Verordening van de raad van de gemeente Amsterdam tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 in verband met het aanwijzen van het alcoholoverlastgebied tot 1 april 2027

De raad van de gemeente Amsterdam,

 

gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 25 februari 2025, gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;

 

besluit:

Artikel I

De Algemene Plaatselijke Verordening 2008 wordt als volgt gewijzigd:

 

A

 

De benaming van paragraaf 1 van Hoofdstuk 1 komt te luiden

Paragraaf 1 Definities

 

B

 

Artikel 1.1 komt te luiden:

 

Artikel 1.1 Definities

 

In deze verordening wordt verstaan onder:

 

  • bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal die op de plaats van bestemming direct of indirect met de grond is verbonden of direct of indirect steun vindt in of op de grond bedoeld om ter plaatse te functioneren, met inbegrip van de daarvan deel uitmakende bouwwerkgebonden installaties;

  • gebouw: elk bouwwerk dat een voor personen toegankelijke overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

  • horecabedrijf: horecazaak en het daarbij behorend terras en andere aanhorigheden;

  • horecazaak: voor publiek toegankelijke besloten ruimte waar tegen vergoeding dranken worden geschonken of eetwaren voor directe consumptie worden bereid of verstrekt, lokaliteit waarbij vanuit de gevel tegen vergoeding dranken worden geschonken of eetwaren voor directe consumptie worden bereid of verstrekt, voor publiek toegankelijke besloten ruimte waar tegen vergoeding sisha, waterpijptabak of vergelijkbare genotsmiddelen worden verstrekt;

  • openbaar water: ieder water dat al dan niet met enige beperking voor het publiek bevaarbaar of anderszins toegankelijk is;

  • rechthebbende: de rechthebbende krachtens burgerlijk recht met inbegrip van degene die feitelijke macht uitoefent over een zaak;

  • reclame: het in het openbaar aanprijzen van of de aandacht vestigen op diensten, goederen, activiteiten of namen met het doel een commercieel belang te dienen;

  • vaartuig: elk vaartuig, met inbegrip van een vaartuig zonder waterverplaatsing en een watervliegtuig, dat feitelijk wordt gebruikt of geschikt is om te worden gebruikt als middel tot verplaatsing te water, alsmede drijvende werktuigen zoals kranen, werkeilanden, baggermolens, pontons en ander materieel van soortgelijke aard;

  • voertuig: fietsen, bromfietsen, gehandicaptenvoertuigen, motorvoertuigen, wagens, aanhangwagens en opleggers, met uitzondering van trams en treinen en met uitzondering van kinderwagens, kruiwagens en dergelijke kleine voertuigen;

  • weg: voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden, met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten, alsmede voor publiek toegankelijke parkeerterreinen en parkeergebouwen; de voor publiek toegankelijke stegen, pleinen, open plaatsen, parken, plantsoenen, speelweiden, bossen en andere natuurterreinen, ijsvlakten, veerponten en aanlegplaatsen voor vaartuigen, stoepen, trappen, portieken, gangen, passages en galerijen die uitsluitend tot voor bewoning in gebruik zijnde ruimten toegang geven.

C

 

De benaming van artikel 1.1A komt te luiden

 

Art 1.1A Toepasselijkheid Omgevingswet

 

D

 

Artikel 1.5 komt te luiden:

 

Artikel 1.5 Algemene weigeringsgronden

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan een vergunning of ontheffing weigeren ter bescherming van het belang of de belangen in verband waarmee de vergunning of de ontheffing is vereist.

  • 2.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan een vergunning of ontheffing weigeren als aannemelijk is dat de feitelijke toestand niet in overeenstemming zal zijn met hetgeen in de aanvraag is vermeld.

  • 3.

    Het bevoegde bestuursorgaan kan een vergunning of ontheffing weigeren als een door het bestuursorgaan vastgesteld vergunningenplafond door verlening van de vergunning zou worden overschreden.

E

 

De benaming van artikel 1.11 komt te luiden

 

Artikel 1.11 Experimenteerbepaling

 

F

 

De benaming van Paragraaf 1 van hoofdstuk 2 komt te luiden

 

Paragraaf 1 Definities

 

G

 

Artikel 2.1 Komt te luiden

 

Artikel 2.1 Definities

 

  • evenement: voor publiek toegankelijk geheel van activiteiten dat plaatsvindt op een openbare plaats, met een openbaar of besloten karakter, uitgezonderd van manifestaties als bedoeld in de Wet Openbare manifestaties, markten als bedoeld in de Marktverordening, optochten en voetbalwedstrijden in het betaald voetbal;

  • evenementenkalender: het door de burgemeester vastgestelde overzicht van grote evenementen die in een kalenderjaar mogen plaatsvinden;

  • evenemententerrein: ruimte die in de evenementenvergunning is aangegeven om de activiteiten te laten plaatsvinden en het publiek in staat te stellen daar naar te kijken of aan deel te nemen;

  • groepsfiets: een door meerdere personen door trapaandrijving voortbewogen fiets waarop, naast de bestuurder, drie of meer personen tegen betaling kunnen plaatsnemen;

  • groot evenement: evenement met meer dan 2000 bezoekers of een geluidsproductie van meer dan 75 dB(C);

  • handelaar als bedoeld in de artikelen 2.28 tot en met 2.30: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van het Uitvoeringsbesluit ex artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht;

  • ongeregelde zaken: zaken die wegens hun aard of uitvoering, hun herkomst of de staat waarin zij verkeren, niet tot de algemeen gangbare zaken kunnen worden gerekend;

  • samenscholing: het groepsgewijs bij elkaar komen van mensen die een dreigende houding aannemen, kwade bedoelingen hebben of bedreigend overkomen;

  • verkoopregister: het register dat bestemd is voor het aantekening houden van het verkopen of op andere wijze overdragen van alle gebruikte en ongeregelde zaken door de handelaar.

H

 

2.8A Het alcoholoverlastgebied

 

  • 1.

    Het gebied in bijlage 2 bij deze verordening wordt aangewezen als alcoholoverlastgebied in verband met ernstige aantasting van de openbare orde, de leefomgeving en de volksgezondheid door het gebruik van alcohol in dat gebied. Deze aanwijzing geldt tot 1 april 2027.

  • 2.

    De burgemeester kan in het alcoholoverlastgebied;

    • a.

      de alcoholwetvergunning als bedoeld in artikel 3 van de Alcoholwet weigeren gelet op het geldende alcoholoverlastgebied.

    • b.

      eisen stellen aan de vergunning en deze beperken tot het verstrekken van zwak-alcoholhoudende drank.

    • c.

      Het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse in inrichtingen verbieden.

  • 3.

    In het alcoholoverlastgebied worden gelet op de belangen in het eerste lid geen nieuwe Alcoholwetvergunningen verleend, met uitzondering van locaties waar op of na de in bijlage 2 vermelde peildatum sprake was van een geldige Alcoholwetvergunning.

  • 4.

    In het alcoholoverlastgebied is het op donderdag en zondag van 16:00 tot 03:00 en op vrijdag en zaterdag van 16:00 tot 04:00 verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet:

    • a.

      zwak-alcoholhoudende drank voor gebruik elders dan ter plaatse te verstrekken;

    • b.

      zwak-alcoholhoudende drank voor gebruik elders dan ter plaatse aanwezig te hebben;

      • i.

        zonder dat deze is afgeschermd;

      • ii.

        zonder dat kenbaar gemaakt wordt dat deze niet verstrekt mag worden;

    • c.

      alcoholhoudende drank;

      • i.

        zichtbaar uit te stallen in de etalage;

      • ii.

        te promoten door middel van reclame in de etalage, in of rondom de onderneming;

    • d.

      sterke drank voor gebruik elders dan ter plaatse te verstrekken tenzij deze in een afgesloten tas wordt verstrekt en kenbaar wordt gemaakt dat in de openbare ruimte van het gebied een verbod op alcoholgebruik geldt.

  • 5.

    Het vierde lid sub b onder i en sub c gelden niet voor slijtlokaliteiten.

I

 

Artikel 2.50A komt te luiden:

 

Artikel 2.50A Ter gebruik aanbieden van voertuigen op of aan de weg

 

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning voertuigen, met inbegrip van de uitgezonderde voertuigen genoemd in de begripsbepaling in artikel 1, die op of aan de weg staan ter gebruik aan derden aan te bieden tegen betaling of anderszins met commerciële doeleinden.

  • 2.

    Het in het eerste lid bedoelde verbod is niet van toepassing op voertuigen waarvoor het college een autodeelvergunning als bedoeld in de Parkeerverordening heeft verleend.

  • 3.

    Het college kan stallingsplaatsen, wegen, weggedeelten of gebieden aanwijzen waar dit verbod voor het plaatsen en of ter gebruik aanbieden van voertuigen of categorieën van voertuigen als bedoeld in het eerste lid niet geldt.

  • 4.

    Het college kan de vergunning weigeren of intrekken als het ter gebruik aanbieden

    • a.

      gevaar oplevert voor de veiligheid van de gebruikers, verkeersveiligheid of doorstroming van het verkeer;

    • b.

      hinder veroorzaakt voor het woon- en leefklimaat;

    • c.

      een nadelige invloed heeft op het milieu;

    • d.

      onevenredig beslag legt op de openbare ruimte;

    • e.

      afbreuk doet aan het uiterlijk aanzien van de openbare ruimte;

    • f.

      in strijd wordt gehandeld met het bedrijfsconcept van de vergunninghouder

  • 5.

    Het college kan nadere regels vaststellen;

    • a.

      ten aanzien van de aanvrager, categorie voertuigen, toelatingsvoorwaarden, kwaliteitseisen en exploitatievoorwaarden;

    • b.

      ten aanzien van een vergunningplafond, maximaal aantal voertuigen en beperkingsgebieden, gelet op de genoemde belangen in lid 3.

  • 6.

    Als voor een categorie of type voertuig een vergunningplafond geldt, maakt het college een tijdvak bekend waarbinnen aanvragen moeten worden ingediend. Overstijgt het aantal vergunningaanvragen het vergunningenplafond, dan wordt aan de hand van vooraf door het college vastgestelde criteria bepaald hoe en aan welke aanvrager(s) een vergunning wordt gegund.

  • 7.

    Als het college als verdeelsystematiek een vergelijkende toets uitvoert, kan het college in afwijking van artikel 1.4, eerste en tweede lid een langere beslistermijn vaststellen.

  • 8.

    Als een vergelijkende toets wordt uitgevoerd, dan maken de elementen van het in de vergunningaanvraag omschreven ‘bedrijfsconcept’, voor zover niet strijdig met de bij of krachtens deze verordening gestelde regels, onderdeel uit van de vergunning indien deze wordt verleend.

  • 9.

    Het college kan ontheffing verlenen voor het verbod.

J

 

De benaming van Paragraaf 1 van hoofdstuk 3 komt te luiden

 

Paragraaf 1 Definities

 

K

 

Artikel 3.1 komt te luiden

 

Artikel 3.1 Definities

 

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • alcoholverstrekkend bedrijf: een horecabedrijf waar alcoholhoudende drank voor directe consumptie wordt verstrekt;

  • alcoholvrij bedrijf: een horecabedrijf waar alcoholvrije drank of eetwaren voor directe consumptie worden verstrekt;

  • avondzaak: een alcoholverstrekkend horecabedrijf waarvoor de openingstijden gelden zoals vermeld in artikel 3.12 onder b; -

  • bedrijf: horecabedrijven, prostitutiebedrijven, escortbedrijven, seksinrichtingen, sekswinkels, speelgelegenheden en de bedrijfsmatige activiteiten die zijn aangewezen op grond van artikel 2.16A.

  • bezoekers van een bedrijf: degenen die niet zijn de leden van het gezin of de huishouding van de exploitant alsmede zijn elders wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad; de personen van wie de aanwezigheid in het bedrijf wegens dringende reden noodzakelijk is;

  • dagzaak: een alcoholverstrekkend horecabedrijf waarvoor de openingstijden gelden zoals vermeld in artikel 3.12 onder a;

  • escortbedrijf: een ruimte of plek waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof het bedrijfsmatig is bemiddeld wordt in prostitutie, die op een andere plaats wordt bedreven dan waar de bemiddeling plaatsvindt;

  • exploitant: natuurlijke persoon of rechtspersoon voor wiens rekening en risico een bedrijf wordt geëxploiteerd.

  • leidinggevende: de natuurlijke persoon die algemene of onmiddellijke leiding geeft aan een bedrijf alsmede de exploitant.

  • mensenhandel: de strafbare feiten als bedoeld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht;

  • nachtzaak: een alcoholverstrekkend horecabedrijf waarvoor de openingstijden gelden zoals vermeld in artikel 3.12 onder c en dat hoofdzakelijk in gebruik of bestemd is voor het bieden van dansgelegenheid;

  • prostituee: degene die prostitutie bedrijft;

  • prostitutie: het zich beschikbaar stellen om tegen vergoeding seksuele handelingen met een ander te verrichten;

  • prostitutiebedrijf: een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof het bedrijfsmatig is, gelegenheid wordt gegeven tot prostitutie;

  • prostitutiehotel: een prostitutiebedrijf waar kamers ter beschikking worden gesteld aan prostituees die hun klanten elders hebben geworven;

  • raamprostitutiebedrijf: een prostitutiebedrijf waar het werven van klanten gebeurt door prostituees die zichtbaar zijn vanaf de weg;

  • seksinrichting: een voor publiek toegankelijke besloten ruimte waar voorstellingen van erotische-pornografische aard worden gegeven.

  • sekswinkel: een voor publiek toegankelijke besloten ruimte waar uitsluitend of hoofdzakelijk zaken van erotisch-pornografische aard aan particulieren worden verkocht of verhuurd;

  • serre: een binnen de besloten ruimte van een horecabedrijf liggend deel dat is gelegen op de weg en waar tegen vergoeding dranken worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden bereid of verstrekt;

  • speelgelegenheid: een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof het bedrijfsmatig is, de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen waarbij premies, geld of in geld inwisselbare goederen kunnen worden gewonnen en verloren;

  • terras: een buiten de besloten ruimte liggend deel van een horecabedrijf dat als zodanig herkenbaar is als een gelegenheid waartegen vergoeding dranken worden geschonken of spijzen worden verstrekt voor directe consumptie ter plaatse.

  • weekeinde: de nacht van vrijdag op zaterdag en van zaterdag op zondag.

L

 

De benaming van Paragraaf 1 van hoofdstuk 4 komt te luiden

 

Paragraaf 1 Definities

 

M

 

Artikel 4.1 komt te luiden

 

Artikel 4.1 Definities

 

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

 

  • parkeren: het laten stilstaan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor het onmiddellijk in- of uitstappen van passagiers of voor het onmiddellijk laden of lossen van goederen;

  • voertuig: voertuig als bedoeld in artikel 1.1, met uitzondering van fietsen, bromfietsen en gehandicaptenvoertuigen.

N

 

Voor artikel 4.20 wordt een artikel ingevoegd luidende

 

4.19A Definitie weg

 

In deze paragraaf wordt verstaan onder weg de voor het openbaar verkeer openstaande wegen of paden, met inbegrip van de daarin liggende bruggen en duikers en de tot die wegen behorende paden en bermen of zijkanten, alsmede de -al dan niet met enige beperking- voor publiek toegankelijke parkeerterreinen en parkeergebouwen;

 

O

 

Artikel 5.1 komt te luiden

 

Artikel 5.1 Definities

 

  • consumentenvuurwerk: vuurwerk van categorie F1, F2 of F3 dat op grond van artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik;

  • explosieven: explosieven als bedoeld in artikel 1 onder d van de Wet Explosieven voor Civiel Gebruik;

  • groenvoorziening: bij de gemeente in onderhoud zijnde groenvoorzieningen zoals parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken, grasperken, vijvers, bossen, of andere natuurterreinen;

  • kort aanlijnen: aanlijnen van een dier met een deugdelijke lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, die niet langer is dan 1,50 meter;

  • muilkorf: een muilkorf die is vervaardigd van stevige kunststof of van stevig leer of van beide stoffen, die door middel van een stevige leren riem rond de hals zodanig is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is en die zodanig is ingericht dat de drager geen mens of dier kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.

Artikel II

De toelichting van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008 wordt gewijzigd naar de tekst zoals deze is opgenomen in wijzigingsbijlage 1 voor de betreffende in deze wijzigingsbijlage genoemde artikelen.

Artikel III

De bijlage twee Algemene Plaatselijke Verordening 2008 wordt gewijzigd naar de kaart zoals deze is opgenomen in wijzigingsbijlage 2.

Artikel IV

Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na publicatie in het Gemeenteblad.

Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 2 april 2025

De voorzitter

Femke Halsema

De raadsgriffier

Jolien Houtman

Toelichting

Alcoholoverlastgebied

 

Deze Wijzigingsverordening heeft als doel het geldende alcoholoverlastgebied opnieuw vast te stellen voor de periode 1 april 2025 tot 1 april 2027. Inhoudelijk veranderen de regels niet ten opzichte van hoe zij tot aan 1 april 2025 golden. Wel is het artikel redactioneel verbeterd.

 

Redactionele wijzigingen

 

Nu sprake is van wijziging van de Verordening is van de gelegenheid gebruik gemaakt meteen enkele andere redactionele en technische aanpassingen door te voeren.

 

Artikelen 1.1, 2.1, 3.1, 4.1, 4.19A en 5.1

 

De artikelen worden hernoemd naar definities en er wordt gebruik gemaakt van streepjes in plaats van letters voor de definities. Dit is in overeenstemming met regels over het formuleren van definitiebepalingen in de Aanwijzingen voor de Regelgeving Amsterdam (ARA).

 

Enkele van de definities zijn verplaatst of redactioneel verbeterd. Verplaatsingen volgen ofwel uit de regels over definities in de ARA, of vinden alvast plaats vooruitlopend op het horecabeleid dat in het laatste kwartaal van 2025 gepland staat in werking te treden.

 

Artikelen 1.1A en 1.1

 

De artikelen krijgen een passende omschrijving van hun inhoud, zoals ook de rest van de artikelen in de APV dat hebben.

 

Artikel 1.5

In de algemene weigeringsgronden voor vergunningverlening wordt toegevoegd dat de overschrijding van een vergunningenplafond door verlening een weigeringsgrond oplevert.

Op een aantal plaatsen in de APV staat dat het college de mogelijkheid heeft nadere regels op te stellen voor vergunningstelsels. Mocht daarbij sprake zijn van schaarste in het aantal beschikbare vergunningen, dan moet een systematiek worden gegeven over hoe vergunningverdeling plaatsvindt en zal sprake zijn van een vergunningenplafond. Een bestaand voorbeeld daarvan is het aanbieden van voertuigen in de openbare ruimte (deelmobiliteit) waar in nadere regels vergunning.

 

Artikel 2.50A

Hernummering van artikelen. Daarnaast stond ten onrechte opgenomen dat in alle gevallen de vergunningen voor twee jaar moeten gelden en er een vergelijkende toets wordt gebruikt als verdeelsystematiek voor de vergunning. Dit is niet overeenkomstig het beleid en is alvast opgeschoond uit de regels. In september 2024 volgt nieuw beleid.

 

Artikel II.

In de voorgaande wijzigingsverordening ontbrak het tevens aanpassen van de toelichting van de APV. Deze wijzigingsverordening past dus ook enkele toelichtingen aan in de APV die gericht zijn op eerder gewijzigde artikelen in de wijzigingsverordening van december 2024.

 

Toelichting APV-artikelen na Wijzigingsverordening december 2024

 

Artikel 2.7 Openlijk gebruik en handel

In dit artikel staan verboden opgenomen met een ander motief dan de Opiumwet, namelijk bescherming van de openbare orde door het tegengaan van overlast en hinder die met het gebruik van harddrugs en lachgas gepaard gaan op voor publiek toegankelijke plaatsen. Daarom kunnen de regels van de APV en Opiumwet naast elkaar bestaan.

 

In het eerste lid wordt beoogd het gebruik en openlijk voorhanden hebben van harddrugs op straat en in voor het publiek toegankelijke gebouwen tegen te gaan. Harddrugsgebruik veroorzaakt ernstige overlast, werkt criminaliteit in de hand en roept sterke gevoelens van onbehagen en onveiligheid op bij anderen die van de openbare ruimte gebruik maken.

 

Ook het bezit van voorwerpen en stoffen die als hulpmiddel voor het gebruik van harddrugs dienen vallen onder het verbod, zoals injectiespuiten, lepeltjes, aluminiumfolie of citroensap. Het gaat hierbij niet om de (opsporing van) voorwerpen als zodanig, maar om de overlast door drugsgebruikers beter aan te kunnen pakken ook als er geen harddrugs meer wordt aangetroffen, bijvoorbeeld omdat deze al verbruikt is. Voorwerpen die opgeborgen worden meegevoerd vallen niet onder het verbod, het moet gaan om het openlijk voorhanden hebben van hulpmiddelen.

 

Het tweede lid is er op gericht overlast tegen te gaan die wordt veroorzaak door het aanbieden van harddrugs, softdrugs, nepdrugs, kalmerings- of stimuleringsmiddelen en dergelijke. Ook telkens terugkerende kopers worden met dit lid beoogd te worden geweerd. Niet alleen het aanbod maar ook de vraag werkt de hardnekkigheid van dit verschijnsel in de hand. Het moet aannemelijk zijn dat een persoon zich op straat ophoudt met het doel (nep-)drugs te kopen of verkopen. Dit kan blijken uit ervaringsfeiten en concrete omstandigheden zoals het aanspreken van voorbijgangers, bij zich hebben van de bedoelde middelen, hoorbaar aanbieden van drugs, ruzies tussen aanbieders en afnemers etc.

 

In het derde lid wordt in het bijzonder het gebruik van lachgas verboden, inclusief voorbereidende handelingen zoals het vullen van ballonnen, het vervuilen van de ruimte met ampullen, patronen, cilinders of ballonnen of net als in het voorgaande lid het openlijk voorhanden hebben van dergelijke voorwerpen. Lachgas valt niet onder de classificatie harddrugs in de Opiumwet en valt daarom niet onder de bepalingen van het eerste en tweede lid. Wel blijkt lachgasgebruik in het bijzonder een overlastgevende vorm van drugsgebruik te zijn. Een geheel verbod is daarom op zijn plaats. Een dergelijk verbod geld niet voor ander softdrugsgebruik voor zover dit geen hinderlijk gebruik oplevert.

 

Wel kan ingevolge het vierde lid de burgemeester gebieden aanwijzen waar ook overig softdrugsgebruik verboden is. Dat gebeurt als naar zijn oordeel de openbare orde in het gebied structureel ernstig in het gedrang is. Dat kan omdat er ook veel gebruik of handel in harddrugs plaatsvindt, maar ook andere omstandigheden kunnen tot aanwijzing van een overlastgebied leiden. Een uitzondering bestaat voor de terrassen van coffeeshops, waar softdrugsgebruik is toegestaan.

 

Artikel 2.8 Aanwijzing overlastgebied

Op grond van het eerste lid kan de burgemeester een gebied aanwijzen als overlastgebied als naar zijn oordeel de openbare orde in het gebied ernstig in gevaar is. De reden hiervoor kan zijn het gebruik van of de handel in harddrugs, maar ook andere omstandigheden kunnen tot aanwijzing van een overlastgebied leiden. Er dient in ieder geval sprake te zijn van een structurele overlastsituatie, die de openbare orde ter plaatse ernstig verstoort of bedreigt.

De rechtsgevolgen van de aanwijzing worden geregeld in het tweede lid van artikel 2.8 en verder in de artikelen 2.9 en 2.9A. In het aanwijzingsbesluit geeft de burgemeester aan welk regime van verblijfsverboden in dat betreffende overlastgebied van toepassing is. In één overlastgebied kunnen meerdere regimes gelden.

 

Artikel 2.8A Alcoholoverlastgebied

Dit artikel is gebaseerd op artikel 25f van de Alcoholwet. In sommige gebieden, zoals in de binnenstad van Amsterdam, bevindt zich een grote concentratie van alcoholverkooppunten waar alcohol prominent wordt aangeboden. In deze gebieden veroorzaken personen onder invloed van alcohol overlast en incidenten zoals geluidsoverlast, baldadigheid, agressief gedrag, wildplassen, vervuiling en verstoring van de openbare orde. Ondanks de inzet van verschillende instrumenten en een intensieve aanpak om de veiligheid en leefbaarheid te verbeteren blijft de overlast door personen die onder invloed zijn van alcohol groot. Aan verkooppunten van alcoholhoudende drank, voor gebruik elders dan ter plaatse, gelegen in het alcoholoverlastgebied wordt de verkoop van alcohol beperkt op de donderdag t/m zondag.

 

Ook kan in het aangewezen gebied een alcoholwetvergunning geweigerd worden. Die weigering kan reeds zonder aanwijzing van een alcoholoverlastgebied als redelijkerwijs aangenomen kan worden dat de verstrekking van alcohol zal leiden tot verstoring van de openbare orde, veiligheid of zedelijkheid. Dit is een beperktere wijzigingsgrond dan in het overlastgebied, waarin ook kan worden beoordeeld op aspecten van overlast en ontoelaatbare toename van de druk waar het woon- een leefklimaat al aan blootstaat. Nieuwe vergunningen worden niet verleend, bestaande vergunningen kunnen worden geweigerd als sprake is van ernstige aantasting van de openbare orde, de leefomgeving en de volksgezondheid door het gebruik van alcohol.

 

Op grond van dit artikel mag de zwak-alcoholhoudende drank in locaties als bedoeld in artikel 18 lid 2 of artikel 19 lid 2, onder a Alcoholwet of slijtlokaliteiten als bedoeld in artikel 3 van de Alcoholwet wel aanwezig zijn maar mag deze niet verstrekt worden op de aangegeven dagen en tijden. Daarnaast moet op deze momenten kenbaar worden gemaakt dat deze niet verstrekt mag worden bijvoorbeeld door het ophangen van een poster of flyer. Daarnaast moet de zwak-alcoholhoudende drank zijn afgeschermd of uit het voor publiek toegankelijke gedeelte verwijderd te zijn (m.u.v. slijtlokaliteiten). Om te voldoen aan het verbod op het zichtbaar uitstallen in de etalage of promoten van alcoholhoudende drank doormiddel van reclame in de etalage, in of rondom de onderneming in welke vorm dan ook, moet deze in zijn geheel uit de etalage, in of rondom de onderneming zijn verwijderd of zijn afgeschermd zodat deze niet zichtbaar is (m.u.v. slijtlokaliteiten). Dit geldt zowel voor de alcoholhoudende drank zelf als prijslijsten of merknamen van alcoholhoudende drank. In de etalage, in of rondom de onderneming mag niet zichtbaar zijn dat alcoholhoudende drank aanwezig is. Slijtlokaliteiten mogen op de aangegeven dagen en tijden alleen sterke drank verstrekken indien deze in een afgesloten tas wordt verstrekt waarbij het alcoholverbod dat geldt in de openbare ruimte kenbaar wordt gemaakt bijvoorbeeld door het ophangen van een poster of flyer.

 

Artikel 2.9 Verblijfsverbod

Op grond van artikel 2.9 kan de burgemeester verblijfsverboden opleggen. Het eerste lid somt de gedragingen op die ertoe kunnen leiden dat iemand tijdelijk de toegang tot een overlastgebied wordt ontzegd. Het gaat uitdrukkelijk om gedragingen met een ordeverstorend en/of overlast gevend karakter.

Dit zijn het algemene verbodsartikel voor overlast en ordeverstorend gedrag individueel of in groepen, maar ook specifiekere verboden zoals het messenverbod of wapenbezit, openlijk gebruik en handel in (nep-)drugs, openbare dronkenschap, bedelarij, zakkenrollerij enzovoorts.

 

Degene die in een overlastgebied één van de in het eerste lid genoemde bepalingen overtreedt, kan een verbod zich in het gebied te bevinden krijgen met een geldigheid van 24 uur. Het verbod wordt door de politie in mandaat namens de burgemeester opgelegd.

Degene die binnen een aaneengesloten tijdvak van een jaar tweemaal een 24-uursverbod heeft gekregen, komt in aanmerking voor een verblijfsverbod voor de duur van één maand bij het plegen van een derde overtreding. De bevoegdheid tot het opleggen van verboden die langer duren dan één maand is niet gemandateerd. Bij het tweede 24-uursbevel reikt de politie een schriftelijke waarschuwing uit, waarin wordt toegelicht hoe een verblijfsverbod uiteindelijk kan oplopen tot drie maanden.

 

Degene die binnen een jaar na een gegeven verblijfsverbod voor de duur van één maand opnieuw een van de in het eerste lid genoemde overtredingen begaat, krijgt een verblijfsverbod van drie maanden voor het desbetreffende overlastgebied. Degene die binnen een jaar na dit bevel weer een overtreding begaat, komt in aanmerking voor een verblijfsverbod van drie maanden. Degene die binnen een jaar daarna een volgende overtreding begaat, komt opnieuw in aanmerking voor een verblijfsverbod van drie maanden.

 

Het systeem van de APV gaat dus uit van twee stappen. Stap één is de constatering dat in een bepaald gebied de openbare orde zodanig is verstoord, dat de aanwijzing als overlastgebied nodig is. Hierdoor geldt in het gebied een bijzonder regime. Aan personen die in het aangewezen gebied de in het artikel genoemde ordeverstorende feiten plegen, kan vervolgens tijdelijk - oplopend van 24 uur tot drie maanden - de toegang tot het gebied worden ontzegd (stap 2).

 

Artikel 2.9A Verblijfsverbod dealers

De systematiek voor het verblijfsverbod op te leggen aan dealers geldt voor het aangewezen dealeroverlastgebied en lijkt op die van de algemene overlastgebieden, maar kent langere termijnen.

 

Met het dealerverblijfsverbod wordt primair beoogd een einde te maken aan de ernstige verstoring van de openbare orde die met het straatdealen zelf gepaard gaat. Daarnaast wordt beoogd “de loop uit het gebied” te halen. Door straatdealers voor langere tijd uit overlastgebieden te weren worden deze gebieden minder aantrekkelijk voor gebruikers, zodat ook de daaraan gerelateerde overlast afneemt.

 

De reden om langere termijnen op te leggen dan in de algemene overlastgebieden is dat in een dealeroverlastgebied sprake is van een omvang en ernst van overlast door (nep)drugsdealen die stevig ingrijpen rechtvaardigt. Uit ervaring blijkt dat dealers vaak na een eerste verblijfsverbod snel weer terugkeren naar het gebied. Wel houden zij zich over het algemeen aan het dealerverblijfsverbod, omdat overtreding hiervan een misdrijf is dat ook actief tot vervolging door het OM leidt.

 

Eenzelfde systeem als de algemene verblijfsverboden geldt voor recidive in het Dealeroverlastgebied, al is de termijn waarover wordt teruggekeken langer en duren de dealerverblijfsverboden langer. Bij overtreding van artikel 2.7 lid 2 (drugs te koop aanbieden of dealen) kan de politie een 48-uurs dealerverblijfsverbod opleggen. Degene die binnen twee jaar na een 48-uurs dealerverblijfsverbod opnieuw de in het eerste lid genoemde overtreding begaat, krijgt een dealerverblijfsverbod van één maand. Een persoon die binnen twee jaar na een gegeven dealerverblijfsverbod van één maand opnieuw de in het eerste lid genoemde overtreding begaat, krijgt een dealerverblijfsverbod van drie maanden. Degene die binnen twee jaar na een gegeven dealerverblijfsverbod van drie maanden opnieuw de in het eerste lid genoemde overtreding begaat, krijgt een dealerverblijfsverbod van zes maanden voor het desbetreffende overlastgebied. Tot slot krijgt degene die binnen twee jaar na een gegeven dealerverblijfsverboden van zes maanden opnieuw genoemde overtreding begaat krijgt wederom een dealerverblijfsverbod van zes maanden.

 

Artikel 2.10a Gebruiks-/herplaatsingsverbod geldautomaten

Op grond van het eerste lid kan de burgemeester een gebruiks-/herplaatsingsverbod bevelen van een geldautomaat, zowel inpandig als geplaatst in de gevel, na een (poging tot) plofkraak. De bevoegdheid kan ook worden ingezet als sprake is van een ramkraak. Een plofkraak levert met name als sprake is van bewoning boven en naast de geldautomaat een ernstig gevaar voor de openbare orde op. De openbare orde en de woonveiligheid van de omwonenden van de geldautomaat worden met het inzetten van deze bevoegdheid beschermd. Het inzetten van een gebruiks-/herplaatsingsverbod heeft tot doel de rust in de woonwijk/buurt terug te laten keren. Het is geen straf en de schuldvraag speelt hierbij geen rol.

 

De burgemeester trekt het verbod in als de rechthebbende van de geldautomaat een veiligheidsonderzoek heeft uitgevoerd, waaruit blijkt of –en zo ja welke- maatregelen getroffen kunnen worden om de veiligheid van de geldautomaat en daarmee ook de omgeving van de geldautomaat te vergroten. In het veiligheidsonderzoek moet in ieder geval zijn onderzocht of er alternatieve locaties in de buurt zijn waar geen sprake is van boven- en naaste bewoning. Gezocht wordt naar de meest risico beperkende maatregelen. Of de voorgestelde maatregelen voldoende zijn wordt beoordeeld door de burgemeester. De rechthebbende van de geldautomaat is verplicht hieraan mee te werken.

 

Indien het veiligheidsonderzoek nog niet of nog niet volledig is uitgevoerd na afloop van de looptijd van het verbod òf de resultaten (voorgestelde maatregelen) van het onderzoek zijn nog niet beoordeeld door de burgemeester dan verlengt de burgemeester het gebruiks-/herplaatsverbod met eenzelfde periode. Dit kan de burgemeester blijven doen totdat duidelijk is welke risico beperkende maatregelen de rechthebbende van de geldautomaat kan uitvoeren om het risico op een nieuweplofkraak zoveel mogelijk te voorkomen. Als naar het oordeel van de burgemeester het risico op een plofkraak met de voorgestelde maatregelen tot het minimum is beperkt dan trekt de burgemeester het verbod in.

 

Artikel 2.16a Aanwijzing van een gebied of gebouw als vergunningplichtig voor bepaalde bedrijfsmatige activiteiten

Artikel 2.16A, eerste lid, geeft de burgemeester de bevoegdheid om gebieden of gebouwen aan te wijzen waar het verboden is om zonder exploitatievergunning de bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen die worden aangewezen in hetzelfde besluit waarmee een gebied, een straat of een gebouw wordt aangewezen.

 

De burgemeester heeft op deze manier een instrument in handen om meer controle uit te oefenen op bepaalde bedrijfsmatige activiteiten en de ondernemers die deze uitvoeren, als uit rapportages van de gemeente, politie, andere partners en/of analyses van onderzoeksinstellingen blijkt dat deze activiteiten op ontoelaatbare wijze inbreuk maken op de spanning waar het woon- en leefklimaat in de omgeving van de bedrijven al aan blootstaat, dat de openbare orde en de veiligheid als gevolg van de activiteiten worden bedreigd of als op andere wijze niet te tolereren ondermijning wordt veroorzaakt of gefaciliteerd. Aangezien deze bevoegdheid ingrijpt in de mogelijkheid om vrij een bedrijf te kunnen vestigen en tevens de rechtszekerheid dient te worden gewaarborgd voor ondernemers die al voor de aanwijzing een bedrijf ter plaatse exploiteren zal toepassing van deze bevoegdheid alleen mogelijk zijn als dit naar het oordeel van de burgemeester noodzakelijk is.

 

De aanwijzing van de bedrijfsmatige activiteiten is verder in die zin beperkt, dat de aanwijzing geen betrekking zal hebben op bedrijfsmatige activiteiten waarvoor al een vergunningplicht geldt op grond van de APV, zoals voor horeca- en prostitutiebedrijven tenzij het om activiteiten gaat die van die vergunningplicht zijn vrijgesteld. Voor de aanwijzing van een gebied of gebouw bestaan geen beperkingen. Indien daartoe de noodzaak aanwezig wordt geacht kan de burgemeester dus ook de hele gemeente aanwijzen als een gebied waarvoor een vergunningplicht geldt. Daarmee kan de bevoegdheid ook voor bepaalde branches worden gebruikt. De stadsdelen worden betrokken bij het besluitvormingsproces.

 

Het verbod om zonder vergunning in een aangewezen gebied, straat of gebouw de bij dat besluit aangewezen bedrijfsmatige activiteiten uit te oefenen is opgenomen in artikel 3.64. De duur van de verleende vergunning is, anders dan bij horeca, gekoppeld aan de duur van het aanwijzingsbesluit, dit betekent dat de verleende vergunning geldig blijft zolang de vergunningplicht van toepassing is. Bij signalen van misbruik van de verleende vergunning kan op grond van de Wet Bibob tussentijds onderzoek worden verricht.

 

Het tweede lid maakt het mogelijk om een pand van waaruit een onderneming wordt geëxploiteerd vergunningplichtig te maken als de uiteindelijk belanghebbende en diens bedrijfsvoering van die onderneming in kader van een eerder toegepaste vergunningplicht op grond van artikel 2.16A geen exploitatievergunning heeft verkregen. Door invoering van een dergelijke pandgerichte vergunningplicht is een instrument voorhanden om, in geval van een negatieve beoordeling van een aanvraag in kader van een aanwijzingsbesluit, te voorkomen dat de ondermijnende activiteiten voorgezet worden in een onderneming elders in de stad. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen bonafide en (vermoedelijk) malafide ondernemingen en diens bedrijfsvoering en niet naar (de herkomst van de) ondernemer. Hiermee worden bonafide ondernemingen niet benadeeld door invoering van een branche – of gebiedsgerichte vergunningplicht en kunnen de risico’s gericht aangepakt worden. In de overweging voor het inzetten van een dergelijke pandgerichte vergunningplicht wordt onder andere gekeken naar de oorspronkelijke weigeringsgrond, uiteindelijke belanghebbende, het ondernemingsconcept en de bedrijfsvoering. Een pandgericht aanwijzingsbesluit in kader van het tweede lid moet binnen vijf jaar na de negatief beoordeelde aanvraag (het weigeringsbesluit) of de buiten behandeling stelling in werking treden. Daarna kan de informatie van het weigeringsbesluit niet meer worden meegenomen in de onderbouwing van het pandgerichte aanwijzingsbesluit.

 

Het derde lid creëert de mogelijkheid om in het aanwijzingsbesluit een voorwaarde voor de vergunningverlening op te nemen, te weten de aanwezigheid van een leidinggevende tijdens openingstijden. Voor bepaalde types bedrijfsmatige activiteiten kan dit wenselijk zijn. Voor andere bedrijfstypen is dit niet nodig. Daarom is er geen algemene regel in de APV zelf opgenomen die de aanwezigheid van een leidinggevende verplicht

 

Artikel 4.7 Plakken en kladden

Het plakverbod heeft tot doel het tegengaan van verontreiniging van de openbare ruimte, de bescherming van het aanzien daarvan en de bescherming van de rechten van burgers op (on)roerende zaken. Ook projecteren wordt gezien als een vorm van kladden. De gemeentelijke wetgever mag de grondwettelijke vrijheid om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren en daarvoor verspreidingsmiddelen te gebruiken niet verbieden. Aan de verspreiding mogen ter bescherming van de genoemde belangen wel beperkingen worden gesteld mits deze geen algemeen verbod op de verspreiding inhouden.

Het plakken en kladden wordt, voor zover daarin meningsuitingen zijn vervat, in de jurisprudentie aangemerkt als een zelfstandig verspreidingsmiddel dat voorziet in een behoefte aan vrije communicatie.

De opsommingen in het eerste lid onder a en b zijn niet limitatief gesteld: vergelijkbare aanduidingen en stoffen kunnen er dus ook onder worden verstaan.

 

Bestuursorganen zijn bevoegd om een plakverbod in te stellen, maar moeten er dan door middel van het inrichten of aanwijzen van vrije plakgelegenheden voor zorgen dat het grondrecht op vrije meningsuiting voldoende tot zijn recht kan komen. In het vierde lid wordt daarom het college opgedragen dat er aanplakobjecten worden aangewezen voor het aanbrengen van meningsuitingen die geen reclame zijn.

Het college stelt op ruime schaal tegen een redelijke vergoeding gemeentelijke eigendommen beschikbaar voor aankondigingen van culturele gebeurtenissen (de zogenaamde driehoeksborden). Artikel 4.8 ziet niet op deze op privaatrechtelijke leest geschoeide afspraken.

 

Kaart alcoholoverlastgebied

 

Naar boven