Wijzigingsverordening op de integrale verordening sociaal domein

De raad van de gemeente Harderwijk;

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 27 mei 2025,

nummer ;

 

 

besluit:

  • 1.

    De wijzigingsverordening op de integrale verordening sociaal domein vast te stellen per 1 augustus 2025.

 

Hoofdstuk 2: Participatiewet

 

Artikel 2.11 wordt als volgt gewijzigd:

artikel 2.11 Proefplaats 

  • 1.

    Het college kan het instrument proefplaats inzetten voor uitkeringsgerechtigden.

  • 2.

    Een proefplaats kan voor de duur van 2 maanden aangeboden worden als onderdeel van een re-integratietraject. 

  • 3.

    De proefplaats kan in uitzonderlijke gevallen tweemaal verlengd worden met 2 maanden tot een maximum van 6 maanden, als dit in het belang van de re-integratie van de belanghebbende is en de duurzame uitstroom naar werk bevordert; 

  • 4.

    Een proefplaats heeft als doel: 

    • a.

      Het opdoen van werkervaring bij een werkgever met als doel te onderzoeken in hoeverre de plaatsing kan worden omgezet in een arbeidscontract bij deze werkgever; 

    • b.

      Vaststelling van de loonwaarde van belanghebbende voor de loonkostensubsidie. 

  • 5.

    Bij een proefplaats, als bedoeld in lid 3, onder a is het de intentie van werkgever om aansluitend een dienstverband zonder proeftijd aan te gaan, minimaal voor de duur van een half jaar; 

  • 6.

    Voorafgaand aan de proefplaatsing wordt met de werkgever en de bijstandsgerechtigde een schriftelijke overeenkomst gesloten waarin de werkzaamheden, begeleiding, taken en verplichtingen en de duur worden vastgelegd. 

  • 7.

    Het deelnemen aan de proefplaats wordt opgenomen in het plan van aanpak of het trajectplan, met bijbehorende beschikking verstuurd naar de persoon. 

  • 8.

    Het college weigert de proefplaats, bedoeld in het eerste lid, als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de persoon ook zonder proefplaatsing kan worden aangenomen voor dat werk. 

  • 9.

    Een proefplaats kan niet worden ingezet wanneer voor dezelfde persoon bij dezelfde werkgever een participatieplaats als bedoeld in artikel 2.8 is ingezet. 

  • 10.

    Als de werkzaamheden op de proefplaats wegens ziekte worden onderbroken, dan wordt deze periode voor de toepassing van de maximale periode, bedoeld in het tweede en derde lid, buiten beschouwing gelaten.

 

Artikel 2.31 wordt als volgt gewijzigd:

artikel 2.31 Het besluit tot opleggen van een verlaging

  • 1.

    In het besluit tot het opleggen van een verlaging worden in ieder geval vermeld: 

    • a.

      de reden van de verlaging;

    • b.

      de duur van de verlaging;

    • c.

      het bedrag of percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd.

  • 2.

    Op verzoek van de belanghebbende ten aanzien van wie de maatregel is opgelegd, kan het college de verlaging herzien zodra uit de houding en gedragingen van de belanghebbende  ondubbelzinnig is gebleken dat hij de verplichtingen, bedoeld in artikel 2.36, 2.37 en 2.40, nakomt.

 

Artikel 2.32 wordt als volgt gewijzigd:

artikel 2.32 Zienswijze van belanghebbende

  • 1.

    De belanghebbende wordt in de gelegenheid gesteld schriftelijk zijn zienswijze naar voren te brengen voordat een verlaging wordt opgelegd.

  • 2.

    Het verzoek tot schriftelijke zienswijze van de belanghebbende kan achterwege blijven als:

    • a.

      de belanghebbende mondeling zijn zienswijze naar voren heeft gebracht;

    • b.

      de belanghebbende al eerder in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijze naar voren te brengen en zich sindsdien geen nieuwe feiten of omstandigheden hebben voorgedaan;

    • c.

      het college de zienswijze niet nodig acht voor het vaststellen van de ernst van de gedraging of de mate van verwijtbaarheid, of

    • d.

      de belanghebbende aangeeft hiervan geen gebruik te willen maken.

 

Artikel 2.33 wordt als volgt gewijzigd:

artikel 2.33 Afzien en afstemmen van de verlaging

  • 1.

    Het college ziet af van een verlaging als elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt conform artikel 18 lid 9 PW. 

  • 2.

    Het college stemt de verlaging af, op bijzondere omstandigheden, als het daarvoor dringende redenen aanwezig acht (conform artikel 18 lid 10 PW).

  • 3.

    De belanghebbende wordt bij een besluit zoals genoemd in lid 1 en 2, schriftelijk op de hoogte gesteld.

 

Artikel 2.34 wordt als volgt gewijzigd:

artikel 2.34 Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging

  • 1.

    Na het besluit tot oplegging van de verlaging volgt zo snel de verwerking in de betaling van de uitkering.

  • 2.

    De verlaging blijft staan, na beëindiging of intrekking van de uitkering of de met toepassing van artikel 12 Pw verleende bijzondere bijstand, deze binnen 30 dagen wordt hervat conform 45 lid 3 PW.

 

Artikel 2.35 wordt als volgt gewijzigd:

artikel 2.35 Hoogte verlaging 

  • 1.

    Een verlaging wordt berekend over de bijstandsnorm.  Daarbij wordt uitgegaan van  de geldende bijstandsnorm op het tijdstip van de gedraging.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan een verlaging worden toegepast op de bijzondere bijstand als aan de belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 Pw. Hierbij  moet in tot en met ‘bijstandsnorm’ worden gelezen als ‘bijstandsnorm inclusief de op grond van artikel 12 Pw verleende bijzondere bijstand’.  

 

Artikel 2.36 wordt als volgt gewijzigd:

artikel 2.36 Duur verlaging bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting

  • 1.

    Als de belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18 lid 4 Pw niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand.

  • 2.

    Het bedrag van de verlaging in het eerste lid wordt gelijkmatig verspreid over drie maanden als bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.

 

Artikel 2.37 wordt als volgt gewijzigd:

artikel 2.37 Gedragingen Participatiewet, Ioaw en Ioaz

  • 1.

    Een verlaging bedraagt 30 procent van de bijstandsnorm voor de duur van een maand indien:

    • a.

      de belanghebbende niet verschijnt bij een afspraak in het kader van de re-integratie of bij het afnemen van de taaltoets, zoals opgenomen in artikel 18b Pw; 

    • b.

      de belanghebbende niet meewerk aan het in naam van belanghebbende doen van noodzakelijke betalingen uit de toegekende bijstand (artikel 57 aanhef en onder a Pw);

    • c.

      de belanghebbende niet meewerkt aan betaling in natura van een deel van de uitkering (artikel 57 aanhef en onder b Pw).

    • d.

      de belanghebbende niet of onvoldoende meewerkt aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak;

    • e.

      de belanghebbende onvoldoende de verplichtingen nakomt als bedoeld in de artikelen 9 lid 1 aanhef en onder b of 55 Pw, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43 lid 4 en 5 Pw, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18 lid 4 Pw;

  • 2.

    De verlaging bedraagt 100 procent van de bijstandsnorm voor de duur van een maand als:

    • a.

      de belanghebbende niet of onvoldoende gebruik maakt van een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in de artikelen 36 lid 1 en 37 lid 1 onder e Ioaw of de artikelen 36 lid 1 en artikel 37 lid 1 onder e Ioaz, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;

    • b.

      de belanghebbende niet of onvoldoende een door het college opgedragen tegenprestatie  naar vermogen verricht als bedoeld in artikel 9 lid 1 onder c Pw, artikel 37 lid 1 onder f Ioaw of artikel 37 lid 1 onder f Ioaz;

  • 3.

    Het college weigert de IOAW of IOAZ uitkering blijvend in sprake is van: 

    • a.

      aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en de belanghebbende ter zake een verwijt kan worden gemaakt;

    • b.

      de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de belanghebbende zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem zou kunnen worden gevergd;

    • c.

      de belanghebbende nalaat algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden; 

    • d.

      de belanghebbende door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgt.

 

Artikel 2.38 wordt als volgt gewijzigd:

artikel 2.38 Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid 

  • 1.

    Het college verlaagt de uitkering als de belanghebbende te weinig inzet toont of zich onverantwoordelijk gedraagt. De verlaging wordt afgestemd op het financiële gevolg van de  benadelingshandeling. Het financiële gevolg  van de benadelingshandeling bestaat uit het bedrag aan uitkering dat als gevolg van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid extra uitbetaald moet worden aan belanghebbende ten opzichte van de situatie dat het tekortschietend besef zich niet zou hebben voorgedaan;

  • 2.

    De verlaging bedraagt:

    • a.

      30 procent van de bijstandsnorm voor de duur van 1 maand bij een benadelingshandeling met een financieel gevolg tot € 2.500;

    • b.

      100 procent van de bijstandsnorm voor de duur van 1 maand bij een benadelingshandeling met een financieel gevolg vanaf € 2.500 tot € 10.000;

    • c.

      100 procent van de bijstandsnorm voor de duur van 3 maanden bij bij een benadelingshandeling met een financieel gevolg boven €10.000

 

Artikel 2.39 wordt als volgt gewijzigd:

artikel 2.39 Zeer ernstige misdragingen 

  • 1.

    Wanneer de belanghebbende zich op een zeer ernstige manier misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Pw, Ioaw of Ioaz als bedoeld in artikel 9 lid 6 Pw,  artikelen 37 lid 1 onder g Ioaw en artikel 37 lid 1 onder g Ioaz kan het college sanctioneren volgens het EHZM beleid "agressie en geweld” 

  • 2.

    Wanneer sanctionering niet leidt tot een verbetering van de zeer ernstige misdraging of wanneer de misdraging leidt tot een tijdelijke staking van de dienstverlening kan het college de uitkering verlagen met: 

    • a.

      30 procent bij het mondeling of schriftelijk beledigen van de in de aanhef genoemde personen en instanties;

    • b.

      30 procent bij het uitoefenen van fysiek geweld tegen materiële zaken 

    • c.

      100 procent bij mondelinge of schriftelijke bedreigingen gericht op geweld tegenover de in de aanhef genoemde personen en instanties;

    • d.

      100 procent bij het voor de tweede keer of vaker uitoefenen van fysiek geweld tegen materiële zaken;

    • e.

      100 procent bij het uitoefenen van fysiek geweld tegenover de in de aanhef genoemde personen en instanties. 

  • 3.

    Artikel 3, lid 4 sub d onder ii van het mandaatbesluit Ermelo, Harderwijk en Zeewolde aan bestuur Meerinzicht is van toepassing op lid 2 van artikel 2.39 (zeer ernstige misdragingen).

 

Artikel 2.40 wordt als volgt gewijzigd:

artikel 2.40 Niet nakomen van andere verplichtingen

Als de belanghebbende een opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 Pw niet of onvoldoende nakomt, wordt een verlaging toegepast. De verlaging wordt vastgesteld op:

  • a.

    30 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die verband houden met aard en doel van een bepaalde vorm van bijstand;

  • b.

    30 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot vermindering van de bijstand;

  • c.

    30 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van de inspanningen tijdens de zoekperiode van jongeren ten aanzien van de algemene bijstand <27 jaar;

  • d.

    100 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen die strekken tot beëindiging van de bijstand.

  • e.

    100 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand, bij het niet of onvoldoende meewerken aan vestigen van een krediethypotheek.

 

Artikel 2.41 wordt als volgt gewijzigd:

artikel 2.41 Samenloop van gedragingen

  • 1.

    Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening of artikel 18 lid 4 Pw genoemde verplichtingen, wordt één verlaging opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld.

  • 2.

    Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van meerdere in deze verordening of artikel 18 lid 4 Pw genoemde verplichtingen, wordt één verlaging opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld.

 

Artikel 2.42 wordt als volgt gewijzigd:

artikel 2.42 Recidive

  • 1.

    In geval van recidive wordt de periode van de maatregel verdubbeld. Bij een tweede recidive en verdere recidive wordt de periode verdriedubbeld. Dat is de maximale periode bij recidive. 

  • 2.

    De recidivetermijn betreft 12 maanden en vangt aan op de verzenddatum van het besluit waarbij een verlaging wordt opgelegd.

 

Artikel 2.44 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 2.44a Samenloop inburgeringsboete en maatregel Participatiewet

Wanneer een gedraging leidt tot overtreding van zowel de Participatiewet als de Wet inburgering 2021 beoordeelt het college, rekening houdend met  de ‘Beleidsregels Wet inburgering 2022 gemeente Ermelo, Harderwijk en Zeewolde of er een boete op grond van de Wet inburgering 2021 wordt opgelegd of een maatregel op grond van de Participatiewet.

 

Aan de verordening wordt toegevoegd:

Artikel 2.44b Verrekenen boete voor inburgering met bijstandsuitkering

  • 1.

    Het college kan de bestuurlijke boete die hij op grond van de wet aan de inburgeringsplichtige heeft opgelegd, verrekenen met de algemene bijstandsuitkering.

  • 2.

    Het college sluit bij het verrekenen aan bij de geldende regels uit de participatiewet zoals bedoeld in artikel 60 van deze wet en de Beleidsregels Terugvordering, Invordering en Boete voor de Participatiewet, IOAW en IOAZ Ermelo, Harderwijk en Zeewolde 2024.  

  • 3.

    Onder verrekenen wordt in dit artikel verstaan verrekenen zoals geregeld in artikel 4:93 van de Awb.

 

Hoofdstuk 3: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015

 

Artikel 3.1, lid a, wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 3.1 begripsbepaling

  • a.

    algemeen gebruikelijke voorziening: een voorziening die niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking, die daadwerkelijk beschikbaar is, een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de belanghebbende tot zelfredzaamheid of participatie in staat is en die financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau zoals dat voor de (gezins) situatie van belanghebbende geldt;

 

Artikel 3.1, lid g, wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 3.1 begripsbepaling

  • g.

    hulpvraag: verzoek om hulp en ondersteuning, zoals ervaren door de belanghebbende, als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 Wmo 2015;

 

Artikel 3.1, lid i, wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 3.1 begripsbepaling

  • i.

    melding: Het eerste contact met het college waarin de hulpvraag kenbaar wordt gemaakt als bedoeld in artikel 2.3.2. lid 1 Wmo 2015

 

Artikel 3.1, lid l, wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 3.1 begripsbepaling

  • l.

    ondersteuningsplan: ook wel aangeduid als onderzoeksverslag: de schriftelijke weergave van het onderzoek als bedoeld in artikel 2.3.2 Wmo 2015, de bevindingen hiervan en de visie van het college inzake het vervolg na de melding, tot stand gekomen op basis van beoordeling van de eventuele adviezen, verwijzingen en afspraken, alsmede het overleg met de belanghebbende en al het overige wat tijdens het onderzoek naar voren komt en van belang is voor de beoordeling van een eventuele aanvraag.

 

Artikel 3.1, lid n, wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 3.1 begripsbepaling

  • n.

    budgetplan: het verplicht door of namens de belanghebbende in te dienen plan dat de voorgenomen besteding van een aan te vragen persoonsgebonden budget beschrijft;

 

Artikel 3.1, lid 0, wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 3.1 begripsbepaling

  • o.

    persoonlijk plan: persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2 lid 2 Wmo 2015;

 

Aan de verordening wordt toegevoegd:

Artikel 3.1 begripsbepaling

  • s.

    pgb vertegenwoordiger: een door de belanghebbende gemachtigde natuurlijke persoon of rechtspersoon dan wel een door de rechter benoemde wettelijk vertegenwoordiger die de aan het persoonsgebonden budget verbonden taken op zich neemt;

  • t.

    gebruikelijke hulp: Alles wat huisgenoten normaal gesproken voor een ander doen is gebruikelijk. Wat meer is, is in beginsel niet-gebruikelijk tenzij de huisgenoot er toe in staat is, er de tijd voor heeft en niet overbelast is.

  • u.

    eigen kracht: Benutting van eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen om de eventuele beperkingen te verminderen of op te heffen, eventueel met behulp van het sociaal netwerk, o.a. middels aanspraak op andere (wettelijke) regelingen, behandelingen, e.d.

  • v.

    ritbijdrage: een door het college vast te stellen bedrag dat een persoon met beperkingen bijdraagt aan het gebruik van het collectief vervoer;

  • w.

    zaak: roerende en onroerende zaken als hulpmiddelen, woningaanpassingen en/of andere maatregelen van bouwkundige aard of woontechnische ingrepen in of aan een woonruimte (zoals een traplift).

  • x.

    beschermd Wonen: een vorm van veilig wonen met met daarbij behorend toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Binnen de regio Noord-Veluwe en Zeewolde wordt maatschappelijke zorg gehanteerd waar beschermd wonen en (maatschappelijke) opvang onderdeel van maken.

  • y.

    (Maatschappelijke) opvang: het bieden van tijdelijk onderdak, begeleiding, informatie en advies aan personen die, door een of meerdere problemen al dan niet gedwongen, de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Of als er sprake is van dreigende dakloosheid. Binnen de regio Noord-Veluwe en Zeewolde wordt maatschappelijke zorg gehanteerd waar beschermd wonen en (maatschappelijke) opvang onderdeel van maken.

 

Aan de verordening wordt toegevoegd:

Artikel 3.2 Melding 

  • 4.

    Het college informeert de belanghebbende over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen.

 

Artikel 3.3 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 3.3 cliëntondersteuning 

  • 1.

    Het college of de hiervoor in artikel 2 lid 3 bedoelde instantie zorgt ervoor dat de belanghebbende een beroep kan doen op gratis cliëntondersteuning, waarbij het belang van de belanghebbende uitgangspunt is.

  • 2.

    Het college of de hiervoor in artikel 2 lid 3 bedoelde instantie wijst de belanghebbende en, indien van toepassing, zijn mantelzorger of vertegenwoordiger voor het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2 lid 1 Wmo 2015, op de mogelijkheid gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning.

 

Artikel 3.4 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 3.4 Onderzoek

  • 1.

    Het college of de hiervoor in artikel 3.2 lid 3 bedoelde instantie  stelt na zorgvuldig onderzoek ten minste vast:

    • a.

      wat de hulpvraag is;

    • b.

      welke problemen ondervonden worden bij de zelfredzaamheid, participatie of het zich zelfstandig kunnen handhaven in de samenleving;

    • c.

      of en welke ondersteuning naar aard en omvang nodig is om een passende bijdrage te leveren aan deze hulpvraag;

    • d.

      hoe op eigen kracht in de ondersteuningsbehoefte kan worden voorzien. Het college of de hiervoor in artikel 3.2 lid 3 bedoelde instantie neemt in het onderzoek de volgende elementen mee:

      • i.

        het hebben van huisgenoten (wie zijn zorgdragend en wie heeft behoefte aan zorg?);

      • ii.

        in hoeverre mantelzorg de nodige hulp en ondersteuning kan bieden;

      • iii.

        het hebben van een sociaal netwerk en de bereidheid van dit netwerk om te helpen;

      • iv.

        of sprake is van gebruikelijke hulp;

      • v.

        vaardigheden en mogelijkheden om de hulp te bieden;

      • vi.

        beschikbaarheid om de hulp te bieden (bijvoorbeeld door werk);

      • vii.

        mate van planbaarheid van de benodigde zorg;

      • viii.

        het ontstaan van overbelasting;

      • ix.

        het relevante normenkader en het protocol gebruikelijke hulp CIZ;

      • x.

        overige individuele omstandigheden die worden ingebracht.

    • e.

      hoe met algemeen gebruikelijke voorzieningen, gebruikelijke hulp, door het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten of door gebruikmaking van andere (voorliggende) voorzieningen in de ondersteuningsbehoefte kan worden voorzien;

    • f.

      hoe door middel van samenwerking met zorgverzekeraars en zorgaanbieders als bedoeld in de Zorgverzekeringswet en partijen op het gebied van publieke gezondheid, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen, er tot een zo goed mogelijk afgestemde dienstverlening gekomen kan worden om de zelfredzaamheid van belanghebbende te verbeteren;

    • g.

      of de voorziening niet noodzakelijk was geweest wanneer belanghebbende rekening had gehouden met bestaande en bekende beperkingen en de te verwachten ontwikkelingen daarvan;

    • h.

      of belanghebbende de ondersteuningsbehoefte redelijkerwijs kon voorzien en verwacht mocht worden dat de belanghebbende zijn handelen en nalaten hierop had aangepast waardoor geen maatwerkvoorziening nodig zou zijn geweest;

    • i.

      of een andere voorziening nodig is dan de voorziening waarom belanghebbende vraagt;

    • j.

      in hoeverre het, om het onderzoek volledig en zorgvuldig uit te kunnen voeren, nodig wordt geacht om informatie in te winnen bij derden.

    • k.

      de behoefte aan maatregelen ter ondersteuning van de mantelzorger van belanghebbende.

    • l.

      welke bijdragen in de kosten de belanghebbende met toepassing van het bepaalde bij of krachtens artikel 2.1.4 of artikel 2.1.4a Wmo 2015 verschuldigd zal zijn.

  • 2.

    Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Het gesprek wordt gevoerd met de belanghebbende of zijn vertegenwoordiger, voor zover mogelijk zijn mantelzorger en voor zover nodig andere personen. 

  • 3.

    De factoren genoemd in artikel 2.3.2 lid 4 van de Wmo 2015, maken in ieder geval deel uit van het onderzoek en vormen de basis van het gesprek.

  • 4.

    Tijdens het gesprek wordt aan belanghebbende in begrijpelijke bewoordingen medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor een pgb en wat de gevolgen van die keuze zijn. Bij de keuze voor een pgb volgt een beoordeling conform artikel 3.13 van deze verordening.

  • 5.

    Als de belanghebbende een persoonlijk plan aan het college of de hiervoor in artikel 3.2 lid 3 bedoelde instantie heeft overhandigd, betrekt het college dat plan bij het onderzoek, bedoeld in het eerste lid. Het college of de hiervoor in artikel 3.2 lid 3 bedoelde instantie is niet gehouden in te stemmen met de inhoud van het persoonlijk plan, maar dient in voorkomende gevallen aan te geven waarom hiervan wordt afgeweken.

  • 6.

    Het college of de hiervoor in artikel 3.2 lid 3 bedoelde instantie informeert de belanghebbende over de gang van zaken bij het gesprek, diens rechten en plichten en de vervolgprocedure.                                

  • 7.

    Als dit nodig is voor het onderzoek, kan het college of de hiervoor in artikel 3.2 lid 3 bedoelde instantie, belanghebbende, zijn mantelzorger of bij gebruikelijke hulp zijn huisgenoten oproepen voor een gesprek of een onderzoek door een daartoe aangewezen deskundige.

  • 8.

    Als dit nodig is voor het onderzoek, kan het college of de hiervoor in artikel 3.2 lid 3 bedoelde instantie een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen. 

  • 9.

    Als de hulpvraag genoegzaam bekend is of als het gaat om een hulpvraag met een spoedeisend karakter of een enkelvoudige, niet gecompliceerde ondersteuningsvraag, kan het college of de hiervoor in artikel 3.2 lid 3 bedoelde instantie , voor het overige onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.2 Wmo 2015, in overleg met de belanghebbende afzien van een gesprek.

 

Artikel 3.5 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 3.5  Verslag van het onderzoek: 

Het college of de hiervoor in artikel 3.2 lid 3 bedoelde instantie zorgt voor schriftelijke verslaglegging van het onderzoek en de conclusies hiervan.

De belanghebbende tekent het verslag voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar binnen zeven werkdagen wordt geretourneerd aan de contactpersoon waarmee hij het gesprek heeft gevoerd.

Als de belanghebbende tekent voor gezien kan hij daarbij tevens aangeven wat de reden is waarom hij niet akkoord is.

  • 4.

    Als de belanghebbende van mening is dat hij in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening, kan hij dit aangeven op het door hem ondertekende verslag.

 

Artikel 3.6 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 3.6 Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan door of namens de belanghebbende schriftelijk bij het college of de hiervoor in artikel 3.2 lid 3 bedoelde instantie  worden ingediend.

  • 2.

    Een ondertekend en geretourneerd onderzoeksverslag kan dienen als aanvraag. 

  • 3.

    In afwijking van de voorgaande leden, kan het college in het dringende belang van de belanghebbende besluiten om een maatwerkvoorziening ambtshalve te verstrekken indien en zolang het niet mogelijk is dat hiervoor door of namens de belanghebbende een aanvraag wordt ingediend.

 

Artikel 3.7. komt te vervallen

 

Artikel 3.9, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

 

artikel 3.9 Criteria voor een maatwerkvoorziening

lid 1 vervangen in: 

  • 1.

    Het college of de hiervoor in artikel 3.2 lid 3 bedoelde instantie neemt het onderzoeksverslag, als uitgangspunt voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

 

Artikel 3.9, lid 3, wordt als volgt gewijzigd:

  • 3.

    Ten aanzien van een maatwerkvoorziening met betrekking tot zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen of opvang geldt dat een belanghebbende hiervoor alleen in aanmerking komt, als:

    • a.

      de noodzaak tot ondersteuning voor de ingezetene redelijkerwijs niet vermijdbaar was, en

    • b.

      de voorziening voorzienbaar was, maar van belanghebbende redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.

    • c.

      de maatwerkvoorziening gezien de beperkingen van belanghebbende veilig is voor hemzelf en zijn omgeving, geen gezondheidsrisico’s met zich meebrengt en niet anti-revaliderend werkt.

 

Aan de verordening wordt toegevoegd:

 

Artikel 3.9 Criteria voor een maatwerkvoorziening

  • 6.

    Met inachtneming van lid 1 tot en met 5 van dit artikel kan een belanghebbende in aanmerking komen voor maatschappelijke opvang als

    • a.

      hij feitelijk of residentieel dakloos is en niet in staat is zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving, en;

    • b.

      hij de situatie van dakloosheid en het niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving - niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen of andere maatwerkvoorzieningen gericht op het bevorderen van de participatie en zelfredzaamheid in voldoende mate kan verminderen of wegnemen, en;

    • c.

      opvang een passende, noodzakelijke en bijdrage levert aan het voorkomen van dakloosheid, het psychosociaal functioneren, voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast en/of het afwenden van gevaar voor de belanghebbende of anderen en de behoefte van de belanghebbende met als doel het realiseren van een situatie waarin de belanghebbende in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 7.

    Met inachtneming van lid 1 tot en met 5 van dit artikel kan een belanghebbende (alsmede eventuele kinderen van deze belanghebbende) in aanmerking komen voor maatschappelijke opvang als deze de thuissituatie heeft verlaten, in verband met risico's voor de veiligheid van deze belanghebbende (en/of de kinderen van deze belanghebbende) als gevolg van huiselijk geweld, en de belanghebbende niet in staat is zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving, en;

    • a.

      deze de situatie - waarbij de belanghebbende de thuissituatie heeft verlaten, in verband met risico's voor de veiligheid van de belanghebbende (en/of de kinderen van deze belanghebbende) als gevolg van huiselijk geweld , niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen of andere maatwerkvoorzieningen gericht op het bevorderen van de participatie en zelfredzaamheid in voldoende mate kan verminderen of wegnemen, en;

    • b.

      opvang een passende, noodzakelijke en bijdrage levert aan het afwenden van gevaar voor de belanghebbende (en/of de kinderen van deze belanghebbende), voorkomen van dakloosheid, het psychosociaal functioneren, voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast en de behoefte van de belanghebbende met als doel het realiseren van een situatie waarin de belanghebbende (en/of de kinderen van deze belanghebbende) in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht en in een veilige situatie zich te handhaven in de samenleving.

  • 8.

    Met inachtneming van lid 1 tot en met 5 van dit artikel kan een belanghebbende in aanmerking komen voor beschermd wonen op grond van de Wmo 2015 als

    • a.

      hij psychische- of psychosociale problemen heeft en niet in staat is zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving, en;

    • b.

      hij de situatie van psychische of psychosociale problemen - met als gevolg het niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving - niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen of maatwerkvoorzieningen gericht op het bevorderen van de participatie en zelfredzaamheid in de thuissituatie in voldoende mate kan verminderen of wegnemen, en;

    • c.

      beschermd wonen een passende en noodzakelijke bijdrage levert aan het bevorderen van de zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast en/of het afwenden van gevaar voor de belanghebbende of anderen en daarbij voorziet in de behoefte van de belanghebbende met als doel het realiseren van een situatie waarin de belanghebbende in staat wordt gesteld zich zo snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

  • 9.

    In spoedeisende gevallen, daaronder begrepen de gevallen waarin terstond opvang of beschermd wonen nodig is, al dan niet in verband met risico’s voor de veiligheid als gevolg van huiselijk geweld beslist het college na een melding als bedoeld in artikel 3.2 onverwijld tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening voor opvang of beschermd wonen in afwachting van de uitkomst van het onderzoek, zoals bedoeld in artikel 3.4 en artikel 2.3.2 Wmo 2015, en de aanvraag van de belanghebbende.

 

Artikel 3.10, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 3.10 Voorwaarden en weigeringsgronden

  • 1.

    Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

    • a.

      voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

    • b.

      voor zover de belanghebbende op eigen kracht, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk de beperkingen kan wegnemen;

    • c.

      voor zover de belanghebbende met gebruikmaking van algemene voorzieningen de beperkingen kan wegnemen;

    • d.

      indien het een voorziening betreft die de belanghebbende na de melding en vóór datum van besluit heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

    • e.

      Indien het een voorziening betreft die de  belanghebbende vóór de melding heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij er sprake is van een acute noodsituatie waardoor het voor de belanghebbende dringend noodzakelijk was de voorziening te treffen. De belanghebbende dient zelf aan te tonen dat hier sprake van is;

    • f.

      voor zover deze niet in overwegende mate op het individu is gericht.

    • g.

      voor zover de voorziening niet noodzakelijk was geweest wanneer de belanghebbende rekening had gehouden met bestaande en bekende beperkingen en de te verwachten ontwikkelingen daarvan.

    • h.

      indien de aanspraak niet is vast te stellen doordat belanghebbende of zijn huisgenoten niet of onvoldoende voldoen aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 2.3.8 lid 1 en 3 van de wet en artikel 3.4 van deze verordening;

    • i.

      voor zover er geen belemmeringen zijn vastgesteld in zelfredzaamheid en / of participatie.

 

Aan de verordening wordt toegevoegd:

artikel 3.10 Voorwaarden en weigeringsgronden

 

  • g.

    als de belanghebbende zijn hoofdverblijf niet heeft of niet zal hebben in de woning waaraan de voorziening wordt getroffen;

 

Artikel 3.10. lid 8, komt te vervallen

 

Artikel 3.11 wordt als volgt gewijzigd

artikel 3.11 Advisering 

Het college of de hiervoor in artikel 3.2 lid 3 bedoelde instantie kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als hij dit van belang acht voor de beoordeling van een melding of aanvraag om een maatwerkvoorziening.

 

Artikel 3.13 wordt als volgt gewijzigd:

artikel 3.13 Regels voor pgb

  • 1.

    Het college of de hiervoor in artikel 3.2 lid 3 bedoelde instantie verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 2.3.6 Wmo 2015. 

  • 2.

    De belanghebbende kan alleen voor een pgb in aanmerking komen, indien hij een volledig ingevuld budgetplan heeft overgelegd en voldaan heeft aan alle voorwaarden.

  • 3.

    De belanghebbende aan wie een pgb wordt toegekend, dient ervoor te zorgen dat de natuurlijke persoon of rechtspersoon die namens deze de ondersteuning moet gaan bieden voldoet aan de in artikel 3.19 lid 2 opgenomen kwaliteitseisen.

  • 4.

    Een pgb voor ondersteuning door zelfstandige ondernemers dan wel andere juridische constructies die geacht kunnen worden niet of nauwelijks overheadkosten te maken, wordt alleen verstrekt indien:

    • a.

      deze staat ingeschreven in het handelregister bij de Kamer van Koophandel;

    • b.

      deze beschikt over een actuele verklaring omtrent gedrag;

    • c.

      deze beschikt over een adequate opleiding;

    • d.

      deze, voor zover dit voor de aard van de dienstverlening is vereist, beschikt over een voor de beroepsgroep relevante registratie;

    • e.

      deze meewerkt aan een cliëntervaringsonderzoek en/of evaluaties en de daarvoor benodigde informatie verstrekt

    • f.

      deze de Nederlandse taal spreekt en schrijft.

  • 5.

    Een pgb voor ondersteuning vanuit het sociale netwerk wordt alleen verstrekt indien: 

    • a.

      de ondersteuning de gebruikelijke hulp overstijgt voor zover het huisgenoten betreft;

    • b.

      de geboden ondersteuning passend, adequaat en veilig is;

    • c.

      de persoon uit het sociale netwerk die de ondersteuning gaat verlenen, zich voldoende op de hoogte heeft gesteld van de verantwoordelijkheden die aan het bieden van de ondersteuning verbonden zijn,

    • d.

      er bij de persoon uit het sociale netwerk die de hulp gaat bieden geen sprake is van overbelasting of dreiging daarvan;

    • e.

      de persoon uit het sociaal netwerk op basis van opleiding en/of ervaring in staat is de in de individuele situatie vereiste dienstverlening te realiseren;

    • f.

      de persoon uit het sociaal netwerk beschikt over een actuele verklaring omtrent het gedrag, tenzij de persoon een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad is;

    • g.

      deze de Nederlandse taal spreekt en schrijft.

  • 6.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 2.3.6 leden 2 en 5 Wmo 2015 verstrekt het college geen pgb:

    • a.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de aanvraag heeft gemaakt en niet meer is na te gaan of de ingekochte voorziening noodzakelijk was;

    • b.

      voor zover de aanvraag betrekking heeft op de kosten die de belanghebbende voorafgaand aan de indiening van de melding heeft gemaakt en deze niet aangetoond heeft dat er sprake was van een acute noodsituatie waardoor het voor de belanghebbende dringend noodzakelijk was de voorziening te treffen.

    • c.

      als het bieden van een keuze voor een pgb negatieve gevolgen zou hebben voor het voortbestaan van het systeem van de desbetreffende maatwerkvoorzieningen in natura;

    • d.

      de belanghebbende door verwijtbaar gedrag onder toezicht staat of een bewindvoerder heeft, tenzij de bewindvoerder het volledige beheer van het pgb op zich neemt. De kosten hiervan mogen niet uit het pgb worden vergoed;

    • e.

      als de (beoogd) gemachtigde of beheerder van het pgb ook de uitvoerder van de ondersteuning is, of op een andere manier betrokken is bij de uitvoerende organisatie, bijvoorbeeld als directeur of bestuurder;

    • f.

      er sprake is van ondersteuning in een spoedeisende situatie, zoals bedoeld in artikel 2.3.3 Wmo 2015;

    • g.

      het pgb bestemd is voor besteding in het buitenland.

    • h.

      indien er sprake is van vastgesteld oneigenlijk gebruik of misbruik. 

    • i.

      als er naar oordeel van het college twijfels zijn over de integriteit van de pgb-aanbieder

    • j.

      indien er op welke manier dan ook druk is uitgeoefend om de dienstverlening, in welke vorm dan ook, van deze uitvoerende organisatie of persoon te betrekken. 

  • 7.

    Het pgb mag in ieder geval niet worden besteed aan: 

    • a.

      tussenpersonen of belangenbehartigers voor hun pgb‐beheerstaken;

    • b.

      administratie- bemiddelings- en coördinatiekosten;

    • c.

      crisishulp/crisisopvang;

    • d.

      een vrij besteedbaar bedrag/vrijwilligersvergoeding;

    • e.

      voorzieningen waarvoor een collectieve voorziening aanwezig is;

    • f.

      andere kosten dan het leveren van de ondersteuning.

  • 8.

    Bij het betrekken van diensten van een persoon die behoort tot het sociale netwerk, zijn de eisen inzake continuïteit niet van toepassing op dienstverleners vanuit het eigen netwerk.

  • 9.

    Het pgb wordt uitbetaald op basis van declaratie van het aantal geleverde uren of dagdelen. Uitbetaling in de vorm van een maandloon is niet toegestaan. 

  • 10.

    Het college kan nadere (beleids)regels opstellen in het kader van pgb in het verlengde van het bepaalde in de wet en deze verordening .

 

Artikel 3.14, lid 3, wordt als volgt gewijzigd

Artikel 3.14 Hoogte van persoonsgebonden budget

  • 3.

    Onverminderd hetgeen in de vorige leden is bepaald, wordt het tarief voor het pgb gebaseerd op de voor belanghebbende benodigde ondersteuning en bijpassende kwaliteit van de aanbieder. Dit wordt vastgelegd in het budgetplan.

 

Aritkel 3.14, lid 6, wordt als volgt gewijzigd

Artikel 3.14 Hoogte van persoonsgebonden budget 

  • 6.

    Het pgb-tarief voor logeeropvang is:

    • a.

      100 procent van het naturatarief voor dienstverleners die werken volgens vastgestelde kwaliteitsstandaarden.

    • b.

      75 procent van het naturatarief voor zelfstandige ondernemers dan wel andere juridische constructies die geacht kunnen worden niet of nauwelijks overheadkosten te maken.

    • c.

      € 30,00 per etmaal voor dienstverleners uit het sociaal netwerk.

 

Artikel 3.15 komt te vervallen.

 

Artikel 3.16, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

 

Artikel 3.16 Maatwerkvoorziening

  • 1.

    Een belanghebbende is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor een maatwerkvoorziening dan wel een pgb, zolang deze van de maatwerkvoorziening of pgb gebruikmaakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt. Het Centraal administratie kantoor (CAK) stelt de hoogte van de eigen bijdrage vast en int deze.

 

Artikel 3.16, lid 4, wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 3.16 Maatwerkvoorziening

  • 4.

    De belanghebbende is een rit bijdrage verschuldigd voor het gebruik van collectief vervoer. De rit bijdrage is maximaal de kosten die de belanghebbende gemaakt zou hebben in het openbaar vervoer. De bijdrage per rit bestaat uit een opstaptarief en een kilometertarief voor de reisafstand tot 25 km.

 

Artikel 3.16, lid 5, komt te vervallen.

 

Artikel 3.21 wordt als volgt gewijzigd:

artikel 3.21 Meldingsregeling calamiteiten en geweld e.o.

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van incidenten, misstanden, calamiteiten, geweld, misbruik alsmede (seksueel-) grensoverschrijdend gedrag bij de verstrekking van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere incident, misstand, calamiteit, geweld, misbruik alsmede (seksueel-) grensoverschrijdend gedrag dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onverwijld aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1 Wmo 2015, doet onderzoek naar de  incidenten, misstanden, calamiteiten, geweld, misbruik alsmede (seksueel-) grensoverschrijdend gedrag en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

  • 4.

    Het college kan bij nadere regels bepalen welke verdere eisen gelden voor het melden van  incidenten, misstanden, calamiteiten, geweld, misbruik alsmede (seksueel-) grensoverschrijdend gedrag bij de verstrekking van een voorziening.

 

Artikel 3.22, lid 6, komt te vervallen.

 

Artikel 3.24 wordt als volgt gewijzigd:

 

Artikel 3.24 Onderzoek naar kwaliteit en recht- en doelmatigheid maatwerkvoorzieningen en pgb’s

  • 1.

    Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, het gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s met het oog op de beoordeling van de kwaliteit en recht- en doelmatigheid daarvan.

  • 2.

    Het college is gerechtigd tot het uitvoeren van controles, waaronder materiële controle, kwaliteits- en fraudeonderzoek. Controle en onderzoek omvat ook de juiste digitale verwerking en beveiliging van cliëntgegevens, het waarborgen van privacy, de naleving van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).

    • a.

      Aanbieders, ook PGB aanbieders, zijn verplicht om kosteloos hun medewerking te verlenen aan deze onderzoeken.

    • b.

      Rapporten van bevindingen van de Wmo-toezichthouder worden niet alleen openbaar gemaakt aan belanghebbenden, maar in beginsel ook actief openbaar gemaakt, zodat derden daarvan kennis kunnen nemen.

  • 3.

    Fraude of vermoedens worden afgehandeld volgens het wettelijk kader (informatie knooppunt zorgfraude) 

  • 4.

    Het college kan nadere regels ter uitwerking van deze verordening opstellen met betrekking tot de wijze waarop deze onderzoeken vorm worden gegeven en hoe het proces van openbaarmaking rapporten bij toezichtsonderzoek er uitziet.

 

Artikel 3.25 wordt als volgt gewijzigd:

artikel 3.25 Toezichthouder

  • 1.

    Het college wijst toezichthoudende ambtenaren aan die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Wmo 2015.

  • 2.

    De aangewezen toezichthouder is belast met:

    • a.

      de bevoegdheid om inlichtingen te vorderen;

    • b.

      de bevoegdheid om de (cliënten)administratie te vorderen bij de zorgverlener;

    • c.

      de bevoegdheid om de administratie te vorderen van de belanghebbende of de pgb- beheerder;

    • d.

      vorderen van identificatie;

    • e.

      inzage van documenten en toegang tot gegevens;

    • f.

      het betreden van plaatsen (met uitzondering van woningen);

    • g.

      controleren of de zorgverlener de verplichtingen uit de toekenningsbeschikking of de raamovereenkomst of uitvoeringsovereenkomst met het college naleeft;

    • h.

      ondersteuning inhoudelijk controleren van de overeenkomsten die de belanghebbende of de Pgb-beheerder heeft gesloten; voldoen deze aan bij de aanvraag geleverde gegevens en informatie;

    • i.

      controleren of de voorziening veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt uitgevoerd.

  • 3.

    Een ieder is verplicht om mee te werken aan het onderzoek van de toezichthouder.

 

Artikel 3.28, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 3.28 Klachtregeling

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van belanghebbenden.

 

Artikel 3.29, lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 3.29 Medezeggenschap bij aanbieders van maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de medezeggenschap van belanghebbenden over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn ten aanzien van alle door de aanbieder aangeboden voorzieningen.

 

Artikel 3.30, lid 1 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 3.30 Betrekken van ingezetenen bij het beleid

  • 1.

    Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval belanghebbenden of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.

 

Hoofdstuk 4 Jeugdwet

 

Artikel 4.1, sub a en b, worden als volgt gewijzigd:

Artikel 4.1 begripsbepaling

  • a.

    algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten gericht op jeugdhulp waar jeugdigen en zijn ouders gebruik van kunnen maken zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers.

  • b.

    andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;

 

Artikel 4.1, sub e, komt te vervallen.

 

Artikel 4.3 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 4.3 Beschikbare algemene voorzieningen

  • 1.

    De volgende niet-limitatief opgesomde algemene voorzieningen zijn beschikbaar:

    • a.

      Informatie- en (opvoed)advies; 

    • b.

      Voorlichting, cursussen en trainingen; 

    • c.

      Jeugdgezondheidszorg (JGZ);

    • d.

      Jongeren coaching en participatiebevordering (Jeugd en jongerenwerk); 

    • e.

      Ambulante ondersteuning en jeugdhulp door basisvoorzieningen. 

    • f.

      Gespecialiseerde inzet op de peutergroep (uitsluitend binnen de gemeente Zeewolde)

  • 2.

    Het college kan nadere regels vaststellen over welke algemene voorzieningen op basis van het eerste lid beschikbaar zijn.

 

Artikel 4.4 wordt als volgt gewijzigd:

artikel 4.4 Beschikbare maatwerkvoorzieningen

 

  • 1.

    De volgende niet-limitatief opgesomde maatwerkvoorzieningen zijn in de vorm van een naturavoorziening beschikbaar:

 

• Hoog specialistisch;

○ Ambulante behandeling intensief specialistisch

○ Hoog specialistische GGZ

○ Klinische behandeling GGZ (behandeling inclusief verblijf)

○ Jeugdzorg Plus

○ Drie milieu voorziening (op terrein)

 

• Wonen pleegzorg;

○ Pleegzorg (initieel)

○ Pleegzorg

 

• Wonen verblijf;

○ Gezinshuis

○ Verblijf groep met begeleiding

○ Verblijf groep kamertrainingcentrum

 

• Dagbesteding en dagbehandeling;

○ Ambulante begeleiding groep

○ Ambulante behandeling groep

○ Kinderdagverblijf Plus

○ Buitenschoolse opvang Plus

○ Logeren

 

• Specialistisch;

 

○ Opvoedhulp

○ Individuele begeleiding

 

○ Individuele behandeling

○ Individuele behandeling GGZ

○ Ernstige Dyslexie behandeling

○ Medicatiebegeleiding

 

• Overige verblijfvormen (inclusief bovenregionale), inclusief begeleiding en behandeling;

 

• Jeugdbescherming en -reclassering.

 

  • 2.

    Het college kan nadere regels vaststellen over welke maatwerkvoorzieningen op basis van het eerste lid beschikbaar zijn.

 

Artikel 4.6 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 4.6 Onderzoek

  • 1.

    Het college maakt voor het uitvoeren van het onderzoek gebruik van het beoordelingskader van de Centrale raad van Beroep, hierbij worden de volgende stappen gevolgd:

    • a.

      Stel de hulpvraag van de jeugdige en/of de ouders vast;

    • b.

      Onderzoek of deze gemeente verantwoordelijk is (woonplaatsbeginsel, artikel 1.1 Jeugdwet);

    • c.

      Onderzoek of de Jeugdwet van toepassing is;

    • d.

      Breng in kaart wat de beperkingen/problematiek is van de jeugdige en/of ouders. Is er sprake van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen? En als daar sprake van is, maak concreet om welke problemen en/of stoornissen het gaat;

    • e.

      Bepaal vervolgens welke hulp nodig is in vorm, duur en frequentie, gelet op de problematiek. De hulp moet de jeugdige in staat stellen om:

      • -

        gezond en veilig op te groeien

      • -

        te groeien naar zelfstandigheid

      • -

        voldoende zelfredzaam te zijn en maatschappelijk te participeren rekening houdend met de behoeften, persoonskenmerken, voorkeuren, veiligheid, ontwikkeling en gezinssituatie van de jeugdige en/of zijn ouders en het probleem of de hulpvraag;

    • f.

      Onderzoek eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen (eigen kracht);

    • g.

      Onderzoek of er aanspraak bestaat op een voorliggende voorziening (artikel 1.2 lid 1 Jeugdwet);

    • h.

      Onderzoek of er aanspraak bestaat op een algemene voorziening;

    • i.

      onderzoek de wijze waarop een mogelijk toe te kennen maatwerkvoorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning, of werk en inkomen;

    • j.

      Informeer de aanvrager over de mogelijkheid van het aanvragen van een persoonsgebonden budget (hierna: pgb);

    • k.

      Indien aangevraagd: beoordeel of aan voorwaarden pgb voldaan wordt (artikel 8.1.1 lid 2 Jeugdwet).

  • 2.

    Het college kan, met toestemming van de jeugdige en/of ouders, informatie inwinnen bij andere instanties, zoals de huisarts of het onderwijs, en hiermee in gesprek gaan over de meest aangewezen jeugdhulp.

  • 3.

    Wanneer een maatwerkvoorziening aangewezen is, wordt de jeugdige of zijn ouders in begrijpelijke bewoordingen medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor een pgb en wat de gevolgen van die keuze zijn.

  • 4.

    Het college legt, samen met de jeugdige en/of de ouders, de zaken genoemd in lid 1 tot en met 3 in een ondersteuningsplan vast.

  • 5.

    Medewerkingsplicht

    • a.

      De jeugdige en zijn ouder(s) is (zijn) verplicht om, binnen de eigen mogelijkheden, mee te werken aan onderzoek gericht op besluitvorming over en de doelmatige inzet van jeugdhulp.

    • b.

      Als de jeugdige of zijn ouder(s) naar het oordeel van het college niet of onvoldoende meewerkt (meewerken), kan de omvang van de benodigde jeugdhulp niet worden vastgesteld of is de jeugdhulp niet effectief en kan door het college worden besloten geen individuele voorziening te verstrekken, een lagere omvang vast te stellen of een eerder toegekende individuele voorziening in te trekken.

  • 6.

    Het college kan een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen als hij dit van belang acht voor de beoordeling van een aanvraag om een maatwerkvoorziening.

 

Artikel 4.7, lid 1, wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 4.7 Toegang en besluit

  • 1.

    Het college neemt het besluit als bedoeld in het eerste lid op grond van de aanvraag als bedoeld in artikel 4.5 en het onderzoek als bedoeld in artikel 4.6 en legt dit vast in een beschikking.

 

Aan de verordening wordt toegevoegd:

Artikel 4.7 Toegang en besluit

  • 5.

    De jeugdige of zijn ouders moeten zich binnen 3 maanden na de besluitdatum hebben gemeld bij een jeugdhulpaanbieder, dan wel het pgb binnen 3 maanden beginnen te besteden aan het resultaat waarvoor het is verstrekt.

 

Aan de verordening wordt toegevoegd:

artikel 4.8 Inhoud beschikking

  • 2.

    f. de termijn van 3 maanden waarbinnen de jeugdige of zijn ouder zich moet melden bij een jeugdhulpaanbieder dan wel het pgb moet beginnen te besteden als bedoeld in artikel 4.7 lid 5;

 

Artikel 4.8, lid 3, wordt als volgt gewijzigd:

artikel 4.8 Inhoud beschikking

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb vermeldt de beschikking in ieder geval, naast de in de lid 2 genoemde zaken.

    • a.

      voor welk resultaat het pgb moet worden besteed;

    • b.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • c.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe hiertoe is gekomen;

    • d.

      bij duurvoorzieningen, wat de ingangsdatum en de beoogde duur zijn van de verstrekking waarvoor het pgb is bedoeld;

    • e.

      de voorwaarden voor uitbetaling van het pgb en de wijze van uitbetaling van het pgb en

    • f.

      de wijze van verantwoording van de besteding van het pgb.

 

Artikel 4.8, lid 4, wordt als volgt gewijzigd:

artikel 4.8 Inhoud beschikking

  • 4.

    Bij het besluit wordt aan de belanghebbende informatie verstrekt over de rechten en de plichten van de jeugdige en zijn ouders op grond van de Jeugdwet, de verordening en de nadere regels.

    • a.

      Het college kan periodiek onderzoeken of er aanleiding is een besluit te heroverwegen en stelt hierover nadere regels.

 

Artikel 4.8, lid 5, wordt als volgt gewijzigd:

artikel 4.8 Inhoud beschikking

  • 5.

    Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de inhoud van de beschikking.

 

Artikel 4.9 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 4.9 Eigen kracht

  • 1.

    Jeugdigen of ouders komen pas in aanmerking voor een individuele voorziening als zij zelf geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag binnen hun eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen (eigen kracht). Hieronder wordt in ieder geval verstaan: 

    • gebruikelijke hulp van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders

    • bovengebruikelijke hulp van ouders voor zover zij beschikbaar en in staat zijn de noodzakelijke hulp te bieden, dit geen (dreigende) overbelasting oplevert en door het bieden van de bovengebruikelijke hulp geen financiële problemen in het gezin ontstaan

    • de ondersteuning vanuit het sociale netwerk

    • het aanspreken van een reeds afgesloten aanvullende zorgverzekering

  • 2.

    Gebruikelijke hulp is hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders en/of andere verzorgers of opvoeders. Zij zijn namelijk verplicht de tot hun gezin behorende minderjarige jeugdigen te verzorgen, op te voeden, te begeleiden en toezicht op hen te houden. Dit geldt ook als de jeugdige een ziekte, aandoening, beperking of andere problematiek heeft. Bij uitval van 1 van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp over. Dit geldt ook bij gescheiden ouders. Er wordt dan ook rekening gehouden met de gebruikelijke hulp van de ouder waar de jeugdige niet woont.    

  • 3.

    Om vast te stellen of sprake is van gebruikelijke hulp beoordeelt het college of de benodigde hulp uitgaat boven de hulp die een jeugdige van dezelfde leeftijd zonder ziekte, aandoening, beperking of andere problematiek nodig heeft. Het college houdt hierbij rekening met de volgende factoren:

    • a.

      de leeftijd van de jeugdige

    • b.

      de mate van zorg bij activiteiten en handelingen, de mate van toezicht en de mate van begeleiding/stimulans die een jeugdige van die leeftijd nodig heeft 

    • c.

      de aard en de duur van de hulp en de benodigde ondersteuningsintensiteit van de jeugdige

    • d.

      de mate van planbaarheid van de hulp

    • e.

      de behoeften en mogelijkheden van de jeugdige

  • 4.

    Als er sprake is van gebruikelijke hulp verstrekt het college geen individuele voorziening tot jeugdhulp. Hierop kan (tijdelijk) een uitzondering worden gemaakt als de ouders door (dreigende) overbelasting de gebruikelijke hulp niet kunnen bieden. Er moet dan wel een verband zijn tussen de (dreigende) overbelasting en de hulp aan de jeugdige.   

  • 5.

    Gaat het om hulp die de gebruikelijke hulp overstijgt, zijn de ouders in eerste instantie nog steeds verantwoordelijk voor het bieden van deze bovengebruikelijke hulp. Het college beoordeelt dan of van ouders verwacht mag worden dat ze deze hulp bieden, zoals in lid 1 staat weergegeven. Het college maakt hierbij onderscheid tussen kortdurende en langdurende situaties:

    • -

      Kortdurend: er is uitzicht op herstel van het (gezondheids)probleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de jeugdige. Het gaat hierbij over een aaneengesloten éénmalige periode van maximaal drie maanden in één kalenderjaar.

    • -

      Langdurend: het gaat om chronische situaties waarbij naar verwachting de jeugdhulp langer dan drie maanden nodig is of voor meerdere periodes van drie maanden in één kalenderjaar.

      Het college verwacht van ouders dat zij in kortdurende situaties de bovengebruikelijke hulp bieden, tenzij dit gelet op de aard van de hulp niet kan worden verwacht of de ouders door (dreigende) overbelasting de hulp niet kunnen bieden. Er moet dan wel een verband zijn tussen de (dreigende) overbelasting en de hulp aan de jeugdige.

  • 6.

    Bij de beoordeling in langdurige situaties houdt het college rekening met de volgende factoren:

    • a.

      de aard en de duur van de hulp en de benodigde ondersteuningsintensiteit van de jeugdige

    • b.

      de mate van planbaarheid van de hulp

    • c.

      het lichamelijk en geestelijk welzijn van de ouders

    • d.

      de manier van omgaan van ouders met de problemen van de jeugdige

    • e.

      vaardigheden van de ouders om zelf hulp te bieden (bijvoorbeeld een verpleegachtergrond)

    • f.

      of er sprake is van problematiek bij de ouders, zoals relationele problemen of schulden 

    • g.

      welke verplichtingen de ouders hebben, bijvoorbeeld voor werk en sociale verplichtingen

    • h.

      het belang van ouders om een inkomen uit arbeid te krijgen en het eventueel ontstaan van financiële problemen

    • i.

      de woonsituatie

    • j.

      de samenstelling van het gezin en de relatie tussen de gezinsleden (bijvoorbeeld of er sprake is van een wettelijke stiefouder of niet)

    • k.

      is er een sociaal netwerk en zo ja, wat zijn de mogelijkheden en de bereidheid van het sociaal netwerk om de jeugdige of zijn ouders te ondersteunen  

    • l.

      overige individuele omstandigheden die door jeugdige en ouders worden ingebracht

  • 7.

    Als bovengenoemde factoren niet leiden tot problemen bij het kunnen verlenen van de hulp door de ouders, bij de beschikbaarheid van de ouders voor het verlenen van de hulp, bij de belasting van de ouders en bij de financiële situatie van de ouders wordt van hen verwacht dat zij de bovengebruikelijke hulp verlenen. Het college verstrekt dan geen individuele voorziening tot jeugdhulp.

  • 8.

    Bij (dreigende) overbelasting geldt nog het volgende:

    • Er moet een verband zijn tussen de overbelasting en de zorg aan de jeugdige.

    • Als de overbelasting ziet op spanningen door het werk (bijvoorbeeld door te veel uren werken of stress) of door andere factoren buiten de zorg van de jeugdige om, moet de ouder eerst een oplossing zoeken in de oorzaak van die spanningen.

    • Bij een aanvraag voor een individuele voorziening tot jeugdhulp bekijkt het college wat wordt gedaan om die spanningen te verminderen.

    • Als de (dreigende) overbelasting kan worden verminderd door het herinrichten van het werk of andere sociale/maatschappelijke activiteiten wordt dit eerst van de ouder verwacht.

    • Het verlenen van hulp aan je kind gaat voor op sociale/maatschappelijke activiteiten.

    • Een (bij hoge uitzondering toegekend) pgb voor het verlenen van hulp aan een jeugdige door een ouder wordt beëindigd als er sprake is van (dreigende) overbelasting. Een andere zorgverlener moet het verlenen van hulp overnemen om de overbelasting te stoppen. 

  • 9.

    Als ouders een beroep kunnen doen op het sociale netwerk voor het bieden van ondersteuning bij de benodigde hulp aan de jeugdige wordt van hen verwacht dat ze hier gebruik van maken. De ondersteuning die het sociale netwerk biedt, valt onder de eigen kracht. Het college verstrekt hiervoor geen individuele voorziening tot jeugdhulp. 

  • 10.

    Als de jeugdige en/of de ouders een aanvullende zorgverzekering hebben die de benodigde hulp (deels) vergoedt, wordt van ouders verwacht dat zij deze aanspreken. Het college verstrekt dan geen individuele voorziening tot jeugdhulp of alleen een aanvullende voorziening voor het gedeelte dat niet wordt vergoed. 

 

Artikel 4.10 wordt als volgt gewijzigd:

artikel 4.10 Criteria maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    Jeugdigen of ouders kunnen slechts in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening voor zover:

    • a.

      zij zelf geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag binnen hun eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen, zoals bedoeld in artikel 4.9 (eigen kracht).

    • b.

      zij geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag door gebruik te maken van een algemene voorziening, of;

    • c.

      zij geen oplossing kunnen vinden voor de hulpvraag door gebruik te maken van een andere voorziening.

  • 2.

    Indien de aanvraag betrekking heeft op kosten voor jeugdhulp die de jeugdige of ouder voorafgaand aan de aanvraag heeft gemaakt, kan het college hier slechts een voorziening voor verstrekken:

    • a.

      als op het moment van de aanvraag nog steeds sprake is van opgroei- of opvoedingsproblemen, psychische problemen of stoornissen waarvoor de hulp is ingezet, en;

    • b.

      voor zover het college de noodzaak en passendheid van de voorziening en de gemaakte kosten achteraf nog kan beoordelen.

  • 3.

    De voorziening als bedoeld in lid 2 kan slechts betrekking hebben op gemaakte kosten over een periode van maximaal 1 maand vóór de aanvraag.

  • 4.

    Het college kan nadere regels stellen ter verdere uitwerking van de criteria, zoals genoemd in het tweede en derde lid.

 

Artikel 4.11 wordt als volgt gewijzigd:

4.11 voorwaarden PGB

  • 1.

    Het college verstrekt een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 Jeugdwet.

  • 2.

    De jeugdige of ouders kunnen alleen voor een pgb in aanmerking komen, indien er een volledig ingevuld budgetplan is overgelegd en voldaan wordt aan alle voorwaarden.

  • 3.

    De jeugdige of ouders aan wie een pgb wordt toegekend, dient ervoor te zorgen dat de natuurlijke persoon of rechtspersoon die de ondersteuning moet gaan bieden voldoet aan de in artikel 4.23 opgenomen kwaliteitseisen.

  • 4.

    Het uitgangspunt is dat met een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb geen hulp kan worden ingekocht bij de ouder(s). Immers, als de ouder(s) in staat zijn de benodigde ondersteuning te bieden, dan hoeft er geen jeugdhulpvoorziening te worden toegekend. Een pgb is tenslotte niet bedoeld om verlies van inkomen op te vangen of inkomen aan te vullen.

  • 5.

    De jeugdige of diens ouders worden geacht voldoende in staat te zijn tot een redelijke waardering van zijn belangen als bedoeld in artikel 8.1.1 lid 2 onder a Jeugdwet, als zij zelfstandig of met behulp van zijn netwerk, dan wel curator, bewindvoerder of gemachtigde:

    • a.

      duidelijk kunnen maken welke problemen worden ervaren en bij welke ondersteuning zij gebaat zouden zijn;

    • b.

      de taken, die aan het pgb zijn verbonden, op verantwoorde wijze kunnen uitvoeren.

  • 6.

    Indien de taken, bedoeld in artikel 8.1.1 lid 2 onder a Jeugdwet, niet door de budgethouder zelf worden uitgevoerd, dan mag de daarvoor ingeschakelde persoon niet tevens de jeugdhulpverlener van de jeugdige zijn.

  • 7.

    Het college kan een pgb weigeren:

    • a.

      indien aan de jeugdige of zijn ouders in de afgelopen drie jaren, voorafgaand aan de datum van het gesprek, een persoonsgebonden budget is verleend en waarbij door de jeugdige of zijn ouders niet is voldaan aan de voorwaarden van het persoonsgebonden budget;

    • b.

      voor zover dit is bedoeld voor begeleidings- of administratiekosten in verband met het persoonsgebonden budget

  • 8.

    Een pgb voor ondersteuning vanuit het sociale netwerk wordt alleen verstrekt voor zover:

    • a.

      de geboden hulp passend, adequaat en veilig is;

    • b.

      de personen uit het sociale netwerk die de hulp gaan verlenen, zich voldoende op de hoogte hebben gesteld van de verantwoordelijkheden die aan het bieden van jeugdhulp verbonden zijn;

    • c.

      er bij de personen uit het sociale netwerk die de hulp gaan bieden geen sprake is van overbelasting of dreiging daarvan;

    • d.

      de in te zetten jeugdhulp geen ggz-behandeling betreft;

    • e.

      de persoon uit het sociale netwerk geen handelingen verricht die op grond van de Norm verantwoorde werktoedeling aan een SKJ- of BIG-geregistreerde professional zijn voorbehouden;

    • f.

      de persoon uit het sociaal netwerk op basis van opleiding en/of ervaring in staat is de in de individuele situatie vereiste dienstverlening te realiseren;

    • g.

      de persoon uit het sociaal netwerk beschikt over een actuele verklaring omtrent het gedrag, tenzij de persoon een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad is.

 

Nummering aanpassen

artikel 4.12 Van het pgb uitgesloten kosten (was artikel 4.11)

 

Artikel 4.13 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 4.13 Onderscheid formele en informele jeugdhulp

  • 1.

    Van formele jeugdhulp is sprake als de jeugdhulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van personen uit het sociale netwerk van de budgethouder:

    • a.

      personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de op basis van het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007), en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

    • b.

      personen die aangemerkt zijn als zelfstandige zonder personeel en die ten aanzien van de op basis van het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

    • c.

      personen die ingeschreven staan in het register, bedoeld in artikel 3 Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (BIG-register) en/of artikel 5.2.1 Besluit Jeugdwet, voor het uitoefenen van een beroep voor het verlenen van jeugdhulp, mits deze inschrijving correspondeert met de jeugdhulp in kwestie.

  • 2.

    Indien de jeugdhulp geboden wordt door een persoon uit het sociale netwerk van de budgethouder, is altijd sprake van informele hulp, ongeacht het al dan niet tevens hebben van de hoedanigheid van verlener van professionele jeugdhulp.

  • 3.

    Indien de hulp wordt verleend door een andere persoon dan beschreven in lid 1 onder a, b of c, is sprake van informele hulp.

 

Nummering aanpassen

artikel 4.13 Onderscheid formele en informele jeugdhulp (was artikel 4.12)

 

Artikel 4.14 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 4.14 De hoogte van het pgb

  • 1.

    De hoogte van het pgb voor formele hulp bedraagt 75% van het tarief voor gecontracteerde jeugdhulp in natura, mits dit toereikend is. Het pgb is niet hoger dan het maximum van de kostprijs van de goedkoopst adequate voorziening in natura.

  • 2.

    De hoogte van het pgb voor formele hulp als bedoeld in het vorige lid wordt in afwijking van het daar bepaalde gemaximeerd op het bedrag dat kan worden afgeleid uit het door de jeugdige en/of zijn ouders ingediende budgetplan, voor zover dit lager zou zijn.

  • 3.

    Het pgb-tarief voor begeleiding door informele hulp wordt vastgesteld op het bedrag dat in die situatie gehanteerd wordt bij de uitvoering van de Wet langdurige zorg.

  • 4.

    Het pgb-tarief voor kortdurend verblijf door informele hulp bedraagt € 30,00 per etmaal met een maximum van € 130,00 per kalendermaand.

  • 5.

    Het maximale tarief voor een vervoersvoorziening wordt als volgt bepaald:

    • a.

      indien de jeugdige per auto wordt vervoerd, € 0,21 per kilometer;

    • b.

      indien de jeugdige per (rolstoel)taxi wordt vervoerd, wordt voor de maximale tarieven voor taxivervoer uitgegaan van de tarieven genoemd op de website Externe link:www.mobiliteitenverkeer.nl/hoeveel-kost-een-taxi.htm

 

Artikel 4.15 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 4.15 Inlichtingen

Het college informeert jeugdigen en ouders in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een jeugdhulpvoorziening zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

 

Nummering aanpassen 

artikel 4.16 Herziening, intrekking en terugvordering (was artikel 4.14)

 

Nummering aanpassen:

artikel 4.17 Controle (was artikel 4.15)

 

Artikel 4.18 wordt als volgt gewijzigd:

artikel 4.18 Toezichthouder

  • 1.

    Het college wijst toezichthoudende ambtenaren aan die belast zijn met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet en de Regeling Jeugdwet.

  • 2.

    De aangewezen toezichthouder beschikt over de bevoegdheden, zoals beschreven in hoofdstuk 5 van de Awb, zoals:

    • a.

      de bevoegdheid om inlichtingen te vorderen;

    • b.

      de bevoegdheid om de (cliënten)administratie te vorderen bij de zorgaanbieder, leverancier of zorgverlener;

    • c.

      de bevoegdheid om de administratie te vorderen van de belanghebbende of de pgb- beheerder;

    • d.

      vorderen van identificatie;

    • e.

      inzage van documenten en toegang tot gegevens;

    • f.

      het betreden van plaatsen (met uitzondering van woningen);

    • g.

      controleren of de zorgverlener de verplichtingen uit de toekenningsbeschikking of de raamovereenkomst of uitvoeringsovereenkomst met het college naleeft;

    • h.

      ondersteuning inhoudelijk controleren van de overeenkomsten die de belanghebbende of de Pgb-beheerder heeft gesloten; voldoen deze aan bij de aanvraag geleverde gegevens en informatie;

    • i.

      controleren of de voorziening kwalitatief verantwoord, rechtmatig, veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt uitgevoerd.

  • 3.

    Een ieder is verplicht om mee te werken aan het onderzoek van de toezichthouder.

 

Nummering aanpassen

artikel 4.19 Gezondheidszorg (was artikel 4.16)

 

Nummering aanpassen

artikel 4.20 Gecertificeerde instellingen (was artikel 4.17)

 

Nummering aanpassen

artikel 4.21 Justitiedomein (was artikel 4.18)

 

Nummering aanpassen

artikel 4.22 Voorschoolse voorzieningen, onderwijs en leerplicht (was artikel 4.19)

 

Nummering aanpassen

artikel 4.23 Veilig Thuis (was artikel 4.20)

 

Nummering aanpassen

artikel 4.24 Wmo 2015‐voorzieningen (was artikel 4.21)

 

Nummering aanpassen

artikel 4.25 Voorzieningen werk en inkomen (was artikel 4.22)

 

Nummering aanpassen

artikel 4.26 Kwaliteitscriteria (was artikel 4.23)

 

Artikel 4.27 Evaluatie komt te vervallen

Artikel 4.28 Toezichthouder komt te vervallen

 

Nummering aanpassen

artikel 4.27 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering (was artikel 4.24)

 

Nummering aanpassen

artikel 4.28 Klachtregeling (was artikel 4.25)

 

Nummering aanpassen

artikel 4.29 Inspraak en medezeggenschap (was artikel 4.26)

 

aan de verordening wordt toegevoegd:

Artikel 5.1 Hardheids- en restclausule

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen over de uitvoering van deze verordening.

 

Aldus vastgesteld door de raad van de gemeente

Harderwijk in zijn openbare vergadering van

10 juli 2025.

de heer J. Joon

voorzitter

de heer H.R. Lanning

raadsgriffier

Naar boven