van gebouw is een beschermd dorpsgezicht. Behalve het binnenklimaat is de staat van het gebouw matig. In het gebouw is buitenschoolse opvang en het expertiseteam van PrimAH gevestigd. De school grenst aan het dorpshuis.
Volgens de gehanteerde prognoses blijft de school in de toekomst groot genoeg. Op de langere termijn wordt groei voorzien.
3.4. Primair onderwijs Eexterveen
In november 2024 is het nieuwe gebouw van de Kameleon geopend. Conform de planning in het IHP 2020-2035 is de planning en bouw van de nieuwe school uitgevoerd. De nieuwe school is qua omvang afgestemd op de te verwachten leerlingenontwikkeling.
In de directe nabijheid van de school is de bouw van het groeihuis gestart. Het groeihuis is een voorziening waarin educatieve activiteiten voor inwoners van Eexterveen worden aangeboden en waarin de kinderopvang is gehuisvest. Er is een directe band met de sportvoorzieningen in de nabijheid. Op de tekening hiernaast is nog de huidige locatie van de kinderopvang weergegeven
In de afgelopen jaren is een afweging gemaakt tussen renovatie en nieuwbouw, zoals in het OHP 2020-2034 was vastgelegd.
Uiteindelijk is gekozen voor nieuwbouw, op dezelfde locatie als de huidige school. De bestaande gymzaal blijft gehandhaafd. Onderzoek heeft uitgewezen dat deze sportvoorziening in goede staat is en de gebruikers tevreden zijn over de functionaliteit van het gebouw.
In het dorp Gieten zijn twee openbare scholen, een christelijke school en een school voor voortgezet onderwijs gevestigd: OBS Bonnen en OBS Gieten, Kindcentrum de Marke en de vestiging van het Dr. Nassaucollege (zie blz. 51).
De school is in verschillende fasen gebouwd. Het oudste deel stamt uit 1923. In 2010 is het gebouw gerenoveerd. Desondanks is de technische staat van het gebouw, de duurzaamheid en het binnenklimaat van matige kwaliteit. De functionaliteit van het gebouw wordt echter wel als goed ervaren.
Het gebouw is in goede staat. Dat geldt ook voor de tijdelijke huisvesting; deze heeft ook een semipermanent karakter. Het voornemen in het IHP 2020-2035 om de tijdelijke huisvesting af te stoten, is niet uitgevoerd. De leerlingenaantallen nu zijn hoger dan voorzien in het IHP 2020-2035. Er is daarom op dit moment geen aanleiding de tijdelijke huisvesting af te stoten.
De laatste jaren is intern in de school verbouwd met het oog op vestiging van kinderopvang in het gebouw. De functionaliteit van het gebouw is goed en bij de verbouwing zijn ook zonnepanelen gelegd. Na de bouw van het grootste deel van het gebouw in 1992 zijn geen maatregelen voor verduurzaming meer genomen.
De problemen met het dak zijn wel verholpen maar de school heeft veel last van vandalisme, waardoor het dak beschadigd raakt.
In het IHP 2020-2035 is voor het tijdvak 2025-2029 een onderzoek voorzien dat moet leiden tot de afweging tussen renovatie en nieuwbouw. Redenen daarvoor waren de slechte technische staat, functionaliteit en binnenklimaat en de grote leegstand in het gebouw. Het betrekken van de factor duurzaamheid maakt deze maatregel nog meer gewenst. De recentste prognoses laten zien dat de school in de toekomst waarschijnlijk meer leerlingen zal tellen dan verwacht. Dat betekent dat bij nieuwbouw er meer m2 zal moeten worden gerealiseerd dan in het IHP 2020-2035 is opgenomen.
In het gebouw is peuteropvang gevestigd en BSO. Bij het voorgenomen onderzoek moet de toekomst van deze voorzieningen ook aan de orde komen.
3.9 Primair onderwijs Gasselterijveen
In het multifunctioneel centrum de Spil in Gasselternijveen zijn het Dalton Kindcentrum ’t Kompas en de Openbare Basisschool J. Emmens gehuisvest. In het gebouw hebben ook kinderopvangvoorzieningen onderdak, naast dorpsvoorzieningen.
Het gebouw dateert uit 2014 en is in goede staat. Onderhoud en energie worden centraal geregeld en met de deelnemers verrekend.
Er wordt overleg gevoerd tussen gemeente, schoolbesturen en beheerstichting over de uitvoering en financiering van het onderhoud.
3.10 Primair onderwijs Gasselte
In het IHP 2020-2035 is voor de Dobbe een afweging tussen renovatie en nieuwbouw voorzien in het tijdvak 2030-2035.
De school is de laatste jaren onverwacht sterk gegroeid. De prognoses laten zien dat dit tot een blijvend grotere ruimtebehoefte leidt dan de school nu groot is. Ook had het dorpshuis, dat in het aangrenzende gebouw gehuisvest is, plannen voor verbouwingen.
Alle benodigde wijzigingen zijn niet goed binnen de bestaande gebouwen te realiseren.
Dit leidt ertoe dat de afweging tussen nieuwbouw en renovatie (waarbij dus ook rekening gehouden moet worden met uitbreiding) naar voren gehaald is. In 2024 is begonnen met een ver-kennend onderzoek naar de huisvesting voor obs de Dobbe in Gasselte mede in relatie tot de verbouw-plannen van dorpshuis de Trefkoel. Op dit moment worden er verschillende scenario’s onderzocht voor de toekomstige huisvestingssituatie van de Dobbe in combinatie met de ontwikkeling van het dorpshuis. Naar verwachting wordt dit onderzoek in 2025 afgerond. Voor de acute ruimtebehoefte als gevolg van de stijging van het aantal leerlingen is in januari 2023 en in de zomer van 2024 tijdelijke huisvesting geplaatst.
Onderstaande tabel heeft nog betrekking op de bestaande school.
3.11 Primair onderwijs Ekehaar
De dorpsschool in Ekehaar heeft in de afgelopen tijd een voorziening voor BSO gekregen. In het aangrenzende dorpshuis is Kinderopvang aanwezig. Er zijn verder geen wijziging in de situatie opgetreden. De jongste prognoses geven aan dat ook in de verdere toekomst het leerlingenaantal stabiel blijft.
De duurzaamheid van het gebouw is aanleiding om een onderzoek te doen naar noodzakelijke en/of gewenste maatregelen op dat gebied.
3.12 Primair onderwijs Grolloo
Zowel de technische staat als de functionaliteit van het gebouw van OBS De Drift wordt nog steeds als goed beoordeeld. In vergelijking met 5 jaar geleden zijn er wat meer problemen met het binnenklimaat. De duurzaamheid van het gebouw valt als matig te beoordelen. Een en ander is niet voldoende om voor dit gebouw maatregelen voor te stellen of een scenario op te stellen.
3.13 Voortgezet onderwijs Dr. Nassau college locatie Aa en Hunze
Per 1 januari maakt het Dr. Nassau college Aa en Hunze deel uit van de stichting NassauVincent. Het schoolbestuur van het Dr. Nassau college is gefuseerd met het CS Vincent van Gogh.
In de periode tussen de totstandkoming van het IHP 2020-2035 en nu hebben zich een aantal belangrijke ontwikkelingen voorgedaan.
In de eerste plaats laten de meest recente leerlingenprognoses zien dat de te verwachten leerlingenaantallen veel hoger zullen zijn dan tot kortgeleden was voorzien.
Voor het IHP zijn nieuwe prognoses ontwikkeld. Het leerlingenaantal op 1 oktober 2024 is daarvoor als uitgangspunt genomen.
Het leerlingenaantal per 1 oktober 2024 was met 336 leerlingen aanmerkelijk hoger dan eerdere prognoses voorspelden. De nieuwe leerlingenprognoses gaan ervan uit dat ook in de komende jaren er aanmerkelijk meer leerlingen zullen zijn dan tot nu toe werd gedacht tot een maximum van 380 leerlingen.
Eerdere prognoses gingen uit van een stabilisering van het leerlingenaantal rond de 250 leerlingen.
Dat heeft ook gevolgen voor een andere belangrijke ontwikkeling, namelijk de geplande realisatie van een onderwijs- en cultuuraccommodatie.
In het voorjaar van 2024 heeft de gemeenteraad ingestemd met de ontwikkeling van een onderwijs- en cultuuraccommodatie op de locatie van het Dr. Nassau college.
Het raadsbesluit hield het volgende in:
In de eindsituatie zou er volgens de vastgestelde plannen een permanente capaciteit voor de school zijn 2448 m2.
Dat is dus gezien de nieuwe prognoses nu niet meer toereikend.
De ruimtebehoefte van de locatie Aa en Hunze ligt veel hoger en er zal in de komende jaren, rekening houdend met sloop en buitengebruikstelling van oude gedeelten, 1151 m2 nieuwbouw gerealiseerd moeten worden.
Daarnaast moet bekeken worden of en zo ja op welke wijze er tijdelijk in de extra ruimtebehoefte wordt voorzien.
In dit hoofdstuk is op basis van de projecten uit het uitvoeringsplan in hoofdstuk 5 het investeringsoverzicht van het IHP uitgewerkt.
De investeringskosten voor nieuwbouw zijn gebaseerd op een aantal uitgangspunten die in de loop van de tijd kunnen wijzigen. Wanneer daadwerkelijk wordt overgegaan tot uitvoering van een project is een herijking van de gehanteerde uitgangspunten een vereiste.
Uitgangspunt voor de kwaliteit van het gebouw is BENG, aangevuld met Frisse Scholen B. Gestreefd wordt in overleg met de schoolbesturen naar ENG en verdere duurzaamheidsmaatregelen.
De investeringskosten zijn als volgt in beeld gebracht en worden hierna behandeld:
Uitgangspunt voor de bepaling van de verwachte omvang van het schoolgebouw is de verwachte ruimtebehoefte in het aantal vierkante meters bruto vloeroppervlakte (BVO) zoals die volgens de verordening berekend wordt op basis van het aantal leerlingen. Bij het vaststellen van de normatieve ruimtebehoefte is uitgegaan van het aantal leerlingen in het kalenderjaar van uitvoering (op basis van de prognose van PVG) tenzij in de jaren daarna volgens de prognoses in meer jaren groei of daling van het leerlingenaantal verwacht wordt. In dat geval wordt uitgegaan van de gemiddelde ruimtebehoefte over de periode 2025-2040.
Afhankelijk van de situatie wordt bij de planontwikkeling ruimte voor kinderopvang meegenomen. Gemeente Aa en Hunze en het betreffende schoolbestuur stellen gezamenlijk de exacte omvang vast in de voorbereidingsfase van het project. Het onderwijshuisvestingsbudget wordt alleen ten behoeve van het onderwijs ingezet en geldt niet voor andere voorzieningen. In het investeringsoverzicht zijn daarom kinderopvang en eventuele andere voorzieningen niet meegenomen.
Voor het bepalen van de investeringskosten is de systematiek van verordening voorzieningen onderwijshuisvesting gevolgd. De berekening van de stichtingskosten gaat uit van een vast bedrag per school, aangevuld met een bedrag per vierkante meter voor de vastgestelde ruimtebehoefte in bruto vloeroppervlakte. Hiermee wordt afgeweken van het IHP 2020-2035. Bij de totstandkoming van het IHP was er toen een groot verschil tussen de normkosten van de VNG en de werkelijke bouwkosten. ICS ging daarom uit van een eigen berekening, gebaseerd op de marktontwikkelingen van dat moment.
Daarna zijn de bouwkosten verder gestegen waardoor nu de berekening van het ICS ook niet meer bruikbaar is. De normbedragen van de VNG hebben daarentegen een inhaalslag gemaakt. Ze zijn in de afgelopen jaren flink verhoogd, zodat ze nu aansluiten bij de marktontwikkeling. Bovendien gaat de VNG nu uit van een realistischer indexering dan in het verleden.
Vergelijking met andere kostenberekeningen laat zien dat de VNG-berekening voor een gebouw dat voldoet aan het bouwbesluit, dus de minimumnormen, ruim voldoende is. Ook de eisen van een gemiddeld niveau van Frisse Scholen klasse B kunnen uit het normbedrag gefinancierd worden terwijl die de minimumeisen van het Bbl overstijgen, evenals een aantal duurzaamheidsmaatregelen.
Het bedrag moet gezien worden als richtinggevend. Het bedrag wordt bij het maken van het bouwplan definitief vastgesteld.
Investeringsbedragen zijn per project afhankelijk van het type onderwijs (PO, VO), omvang, locatie (bijvoorbeeld specifieke eisen vanuit stedenbouw/beeld- en kwaliteitsplan) en van de heersende conjunctuur. De bedragen worden jaarlijks geïndexeerd op basis van de door de VNG gehanteerde CBS-index voor de bouw van woningen. De bedragen in het investeringsoverzicht zijn prijspeil januari 2025 op basis van de indiceringen van de VNG en inclusief btw.
Stichtingskosten zijn exclusief inrichting binnen en buiten, eventuele bodemsanering, asbestverwijdering, tijdelijke huisvesting, sloopkosten en bouwrijp maken.
Voor renovatie is geen normbedrag per m2 opgenomen. De kosten van renovatie zijn sterk afhankelijk van de leeftijd en de staat van het gebouw, de mate van duurzaamheid, locatie gebonden factoren etc. Het definitieve bedrag wordt vastgesteld op basis van het projectplan waarbij als bovengrens geldt, dat de prijs per m2 niet de normkosten voor nieuwbouw mogen overstijgen. Bij het renovatiescenario worden maximaal de vierkante meters van het bestaande gebouw aangehouden tenzij er groei van het aantal leerlingen is die uitbreiding rechtvaardigt.
Per project wordt 2 jaar voorafgaand aan het beoogde uitvoeringsjaar rekening gehouden met voorbereidingskosten, zoals het uitvoeren van haalbaarheidsonderzoek, opstellen programma van eisen, architectenselectie, honorarium architect, uitvoeren en begeleiden ontwerpfase, selectie aannemer, projectmanagement definitie-, ontwerp- en bouwvoorbereidingsfase. Voor deze voorbereidingskosten wordt per project een bedrag berekend naar verhouding van de te verwachten investeringskosten. Het bedrag maakt onderdeel uit van de totale geraamde kosten.
Bijdrage schoolbesturen aan nieuwbouw of renovatie
In het realiseren van de duurzaamheidsambities, zoals beschreven in het visiehoofdstuk, trekken gemeente en schoolbesturen gezamenlijk op. Op basis van een business case kan een bijdrage van het schoolbestuur worden bepaald. De bijdrage van de schoolbesturen is niet in de tabel van paragraaf 4.2 opgenomen.
Voor het bepalen van de kostenverdeling wordt het volgende proces doorlopen:
Bijdrage gemeente aan verduurzaming bestaande gebouwen
Ook hiervoor geldt dat gemeente en schoolbesturen gezamenlijk optrekken. Als de verduurzaming van een gebouw een onevenredig groot bedrag van het schoolbestuur vraagt kan de gemeente bijdragen. Hierbij spelen een rol de eventuele terugverdientijd van de investeringen en de vraag of met de investeringen renovatie of nieuwbouw uitgesteld of voorkomen kan worden.
Voor het bepalen van de kostenverdeling wordt het volgende proces doorlopen:
4.2 Overzicht projecten, prioritering en investeringskosten
De onderstaande tabel toont een overzicht van de maatregelen die in de tijdvakken 2025-2029, 2030-2034 en na 2034 gepland staan. De maatregelen bestaan uit onderzoeken naar verschillende onderdelen van de gebouwen en uit afwegingen voor nieuwbouw of renovatie. Bij de laatste is per school aangegeven wat de nieuwbouwkosten zijn (indien op basis van het haalbaarheidsonderzoek nieuwbouw als voorkeursscenario wordt vastgesteld) en de renovatiekosten (indien op basis van het haalbaarheidsonderzoek wordt gekozen voor renovatie). Bij de keuze tussen nieuwbouw of renovatie wordt het afwegingskader van HEVO gebruikt.
Tabel 2. Overzicht IHP-projecten
Toelichting bedragen:- Prijspeil 1 januari 2025, inclusief btw. Bedragen zijn inclusief voorbereidingskosten, exclusief eventuele sloopkosten, aanpassingen infrastructuur en eventuele bijdrage schoolbestuur (i.r.t. duurzaamheidsambities)- Vierkante meters nieuwbouwscenario wordt gebaseerd op de verwachte ruimtebehoefte vanuit de leerlingenprognose.
In dit afsluitende hoofdstuk is, op basis van de scenarioformulering in hoofdstuk 3, het uitvoeringsplan uitgewerkt. Het uitvoeringsplan is onderverdeeld in drie categorieën:
In hoofdstuk 2, paragraaf 1, is de overlegstructuur van de afgelopen jaren geëvalueerd. Op basis van de conclusies is het volgende afgesproken:
Hiermee wordt het IHP een dynamisch instrument.
De overlegstructuur sluit hierbij aan:
Een keer per jaar vindt een OOGO onderwijshuisvesting plaats waarin als dat aan de orde is, afspraken over de hierboven genoemde punten worden gemaakt. Zo nodig kunnen ook tussentijds vergaderingen uitgeschreven worden. De gemeente schrijft de vergaderingen uit. Uiteraard kunnen alle deelnemende organisaties om een tussentijdse vergadering vragen.
5.2 Uitvoering uitgangspunten visie
Bij het bepalen van het investeringsbedrag voor renovatie of (ver)nieuwbouw wordt uitgegaan van een investeringsbedrag op basis van dezelfde normen als voor nieuwbouw wordt gehanteerd, de leeftijd en de staat van het gebouw, de mate van duurzaamheid, locatie gebonden factoren etc. Het definitieve bedrag wordt vastgesteld op basis van het projectplan. Er wordt geen standaard investeringsbedrag gehanteerd. Bij het renovatiescenario worden maximaal de vierkante meters van het bestaande gebouw aangehouden. Bij het bepalen van de keus tussen renovatie of nieuwbouw wordt het ‘Afwegingskader renovatie nieuwbouw’ van HEVO gehanteerd.
In de voorbereidingsfase van een te realiseren project voeren gemeente en schoolbestuur en daar waar nodig andere partijen in gezamenlijkheid onder regie van de aangewezen bouwheer alle noodzakelijke onderzoeken om tot het uiteindelijke projectplan te komen.
Als het clusteren van meerdere scholen op één locatie een mogelijkheid is, voert de gemeente in overleg met de schoolbesturen en eventuele andere betrokken partners locatie-onderzoeken uit om vast te stellen welke locatie geschikt is voor het huisvesten van meerdere scholen en eventueel opvang.
Gemeente en schoolbesturen maken bij nieuwbouw- en renovatieprojecten een communicatieplan waarin vastgelegd wordt hoe betrokkenen, zoals leerlingen, ouders en omwonenden, worden betrokken.
In het IHP zijn de volgende projecten voorzien:
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2025-336102.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.