Gemeenteblad van Vijfheerenlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Vijfheerenlanden | Gemeenteblad 2025, 230304 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Vijfheerenlanden | Gemeenteblad 2025, 230304 | beleidsregel |
Sportaccommodatiebeleid Heel Vijfheerenlanden Beweegt!
Onze gemeente is op 1 januari 2019 ontstaan uit een fusie tussen de voormalige gemeenten Leerdam, Vianen en Zederik. Als nieuwe (herindelings)gemeente beschikken wij over een fijnmazig aanbod van binnen- en buitensportaccommodaties.
De drie voormalige gemeenten voerden elk een eigen beleid op het gebied van sport en sportaccommodaties. Dat beleid verschilde onderling sterk en de herindeling heeft de verschillen zichtbaar gemaakt. De verschillen hebben betrekking op de wijze waarop verenigingen worden gesubsidieerd, op de wijze waarop wordt omgegaan met sport- en beweegstimulering, op de rol die wij, als gemeente, hebben bij de totstandkoming en instandhouding van sportaccommodaties, et cetera.
Wij zijn dan ook in 2021 gestart met de ontwikkeling van een toekomstbestendig sportbeleid en sportaccommodatiebeleid. Eerst is het nieuwe sportbeleid ontwikkeld en op basis van het sportbeleid, is het accommodatiebeleid opgesteld. Dit sportbeleid zet in op het verhogen van de sport- en beweegdeelname in Vijfheerenlanden door middel van vier pijlers, te weten:
Direct na het sportbeleid zijn wij gestart met de ontwikkeling van het sportaccommodatiebeleid. Dit nieuwe accommodatiebeleid moet duidelijkheid geven over:
Voor u ligt het sportaccommodatiebeleid. Dit beleid is beoordeeld door de Projectgroep, de Klankbordgroep en besproken tijdens het Sportcafé van 28 september 2021, waar alle sportaanbieders in Vijfheerenlanden voor waren uitgenodigd.
Dit rapport is als volgt opgebouwd: In hoofdstuk 2 worden de kenmerken van aanbod, gebruik en beheer van de sportaccommodaties in Vijfheerenlanden samengevat beschreven. Dat hoofdstuk eindigt met conclusies. Daarna worden in hoofdstuk 3 de uitgangspunten voor het toekomstige sportaccommodatiebeleid beschreven. In hoofdstuk 4 zijn die uitgangspunten verder uitgewerkt tot concrete voorstellen en beleidsregels.
In dit hoofdstuk worden de belangrijkste kenmerken van de sportaccommodaties in Vijfheerenlanden samengevat beschreven. Achtereenvolgens wordt inzicht gegeven in het aanbod van accommodaties, het gebruik/de bezetting, de tarieven en de wijze van beheer en exploitatie. Het hoofdstuk wordt afgesloten met enkele conclusies.
In de volgende tabel is het aanbod van accommodaties in onze gemeente samengevat weergegeven.
Tabel 1: Aanbod sportaccommodaties Vijfheerenlanden.
De capaciteit van de binnensportaccommodaties in onze gemeente komt behoorlijk overeen met het Nederlandse gemiddelde. In de volgende tabel is het aantal binnensportaccommodaties per 25.000 inwoners weergegeven, uitgesplitst naar type accommodatie en naar het aantal zaaldelen (gymzaal = 1 zaaldeel, sportzaal = 2 zaaldelen, sporthal = 3 zaaldelen).
Tabel 2: Aanbod binnensportaccommodaties per 25.000 inwoners Vijfheerenlanden, vergeleken met Nederland.
Bron: Binnensportaccommodaties in Nederland/Mulier instituut 2020.
Uit tabel 2 blijkt dat het aantal zaaldelen nagenoeg gelijk is aan het Nederlandse gemiddelde. Het aantal sporthallen is iets lager, het aantal sportzalen daarentegen is iets hoger.
Voor de buitensport geldt dat het aanbod aan accommodaties in onze gemeente iets ruimer is dan te doen gebruikelijk. In de volgende tabel is dit aanbod weergegeven voor de meest populaire vormen van buitensport (voetbal, tennis en hockey).
Tabel 3: Aanbod buitensportaccommodaties per 25.000 inwoners Vijfheerenlanden, vergeleken met Nederland.
Bron: Sportaccommodaties in Nederland/Mulier instituut 2016.
Ook op het gebied van zwembaden loopt het aanbod in onze gemeente niet uit de pas. In de volgende tabel is ons aanbod weergegeven, uitgedrukt in het oppervlakte zwemwater per 10.000 inwoners, en vergeleken met het Nederlandse gemiddelde. Daaruit blijkt dat de hoeveelheid binnenwater precies gelijk is aan het Nederlandse gemiddelde. Voor buitenbaden ontbreekt betrouwbaar referentiemateriaal.
Tabel 4: Aanbod m² zwemwater per 10.000 inwoners Vijfheerenlanden, vergeleken met Nederland.
Bron: Monitor Sport en gemeenten 2019, Vereniging Sport en Gemeenten.
Bij deze tabellen moet direct worden opgemerkt dat deze gegevens geen basis bieden voor verregaande conclusies over de verhouding tussen vraag en aanbod in Vijfheerenlanden. Het huidige en de te verwachten gebruik/de bezetting van de accommodaties zijn in dat kader veel belangrijker.
De accommodaties zijn evenwichtig gespreid over de gemeente. De meeste dorpen beschikken over een binnen- en buitensportaccommodatie en de reisafstanden zijn acceptabel. Leerdam en Vianen beschikken vanzelfsprekend over het meeste aanbod. In figuur 1 is de ligging van sportaccommodaties schematisch weergegeven. De figuur aan de linkerzijde geeft de ligging weer van de binnensportaccommodaties en de zwembaden. De figuur aan de rechterzijde geeft het overzicht van de buitensportaccommodaties.
Figuur 1: Ligging sportaccommodaties Vijfheerenlanden.
De kwaliteit van de accommodaties is wisselend. Vijfheerenlanden beschikt enerzijds over eigentijdse, multifunctionele accommodaties die kwalitatief (meer dan) op orde zijn en aantrekkingskracht hebben. Voorbeelden zijn Helsdingen sport en cultuur, Glaspark, de accommodaties van SV Meerkerk en SC Everstein en Het Spant. Er zijn echter ook verouderde accommodaties die het einde van hun levensduur hebben bereikt. Dat geldt bijvoorbeeld voor sportcentrum Berenschot in Leerdam, De Linde in Meerkerk en de kleed-/clubgebouwen op sportpark Blankensteijn in Vianen. Ook de duurzaamheid van de accommodaties laat een wisselend beeld zien. Bij de totstandkoming van de hiervoor genoemde nieuwere accommodaties is veel aandacht besteed aan duurzaamheid. De verouderde accommodaties (bijvoorbeeld Berenschot en de kleed- en clubgebouwen op sportpark Blankensteijn) scoren op dit punt vaak onvoldoende tot slecht.
In het kader van dit project is een enquête uitgezet onder de sportverenigingen in onze gemeente. Zeventien sportverenigingen hebben deze enquête ingevuld. In de enquête is ook gevraagd naar het oordeel van de verenigingen over de kwaliteit van de accommodaties. Dertien verenigingen hebben een (zeer) positief oordeel over de kwaliteit van de accommodaties. De overige vier zijn neutraal of zijn negatief over de kwaliteit.
De functionaliteit van de accommodaties is over het algemeen ook op orde. Geen van de zeventien verenigingen die de enquête hebben ingevuld is negatief over de functionaliteit. De multifunctionaliteit van de accommodaties laat ook twee gezichten zien.
De nieuwere accommodaties zijn geschikt voor meerdere typen binnen- en buitensport. De oudere accommodaties zijn vaak monofunctioneel (geschikt voor één type sport).
In deze paragraaf worden het gebruik/de bezetting van alle accommodaties weergegeven.
Het gebruik/de bezetting van de binnensportaccommodaties biedt nog ruimte om meer gebruikers te huisvesten. In de volgende figuren is de bezetting van de accommodaties weergegeven in hele uren per jaar. Daarbij is onderscheid gemaakt naar gebruik door scholen, naschools aanbod, gebruik door verenigingen doordeweeks en gebruik door verenigingen in het weekeinde. In de figuur is per type accommodatie, door middel van een groene stippellijn, weergegeven wanneer sprake is van een voldoende bezetting*).
Figuur 2: Bezettingsgraad binnensportaccommodaties naar type accommodatie en naar type gebruik.
Uit de figuren blijkt het volgende:
Sporthallen: De bezetting van de sporthallen Helsdingen Noord en Zuid kan de toets der kritiek goed doorstaan. Beide hallen hebben een bezetting van 2.000 uren per jaar of meer wat voldoende tot ruim voldoende is. De bezetting van Berenschot en vooral De Linde is onvoldoende. In beide hallen is sprake van relatief veel leegstand.
Gymzalen: De bezetting van de gymzalen is beter. Vier van de gymzalen hebben een bezetting die ruim voldoende tot zeer goed is. Vijf gymzalen hebben nog leegstand. Daarbij geldt dat voor gymzalen de bezetting vanaf 1.200 uren per jaar als voldoende wordt gekwalificeerd. Dit omdat de functionaliteit van gymzalen beperkter is dan die van sportzalen en sporthallen en de meeste verenigingssporten niet kunnen worden gehuisvest in een gymzaal.
Overigens geldt dat niet alle verenigingen van mening zijn dat onze gemeente over voldoende binnensportaccommodatie beschikt. Vooral de verenigingen die uitsluitend tijdens de wintermaanden gebruik willen maken van de binnensport (handbal, hockey en korfbal) geven aan dat er een tekort is tijdens die maanden.
Voor de buitensportaccommodaties geldt dat er sprake is van evenwicht tussen vraag en aanbod. Op basis van het aantal teams en de planningsnormen van de verschillende sportbonden hebben wij een berekening gemaakt van het aantal velden dat de verenigingen nodig hebben voor hun trainingen en competities. In figuur 3 is de verhouding tussen vraag en aanbod weergegeven (door middel van een indexcijfer).
Figuur 3: Verhouding vraag en aanbod buitensport.
Uit de figuur blijkt dat voor de voetbal vraag en aanbod over het algemeen goed in evenwicht zijn. VV Brederodes beschikt over te weinig velden, VV Vianen over een overschot aan velden. Beide verenigingen zijn gevestigd op hetzelfde sportpark en het tekort van de ene vereniging heft het overschot van de andere op. Gezamenlijk is er dus geen sprake van een tekort. Ook voor de overige parken geldt dat het aanbod toereikend is voor de vraag/behoefte. Voor Hockeyclub Leerdam geldt dat de vereniging op dit moment nog ‘ruim in haar jasje’ zit, maar de vereniging is groeiende.
Ook het gebruik/de bezetting van de beide binnenbaden biedt nog ruimte voor groei. Beide baden tezamen ontvangen circa 186.000 bezoeken per jaar. Gerelateerd aan het wateroppervlak zijn dat 173 bezoeken per m² water per jaar. Voor vergelijkbare baden is dat 225 tot zelfs 275.
Het animo van de inwoners van onze gemeente om een bezoek te brengen aan een zwembad is iets onder het gemiddelde. In de volgende tabel is, per type zwemactiviteit, het animocijfer per zwembad weergegeven. Het animocijfer ontstaat door het aantal bezoeken te delen door het aantal inwoners van het verzorgingsgebied. In tabel 5 zijn deze cijfers weergegeven voor achtereenvolgens Berenschot, Helsdingen, de beide baden tezamen en voor zwembaden in Nederland.
Uit de tabel blijkt dat vooral het recreatief zwemmen (banen zwemmen en vrij zwemmen) achterblijft bij het Nederlandse gemiddelde. Dat komt vooral omdat het vrij zwemmen minder bezoeken trekt, om de eenvoudige reden dat de beide zwembaden niet over een recreatiebad beschikken.
Tabel 5: Animocijfer (gemiddeld aantal keer dat een inwoner in een zwembad komt) zwembaden Vijfheerenlanden vergeleken met Nederlandse gemiddelde.
Er zijn verschillen in de tarieven van de binnensportaccommodaties. In tabel 6 zijn de tarieven weergegeven. Daaruit blijkt:
Tabel 6: Tarieven binnensportaccommodaties Vijfheerenlanden, uitgesplitst naar type accommodatie en naar voormalige gemeente.
Voor de buitensport geldt dat sprake is van verschillende constructies tussen de drie voormalige gemeenten. Dat zijn:
Voormalige gemeente Leerdam: In de voormalige gemeente Leerdam betalen de verenigingen een uurtarief voor het gebruik van de velden. De hoogte van het tarief is in 2018 vastgesteld en, vooruitlopend op de herindeling, gebaseerd op de tarieven in de voormalige gemeente Vianen. De systematiek (uurtarief) is anders dan in Vianen, het absolute bedrag dat de verenigingen in Leerdam betalen is vergelijkbaar met het tarief in Vianen. Het uurtarief is een all-in tarief voor het gebruik van de velden, de parkinfrastructuur en kleed- en wasaccommodaties. De verenigingen (in het geval van het Glaspark een beheerstichting) hebben de keuze om (delen van) het onderhoud aan de velden en parkinfrastructuur zelf uit te voeren en ontvangen daarvoor een kostendekkende vergoeding van de gemeente. De tennisvereniging is gevestigd op grond van de gemeente. Tennis ontvangt een bijdrage van 60% aan de totstandkoming van de banen.
Voormalige gemeente Vianen: In de voormalige gemeente Vianen betalen de verenigingen een huurbedrag per jaar bij exclusief gebruik of een bedrag per uur bij multifunctioneel gebruik. Dat bedrag heeft betrekking op de velden en de parkinfrastructuur, maar niet op kleed- en wasruimten. Voor de kleed- en wasruimten geldt dat deze door de gemeente zijn gerealiseerd, maar dat deze zijn overgedragen aan de verenigingen. De verenigingen zijn hiermee ook verantwoordelijk voor (groot) onderhoud en vervanging.
Voormalige gemeente Zederik: In de voormalige gemeente Zederik wordt ook een huur in rekening gebracht aan de verenigingen. Ook in de voormalige gemeente Zederik worden de verenigingen (in Lexmond is sprake van een sportstichting) in staat gesteld om (delen van) het onderhoud zelf uit te voeren, waarvoor zij een bijdrage van de gemeente ontvangen. Behalve voor HSCC ’61 is het huurbedrag exclusief het kleed-/clubgebouw.
Ondanks de verschillen in constructies geldt dat de verenigingen in alle drie de voormalige gemeenten ongeveer € 4.500,- per jaar betalen voor een natuurgrasveld en ongeveer € 9.000,- voor een kunstgrasveld. De verschillen hebben dus niet betrekking op de hoogte van de huur, maar wel op de accommodatieonderdelen waarvoor de huur geldt. In de voormalige gemeenten Vianen en Zederik is de huur exclusief kleed- en wasruimten, in de voormalige gemeente Leerdam inclusief.
De verenigingen zijn over het algemeen tevreden over de hoogte van de tarieven voor de binnen- en buitensportaccommodaties. Van de 17 verenigingen die op de enquête hebben gereageerd is één vereniging van mening dat de tarieven te hoog zijn. 12 verenigingen zijn tevreden tot zeer tevreden over de tarieven, 4 verenigingen vinden de tarieven noch te hoog, noch te laag.
De tarieven van de beide binnenbaden verschillen onderling sterk. In tabel 7 zijn de belangrijkste tarieven weergegeven.
Tabel 7: Tarieven binnenbaden Vijfheerenlanden uitgesplitst naar typen zwemmen.
De tabel laat grote verschillen zien tussen Berenschot en Helsdingen. De tarieven in Berenschot zijn voor alle typen zwemactiviteiten gemiddeld 60% tot 70% hoger dan in Helsdingen. Dit terwijl de kwaliteit van het zwembad Helsdingen (technische staat, uitstraling) aanmerkelijk beter is dan Berenschot. Volgens de exploitatieovereenkomst met Laco Leerdam, zijn de tarieven voor schoolzwemmen en verenigingen vastgelegd en kan Laco Leerdam de tarieven voor overige gebruikers naar eigen inzicht vaststellen.
Het is al vaker vermeld, maar op het gebied van beheer en exploitatie treffen we meerdere constructies aan. Enkele voorbeelden:
In de voormalige gemeente Vianen is de gemeente zelf actief in het beheer. Het Team Beheer en Onderhoud voert het onderhoud uit, met uitzondering van Everstein. De organisatie van Helsdingen is verantwoordelijk voor de verhuur/exploitatie van de binnen- en buitensportaccommodaties. Voor de buitensport geldt in de voormalige gemeente Vianen dat de verenigingen zelf verantwoordelijk zijn voor de kleed-/clubgebouwen.
De tennisverenigingen zijn, met uitzondering van Leerdam, volledig verantwoordelijk voor de instandhouding van de tennisparken. In wezen geldt dat de tennissport, zoals in de meeste gemeenten in Nederland, (nagenoeg) volledig geprivatiseerd is. In de voormalige gemeente Zederik ontvangen de tennisvereniging wel een subsidie op basis van het aantal jeugdleden. In Leerdam ontvangt de tennisvereniging een bijdrage van de gemeente (60%) voor de aanleg van banen.
Op zichzelf is de verscheidenheid van verschillende vormen van beheer en exploitatie geen probleem. Er ontstaat pas een probleem als de verschillen ook gevolgen hebben voor de kosten die de verenigingen moeten dragen (tarieven of instandhoudingskosten). In de vorige paragraaf is aangegeven dat er verschillen zijn, maar overbrugbaar lijken, zonder dat de verschillende vormen van beheer en exploitatie aangetast hoeven te worden.
De capaciteit van de binnen- en buitensportaccommodaties in Vijfheerenlanden is op orde. Enkele uitzonderingen daargelaten beschikken wij in onze gemeente over (meer dan) voldoende accommodaties. Die conclusie mag worden getrokken op basis van de vergelijking van het aanbod met dat van andere gemeenten in Nederland, maar vooral op basis van de bezetting. Uit de bezettingscijfers blijkt dat, voor de buitensport, vraag en aanbod in evenwicht zijn. Voor de binnensport en de zwembaden is er nog voldoende capaciteit om groei te kunnen opvangen. De spreiding van de accommodaties kan de toets der kritiek goed doorstaan.
De kwaliteit van de accommodaties (enkele binnensportaccommodaties en kleed-/clubgebouwen) laat op onderdelen te wensen over. Binnen de gemeente zijn meerdere verouderde accommodaties aanwezig die het einde van de technische levensduur naderen of al hebben bereikt. Dat zijn ook de accommodaties die op het gebied van duurzaamheid slecht scoren.
Binnen onze gemeente zijn meerdere vormen van eigendom, beheer en exploitatie van sportaccommodaties zichtbaar. Die verschillen hebben ook tot gevolg dat de rol van de gemeente telkens een andere is. Echter ‘onder de streep’ leiden deze verschillen niet tot heel grote verschillen in de tarieven die aan de gebruikers in rekening worden gebracht en/of de kosten die de gebruikers dragen voor de instandhouding van hun accommodaties. Daarbij geldt dat deze algemene conclusie niet op gaat voor:
3 Uitgangspunten accommodatiebeleid
In het vorige hoofdstuk zijn de kenmerken van de sportaccommodaties in onze gemeente samengevat beschreven. Op basis van de conclusies van dat hoofdstuk beschrijven we in dit hoofdstuk de uitgangspunten voor het toekomstige accommodatiebeleid. Eerst wordt ingegaan op algemene uitgangspunten. Daarna worden uitgangspunten beschreven voor de ontwikkeling van het aanbod van accommodaties, op de rol van de gemeente en op tarieven en subsidies.
De vraag/behoefte zal (vermoedelijk) toenemen
In de eerste plaats geldt als uitgangspunt dat de vraag/behoefte aan sportaccommodaties in onze gemeente zal toenemen. Dat wordt vooral veroorzaakt door de te verwachten groei van de bevolking, de ambities vanuit het sportbeleid maar ook door de populariteit van sporten in verenigingsverband binnen onze gemeente. Opgemerkt dient te worden dat deze prognoses deels zijn gebaseerd op het jaar 2019 (pré COVID-19). Na deze COVID-periode laten landelijke cijfers een stevige daling zien van de ledenaantallen van vooral binnensportverenigingen. Die daling is sinds het seizoen 2022/2023 ook lichtelijk zichtbaar in onze gemeente. Op dit moment is het nog onzeker of en zo ja, in welke mate, deze beweging in onze gemeente zich gaat ontwikkelen.
In figuur 4 is de te verwachten groei van de vraag/behoefte aan sportaccommodaties weergegeven door middel van een indexgetal (2020 = 100) voor de komende 15 jaar. Daarbij is onderscheid gemaakt naar de verschillende typen accommodaties/sporten. De ontwikkeling van de vraag/behoefte is becijferd op basis van:
Figuur 4: Ontwikkeling van de vraag/behoefte aan sportaccommodaties naar type accommodatie 2020-2035.
Uit de figuur blijkt dat een groei van de vraag/behoefte mag worden verwacht voor de meeste typen sporten/sportaccommodaties. Uitsluitend voor korfbal en in sterkere mate tennis, verwachten wij een daling. Voor de tennissport geldt overigens dat in de cijfers de groei van padel niet is meegenomen. Als de tennisverenigingen in onze gemeente zich ook (gaan) richten op de padelsport kan de daling meevallen of kan er zelfs sprake zijn van groei. De cijfers zullen overigens verschillen per voormalige gemeente. De groei zal het grootst zijn in de voormalige gemeente Vianen, gevolgd door de voormalige gemeente Leerdam, gevolgd door de voormalige gemeente Zederik.
De vraag/behoefte zal van karakter veranderen
De vraag/behoefte zal niet alleen in omvang veranderen (vermoedelijke groei), maar ook van karakter veranderen.
Het aantal inwoners van Vijfheerenlanden gaat groeien, maar die groei wordt vooral veroorzaakt door de groeiende groep senioren. In figuur 5 is de bevolkingsontwikkeling van Vijfheerenlanden weergegeven, uitgesplitst naar leeftijdsklassen.
Figuur 5: Bevolkingsprognose Vijfheerenlanden 2020-2050, naar leeftijdsklassen (x 1.000).
Uit dit figuur blijkt dat het aantal inwoners van 0 tot 20 jaar iets zal stijgen (na een daling de komende jaren) en dat de groep volwassenen min of meer onveranderd blijft. De groep inwoners van 65 jaar en ouder zal daarentegen fors groeien. Die groep inwoners zal de komende 15 jaar in aantal toenemen van circa 11.400 inwoners op dit moment naar 15.600 inwoners in 2035. Dat is een stijging van 37%.
Het spreekt voor zich dat de groeiende groep senioren gevolgen heeft voor de aard van de vraag/behoefte aan sporten en sportaccommodaties. Sterk samengevat:
Doelgroepgerichte sport- en beweegstimulering
Met het nieuwe sportbeleid wordt ingezet op specifieke sport- en beweegstimulering voor die doelgroepen en gebieden waar de sport- en beweegdeelname achterblijft. Dat zal leiden tot meer activiteiten waarbij bewegen, onderwijs, ontmoeten, welzijn en zorg geïntegreerd worden aangeboden. Dit leidt tot een toenemende behoefte aan accommodaties waar deze functies onder één dak of in een beperkt gebied worden aangeboden. Dit kan ook een uitgangspunt zijn voor locatiekeuzes bij vernieuwing/vervanging van accommodaties.
Sporten en bewegen in de buitenruimte
De stijgende populariteit van sport en bewegen in de buitenruimte leidt tot een groeiende vraag naar speelplekken (kinderen), urban sports (tieners en jongvolwassenen), bootcamp en toegankelijke wandel-, hardloop- en fietsroutes. Het sportaccommodatiebeleid gaat hier niet specifiek op in, daar dit opgenomen is in het speelruimteplan.
3.3 Uitgangspunten accommodatieaanbod
Het nieuwe sportbeleid zet stevig in op het behoud/de versterking van de sportverenigingen in onze gemeente. Gebleken is dat die verenigingen nog een grote aantrekkingskracht hebben op de inwoners van Vijfheerenlanden. Dat maakt de verenigingen bij uitstek belangrijke partners bij het vitaal houden van de inwoners. Het sportbeleid heeft tot doel om, tegen de landelijke trend in, de populariteit van de verenigingen op zijn minst op peil te houden. Tegelijkertijd worden verenigingen, die dat kunnen en willen, gestimuleerd om een bredere maatschappelijke rol te gaan vervullen.
Om deze ambities te kunnen realiseren, dienen wij in onze gemeente tenminste te beschikken over voldoende accommodaties (voldoende voor trainingen en competities), die kwalitatief op orde zijn, die duurzaam zijn en een brede maatschappelijke functie kunnen huisvesten. Om dit te kunnen bereiken zijn de volgende uitgangspunten geformuleerd voor de ontwikkeling van het accommodatieaanbod in onze gemeente.
Uit hoofdstuk 2 is gebleken dat wij in onze gemeente, enkele uitzonderingen daargelaten, over voldoende accommodatie beschikken. Sterker nog, de meeste accommodaties bieden nog ruimte om de te verwachten groei van de vraag/behoefte op te kunnen vangen. Vijfheerenlanden heeft dus geen capaciteitsprobleem. Sterk inzetten op uitbreiding van het aanbod is niet nodig.
Wij hebben echter wel een uitdaging op het gebied van kwaliteit en duurzaamheid en, zij het in mindere mate, multifunctionaliteit.
In hoofdstuk 2 is vermeld dat wij in onze gemeente, naast relatief nieuwe, eigentijdse en multifunctionele accommodaties, ook beschikken over accommodaties die het einde van de technische levensduur naderen of inmiddels hebben bereikt. Vorig jaar heeft het adviesbureau Synarchis de kwaliteit van de zwembaden en binnensportaccommodaties onderzocht. Synarchis heeft de kwaliteit van een aantal accommodaties als ‘slecht’ beoordeeld. Bovendien zijn, bij het opstellen van dit beleid, bij enkele club- en kleedaccommodaties conditiemetingen uitgevoerd en zijn alle accommodaties door ons bezocht. De uitkomsten van de conditiemetingen en de bezichtigingen gaven een bevestiging van het beeld dat in de Synarchis rapporten naar voren kwam. Voor de volgende accommodaties geldt dat deze niet meer voldoen aan de eisen van deze tijd:
Als besloten wordt om de kwaliteit van de genoemde accommodaties de komende jaren te verbeteren, dan kunnen we direct een grote slag slaan op het gebied van verduurzaming van de accommodaties. Immers, vervangingen of renovaties zullen moeten voldoen aan de laatste eisen op het gebied van energieverbruik/klimaatneutraliteit. Bovendien heeft onlangs vernieuwing plaatsgevonden (of vindt nog steeds plaats) van sportaccommodaties (SV Meerkerk, Glaspark, korfbalvereniging Viko en Leerdam Sport ’55), waar duurzaamheid een belangrijk ontwerpuitgangspunt is geweest. Neemt niet weg dat, ook na het verbeteren van de kwaliteit van de genoemde accommodaties, niet alle accommodaties op dat moment voldoende duurzaam zijn. Zo is er op meerdere sportparken nog steeds sprake van traditionele veldverlichting in plaats van LED. Wij stellen dan ook voor, mede door de hoge energieprijzen, om op deze accommodaties in te zetten op verduurzaming door middel van het aanbrengen van LED verlichting.
Multifunctionaliteit/samenhang
Het sportbeleid zet in op een integrale aanpak voor beweegstimulering in die gebieden en voor die doelgroepen waar de meeste winst is te behalen op het gebied van sport en bewegen. Met integrale aanpak wordt bedoeld dat bewegen, onderwijs, sport, welzijn en zorg de handen ineenslaan en met een gecoördineerde aanpak komen.
Het succes van een dergelijke integrale aanpak wordt versterkt als dat ook wordt ondersteund door accommodaties. Daarmee bedoelen we dat accommodaties deze gecombineerde activiteiten ook moeten kunnen huisvesten. Dat veronderstelt multifunctionaliteit, gebruik het hele jaar door en toegankelijkheid van de accommodaties.
Op meerdere locaties in onze gemeente zijn, in de onmiddellijke nabijheid van elkaar, verschillende verenigingen en accommodaties gevestigd. In de praktijk blijkt dat die verenigingen/accommodaties vaak nog op zichzelf functioneren. Versterking van multifunctionaliteit/samenhang ligt in die gebieden ‘voor het oprapen’. Die versterking is niet zozeer een fysieke opgave (investeren in accommodatie), maar meer een opgave van beheer en samenwerking. Concreet kan de multifunctionaliteit/samenhang worden versterkt door middel van:
Figuur 6: Kansrijke locaties voor versterking multifunctionaliteit en samenhang.
Omdat de sport- en beweegdeelname in Leerdam en Vianen achterblijft, wordt voorgesteld dat de inzet van parkbeheer en programmabeheer vooral wordt geconcentreerd op de accommodaties in die steden.
3.4 Uitgangspunten gemeentelijke rol
Het is al vaker vermeld, maar het nieuwe sportbeleid zet in op verhoging van de sport- en beweegdeelname in onze gemeente. Dat kan niet zonder een adequaat aanbod van accommodaties en niet zonder een rol van de gemeente. Bovendien geldt dat de rol die de drie voormalige gemeenten vervulden voor sportaccommodaties onderling verschilde. Nieuw accommodatiebeleid heeft mede tot doel om die verschillen recht te trekken. Wij stellen de volgende uitgangspunten voor de toekomstige rol van ons als gemeente Vijfheerenlanden voor:
Harmoniseren, niet uniformeren
Binnen onze gemeente zijn verschillende constructies zichtbaar van eigendom, beheer en exploitatie van sportaccommodaties. In hoofdstuk 2 zijn enkele voorbeelden van die verschillende constructies weergegeven.
In de praktijk leiden deze verschillende constructies tot een ongelijke situatie voor de gebruikers/de verenigingen. Alhoewel deze verschillen niet erg groot lijken, is het nodig dat een situatie van ‘gelijke monniken, gelijke kappen’ ontstaat. Die situatie kan op grofweg twee manieren worden bereikt:
Uniformeren: Als voor uniformeren wordt gekozen, streeft de gemeente naar één constructie voor eigendom en beheer die voor alle accommodaties binnen de gemeente wordt toegepast. Uniformeren leidt tot een gelijke situatie voor alle gebruikers. Echter, uniformeren houdt ook direct in dat de komende jaren veel tijd en energie gestoken moet worden in structuurdiscussies, overdracht van eigendom, veranderen van beheervormen, et cetera.
Harmoniseren: De tweede mogelijkheid is dat de bestaande constructies ongemoeid worden gelaten en gegeven deze constructies wordt gekomen tot een gelijke behandeling. Immers elk van de constructies heeft een eigen onstaantsgeschiedenis die vaak is voortgekomen uit de kracht van de samenleving in de steden en dorpen. Bij harmoniseren wordt niet gestreefd naar een eenheidsworst, maar wordt wel de gemeentelijk rol (en de kosten die de gemeente voor haar rekening neemt) overal dezelfde, ongeacht het eigendom of de beheervorm.
Voorgesteld wordt dat wij harmoniseren als uitgangspunt kiezen voor het accommodatiebeleid. Vanzelfsprekend staan wij ervoor open als verenigingen/stichtingen, bijvoorbeeld naar aanleiding van dit beleid, veranderingen in de beheer- en exploitatieopzet willen doorvoeren. Onderstaand een voorbeeld van de wijze waarop harmoniseren kan worden toegepast, met behoud van bestaande constructies voor eigendom en beheer.
Om te komen tot harmonisering is het nodig dat er een scherpe afbakening komt van de rol van de gemeente ten opzichte van die van verenigingen en stichtingen. Wij stellen voor om het begrip ‘basisvoorziening’ centraal te stellen bij de afbakening. De basisvoorziening bestaat uit alle voorzieningen die nodig zijn voor de uitoefening van de sport.
Voor de buitensport bestaat de basisvoorziening uit de velden, de sporttechnische infrastructuur (doelen, ballenvangers, verlichting, et cetera), uit de parkinfrastructuur en uit de kleed-/wasaccommodatie (kleed- en wasruimten, scheidsrechtersruimten, opslag, EHBO, et cetera). Voorzieningen die niet nodig zijn voor de uitoefening van de sport (bijvoorbeeld kantines, bestuurskamers, tribunes, kassahokjes) vallen buiten de definitie van basisvoorziening. Overcapaciteit (bijvoorbeeld te veel velden) vallen ook buiten de definitie van de basisvoorziening. Voor het bepalen van de capaciteit (aantal velden, kleed- en wasruimten, et cetera) en het afwerkingsniveau wordt voorgesteld om de normen van de verschillende sportbonden aan te houden.
Ook voor de binnensport is het begrip basisvoorziening goed toepasbaar in termen van sportvloeroppervlak, belijning, kleed- en wasruimten, et cetera.
De gemeente is/wordt verantwoordelijk voor de totstandkoming/realisatie en instandhouding/onderhoud van de basisvoorzieningen. Voor alle accommodatie-onderdelen die buiten de definitie vallen van het begrip basisvoorziening, is de gemeente verantwoordelijk voor de totstandkoming/realisatie, waarbij deze voorzieningen tegen kostprijs dekkend tarief worden verhuurd aan de gebruikers/verenigingen. De gebruikers/verenigingen zijn/worden zelf verantwoordelijk voor de instandhouding/onderhoud van deze voorzieningen. In het volgende hoofdstuk wordt dit verder uitgewerkt.
Afbakening naar type accommodaties
Met de tot dusver beschreven uitgangspunten (harmoniseren en basisvoorziening) is de afbakening van de gemeentelijke rol nog niet compleet. Het is ook nodig dat wij als gemeente, een heldere lijn hebben voor het soort accommodaties waar wij wel en niet een verantwoordelijkheid voor hebben. Immers, voor commerciële fitnesscentra kan het begrip ‘basisvoorziening’ ook worden uitgewerkt, maar een gemeentelijke financiële bijdrage aan de totstandkoming en instandhouding van dergelijke sportaccommodaties is niet wenselijk.
Voor het vaststellen van het type sportaccommodaties die op een gemeentelijke bijdrage kunnen rekenen, geldt in wezen dat de volgende aspecten in samenhang beoordeeld moeten worden, te weten:
In figuur 7 is schematisch weergegeven voor welke sporten/sportaccommodaties een gemeentelijke rol gewenst is.
Figuur 7: Afbakening gemeentelijke rol naar typen sporten/sportaccommodaties.
De figuur laat een driedeling zien, te weten:
Deze driedeling is overigens in lijn met het beleid van de meeste gemeenten in Nederland. Voorgesteld wordt om ook in onze gemeente deze categorisering als uitgangspunt voor het toekomstige accommodatiebeleid te hanteren.
De rol van de gemeente richting tennisaccommodaties is een belangrijk discussiepunt. De volgende overwegingen kunnen gelden:
Verschillen tussen de drie voormalige gemeenten: In de voormalige gemeenten Vianen en Zederik is de instandhouding van de tennisaccommodaties volledig de verantwoordelijkheid van de tennisverenigingen. In de voormalige gemeente Leerdam leverde de gemeente een bijdrage van 60% aan de totstandkoming van de accommodatie (banen).
De rol van Nederlandse gemeenten: Ongeveer de helft van de Nederlandse gemeenten levert geen enkele bijdrage aan de totstandkoming en instandhouding van tennisaccommodaties. De Nederlandse gemeenten die wel een bijdrage leveren (ook ongeveer de helft), nemen gemiddeld genomen 50% van de kosten voor renovatie van banen en parkinfrastructuur voor hun rekening.
Accommodatiekosten: De accommodatiekosten per spelend lid zijn voor tennis aanmerkelijk lager dan voor bijvoorbeeld hockey of voetbal en daarmee goed te dragen door de vereniging en haar leden. Het is daarom goed verdedigbaar dat de gemeentelijke bijdrage voor tennis lager is dan voor bijvoorbeeld voetbal.
Bijdrage aan de sportieve opgave: Tennis is de afgelopen jaren minder populair geworden, maar nog altijd de tweede verenigingssport in Nederland. Daarnaast is Padel de laatste jaren enorm in opkomst. Doordat Padel ondergebracht is bij de tennisbond en veelal wordt beoefend op tenniscomplexen, heeft dit een positief effect op het ledenaantal van tennisverenigingen.
Als gemeente Vijfheerenlanden kiezen wij er voor om geen financiële bijdrage te leveren aan de realisatie, vervanging en onderhoud van tennisaccommodaties maar door middel van een subsidie aan de vereniging, gebaseerd op het aantal sportende leden, bij te dragen aan de tennissport. Dit wordt mede onderbouwd doordat de tennissport vaak nog op late leeftijd wordt beoefend. Vanuit beweegstimulering voor senioren is de tennissport hiermee een factor van betekenis.
Behoud van beheervormen en identiteit
Uit de vorige uitgangspunten is naar voren gekomen dat beheervormen verschillen, maar dat die verschillen geen belemmering vormen voor de ambities van het sportbeleid en voor harmoniseren. Sterker nog, de verschillende beheervormen vinden vaak hun oorsprong in de kracht en zelfredzaamheid in de steden en dorpen. Voorgesteld wordt daarom om die kracht te behouden.
Dit neemt niet weg dat het beheer op sommige locaties een impuls kan/moet krijgen. Dat zijn vooral de locaties (met name buitensportaccommodaties), waar verbreding van de maatschappelijke functie en een meer openbaar karakter (en ruimere openstelling) gewenst zijn. Op die locaties zijn nodig:
Parkbeheer: Een bredere maatschappelijke functie, meer openbaar karakter en ruimere openstelling kunnen niet zonder een vorm van parkbeheer. Dit parkbeheer richt zich op toezicht, handhaven van parkregels, het multifunctionele gebruik in goede banen leiden en het aantrekken van nieuwe gebruikersgroepen. Op het Glaspark is al sprake van parkbeheer en ook op andere locaties (vooral sportpark Blankensteijn) zou ïntroducutie hiervan wenselijk zijn. Stimulering van parkbeheer in Leerdam en Vianen is goed verdedigbaar omdat juist daar de wens bestaat om de sport- en beweegdeelname te verhogen.
Programmabeheer: Het sportbeleid zet in op samenwerking tussen bewegen, onderwijs, ontmoeten, sport, welzijn en zorg. Dat gaat niet vanzelf. Programmabeheer is nodig om deze samenwerking vorm te geven en van daaruit nieuwe activiteiten te ontwikkelen. Gerichte inzet van Sportservice Vijfheerenlanden op enkele locaties is nodig om dit programmabeheer van de grond te krijgen.
De gemeente Vijfheerenlanden stimuleert en mede financiert parkbeheer onder voorwaarden dat:
Sport en bewegen in de buitenruimte
Tot dusver is vooral aandacht besteed aan de ‘officiële’ binnen- en buitensportaccommodaties. Echter, bewegen en sporten in de buitenruimte wordt ook in onze gemeente steeds populairder. Alhoewel de buitenruimte niet direct betrekking heeft op accommodatiebeleid, wordt aandacht gevraagd voor de beweegvriendelijkheid van die buitenruimte.
Tarieven en Accommodatiesubsidies
Wij hechten grote waarde aan het handhaven van maatschappelijke tarieven. Wij willen dat op die manier het gebruik van de accommodaties betaalbaar blijft voor alle inwoners. Maatschappelijke tarieven betekenen dat wij op indirecte wijze de accommodaties blijven subsidiëren. Aanvullend aan deze indirecte subsidies zijn er mogelijkheden voor:
Voor de tarieven geldt dat deze gefaseerd worden geharmoniseerd. In de huidige situatie verschillen de tarieven in de drie voormalige gemeenten onderling niet veel (behalve die voor de zwembaden), maar de verschillen die er zijn worden de komende jaren gefaseerd weggenomen.
4 Voorstellen en beleidsregels
In hoofdstuk 3.3. is aangegeven dat een kwaliteitsslag nodig is voor een aantal accommodaties. Wij zetten de komende jaren stapsgewijs in op deze kwaliteitsslag. Daarbij moet worden gedacht aan onderstaande investeringen per type accommodatie. De totale investering die gemoeid is met de kwaliteitsslag van de accommodaties zoals beschreven in hoofdstuk 3.3., wordt eind 2021 ingeschat op € 23,5 miljoen.
Tabel 8: Raming stichtingskosten kwaliteitsslag sportaccommodaties Vijfheerenlanden.
Naast de investeringen in vervanging/vernieuwing wordt voorgesteld om, voor de overige accommodaties, gericht te werken aan verduurzaming. Voorgesteld wordt om:
Multifunctionaliteit/samenhang
Bij de totstandkoming/realisatie van sportaccommodaties is multifunctioneel gebruik het uitgangspunt. Zoals al eerder vermeld, is verbetering van de multifunctionaliteit en samenhang niet alleen een fysieke opgave (investeren in accommodaties). Er zijn al meerdere multifunctionele accommodaties in onze gemeente en versterking daarvan ligt binnen een aantal gebieden binnen handbereik. Die versterking vereist inhoudelijke samenwerking (programmabeheer) en parkbeheer, waarvan de concrete plannen in de volgende paragraaf zijn uitgewerkt.
Een belangrijk onderdeel van het nieuwe accommodatiebeleid vormt het ‘begrip’ basisvoorziening. De basisvoorziening bevat alle elementen van een accommodatie die nodig zijn voor het uitvoeren van de sportactiviteiten van de betreffende vereniging of stichting. In het nieuwe accommodatiebeleid wordt voorgesteld dat wij uitsluitend financieel bijdragen aan accommodaties die passen binnen de definitie van het begrip basisvoorziening.
In bijlage 1 wordt het begrip ‘basisvoorziening’ op hoofdlijnen beschreven. De gedetailleerde weergave van de basisvoorziening is neergelegd in bijlage 2. De beschrijving van de basisvoorziening bestaat uit:
Ook is in bijlage 1 weergegeven hoe de komende jaren wordt omgegaan met bestaande situaties die niet voldoen aan deze beschrijving (te veel accommodatie, te luxe of juist te weinig). Daarbij geldt dat de beschrijving volledig is gebaseerd op normeringen van sportbonden of algemeen geldende ruimtenormen. Deze normen zijn aan verandering onderhevig. Als uitgangspunt geldt dat telkens de nieuwste normen worden gehanteerd, zoals gepubliceerd in het Handboek Sportaccommodaties. Aanpassing van accommodaties aan de nieuwste normen vindt pas plaats bij vervanging/vernieuwing. Ook geldt dat de beschrijving van het begrip basisvoorziening is gericht op de bestaande accommodaties in onze gemeente. Als een nieuwe sport zich aandient, dan wordt die sport vanzelfsprekend beoordeeld aan de hand van de normen die gelden voor de betreffende sport.
In tabel 9 is de verantwoordelijkheid van de gemeente voor de totstandkoming van sportaccommodaties schematisch weergegeven.
Tabel 9: Afbakening gemeentelijke verantwoordelijkheid bij totstandkoming van accommodaties.
Deze verantwoordelijkheid houdt in dat:
De gemeente investeert in niet-basisvoorzieningen, maar zal dan wel een kostprijsdekkende huur in rekening brengen. De gemeente staat open voor maatwerk waarbij verenigingen er bijvoorbeeld ook voor kunnen kiezen om te investeren in niet-basisvoorzieningen. In dat geval zal de gemeente geen huur in rekening brengen voor deze facaliteiten.
Ook voor de instandhouding van de accommodaties is het voorstel dat de gemeente verantwoordelijk is voor de basisvoorziening. In tabel 10 is de verdeling van verantwoordelijkheden weergegeven.
Tabel 10: Afbakening gemeentelijke verantwoordelijk bij instandhouding van accommodaties.
De gemeentelijke verantwoordelijkheid voor de instandhouding houdt niet in dat wij deze taken zelf moet uitvoeren. Het is ook mogelijk (en al praktijk bij meerdere accommodaties in onze gemeente) dat de gebruikers (verenigingen/stichtingen), onder voorwaarden, een vergoeding ontvangen voor het uitvoeren van het onderhoud aan de basisvoorziening. Die voorwaarden hebben betrekking op de kwaliteit van het onderhoudswerk (bestek en controle). In tabel 11 zijn de indicatieve bedragen opgenomen die verenigingen kunnen ontvangen als zij zelf het onderhoud uitvoeren aan velden en sportinfrastructuur. De definitieve bijdragen worden vastgesteld op basis van meerjarige onderhoudsplannen (MJOP’s) waar een berekening van onderhoudskosten per sportcomplex in opgenomen is, zodat we de buitensportverenigingen gelijk kunnen behandelen.
Naast bijdragen aan de onderhoudskosten van stichtingen en verenigingen die zelf (delen van) het onderhoud uitvoeren, wordt ook het parkbeheer in Leerdam en Vianen gestimuleerd. Juist daar blijft de sport- en beweegdeelname achter, waardoor extra inzet op breed gebruik wenselijk is. Dit kunnen wij als gemeente stimuleren door een gedeelte van de kosten van parkbeheer te subsidiëren. Hierbij kan gedacht worden aan de wijze waarop dit momenteel geregeld is bij het Glaspark in Leerdam.
Samengevat geldt dat wij als gemeente, een rol hebben/houden in de totstandkoming en instandhouding van de basisvoorziening. Daarbij gelden aanvullend nog de volgende beleidsuitgangspunten:
De gemeente Vijfheerenlanden faciliteert de breedtesport. Het begrip ‘basisvoorziening’ is afgestemd op die breedtesport. Met andere woorden, de basisvoorziening biedt goede faciliteiten voor de uitoefening van breedtesport, maar niet (altijd) voor topsport (al dan niet op amateurniveau). Voorzieningen voor topsport kunnen extra investeringen met zich meebrengen. Een sporthal voor topsport is bijvoorbeeld hoger dan een sporthal voor de breedtesport en vereist meer toeschouwerscapaciteit. Een voetbalveld voor topsport vereist soms ook een andere kwaliteit (bijvoorbeeld voor kunstgras).
Wij willen topsport niet in de weg staan, maar beperken ons bij de financiële bijdrage tot de ‘basisvoorziening’. Eventuele extra investeringen die een accommodatie geschikt maken voor topsport, dienen door de initiatiefnemer zelf te worden gedragen.
Alle sportbonden evalueren periodiek de normen die zij aan accommodaties stellen. Van tijd tot tijd leiden die evaluaties tot bijstelling van de normen. Ons accommodatiebeleid heeft als uitgangspunt dat dergelijke nieuwe eisen niet direct worden omgezet in aanpassingen van bestaande accommodaties. Dat zou immers, telkens als een nieuwe eis of norm wordt uitgebracht, een forse investering en ook desinvestering met zich mee kunnen brengen.
Nieuwe eisen/normen worden pas in praktijk gebracht op het moment dat vervanging, vernieuwing of grootschalige renovatie van bestaande accommodatie noodzakelijk is en dan nog alleen als het ruimtelijk en/of qua gebouw mogelijk is en de kosten in redelijke verhouding staan tot het doel.
De normen voor het vaststellen van het aantal velden leiden in de praktijk vrijwel altijd tot een behoefte aan velden met een getal achter de komma. Bijvoorbeeld, toepassing van de normen kan leiden tot de uitslag dat een vereniging 1,2 velden nodig heeft. In dat geval is het vervolgens de vraag of de gemeente nu één of twee velden moet aanleggen (1,2 veld bestaat nu eenmaal niet).
In dat geval wordt voorgesteld dat een tweede veld wordt aangelegd onder de volgende omstandigheden:
De beschrijving van het begrip ‘basisvoorziening’ is gebaseerd op de huidige normen van sportbonden en algemeen geldende ruimtenormen. De meeste accommodaties echter, zijn al jaren geleden gerealiseerd. Op dat moment golden waarschijnlijk andere normen en was het gemeentelijke beleid ook anders.
Het invoeren van nieuw accommodatiebeleid (inclusief de beschrijving van de basisvoorziening) houdt niet in dat bestaande accommodaties direct aangepast gaan of moeten worden. Ook voor deze omstandigheid geldt dat accommodaties pas worden aangepast als:
Het is goed mogelijk dat verenigingen en stichtingen in het verleden zelf hebben geïnvesteerd in voorzieningen die in het nieuwe beleid onderdeel zijn van de gemeentelijke verantwoordelijkheid. Omgekeerd geldt hetzelfde. Uitgangspunt is dat dergelijke verschillen, met de komst van het nieuwe accommodatiebeleid, niet worden gecompenseerd, verrekend of gerepareerd, tenzij daar in de afgelopen jaren specifieke afspraken over zijn gemaakt met de verenigingen/stichtingen.
De regeling voor over- en ondercapaciteit
Wij, als gemeente, leveren uitsluitend een financiële bijdrage aan de realisatie en instandhouding van de basisvoorziening. Dat geldt ook voor het aantal velden, kleed- en wasruimten waar een vereniging recht op heeft. De omvang van verenigingen kan aan schommelingen onderhevig zijn. Verenigingen kunnen groeien of krimpen waardoor de situatie kan ontstaan dat een vereniging (al dan niet tijdelijk) over een teveel of juist een tekort aan velden of voorzieningen beschikt. Er moet dus een goede regeling komen voor de wijze waarop vraag en aanbod in evenwicht blijven en de wijze waarop een teveel of tekort aan accommodatie wordt gefinancierd. In de bijlage is deze regeling nader uitgewerkt. Sterk samengevat geldt dat de gemeente niet verantwoordelijk is voor de instandhouding van overcapaciteit (en daar geen financiële bijdragen aan verstrekt), maar dat daar een zeer zorgvuldige procedure voor wordt aangehouden.
De tarieven vormen het sluitstuk van het accommodatiebeleid. Wij hechten grote waarde aan het handhaven van maatschappelijke tarieven voor sportverenigingen. Wij willen dat op die manier het gebruik van de accommodaties betaalbaar blijft voor alle inwoners. Maatschappelijke tarieven betekenen dat wij op indirecte wijze de accommodaties blijven subsidiëren. Voor de tarieven geldt dat deze gefaseerd worden geharmoniseerd. In de huidige situatie verschillen de tarieven in de drie voormalige gemeenten onderling niet veel (behalve die voor de zwembaden), maar de verschillen die er zijn worden de komende jaren gefaseerd weggenomen.
Bijlage 1: verslag sportcafé 28 september 2021
Tijdens het tweede Sportcafé op 28 september 2021 is het concept sport- en sportaccommodatiebeleid gepresenteerd aan de aanwezigen. Iedereen werd vervolgens uitgenodigd om zijn/haar op- of aanmerkingen te geven. Elke deelnemer kreeg drie groene post-its en drie rode post-its. Op de groene post-its kon men aangeven op welke onderdelen men het eens was met het conceptbeleid. Op de rode post-its op welke onderdelen met het oneens was, wat men mist, waar men zich zorgen over maakt, et cetera.
De post-its zijn vervolgens op een flipover geplakt en gegroepeerd naar min of meer vergelijkbare opmerkingen. Vervolgens zijn de resultaten plenair besproken.
Opmerkingen groene bord (eens, instemming, goed)
Opmerkingen rode bord (oneens, gemis, zorgelijk)
Man 70+ heeft altijd bij een sportvereniging gezeten, komt in een zorginstelling te wonen en zou graag zijn sport behouden. Nu is de zorgorganisatie verantwoordelijk dit voort te zetten en daar zou de gemeente in moeten voorzien, bijvoorbeeld door het regelen van vervoer (dementievriendelijke vereniging!)
Bijlage 2: de basisvoorziening
Voor voetbalaccommodaties geldt dat de basisvoorziening bestaat uit:
In de detailuitwerking (zie bijlage 2) maken de bonden onderscheid naar eisen/normen en aanbevelingen. De uitwerking van het begrip ‘basisvoorziening’ in de gemeente Vijfheerenlanden bevat uitsluitend de eisen/normen en niet de aanbevelingen. De aanbevelingen worden niet tot de basisvoorziening gerekend.
De volgende accommodatiedelen maken geen onderdeel uit van het begrip ‘basisvoorziening’ (geen uitputtende opsomming):
Voorzieningen: Leunhek + fijnmazige staafmat rondom de velden met slagplank met looppoort(en) (breedte 1,25 m) en werkpoort (breedte 3,5 m) (hoogte 1,20 m), vier uitsparingen in hekwerk voor doelopstelplekken halfvelds bespeling, ballenvangers achter ieder doel (2st 30x5 m), twee senioren hockeydoelen, vier hoekvlaggen met grondkokers, paden rondom minimaal 1,50 m, beregening met pop-upsproeiers met pomp en bergingskelder bij watervelden, verlichting, acht masten en 16 armaturen, twee dug-outs, vijf meter lengte.
Kwaliteit, afwerkingsniveau en niet-basisvoorziening
De gemeente Vijfheerenlanden faciliteert de breedtesport. Het begrip ‘basisvoorziening’ is afgestemd op die breedtesport. Met andere woorden, de basisvoorziening biedt goede faciliteiten voor de uitoefening van breedtesport, maar niet (altijd) voor topsport (al dan niet op amateurniveau). Voorzieningen voor topsport kunnen extra investeringen met zich meebrengen. Een sporthal voor topsport is bijvoorbeeld hoger dan een sporthal voor de breedtesport en vereist meer toeschouwerscapaciteit. Een voetbalveld voor topsport vereist soms ook een andere kwaliteit (bijvoorbeeld voor kunstgras).
De gemeente Vijfheerenlanden wil topsport niet in de weg staan, maar beperkt zich bij de financiële bijdrage tot de ‘basisvoorziening’. Eventuele extra investeringen die een accommodatie geschikt maken voor topsport, dienen door de initiatiefnemer zelf te worden gedragen.
Alle sportbonden evalueren periodiek de normen die zij aan accommodaties stellen. Van tijd tot tijd leiden die evaluaties tot bijstelling van de normen. Het accommodatiebeleid van de gemeente Vijfheerenlanden heeft als uitgangspunt dat dergelijke nieuwe eisen niet direct worden omgezet in aanpassingen van bestaande accommodaties. Dat zou immers, telkens als een nieuwe eis of norm wordt uitgebracht, een forse investering en ook desinvestering met zich mee kunnen brengen.
Nieuwe eisen/normen worden pas in praktijk gebracht op het moment dat een grootschalige renovatie van bestaande accommodatie noodzakelijk is en dan nog alleen als het ruimtelijk en/of qua gebouw mogelijk is en de kosten in redelijke verhouding staan tot het doel.
De normen voor het vaststellen van het aantal velden en banen leiden in de praktijk vrijwel altijd tot een behoefte aan velden of banen met een getal achter de komma. Bijvoorbeeld, toepassing van de KNVB/VNG/VSG-norm kan leiden tot de uitslag dat een vereniging 1,2 velden nodig heeft. In dat geval is het vervolgens de vraag of de gemeente nu één of twee velden moet aanleggen (1,2 veld bestaat nu eenmaal niet).
In dat geval wordt voorgesteld dat een tweede veld wordt aangelegd onder de volgende omstandigheden:
De beschrijving van het begrip ‘basisvoorziening’ is gebaseerd op de huidige normen van sportbonden en algemeen geldende ruimtenormen. De meeste accommodaties echter, zijn al jaren geleden gerealiseerd. Op dat moment golden waarschijnlijk andere normen en was het gemeentelijke beleid ook anders.
Het invoeren van nieuw accommodatiebeleid (inclusief de beschrijving van de basisvoorziening) houdt niet in dat bestaande accommodaties direct aangepast gaan of moeten worden. Ook voor deze omstandigheid geldt dat accommodaties pas worden aangepast als:
Het is goed mogelijk dat verenigingen en stichtingen in het verleden zelf hebben geïnvesteerd in voorzieningen die in het nieuwe beleid onderdeel zijn van de gemeentelijke verantwoordelijkheid. Omgekeerd geldt hetzelfde. Uitgangspunt is dat dergelijke verschillen, met de komst van het nieuwe accommodatiebeleid, niet worden gecompenseerd, verrekend of gerepareerd, tenzij daar afspraken over zijn gemaakt.
De regeling voor Over- en ondercapaciteit
De gemeente levert uitsluitend een financiële bijdrage aan de realisatie en instandhouding van de basisvoorziening. Dat geldt ook voor het aantal velden, kleed- en wasruimten waar een vereniging recht op heeft. De omvang van verenigingen kan aan schommelingen onderhevig zijn. Verenigingen kunnen groeien of krimpen waardoor de situatie kan ontstaan dat een vereniging (al dan niet tijdelijk) over een teveel of juist een tekort aan velden of voorzieningen beschikt. Er moet dus een goede regeling komen voor de wijze waarop vraag en aanbod in evenwicht blijven en de wijze waarop een teveel of tekort aan accommodatie wordt gefinancierd. De volgende regeling wordt voorgesteld:
Als is gebleken dat een vereniging tekort of teveel accommodatie heeft worden vervolgens jaarlijks gegevens opgevraagd over leden/teams/deelnemers. De eerste drie seizoenen na de vaststelling van de over- of ondercapaciteit verandert er in wezen nog weinig tot niets. De vereniging blijft, telkens aan het begin van het seizoen, de ledenaantallen en aantal teams indienen bij de gemeente. Het enige wat zou kunnen veranderen is dat de gemeente de vereniging helpt om trainingen of wedstrijden op een andere accommodatie te huisvesten (in het geval er een tekort is).
Voorafgaande aan het vierde seizoen wordt vastgesteld of de over- of ondercapaciteit structureel is (d.m.v. Toetsing aan bevolkingsprognoses en de landelijke en regionale ontwikkeling van de betreffende sport). Indien dat het geval is ontstaan er twee mogelijkheden:
Structurele overcapaciteit: In deze situatie bouwt de gemeente haar verantwoordelijkheid of financiele bijdrage voor de overcapaciteit af. Rekenvoorbeeld: als een vereniging een bijdrage voor 3 velden ontvangt, tezamen € 30.000,-, en structureel één veld teveel heeft, dan wordt de instandhoudingsbijdrage van het derde veld in drie stappen afgebouwd. De bijdrage voor het derde veld wordt dan als volgt verlaagd:
Bijlage 3: Uitwerking basisvoorziening
|
In dit hoofdstuk zijn de regels, richtlijnen en aanbevelingen opgenomen, die de KNVB hanteert voor de uitvoering en inrichting van wedstrijdvelden en trainingsvelden. Het gaat om een combinatie van reglementaire eisen (ofwel: de regels), algemeen aanvaarde richtlijnen én praktische aanbevelingen. |
|
De 'regels' zijn de formele bepalingen met een verplichtend karakter, afkomstig uit de (officiële) 'Spelregels', evenals uit de algemene reglementen, wedstrijdreglementen en bestuursbesluiten. De regels betreffen de minimumeisen. Deze zijn van toepassing op alle accommodaties van amateurvoetbalverenigingen conform het Reglement Wedstrijden Amateurveldvoetbal. In het jaarlijkse Bewaarnummer kunt u een verkorte versie vinden van deze publicatie. |
|
De 'richtlijnen en aanbevelingen' beschrijven de uitvoerings- en inrichtingsaspecten die zijn gebaseerd op gangbare uitgangspunten en praktische inzichten. Hiermee geeft de KNVB aan hoe de vereniging een accommodatie het beste kan (laten) inrichten/uitvoeren. Over het algemeen bestaat hierover overeenstemming met gemeenten en bedrijfsleven. Toch is de vereniging vanzelfsprekend vrij om deze aanbevelingen wel, in het geheel niet of maar voor een deel op te volgen. De aanbevelingen kunnen ook afkomstig zijn van andere organisaties, zoals bijvoorbeeld leveranciers. Deze aanbevelingen worden, wanneer hier vermeld, door de bond onderschreven. |
|
In dit hoofdstuk zijn de laatste inzichten en bestuursbesluiten aangaande het veldvoetbal opgenomen. Voor aanvullende vragen kunt u contact opnemen met de KNVB dan wel de website van de KNVB raadplegen. |
|
In Nederland moeten de voetbalvelden voldoen aan de onderstaande afmetingen. Het gaat om zuivere (netto) maten inclusief belijning, exclusief de uitloop rondom. |
|
De Spelregels, uitgegeven door de IFAB, geven wat de afmetingen betreft ruimte voor meer mogelijkheden. Uit oogpunt van uniformiteit heeft de KNVB echter (al in 1909) besloten om voor de Nederlandse situatie minimum- en maximumafmetingen te hanteren. Deze voldoen aan de FIFA- en UEFA-regels. |
|
Uit voetbaltechnisch oogpunt verdient het aanbeveling het hoofdveld te voorzien van de maximale afmetingen 105 x 69 meter of 105 x 68 meter (internationaal) plus uitloop rondom. Afhankelijk van de grootte, het competitieniveau en de ambitie van de vereniging kan het zinvol zijn nog een tweede speelveld van deze afmetingen in te richten. |
|
Voor de overige velden kan worden volstaan met de afmetingen van 100 x 64 meter plus uitloop. |
|
Tussenliggende maten zijn toegestaan, mits de verhouding tussen lengte en breedte (globaal) hetzelfde is. |
|
Een aanpassing aan de maatvoering mag niet ten koste gaan van de uitlopen. |
|
Negen tegen negenvoetbal wordt voornamelijk gespeeld door de E-pupillen |
|
Bij deze voetbalvorm loopt het speelveld in de lengte globaal van de 16 meterlijn van het ene strafschopgebied tot de 16 meterlijn van het andere strafschopgebied. De beide strafschopgebieden worden daarbij in de breedte aan beide zijden met hoedjes over een afstand van ca. acht meter verlengd, zodat de totale breedte van het speelveld ca. 56 meter bedraagt. |
|
Bij deze voetbalvorm zijn de globale afmetingen van het veld die van een half speelveld. |
|
Op een normaal speelveld kunnen maximaal twee 7 tegen 7-velden worden uitgezet. |
|
De voetbalspelvorm 4 tegen 4 wordt voornamelijk gespeeld door mini F-pupillen (5- en 6-jarigen) en staat doorgaans in toernooivorm op het programma. |
|
De bestaande grenslijnen, pylonen en markeringshoedjes zijn daarbij te gebruiken als veldafbakening. De lengte en breedte verhouden zich bij veelal als 4:3. |
|
Uit voetbaltechnisch oogpunt verdient een afmeting van 40 x 20 meter de voorkeur. |
|
Rondom elk speelveld moet een veiligheidszone aanwezig zijn: de uitloopruimte. De gestelde eisen aan het speelveld - zoals die met betrekking tot vlakheid, profilering, ontwatering en begroeiing - zijn eveneens van toepassing op deze bij het veld behorende ruimte. Lichtmasten, speelveldafzetting, ballenvangers, evenals gebouwen, vlaggenmasten, bomen/beplanting, verharde paden, cameraposities et cetera worden in dit verband als obstakels beschouwd en mogen niet in de uitloop aanwezig zijn. |
|
Binnen 4 meter uit de grenslijnen mogen zich tijdens wedstrijden geen obstakels bevinden anders dan de voorzieningen die tot het spel behoren. Voor dug-outs en uitklapbare pupillendoelen geldt het volgende: |
|
Dug-outs mogen binnen de uit-loopruimte staan, op minimaal 3 meter uit de zijlijn. |
|
Uitklapbare pupillendoelen mogen, ingeklapt, binnen de uitloopruimte staan op minimaal 3,50 meter uit de zijlijn. |
|
De uitloopruimte moet van hetzelfde materiaal zijn als het speelveld of moet bestaan uit kunstgras waarbij het kunstgras op 1 meter uit de zijlijn is aangebracht. Dit kunstgras moet dezelfde sporttechnische eigenschappen bezitten als het natuurgrasveld. De aansluiting moet drempelvrij verlopen, zodat geen gevaar voor de spelers kan ontstaan. |
|
De laatste 0,5 meter van de uitloop mag zijn uitgevoerd in een verhardingsmateriaal, zodanig dat de vlakheid van het veld gewaarborgd is. |
|
Binnen 3 meter uit de grenslijnen mogen zich tijdens wedstrijden geen obstakels bevinden (andere dan de voorzieningen die tot het spel behoren). |
|
De uitloopruimte moet van hetzelfde materiaal zijn als het speelveld. De laatste 0,5 meter van deze ruimte mag verhard zijn, waarbij de vlakheid van het veld gewaarborgd moet blijven. |
|
Binnen 2 meter uit de grenslijnen mogen zich tijdens wedstrijden geen obstakels bevinden (andere dan de voorzieningen die tot het spel behoren). |
|
De uitloopruimte moet van hetzelfde materiaal zijn als het speelveld. De laatste 0,5 meter van deze ruimte mag verhard zijn, waarbij de vlakheid van het veld gewaarborgd moet blijven. |
|
Aanbevolen wordt bij twee naast elkaar gelegen velden een onderlinge tussenafstand van tenminste 2 x 4 = 8 meter aan te houden. Dit mag ook tot minimaal 2 x 3 = 6 meter zijn, mits zich tussen beide velden geen obstakels bevinden. Hierbij moet wel rekening met toekomstige veranderingen worden gehouden, zoals het plaatsen van lichtmasten, ballenvangers, speelveldafzetting, dug-outs, gebouwen, beplanting, enzovoort. |
|
Als bij velden die in elkaars verlengde of haaks op elkaar liggen, sprake kan zijn van hinderlijke spelbeïnvloeding of gevaarlijke situaties, dan moet de obstakelvrije tussenruimte minimaal 8 meter bedragen. In dergelijke situaties is het raadzaam om achter de doelen ballenvangers te plaatsen. Bij velden die in een later stadium een afzetting krijgen, is het verstandig om rekening te houden met een extra publieksruimte van circa 2 meter rondom het veld. |
|
Het is toegestaan de hoeken van een speelveld af te ronden, mits de afstand tot de hoekvlagstok tenminste 4 meter blijft. Er zijn hierbij twee opties: |
|
In het eerste geval wordt in de hoek van het veld een verharding aangebracht die aansluit bij het maaiveld en bij de overige verharding. |
|
In het tweede geval kan de vrijkomende ruimte ten goede van het pad rond het speelveld komen. |
|
Het speelveld moet, conform de plattegrond (zie figuur E2.64.2.2), gemarkeerd zijn met duidelijke lijnen, dus niet door gleuven. De lijnen zelf behoren tot de gebieden die ze begrenzen. |
|
De doellijnen moeten even breed zijn als de doelpalen en de doellat. |
|
De achterkant van de doelpalen moet samenvallen met de buitenkant van de doellijn. |
|
De strafschop- en de middenstip hebben een diameter van 20 centimeter, met een toegestane afwijking van 2 centimeter. |
|
Logo's en emblemen van bonden, clubs en anderszins, evenals welke vorm van reclame dan ook, mogen niet worden aangebracht |
|
in de instructiezone, in het door doelnet en doellijn begrensde gebied |
|
Behalve de officiële lijnen mogen er binnen het speelveld géén andere lijnen zijn. Dit geldt eveneens voor de lijnen die doelverdedigers met de hak van hun schoen aanbrengen in het doelgebied. |
|
Het aanbrengen van het 9,15 meter-lijntje op de achterlijnen is door de KNVB verplicht gesteld. |
|
Op velden waar standaardelftallen standaard hun wedstrijden spelen, is de instructiezone verplicht. |
|
Het speelveld wordt uitsluitend doorgrenslijnen afgebakend, een andere belijning is niet noodzakelijk. |
|
De breedte van de lijnen is op grasvelden 10 tot 12 centimeter. Bij zelfstandige 7 tegen 7-velden, in het bijzonder die van kunstgras, volstaat een breedte van 6 tot 12 centimeter. |
|
Niet zelfstandige 9 tegen 9-velden worden uitgezet met hoedjes/pionnen: |
|
Het speelveld wordt uitsluitend door grenslijnen afgebakend, een andere belijning is niet noodzakelijk. |
|
De breedte van de lijnen is op grasvelden 10 tot 12 centimeter. Bij zelfstandige 7 tegen 7-velden, in het bijzonder die van kunstgras, volstaat een breedte van 6 tot 12 centimeter. |
|
de belijning op alle kunstgras- en natuurgrasvelden mag worden aangebracht, met uitzondering van de velden bestemd voor categorie A; |
|
de grenslijn aansluit op de 5,5 meterlijn, 2 meter vanaf de middellijn tot aan de zijlijnen van het standaardveld; |
|
naast de grenslijnen: penaltystippen en een middenstip mogen worden aangebracht; |
|
velden voor de uitgesloten categorieën en klassen en velden zonder bovenstaande belijningen, afgebakend moeten zijn met 'dopjes' of 'hoedjes', wanneer: |
|
a) op één veld twee wedstrijden gelijktijdig plaatsvinden of |
|
b) er obstakels zoals vaste doelen zijn in de zogenoemde obstakelvrije zone (uitloopstrook); |
|
de vereniging de KNVB vóór het aanbrengen van de belijning moet informeren over welk kunstgrasveld zij gaat gebruiken voor officiële KNVB-wedstijden (in de B-categorie), zodat de bond hiervoor dispensatie kan geven. |
|
Multifunctionele belijning op bijvelden is toegestaan, mits: |
|
op het betreffende veld alleen officiële KNVB-wedstrijden in de B-categorie op het programma staan; |
|
voor maximaal één ander type sport belijning wordt aangebracht; |
|
het enkel functionele, voor wedstrijdgebruik noodzakelijke belijning betreft; |
|
de kleur van de belijning voor deze 'tweede' sport afwijkt van de kleur van de standaard voetbalbelijning, en deze 'kleur' niet wit is; |
|
de vereniging in alle gevallen van multifunctioneel gebruik het ontwerp belijningsplan aan de KNVB ter goedkeuring voor dispensatie voorlegt. |
|
Multifunctionele belijning op hoofdvelden is toegestaan, mits: |
|
de vereniging maar één veld (zijn-de kunstgras) tot haar beschikking heeft; |
|
bij promotie naar een klasse/categorie hoger dan het voornoemde, het veld bij renovatie niet langer van deze multifunctionele belijning wordt voorzien; |
|
voor maximaal één ander type sport belijning wordt aangebracht; |
|
het enkel functionele, voor wedstrijdgebruik noodzakelijke belijning betreft; |
|
de kleur van de belijning voor deze 'tweede' sport afwijkt van de kleur van de standaard voetbalbelijning, en deze 'kleur' niet wit is; |
|
de vereniging in alle gevallen van multifunctioneel gebruik het ontwerp belijningsplan aan de KNVB ter goedkeuring voor dispensatie voorlegt. |
|
De voorkeurskleur van de belijning is wit. Andere kleuren zijn in beginsel toegestaan, mits deze voldoende contrasteren. Kunstgrasvelden zijn soms voorzien van gele lijnen, terwijl bij sneeuw rood of blauw goed zichtbare kleuren zijn. Het sneeuwvrij maken van de belijning is overigens meestal ontoereikend. Veelal zal dan de zichtbaarheid verder moeten verbeteren door alsnog gekleurde lijnen aan te brengen. De kleuren van de belijning van natuurgrasvelden ontstaan door aan de kalk of belijningsverf een 'kleurpoeder' toe te voegen. Als belijningsmateriaal voor natuurgras zijn er verschillende mogelijkheden: (gebluste) kalk, krijt, mergel of een speciale belijningsverf. |
|
Het is niet toegestaan bijtende, irriterende of andere voor de gezondheid niet wenselijke materialen te gebruiken. Evenmin toegestaan is het inbranden van belijning met een gif of een ander scherp middel, waardoor geulen ontstaan en de grasmat onnodig schade ondervindt. Beter is het gebruik van vervangende middelen die de groei van het gras remmen en een langer houdbare lijn opleveren. |
|
De KNVB adviseert het gebruik van milieuvriendelijke materialen. Een in dat opzicht geschikte mogelijkheid is het aanbrengen van zogenaamde verklikpunten. Er zijn simpele pluimpjes van kunstgras verkrijgbaar - en toegestaan - die belangrijke punten in het veld kunnen markeren. Bijkomend voordeel is dat het niet nodig is de lijnen steeds opnieuw uit te zetten. Volledige kunststoflijnen zijn overigens gekwalificeerd als 'ondeugdelijk' en om die reden niet geoorloofd. |
|
Belijning voor kunstgrasvelden kan door 'insnijden' of door spuiten worden aangebracht. Gespoten belijning vervaagt gedurende de tijd; deze moet dus gedurende de levensduur meerdere malen worden aangebracht. Bij het spuiten van de belijning moeten de sporttechnische eigenschappen van de kunstgrasmat gewaarborgd blijven, evenals de veiligheid voor de spelers. Zo is zogenaamde verkitting van vezels niet toegestaan. Het meespuiten van infillmateriaal moet voorkomen worden; omdat dit kan 'uitlopen' door verspreiding van de infill. |
|
Een speelveldafzetting is verplicht bij de competitiewedstrijden van: |
|
A-junioren in landelijke eredivisie, eerste en tweede divisie; |
|
B-junioren in landelijke eredivisie, eerste en tweede divisie; |
|
Wanneer wedstrijden buiten deze categorieën op een veld met afrastering worden gespeeld, dan zijn onderstaande regels ook voor de velden waar deze wedstrijden op worden gespeeld van toepassing. |
|
zich bevinden op minimaal 4,00 meter uit de grenslijnen en rondom gesloten zijn; |
|
een voldoende stevige en veilige constructie hebben zonder scherpe of uitstekende delen. |
|
Behalve de hieronder genoemde personen mogen geen andere personen zich binnen de speelveldafzetting bevinden: spelers, het arbitrale trio, oefenmeester, manager, verzorger, clubarts, een verantwoordelijk bestuurslid, pupil van de week, wisselspelers en herkenbare ordebewakers in functie. |
|
Bij wedstrijden moeten de openingen van de afzetting afgesloten zijn, zoals via een ketting of een dichte poort. De uitgang voor de spelers moet zodanig gesitueerd zijn dat zij de kortste weg naar de kleedkamers kunnen nemen. |
|
Aanbevolen wordt om ook de wedstrijden in de reserve hoofdklasse, de reserve eerste klasse, de reserve tweede klasse en de derde divisies van de landelijke junioren op een speelveld met afzetting te laten plaatsvinden. Afhankelijk van de grootte en wensen van de vereniging en de klasse waarin zij actief is, kan het nodig zijn meerdere velden van een afzetting te voorzien. Als vuistregel geldt de aanwezigheid van een tweede afgerasterd veld bij drie of meer teams in de genoemde categorieën/klassen. |
|
In beginsel kunnen alle speelvelden die aan de afmetingen voldoen en rondom zijn voorzien van een gesloten afzetting, worden aangemerkt als reglementair. De verplichte categorieën uitgezonderd, is het ontbreken van een speelveldafzetting nooit een reden voor het niet doorgaan van wedstrijden. |
|
Aanbevolen wordt het aantal doorgangen in de speelveldafzetting te beperken tot het aantal dat nodig is om spelers en onderhoudsapparatuur toegang tot het speelveld te verlenen. Verder verdient het aanbeveling om de leunbuis op de plaats van de vangnetten te laten doorlopen, zodat de vereniging ook achter de doelen reclameborden kan ophangen. |
|
Om het zicht voor het publiek te verbeteren, kan voor hoofdvelden een waaiervormige opstelling van de speelveldafzetting overwogen worden. Ter hoogte van de middenlijn is de uitloopruimte dan circa 5,50 meter, achter de doelen circa 6,00 meter. Een rechthoekige opstelling met overal een uitloopruimte van tenminste 4,00 meter, is echter in alle gevallen toegestaan. |
|
Soms is het praktisch een speelveld te voorzien van een gedeeltelijke afzetting. In het bijzonder aan de zijde waar publiek zich bij voorkeur opstelt in verband met wind of zon. Of met als doel de doorloop van publiek over de velden naar achtergelegen velden te voorkomen. Bij kunstgrasvelden wordt aanbevolen een afzetting aan te brengen die is voorzien van een staafmat of anders harmonicagaas. Dit gaat vervuiling van de mat tegen, onder meer doordat zo meer ballen binnen het veld blijven. |
|
De voorkeur gaat uit naar metalen staanders die onderling verbonden zijn met een metalen leunbuis. Ook andere materialen en constructies zijn toegestaan. Aanbevolen wordt uitstekende bouten van een kunststof dop te voorzien of ze af te slijpen. De scherpe punten van bevestigingsdraad bij harmonicagaas moeten naar beneden worden gericht, al hebben kunststof bevestigingsmaterialen de voorkeur. Bij staalmatten kunnen de bovenzijde én onderzijde het best met een horizontale staaf eindigen, dus zonder uitstekende punten. |
|
Toegangspoorten in de afrastering draaien bij voorkeur naar buiten. |
|
Bij het aanbrengen van de speelveldafzetting moet ook rekening worden gehouden met het ophangen van reclameborden. In verband met het gewicht van deze borden is een zwaardere bovenbuis een goede optie, of kan de afstand tussen de palen worden aangepast; van 3,00 meter naar bijvoorbeeld 2,50 meter. Met het oog op de gewenste vrije ruimte onder de reclameborden, wordt geadviseerd de leunbuis aan te brengen op 1,00 à 1,20 meter. |
|
Uit oogpunt van onderhoud (maaien) is het wenselijk om de gehele afzetting vast te zetten in een verharding. Het is toegestaan aan de binnenzijde van de afrastering een strook verharding (tegelrand) aan te brengen met een breedte van maximaal 0,50 meter inclusief opsluitband. De tegelrand behoort aan te sluiten op het maaiveld. Bij een nieuwe afrastering brengt men tegenwoordig eerst de verharding aan, om vervolgens de gaten te boren waarin de palen komen te staan. Om in bestaande situaties kapwerk van tegels zoveel mogelijk te voorkomen, kan tussen twee rijen tegels een rij klinkers worden aangebracht. Een alternatief is om de afstand aan te passen tussen de staanders aan het straat- of tegelwerk (meestal 2,40 meter of 2,70 meter). Voor het plaatsen van een speelveldafzetting is overigens doorgaans toestemming van de gemeente nodig. |
|
Bij renovatie kan het nodig zijn een ander speelveld als tijdelijk hoofdveld in te richten. Hiertoe volstaat een eenvoudige tijdelijke afzetting bestaande uit houten palen of afrasteringpaaltjes, onderling verbonden met metaaldraad of stevig touw. Het gebruik van veiligheidslint of afzettingslint is niet toegestaan. Het gebruik van dranghekken wel. Een tijdelijke afrastering moet zich bevinden op tenminste 3,00 meter uit de grenslijnen. Dug-outs worden buiten deze tijdelijke afzetting geplaatst. |
|
De doelen dienen in het lood op de daarvoor aangegeven plaatsen te worden aangebracht. |
|
De binnenwerkse maten van een voetbaldoel zijn 7,32 x 2,44 x 1,50 meter. |
|
Doelpalen en doellat moeten dezelfde breedte hebben, liggend tussen 10 en 12 centimeter. |
|
Doelpalen en doellat moeten zijn gemaakt van hout, metaal of ander goedgekeurd materiaal. Zij mogen vierkant, rechthoekig, rond of ovaal zijn. |
|
Op doelpalen, doellat en doelnetten mogen geen reclame-uitingen, emblemen of (club)logo's staan. |
|
De doelen moeten voldoen aan de norm NEN-EN 748 d.d. september 2004. |
|
Eventuele spanstangen voor het 'opspannen' van netten moeten minimaal 2,00 meter uit de doellijn staan, in één lijn met de doelpaal. Op een afstand van 3,50 meter uit de doellijn mogen de spanpalen worden geplaatst op 0,50 meter uit de lijn met de doelpaal. |
|
De binnenwerkse maten van het voetbaldoel zijn 6,00 x 2,00 x 1,50 meter (Indien niet aanwezig volstaat een doel van 5,00 x 2,00 x 1,50 meter). |
|
Doelpalen en doellat moeten dezelfde breedte te hebben, liggend tussen 6 en 12 centimeter. |
|
De doelpalen en doellat moeten helder wit zijn dan wel een aluminiumkleur hebben. |
|
Verplaatsbare doelen moeten een verankering hebben op tenminste drie punten. |
|
De doelen moeten voldoen aan de norm NEN-EN 748 d.d. september 2004. |
|
De binnenwerkse maten van het voetbaldoel zijn 5,00 x 2,00 x 1,50 meter. |
|
Doelpalen en doellat behoren dezelfde breedte te hebben, liggend tussen 6 en 12 centimeter. |
|
De doelpalen en doellat moeten helder wit zijn dan wel een aluminiumkleur hebben. |
|
Verplaatsbare doelen moeten een verankering hebben op tenminste drie punten. |
|
De doelen moeten voldoen aan de norm NEN-EN 748 d.d. september 2004. |
|
De binnenwerkse maten van het voetbaldoel zijn 3,00 x 1,00 meter. |
|
Doelpalen en doellat behoren dezelfde breedte te hebben, liggend tussen 6 en 8 centimeter. |
|
De doelpalen en doellat moeten helder wit zijn dan wel een aluminiumkleur hebben. |
|
Bij dit type doeltjes is normaliter verankering niet nodig, mits voorzien van voldoende steunvlak. |
|
Aluminiumkleurige doelen zijn niet geoorloofd bij elf tegen elf-voetbal. Het is evenmin toegestaan de onderzijde van de palen van een andere kleur verf te voorzien. Kleine deuken in een doelpaal zijn niet direct bezwaarlijk, mits er geen scherpe randen of open kanten aanwezig zijn. |
|
Bij deuken dieper dan 2 centimeter of openingen in de doelpaal is vervanging van de doelpaal verplicht. |
|
In de Europese norm NEN-EN 748 staat aangegeven dat open nethaken geen aanbeveling verdienen. Dit vanwege het risico dat er kleding of lichaamsdelen achter kunnen blijven haken. Dit wordt door de KNVB onderschreven. |
|
Zogenaamde P-doelen of doelen met een andere vorm van netbevestiging, zoals spanstangen, zijn toegestaan mits deze blijvend in het lood zijn gesteld. P-doelen hebben als voordeel dat er gemakkelijker gemaaid kan worden wanneer het net is opgeklapt. Een nadeel is dat P-doelen vaak achteroverhangen en uit het lood komen te staan. Een voldoende diepe bodemverankering is derhalve belangrijk. Een ander aandachtspunt is de aanwezigheid van steunbeugels tussen de doellat en de netsteunen, waardoor deze niet naar binnen kunnen buigen. Een zwak punt blijkt nogal eens de hoekconstructie te zijn. Gelaste hoekconstructies bieden doorgaans meer stevigheid. |
|
Aanbevolen wordt de doelhoogte instelbaar te laten zijn. Gebleken is dat het 'uitvullen' van de doelgebieden tot ophoging leidt, zodat de doelhoogte na enige tijd niet meer correct is. In de Spelregels staan geen toleranties ten aanzien van deze hoogte aangegeven. De KNVB gaat ervan uit dat de vereniging de doelhoogte aan het begin van het seizoen opmeet en zo nodig aanpast. |
|
Hoekverbindingen moeten zodanig zijn geconstrueerd dat doelpaal en doellat één geheel vormen, zonder scherpe uitsteeksels. Bouten, moeren, nethaken en verstevigingstukken moeten zo nodig worden weggewerkt. Aanbevolen wordt ondersteunende beugels zodanig aan te brengen dat deze niet leiden tot verandering van het doelvlak en dat de bal daardoorheen niet het doel weer kan verlaten. De kokers waarin de doelen staan, moeten voldoende diep zijn en mogen niet boven het maaiveld uitsteken. |
|
De Spelregels sluiten het gebruik van verplaatsbare doelen niet uit. De International Board geeft wel aan dat deze doelen deugdelijk in de grond moeten worden verankerd. De KNVB heeft echter besloten deze regel niet over te nemen en het gebruik van verplaatsbare doelen in beginsel te verbieden. Voor een aantal gebruikssituaties geldt een uitzondering: |
|
In bepaalde, tijdelijke situaties, zoals bij renovatie van een veld, kan het gedurende korte tijd nodig zijn gebruik te maken van verplaatsbare doelen. Verankering of verzwaring is in dit soort situaties altijd verplicht. |
|
Vaste of demontabele pupillendoelen die in grondkokers worden geplaatst en na de wedstrijd weer worden verwijderd, hebben de voorkeur. Het kost iets meer werk, maar is wel veiliger. Breng bij gebruik van verplaatsbare doelen de verankering aan op tenminste drie punten; het best aan de drie zijden van het grondvlak. De scheidsrechter of spelleider moet toezien op een deugdelijk aangebrachte verankering die geen gevaar oplevert. Er zijn ook doelen waarvan het bodemraam verzwaard kan worden met vaste of afneembare gewichten. Dit is een goed alternatief, mits de verzwaring consequent wordt aangebracht en erop toe wordt gezien dat het verzwaarde deel op de grond ligt. |
|
Aanbevolen wordt verplaatsbare doelen die niet in gebruik zijn - buiten de uitlopen- met een ketting en stevig slot vast te maken: aan elkaar, aan de omrastering of aan een gebouw. Zo kan niemand deze zonder toezicht verplaatsen of als speeltoestel gebruiken. Voor gebruik van verplaatsbare doelen op trainingsvelden wordt geadviseerd eenzelfde handelwijze te volgen. |
|
Geadviseerd wordt de doelen te verplaatsen in plaats van ze te slepen. Bij voorkeur vindt dit onder toezicht plaats en met minimaal vier personen. Verslepen tast namelijk vaak de hoekverbinding aan. Het gebruik van verplaatsbare doelen met gelaste hoekverbindingen verdient dan ook de voorkeur. |
|
Voor het verplaatsen zijn ook speciale karretjes verkrijgbaar. Let er bij aankoop op dat de doelen voldoende grondvlak hebben in relatie tot het opstaande doelvlak. De NEN-EN norm beveelt 2,00 meter aan. Verplaatsbare doelen dienen op een voldoende vlakke en stabiele ondergrond te worden geplaatst. Het gebruik van verplaatsbare (pupillen)doelen met scharnierende zijsteunen, is verboden. |
|
Een bijzondere variant van verplaatsbare doelen, zijn inklapbare pupillendoelen. Het doelframe is voorzien van een (dubbel)scharnierende constructie, die het mogelijk maakt het doel in zijn geheel tegen de afrastering te schuiven en zo de uitloop vrij van obstakels te houden. Dit type doelen is veel in gebruik bij kunstgrasvelden, omdat het lastig is hierop de verplaatsbare pupillendoelen goed te verankeren. |
|
Uitsluitend voor pupillen is de toepassing van inklapbare doelen toegestaan mits: |
|
het doel(frame) op de juiste plaats op de doellijn is te plaatsen, met de achterzijde gelijk aan de buitenkant van de doellijn; |
|
tijdens het spel het doel op zijn plaats blijft staan en niet is te verschuiven bij aanraking; |
|
ondersteunende beugels zodanig zijn aangebracht dat deze niet tot verandering van het doelvlak leiden en de bal daardoorheen niet het doel weer kan verlaten; |
|
de constructie niet kan leiden tot verandering of beschadiging van het speelveld en de uitloop; |
|
het doel is voorzien van een doelnet waarbij de keeper voldoende ruimte krijgt; |
|
de constructie met de rug tegen de afrastering of ballenvanger wordt geplaatst; |
|
in ingeklapte toestand de afstand tussen de voorzijde van de constructie en de zijlijn |
|
De totale constructie moet voldoende sterk en stijf zijn, opdat bij herhaald gebruik de functie gehandhaafd blijft. |
|
In uitgeklapte toestand moet de constructie zodanig geborgd zijn dat het doel op zijn reglementaire plaats blijft staan. |
|
In ingeklapte respectievelijk uitgeklapte toestand dient de constructie zodanig geborgd te zijn dat het doel niet spontaan kan uitklappen, inklappen of omvallen. |
|
Het doelframe en de overige constructie mogen geen scherpe of uitstekende delen bezitten. |
|
Uitstekende bouten moeten afgeslepen worden of worden afgeschermd met kunststof doppen. Randen moeten afgerond worden en er moet zorg gedragen worden voor dat nethaken niet buiten de palen uitsteken (ingebouwde nethaken hebben de voorkeur). |
|
Er moet rekening worden gehouden met ongewenst gebruik (bijvoorbeeld als klimrek). |
|
Doelnetten moeten op doelmatige wijze aan de doellat, de doelpalen en bodem zijn bevestigd. |
|
Doelnetten moeten zodanig worden ondersteund dat ze de doelverdediger niet hinderen. |
|
Het is verboden in de doelnetten reclame-uitingen, namen, emblemen of (club)logo's aan te brengen. |
|
Het is verboden in doelen en -netten camera's, microfoons, enzovoort aan te brengen. |
|
De doelnetten moeten voldoen aan de norm NEN-EN 748 d.d. september 2004. |
|
De maaswijdte bedraagt maximaal 12 centimeter. Voor speciale situaties zijn fijnmazige netten met een wijdte van 4 à 5 centimeter geoorloofd. |
|
De doelnetten moeten dusdanig aan doelpalen en -lat vastzitten dat er geen bal door de opening tussen net en paal/lat kan. Bij gebruik van nethaken mag de onderlinge afstand maximaal 25 centimeter zijn. Andere bevestigingsconstructies zijn toegestaan, mits deze tot hetzelfde resultaat leiden. Doelnetbevestigingsconstructies mogen niet leiden tot scherpe of uitstekende delen. Om deze reden zijn open nethaken niet wenselijk. |
|
Doelnetbeugels moeten op 2,44 meter hoogte aan de doelpalen worden bevestigd. Het materiaal van de beugels moet voldoende stijf zijn om doorhangen te voorkomen. Het doelnet moet ook voldoende ruim zijn, zodat het niet te strak wordt gespannen. |
|
De vrije ruimte die de doelverdediger tot zijn/haar beschikking moet hebben is minimaal 1,50 meter en op doellathoogte minimaal 0,80 meter (NEN-EN 748). Bij P-doelen is het verplicht erop toe te zien dat het doelnet niet doorhangt en daardoor de keeper hindert. Indien nodig moet een kabel/touw tussen de netsteunen worden gespannen. Om het naar binnen buigen van netsteunen te voorkomen, is eveneens een horizontale steun tussen doellat en netsteunen noodzakelijk. |
|
Witte doelnetten van stevig nylon hebben, vanwege betere contrastwerking, de voorkeur. Gekleurde netten zijn toegestaan mits per veld de doelnetten dezelfde kleur(en) hebben. De maaswijdte moet zodanig zijn dat een bal het doel niet via het net kan verlaten, of via het zijnet in het doel kan komen. |
|
Doelnetten kunnen op meerdere manieren aan de grond worden bevestigd: via losse pennen, via latten met pennen of via opklapbare doelnetbeugels. De laatste zijn uit oogpunt van onderhoud de beste keus. De losse pennen, of latten met pennen, zijn bij kunstgrasvelden minder aanbevelenswaardig, in verband met beschadigingen en het mogelijk komen te vervallen van garanties. Het gebruik van (opklapbare) doelnetbeugels mag niet leiden tot een gewijzigd doelvlak of tot gevaarlijke situaties door uitstekende delen van het bevestigingsmateriaal. |
|
Op elke hoek van het speelveld moet een hoekvlaggenstok met vlag staan. |
|
Elke stok moeten tenminste 1,50 meter en maximaal 2,00 meter boven de grond uitsteken en mag aan de bovenkant niet in een punt eindigen. |
|
Op hoekvlaggen en hoekvlaggenstokken mogen geen reclame-uitingen, emblemen of (club)logo's staan. |
|
De hoekvlaggenstok moet zodanig in de grond zijn geplaatst dat deze bij aanraking omvalt of meegeeft. Voorkomen moet worden dat hoekvlaggenstokken breken. Hoekvlaggenstokken zijn bij voorkeur gemaakt van hout of glasfiber en hebben een diameter van 3 à 5 centimeter. Het gebruik van pvc waterleidingpijp of ander hard plastic wordt ontraden vanwege het ontstaan van scherpe punten bij breken. Schuif de hoekvlag bij voorkeur over de hoekvlaggenstok, in plaats van deze met haakjes of oogjes hieraan te bevestigen. De aanbevolen afmetingen van de hoekvlag zijn 60 x 40 centimeter. De vlag moet een opvallende, heldere kleur hebben. Bij voorkeur helder rood, oranje of geel. |
|
Bij speelvelden waarop standaardelftallen standaard hun wedstrijden spelen - over het algemeen dus het hoofdveld - moeten twee gescheiden dug-outs aanwezig zijn. |
|
De dug-outs moeten op minimaal 3 meter uit de zijlijn staan, beide aan dezelfde lange zijde. |
|
De onderlinge afstand (tussen de dug-outs) bedraagt minimaal 10 meter en maximaal 40 meter. |
|
Het aantal zitplaatsen is gebonden aan de betreffende competitieregels. |
|
De Spelregels geven geen directe informatie over de verplichte aanwezigheid van dug-outs. Het hoofdstuk Instructiezone maakt alleen melding van het 'hebben van een aantal zitplaatsen binnen de instructiezone' ten behoeve van wisselspelers, coaches en begeleiders. Voor de Nederlandse situatie heeft de KNVB aanvullende regels gesteld: de aanwezigheid van twee gescheiden dug-outs, daar waar standaardelftallen standaard hun wedstrijden spelen, is zoals gezegd verplicht. |
|
De afmetingen van de dug-out hangen mede af van het ambitieniveau van de vereniging. Het aantal personen dat binnen de speelveldafzetting zitting mag nemen, is exact omschreven: maximaal veertien (zie KNVB Bewaarnummer: besluit Ordemaatregelen AV). Het betreft de oefenmeester, manager, verzorger, clubarts, een verantwoordelijk bestuurslid en pupil van de week, evenals de wisselspelers, met een maximum van het genoemde aantal van veertien. Het is niet verplicht om alle veertien zitplaatsen in een dug-out onder te brengen, als het maar binnen de instructiezone is. De assistent-scheidsrechter controleert het aantal personen op deze plaats en behoort ongewenste personen te laten verwijderen. |
|
Bij internationale competities mogen meerdere personen binnen de instructiezone plaatsnemen. De wedstrijdregels bepalen het precieze aantal. De breedte van de dug-outs/zitruimte respectievelijk de instructiezone, moet hierop zijn afgestemd. Het is niet toegestaan om toeschouwers en pers binnen de speelveldafzetting zitplaatsen aan te bieden. |
|
Het is toegestaan aan de veldzijde van een dug-out een verharding aan te brengen tot maximaal 0,50 meter, inclusief opsluitband, gemeten vanuit de voorkant en zijkant. De aansluiting van de verharding naar natuurgras of kunstgras moet drempelvrij zijn en mag geen gevaar opleveren voor de spelers. |
|
Het is toegestaan om aan één zijde van de dug-out een extra plateau aan te brengen om extra stoelen op te plaatsen voor coaches die liever buiten de dug-out zitten. Het maximum aantal zitplaatsen per team blijft ook dan staan op veertien. De verharding van het plateau moet drempelvrij aansluiten bij de verharding rond de dug-out en de uitloop. Een andere eis is dat in de dug-outs geen (breekbaar) glas wordt verwerkt. Dug-outs dienen bovendien voldoende verankerd te zijn in de bodem. |
|
Het verdient aanbeveling om per zitplaats een breedte van ongeveer 0,50 à 0,60 meter aan te houden. In het amateurvoetbal heeft een dug-out een functionele breedte van 6 tot 8 meter. De binnenwerkse hoogte bedraagt tenminste 1,75 meter. Voor een vrije stahoogte is meestal 2 meter nodig. De diepte van een dug-out is maximaal 1 meter, voor de bankhoogte kan 0,50 meter worden aangehouden. Als zitplaatsen kunnen banken of speciale kuipjes dienen. |
|
De constructie mag noch voor spelers in het veld noch voor de inzittenden gevaar opleveren. Hoeken moeten worden afgerond of worden voorzien van zachte materialen. Speciale aandacht wordt gevraagd voor de ondersteuning van de dakconstructie en de bevestiging aan de onderbouw. |
|
Dug-outs worden op het maaiveld of verdiept - tot maximaal 0,50 meter aangebracht. Voordeel van een verdiepte uitvoering is een beter zicht voor de toeschouwers. Bij deze dug-outs moet wel rekening gehouden worden dat er geen regenwater vanaf het veld de dug-out in kan lopen. Aanbevolen wordt in de bodemplaat een waterafvoer te maken met aansluiting op de drainage. Nadeel van verdiepte dug-outs is een minder goed zicht voor de inzittenden, waardoor de trainers vaak ernaast gaan zitten of staan. Om de zichthinder voor toeschouwers te beperken, zijn ook doorzichtige materialen in de kapconstructie een oplossing. Deze moeten vandaalbestendig zijn en niet kunnen breken (hard glas, polycarbonaatplaat of bijvoorbeeld lexaan). |
|
Dug-outs worden bij voorkeur aan de west- of zuidwestzijde geplaatst, dit in verband met inwaaien en inregenen. Verder moet de constructie voldoen aan de gemeentelijke bouwvoorschriften. Sommige gemeenten eisen een omgevingsvergunning, in andere gemeenten volstaat alleen een melding. |
|
In het betaalde voetbal is het gebruikelijk om ook een voorziening aan te brengen voor de vierde official, zodat deze droog kan zitten. Meestal is dit in de vorm van een tweepersoons dug-out, ter hoogte van de middenlijn, bij voorkeur direct naast de spelerstoegang tot het veld. Voor de uitvoering gelden verder dezelfde regels als voor de 'gewone' dug-outs. |
|
Ook in het amateurvoetbal is een dug-out voor de vierde official / wisselfunctionaris mogelijk. Hierbij gelden de volgende voorwaarden: |
|
De dug-out moet zijn geplaatst ter hoogte van de middenlijn, aan dezelfde zijde als de overige dug-outs. |
|
De voorkant van de dug-out moet op één lijn worden geplaatst met de overige dug-outs. |
|
De instructiezone is het gebied waarbinnen de trainer-coach aanwijzingen mag geven, ook wel 'coachvak' of 'technische zone' genoemd. De instructiezone moet voldoende zitplaatsen voor genoemde personen bevatten. Banken, stoelen en dug-outs zijn onderdeel van deze zone. |
|
In het amateurvoetbal is op (kunst)grasvelden waar standaardelftallen (mannen senioren) hun competitie- en bekerwedstrijden spelen, een instructiezone verplicht. Hetzelfde geldt voor het grasveld waarnaar een standaardelftal mogelijk moet uitwijken. Wijkt een standaardelftal uit naar een kunstgrasveld, dan geldt deze verplichting niet. |
|
De breedte van de instructiezone hangt af van de ruimte die nodig is om het aantal toegelaten zitplaatsen aan te brengen, plus aan weerszijden 1 meter, met een maximale breedte van 12 meter. |
|
Een lijn op 1 meter evenwijdig aan de zijlijn begrenst de voorzijde van de instructiezone. |
|
Buiten de veldspelers moeten alle tot het speelveld toegelaten personen plaatsnemen binnen de instructiezone. |
|
De lijnen worden aangebracht met kalk of lijnverf. Op kunstgras is er sprake van een vaste lijn. De breedte van de belijning is 10 tot 12 cm. |
|
De lijn die de instructiezone aanduidt, mag zowel doorgetrokken als onderbroken zijn. Bij de aanleg van nieuwe hoofdvelden of het wijzigen van bestaande situaties, bijvoorbeeld bij renovatie of herstructurering, gaat de KNVB er vanuit dat bovengenoemde richtlijnen worden gevolgd. |
|
Persfotografen mogen zich bevinden binnen een daartoe aangegeven vak binnen de afrastering. |
|
In de Spelregels staat niets aangegeven over de aanwezigheid van fotografen binnen het speelveld. In het internationale voetbal mogen fotografen en cameramensen plaatsnemen achter de reclameborden. Het besluit Ordemaatregelen vermeldt dat persfotografen zich binnen de afrastering mogen begeven, maar alleen aan weerszijden van de doelen op tenminste 3,50 meter afstand van de doellijn, buiten de 5,5 meter-zone. Als deze ruimte niet aanwezig is, is het fotografen toegestaan tegen de reclameborden/afrastering langs de zijlijn plaats te nemen, ter hoogte van de zestienmeterlijn op de helft waar geen assistent-scheidsrechter loopt. Aanwezige persfotografen moeten zo dicht mogelijk tegen de reclameborden of afrastering zitten/staan. Het is niet de bedoeling dat niet-persfotografen (schrijvende pers) zich binnen de afrastering ophoudt. |
|
Tussen de ingang van het hoofdveld en de uitgang van de kleedkamers moet een voldoende breed (minimaal 2 meter) spelerspad aanwezig zijn, dat behoorlijk is afgezet dan wel in voorkomend geval kan worden afgezet. |
|
Het spelerspad moet de kortst mogelijke afstand zijn tussen speelveld en kleedgelegenheid. |
|
Op grond van het Reglement Wedstrijden Amateurveldvoetbal heeft het bestuur amateurvoetbal regels opgesteld met betrekking tot orde en veiligheid bij wedstrijden. Deze zijn vastgelegd in het besluit Ordemaatregelen. Naast organisatorische maatregelen moeten zo nodig fysieke maatregelen worden getroffen. Hierbij moet worden gedacht aan het afschermen van het pad tussen speelveld en kleedlokalen met scheiding- of dranghekken. In voorkomende gevallen kan een vereniging verplicht worden tot afzetting van het spelerspad. |
|
Het verdient bij het ontwerpen van een sportpark aanbeveling de afstand van de kleedgelegenheid tot de speelvelden zo kort mogelijk te houden. Voor het hoofdveld is een maximale afstand van 50 meter en voor de overige velden maximaal 150 meter aan te bevelen. Bij topamateuraccommodaties (topklasse, hoofdklasse en eerste klasse) is dit 10 meter. Voor wat betreft het hoofdveld heeft situering van de kleedgelegenheid direct nabij het hoofdveld altijd de voorkeur. |
|
Indien er een tribune aanwezig is, wordt aanbevolen de kleedkamers onder of achter de tribune te situeren en de toegang tot het hoofdveld via een doorgang in/onder de tribune te maken. |
|
Het spelerspad tussen hoofdveld en kleedgelegenheid dient rechtstreeks en zo kort mogelijk te zijn. Het is niet noodzakelijk dat de toegang tot het speelveld via het midden verloopt. Verder geldt dat er op de plaatsen waar publiekspaden worden gekruist, voorzieningen moeten worden getroffen om het spelerspad in voorkomende gevallen te kunnen afschermen. |
|
Ballenvangers moeten zich bevinden op tenminste 4 meter uit de grenslijnen van het speelveld. |
|
Aanbevolen wordt ballenvangers als standaard onderdeel van de inrichting van een speelveld te beschouwen en deze achter alle doelen te plaatsen. Niet alleen biedt dit de gelegenheid de bal snel weer in het spel te brengen, maar bovendien beperkt dit het voorkomen van onveilige situaties voor de aanwezigen binnen en buiten het speelveld. |
|
Bij velden die haaks op elkaar liggen of in elkaars verlengde, kunnen gevaarlijke situaties ontstaan als de bal onverwacht in het andere veld terechtkomt. |
|
In dat soort situaties wordt aanbevolen over de gehele breedte van het veld ballenvangers te plaatsen. |
|
Er zijn meer situaties denkbaar waarbij het, vanuit het oogpunt van algemene veiligheid, verstandig is ballenvangers of verhoogde hekwerken toe te passen: |
|
bescherming van particuliere eigendommen (woningen, tuinen); |
|
bescherming van (openbare) parkeerterreinen (ook in de straat). |
|
Ballenvangers worden bij voorkeur opgenomen in de speelveldafzetting waarbij de leunbuis van de afzetting doorloopt, zodat ook daar reclameborden kunnen hangen. Om onderhoudstechnische redenen kunnen de ballenvangers ook op de grens van de beplanting of publieksstrook worden geplaatst. Het verdient daarbij aanbeveling onder een ballenvanger een smalle strook verharding aan te brengen, teneinde het 'bijmaaien' sterk te vereenvoudigen en beschadiging door maaimachines te beperken. |
|
Uit praktische overwegingen gelden voor standaard ballenvangers de minimumafmetingen van 5 meter hoogte en 25 meter breedte. Afhankelijk van de te beveiligen situatie dienen de precieze hoogte en breedte te worden aangepast. Het kan praktisch zijn om extra ballenvangers aan te brengen op andere plaatsen langs het veld. Vooral op trainingsvelden, waar het spel zich vaak in de breedte afspeelt, zijn ballenvangers aan de lange zijden zeer functioneel. Het bevordert onder meer spreiding van het gebruik. |
|
Uit veiligheidsoverwegingen komt het voor dat een voetbalveld rondom van ballenvangers wordt voorzien. De KNVB is geen voorstander van een dergelijke oplossing waarbij de toeschouwers achter de ballenvangers moeten plaatsnemen. Wanneer bij een hoofdveld de omgeving moet worden afgeschermd, moeten deze voorzieningen achter de publiekstrook of beplantingen worden geplaatst. |
|
In de meeste gevallen volstaat een nylonnet dat de grond raakt. Nylon is echter kwetsbaar voor beschadiging en vernieling. Daar waar veel mensen staan of lopen, of de ballenvanger veel ballen tegen zich aan krijgt, is het praktisch om het onderste deel te voorzien van een staalmat of harmonicagaas. Op zeer kwetsbare plaatsen wordt aanbevolen ook het bovenste gedeelte van dit gaas te voorzien. Een moderne uitvoering van een versterkte ballenvanger is er één met lichte staalnetten, vooral geschikt voor toepassing bij trainings- en kunstgrasvelden. Op kunstgrasvelden verdient het aanbeveling de speelveldafzetting van een staalmat te voorzien, zodat deze tevens als lage ballenvanger kan fungeren. Ballen zullen zo minder vaak het veld verlaten, hetgeen bovendien vervuiling tegengaat. |
|
Voor het plaatsen van ballenvangers is doorgaans toestemming van de gemeente nodig. |
|
Reclameborden dienen tenminste 4 meter uit de grenslijnen te worden geplaatst. |
|
Van toepassing is de Nederlandse Reclame Code (zie www.reclamecode.nl). Elke reclame-uiting behoort in overeenstemming te zijn met de wet, de waarheid, de goede smaak en het fatsoen, en tevens naar vorm en inhoud niet strijdig te zijn met het algemeen belang, de openbare orde of goede zeden. Reclame mag niet nodeloos kwetsend zijn noch een bedreiging vormen voor de geestelijke of lichamelijke volksgezondheid. Zo is het maken van reclame voor tabaksproducten en alcoholhoudende dranken verboden (Reclamecode voor Alcoholhoudende dranken en Tabakswet). |
|
Bij televisieopnamen gelden voor wat betreft de hoeveelheid reclame-uitingen de voorschriften van het Commissariaat voor de Media. |
|
Uit oogpunt van onderhoud is het gewenst reclameborden niet te laten doorlopen tot aan de grond. Opspattend water vervuilt de borden en het vocht bevordert het rottingsproces. Bovendien is het lastig (bij)maaien en kunnen de borden hierdoor beschadigd raken. Aanbevolen wordt daarom de strook grond onder de reclameborden te verharden door middel van aan binnen- en buitenkant een rij tegels aan te brengen. Hierdoor is handmatig (bij)maaien veelal overbodig en is ook het kantensteken minder nodig. |
|
De verharding moet gelijklopen met het maaiveld. Aanbevolen wordt bij gras onder de reclameborden een vrije hoogte aan te houden van circa 20 centimeter. Met een verharding onder de reclameborden kan met 10 à 15 centimeter worden volstaan. Aanbevolen wordt stevige en vochtbestendige materialen te gebruiken. Voorheen werd veelal watervast multiplex of betonplex toegepast, tegenwoordig vrijwel uitsluitend kunststofplaten (Trespa) of lichte, roestvrije metaalplaten. Om bij hout inwateren en beschadiging te voorkomen, is het gewenst de bovenzijde af te schermen met een metalen U-profiel. |
|
Reclameborden mogen geen scherpe of uitstekende delen hebben waaraan toeschouwers of spelers zich kunnen verwonden. |
|
Bij elektronische en digitale reclameborden moet rekening worden gehouden met de afmetingen van de apparatuur, die al gauw circa 35 centimeter diep kan zijn. |
|
Voor het aanbrengen van reclameborden kan toestemming van de gemeente nodig zijn, waarbij eisen aan de uitvoering en/of de reclame-uitingen kunnen worden gesteld. |
|
Indien in een wedstrijdklok en/of scorebord wordt voorzien, moet(en) deze op tenminste 4 meter uit de grenslijnen worden geplaatst. |
|
Er zijn bijna geen reglementaire voorschriften met betrekking tot het plaatsen van een wedstrijdklok of scorebord. Deze instrumenten vormen een soort service aan het publiek. De officiële tijdsregistratie en speeltijden worden niet met de wedstrijdklok bijgehouden, maar door de scheidsrechter die daarvoor zijn/haar eigen klok hanteert. |
|
Bij plaatsing van een wedstrijdklok en/of scorebord zijn de volgende regels van toepassing: |
|
De tijd moet automatisch stoppen na 45 minuten en na 90 minuten. |
|
De klok moet bij aanvang van de tweede helft opnieuw kunnen starten. |
|
De tijd die de scheidsrechter bijtrekt, mag niet zichtbaar zijn. |
|
De afstand van de voorzijde van een tribune tot de grenslijnen van het speelveld dient minimaal 4 meter te bedragen. |
|
Het publiek mag vanaf de tribune niet rechtstreeks het speelveld - inclusief de uitloopruimte -kunnen betreden. Voorgaande geldt bij velden met een reglementair verplichte speelveldafzetting. |
|
Wind en regen komen in Nederland overwegend uit zuidwestelijke tot noordwestelijke hoek. Aanbevolen wordt de (hoofd)tribune aan deze zijde van het veld te plaatsen. Het inregenen kan daarbij verder worden beperkt door de kap van de tribune enkele meters over de eerste rij uit te laten steken. |
|
Voorafgaand aan de bouw van een tribune moet het besluit worden genomen of er toeschouwers voor de tribune langs moeten kunnen lopen. Is dit niet het geval, dan kan de tribune direct aan de veldafrastering en op het maaiveld worden geplaatst. Tussen speelveld en tribune wordt in dat geval een borstwering of stevig hekwerk aangebracht en de toeschouwers verlaten de tribune aan de zij- of achterkant. Het is vrij gebruikelijk om voor de eerste zitrij een looppad of bordes aan te brengen. In zo'n geval is een verhoogde opstelling niet per se noodzakelijk. |
|
Als toeschouwers wel voor de tribune langs moeten kunnen lopen, is het verstandig een afstand (pad) van minimaal 3 meter tot de veldafrastering aan te houden. Om zichthinder te voorkomen, kan gekozen worden voor een verhoogde opstelling. Het publiek verlaat de tribune meestal aan de zijkant. Mogelijk bijkomstig voordeel is de optie om een relatief goedkope bergruimte onder de tribune te realiseren. |
|
De zogenaamde aantrede van een tribune bedraagt 0,80 meter; de optrede 0,40 meter. Een hierop aansluitende trap heeft een op- en aantrede van respectievelijk 0,20 meter en 0,40 meter. De helling mag maximaal 40 graden zijn. Binnen 7,00 meter van elke zitplaats moet zich een ontruimingsroute bevinden. De minimale vrije doorgangsbreedte bedraagt 1,10 meter. Verder behoren trappen aan te sluiten op een bordes/tussenplateau. Bij lange trappen is de aanwezigheid van zijwaartse steun verplicht. |
|
Bij een lage uitvoering van de tribune belemmeren dug-outs vaak het zicht. In die situatie kan dan worden gekozen voor het plaatsen van de dug-outs naast de tribune, of te kiezen voor een verdiepte dug-out uitvoering. Bij een verhoogde tribune kunnen dug-outs in de tribune worden geïntegreerd. |
|
Uit oogpunt van veiligheid van spelers en scheidsrechters zijn geïntegreerde kleedkamers en een doorgang door de tribune, ideaal. |
|
Bij het plaatsen moet rekening worden gehouden met enige schaduwwerking bij laagstaande zon. |
|
Het gevolg kan zijn dat het in de schaduw liggend deel van het terrein voor de tribune minder snel droogt en rijp en vorst hardnekkiger kan zijn. |
|
Ook kan zich enige algenvorming (groene aanslag) voordoen. Het effect is sterker naarmate de tribune hoger en breder is, dichter op het veld staat en/of de overkapping meer oversteekt. |
|
Het is eveneens zinvol rekening te houden met eventueel aanwezige, of te zijner tijd te plaatsen, verlichting. Het kan gewenst zijn, of zelfs noodzakelijk, om de lichtmasten achter de tribune te plaatsen. In dat geval moet de lengte van de mast(en) worden aangepast, om de invalshoek van het licht niet te groot te maken, aangezien hierdoor lichthinder kan ontstaan. |
|
Voor het plaatsen van een tribune is een omgevingsvergunning nodig en stelt de gemeente mogelijk aanvullende eisen. Om de eigendomssituatie goed te regelen moet minimaal een recht van opstal worden gevestigd, of de eigendom van de grond worden verkregen. |
|
In het speelveld, waartoe ook de uitloop behoort, mogen geen obstakels zijn of komen die gevaar kunnen opleveren voor de gebruikers. |
|
In beginsel bestaat bezwaar tegen het aanbrengen van spelvreemde elementen in/op een gras- of kunstgrasveld. Al is de kans misschien relatief klein dat bij aanraking een blessure ontstaat, een sporter verwacht niet dergelijke zaken aan te treffen. Onder bepaalde voorwaarden staat de KNVB toe dat er spelvreemde voorzieningen aan worden gebracht, zoals bijvoorbeeld de sproeipunten van een automatische beregeningsinstallatie. De KNVB hecht in dit verband waarde aan kwalitatief beter onderhoud. |
|
Bij kunstgrasvelden zijn per definitie géén ingebouwde sproeipunten binnen de speelveldlijnen toegestaan. Dat is ook niet nodig, omdat er andere typen sproeiers - met een groter sproeibereik - kunnen worden gebruikt, die in de uitlopen van het veld kunnen worden aangebracht. |
|
Bij een grasveld staat de KNVB het aanbrengen van ondergrondse sproeiers toe, ten behoeve van een geautomatiseerde beregeningsinstallatie. Hiervoor gelden wel de onderstaande voorwaarden. |
|
Het aantal sproeikoppen binnen de speellijnen moet minimaal zijn. |
|
Het is niet toegestaan sproeipunten op kritische plaatsen als doelmond, doelgebied, penaltystip, hoekschoppunt, middenstip en/of in de belijning aan te brengen. |
|
De sproeikoppen mogen niet boven het speeloppervlak uitsteken. De sproeikoppen mogen, om putjes te voorkomen, evenmin te diep zijn afgesteld. Bij zogenaamde nazakking, uitspoeling of uitspelen van de grasmat dient onmiddellijke bijstelling plaats te vinden. |
|
De sproeikoppen moeten in beginsel worden afgedekt met kunstgras. Dit geldt niet voor kleinere sproeikoppen (tot 7 centimeter) die van roestvrijstaal zijn gemaakt en glad zijn afgewerkt. |
|
Om uitspoeling te voorkomen dient zo nodig versterking van de omgeving te worden aangebracht. |
|
De maximale diameter van de sproeipunten mag niet groter zijn dan 20 centimeter. |
|
Beschadigingen of andere zaken die gevaar kunnen opleveren dienen onmiddellijk te worden hersteld. |
|
Bij kunstgrasvelden mag automatische beregening worden aangebracht in de laatste 0,50 meter van de uitloop, ofwel op minstens 3,50 meter vanaf de zijlijn. Indien er sprake is van verharding in deze laatste 0,50 meter van de uitloop, mag de beregening met een polyester deksel worden afgewerkt, zodanig dat er geen uitglijgevaar is. Bij kunstgras in de laatste 0,50 meter van de uitloop moet het de deksel zijn voorzien van (op de rest gelijkend) kunstgras. |
|
a. systemen met een sproeikopdiameter tot maximaal 7 centimeter; |
|
b. systemen met een grotere sproeikopdiameter, tot 20 centimeter; |
|
Bij systeem a worden er afhankelijk van de grootte van het veld en het type sproeiers vijftien tot 24 sproeikoppen verdeeld over drie rijen in het speelveld aangebracht. De rijen sproeiers werken onafhankelijk van elkaar. |
|
Bij systeem b worden drie tot vier grote sproeiers in het veld aangebracht en de andere (sector)sproeiers in de uitlopen. Nadeel van dit systeem voor de spelers is de grote omvang van de sproeiers. Bovendien is vaak de waterverdeling niet optimaal. |
|
Bij systeem c worden zes tot acht kleine sproeiers in het speelveld aangebracht en een aantal grotere (sector)sproeiers in de uitlopen. Naar dit laatste systeem gaat de voorkeur van de KNVB uit. |
|
Voor het aanbrengen van een beregeningsinstallatie zal toestemming van de gemeente nodig zijn. Voor het slaan van een bron is veelal een vergunning van de Provincie nodig. Deze kan (beperkende) eisen stellen aan de pompcapaciteit en tevens voorwaarden stellen ter bescherming van andere belangen bij grondwateronttrekking. Voor de onttrekking van grondwater kan een extra aanslag (milieuheffing) worden opgelegd. |
|
Bij officiële wedstrijden in het amateurvoetbal gespeeld bij kunstlicht, dient de gemiddelde horizontale (kunst)verlichtingssterkte in gebruikstoestand tenminste 200 lux te zijn. |
|
De gelijkmatigheid van de verlichting (EH,min : EH,gem)moet minimaal 0,6 bedragen. |
|
De lichtmasten behoren minimaal 4 meter uit de grenslijnen te staan. |
|
Voor uitgebreide informatie en de technische eisen, de Aanbevelingen voor Verlichting van sportaccommodaties (versie voetbal) van de Nederlandse Stichting voor Verlichtingskunde (NSVV). Deze en andere brochures kunnen (niet kosteloos) worden opgevraagd bij het secretariaat van de NSVV: Postbus 539, 6710 BM, Ede. Informatie kan ook worden gevonden op www.nsvv.nl. |
|
De in de KNVB-reglementen en NSVV-aanbevelingen vermelde lichtwaarde is de verlichtingssterkte die onder alle omstandigheden aanwezig dient te zijn. Dit wordt de gebruikswaarde genoemd. Om de onvermijdelijke invloeden van veroudering, vervuiling, spanningsverliezen en productiemarges te compenseren, wordt aanbevolen bij een nieuwe lichtinstallatie van een 25 procent hogere lichtopbrengst uit te gaan. Dit wordt de zogenaamde nieuwwaarde-index genoemd. Om een verlichtingsniveau van 200 lux (gebruikswaarde) te kunnen handhaven, moet in de nieuwe toestand worden uitgegaan van een verlichtingsniveau van tenminste 1,25 x 200 = circa 250 lux. Deze (vuist)regel is van toepassing op alle vormen van lichtinstallaties. Overigens wordt door leveranciers in hun offertes de nieuwwaarden gehanteerd. |
|
Voor trainingsvelden wordt geadviseerd een verlichtingssterkte van tenminste 75 lux (nieuwwaarde circa 100 lux) aan te houden. Bij dit soort lichtinstallaties moet rekening worden gehouden met een 'matige gelijkmatigheid' en dat zich in de hoeken en aan de randen donkere vlekken aftekenen. In dit verband is een opstelling met vier masten per veldzijde al een verbetering ten opzichte van drie masten. |
|
Bij het spelen van overwegend vriendschappelijke wedstrijden is er geen zware wedstrijdverlichting nodig. Een lichtinstallatie met een gebruikswaarde van 120 lux (nieuwwaarde circa 150 lux) is veelal voldoende voor dit soort informele activiteiten. De competitieleiding kan bij dit type verlichting (inhaal)wedstrijden op incidentele basis toestaan. |
|
Officiële KNVB-wedstrijden kunnen worden gespeeld bij een lichtsterkte van tenminste 200 lux (een nieuwwaarde dus van circa 250 lux). |
|
Als een 'topwedstrijdverlichting' wenselijk is, bijvoorbeeld op het hoogste amateurvoetbalniveau met grote aantallen toeschouwers en eventueel tv, wordt aanbevolen uit te gaan van een lichtinstallatie met een gebruikswaarde van tenminste 300 lux (nieuwwaarde 375 lux). Door verbeterde lampen met een hogere lichtopbrengst en speciale schijnwerpers te gebruiken, kan tegenwoordig met hetzelfde aantal lampen per veld een hogere lichtintensiteit worden gerealiseerd. |
|
Ter voorkoming van lichthinder wordt geadviseerd schijnwerpers toe te passen waarbij de instellingshoek ten opzichte van de mast is aangepast. Bij moderne schijnwerpers staat het lichtvenster vrijwel evenwijdig aan het maaiveld. Ook kan een aangepaste (hogere) lichtpunthoogte de lichthinder worden terug gebracht. Voor meer informatie over lichthinder wordt verwezen naar de NSVV-publicatie 'Algemene richtlijnen betreffende lichthinder'. |
|
Voor het plaatsen van lichtmasten is toestemming van de gemeente nodig. Soms is ook een omgevingsvergunning vereist, In dit kader kunnen vanuit de milieuwetgeving aanvullende eisen worden gesteld ten aanzien van de lengte van de masten, evenals de tijden waarop de verlichting ingeschakeld mag zijn (zie Wet Milieubeheer). Om de eigendomsverhoudingen goed te regelen, kan het nodig zijn een recht van opstal te vestigen. |
|
De KNVB is van mening dat onder hoogspanningsleidingen geen sportvelden behoren te liggen. |
|
Bij de aanleg van velden of bij de reconstructie van een bestaand sportpark, is het verstandig om de aanwezigheid van bovengrondse hoogspanningsleidingen in ogenschouw te nemen. Alhoewel schadelijke gevolgen voor de gezondheid ten gevolge van de elektromagnetische velden rond de kabels nooit zijn bewezen, acht de overheid het niet gewenst nieuwe huizen en scholen onder hoogspanningslijnen te bouwen. Dit is in 2007 bevestigd door een uitspraak van de Raad van State. |
|
Deze uitspraak betekent niet zonder meer dat blootstelling aan straling het realiseren, verplaatsen of uitbreiden van een sportaccommodatie onmogelijk maakt omdat dit de volksgezondheid in het geding zou brengen. Maar bij de planvorming dient dit aspect wel een duidelijke rol te spelen en moet er een serieuze afweging wordt gemaakt of er sprake kan zijn van blootstelling aan schadelijke straling. |
|
Daarnaast spelen er nog praktische aspecten. Zo claimt de netbeheerder van de hoogspanningsleiding vrije toegang tot de grond onder de leiding, in verband met onderhoud. Bij ijzel kunnen brokken ijs naar beneden vallen, al zal onder die omstandigheden al snel sprake zijn van afgelasting. |
|
Verder geldt bij het plaatsen van gebouwen, ballenvangers en lichtmasten in de nabijheid van hoogspanningslijnen een verplichte minimale afstand. Deze bedraagt al gauw 10 meter, afhankelijk van het voltage van de leiding. De beheerder van het leidingnetwerk of de energieleverancier kan hierover nader informeren. |
|
De KNVB heeft geen specifieke regelgeving over hoe om te gaan met GSM- en UMTS-masten op een sportpark. In beginsel is er geen bezwaar tegen plaatsing, mits de masten te allen tijde meer dan 4 meter uit een speelveld staan. Wel moet met een aantal praktische aspecten rekening worden gehouden: |
|
Bij GSM-masten behoren veelal ook kasten met apparatuur. Het gaat dus om méér ruimte dan alleen die voor het plaatsen van een simpele mast. |
|
Zwaar transport en vaak een kraanwagen bij het plaatsen kunnen schade toebrengen aan het veld (diepe sporen) en/of de verharding. |
|
Er is regelmatig controle en onderhoud nodig, waarvoor de eigenaar van de masten vrije toegang tot het sportpark verlangt. Voor dit doel dienen de masten met de auto bereikbaar te zijn. |
|
Een combinatie van deze masten met lichtmasten is mogelijk, afhankelijk van de sterkte van de mast en de situering ervan. |
|
Voor het plaatsen van GSM-masten is een (omgevings)vergunning nodig van de gemeente. |
|
Uit epidemiologische onderzoeken blijkt vooralsnog onvoldoende dat de aanwezigheid van GSM-masten stralingsgevaar en een verhoogd ziekterisico met zich meebrengen. Rond de masten is wel sprake van een elektromagnetisch veld waarvoor sommige mensen gevoelig kunnen zijn. In de VROM-notitie 'Nuchter omgaan met risico's' uit 2004 staat: “Het recente TNO-onderzoek geeft op dit moment geen aanleiding om aanvullende beperkende maatregelen ten aanzien van de activiteit (het plaatsen en gebruiken van basisstations) te nemen...”. |
|
Voor nadere informatie zie ook www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/antennes/documenten-en-publicaties. |
|
Voor een hoofdveld is de meest gunstige situering die waarbij de lengteas globaal 15° ten westen van de noord-zuidlijn ligt. Dit in verband met de lage middagstand van de zon in de wintermaanden. |
|
Het voornemen om een tribune bij een hoofdveld te plaatsen, kan verder een belangrijke reden zijn voor de situering van het veld. In Nederland is de overheersende wind- en buienrichting westzuidwest. Een (hoofd)tribune wordt daarom bij voorkeur aan de westzuidwest-zijde van het veld gesitueerd. |
|
In het algemeen wordt aanbevolen de kleed-clubaccommodatie centraal ten opzichte van de velden te situeren, met een afstand van de kleedgelegenheid tot het hoofdveld van maximaal 50 meter. Bij topamateuraccommodaties wordt ten behoeve van de veiligheid van spelers en arbiters aanbevolen de kleedgelegenheid aan het speelveld te laten grenzen. |
|
Voor de overige speelvelden moet een maximale loopafstand van 150 meter worden aangehouden. Trainingsvelden zijn, met het oog op het dagelijks gebruik, bij voorkeur in de directe nabijheid van de kleedgelegenheid gelegen. Dit bespaart tevens op de terreinverlichting en de kabelafstand voor de veldverlichting. |
|
Bij velden die haaks en kort op elkaar worden gesitueerd, moet rekening worden gehouden met hinderlijke spelbeïnvloeding en mogelijke gevaarlijke situaties. Hetzelfde geldt voor twee velden in elkaars verlengde en (zeer) kort achter elkaar. Afhankelijk van de situatie moeten er dan ten minste voldoende brede ballenvangers worden geplaatst. |
|
Hoewel de meningen daarover niet eensluidend zijn, is de KNVB van mening dat mede om praktische redenen onder hoogspanningsleidingen geen sportvelden moeten worden gesitueerd. |
|
Het komt steeds vaker voor dat in de (zeer) directe omgeving van een sportpark woningen worden gebouwd. Om problemen met de milieunormen met betrekking tot licht, geluid en afgevoerde lucht te vermijden, wordt aanbevolen rondom een strook ter breedte van 50 meter vrij te houden van bebouwing. Dit is overeenkomstig de aanbeveling van VNG en wordt tevens door de KNVB onderschreven. Verenigingen dienen nauwlettend (herziening van) bestemmingsplanprocedures en het verlenen van bouwvergunning(en) in de gaten te houden en gebruik te maken van de mogelijkheden om in te spreken, zienswijze kenbaar te maken en bezwaar aan te tekenen, teneinde het gebruik op korte en vooral ook op lange termijn veilig te stellen. |
|
Met betrekking tot aansprakelijkheidskwesties op en rond een sportpark is de KNVB van mening dat de eigenaar/verhuurder van een sportcomplex voldoende en adequate maatregelen moet treffen om voor de huurder een veilig sportgebruik te kunnen garanderen. Het is de eigenaar/verhuurder die de locatie, situering en omgeving van een sportpark bepaalt en het complex inricht. Een voetbalvereniging/huurder heeft hierop doorgaans weinig invloed. De eigenaar/verhuurder behoort ook de omgeving (bewoners van omliggende bebouwing, enzovoort) van een sportpark te vrijwaren van hinder of gevaar mogelijk veroorzaakt door sportgebruik. Als op een bepaalde locatie standaardoplossingen op dit vlak niet volstaan, moeten aanvullende voorzieningen worden getroffen. |
|
Het speeloppervlak moet bestaan uit natuurgras of kunstgras. |
|
De uitloopstroken behoren tot het speelveld en moeten aan dezelfde eisen voldoen. |
|
In/op het speeloppervlak mogen zich nooit spelvreemde elementen bevinden die gevaar kunnen opleveren voor de gebruikers. |
|
Het speeloppervlak mag alleen voorzien zijn van lijnen zoals in de Spelregels zijn beschreven. |
|
In het speelveld mogen geen vaste reclame-uitingen, namen, emblemen of logo's zichtbaar zijn. |
|
De grasmat moet voldoende gesloten zijn en steeds voldoende kort gemaaid. De gewenste graslengte is 3 à 5 centimeter. De maaihoogte en het tijdstip van maaien dient hieraan te worden aangepast. Het speeloppervlak moet egaal (vlak) zijn en mag geen scherpe overgangen bezitten. De maximale toegestane 'egale afwijking' is 20 millimeter. |
|
In de lengterichting is, bij een volledig veld van 100 meter, een helling van maximaal 40 centimeter toegestaan. In de breedterichting is een eenzijdig afschot van 20 centimeter nog geoorloofd, of een 'dakprofiel' van maximaal 15 centimeter. Het afschot moet steeds vloeiend in één lijn of via een tonrondte verlopen. Daarnaast moet het speelveld goed zijn ontwaterd. Na kleine neerslaghoeveelheden (tot 5 millimeter in twee uur) moet een speelveld binnen dertig minuten bespeelbaar zijn; Na grotere hoeveelheden neerslag (tot 15 millimeter in 12 uur) geldt eveneens een termijn van 30 minuten. |
|
De toplaag moet zowel onder droge als natte omstandigheden voldoende stabiel zijn. Alle eigenschappen van het speelveld behoren uniform aanwezig te zijn. Aan het einde van het seizoen dient minimaal 60 procent van het totaaloppervlak nog aan de gestelde eisen te voldoen. |
|
De KNVB onderschrijft de normen voor (wedstrijd)grasvelden zoals vastgelegd in: |
|
Het gebruik van kunstgras in het amateurvoetbal is voor alle categorieën, competities en klassen in het amateurvoetbal toegestaan. De hoofdregels zijn: |
|
Kunstgrasvelden kunnen alleen voor officiële KNVB-wedstrijden worden gebruikt als deze zijn voorzien van een geldig keuringscertificaat. |
|
Voor dit keuringscertificaat moet de totale constructie voldoen aan de norm voor voetbal, zoals aangegeven in normblad NOCNSF/KNVB2-15 (met daarin opgenomen de FIFA-vereisten voor de bovenbouw en de NOC*NSFconstructie-vereisten voor de onderbouw), de 'Spelregels veldvoetbal' en relevante bepalingen uit het Reglement Wedstrijden Amateur Veldvoetbal, het Bewaarnummer en andere door de KNVB uitgegeven aanbevelingen en richtlijnen. |
|
De houder/gebruiker van een kunstgrasveld dient, na afgifte van het certificaat, periodiek te kunnen aantonen dat het behoud van de sporttechnische eigenschappen voldoende is gewaarborgd en dat er te allen tijde sprake is van een veilig en verantwoord gebruik. Dit kan worden aangetoond via een keuring op de gebruiksnorm (NOCNSF-KNVB2-18). |
|
Voor gecertificeerde kunstgrasvelden na 1 juli 2010, geldt de verplichting dat deze in het achtste speelseizoen na certificering (evenals in het tiende en het twaalfde speelseizoen, en navolgende termijnen, afhankelijk van de resultaten) gekeurd moeten worden op het voldoen de gebruiksnorm, door een NOC*NSF/KNVB geaccrediteerd keuringsinstituut. |
|
Voorwaarde om KNVB-competitiewedstrijden te kunnen blijven spelen op het betreffende veld is dat de gemeten waarden binnen de marges van de gebruiksnorm vallen. De resultaten van de betreffende keuringen moeten in de vorm van een kopie van de rapportage van de keuring aan de KNVB worden overhandigd. Aanbevolen wordt het kunstgrasveld regelmatig te monitoren en te laten keuren om voldongen feiten te voorkomen. |
|
Het blijkt niet altijd mogelijk om voor de ingebruikname van een nieuw kunstgrasveld de keuringsprocedure volledig af te ronden. Zo willen sommige leveranciers/aannemers graag dat het veld enige tijd wordt ingespeeld vóór de eindkeuring plaatsheeft. Verder zijn er regelmatig (kleine) tekortkomingen die weliswaar ingebruikname niet in de weg staan, maar wel de administratieve afhandeling ophouden. De volgende handelwijze is, daar waar van toepassing, door de KNVB verplicht gesteld: |
|
KNVB-wedstrijden kunnen op kunstgras plaatsvinden als minimaal de voorloopkeuring met goed gevolg is afgerond. Het erkende keuringsinstituut behoort dit per e-mail of telefonisch direct na afloop van deze keuring door te geven aan de KNVB. De administratieve afhandeling mag (iets) later. De KNVB informeert vervolgens de vereniging per e-mail, waarna de administratieve afhandeling volgt. Het initiatief en de verantwoordelijkheid om de bond over een en ander tijdig te informeren, ligt in eerste instantie bij de vereniging. |
|
Een voorloopkeuring vervangt niet de keuring op de norm voor voetbal, maar biedt slechts enige flexibiliteit bij 'nog niet volledig' gekeurde velden. |
|
Een voorloopkeuring kan tot 1 maart van het betreffende speelseizoen. Daarna dient het veld, om KNVB-competitiewedstrijden op te mogen spelen, 'volledig' te voldoen aan de norm voor voetbal. |
|
Voor eventuele problemen met de keuring wordt aanbevolen direct contact te zoeken met de KNVB, die mogelijk kan bemiddelen. Dit kan met de afdeling Ondersteuning Clubbesturen van het betreffende speeldistrict of rechtstreeks met de afdeling accommodatiezaken van de KNVB in Zeist. De keuringsprocedure voor kunstgrasvelden kan versneld plaatsvinden als de KNVB en/of het keuringsinstituut vooraf bekend is/zijn met de situatie. |
|
Het is verstandig om bij de keuze van het kunstgrasveld rekening te houden met het volgende. De meeste 'sport-functionele' eigenschappen van het veld lopen, ondanks goed onderhoud, in de loop van de tijd in waarde terug en zijn zelden weer op niveau te brengen. Het is daarom van groot belang om bij een nieuw veld te zorgen voor voldoende 'overwaarde' en vanaf het begin zorg te dragen voor goed en gedegen onderhoud. |
|
Aanbevolen wordt het kunstgrasveld regelmatig te keuren en dit te monitoren, om tijdig te kunnen sturen op onderhoud en levensduur. |
|
Door de KNVB worden geen beperkende bepalingen voor het gebruik van schoeisel op kunstgrasvelden opgelegd, mits wordt voldaan aan de gestelde eisen in de 'Spelregels veldvoetbal'. In de praktijk is gebleken dat de spelers het voetballen op schoenen met een rubberen zool met vaste noppen, als het meest prettig ervaren. |
|
Een trainingsveld heeft bij voorkeur de afmetingen van een wedstrijdveld. Dit om: |
|
tactische en technische trainingen goed tot hun recht te kunnen laten komen; |
|
het gebruik beter te kunnen spreiden en zo kwetsbare gebieden te mijden; |
|
onderlinge wedstrijdjes en oefenwedstrijden te kunnen spelen; |
|
De speeleigenschappen dienen zoveel mogelijk overeen te komen met die van een wedstrijdveld. Dit houdt onder andere in: |
|
een uitstekende ontwatering (waterberging, waterdoorlatendheid, waterafvoer); |
|
de mogelijkheid tot intensief gebruik, óók onder minder gunstige bodem- en weersomstandigheden; |
|
N.b.: vanwege het aanmerkelijk intensievere gebruik van trainingsvelden, zijn de eisen die aan opbouw en onderhoud van een trainingsveld worden gesteld zwaarder dan bij een wedstrijdveld. |
|
De KNVB acht toepassing van halfharde en harde speeloppervlakken voor trainingsdoeleinden niet wenselijk. Dit vanwege speltechnische en mogelijk medische implicaties als gevolg van het gebruik van deze speeloppervlakken. Bovendien zijn er op deze velden eerder materiaal- en onderhoudtechnische problemen, waardoor voortdurend gericht en zorgvuldig onderhoud nodig is. |
|
Wetravelden zijn primair wedstrijdvelden waarop slechts in gedoseerde mate trainingen mogelijk zijn, waarbij de wedstrijdwaardigheid te allen tijde gewaarborgd moet zijn. Het trainingsgebruik mag daarom niet de overhand krijgen. Overbespeling of gebruik onder ongunstige weers- en terreinomstandigheden kunnen verder leiden tot verlies van eigenschappen en aantasting van de constructie. Overigens zijn niet alle Wetra-constructies geschikt voor (specifiek) trainingsgebruik. |
|
Kunstrasvelden zijn in principe onbeperkt bespeelbaar en derhalve goed inzetbaar als wedstrijd- én als trainingsveld. Voorwaarde is wel dat de veiligheid en bespeelbaarheid (ofwel de sporttechnische eigenschappen) voldoende gewaarborgd zijn. Een erkend keuringsinstituut kan voor de vereniging een meting uitvoeren op de gebruiksnorm. |
|
extra ballenvangers (aan de lange zijden) voor elke speelhelft; |
|
rondom het veld een lage afscheiding met gaaswerk/staafmatten als lage 'ballenvanger'. |
|
Elke bij de KNVB aangesloten vereniging is verplicht om (een) terrein(en) met, in de onmiddellijke nabijheid, voldoende kleedgelegenheid te hebben. Deze moeten voldoen aan de door het bestuur (KNVB) gestelde eisen. |
|
Per wedstrijd moeten afzonderlijke kleed/wasruimten beschikbaar zijn. |
|
Voor bezoekende teams moet er een afsluitbare kleed/wasruimte zijn, of een afsluitbare (kast)ruimte waarin zij kleding en waardevolle spullen kunnen opbergen. |
|
In de kleedkamer of de directe nabijheid daarvan moeten voldoende toiletvoorzieningen zijn. |
|
De scheidsrechter(s) en eventuele neutrale assistent-scheidsrechters behoren de beschikking te hebben over voldoende en afzonderlijke kleed-, was- en toiletgelegenheid. |
|
De kleedruimte moet qua inrichting, afmetingen en uitvoering voldoen aan de richtlijnen. |
|
De kleedgelegenheid moet altijd 'medisch/hygiënisch verantwoord' schoon zijn. |
|
Auto's, maar ook de verschillende soorten tweewielers en soms zelfs touringcars behoren op of bij de accommodatie in voldoende mate een geschikte plek te kunnen vinden. |
|
De KNVB stelt geen kwantitatieve eisen aan de parkeergelegenheid van een vereniging, maar vindt uiteraard wel dat deze moet voldoen aan de behoeften van de bezoekers. Informatie over parkeernormen zijn te vinden in de CROW-publicatie 'Parkeerkerncijfers' en bij de ASVV (Aanbevelingen voor verkeersvoorzieningen binnen de bebouwde kom). |
|
Als bij de locatiekeuze en inrichting van een sportpark met deze factoren rekening gehouden kan worden, biedt dit mogelijkheden autoverkeer en de noodzaak van parkeerruimte te beperken. |
|
Bij het bepalen van het aantal benodigde parkeerplaatsen voor een nieuw sportpark kan een goede inventarisatie een praktisch hulpmiddel zijn. Een goede inventarisatie omvat de volgende informatie. |
|
aantal parkeerplaatsen in de oude situatie (op parkeerterrein bij sportpark, in bermen, in straten, op bedrijfsterreinen en bij kantoren); |
|
aantal eigen leden dat met de auto komt (wedstrijden en training); |
|
mogelijkheden tot medegebruik in nieuwe situatie (scholen, bedrijven, kantoren, winkelcentra, enzovoort); |
|
overlast bij piekbelasting voor omgeving in nieuwe situatie; |
|
tijdelijke parkeermogelijkheden bij piekbelasting (pleinen, grasstroken, semi-verharde terreinen); |
|
dubbel gebruik voor andere activiteiten (andere sport, kermis, stallen vrachtauto's, enzovoort). |
|
Fietsen, bromfietsen en scooters moeten nabij het clubgebouw kunnen worden gestald, zodat visueel en sociaal toezicht mogelijk is. Bij voorkeur wordt de stallingruimte binnen het sportpark gesitueerd. Er moeten voldoende klemmen, rekken of beugels worden aangebracht, opdat fietsen geordend kunnen worden gestald en op slot gezet/ vastgezet. Voor bromfietsen en scooters moet rekening worden gehouden met een aparte verharde ruimte. |
|
Een sportpark behoort direct nabij de hoofdingang voldoende ( minimaal twee) speciaal aangegeven parkeerplaatsen voor mindervaliden te hebben. Voor informatie over de inrichting en maatvoering van dit type parkeerplaatsen wordt verwezen naar het Handboek voor Toegankelijkheid (laatste editie). |
|
Hoewel voor wedstrijdbezoek steeds minder vaak een touringcar wordt ingezet, kan het wenselijk zijn om bij de inrichting van een parkeerterrein hiermee toch rekening te houden. Voor een touringcar is een ruimte van 25 x 5 meter benodigd. |
|
Bij veel sportparken is het op zaterdagochtend een komen en gaan van ouders die hun kinderen brengen en halen. Vaak hebben zij geen parkeerplaats nodig, maar slechts voor enkele minuten een veilige plek om de kinderen te kunnen 'lossen of laden'. Door hiervoor een aparte voorziening op te nemen, kunnen de soms chaotische toestanden voor de poort worden voorkomen. |
|
Boven het speelveld mogen zich geen hinderlijke of gevaarlijke obstakels bevinden. |
|
In de Spelregels veldvoetbal wordt er vanuit gegaan dat boven het speelveld en directe omgeving (de uitloop) géén hinderlijke obstakels (zaken waarmee spelers of bal in aanraking kunnen komen of waarvan zij hinder kunnen ondervinden) aanwezig zijn. Een bepaling over de aan-/afwezigheid van een dak ontbreekt. |
|
In het amateurvoetbal is er nogal eens sprake van hinder en overlast van bomen en beplanting. Bomen en struiken staan vaak te dicht op het veld, waardoor boven de uitloop en het speelveld takken kunnen hangen. In het najaar laten bepaalde bomen hun vruchten vallen - eikels, kastanjes - waardoor voor een speler die valt een minder prettige situatie ontstaat. |
|
Van indirecte invloed, maar veel ingrijpender, is de negatieve invloed van bomen en hoge plantstroken op de bespeelbaarheid van de velden. Door de sterke schaduwwerking droogt het veld minder goed en zijn vaak slechte speelcondities of zelfs afgelastingen het gevolg. |
|
Hoog opgaande bomen en plantstroken dienen daarom op voldoende afstand van het veld te worden geplaatst. In het ontwerp dient al rekening te worden gehouden met de uiteindelijke vorm van de soort boom en de plaats ten opzichte van de zonnestand. |
|
Beplanting aan de zuidzijde van een veld geeft meer overlast dan bomen aan de noordzijde. Er dient regelmatig en vooral tijdig te worden gesnoeid. Te vaak wordt te laat ingegrepen waardoor situaties ontstaan die lastig zijn om terug te draaien, zoals bijvoorbeeld bij het ontbreken van een kapvergunning. |
|
Met betrekking tot stadions hebben de FIFA en UEFA bepaald dat voor een uitschuifbaar dak, een geluidsinstallatie of videowall boven het speelveld, er een vrije hoogte van 30 meter moet worden aangehouden. Voor de overige accommodaties geldt dat dit soort voorzieningen buiten het speelveld moeten worden geplaatst. |
|
Voor leidingen, kabels en dergelijke geldt dat ze in de meeste gevallen in de grond worden aangebracht. Tijdelijke kabels, zoals voor een tijdelijke geluidsinstallatie, moeten buiten het speelveld om worden geleid. Voor hoogspanningsleidingen boven een veld wordt verwezen naar het betreffende hoofdstuk |
|
Voor de jongste jeugd wordt veelal gebruik gemaakt van bestaande velden. Voor 6E-wedstrijden wordt gebruik gemaakt van een kwart veld. Het veld zelf is gesitueerd tussen de middenlijn en de 23-meterlijn of de 23-meterlijn en de achterlijn, waarbij de zijlijnen als achterlijn fungeren. |
|
Voor 8E en 8D-wedstrijden wordt gebruik gemaakt van een half veld. Het veld zelf is gesitueerd tussen de middenlijn en de achterlijn, waarbij de zijlijnen als achterlijn fungeren. |
|
Een tweede mogelijkheid is het uitzetten van een specifiek miniveld. |
|
De uitloopruimte dient obstakelvrij te zijn. Voorts dient geen enkel uitsteeksel/obstakel (bijvoorbeeld voorzijde dug-out, hekwerken, poorten) zich binnen de uitloopruimte te bevinden. |
|
De uitloopstroken dienen uit hetzelfde materiaal te bestaan als het speelveld zelf. Het aanbrengen van een verharding aan de buitenzijde van de uitloopstroken ter breedte van maximaal 0,50 meter (inclusief de opsluitbanden) is toegestaan. |
|
Waterkunstgras, (water)-zandkunstgras of zandkunststof. Bespeling op natuurgras sportvelden is toegestaan maar wedstrijden vinden hier steeds minder op plaats. Wedstrijden van standaardteams dienen op kunstgras te worden gespeeld. |
|
Kunstgrashockeyvelden worden in de lengterichting vlak aangelegd. In de breedterichting is middels een vloeiend verlopend dakprofiel een afschot van 20 tot 100 millimeter toegestaan. |
|
In het midden van elke achterlijn staat een doel, dat bestaat uit twee verticale palen, 3,66 meter van elkaar, verbonden door een horizontale lat op 2.14 meter van de grond (binnenwerks gemeten). De voorkant van de doelpalen staat tegen de buitenkant van de achterlijn. De palen mogen niet boven de lat uitsteken en de lat niet buiten de palen. |
|
De palen en de lat zijn rechthoekig, 5 cm breed, niet meer dan 7,5 cm diep. Ze moeten wit van kleur zijn. Netten zijn stevig aan de palen en de lat bevestigd, met tussenruimten van niet meer dan 15 cm, en moeten bovendien stevig aan de grond achter het doel zijn vastgemaakt. |
|
Een achterplank, 46 cm hoog en 3,66 meter lang moet op de grond worden geplaatst, binnen de doelnetten. Zijplanken, 46 cm hoog en tenminste 1,20 meter lang, moeten worden geplaatst in een rechte hoek met de achterlijn. De zijplanken moeten worden vastgemaakt aan de achterkant van de doelpalen, opdat de breedte van de doelpalen niet wordt vergroot. |
|
Aan de binnenzijde van het doel mogen geen klampen worden aangebracht om de planken te steunen. |
|
Hoekvlaggen moeten zijn gemaakt van hout of andere goedgekeurde materialen. In de grond geplaatst moet de top tenminste 1,20 meter en maximaal 1,50 meter boven het veld uitsteken. Het verdient aanbeveling een stok te nemen met een afgerond boveneind, ter dikte van circa 3 cm. Het aanbrengen van het vlaggetje dient zonder hinderlijke haakjes te geschieden. De grootte van het vlaggetje is bij voorkeur 30 x 40 cm. |
|
Kunstgrasvelden dienen voorzien te zijn van een afzetting die toeschouwers op afstand houdt van de zijlijnen en de achterlijnen. Deze afzetting dient geplaatst te worden op 2.00 meter van een zijlijn en 4.00 meter van een achterlijn. In de ruimte tussen speelveld en veldafzetting mag zich geen enkel uitsteeksel of obstakel bevinden. De veldafzetting dient zodanig te zijn geconstrueerd dat blessurerisico's voor wedstrijddeelnemers en publiek zoveel mogelijk worden verkleind. Deze veldafzetting dient minimaal 90 cm hoog te zijn, maar geadviseerd wordt een hoogte van 1,10 meter. De veldafzetting dient vlak te zijn aan de binnenzijde van het speelveld, toepassen van een slagplank is toegestaan. |
|
Er is een groot aantal situaties denkbaar waarin het noodzakelijk is een ballenvanger te plaatsen. Bijvoorbeeld ter bescherming van het publiek, ter bescherming van ramen en gebouwen of ter voorkoming dat veel ballen in de sloten of het plantsoen verdwijnen. Daarnaast kan het van nut zijn een ballenvanger te plaatsen tussen twee in elkaars verlengde c.q. haaks op elkaar gelegen velden. Een ballenvanger dient bij voorkeur achter de doelen te zijn geplaatst en daarbij minimaal 4 meter uit de achterlijn te zijn verwijderd. De minimum afmetingen zijn 4 meter hoog en 20 meter breed. Het verdient aanbeveling een ballenvanger te voorzien van harmonicagaas of nylonnet met kleine maaswijdte. |
|
Binnen de afzetting maar buiten de uitloopruimte mogen 2 banken worden geplaatst voor maximaal 9 personen per team. Deze banken dienen minimaal 2.00 meter uit de zijlijn te worden geplaatst en op ten hoogste 10 meter ter weerszijden van de middellijn. Dug-outs, al of niet verplaatsbaar, dienen eveneens minimaal 2,00 meter uit de zijlijn en maximaal 10 meter ter weerszijden van de middenlijn te zijn opgesteld. De daken van de dug-outs mogen niet uitsteken binnen de afmetingen van de uitlopen. |
|
Belijning en tekens op het speelveld moeten zijn aangebracht zoals aangegeven in het laatst geldende spelreglement en vastgelegd in de norm ISA-KNHB2-Bl.1, zie ook figuur E2.24.1. Voor het aanbrengen van een extra belijning naast de bestaande hockeybelijning is dispensatie van het bondsbestuur vereist. Bij internationale wedstrijden onder auspiciën van de overkoepelende organisaties F.I.H. en F.E.H. gelden aanvullende regels met betrekking tot de belijning en mag in principe alleen gespeeld worden op een veld met hockeybelijning. De kleur van de belijning dient zowel ten opzichte van het veld als onderling (voetbal, hockey) contrasterend te zijn. Bij voorkeur in de kleuren geel en wit. |
|
Aan de langszijde van het veld kunnen oefencirkels worden aangebracht. De oefencirkel wordt uitgevoerd als een onderbroken lijn met een lijndikte van 0,05 meter in de kleur wit of geel en afwijkend van de kleur van de hoofdbelijning. |
|
doel- en strafschopgebied + middencirkel, conform spelreglement; |
|
Belijning op een hockeyveld (Voetbalafmetingen 100 x 64 meter) |
|
geheel conform spelreglement, aanpassing: cirkeldeel op kop van strafschopgebied onderbroken lijn; |
|
Bij kruisingen de hockeybelijning over de voetbalbelijning aanbrengen. |
|
De voetbaldoelen mogen geen gevaar opleveren voor de hockeyspelers. |
|
De voorzijde van de doelpalen moet de buitenzijde van de achterlijn raken. Alle lijnen moeten 7,5 cm breed zijn. Een witte stip, 15 cm in diameter, moet worden aangebracht 6,40 m voor het midden van ieder doel. Alle korte indicatielijnen dienen uitsluitend buiten het speelveld te zijn aangebracht en moeten 30 cm lang zijn. |
|
Veelal kan voor het ophangen van reclameborden de speelveldafzetting worden gebruikt. Door middel van speciale beugels worden de borden stevig bevestigd. Aan de uitvoering van de reclameborden worden door de KNHB geen speciale eisen gesteld, wel dient de kans op blessures te worden beperkt en zijn uitstekende delen aan de borden niet acceptabel. Ook kunnen er plaatselijk gemeentelijke regelingen gelden. Indien er sprake is van televisieopnamen gelden hiervoor bepaalde voorschriften die worden gehanteerd door het ministerie van VWS. In de praktijk wordt ervaren dat borden die rondom zijn voorzien van een beschermende metalen lijst, beter bestand zijn tegen het zogenaamde. inwateren. Uiteraard dient het materiaal waarvan de borden worden gemaakt rotvrij en waterbestendig te zijn. Vaak is het wel nodig de borden jaarlijks bij te schilderen, aangezien een slecht onderhouden reclamebord een negatieve waarde heeft en aanleiding kan zijn voor esthetische bezwaren. |
|
Toen de Internationale Hockey Federatie na sterk aandringen van Canada besloot het Olympisch Hockey Toernooi in 1976 te Montreal te laten spelen op kunstgras, werden in Nederland, mede door een aantal bijzondere omstandigheden, activiteiten ontwikkeld om tot aanleg van kunstgrasvelden te komen. Zodoende werden in 1976 in Utrecht en Rotterdam de eerste kunstgrasvelden aangelegd. Mits aan enkele voorwaarden uit het Bondsreglement wordt voldaan, heeft het Bondsbestuur het spelen van wedstrijden ressorterend onder de KNHB, op kunstgras toegestaan. Nadien heeft de realisatie van kunstgrasvelden en vooral die van zandkunststofvelden een grote vlucht genomen. De velden zijn onder nagenoeg alle weersomstandigheden (uitgezonderd vorst en opdooi) bespeelbaar en blijven hun goede speeleigenschappen gedurende de levensduur behouden. |
|
Er zijn diverse kunstgrassystemen op de Nederlandse markt. Zo onderscheiden we: |
|
1. waterkunstgrasvelden (zonder zandvulling). In de volksmond waterveld genoemd; |
|
2. water-zandkunstgrasvelden (met zandvulling) waarbij de aanleg van een beregeningsinstallatie vereist is. In de volksmond semi-waterveld genoemd; |
|
3. zandkunstgrasvelden (met zandvulling). In de volksmond semi-zandveld genoemd waarbij een beregeningsinstallatie wordt aanbevolen; |
|
4. zandkunststofvelden (met zandvulling). Dit zijn de klassieke zandingestrooide hockeyvelden. |
|
Type a wordt gekenmerkt door een mat met een dichte poolbezetting. De constructie is van onderuit als volgt opgebouwd: zandonderbouw, lavafundatie, (veelal) asfaltlaag, een e-layer of foam-layer en kunstgrasmat. |
|
Type b en c wordt gekenmerkt door een mat met een redelijk dichte poolbezetting, ingestrooid met een matige hoeveelheid zand. De constructie is van onderuit als volgt opgebouwd: zandonderbouw, een sporttechnische laag van een funderingsmateriaal vermengd met rubber of een lavafundatie met een e-layer of foam-layer en kunstgrasmat. |
|
Type d wordt gekenmerkt door een mat met een matige poolbezetting, ingestrooid met een redelijke hoeveelheid zand. De constructie is van onderuit als volgt opgebouwd: zandonderbouw, een sporttechnische laag van een funderingsmateriaal vermengd met rubber of een lavafundatie met een e-layer of foam-layer en kunstgrasmat. |
|
De zandkunststofvelden zijn tot enkele jaren terug aangelegd met een lavafundatie op een zandonderbouw. Het lavamateriaal heeft goede diensten bewezen als fundering maar wordt na verloop van tijd hard, hetgeen veel spelers, voornamelijk oudere, als onplezierig ervaren. |
|
Om die reden is er gezocht naar een ondergrond die meer dempende eigenschappen bezit. Dit is uiteindelijk bereikt door het toevoegen van een rubbercomponent in de fundering. De eigenschappen van deze 'zachte' velden benaderen hiermee een natuurgrasveld voor wat betreft de demping. Ter vervanging van de rubbercomponent kan met een fundering gewerkt worden met een zogenaamde e-layer of foam-layer. |
|
De opbouw van de omschreven constructies is van belang voor het blijvend functioneren van het veld. Met een goede mat en een gerealiseerde instabiele fundatie kan een kunstgrasveld in enkele jaren onbespeelbaar worden. De (in)stabiliteit wordt bepaald door twee factoren: |
|
De grondsoorten in Nederland kunnen variëren van zeer slap veen tot zeer vaste zandgrond. Bij veen of veengestoorde lagen, zichtbaar na uitgraving, dient eerst een deskundig advies uitgebracht te worden voordat tot verdere aanleg wordt besloten. |
|
De hoogste grondwaterstand zal, wanneer deze boven het fundatieniveau komt, niet alleen voor de drainage maar ook door mogelijke aantasting van de stabiliteit van de onderbouwlaag, een funeste rol kunnen spelen. Ook dan is deskundig advies gewenst. |
|
Op de sportvloerenlijst hockey outdoor staan alle sportvloertypen vermeld waarbij uit onderzoek is gebleken dat deze voldoen aan de normen, die door de KNHB en de nationale normeringscommissies zijn vastgesteld. Sportvloerenlijsten zijn beschikbaar voor atletiek, bowls, handbal, hockey, honkbal, korfbal, squash, tafeltennis, tennis, voetbal en alle binnensporten. Veiligheid, duurzaamheid, kwaliteit en de geschiktheid voor de sport staan hierin centraal. Op de lijsten is de specifieke karakterisering van de sportvloer weergegeven, zoals de sportfunctionaliteit, de duurzaamheid, de bespeelbaarheid en het onderhoudsniveau. |
|
De lijsten van NOC*NSF worden door ISA Sport beheerd in odracht van NOC*NSF. De internetversies van de sportvloerenlijsten zijn te vinden op de webiste van ISA Sport, www.isa-sport.com. |
|
Ondanks dat natuurgrasvelden niet meer nieuw worden aangelegd zijn er toch nog diverse natuurgrashockeyvelden in Nederland. Gezien de grote voordelen van de kunstgrasvelden raken natuurgrasvelden steeds verder uit de gratie. Toch wordt in onderstaand verhaal nog aandacht aan deze velden gegeven om de conditie van de nog in gebruik zijnde velden zo optimaal mogelijk te maken. |
|
De vlakheid van een veld wordt bepaald door de aanwezigheid van oneffenheden en verzakkingen. Het veld kan als goed worden gekwalificeerd als er vrijwel geen oneffenheden aanwezig zijn. Ondiepe verzakkingen die geleidelijk verlopen en derhalve speltechnisch niet hinderlijk zijn, kunnen soms geaccepteerd worden. Matig vlak is een veld wanneer zich op korte onderlinge afstand oneffenheden (putten) voordoen die speltechnisch hinderlijk zijn. De vlakheid is slecht als zich zogenaamd klein effect voordoet ten gevolge van bijvoorbeeld slidings, polvorming, putjes, ingezakte mollengangen, konijnenschade. Dit kan zeer hinderlijk zijn voor het spel en gevaarlijk voor de spelers. |
|
Een speelveld dient zodanig stevig (stabiel) te zijn, dat bij bespeling geen voetindrukken achterblijven. |
|
Een speelveld dient een voldoende drooglegging te hebben en goed waterdoorlatend te zijn. Per etmaal moet een neerslag van 15-20 mm verwerkt kunnen worden, waarbij de grondwaterstand niet hoger komt dan 0,50 meter beneden het veld. |
|
Het speeloppervlak moet voorzien zijn van een dichte en krachtig ontwikkelde grasmat, bestaande uit een voor hockey geschikte grassoort, die op circa 2 cm is gemaaid. |
|
Hieronder worden de belangrijkste verlichtingseisen voor hockey weergegeven, gebaseerd op de Nederlands-Europese norm NEN-EN 12193 'Licht en Verlichting, Sportverlichting'. Voor een uitgebreide omschrijving van de eisen die aan hockeyverlichting worden gesteld adviseren wij u om de aanbeveling 'Verlichting voor Sportaccommodaties, Hockey' van de Nederlandse Stichting Voor Verlichtingskunde (NSVV) te raadplegen. Deze aanbeveling kunt u bestellen bij de NSVV, telefoonnummer 0318 - 695394 of via internet: www.nsvv.nl. |
|
De te stellen eisen aan de kwaliteit van de verlichting zijn verschillend. De spelers en de wedstrijdleiding kunnen volstaan met een relatief gering lichtniveau. Voor de toeschouwers zal het lichtniveau hoger dienen te zijn, gezien hun afstand tot het speelveld. Naarmate de afstand van de toeschouwers tot het speelveld groter is, zal een hoger lichtniveau noodzakelijk zijn om het spel goed te kunnen volgen. Voor het maken van beeldreportages zijn hogere lichtniveaus vereist. |
|
Voor de waarneming van het spel zijn zowel de horizontale als de verticale verlichtingssterkte van belang. Het is echter gebruikelijk de gemiddelde horizontale verlichtingssterkte (EH,gem) te hanteren als maatstaf voor de kwantiteit van de verlichting. Bij de keuze van de gemiddelde horizontale verlichtingssterkte moet rekening worden gehouden met de waarnemingsafstand. Voor hockey kan de afstand van de verste waarnemer tot de middenstip als praktische maatstaf gelden. Voorts moet rekening worden gehouden met verschillende constructies van de tribunes. |
|
In tabel E2.24.2.2, waarin een overzicht wordt gegeven van de minimaal vereiste gemiddelde verlichtingssterkten voor de diverse categorieën hockeyvelden (tabel E2.24.2.1), is met deze factoren rekening gehouden. |
|
Teneinde een juist oordeel over gemiddelde horizontale verlichtingssterkte te vormen, moet de verlichtingssterkte volgens een vast patroon berekend en gemeten worden. In figuur E2.24.2.2 is het meetpatroon gegeven dat volgens de norm voor hockeyvelden dient te worden gehanteerd. Voor de wijze van uitvoering van dergelijke metingen wordt verwezen naar het deel 'Algemene Grondslagen'. |
|
Bij het ontwerp van een nieuwe verlichtingsinstallatie dient rekening te worden gehouden met vervuiling en veroudering. Om te voorkomen dat de verlichtingssterkte beneden de minimale eisen daalt aan het einde van de gehanteerde onderhoudsperiode (dus wanneer lampen vervangen en armaturen gereinigd worden), dient de verlichtingssterkte bij oplevering van de nieuwe installatie hoger te zijn dan deze minimale eisen. Hoeveel hoger de verlichtingssterkte bij oplevering van de nieuwe installatie dient te zijn, wordt bepaald door de zogenaamde nieuwwaarde-index (ni), waarbij geldt: |
|
Hierbij stelt Egem,einde de gemiddelde verlichtingssterkte voor aan het einde van de onderhoudsperiode, die gelijk is aan de minimale eis voor Egem uit tabel E2.24.2.2. Egem,nieuw stelt de gemiddelde verlichtingssterkte voor die minimaal bij oplevering van de installatie moet worden aangetroffen. De waarde van ni wordt bepaald door plaatselijke omstandigheden inzake vervuiling; door de eigenschappen van de toegepaste lampen en armaturen en door de lengte van de onderhoudsperiode. De NSVV adviseert om gegevens van lampen en armaturen bij de leverancier op te vragen voor het vaststellen van de onderhoudscyclus en ter bepaling van de nieuwwaarde-index. Bij het ontbreken van voldoende gegevens wordt geadviseerd om voor de nieuwwaarde-index uit te gaan van een richtwaarde van 1,25. |
|
De NSVV is van mening dat deze waarde alléén realistisch is, indien strikt onderhoud (schoonmaken en lampen vervangen) wordt gepleegd. |
|
In verband met de vereiste gelijkmatigheid van de horizontale verlichtingssterkte, is de verhouding tussen de minimale (EH,min) en de maximale (EH,gem) verlichtingssterkte aan bepaalde grenzen gebonden (zie tabel E2.24.2.2). |
|
Gezorgd moet worden voor een rustige achtergrond met een goed contrast tussen spelers, spelmateriaal en omgeving, alsmede voor het zoveel mogelijk beperken van verblinding door de lichtbronnen die de accommodatie verlichten. De verblindingswaarde VW (Glare Rating GR in de norm) kan worden berekend met de formule: |
|
waarin Lsa de sluierluminantie van de armaturen is en Lsde sluierluminantie van de omgeving is. |
|
De verblindingswaarden zijn gespecificeerd in tabel E2.24.2.2. Verblindingswaarde is gedetailleerd beschreven in CIE-publicatie nummer 112 (1994). |
|
Bij wedstrijden is een goede kleuronderscheiding van belang, ondermeer voor de herkenbaarheid van de spelers. Voor trainingsdoeleinden geldt dit in mindere mate, zodat in die situaties eventueel lichtbronnen met een minder goede kleurweergave kunnen worden gebruikt. Voor een uitgebreide omschrijving van de diverse typen lampen en selectiecriteria wordt verwezen naar het deel 'Algemene Grondslagen'. |
|
Zie voor de vereiste kleurweergave-index RA tabel E2.24.2.2. |
|
De verticale verlichtingssterkte vormt de basis voor het vereiste verlichtingsniveau voor televisie- en filmopnamen. Deze verticale verlichtingssterkte dient te worden bepaald in het patroon van rekenpunten van figuur E2.24.2.2 op 1 meter hoogte. |
|
De oriëntatie van de verticale vlakken voor de verticale verlichtingssterkte is afhankelijk van de camerapositie(s). Wanneer de camera een niet nader gedefinieerde positie heeft, ergens in het gebied grenzend aan een van de zijlijnen, zijn de verticale vlakken georiënteerd parallel aan die lijn (zie figuur E2.24.2.3a). Als de cameraposities vrij zijn langs alle vier de zijlijnen, moeten de verlichtingssterkten op verticale vlakken parallel aan al die vier zijlijnen in beschouwing worden genomen. Wanneer alleen één vaste camerapositie is gedefinieerd, kunnen de verticale vlakken georiënteerd worden loodrecht op de richting naar die camera (zie figuur E2.24.2.3b). |
|
De vereiste niveaus zijn afhankelijk van de maximale afstand van de camera tot het op te nemen object. Bij een afstand van 60 meter specificeert de norm een gemiddelde verticale verlichtingssterkte EV van 750 lux.; bij een afstand van 120 meter is dit 1000 lux. Tabel E2.24.2.3 geeft zowel de in de norm gegeven waarden, gelijkmatigheden en verhoudingen voor de verlichtingssterkten voor (kleuren) beeldreportages als de eis voor de kleurweergave. |
|
De in de tabel genoemde waarde voor de gelijkmatigheid in de verticale verlichtingssterkte in één punt (over de vier vlakken parallel aan de zijlijnen) is nodig om een goede schaduwwerking op de spelers te verkrijgen. De verhouding tussen de gemiddelde horizontale en verticale verlichtingssterkte is gespecificeerd omdat het horizontale veld een belangrijk deel van de achtergrond van de camera uitmaakt. Een goede balans tussen de horizontale en de verticale verlichtingssterkte (die voor de verlichting van de spelers en objecten zorgt) is daarom belangrijk. De camera is gevoelig voor te grote verschillen in de helderheid van de achtergrond tijdens het bewegen, daarom geeft de norm ook een eis voor het maximale verschil tussen de individuele horizontale verlichtingssterkten in het grid: |
|
Daar waar reclameborden van belang zijn, dient hier bij het ontwerp van de verlichtingsinstallatie rekening mee gehouden te worden. |
|
Voor tribunes wordt met het oog op veiligheid en oriëntatie een gemiddelde horizontale verlichtingssterkte aanbevolen van ten minste 10 lux. Het is daarnaast aan te bevelen de toegang tot het veld vanuit de kleedkamers voor de spelers te voorzien van een zodanige verlichting, dat de spelers bij het betreden van het veld geen last hebben van het verschil tussen een betrekkelijk donkere gang en het helder verlichte veld. |
|
In principe worden door de KNHB de richtlijnen gehanteerd die zijn vermeld in hoofdstuk F1 Binnensportaccommodaties van het Handboek Sportaccommodaties van NOC*NSF. Hierbij geldt een aantal extra richtlijnen dat specifiek betrekking heeft op de hockeysport. Deze extra richtlijnen worden hieronder vermeld. |
|
Bepalend voor de ruimte en de verdeling van de kleed-/wasruimte is het aantal velden en de verhouding tussen de aantallen dames- en herenteams. Bij de aanwezigheid van twee of meer velden zijn in principe per speelveld twee kleedruimtes met per kleedruimte een oppervlak van ten minste 15 m² nodig, elk voorzien van een wasruimte met een oppervlak van ongeveer 10 m². Dit komt neer op circa 50 m² kleed- en wasruimte per veld. |
|
Verenigingen met een kunstgrasveld moeten rekening houden met een grotere kleedruimte, aangezien op een kunstgrasveld meer wedstrijden per dag worden gespeeld dan op een natuurgrasveld. Hierdoor is de tijdsperiode tussen twee wedstrijden minimaal en zullen de spelers die het veld verlaten en de spelers die nog moeten spelen soms gelijktijdig van de kleedgelegenheid gebruik moeten maken. |
|
Om dit probleem op te lossen zijn twee mogelijkheden voorhanden. Men kan overwegen om per kunstgrasveld vier kleed-/wasruimtes te realiseren met een grootte zoals hierboven bij natuurgrasvelden is vermeld (totaal dus circa 100 m² kleed/wasruimte per veld). |
|
Men kan ook per veld uitgaan van twee grotere kleedvertrekken met een oppervlak van ten minste 25 m² elk, en twee wasruimten met een oppervlak van ten minste 10 m² elk (totaal dus circa 70 m² kleed/wasruimte per veld). |
|
Bij trainingen met kleinere groepen kan het gebruik van alleen grote kleed-/wasruimtes echter nadelig zijn vanuit het oogpunt van energieverbruik. Men zou daarom bij kunstgrasvelden kunnen overwegen om twee van de kleed-/wasruimtes uit te voeren met het genoemde grotere oppervlak en de overige kleed-/wasruimtes kleiner uit te voeren. De grotere ruimtes fungeren dan als wisselruimtes waarin meer elftallen gelijktijdig terecht kunnen. |
|
De KNHB is van mening dat het niet noodzakelijk is dat aan de bezoekende elftallen elk een afzonderlijke kleed- en wasruimte ter beschikking wordt gesteld. Het is bij de hockeysport, in tegenstelling tot bij sommige andere buitensporten, zeer goed mogelijk om meer elftallen gebruik te laten maken van één kleed/wasruimte. |
|
Aanbevolen wordt om de toiletten niet op te nemen in de kleedruimtes zelf, maar in de gang bij de kleedruimtes in aparte toileteenheden. Voor het aantal toiletten kan uitgegaan worden van circa één toilet per kleedruimte (te verdelen in heren en dames). |
|
Ter bevordering van een snelle hulpverlening bij brand en ongevallen adviseert de KNHB de gegevens van hulpverleners, zoals dienstdoende artsen, tandartsen, ziekenhuis en brandweer, duidelijk zichtbaar in het clubhuis aan te brengen. Conform het Bondsreglement dient iedere vereniging er zorg voor te dragen dat in de onmiddellijke nabijheid van de speelaccommodatie een brancard gereed is op een duidelijk zichtbare of duidelijk aangegeven plaats. |
|
In het clubhuis dient een verbandtrommel conform D.3.2 van het Bondsreglement aanwezig te zijn die wekelijks moet worden gecontroleerd op de juiste inhoud. |
|
Zoals al aangegeven kent de korfbalsport twee verschijningsvormen: korfbal, aangesloten bij de IKF en dameskorfbal. Onderstaande richtlijnen gelden zowel voor het gemengd korfbal als voor het dameskorfbal. |
|
Het speeloppervlak voor korfbal moet vlak, veerkrachtig en stofvrij zijn en mag bovendien niet glad zijn. Van oorsprong wordt veldkorfbal gespeeld op natuurgras. Een goed onderhouden natuurgrasveld heeft een graslengte van 3 - 5 cm en de bodem is goed gedraineerd om de bespeelbaarheid bij neerslag te waarborgen. Wanneer de vraag naar speelruimte groter is dan de ruimtelijke mogelijkheden of als een hogere bespeelbaarheid wordt verlangd, is een kunstgrasveld aan te bevelen. Daarnaast dienen de competities van de hogere klassen uitsluitend op kunstgrasvelden te worden gespeeld. |
|
Voor een korfbalveld zijn twee sporttechnische normen opgesteld. Voor zandkunstgras geldt de norm NOCNSFKNKV2- 15.1 (topsport), deze norm is van toepassing op de ereklasse, hoofdklasse, overgangsklasse, de reserve ereklasse, de reserve hoofdklasse, de reserve overgangsklasse, de hoofdklasse A-jeugd, de hoofdklasse B-jeugd, de hoofdklasse C-jeugd, de topklasse dames en de hoofdklasse dames. De competities van deze klassen dienen op korfbalvelden van het type zandkunstgras plaats te vinden. Competitiewedstrijden van de overige klassen kunnen ook op natuurgras korfbalvelden plaatsvinden. Hiervoor geldt de sporttechnische norm NOCNSF-KNKV2-15.2 (wedstrijd- en breedtesport). |
|
In verband met de zonnestand is het gewenst de velden met de lengteas NNW-ZZ aan te leggen. |
|
Het standaard wedstrijdveld bestaat uit een rechthoek met de volgende afmetingen: |
|
Een standaard kunstgras korfbalveld (zie Planningsnorm Korfbal NOC*NSF 2014) heeft een bruto oppervlakte van 48 x 44 meter. Hierop worden twee velden ingesneden van 40 x 20 (voor 8-tallen) meter met 4 meter uitloop tussen de velden en 2 meter uitloop rondom de velden. Daarnaast worden 2 à 3 jeugdvelden gecentreerd of overdwars aangebracht 24 x 12 meter (voor 4 tallen). Voor een standaard natuurgrasveld geldt een bruto oppervlakte van 68 x 44 meter. |
|
Achttallen dienen met ingang van 1 juli 2014 op een veld van 40 x 20 meter te spelen, met in achtneming van de volgende aanvullende bepalingen: |
|
a. Top- en wedstrijdkorfbal: er dient met vaste grondpotten en met vaste belijning (*) gespeeld te worden. |
|
b. Breedtekorfbal: er mag met losse palen en met losse belijning gespeeld worden. 4Korfball-teams spelen op een veld van 24 x 12 meter. |
|
Tot uiterlijk 30 juni 2026 is het, in afwijking van de verplichte afmeting van 40 x 20 meter, toegestaan op een veld met de hieronder staande afmeting te spelen indien aan de daarbij vermelde aanvullende bepalingen wordt voldaan: |
|
• Senioren/A-jeugd: spelen op een bestaand kunstgrasveld van 60 x 30 meter is toegestaan, mits met vaste grondpotten en met vaste belijning(*) gespeeld wordt; |
|
• Damesteams senioren/ A-jeugd: spelen op een bestaand kunstgrasveld van 50 x 25 meter is toegestaan, mits met vaste grondpotten en met vaste belijning(*) gespeeld wordt; |
|
• B/C-jeugd: spelen op een bestaand kunstgrasveld van 50 x 25 meter is toegestaan, mits met vaste grondpotten en met vaste belijning (*) gespeeld wordt. |
|
• Senioren/A-jeugd: spelen op een bestaand kunstgrasveld van 60 x 30 meter is toegestaan, mits met vaste belijning gespeeld wordt. |
|
• Damesteams Senioren/ A/B/C/D-jeugd, alsmede gemengde teams B/C/D-jeugd: spelen op een bestaand kunstgrasveld van 50 x 25 meter is toegestaan, mits met vaste belijning gespeeld wordt. |
|
• 4Korfball: spelen op een bestaand kunstgrasveld van 25 x 15 meter is toegestaan, mits met vaste belijning gespeeld wordt |
|
Het speelveld wordt begrensd door de binnenkant van de lijnen. De veldafmetingen wordt dus exclusief de belijning gemeten. Om het speelveld dient een uitloopstrook ter breedte van ten minste 2,00 meter obstakelvrij te worden gehouden en 4,00 meter tussen de beide naast elkaar gelegen velden. Deze uitloopstroken dienen in een gelijke constructie te zijn uitgevoerd als het speelveld. Bij wedstrijden voor topen wedstrijdkorfbal is een afrastering verplicht. Bij wedstrijden voor breedtekorfbal wordt een afrastering aanbevolen, met name bij kunstgrasvelden. |
|
In tabel E2.34.1 Spelbepalingen Veldcompetitie wordt per categorie inzicht gegeven in de volgende onderdelen: gemiddelde en maximale leeftijd, balnummer, paalhoogte, veldafmeting,speelduur en wisseling van vak. Voor de meest actuele versie zie de website www.knkv.nl. |
|
Het speelveld dient te worden afgebakend met duidelijk zichtbare witte lijnen of linten. Deze lijnen of linten zijn 3-5 cm breed. Op dezelfde wijze is de grenslijn tussen de vakken aangegeven. Op andere dan grasterreinen mag ook gebruik worden gemaakt van gele linten of gele koorden met een doorsnede van minimaal 5 mm. De binnenkant van de lijnen is de grens van het speelveld. Op de hoeken van het veld mag een vlag worden geplaatst, waarvan de vlaggenstok 1,50 meter boven de grond uitsteekt. Het gebruik van vlaggen aan het eind van de middenlijn is verboden. De strafworppunten worden op 2,50 meter voor de paal gemarkeerd. |
|
De belijning en de afmetingen van een standaard senioren wedstrijdveld zijn weergegeven in de norm NOCNSFKNKV2- Bl.1. Het belijningsplan dient voorafgaand aan de aanleg door het KNKV te worden goedgekeurd. Een schematisch belijningsplan is weergegeven voor een standaard kunstgrasveld in figuur E2.34.1 voor een korfbalveld zonder de optionele ovalen en in figuur E2.34.2 voor een korfbalveld met de optionele ovalen. De belijningskleur voor een korfbalveld is zoals beschreven in tabel E2.34.2. Bij kruisingen gaat wit voor geel en geel voor rood. |
|
De afstand tussen het hart van de korfbalpaal en de binnenzijde van de achterlijn dient 1/6 van de lengte van het speelveld te bedragen. In de breedterichting is de afstand van de korfbalpaal tot de beide zijlijnen gelijk. |
|
Het middelpunt van de verplichte vrijeworpcirkel (straal 2,50 meter incl. belijning) dient gepositioneerd te zijn op het midden van de lange zijde van de strafworppunt aan de kant van de middenlijn. |
|
De vrijeworpcirkel is verplicht, maar optioneel kunnen twee ovalen worden aangebracht. De ovaal geeft het strafworpgebied aan. De vrijeworpcirkel moet te allen tijde zichtbaar blijven. |
|
Een vaste paal wordt verplicht aangelegd met een grondpot, die voorzien is van een conische ring voor het nagenoeg spelingsvrij opstellen en van een rubber afdichting om vuil en zand te weren. |
|
Tabel E2.34.2 Overzicht kleur belijning en afmetingen speelveld |
|
Binnen de afzetting, maar buiten de uitloopstroken, worden twee banken geplaatst voor minimaal 8 personen per team. Deze banken dienen minimaal 2 meter uit de zijlijn te worden geplaatst. De banken staan op een onderlinge afstand van ten minste 2 meter, aan beide zijden van de middenlijn. Dug-outs, al of niet verplaatsbaar, dienen eveneens minimaal 2 meter uit de zijlijn en maximaal 5 meter ter weerszijden van de middenlijn te zijn opgesteld. |
|
Op de sportvloerenlijst Korfbal (outdoor) staan alle sportvloertypen vermeld waarbij uit onderzoek is gebleken dat deze voldoen aan de normen, die door het KNKV en de nationale normcommissie zijn vastgesteld. Sportvloerenlijsten zijn daarnaast beschikbaar voor atletiek, bowls, handbal, hockey, honkbal, korfbal, squash, rugby, tafeltennis, tennis, voetbal en alle binnensporten. Veiligheid, duurzaamheid, kwaliteit en de geschiktheid voor de sport staan hierin centraal. Op de lijsten is de specifieke karakterisering van de sportvloer weergegeven, zoals de sportfunctionaliteit, de duurzaamheid, de bespeelbaarheid en het onderhoudsniveau. |
|
De sportvloerenlijsten worden beheerd door NOC*NSF. De internetversie van de sportvloerenlijsten is te vinden op de website van NOC*NSF, www.nocnsf.nl. |
|
Richtlijnen betreffende plaats en inrichting van kleedaccommodaties en nevenruimten |
|
Voor deze richtlijnen dient hoofdstuk F1 te worden geraadpleegd. Het KNKV heeft echter een aantal aanvullingen ten aanzien van deze algemeen geldende richtlijnen voor veldsporten, daar het korfbal een gemengd karakter heeft. De kleedaccommodatie, behorende bij één veld, dient minimaal te bestaan uit een viertal kleedruimten, te weten één voor de dames van de ontvangende vereniging, één voor de dames van de bezoekende vereniging, één voor de heren van de ontvangende vereniging en één voor de heren van de bezoekende vereniging. |
|
Uitgaande van de normale kleedruimte (15 m2) kunnen dan bij wisseling van de wedstrijden vier ploegen met 2 reserves en leiding van de kleedaccommodatie gebruik maken. Daar de wasruimte slechts steeds door maximaal 6 spelers (speelsters) tegelijk wordt gebruikt, kan met 5 m2 wasruimte per kleedruimte en 2 warme douches volstaan worden. |
|
Maar aangezien op het nieuwe standaard korfbalveld twee wedstrijdvelden van 40 x 20 meter liggen zullen minimaal 24 spelers van de kleedruimten gebruik maken. De voorkeur van het Korfbalverbond gaat dan ook uit naar kleedruimten met een groter vloeroppervlak. Daar in de praktijk niet al de sporters gelijktijdig van de kleedruimten gebruik maken, kan worden volstaan met kleedruimten van 21 m2. Wel dienen er voor de kleding 72 haken (3 x 24) per kleedruimte aanwezig te zijn. De wasruimte dient voor 12 spelers(sters) geschikt te zijn, zodat de benodigde wasruimte 10 m2 en het aantal douches 4 stuks per kleedruimte bedraagt. |
|
Heeft men de beschikking over 3 wedstrijdvelden van 40 x 20 meter dan behoort de kleedaccommodatie van 4 kleedruimten van minimaal 21 m² aangevuld te worden met twee kleedruimten van minimaal 15 m2, inclusief de bijbehorende wasruimte van minimaal 5 m2 en twee douches . Voor elk extra wedstrijdveld van 40 x 20 meter horen dus twee extra kleedruimten van minimaal 15 m2. |
|
Voor wat betreft de bergruimte is het gewenst, dat elke vereniging de beschikking heeft over een eigen afsluitbare bergruimte. Deze bergruimte dient, met het oog op het opbergen van de stelling van de korfbalpalen, 4 meter lang te zijn en de breedte van 2,5 meter te hebben. De benodigde vloeroppervlakte is dan minstens 10 m2. De toegangsdeur dient zo geprojecteerd te worden, dat de palen zonder draaien naar binnen kunnen worden gebracht. Gezien het gemengde karakter van de korfbalsport en daardoor ook het mogelijk leiden van wedstrijden door vrouwelijke scheidsrechters, dient bij het ontwerpen van kleedruimten voor scheidsrechters hiermee rekening gehouden te worden. |
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2025-230304.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.