U bekijkt een publicatie met

Toon versie van document

Besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam tot wijziging van het Omgevingsplan gemeente Amsterdam in verband met het herstel van kennelijke verschrijvingen

Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, 

gelet op:

  • a.

    artikel 2.4 van de Omgevingswet, dat bepaalt dat de gemeenteraad voor het gehele grondgebied van de gemeente één omgevingsplan vaststelt waarin regels over de fysieke leefomgeving worden opgenomen;

  • b.

    artikel 2.8 Omgevingswet, dat bepaalt dat de gemeenteraad de bevoegdheid tot het vaststellen van delen van het omgevingsplan kan delegeren aan het college van burgemeester en wethouders;

  • c.

    artikel 1, zesde lid, van het delegatie- en mandaatbesluit Omgevingsplan gemeente Amsterdam, dat bepaalt dat de bevoegdheid tot vaststelling van een wijziging van het Omgevingsplan gemeente Amsterdam is gedelegeerd aan het college van burgemeester en wethouders voor zover de wijziging betrekking heeft op het herstellen van een kennelijke schrijffout, rekenfout of een andere kennelijke fout in het omgevingsplan;

  • d.

    artikel 16.30 en artikel 16.23, eerste lid, Omgevingswet, die bepalen dat: 

    • 1.

      op de voorbereiding van een omgevingsplan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, met dien verstande dat een ieder een zienswijze bij de gemeenteraad mag indienen omtrent het ontwerp wijzigingsbesluit;

    • 2.

      de artikelen 3:43 tot en met 3:45 en afdeling 3.7 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing zijn op een omgevingsplan; 

  • e.

    artikel 16.24, tweede lid, Omgevingswet, dat bepaalt dat een bestuursorgaan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht buiten toepassing kan laten als het gaat om een wijziging die alleen ziet op het herstel van een kennelijke verschrijving;

  • f.

    artikel 16.78, eerste lid, Omgevingswet, dat bepaalt dat een wijziging van een omgevingsplan in werking treedt met ingang van de dag waarop vier weken zijn verstreken sinds de dag waarop het besluit is bekend gemaakt.

Besluit;

Artikel I

het Omgevingsplan gemeente Amsterdam te wijzigen, conform de wijzigingen zoals opgenomen in Bijlage A;

Artikel II

dat dit besluit in werking treedt vier weken na bekendmaking ervan;

Artikel III

dat dit besluit wordt aangehaald als Wijzigingsbesluit Omgevingsplan gemeente Amsterdam: Herstel kennelijke verschrijvingen. 

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam in vergadering op 17 december 2024.

De burgemeester

Femke Halsema

De gemeentesecretaris

Peter Teesink

Tegen het wijzigingsbesluit kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Dat kan gedurende de beroepstermijn die loopt van 9 januari 2025 tot en met 19 februari 2025. Het beroep dient te worden gericht aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage. Voor het op andere wijze dan schriftelijk instellen van beroep, wordt verwezen naar de website van de Raad van State. 

Het college van burgemeester en wethouders heeft besloten dat afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht buiten toepassing wordt gelaten. Een belanghebbende kan beroep instellen. Een niet-belanghebbende kan ook beroep instellen, aangezien geen enkele niet-belanghebbende in staat is gesteld om zienswijzen in te dienen. 

Het wijzigingsbesluit treedt in werking op de dag waarop 4 weken zijn verstreken sinds de dag waarop de gemeente het besluit bekend heeft gemaakt. Dat is op donderdag 6 februari 2025. Het instellen van beroep heeft geen schorsende werking. Dat betekent dat het wijzigingsbesluit, ook al is er beroep ingesteld, in werking treedt. 

Degene die beroep heeft ingesteld kan de Voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak verzoeken om met het oog op onverwijlde spoed een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek dient geadresseerd te worden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ter attentie van de Voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak, postbus 20019, 2500 EA ’s-Gravenhage.

Onder de Omgevingswet heeft een verzoek om voorlopige voorziening géén schorsende werking. Dat betekent dat het indienen van een voorlopige voorziening er niet automatisch voor zorgt dat een omgevingsplan voorlopig niet uitgevoerd kan worden. Dat gebeurt pas als de voorzieningenrechter een verzoek om voorlopige voorziening geheel of gedeeltelijk toewijst.

Bijlage A Bijlage bij artikel I

A

Artikel 2.84 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 2.84 Toegestane bedrijven: functiemenging

Ter plaatse van de aanduiding 'functiemenging' zijn de volgende bedrijven en bedrijfsactiviteiten toegestaan: 

  • a.

    vervaardigen van kleding en toebehoren, anders dan het bewerken of verven van leer, met een maximum bruto-vloeroppervlakte van 200m200 m2

  • b.

    drukken en kopiëren, anders dan drukkerijen van dagbladen en drukkerijen met vlak of rotatie-diepdruk; 

  • c.

    grafisch afwerken en andere grafische activiteiten waaronder reproductie en zetten;

  • d.

    binderijen;

  • e.

    vervaardigen van glas, aardewerk, cement-, kalk- en gipsproducten, voor zover het vermogen van elektrische ovens gezamenlijk minder dan 40kW bedraagt; 

  • f.

    vervaardigen van medische en optische apparaten en instrumenten, met inbegrip van reparatiewerkzaamheden;

  • g.

    stofferen van meubels met een maximum bruto-vloeroppervlakte van 200 m2;

  • h.

    vervaardigen van sierraden en dergelijke;

  • i.

    aannemersbedrijven met werkplaats, timmerwerkfabrieken (inclusief vervaardiging overige artikelen van hout) en meubelmakerijen met een maximum bruto-vloeroppervlakte van  200 m2;

  • j.

    bekleden van het interieur van auto’s; 

  • k.

    repareren van goederen ten behoeve van particulieren, anders dan auto's, motorfietsen en gemotoriseerde vaartuigen;

  • l.

    ontwikkelen van foto's en films;

  • m.

    vervaardigen van producten van metaal (exclusief machines/transportmiddelen) in een gesloten gebouw, met een maximum bruto-vloeroppervlakte van 200 m2

B

Artikel 3.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.4 Voorrangsbepaling met betrekking tot regels in het tijdelijk deel omgevingsplan of een TAM-omgevingsplan 

  • 1.

    Ter plaatse van de aanduiding 'ruimtelijke regels tijdelijk deel nog niet vervallen' blijven de regels in deze paragraaf buiten toepassing voor zover het ter plaatse geldende ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan afwijkende regels over hetzelfde onderwerp bevat. In dat geval zijn de regels in dat ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan van toepassing.   

  • 2.

    Ter plaatse van het besluitgebied van een TAM-omgevingsplan, waarbij het ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan is komen te vervallen, blijven de regels in deze paragraaf buiten toepassing voor zover het TAM-omgevingsplan afwijkende regels over hetzelfde onderwerp bevat. In dat geval zijn de betreffende regels in dat ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan van het TAM-omgevingsplan van toepassing.

C

Artikel 3.6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.6 Voorrangsbepaling met betrekking tot regels in het tijdelijk deel omgevingsplan of een TAM-omgevingsplan 

  • 1.

    Ter plaatse van de aanduiding 'ruimtelijke regels tijdelijk deel nog niet vervallen' blijven de regels in deze paragraaf buiten toepassing voor zover het ter plaatse geldende ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan afwijkende regels over hetzelfde onderwerp bevat. In dat geval zijn de regels in dat ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan van toepassing.   

  • 2.

    Ter plaatse van het besluitgebied van een TAM-omgevingsplan, waarbij het ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan is komen te vervallen, blijven de regels in deze paragraaf buiten toepassing voor zover het TAM-omgevingsplan afwijkende regels over hetzelfde onderwerp bevat. In dat geval zijn de betreffende regels in dat ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan van het TAM-omgevingsplan van toepassing.

D

Artikel 3.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.7 Van toepassing zijnde parkeernormen

  • 1.

    Voor de toepassing van deze subparagraaf zijn de geldende parkeernormen over het aantal parkeerplaatsen voor auto’s dat bij het gebruik van gronden en bouwwerken feitelijk op eigen terrein beschikbaar is en moet blijven ten behoeve van dat gebruik de normen zoals opgenomen in bijlage IV.

  • 2.

    Ter plaatse van de aanduiding 'A-locatie (parkeernormering)' gelden de in bijlage IV aangegeven normen voor een A-locatie.

  • 3.

    Ter plaatse van de aanduiding 'B-B-locatie (parkeernormering)' gelden de in bijlage IV aangegeven normen voor een B-locatie.

  • 4.

    Ter plaatse van de aanduiding 'C-locatie (parkeernormering)' gelden de in bijlage IV aangegeven normen voor een C-locatie.

  • 5.

    In afwijking van het eerste lid geldt ter plaatse van de aanduiding 'aantal autoparkeerplaatsen' de daar bepaalde waarde als norm voor het aantal parkeerplaatsen dat op eigen terrein feitelijk beschikbaar moet zijn. 

E

Artikel 3.12 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.12 Voorrangsbepaling met betrekking tot regels in het tijdelijk deel omgevingsplan of een TAM-omgevingsplan 

  • 1.

    Ter plaatse van de aanduiding 'ruimtelijke regels tijdelijk deel nog niet vervallen' blijven de regels in deze paragraaf buiten toepassing voor zover het ter plaatse geldende ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan afwijkende regels over hetzelfde onderwerp bevat. In dat geval zijn de regels in dat ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan van toepassing.   

  • 2.

    Ter plaatse van het besluitgebied van een TAM-omgevingsplan, waarbij het ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan is komen te vervallen, blijven de regels in deze paragraaf buiten toepassing voor zover het TAM-omgevingsplan afwijkende regels over hetzelfde onderwerp bevat. In dat geval zijn de betreffende regels in dat ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan van het TAM-omgevingsplan van toepassing.

F

Artikel 3.17 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.17 Maatwerkvoorschrift met betrekking tot het aantal fietsstallingsplaatsen

  • 1.

    Het bevoegd gezag kan een maatwerkvoorschrift stellen waarmee wordt afgeweken van artikel 3.15 voor zover sprake is van een wijziging van gebruik naar een andere vorm van gebruik, niet zijnde wonen, en naar het oordeel van het bevoegd gezag:

    • a.

      op andere wijze in voldoende mate in stallingsgelegenheid wordt voorzien; 

    • b.

      het  redelijkerwijs onmogelijk is om fietsstallingvoldoende stallingsplaatsen op eigen terrein te realiseren; of

    • c.

      de impact van de stallingsbehoefte op de openbare ruimte klein is. 

  • 2.

    Aan het in het eerste lid bedoelde maatwerkvoorschrift kunnen de voorschriften worden verbonden die nodig zijn om het behoud van een passend aantal plaatsen voor fietsstalling te waarborgen.

  • 3.

    Bij een verzoek tot het geven van een maatwerkvoorschrift worden in elk geval de volgende gegevens verstrekt: 

    • a.

      het planologisch gebruik dat plaatsvindt  en de omvang daarvan, en het aantal feitelijk beschikbare plaatsen voor fietsstalling dat daarbij aanwezig is;

    • b.

      een omschrijving van de beoogde wijziging waarop het verzoek tot het geven van een maatwerkvoorschrift betrekking heeft; en

    • c.

      een motivering van het verzoek.

G

Artikel 3.18 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.18 Voorrangsbepaling met betrekking tot regels in het tijdelijk deel omgevingsplan of een TAM-omgevingsplan 

  • 1.

    Ter plaatse van de aanduiding 'ruimtelijke regels tijdelijk deel nog niet vervallen' blijven de regels in deze paragraaf buiten toepassing voor zover het ter plaatse geldende ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan afwijkende regels over hetzelfde onderwerp bevat. In dat geval zijn de regels in dat ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan van toepassing.   

  • 2.

    Ter plaatse van het besluitgebied van een TAM-omgevingsplan, waarbij het ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan is komen te vervallen, blijven de regels in deze paragraaf buiten toepassing voor zover het TAM-omgevingsplan afwijkende regels over hetzelfde onderwerp bevat. In dat geval zijn de betreffende regels in dat ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan van het TAM-omgevingsplan van toepassing.

H

Artikel 3.20 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.20 Voorrangsbepaling met betrekking tot regels in het tijdelijk deel omgevingsplan of een TAM-omgevingsplan 

  • 1.

    Ter plaatse van de aanduiding 'ruimtelijke regels tijdelijk deel nog niet vervallen' blijven de regels in deze paragraaf buiten toepassing voor zover het ter plaatse geldende ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan afwijkende regels over hetzelfde onderwerp bevat. In dat geval zijn de regels in dat ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan van toepassing.   

  • 2.

    Ter plaatse van het besluitgebied van een TAM-omgevingsplan, waarbij het ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan is komen te vervallen, blijven de regels in deze paragraaf buiten toepassing voor zover het TAM-omgevingsplan afwijkende regels over hetzelfde onderwerp bevat. In dat geval zijn de betreffende regels in dat ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan van het TAM-omgevingsplan  van toepassing.

I

Artikel 3.36 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.36 Beoordelingsregels

  • 1.

    De in artikel 3.35, eerste lid, bedoelde omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:

    • a.

      het gebouw rechtmatig is gebouwd;

    • b.

      het geluid op het gebouw, met het oog op de bescherming van de gezondheid, aanvaardbaar is; en

    • c.

      het gebruik van het bestaande bouwwerk voor huisvesting in verband met mantelzorg niet leidt tot beperkingen bij de bestaande uitoefening van milieubelastende activiteiten, bedoeld in afdeling 9.2. 

  • 2.

    Op de aanvraag en de beoordeling of het geluid op het gebouw, met het oog op de bescherming van de gezondheid, aanvaardbaar is, is paragraaf 3.2.6 van overeenkomstige toepassing, zij het dat de in in artikel 3.35, eerste lid, bedoelde omgevingsvergunning niet wordt geweigerd wegens strijd met artikel 2.3, eerste of tweede lid. 

  • 3.

    De in artikel 3.35, eerste lid, bedoelde omgevingsvergunning wordt in afwijking van het eerste lid geweigerd als de activiteit wordt verricht:   

    • a.

      ter plaatse van de aanduiding 'beperkingengebied plaatsgebonden risico'; 

    • b.

      ter plaatse van de aanduiding 'belemmeringengebied buisleiding gevaarlijke stoffen';

    • c.

      ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringsgebied vuurwerk';

    • d.

      ter plaatse van de aanduiding 'explosieaandachtsgebied vuurwerk';

    • e.

      ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringsgebied ontplofbare stoffen voor civiel gebruik';

    • f.

      ter plaatse van de aanduiding 'civiel explosieaandachtsgebied'.

  • 4.

    Ter plaatse van de aanduiding 'ruimtelijke regels tijdelijk deel nog niet vervallen' wordt de in artikel 3.35, eerste lid, bedoelde omgevingsvergunning in afwijking van het eerste lid geweigerd als de activiteit wordt verricht:   

    • a.

      op een locatie waar de activiteit op grond van het ter plaatse geldende ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan niet is toegestaan vanwege het overschrijden van het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar als gevolg van de aanwezigheid van een locatie voor een vergunningplichtige milieubelastende activiteit, transportroute of buisleiding of vanwege de ligging in een belemmeringenstrook voor het onderhoud van een buisleiding;

    • b.

      op een locatie binnen een afstand als bedoeld in: 

      • 1.

        artikel 4.421, eerste lid, onder b, of tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, van dat artikel van toepassing is; 

      • 2.

        artikel 4.472c, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het tweede lid van dat artikel van toepassing is;

      • 3.

        artikel 4.484, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het tweede lid van dat artikel van toepassing is; 

      • 4.

        artikel 4.524, eerste of tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het derde lid van dat artikel van toepassing is; 

      • 5.

        artikel 4.532, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het tweede lid van dat artikel van toepassing is; 

      • 6.

        artikel 4.542, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het tweede lid van dat artikel van toepassing is; 

      • 7.

        artikel 4.866, eerste of tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het derde lid van dat artikel van toepassing is; 

      • 8.

        artikel 4.899, eerste lid, onder b, of derde lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het tweede lid van dat artikel van toepassing is; 

      • 9.

        artikel 4.905, eerste lid, onder b, of tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het derde lid van dat artikel van toepassing is; 

      • 10.

        artikel 4.914, eerste lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het tweede lid van dat artikel van toepassing is; 

      • 11.

        artikel 4.962, eerste lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het tweede lid van dat artikel van toepassing is; 

      • 12.

        artikel 4.963, eerste lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het tweede lid van dat artikel van toepassing is;

      • 13.

        artikel 4.1008, eerste lid, onder b, of tweede lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, het tweede lid, aanhef en onder b, of het derde lid van dat artikel van toepassing is; of 

      • 14.

        artikel 4.1101, eerste lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het tweede lid van dat artikel van toepassing is; of

    • c.

      op een locatie binnen een afstand als bedoeld in: 

      • 1.

        artikel 4.1042, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving; 

      • 2.

        bijlage VIII, onder A en B het Besluit kwaliteit leefomgeving;

      • 3.

        artikel 4.1051, eerste lid, aanhef en onder b, en tweede lid, aanhef en onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover de afstand, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, tweede lid, aanhef en onder b, of derde lid van dat artikel van toepassing is; of

      • 4.

        bijlage IX, onder A tot en met C bij het Besluit kwaliteit leefomgeving.

J

Het opschrift van artikel 3.43 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.43 Vergunningplicht wijziging ambachtelijkeambachtelijk bedrijf naar ander gebruik

K

Artikel 3.45 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.45 Aanvraagvereiste Aanvraagvereisten

Bij de aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.43het tweede lid  wordt in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden verstrekt: 

  • a.

    een beschrijving van het bestaande gebruik;

  • b.

    een beschrijving van dehet voorgenomen gebruik; 

  • c.

    een onderbouwing in welke mate het voorgenomen gebruik bijdraagt aan het aanbod aan voorzieningen als bedoeld in artikel 3.44, onder b.

L

Artikel 3.49 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.49 Beoordelingsregels

  • 1.

    De omgevingsvergunning, bedoeld in artikel 3.48, eerste lid, wordt alleen verleend als: 

    • a.

      de wijziging naar een beperkt kwetsbaar gebouw niet in strijd is met artikel 2.3;

    • b.

      zwaarwegende economische of maatschappelijke redenen dit rechtvaardigen; 

    • c.

      alle redelijke maatregelen om de gevolgen van een ramp te bestrijden zijn getroffen; en

    • d.

      er zijn voldoende mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen in geval van een ramp bij de activiteit met het beperkingengebied. 

  • 2.

    Bij het beoordelen van de aanvraag om de omgevingsvergunning wordt rekening gehouden met het advies van de veiligheidsregio.

  • 3.

    In aanvulling op het eerste lid geldt dat de omgevingsvergunning niet wordt verleend indien het beperkt kwetsbare gebouw geheel of gedeeltelijk staat ter plaatse van de aanduiding 'plaatsgebonden risico 10-5 windturbineplaatsgebonden risico 10-5 windturbine'.

M

Artikel 4.19 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.19 Algemene mogelijkheid om bij omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken af te wijken van de ruimtelijke regels over bouwwerken 

Als een omgevingsplanactiviteit bouwwerken in strijd is met de ruimtelijke regels over bouwwerken, bedoeld in artikel 5.6, en een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken om die reden zou moeten worden geweigerd, kan die omgevingsvergunning in afwijking van artikel 4.16, eerste lid, toch worden verleend als de omgevingsplanactiviteit bouwwerken betrekking heeft op: 

  • a.

    een bouwwerk, bedoeld in artikel 2.29 van het Besluit bouwwerken leefomgeving, voor zover dat vanwege artikel 2.30 van het Besluit bouwwerken leefomgeving niet vergunningvrij is toegestaan;

  • b.

    een bouwwerk, bedoeld in artikel 4.12, voor zover daarop vanwege artikel 4.14 of artikel 4.13 de vergunningplicht, bedoeld in artikel 4.7, van toepassing is;

  • c.

    een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits: 

    • 1.

      voor zover gelegen binnen de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:

      • I.

        niet hoger dan 5 meter; 

      • II.

        de oppervlakte niet meer dan 500 m2; en

    • 2.

      voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:

      • I.

        niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,

      • II.

        de oppervlakte niet meer dan 150 m2;

  • d.

    een gebouw ten behoeve van een infrastructurele of openbare voorziening als bedoeld in artikel 2.29, onder p, van het Besluit bouwwerken leefomgeving, dat niet voldoet aan de in dat artikel genoemde eisen, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1.

      niet hoger dan 6 m; en

    • 2.

      oppervlakte niet meer dan 50 m²;

  • e.

    een bouwwerk, geen gebouw zijnde, of een gedeelte van een dergelijk bouwwerk, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1.

      niet hoger dan 10 m; en

    • 2.

      de oppervlakte niet meer dan 50 m²;

  • f.

    een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte aan of op een gebouw, een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw, de uitbreiding van een bouwwerk met een bouwdeel van ondergeschikte aard dan wel voorzieningen gericht op het isoleren van een gebouw;

  • g.

    een antenne-installatie, mits niet hoger dan 40 m; 

  • h.

    een installatie bij een glastuinbouwbedrijf voor warmtekrachtkoppeling als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder w, van de Elektriciteitswet 1998;

  • i.

    een installatie bij een agrarisch bedrijf waarmee duurzame energie wordt geproduceerd door het bewerken van uitwerpselen van dieren tot krachtens artikel 5, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet aangewezen eindproducten van een krachtens dat artikellid omschreven bewerkingsprocedé dat ziet op het vergisten van ten minste 50 gewichtsprocenten uitwerpselen van dieren met in de omschrijving van dat procedé genoemde nevenbestanddelen;

  • j.

    het gebruiken van gronden voor een niet-ingrijpende herinrichting van openbaar gebied:;

  • k.

    een bouwwerk, geen gebouw zijnde, zoals gedenktekens, plastieken, straatmeubilair, vrijstaande muren, keermuren, trapconstructies, bebouwing ten behoeve van al dan niet ondergrondse afvalopslag, geluidwerende voorzieningen, steigers, duikers en andere waterstaatkundige werken, voor zover die niet reeds op grond van artikel 2.29 van het Besluit bouwwerken leefomgeving zijn toegestaan;

  • l.

    overschrijdingen van het bouwvlak, voor zover die in het belang zijn van een ruimtelijke en/of technisch beter verantwoorde plaatsing van bouwwerken, wegen en anderszins, of die noodzakelijk zijn in verband met de werkelijke toestand van het terrein, mits de overschrijding van het bouwvlak niet meer bedraagt dan 1 meter;

  • m.

    overschrijdingen van het bouwvlak ten behoeve van bordessen, erkers, galerijen, buitentrappen, pothuizen en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen ter hoogte van de eerste bouwlaag, mits de overschrijding van het bouwvlak niet meer dan 3 meter bedraagt;

  • n.

    overschrijdingen van het bouwvlak ten behoeve van luifels, erkers en andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen vanaf de tweede bouwlaag, mits de overschrijding van het bouwvlak niet meer dan 3 meter bedraagt;

  • o.

    overschrijdingen van het bouwvlak ten behoeve van hijsinrichtingen voor zover deze de vrije doorgang van het verkeer niet belemmeren, en mits de overschrijding van het bouwvlak niet meer dan 2 meter bedraagt;

  • p.

    overschrijdingen van de maximum bouwhoogte ten behoeve van dakopbouwen, hijsinrichtingen, trappenhuizen, liftinstallaties en andere technische installaties, schoorstenen, andere vergelijkbare bouwwerken en ondergeschikte delen van gebouwen, mits de overschrijding ten opzichte van de maximum bouwhoogte, bedoeld in de artikel 5.17, niet meer bedraagt dan 3 meter en deze worden gerealiseerd op tenminste een aan de hoogteoverschrijding gelijke afstand van elke dakrand.

N

Artikel 4.23 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.23 Overige beoordelingsregels onverkort van toepassing, uitzonderingen

  • 1.

    Bij toepassing van artikel 4.19 zijn de overige in paragraaf 4.2.4 opgenomen beoordelingsregels onverkort van toepassing.

  • 2.

    Voor zover een toepassing wordt gegeven aan artikel 4.19 en de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken betrekking heeft uitsluitend betrekking op een bouwwerk bedoeld in artikel 4.19, eerste lid, onder a of b, blijven in afwijking van het eerste lid de beoordelingsregels genoemd in de subparagrafen 4.2.4.3 tot en met 4.2.4.7 buiten toepassing. 

O

Artikel 4.32 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.32 Aanvraagvereisten in verband met beoordeling bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie

  • 1.

    Als de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken betrekking heeft op een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      de resultaten van onderzoeken, bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving; en 

    • b.

      als de waarde toelaatbare kwaliteit, bedoeld in artikel 4.29, tweede tot en met vijfdevierde lid, wordt overschreden: gegevens en bescheiden die aannemelijk maken dat een sanerende maatregel wordt getroffen.

  • 2.

    In aanvulling op het eerste lid, onder a, wordt bij de aanwezigheid van asbestverdacht bouw-of sloopafval of asbestverdacht recyclinggranulaat in de bodem, het resultaat van een onderzoek verstrekt dat is verricht overeenkomstig NEN 5897 voor zover sprake is van meer dan 50% bodemvreemd materiaal.

  • 3.

    In aanvulling op het eerste lid, onder a, wordt ter plaatse van de aanduiding 'uitgebreid bodemonderzoek bouwen bodemgevoelig gebouw' een verkennend bodemonderzoek als bedoeld in artikel 5.7b Besluit activiteiten leefomgeving uitgevoerd, ongeacht de resultaten van het vooronderzoek als bedoeld in artikel 5.7a Besluit activiteiten leefomgeving. 

  • 4.

    Het derde lid is niet van toepassing op een tijdelijk bouwwerk indien uit het vooronderzoek blijkt dat de locatie onverdacht is dan wel de gerezen verdenkingen een verkennend onderzoek als bedoeld in het derde lid niet rechtvaardigen.

  • 5.

    De resultaten van een bodemonderzoek worden ook verstrekt in het bestandsformaat XML.

P

Artikel 4.33 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.33 Beoordelingsregel met betrekking tot het aantal parkeerplaatsen voor auto's

  • 1.

    De omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken wordt alleen verleend als het aantal parkeerplaatsen voor auto’s dat op eigen terrein wordt gerealiseerd, gelet op het beoogd gebruik, bedoeld in artikel 4.9, onder b, en de omvang daarvan, in overeenstemming is met de parkeernormen, bedoeld in artikel 3.7

  • 2.

    Ter plaatse van de aanduiding 'ruimtelijke regels tijdelijk deel nog niet vervallen' wordt, in afwijking van het eerste lid, een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken alleen verleend als het aantal parkeerplaatsen voor auto’s dat op eigen terrein wordt gerealiseerd, gelet op het beoogd gebruik, bedoeld in artikel 4.9, onder b, en de omvang daarvan, in overeenstemming is met de in het ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan opgenomen regels over parkeren.

  • 3.

    Voor zover een TAM-omgevingsplan regels bevat over het over het aantal stallingsplaatsenparkeerplaatsen voor fietsenauto’s waaraan voldaan moet worden, wordt, in afwijking van het eerste lid, een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken alleen verleend als het aantal parkeerplaatsen voor auto’s dat op eigen terrein wordt gerealiseerd, gelet op het beoogd gebruik, bedoeld in artikel 4.9, onder b, en de omvang daarvan, in overeenstemming is met die afwijkende regels.

Q

Artikel 4.37 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.37 Mogelijkheid om met een vergunningvoorschrift af te wijken van de van toepassing zijnde normen voor fietsstalling

  • 1.

    Aan een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken kunnen voorschriften worden verbonden waarmee kan worden afgeweken van artikel 4.36 indien naar het oordeel van het bevoegd gezag:

    • a.

      op andere wijze in voldoende mate in stallingsgelegenheid wordt voorzien;

    • a b.

      het  redelijkerwijs onmogelijk is om fietsstallingvoldoende stallingsplaatsen op eigen terrein te realiseren; enof

    • b c.

      de impact van de stallingsbehoefte op de openbare ruimte klein is.  

  • 2.

    Aan een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken kunnen de voorschriften verbonden worden die nodig zijn om het behoud van een minimum aantal fietsstallingsplaatsen te waarborgen.

R

Artikel 4.38 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.38 Aanvraagvereisten in verband met beoordeling normering fietsstalling

  • 1.

    Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken worden gegevens en bescheiden verstrekt over de inrichting van parkeervoorzieningen en fietsstalling op het eigen terrein. 

  • 2.

    Bij een verzoek dat betrekking heeft op het aan de vergunning verbinden van voorschriften als bedoeld in artikel 4.34, eerste lid, of artikel 4.37, eerste lid, bevat de aanvraag tevens een motivering van specifiek dat verzoek. 

S

Artikel 4.61 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.61 Meet- en rekenregels

  • 1.

    De gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) wordt berekend: 

    • a.

      bij een meetfrequentie van twee keer per maand over het gemiddelde van de drie hoogste grondwaterstanden in een hydrologisch jaar (1 april tot en met 31 maart) waarbij deze jaargemiddelden weer over een periode van 8 jaar worden gemiddeld; 

    • b.

      door middel van hoogfrequente metingen (minimaal 1 meting per dag) waarbij de 93,75ste percentiel wordt berekend over minimaal 3 (kalender)jaren; of 

    • c.

      door middel van laagfrequente metingen (minimaal vijf maalkeer per jaar) waarbij het gemiddelde van de twee hoogste metingen per 2 (kalender)jaren over 10 jaar wordt gemiddeld.

  • 2.

    De gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) wordt berekend: 

    • a.

      bij een meetfrequentie van twee keer per maand over het gemiddelde van de drie laagste grondwaterstanden in een hydrologisch jaar (1 april tot en met 31 maart) waarbij deze jaargemiddelden weer over een periode van 8 jaar worden gemiddeld;

    • b.

      door middel van hoogfrequente metingen (minimaal 1 meting per dag) waarbij de 6,25ste percentiel wordt berekend over minimaal 3 (kalender)jaren; of

    • c.

      door middel van laagfrequente metingen (minimaal vijf maalkeer per jaar) waarbij het gemiddelde van de twee laagste metingen per 2 (kalender)jaren over 10 jaar wordt gemiddeld.

T

Artikel 4.65 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.65 Aanvraagvereisten met betrekking bouwwerken, bedoeld in artikel 4.62, vierde lid, onder b

  • 1.

    Bij om aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken ten behoeve van een bouwwerk, bedoeld in artikel 4.62, vierde lid, onder b, wordt een geohydrologisch onderzoek verstrekt waarin de grondwatereffecten van het ondergronds gebouw op de omgeving naar het oordeel van het college in voldoende mate zijn vastgesteld.

  • 2.

    Bij het in het eerste lid bedoelde geohydrologisch onderzoek worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt: 

    • a.

      tekening(en) en dwarsdoorsnedes op schaal met huidige en toekomstige bouwwerken (bovengronds  en ondergronds);

    • b.

      een beschrijving en tekening dimensies huidige en toekomstige bouwwerken, bovengronds en  ondergronds (lengte en breedte in m, oppervlak in m2, diepte in m NAP en diepte in m ten opzichte van peil); 

    • c.

      peil aan straatzijde (zie begrip peil) in m NAP;

    • d.

      onderkant bestaand ophoogzand in m NAP;

    • e.

      ligging huidige en toekomstige perceelsgrenzen;

    • f.

      een beschrijving van de lokale bodemopbouw;

    • g.

      boorbeschrijvingen en/of sonderingen op en rond het te bebouwen perceel;

    • h.

      gehanteerde grondwaterstandgegevens en hieruit afgeleide GLG, Gemiddelde Grondwaterstand en  GHG-waarden en gradiënten;

    • i.

      gehanteerde stijghoogtes in het eerste watervoerend pakket;    

    • j.

      een beschrijving van gebruik van damwanden tijdens en na de bouw;

    • k.

      bij de berekeningen gehanteerde bodemparameters en randvoorwaarden (doorlatendheid van de 

       bodem, grondwateraanvulling uit neerslag, oppervlaktewaterpeilen, vaste grondwaterstanden en  stijghoogtes);

    • l.

      berekende hoeveelheid grondwater die gemiddeld in de huidige situatie in de zandige ophooglaag  onder het perceel doorstroomt;

    • m.

      berekende hoeveelheid grondwater die gemiddeld in de toekomstige situatie (met ondergronds  bouwwerk) in de zandige ophooglaag onder het perceel doorstroomt;

    • n.

      mate van afwijking van grondwaterstroom (debiet) in de toekomstige situatie op eigen perceel van de  huidige grondwaterstroom;

    • o.

      een beschrijving van de mitigerende maatregelen en berekening van het effect van deze maatregelen op  de GLG, Gemiddelde Grondwaterstand en GHG op de grenzen van het perceel bij:

      • 1.

        het huidige klimaat;

      • 2.

        het klimaat van 2050 (KNMI klimaatscenario Wh2050);

    • p.

      een tekening en dwarsdoorsnedes van de mitigerende maatregel;

    • q.

      een onderhoudsplan, tenzij de maatregel onderhoudsvrij is. Het onderhoudsplan beschrijft welke  onderhoudsvoorzieningen worden aangelegd, hoe en wanneer het onderhoud plaatsvindt en indien  van toepassing het functioneren van de maatregel in de tijd.  

  • 3.

    Bij om aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken ten behoeve van een bouwwerk, bedoeld in artikel 4.62, vierde lid, onder b, worden zo nodig in een geohydrologisch onderzoek tevens de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      maaiveldniveau achterzijde in m NAP;

    • b.

      aanwezigheid van polderriolen;

    • c.

      dikte, geometrie en doorlatendheid van de grondverbetering onder vloer of naast ondergronds gebouw;

    • d.

      geometrie gaten in damwanden: diameter, aantal, h.o.h.hart op hart-afstand, aanlegdiepte bovenkant gat in m NAP, cumulatief oppervlak;

    • e.

      geometrie vulling cannelures: doorlatendheid, niveau boven- en onderkant in m NAP, aantal cannelures dat gevuld wordt;

    • f.

      geometrie verticale grondverbetering kolommen: doorlatendheid, niveau boven- en onderkant in m NAP, lengte x breedte x hoogte;

    • g.

      geometrie intreevoorzieningen;

    • h.

      geometrie buizen/bypass: diameter, aantal, cumulatief oppervlak;

    • i.

      buizen/bypass: locatie en specificatie van inspectie-/onderhoudsputten;

    • j.

      breedte tussen ondergrondse gebouwen;

    • k.

      locatie hulpmiddelen die achterblijven (werkvloer, plinten, damwanden, en dergelijke).

  • 4.

    In het geotechnisch onderdeel van het in het eerste lid bedoelde geohydrologisch onderzoek worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

    • a.

      afmetingen en ontgravingsniveau van de bouwput;

    • b.

      wijze van ontgraving: in een damwandkuip, in bekisting of in open ontgraving;

    • c.

      stijghoogtewaarnemingen in de betreffende zandlagen, inclusief het eerste watervoerende pakket (pleistocene zandlaag);

    • d.

      bodemopbouw tot in het eerste watervoerende pakket (pleistocene zandlaag);

    • e.

      diepe mechanische boringen en/of sonderingen op het perceel van het ondergronds gebouw;

    • f.

      bepaling van het volumiek gewicht per bodemlaag;

    • g.

      evenwichtsberekeningen, uitgevoerd volgens de rekenmethodiek in paragraaf 10.2 (bezwijken door opdrijven) uit NEN 9997-1+C2:2017, “Geotechnisch ontwerp van constructies - Deel 1: Algemene regels” (Eurocode 7 [EC7-NL]), inclusief een veiligheidsfactor voor de rekenwaarde van de neerwaartse gronddruk van 0,9 (NEN9997-1+C2:2017 Tabel A.15 - Partiële factoren op belastingen);

    • h.

      beschrijving en berekening van beheersmaatregelen (spanningsbemaling, aanpassing ontgraving etc.);

    • i.

      uitvoeringswijze bij (reparerend) trekken van damwanden;

    • j.

      beschrijving met lokale boringen/sonderingen die aantoont dat minimaal 1,5 m deklaag resteert onder de vloer van het ondergronds gebouw. 

U

Het opschrift van subparagraaf 4.2.4.12 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Subparagraaf 4.2.4.12 Bouwen ter plaatse van de aanduiding aanduiding 'belemmeringengebied buisleiding gevaarlijke stoffen' 

V

Artikel 4.110 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.110 Toepassingsbereik

  • 1.

    Deze paragraaf is van toepassing op het bouwen en in stand houden van een gebouw, ongeacht of daarvoor de vergunningvergunningplicht geldt, bedoeld in artikel 4.7. 

  • 2.

    Deze paragraaf is van toepassing op: 

    • a.

      nieuwe gebouwen;

    • b.

      bestaande gebouwen indien na 11 mei 2021:

      • 1.

        een ingrijpende renovatie als bedoeld in het artikel 5.20, vijfde lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving is uitgevoerd of wordt uitgevoerd;

      • 2.

        aan het gebouw één of meer bouwlagen, een kelder of een souterrain is toegevoegd of wordt toegevoegd; of

      • 3.

        het bebouwde oppervlak is uitgebreid of wordt uitgebreid. 

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid is deze paragraaf niet van toepassing op gebouwen waarvoor:

    • a.

      voor 11 mei 2021 een omgevingsvergunning voor bouwen is aangevraagd; of 

    • b.

      voor 22 juni 2021 selectieprocedures voor gronduitgifte zijn gestart of overeenkomsten zijn aangegaan waaruit de intentie tot (her)ontwikkeling van een gebouw blijkt.

W

Artikel 5.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.7 Algemene afbakeningseisen

  • 1.

    Deze paragraafafdeling is niet van toepassing op een activiteit die wordt verricht in, aan, op of bij een bouwwerk dat is gebouwd of in stand wordt gehouden of wordt gebruikt zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning.

  • 2.

    Bij de toepassing van deze paragraafafdeling neemt het aantal woningen niet toe ten opzichte van het maximum aantal dat in het omgevingsplan is bepaald of, wanneer het maximum aantal woningen niet in het omgevingsplan is bepaald, passen de woningen voor wat betreft situering en omvang binnen het omgevingsplan. 

X

Artikel 5.8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.8 Bouwwerken die ruimtelijk zijn toegestaan 

Ongeacht het bepaalde in afdeling 5.5 tot en met afdeling 5.8, een nog geldend ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan, of een TAM-omgevingsplan, zijn de volgende bouwwerken toegestaan: 

  • a.

    een bijbehorend bouwwerk of een uitbreiding daarvan als voldaan wordt aan de volgende eisen: 

    • 1.

      op de grond staand;

    • 2.

      gelegen in het achtererfgebied;

    • 3.

      op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied;

    • 4.

      de ligging van een verblijfsgebied, bij meer dan een bouwlaag, alleen op de eerste bouwlaag; 

    • 5.

      niet voorzien van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte;

    • 6.

      voor zover op een afstand van niet meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw, niet hoger dan: 

      • I.

        5 m; 

      • II.

        0,3 m boven de bovenkant van de scheidingsconstructie met de tweede bouwlaag van het hoofdgebouw; en 

      • III.

        het hoofdgebouw; 

    • 7.

      voor zover op een afstand van meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw:

      • I.

        als het bijbehorend bouwwerk of de uitbreiding daarvan hoger is dan 3 m: voorzien van een schuin dak, de dakvoet niet hoger dan 3 m, de daknok gevormd door twee of meer schuine dakvlakken, met een hellingshoek van niet meer dan 55°, en waarbij de hoogte van de daknok niet meer is dan 5 m en verder wordt begrensd door de volgende formule: maximale daknokhoogte [m] = (afstand daknok tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 3; en 

      • II.

        functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw; 

    • 8.

      de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied niet meer dan: 

      • I.

        bij een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m2: 50% van dat bebouwingsgebied; 

      • II.

        bij een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2: 50 m2 , vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2; en 

      • III.

        bij een bebouwingsgebied groter dan 300 m2: 90 m2 , vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2; en 

    • 9.

      uitbreiding van of gelegen aan of bij een hoofdgebouw, anders dan: 

      • I.

        een woonwagen; 

      • II.

        een hoofdgebouw waarvoor in de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit of de omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit is bepaald dat de vergunninghouder na het verstrijken van een bij die vergunning gestelde termijn verplicht is de voor de verlening van de vergunning bestaande toestand te hebben hersteld; of 

      • III.

        een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf door één huishouden; 

  • b.

    een erf- of perceelafscheiding, als wordt voldaan aan de volgende eisen:

    • 1.

      hoger dan 1m1 m maar niet hoger dan 2m2 m;

    • 2.

      op een erf of perceel waarop al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat; en

    • 3.

      achter de lijn die langs de voorkant van dat gebouw evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied.

Y

Artikel 5.40 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.40 Specifieke bouwwerken op sportterreinen

  • 1.

    Lichtmasten op sportterreinen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'maximum hoogte lichtmast', met als maximum bouwhoogte de daar bepaalde waarde.

  • 2.

    Ballenvangers, duckoutsdugouts, doelen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitgezonderd tribunes, die nodig zijn voor de sportbeoefening zijn op sportterreinen toegestaan in een omvang die naar algemene maatstaven gebruikelijk is.

Z

Artikel 9.34 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 9.34 Vergunningplicht voor elektro- of verbrandingsmotoren en transformatoren

  • 1.

    Het is verboden om zonder omgevingsvergunning een activiteit als bedoeld in artikel 5.78b, eerste lid, onder b en c van het Besluit kwaliteit leefomgeving te verrichten buiten een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafons als omgevingswaarden zijn vastgesteld. 

  • 2.

    De omgevingsvergunning wordt alleen verleend indien: 

    • a.

      het geluid door die activiteit op 50 meter afstand van de begrenzing van de locatie waar de activiteit wordt verricht niet hoger is dan de waarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr,LtLAr,LT) bedoeld in tabel 9.42.a; en

    • b.

      er geen significante geluidhinder wordt veroorzaakt op of in een geluidgevoelig gebouw. Hierbij wordt in ieder geval rekening gehouden met onderdeel 9.2.2.3.2 van dit omgevingsplan en paragraaf 5.1.4.2.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.

  • 3.

    Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in het eerste lid worden de volgende gegevens verstrekt: 

    • a.

      de aard en omvang van de geluidemissies;

    • b.

      de door de activiteit veroorzaakte geluidimmissie; en

    • c.

      een beschrijving van de maatregelen die worden getroffen om geluidemissies te beperken.

AA

Artikel 9.42 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 9.42 Reguliere waarde

  • 1.

    Het geluid door een activiteit op een geluidgevoelig gebouw is niet hoger dan de waarde, bedoeld in tabel 9.42.a.

    Tabel 9.42.a waarde voor geluid op een geluidgevoelig gebouw

     

    07.00 - 19.00 uur

    19.00 - 23.00 uur

    23.00 - 07.00 uur

    Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT als gevolg van activiteiten 

    50 dB(A)

    45 dB(A)

    40 dB(A)

    Maximaal geluidniveau LAmax veroorzaakt door aandrijfgeluid van transportmiddelen

    -

    70 dB(A)

    70 dB(A)

    Maximaal geluidniveau LAmax veroorzaakt door andere piekgeluiden

    -

    65 dB(A)

    65 dB(A)

     
  • 2.

    Het geluid door een activiteit in een geluidgevoelige ruimte binnen een in- of aanpandig geluidgevoelig gebouw, is niet hoger dan de waarde, bedoeld in tabel 9.42.b. 

    Tabel 9.42.b waarde voor geluid in een geluidgevoelige ruimte binnen een in- enof aanpandig geluidgevoelig gebouw

     

    07.00 - 19.00 uur

    19.00 - 23.00 uur

    23.00 - 07.00 uur

    Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT als gevolg van activiteiten

    35 dB(A)

    30 dB(A)

    25 dB(A)

    Maximaal geluidniveau LAmax veroorzaakt door aandrijfgeluid van transportmiddelen

    55 dB(A)

    55 dB(A)

    Maximaal geluidniveau LAmax veroorzaakt door andere piekgeluiden

    45 dB(A)

    45 dB(A)

     

BB

Het opschrift van artikel 9.43 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 9.43 Maximaal geluidniveau binnen een in- enof aanpandige woning in de avondperiode – eerbiedigende werking

CC

Het opschrift van artikel 9.45 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 9.45 Maximaal geluidniveau inbinnen een in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwenof aanpandig geluidgevoelig gebouw in dagperiode bij aangewezen activiteiten

DD

Artikel 9.48 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 9.48 Waarde agrarisch gebied - eerbiedigende werking

  • 1.

    In afwijking van artikel 9.47, eerste lid, in samenhang met tabel 9.47, eerste rij, en het tweede lid van dat artikel, is het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT door een activiteit waarvan agrarische activiteiten de kern vormen, en die rechtmatig plaatsvond op het moment dat deze bepaling in werking trad, op een geluidgevoelig gebouw niet hoger dan de waarde bedoeld in tabel 9.48.a, mits die activiteit naar aard en omvang niet verschilt van de activiteit zoals die werd verricht voor de inwerkingtreding van deze bepaling.

    Tabel 9.48.a waarde voor geluid op een geluidgevoelig gebouw door bestaande agrarische activiteiten 

     

    06.00 - 19.00 uur

    19.00 - 22.00 uur 

    22.00 - 06.00 uur

    Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT als gevolg van activiteiten 

    45 dB(A)

    40 dB(A) 

    35 dB(A)

     
  • 2.

    In afwijking van artikel 9.47, eerste lid, in samenhang met tabel 9.47, derde rij, is het maximaal geluidniveau LAmax veroorzaakt door andere piekgeluiden dan aandrijfgeluid van transportmiddelen bij een activiteit waarvan agrarische activiteiten de kern vormen, en die rechtmatig plaatsvond op het moment dat deze bepaling in werking trad, op een geluidgevoelig gebouw niet hoger dan 70 dB(A) tussen 6.00 en 7.00, mits die activiteit naar aard en omvang niet verschilt van de activiteit zoals die werd verricht voor de inwerkingtreding van deze bepaling.

  • 3.

    In afwijking van artikel 9.42, tweede lid, in samenhang met tabel 9.42.b, eerste rij, is het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr,LT  door een activiteit waarvan agrarische activiteiten de kern vormen, en die rechtmatig plaatsvond op het moment dat deze bepaling in werking trad in een geluidgevoelige ruimte binnen een in- of aanpandig geluidgevoelig gebouw niet hoger dan de waarde bedoeld in tabel 9.48.b, mits die activiteit naar aard en omvang niet verschilt van de activiteit zoals die werd verricht voor de inwerkingtreding van deze bepaling.

    Tabel 9.48.b waarde voor langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in geluidgevoelige ruimten binnen een in- of aanpandige geluidgevoelige gebouwenaanpandig geluidgevoelig gebouw, door een bestaande agrarische activiteit 

     

    06.00 - 19.00 uur

    19.00 - 22.00 uur 

    22.00 - 06.00 uur

    Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT als gevolg van activiteiten 

    35 dB(A)

    30 dB(A) 

    25 dB(A)

     
  • 4.

    In afwijking van artikel 9.42, tweede lid, in samenhang met tabel 9.42.b, derde rij, en in afwijking van artikel 9.43, is het maximaal geluidniveau LAmax veroorzaakt door andere piekgeluiden dan aandrijfgeluid van transportmiddelen bij een activiteit waarvan agrarische activiteiten de kern vormen, en die rechtmatig plaatsvond op het moment dat deze bepaling in werking trad, in een geluidgevoelige ruimte binnen een in- of aanpandig geluidgevoelig gebouw niet hoger dan de waarde bedoeld in tabel 9.48.c, mits die activiteit naar aard en omvang niet verschilt van de activiteit zoals die werd verricht voor de inwerkingtreding van deze bepaling.

    Tabel 9.48.c waarde voor maximaal geluidniveau in geluidgevoelige ruimten binnen een in- of aanpandige geluidgevoelige gebouwenaanpandig geluidgevoelig gebouw, door een bestaande agrarische activiteit 

     

    06.00 - 07.00

    07.00 - 19.00 uur

    19.00 - 22.00 uur 

    22.00 - 06.00 uur

    Maximaal geluidniveau LAmax veroorzaakt door andere piekgeluiden

    55 dB(A)

    50 dB(A) 

    45 dB(A)

     
  • 5.

    Bij het bepalen van het maximaal geluidniveau (LAmax), bedoeld in het tweede en vierde lid, blijft buiten beschouwing het geluid als gevolg van: 

    • a.

      het laden en lossen in de periode tussen 19.00 uur en 07.00 uur, voor zover dat ten hoogste één keer in de genoemde periode plaatsvindt; en

    • b.

      het wassen van kasdekken in de periode tussen 19.00 uur en 07.00 uur.

EE

Artikel 9.49 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 9.49 Waarde bestaande tankstations

  • 1.

    In afwijking van artikel 9.42 is het geluid door het bieden van gelegenheid voor het tanken aan motorvoertuigen van derden dat rechtmatig plaatsvond op het moment dat deze bepaling in werking trad, op een geluidgevoelig gebouw niet hoger dan de waarde, bedoeld in tabel 9.49, mits die activiteit naar aard en omvang niet verschilt van de activiteit zoals die werd verricht voor de inwerkingtreding van deze bepaling.

    Tabel 9.49 waarde voor geluid op een geluidgevoelig gebouw door het bieden van gelegenheid voor het tanken van motorvoertuigen van derden

     

    07.00 -21.00 uur

    21.00 - 07.00 uur

    Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LTLAr,LT als gevolg van activiteiten

    50 dB(A)

    40 dB(A)

    Maximaal geluidniveau LAmaxLAmax veroorzaakt door aandrijfgeluid van transportmiddelen

    70 dB(A)

    70 dB(A)

    Maximaal geluidniveau LAmax veroorzaakt door andere piekgeluiden

    70 dB(A)

    65 dB(A)

     
  • 2.

    De in het eerste lid opgenomen maximale geluidniveaus LAmax zijn niet van toepassing op laden en lossen in de periode tussen 07.00 en 21.00 uur.

FF

Artikel 9.54 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 9.54 Maatwerkvoorschrift voor festiviteiten bij horeca

  • 1.

    Met een maatwerkvoorschrift kan van de waarden als bedoeld in artikelen 9.42 tot en met 9.51 worden afgeweken voor ten hoogste twee dagen of delen van dagen per kalenderjaar ten behoeve van incidentele festiviteiten en andere evenementen binnen een horecabedrijf. Een festiviteit of ander evenement die ten hoogste een etmaal duurt, maar die zowel voor als na 00.00 uur plaatsvindt, wordt beschouwd als plaatshebbende op één dag.

  • 2.

    De aanvraag om een maatwerkvoorschrift kan geweigerd worden indien de naleving van regelgeving door hetde exploitant  met betrekking tot de betreffende horecazaak hiertoe aanleiding geeft. 

  • 3.

    Bij een aanvraag om een maatwerkvoorschrift als bedoeld in het tweede lid worden de volgende gegevens verstrekt: 

    • a.

      de aard en omvang van de voorgenomen festiviteit of ander evenement;

    • b.

      de datum en het tijdstip waarop de voorgenomen festiviteit of ander evenement zal beginnen; 

    • c.

      de datum en het tijdstip waarop de voorgenomen festiviteit of ander evenement zal eindigen.

  • 4.

    In het maatwerkvoorschrift kunnen voorschriften gesteld worden die nodig zijn met het oog op het in stand houden van een goede leefomgevingskwaliteit.

GG

Artikel 9.105 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 9.105 Landbouwhuisdieren met geuremissiefactor: waarden

  • 1.

    De geur op een geurgevoelig gebouw ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingscontour geur' en daarbuiten door het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor, is niet hoger dan de waarde, bedoeld in tabel 9.105

    Tabel 9.105 Waarde voor geur ouEouE/m3alsm3als 98-percentiel op een geurgevoelig gebouw bij geur door het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor

    Geurgevoelig gebouw 

    Waarde

    Gelegen ter plaatse van de aanduiding 'bebouwingscontour geur'

    2,0 ouE/m3

    Gelegen buiten de aanduiding 'bebouwingscontour geur' 

    8,0 ouE/m3

     
  • 2.

    Op het berekenen van de geur, bedoeld in het eerste lid, is afdeling 6.2 van de Omgevingsregeling van toepassing.

HH

Artikel 9.118 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 9.118 Opslaan van drijfmest, digestaat en dunne fractie: afstand

  • 1.

    Dit artikel is van toepassing op het opslaan van drijfmest, digestaat of dunne fractie in een of meer mestbassins met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 750 m2 of een gezamenlijke inhoud van ten hoogste 2.500 m3. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder mestbassin tevens een mestkelder verstaan die niet onder een dierenverblijf ligt. 

  • 2.

    Met het oog op het voorkomen of het beperken van geurhinder is de afstand voor geur door het opslaan van drijfmest, digestaat of dunne fractie in een mestbassin,  vanaf het dichtstbijzijnde punt van de opslagplaats tot een geurgevoelig gebouw niet kleiner dan de afstand, bedoeld in tabel 9.118.

    Tabel 9.118 Afstand tot een geurgevoelig gebouw bij geur door het opslaan van drijfmest, digestaat en dunne fractie in een mestbassin

    Opslaan van drijfmest, digestaat en dunne fractie in een mestbassin

    Afstand

     

    Zonder functionele binding met dierenverblijf in directe omgeving 

    Met functionele binding met dierenverblijf in directe omgeving 

    Gezamenlijke oppervlakte minder dan 350 m2

    50m 50 m

    25 m

    Gezamenlijke oppervlakte 350 m2 tot en met 750 m2

    100 m

    50 m

     

II

Artikel 9.178 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 9.178 Slagschaduw: stilstandvoorziening 

  • 1.

    Met het oog op het voorkomen of beperken van slagschaduw is de windturbine voorzien van een automatische stilstandvoorziening die de windturbine afschakelt als gemiddeld meer dan zeventien dagen per jaar gedurende meer dan twintig minuten per dag slagschaduw kan optreden in een verblijfsruimte van een slagschaduwgevoelig gebouw en voor zover de afstand tussen de windturbine en een slagschaduwgevoelig gebouw minder dan twaalf maalkeer de rotordiameter bedraagt.

  • 2.

    De afstand wordt gemeten van een punt op ashoogte van de windturbine: 

    • a.

      tot de gevel van een slagschaduwgevoelig gebouw; en

    • b.

      tot de begrenzing van de locatie voor het plaatsen van een woonschip of woonwagen.

JJ

Artikel 9.356 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 9.356 Geen mobiele verontreiniging terugplaatsen

  • 1.

    Met het oog op het beschermen van de gezondheid, het beschermen van de kwaliteit van de bodem en het doelmatig beheer van afvalstoffen wordt in afwijking van artikel 4.1230a, eerste lid van het Besluit activiteiten leefomgeving, grond na het tijdelijk uitnemen niet teruggebracht in de bodem als:

    • a.

      een of meer van de interventiewaarden bodemkwaliteit als bedoeld in bijlage IIA bij het Besluit activiteiten leefomgeving worden overschreden voor de in tabel 9.356 opgenomen mobiele stoffen; of

    • b.

      bij de aanwezigheid van PFAS een of meer van de volgende waarden worden overschreden waarbij het gaat om de gemeten waarden zonder bodemtypecorrectie: 

      • 1.

        59 ugµg/kg ds bij PFOS; 

      • 2.

        60 ugµg/kg ds bij PFOA of een mengsel van PFAS; of 

      • 3.

        59 ugµg/kg ds bij overige PFAS.

    Tabel  9.356 Lijst met mobiele stoffen 

    1

    Aromatische verbindingen:

    1.1

    Benzeen

    1.2

    Ethylbenzeen

    1.3

    Tolueen

    1.4

    Xylenen (som)

    2

    Gechloreerde koolwaterstoffen, subgroep vluchtige chloorkoolwaterstoffen:

    2.1

    monochlooretheen (vinylchloride)

    2.2

    dichloormethaan

    2.3

    1,1-dichloorethaan

    2.4

    1,2-dichloorethaan

    2.5

    1,1-dichlooretheen

    2.6

    1,2-dichlooretheen (som)

    2.7

    dichloorpropanen (som)

    2.8

    trichloormethaan (chloroform)

    2.9

    1,1,1-trichloorethaan

    2.10

    1,1,2-trichloorethaan

    2.11

    trichlooretheen (tri)

    2.12

    tetrachloormethaan (tetra)

    2.13

    tetrachlooretheen (per)

    3

    Overige stoffen:

    3.1

    Minerale olie

     
  • 2.

    Het eerste lid, aanhef en onder a, geldt niet, als uit een grondwateronderzoek dat is uitgevoerd volgens NEN 5740 of NTA 5755 blijkt dat de signaleringsparameters, bedoeld in bijlage Vd bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, voor de mobiele stoffen niet worden overschreden.

KK

Artikel 22.68 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.68 Geluid: waarden voor geluidgevoelige gebouwen: agrarische activiteit, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf dat is gelegen in een glastuinbouwgebied

  • 1.

    Met het oog op het voorkomen of het beperken van geluidhinder is, in afwijking van artikel 22.66, eerste lid, het geluid door een activiteit waarvan agrarische activiteiten de kern vormen, maar dat geen glastuinbouwbedrijf is dat is gelegen in een glastuinbouwgebied, op een geluidgevoelig gebouw, niet hoger dan de waarde, bedoeld in tabel 22.3.5.

    Tabel 22.3.5 Waarde voor geluid op een geluidgevoelig gebouw door een agrarische activiteit, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf dat is gelegen in een glastuinbouwgebied

     

    06.00 – 19.00 uur

    19.00 – 22.00 uur

    22.00 – 06.00 uur

    Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door de vast opgestelde installaties en toestellen

    45 dB(A)

    40 dB(A)

    35 dB(A

    Maximaal geluidniveau LAmax als gevolg van activiteiten

    70 dB(A)

    65 dB(A)

    60 dB(A)

  • 2.

    Met het oog op het voorkomen of het beperken van geluidhinder is, in afwijking van artikel 22.66, derde lid, het geluid door een activiteit waarvan agrarische activiteiten de kern vormen, maar dat geen glastuinbouwbedrijf is dat is gelegen in een glastuinbouwgebied, in geluidgevoelige ruimten binnen een in- of aanpandig geluidgevoelig gebouw, niet hoger dan de waarde, bedoeld in tabel 22.3.6.

    Tabel 22.3.6 Waarde voor geluid in geluidgevoelige ruimten binnen een in- of aanpandige geluidgevoelige gebouwenaanpandig geluidgevoelig gebouw, door een agrarische activiteit, niet zijnde een glastuinbouwbedrijf dat is gelegen in een glastuinbouwgebied.

     

    06.00 – 19.00 uur

    19.00 – 22.00 uur

    22.00 – 06.00 uur

    Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door de vast opgestelde installaties en toestellen

    35 dB(A)

    30 dB(A)

    25 dB(A)

    Maximaal geluidniveau LAmax als gevolg van activiteiten

    55 dB(A)

    50 dB(A)

    45 dB(A)

  • 3.

    Bij het bepalen van het maximaal geluidniveau (LAmax), bedoeld in het eerste en tweede lid, blijft buiten beschouwing het geluid als gevolg van:

    • a.

      laden en lossen en het in- en uitrijden van landbouwtractoren of motorvoertuigen met beperkte snelheid, in de periode tussen 06.00 uur en 19.00 uur;

    • b.

      laden en lossen in de periode tussen 19.00 uur en 06.00 uur, voor zover dat ten hoogste één keer in die periode plaatsvindt; en

    • c.

      het wassen van kasdekken in de periode tussen 19.00 uur en 6.00 uur.

LL

Artikel 22.69 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 22.69 Geluid: waarde voor geluidgevoelige gebouwen: glastuinbouwbedrijf binnen een glastuinbouwgebied

  • 1.

    Met het oog op het voorkomen of het beperken van geluidhinder is, in afwijking van artikel 22.66, eerste lid, het geluid door een glastuinbouwbedrijf dat is gelegen in een glastuinbouwgebied, op een geluidgevoelig gebouw, niet hoger dan de waarde, bedoeld in tabel 22.3.7.

    Tabel 22.3.7 Waarde voor geluid op een geluidgevoelig gebouw door een glastuinbouwbedrijf binnen een glastuinbouwgebied

     

    06.00 – 19.00 uur

    19.00 – 22.00 uur

    22.00 – 06.00 uur

    Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT als gevolg van activiteiten

    50 dB(A)

    45 dB(A)

    40 dB(A

    Maximaal geluidniveau LAmax als gevolg van activiteiten

    70 dB(A)

    65 dB(A)

    60 dB(A)

  • 2.

    Met het oog op het voorkomen of het beperken van geluidhinder is in afwijking van artikel 22.66, derde lid, het geluid door een glastuinbouwbedrijf dat is gelegen in een glastuinbouwgebied, in geluidgevoelige ruimten binnen een in- of aanpandig geluidgevoelig gebouw, niet hoger dan de waarde, bedoeld in tabel 22.3.8.

    Tabel 22.3.8 Waarde voor geluid in geluidgevoelige ruimten binnen een in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwenof aanpandig geluidgevoelig gebouw, door een glastuinbouwbedrijf binnen een glastuinbouwgebied

     

    06.00 – 19.00 uur

    19.00 – 22.00 uur

    22.00 – 06.00 uur

    Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT als gevolg van activiteiten

    35 dB(A)

    30 dB(A)

    25 dB(A)

    Maximaal geluidniveau LAmax als gevolg van activiteiten

    55 dB(A)

    50 dB(A)

    45 dB(A)

  • 3.

    Bij het bepalen van het maximaal geluidniveau (LAmax), bedoeld in het eerste en tweede lid, blijft buiten beschouwing het geluid als gevolg van:

    • a.

      het laden en lossen in de periode tussen 06.00 uur en 19.00 uur;

    • b.

      het laden en lossen in de periode tussen 19.00 uur en 06.00 uur, voor zover dat ten hoogste één keer in de genoemde periode plaatsvindt; en

    • c.

      het wassen van kasdekken in de periode tussen 19.00 uur en 6.00 uur.

MM

Bijlage VI wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Bijlage VI Lijst van bedrijfsactiviteiten

1 Lijst van bedrijfsactiviteiten

 

OMSCHRIJVING

 CATEGORIE

LANDBOUW EN DAARMEE SAMENHANGENDE ACTVITITEITEN

 

Loonbedrijven, plantsoenendiensten, hoveniersbedijvenhoveniersbedrijven e.d. 

 

- algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o. > 500 m²

3.1

- algemeen (o.a. loonbedrijven): b.o.<= 500 m² 

2

- plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. > 500 m²

3.1

- plantsoenendiensten en hoveniersbedrijven: b.o. <= 500 m²

2

 

 

VISSERIJ- EN VISTEELTBEDRIJVEN

 

Zeevisserijbedrijven

3.2

Binnenvisserijbedrijven

3.1

Vis- en schaaldierkwekerijen

 

- oester-, mossel- en schelpenteeltbedrijven

3.2

- visteeltbedrijven

3.1

 

 

AARDOLIE- EN AARDGASWINNING

 

Aardolie- en aardgaswinning:

 

- aardoliewinputten

4.1

- aardgaswinning incl. gasbeh.inst.: < 10.000.000 N m3/d

5.1

- aardgaswinning incl. gasbeh.inst.: >= 10.000.000 N m3/d

5.2

 

 

WINNING VAN ZAND, GRIND, KLEI, ZOUT, E.D.

 

Steen-, grit- en krijtmalerijen (open lucht):

 

- algemeen

4.1

- steenbrekerijen

5.2

Zoutwinningbedrijven

3.2

Mergel- en overige delfstoffenwinningbedrijven

5.1

 

 

VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN

 

Slachterijen en overige vleesverwerking:

 

- slachterijen en pluimveeslachterijen

3.2

- vetsmelterijen

5.2

- bewerkingsinrichting van darmen en vleesafval

4.2

- vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. > 1000 m²

3.2

- vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. <= 1000 m²

3.1

- vleeswaren- en vleesconservenfabrieken: p.o. <= 200 m²

3.1

- loonslachterijen

3.1

- vervaardiging van snacks en vervaardiging van kant-en-klaar- maaltijden met p.o. < 2.000 m² 

3.1

Visverwerkingsbedrijven:

 

- drogen

5.2

- conserveren

4.1

- roken

4.2

- verwerken anderszins: p.o.> 1000 m²

4.2

- verwerken anderszins: p.o. <= 1000 m²

3.2

- verwerken anderszins: p.o. <= 300 m²

3.1

Aardappelprodukten Aardappelproducten fabrieken:

 

- vervaardiging van aardappelproducten

4.2

- vervaardiging van snacks met p.o. < 2.000 m²

3.1

Groente- en fruitconservenfabrieken:

 

- jam

3.2

- groente algemeen

3.2

- met koolsoorten

3.2

- met drogerijen

4.2

- met uienconservering (zoutinleggerij)

4.2

Vervaardiging van ruwe plantaardige en dierlijke oliën en vetten:

 

- p.c. < 250.000 t/j

4.1

- p.c. >= 250.000 t/j

4.2

Raffinage van plantaardige en dierlijke oliën en vetten:

 

- p.c. < 250.000 t/j

4.1

- p.c. >= 250.000 t/j

4.2

Margarinefabrieken:

 

- p.c. < 250.000 t/j

4.1

- p.c. >= 250.000 t/j

4.2

Zuivelprodukten Zuivelproducten fabrieken:

 

- gedroogde produktenproducten, p.c. >= 1,5 t/u

5.1

- geconcentreerde produktenproducten, verdamp. cap. >=20 t/u

5.1

- melkproduktenmelkproducten fabrieken v.c. < 55.000 t/j

3.2

- melkproduktenmelkproducten fabrieken v.c. >= 55.000 t/j

4.2

- overige zuivelproduktenzuivelproducten fabrieken

4.2

Consumptie-ijsfabrieken: p.o. > 200 m²

3.2

- consumptie-ijsfabrieken: p.o. <= 200 m²

2

Meelfabrieken: 

 

- p.c. >= 500 t/u

4.2

- p.c. < 500 t/u

4.1

Grutterswarenfabrieken

4.1

Zetmeelfabrieken:

 

- p.c. < 10 t/u

4.1

- p.c. >= 10 t/u

4.2

Veevoerfabrieken:

 

- destructiebedrijven

5.2

- beender-, veren-, vis-, en vleesmeelfabriek

5.2

- drogerijen (gras, pulp, groenvoeder, veevoeder) cap. < 10 t/u water

4.2

- drogerijen (gras, pulp, groenvoeder, veevoeder) cap. >= 10 t/u water

5.2

- mengvoeder, p.c. < 100 t/u

4.1

- mengvoeder, p.c. >= 100 t/u

4.2

Vervaardiging van voer voor huisdieren

4.1

Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen:

 

- v.c. < 7500 kg meel/week, bij gebruik van charge-ovens

2

- v.c. >= 7500 kg meel/week

3.2

Banket, biscuit- en koekfabrieken

3.2

Suikerfabrieken:

 

- v.c. < 2.500 t/j

5.1

- v.c. >= 2.500 t/j

5.3

Verwerking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerwerk:

 

- Cacao- en chocoladefabrieken: p.o. > 2.000 m²

5.1

- cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. < 2.000 m²

3.2

- cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladewerken met p.o. <= 200 m²

2

- Suikerwerkfabrieken met suiker branden

4.2

- Suikerwerkfabrieken zonder suiker branden: p.o. > 200 m²

3.2

- suikerwerkfabrieken zonder suiker branden: p.o. <= 200 m²

2

Deegwarenfabrieken

3.1

Koffiebranderijen en theepakkerijen:

 

- koffiebranderijen

5.1

- theepakkerijen

3.2

Vervaardiging van azijn, specerijen en kruiden

4.1

Vervaardiging van overige voedingsmiddelen

4.1

Bakkerijgrondstoffenfabrieken

4.1

Soep- en soeparomafabrieken:

 

- zonder poederdrogen

3.2

- met poederdrogen

4.2

Bakmeel- en puddingpoederfabrieken

4.1

Destilleerderijen en likeurstokerijen

4.2

Vervaardiging van ethylalcohol door gisting:

 

- p.c. < 5.000 t/j

4.1

- p.c. >= 5.000 t/j

4.2

Vervaardiging van wijn, cider e.d.

2

Bierbrouwerijen

4.2

Mouterijen

4.2

Mineraalwater- en frisdrankfabrieken

3.2

 

 

VERWERKING VAN TABAK

 

Tabakverwerkende industrie

4.1

 

 

VERVAARDIGING VAN TEXTIEL

 

Bewerken en spinnen van textielvezels

3.2

Weven van textiel:

 

- aantal weefgetouwen < 50

3.2

- aantal weefgetouwen >= 50

4.2

Textielveredelingsbedrijven

3.1

Vervaardiging van textielwaren

3.1

Tapijt-, kokos- en vloermattenfabrieken

4.1

Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen

3.1

 

 

VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT

 

Vervaardiging kleding van leer

3.1

Vervaardiging van kleding en -toebehoren (excl. van leer)

2

Bereiden en verven van bont; vervaardiging van artikelen van bont

3.1

 

 

VERVAARDIGING VAN LEER EN LEDERWAREN (EXCL. KLEDING)

 

Lederfabrieken

4.2

Lederwarenfabrieken (excl. kleding en schoeisel)

3.1

Schoenenfabrieken

3.1

 

 

HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D.

 

Houtzagerijen

3.2

Houtconserveringsbedrijven:

 

- met creosootolie

4.1

- met zoutoplossingen

3.1

Fineer- en plaatmaterialenfabrieken

3.2

Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout

3.2

Timmerwerkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m2

3.1

Kurkwaren-, riet- en vlechtwerkfabrieken

2

 

 

VERVAARDIGING VAN PAPIER, KARTON EN PAPIER- EN KARTONWAREN

 

Vervaardiging van pulp

4.1

Papier- en kartonfabrieken:

 

- p.c. < 3 t/u

3.1

- p.c. 3 - 15 t/u

4.1

- p.c. >= 15 t/u

4.2

Papier- en kartonwarenfabrieken

3.2

Golfkartonfabrieken:

 

- p.c. < 3 t/u

3.2

- p.c. >= 3 t/u

4.1

 

 

UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUKTIEREPRODUCTIE VAN OPGENOMEN MEDIA

 

Drukkerijen van dagbladen

3.2

Drukkerijen (vlak- en rotatie-diepdrukkerijen)

3.2

Kleine drukkerijen

2

Grafische afwerking

1

Binderijen

2

Grafische reproduktiereproductie en zetten

2

Overige grafische aktiviteiten

2

Reproduktiebedrijven Reproductiebedrijven opgenomen media

1

 

 

AARDOLIE-/STEENKOOLVERWERK. IND.; BEWERKING SPLIJT-/KWEEKSTOFFEN

 

Cokesfabrieken

5.3

Aardolieraffinaderijen

6

Smeeroliën- en vettenfabrieken

3.2

Recyclingbedrijven voor afgewerkte olie

4.2

Aardolieproduktenfabrieken Aardolieproductenfabrieken n.e.g.

4.2

Splijt- en kweekstoffenbewerkingsbedrijven

6

 

 

VERVAARDIGING VAN CHEMISCHE PRODUKTENPRODUCTEN

 

Vervaardiging van industriële gassen:

 

- luchtscheidingsinstallatie v.c. >= 10 t/d lucht

5.2

- overige gassenfabrieken, niet explosief

5.1

- overige gassenfabrieken, explosief

5.1

Kleur- en verfstoffenfabrieken

4.1

Anorg. chemische grondstoffenfabrieken:

 

- niet vallend onder "post-Seveso-richtlijn"

4.2

- vallend onder "post-Seveso-richtlijn"

5.2

Organ. chemische grondstoffenfabrieken:

 

- niet vallend onder "post-Seveso-richtlijn"

4.2

- vallend onder "post-Seveso-richtlijn"

5.3

Methanolfabrieken:

 

- p.c. < 100.000 t/j

4.1

- p.c. >= 100.000 t/j

4.2

Vetzuren en alkanolenfabrieken (niet synth.):

 

- p.c. < 50.000 t/j

4.2

- p.c. >= 50.000 t/j

5.1

Kunstmeststoffenfabrieken

5.1

Kunstharsenfabrieken e.d.

5.2

Landbouwchemicaliënfabrieken:

 

- fabricage

5.3

- formulering en afvullen

5.1

Verf, lak en vernisfabrieken

4.2

Farmaceutische grondstoffenfabrieken:

 

- p.c. < 1.000 t/j

4.2

- p.c. >= 1.000 t/j

5.1

Farmaceutische produktenfabriekenproductenfabrieken:

 

- formulering en afvullen geneesmiddelen

3.1

- verbandmiddelenfabrieken

2

Zeep-, was- en reinigingsmiddelenfabrieken

4.2

Parfumerie- en cosmeticafabrieken

4.2

Kruit-, vuurwerk-, en springstoffenfabrieken

5.3

Lijm- en plakmiddelenfabrieken:

 

- zonder dierlijke grondstoffen

3.2

- met dierlijke grondstoffen

5.1

Fotochemische produktenfabriekenproductenfabrieken

3.2

Chemische kantoorbenodigdhedenfabrieken

3.1

Overige chemische produktenfabriekenproductenfabrieken n.e.g.

4.1

Kunstmatige synthetische garen- en vezelfabrieken

4.2

 

 

VERVAARDIGING VAN PRODUKTENPRODUCTEN VAN RUBBER EN KUNSTSTOF

 

Rubberbandenfabrieken

4.2

Loopvlakvernieuwingsbedrijven:

 

- vloeropp. < 100 m2

3.1

- vloeropp. >= 100 m2

4.1

Rubber-artikelenfabrieken

3.2

Kunststofverwerkende bedrijven:

 

- zonder fenolharsen

4.1

- met fenolharsen

4.2

- productie van verpakkingsmateriaal en assemblage van kunststofbouwmaterialen

3.1

 

 

VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUKTENGIPSPRODUCTEN

 

Glasfabrieken:

 

- glas en glasproduktenglasproducten, p.c. < 5.000 t/j

3.2

- glas en glasproduktenglasproducten, p.c. >= 5.000 t/j

4.2

- glaswol en glasvezels, p.c.< 5.000 t/j

4.2

- glaswol en glasvezels, p.c. >= 5.000 t/j

5.1

Glasbewerkingsbedrijven

3.1

Aardewerkfabrieken:

 

- vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW

2

- vermogen elektrische ovens totaal >= 40 kW

3.2

Baksteen en baksteenelementenfabrieken

4.1

Dakpannenfabrieken

4.1

Cementfabrieken:

 

- p.c. < 100.000 t/j

5.1

- p.c. >= 100.000 t/j

5.3

Kalkfabrieken:

 

- p.c. < 100.000 t/j

4.1

- p.c. >= 100.000 t/j

5.1

Gipsfabrieken:

 

- p.c. < 100.000 t/j

4.1

- p.c. >= 100.000 t/j

5.1

Betonwarenfabrieken:

 

- zonder persen, triltafels en bekistingtrille

4.1

- met persen, triltafels of bekistingtrillers, p.c. < 100 t/d

4.2

- met persen, triltafels of bekistingtrillers, p.c. >= 100 t/d

5.2

Kalkzandsteenfabrieken:

 

- p.c. < 100.000 t/j

3.2

- p.c. >= 100.000 t/j

4.2

Mineraalgebonden bouwplatenfabrieken

3.2

Betonmortelcentrales:

 

- p.c. < 100 t/u

3.2

- p.c. >= 100 t/u

4.2

Vervaardiging van produktenproducten van beton, (vezel)cement en gips:

 

- p.c. < 100 t/d

3.2

- p.c. >= 100 t/d

4.2

Natuursteenbewerkingsbedrijven:

 

- zonder breken, zeven en drogen: p.o. > 2.000 m²

3.2

- zonder breken, zeven en drogen: p.o. <= 2.000 m²

3.1

- met breken, zeven of drogen,   v.c. < 100.000 t/j

4.2

- met breken, zeven of drogen,   v.c. >= 100.000 t/j

5.2

Slijp- en polijstmiddelen fabrieken

3.1

Bitumineuze materialenfabrieken:

 

- p.c. < 100 t/u

4.2

- p.c. >= 100 t/u

5.1

Isolatiematerialenfabrieken (excl. glaswol):

 

- steenwol, p.c. >= 5.000 t/j

4.2

- overige isolatiematerialen

4.1

Minerale produktenfabriekenproductenfabrieken n.e.g.

3.2

Asfaltcentrales: p.c.< 100 ton/uur

4.1

- asfaltcentrales, p.c. >= 100 ton/uur

4.2

 

 

VERVAARDIGING VAN METALEN

 

Ruwijzer- en staalfabrieken:

 

- p.c. < 1.000 t/j

5.2

- p.c. >= 1.000 t/j

6

IJzeren- en stalenbuizenfabrieken:

 

- p.o. < 2.000 m2

5.1

- p.o. >= 2.000 m2

5.3

Draadtrekkerijen, koudbandwalserijen en profielzetterijen:

 

- p.o. < 2.000 m2

4.2

- p.o. >= 2.000 m2

5.2

Non-ferro-metaalfabrieken:

 

- p.c. < 1.000 t/j

4.2

- p.c. >= 1.000 t/j

5.2

Non-ferro-metaalwalserijen, -trekkerijen e.d.:

 

- p.o. < 2.000 m2

5.1

- p.o. >= 2.000 m2

5.3

IJzer- en staalgieterijen/ -smelterijen:

 

- p.c. < 4.000 t/j

4.2

- p.c. >= 4.000 t/j

5.1

Non-ferro-metaalgieterijen/ -smelterijen:

 

- p.c. < 4.000 t/j

4.2

- p.c. >= 4.000 t/j

5.1

 

 

VERVAARD. EN REPARATIE VAN PRODUKTENPRODUCTEN VAN METAAL (EXCL. MACH./TRANSPORTMIDD.)

 

Constructiewerkplaatsen

 

- gesloten gebouw

3.2

- gesloten gebouw, p.o. < 200 m2

3.1

- in open lucht, p.o. < 2.000 m2

4.1

- in open lucht, p.o. >= 2.000 m2

4.2

Tank- en reservoirbouwbedrijven:

 

- p.o. < 2.000 m2

4.2

- p.o. >= 2.000 m2

5.1

Vervaardiging van verwarmingsketels, radiatoren en stoomketels

4.1

Stamp-, pers-, dieptrek- en forceerbedrijven

4.1

Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d.

3.2

Smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d., p.o. < 200 m2

3.1

Metaaloppervlaktebehandelingsbedrijven:

 

- algemeen

3.2

- stralen

4.1

- metaalharden

3.2

- lakspuiten en moffelen

3.2

- scoperen (opspuiten van zink)

3.2

- thermisch verzinken

3.2

- thermisch vertinnen

3.2

- mechanische oppervlaktebehandeling (slijpen, polijsten)

3.2

- anodiseren, eloxeren

3.2

- chemische oppervlaktebehandeling

3.2

- emailleren

3.2

- galvaniseren (vernikkelen, verchromen, verzinken, verkoperen ed)

3.2

Overige metaalbewerkende industrie

3.2

Overige metaalbewerkende industrie, inpandig, p.o. <200m2200 m2

3.1

Grofsmederijen, anker- en kettingfabrieken:

 

- p.o. < 2.000 m2

4.1

- p.o. >= 2.000 m2

5.1

Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.

3.2

Overige metaalwarenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. <200 m2 

3.1

 

 

VERVAARDIGING VAN MACHINES EN APPARATEN

 

Machine- en apparatenfabrieken incl. reparatie:

 

- p.o. < 2.000 m2

3.2

- p.o. >= 2.000 m2

4.1

- met proefdraaien verbrandingsmotoren >= 1 MW

4.2

 

 

VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS

 

Kantoormachines- en computerfabrieken incl. reparatie

2

 

 

VERVAARDIGING VAN OVER. ELEKTR. MACHINES, APPARATEN EN BENODIGDH.

 

Elektromotoren- en generatorenfabrieken incl. reparatie

4.1

Schakel- en installatiemateriaalfabrieken

4.1

Elektrische draad- en kabelfabrieken

4.1

Accumulatoren- en batterijenfabrieken

3.2

Lampenfabrieken

4.2

Elektrotechnische industrie n.e.g.

2

Koolelektrodenfabrieken

6

 

 

VERVAARDIGING VAN AUDIO-, VIDEO-, TELECOM-APPARATEN EN -BENODIGDH.

 

Vervaardiging van audio-, video- en telecom-apparatuur e.d. incl. reparatie

3.1

Fabrieken voor gedrukte bedrading

3.1

 

 

VERVAARDIGING VAN MEDISCHE EN OPTISCHE APPARATEN EN INSTRUMENTEN

 

Fabrieken voor medische en optische apparaten en instrumenten e.d. incl. reparatie

2

 

 

VERVAARDIGING VAN AUTO'S, AANHANGWAGENS EN OPLEGGERS

 

Autofabrieken en assemblagebedrijven

 

- p.o. < 10.000 m2

4.1

- p.o. >= 10.000 m2

4.2

Carrosseriefabrieken

4.1

Aanhangwagen- en opleggerfabrieken

4.1

Auto-onderdelenfabrieken

3.2

 

 

VERVAARDIGING VAN TRANSPORTMIDDELEN (EXCL. AUTO'S, AANHANGWAGENS)

 

Scheepsbouw- en reparatiebedrijven:

 

- houten schepen

3.1

- kunststof schepen

3.2

- metalen schepen < 25 m

4.1

- metalen schepen >= 25m en/of proefdraaien motoren >= 1 MW

5.1

Scheepssloperijen

5.2

Wagonbouw- en spoorwegwerkplaatsen:

 

- algemeen

3.2

- met proefdraaien van verbrandingsmotoren >= 1 MW

4.2

Vliegtuigbouw en -reparatiebedrijven:

 

- zonder proefdraaien motoren

4.1

- met proefdraaien motoren

5.3

Rijwiel- en motorrijwielfabrieken

3.2

Transportmiddelenindustrie n.e.g.

3.2

 

 

VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G.

 

Meubelfabrieken

3.2

Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m2

1

Fabricage van munten, sieraden e.d.

2

Muziekinstrumentenfabrieken

2

Sportartikelenfabrieken

3.1

Speelgoedartikelenfabrieken

3.1

Sociale werkvoorziening

2

Vervaardiging van overige goederen n.e.g.

3.1

 

 

VOORBEREIDING TOT RECYCLING

 

Metaal- en autoschredders

5.1

Puinbrekerijen en -malerijen:

 

- v.c. < 100.000 t/j

4.2

- v.c. >= 100.000 t/j

5.2

Rubberregeneratiebedrijven

4.2

Afvalscheidingsinstallaties

4.2

 

 

PRODUKTIE PRODUCTIE EN DISTRIB. VAN STROOM, AARDGAS, STOOM EN WARM WATER

 

Elektriciteitsproduktiebedrijven Elektriciteitsproductiebedrijven (electrisch vermogen >= 50 MWe)

 

- kolengestookt (incl. meestook biomassa), thermisch vermogen > 75 MWth

5.2

- oliegestookt, thermisch vermogen > 75 MWth

5.1

- gasgestookt (incl. bijstook biomassa), thermisch vermogen > 75 MWth,in

5.1

- kerncentrales met koeltorens

6

- warmte-kracht-installaties (gas), thermisch vermogen > 75 MWth

5.1

bio-energieinstallaties electrisch vermogen < 50 MWe:

 

- covergisting, verbranding en vergassing van mest, slib, GFT en reststromen voedingsindustrie

3.2

- vergisting, verbranding en vergassing van overige biomassa

3.2

Elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorvermogen:

 

- < 10 MVA

2

- 10 - 100 MVA

3.1

- 100 - 200 MVA

3.2

- 200 - 1000 MVA

4.2

- >= 1000 MVA

5.1

Gasdistributiebedrijven:

 

- gascompressorstations vermogen < 100 MW

4.2

- gascompressorstations vermogen >= 100 MW

5.1

- gas: reduceer-, compressor-, meet- en regelinst. Cat. A

1

- gasdrukregel- en meetruimten (kasten en gebouwen), cat. B en C

2

- gasontvang- en -verdeelstations, cat. D

3.1

Warmtevoorzieningsinstallaties, gasgestookt:

 

- stadsverwarming

3.2

- blokverwarming

2

windmolens:

 

- wiekdiameter 20 m

3.2

- wiekdiameter 30 m

4.1

- wiekdiameter 50 m

4.2

 

 

WINNING EN DITRIBUTIE VAN WATER

 

Waterwinning-/ bereiding- bedrijven:

 

- met chloorgas

5.3

- bereiding met chloorbleekloog e.d. en/of straling

3.1

Waterdistributiebedrijven met pompvermogen:

 

- < 1 MW

2

- 1 - 15 MW

3.2

- >= 15 MW

4.2

 

 

BOUWNIJVERHEID

 

Bouwbedrijven algemeen: b.o. > 2.000 m²

3.2

- bouwbedrijven algemeen: b.o. <= 2.000 m²

3.1

Aannemersbedrijven met werkplaats: b.o. > 1000 m²

3.1

- aannemersbedrijven met werkplaats: b.o.< 1000 m²

2

 

 

GROOTHANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN

 

Groothandel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven

2

Groothandel in vrachtauto's (incl. import en reparatie)

3.2

Autoplaatwerkerijen

3.2

Autobeklederijen

1

Autospuitinrichtingen

3.1

Autowasserijen

2

Groothandel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires

2

 

 

OVERIG GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING

 

Grth in akkerbouwproduktenakkerbouwproducten en veevoeders

3.1

Grth in akkerbouwproduktenakkerbouwproducten en veevoeders met een verwerkingscapaciteit van 500 ton/uur of meer

4.2

Grth in bloemen en planten

2

Grth in levende dieren

3.2

Grth in huiden, vellen en leder

3.1

Grth in ruwe tabak, groenten, fruit en consumptie-aardappelen

3.1

Grth in vlees, vleeswaren, zuivelproduktenzuivelproducten, eieren, spijsoliën

3.1

Grth in dranken

2

Grth in tabaksproduktentabaksproducten

2

Grth in suiker, chocolade en suikerwerk

2

Grth in koffie, thee, cacao en specerijen

2

Grth in overige voedings- en genotmiddelen

2

Grth in overige consumentenartikelen

2

Grth in vuurwerk en munitie:

 

- consumentenvuurwerk, verpakt, opslag < 10 ton

2

- consumentenvuurwerk, verpakt, opslag 10 tot 50 ton

3.1

- professioneel vuurwerk, netto expl. massa per bewaarplaats < 750 kg (en > 25 kg theatervuurwerk)

5.1

- professioneel vuurwerk, netto expl. massa per bewaarplaats 750 kg tot 6 ton

5.3

- munitie

2

Grth in vaste brandstoffen:

 

- klein, lokaal verzorgingsgebied

3.1

- kolenterminal, opslag opp. >= 2.000 m2

5.1

Grth in vloeibare en gasvormige brandstoffen:

 

- vloeistoffen, o.c. < 100.000 m3

4.1

- vloeistoffen, o.c. >= 100.000 m3

5.1

- tot vloeistof verdichte gassen

4.2

Grth minerale olieproduktenolieproducten (excl. brandstoffen)

3.2

Grth in metaalertsen:

 

- opslag opp. < 2.000 m2

4.2

- opslag opp. >= 2.000 m2

5.2

Grth in metalen en -halffabrikaten

3.2

Grth in hout en bouwmaterialen:

 

- algemeen: b.o. > 2000 m²

3.1

- algemeen: b.o. <= 2000 m²

2

zand en grind:

 

- algemeen: b.o. > 200 m²

3.2

- algemeen: b.o. <= 200 m² 

2

Grth in ijzer- en metaalwaren en verwarmingsapparatuur:

 

- algemeen: b.o. > 2.000 m²

3.1

- algemeen: b.o. < = 2.000 m²

2

Grth in chemische produktenproducten

3.2

Grth in kunstmeststoffen

2

Grth in overige intermediaire goederen

2

Autosloperijen: b.o. > 1000 m²

3.2

- autosloperijen: b.o. <= 1000 m²

3.1

Overige groothandel in afval en schroot: b.o. > 1000 m²

3.2

- overige groothandel in afval en schroot: b.o. <= 1000 m²

3.1

Grth in machines en apparaten:

 

- machines voor de bouwnijverheid

3.2

- overige

3.1

Overige grth (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d.

2

 

 

VERVOER OVER LAND

 

Bus-, tram- en metroremises

3.2

Taxibedrijven (anders dan kantoor)

2

Touringcarbedrijven (anders dan kantoor)

3.2

Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks): b.o. > 1000 m²

3.2

- Goederenwegvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks) b.o. <= 1000 m²

3.1

Pomp- en compressorstations van pijpleidingen

2

 

 

BEDRIJVEN T.B.V. HET VERVOER

 

Laad-, los- en overslagbedrijven t.b.v. zeeschepen:

 

- containers

5.1

- stukgoederen

4.2

- ertsen, mineralen e.d., opslagopp. >= 2.000 m2

5.3

- granen of meelsoorten, v.c. >= 500 t/u

5.1

- steenkool, opslagopp. >= 2.000 m2

5.2

- olie, LPG, e.d.

5.3

- tankercleaning

4.2

Laad-, los- en overslagbedrijven t.b.v. binnenvaart:

 

- containers

4.2

- tankercleaning

4.2

- stukgoederen

3.2

- ertsen, mineralen, e.d., opslagopp. < 2.000 m²

4.2

- erstenertsen, mineralen, e.d., opslagopp. >= 2.000 m²

5.2

- granen of meelsoorten , v.c. < 500 t/u

4.2

- granen of meelsoorten, v.c. >= 500 t/u

5.1

- steenkool, opslagopp. < 2.000 m2

4.2

- steenkool, opslagopp. >= 2.000 m2

5.1

- olie, LPG, e.d.

5.2

Distributiecentra, pak- en koelhuizen

3.1

Opslaggebouwen (verhuur opslagruimte)

2

Stalling van vrachtwagens (met koelinstallaties)

3.2

 

 

VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN, ANDERS DAN AAN CONSUMENTEN

 

Personenautoverhuurbedrijven

2

Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (excl. personenauto's)

3.1

Verhuurbedrijven voor machines en werktuigen

3.1

Verhuurbedrijven voor roerende goederen n.e.g.

2

 

 

MILIEU 

 

RWZI's Rioolwaterzuiveringsinrichtingen en gierverwerkingsinrichtgierverwerkingsinrichtingen., met afdekking voorbezinktanks:

 

- < 100.000 i.e.

4.1

- 100.000 - 300.000 i.e.

4.2

- >= 300.000 i.e.

5.1

Vuilophaal-, straatreinigingsbedrijven e.d.

3.1

Gemeentewerven (afval-inzameldepots)

3.1

Vuiloverslagstations

4.2

Afvalverwerkingsbedrijven:

 

- mestverwerking/korrelfabrieken

5.1

- kabelbranderijen

3.2

- verwerking radioactief afval

6

- pathogeen afvalverbranding (voor ziekenhuizen)

3.1

- oplosmiddelterugwinning

3.2

- afvalverbrandingsinrichtingen, thermisch vermogen > 75 MW

4.2

- verwerking fotochemisch en galvano-afval

2

Vuilstortplaatsen

4.2

Composteerbedrijven:

 

- niet-belucht v.c. < 5.000 ton/jr

4.2

- niet-belucht v.c. 5.000 tot 20.000 ton/jr

5.2

- belucht v.c. < 20.000 ton/jr

3.2

- belucht v.c. > 20.000 ton/jr

4.1

- GFT in gesloten gebouw

4.1

 

 

OVERIG

 

Wasserijen en strijkinrichtingen

3.1

Tapijtreinigingsbedrijven

3.1

Chemische wasserijen en ververijen

2

Wasverzendinrichtingen

2

Reinigingsbedrijven voor gebouwen

3.1

Foto- en filmontwikkelcentrales

2

Veilingen voor landbouw- en visserijproduktenvisserijproducten

4.1

Veilingen voor huisraad, kunst e.d.

1

Studio's (film, TV, radio, geluid)

2

Datacentra

2

Natuurwetenschappelijk speur- en ontwikkelingswerk

2

Post- en koeriersdiensten

2

Telecommunicatiebedrijven

1

Cateringbedrijven

2

 

2 Gebruikte bijzondere afkortingen in bijlage VI, onderdeel 1

 

v.c.

verwerkingscapaciteit

n.e.g.

niet elders genoemd

grth

groothandel

i.e.

inwoners equivalent

b.o.

bedrijfsoppervlak

cat. 

categorie

d

dag

ind.

industrie

j

jaar

o.c.

opslagcapaciteit

p.c.

productiecapaciteit

p.o.

productieoppervlak

t

ton

u

uur

 

NN

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

7.5 Een locatiegerichte norm

Er zijn ook regels die een locatiegerichte norm bevatten. Binnen het werkingsgebied van de betreffende regel wordt dan voor verschillende locaties een uiteenlopende norm gegeven. 

Zie bijvoorbeeld artikel 5.17 dat regels over de bouwhoogte van gebouwen bevat. Het eerste lid bepaalt dat in tenzij elders in dit omgevingsplan anders is bepaald, voor een bovengronds gebouw de bestaande bouwhoogte ervan de maximum bouwhoogte is. Het tweede lid bepaalt echter: 

In afwijking van het eerste lid is ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte gebouw' de maximum bouwhoogte van een gebouw in meters de daar bepaalde waarde.

Het eerste lid bevat als hoofdregel dat de maximum bouwhoogte van een gebouw de bestaande bouwhoogte is. Die regel heeft de hele gemeente Amsterdam als werkingsgebied. Voor situaties waar geen sprake is van bestaande gebouwen maar waar die wel zijn voorzien, of waar uitbreiding van de bouwhoogte van bestaande gebouwen gewenst is, is het tweede lid van toepassing. Dat tweede lid heeft een beperkt werkingsgebied, namelijk de locatie met de aanduiding ‘maximum bouwhoogte gebouw’. De locatie bevat uit allemaal afzonderlijke locaties, met elk een eigen norm:

afbeelding binnen de regeling

Koppeling van de regel aan het werkingsgebied en normen aan locaties binnen dat werkingsgebied

Ook voor dit type regel geldt dat werkingsgebied van een regel wordt in plansoftware aan de regels gekoppeld. Dat geldt ook voor de normen en de locaties waar die gelden. Binnen het DSO wordt zichtbaar gemaakt op kaart waar die regel geldt, en waar welke norm geldt. Doordat in het DSO zowel de regel als de daarbij behorende locaties en normen in samenhang worden weergegeven is het mogelijk om locatiegericht te zien waar de regel geldt en waar welke norm geldt. 

OO

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

7.6 Betekenis voor vaststelling en wijziging

Dat sommige regels overal moeten gaan gelden, en andere regels binnen meer beperkte werkingsgebieden, heeft gevolgen voor de wijze waarop de regels kunnen worden vastgesteld. Regels die overal moeten gelden, zouden ineens voor heel Amsterdam van toepassing kunnen worden. Voor regels met een beperkt werkingsgebied zal gebied voor gebied bekeken moeten worden of die regels binnen dat gebied moeten gaan gelden. Dat laatste geldt ook voor alle regels die een locatieaanduiding bevatten die valt binnen een groter werkingsgebied (dus ook wanneer het werkingsgebied heel Amsterdam is). En dit geldt uiteraard ook voor regels met locatiegerichte normen. Die regels kunnen niet ineens over heel Amsterdam worden uitgerold, dat zal gebied voor gebied moeten gebeuren. Omdat het hoofdzakelijk gaat om ruimtelijke regels, zal dit moeten gebeuren bij het gebiedsgewijs vervangen van de geldende ruimtelijke besluiten.

Om een regel vast te kunnen stellen, is echter een werkingsgebied nodig. Dat geldt ook voor de ruimtelijke regels uit de basisregeling die pas bij het gebiedsgewijs vervangen van ruimtelijke besluiten aan het beoogde werkingsgebied gekoppeld kunnen worden. Hieronder wordt toegelicht hoe ook die regels al in de basisregeling, voorzien van een werkingsgebied, kunnen worden vastgesteld. 

Regels met het ambtsgebied als werkingsgebied

Regels die overal moeten gaan gelden, krijgen bij vaststelling van de basisregeling in principe direct het hele ambtsgebied als  werkingsgebied meekrijgen. Omdat bij vaststelling van de basisregeling deze regels direct aan het beoogde werkingsgebied (heel Amsterdam) worden gekoppeld, werken die regels ook direct voor heel Amsterdam. Regels waarom het gaat zijn bijvoorbeeld de regels opgenomen in hoofdstuk , hoofdstuk 3, hoofdstuk 4, hoofdstuk 9 en hoofdstuk 10. Echter ook in de andere onderdelen komen regels voor die heel Amsterdam als werkingsgebied hebben. 

Hoewel al voornoemde regelonderdelen dus regels bevatten die overal binnen Amsterdam gaan werken, kunnen zich gedurende de transitieperiode bijzondere situaties voordoen. Zo kan sprake zijn van: 

  • a.

    overal geldende regels die gaan over een onderwerp waarover ook het tijdelijk deel regels bevat;

  • b.

    overal geldende regels met een locatieaanduiding die kleiner is dan het ambtsgebied. 

Voor deze situaties moet in de regeling een voorziening worden getroffen. 

Allereerst zijn er regels die overal moeten gaan gelden, maar waarbij de regel betrekking heeft op een onderwerp dat óók in het tijdelijk deel wordt geregeld. Dat geeft het risico van tegenstrijdige regels in één en hetzelfde omgevingsplan. Het tijdelijk deel maakt immers ook deel uit van het omgevingsplan. 

Dit doet zich reeds voor bij artikel 1.1, dat bepaalt dat bijlage I van het omgevingsplan begripsbepalingen bevat voor de toepassing van dit omgevingsplan. In die bijlage zullen ook begripsbepalingen worden opgenomen die betrekking hebben op de toepassing van ruimtelijke regels. In alle afzonderlijke ruimtelijke besluiten zijn echter ook begripsbepalingen opgenomen, die betrekking hebben op de uitleg van dat specifieke ruimtelijk plan. Die begripsbepalingen kunnen onderling verschillen. Het doel is dat uiteindelijk voor elk begrip één uitleg wordt gehanteerd; de uitleg die in het omgevingsplan staat. Maar bij het vaststellen van de afzonderlijke ruimtelijke besluiten is uitgegaan van de uitleg die daarin is opgenomen, en totdat een ruimtelijk plan is komen te vervallen, moet die oorspronkelijke uitleg van toepassing blijven. Anders ontstaat het risico dat door het opeens hanteren van een andere, oorspronkelijk niet beoogde begripsbepaling, een nieuwe betekenis aan een regel wordt gegeven. De gevolgen van die nieuwe betekenis kunnen alleen bij het gebied voor gebied vervangen van de ruimtelijke besluiten worden beoordeeld. 

Totdat een ruimtelijk plan is vervallen, moeten de daarin opgenomen begripsbepalingen van toepassing blijven voor de uitleg van de in dat ruimtelijk plan opgenomen regels. Er zijn meer artikelen waar dit zich voordoet. De oplossing voor dit probleem is het opnemen van een voorrangsregel. Die bepaalt dat voor zover regels uit het tijdelijk deel nog niet zijn vervallen, daarin opgenomen begripsbepalingen van toepassing zijn op de uitleg van de desbetreffende regels. 

Zie bijvoorbeeld de algemene bepalingen van afdeling 3.2. Artikel 3.3 bepaalt dat die afdeling van toepassing is op het gebruik van gronden en bouwwerken. In de afdeling worden regels gesteld over onderwerpen die veelal ook in bestemmingsplannen werden geregeld. Omdat die regels, zolang een bestemmingsplan, dat onderdeel is geworden van het omgevingsplan, nog niet is vervallen, moet worden bepaald welke regel in dat geval voorgaat. Dat gebeurt bijvoorbeeld in artikel 3.4. Daarin is bepaald dat ter plaatse van de aanduiding 'ruimtelijke regels tijdelijk deel nog niet vervallen' de regels in paragraaf 3.2.2 buiten toepassing blijven voor zover deze regels in strijd zijn met regels die zijn opgenomen in het ter plaatse geldende ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan. In dat geval zijn de regels in dat ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan van toepassing.

Op deze manier kunnen ook materiele regels over allerlei onderwerpen die nu nog in ruimtelijke besluiten worden geregeld, maar die zich ervoor lenen generiek in heel Amsterdam van toepassing te worden, worden opgenomen in de basisregeling met heel Amsterdam als werkingsgebied. Alleen wanneer sprake is van strijd met de ruimtelijke regels die zijn opgenomen in een nog niet vervallen ruimtelijk plan, gaan de regels uit dat ruimtelijk plan voor. 

Daarmee wordt voorkomen dat in een bepaald gebied geen regels zijn gesteld over de bedoelde onderwerpen (namelijk als het ruimtelijk plan die regels niet bevat). Er wordt ook voorkomen dat bij het vervangen van een ruimtelijk besluit uit het tijdelijk deel wel de ruimtelijke regels die dat ruimtelijk besluiten vervangen van een werkingsgebied worden voorzien, maar niet de algemeen geldende regels.  

Voornoemd probleem doet zich ook alleen voor bij ruimtelijke besluiten die nog onderdeel zijn van het tijdelijk deel. Omdat die gebied voor gebied worden vervangen, wordt het gebied waar de voorrangsbepaling nodig is, steeds kleiner. Dat betekent dat ook het werkingsgebied van de voorrangsregel steeds kleiner kan worden. Daarin wordt voorzien door de voorrangsbepaling te koppelen aan een specifiek aangeduid werkingsgebied (met de noemer ‘ruimtelijke regels tijdelijk deel nog niet vervallen’). Elke keer als bij raadsbesluit regels uit het tijdelijk deel komen te vervallen, dient ook het werkingsgebied van de voorrangsbepaling evenredig te worden verkleind. 

Deze voorrangsbepaling is ook de oplossing voor regels waarvan het werkingsgebied het hele ambtsgebied omvat, maar waarbij in de regel een daarbinnen gelegen locatie aanwijst waar iets wel of niet mag. De afweging waar de betreffende locatieaanduiding moet komen, valt alleen maar gebiedsgewijs te maken. Maar ook voor die regels heeft het wel de voorkeur om deze al wel voor heel Amsterdam vast te stellen, en dus het hele ambtsgebied als werkingsgebied te geven.

Gedacht kan worden aan de eerder als voorbeeld gegeven regel die bepaalt waar wel én geen bovengrondse gebouwen zijn toegestaan: Een bovengronds gebouw is, tenzij elders anders is bepaald, uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak'. Deze regel zal heel Amsterdam als werkingsgebied moeten hebben. Door op dit artikel de voorrangsbepaling van toepassing te laten zijn, blijft deze regel waar een ruimtelijk plan nog niet is vervallen buiten toepassing. De voorrangsbepaling is in dit geval opgenomen in artikel 5.2

Op deze wijze kan dus ook voor regels die voor heel Amsterdam moeten gaan gelden, maar die een specifieke locatieaanduiding bevatten, heel Amsterdam als werkingsgebied worden vastgesteld. Zolang het ruimtelijk plan uit het tijdelijk deel nog niet is vervallen, blijft de regel voor dat gebied dan buiten toepassing. 

Regels met een beperkt werkingsgebied 

Voor regels met een beperkt werkingsgebied geldt dat het onmogelijk is direct en ineens voor heel Amsterdam het werkingsgebied te bepalen. Maar om de regels met een beperkt werkingsgebied toch in als onderdeel van de basisregeling vast te stellen, moet er een werkingsgebied aan de regel worden gekoppeld. Anders kan een regel niet worden vastgesteld en gepubliceerd.

Bedacht is om de geometrie van deze locaties bij vaststelling van de basisregeling te beperken tot ‘één vierkante millimeter’ ergens in het IJmeer, aan de rand van het gemeentelijk rondgebied: 

afbeelding binnen de regeling

Door de omvang en de ligging van deze locatie is de kans dat die locatie bij ‘zoeken op de kaart’ wordt betrokken vrijwel nihil. Maar belangrijker is dat je op een vierkante millimeter niet kunt bouwen, niet wonen, geen detailhandel bedrijven. Het koppelen van de betreffende regels aan dit ultrakleine werkingsgebied leidt daarmee niet tot een daadwerkelijk rechtsgevolg. Het is de enige manier waarmee deze regels, vooruitlopend op effectuering bij het gebiedsgewijs vervangen van ruimtelijke besluiten,  daadwerkelijk door de gemeenteraad kunnen worden vastgesteld. Voor het eventuele geval dat tegen deze methode in beroep wordt gegaan, zou een dergelijk beroep moeten sneuvelen wegens een gebrek aan belanghebbendheid. Wanneer een regel geen rechtsgevolg heeft, dan is van belanghebbendheid immers geen sprake. In geval van beroep is het uiteindelijk uiteraard wel aan de Raad van State om te bepalen of ze daarin mee gaan. 

Voor alle regels met een beperkt werkingsgebied zal deze methode worden toegepast. Daarbij wordt voor alle werkingsgebieden dezelfde locatie gebruikt. 

Hierop bestaat één uitzondering, namelijk het werkingsgebied van de aanduiding ‘ruimtelijke regels tijdelijk deel nog niet vervallen’. Dat werkingsgebied betreft immers eerst het gehele ambtsgebied, om daarna steeds verder te krimpen. 

Voor regels met een locatie-aanduiding binnen een groter werkingsgebied geldt hetzelfde als voor regels met een beperkt werkingsgebied. De geometrie van de locatie-aanduidingen kan alleen gebied voor gebied worden bepaald. Ook hiervoor geldt dat deze in eerste instantie worden gekoppeld aan de hiervoor besproken ‘vierkante millimeter’ in Het IJmeer. Dat geldt ook voor regels met locatiespecifieke normen.

PP

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

9.2.3.3 Primaire waterkeringen

Paragraaf 5.1.3.2 van het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat instructieregels over primaire waterkeringen met het oog op de waterveiligheid. Primaire waterkeringen in de vorm van dammen, dijken en duinen langs de kust (met inbegrip van de IJsselmeerkust) bieden, in combinatie met de hoge gronden, bescherming tegen overstroming vanuit de buitenwateren (de wateren waarvan de waterstand direct beïnvloed wordt bij stormvloed of hoge waterstanden van de grote rivieren, het IJsselmeer, het Markermeer en de zee). Het is van belang dat er voldoende ruimte beschikbaar is voor de instandhouding, het onderhoud en de versterking van primaire waterkeringen. De ligging van de primaire waterkeringen en het daarbij behorende beperkingengebied (inclusief de onder het voorheen geldende recht genoemde 'beschermingszone') wordt door de waterbeheerder vastgelegd.

Artikel 5.38 van het Besluit kwaliteit leefomgeving verzekert dat de gemeenteraad bij het vaststellen van een omgevingsplan de primaire waterkering in aanmerking neemt en zich bewust is van de beperkingen die deze met zich brengt voor de activiteiten die kunnen plaatsvinden. Zo wordt bereikt dat het omgevingsplan op de plek van een primaire waterkering geen activiteiten toelaat die feitelijk niet realiseerbaar zijn omdat de beheerder van de primaire waterkering die activiteit verbiedt. Dit geldt op grond van het tweede lid ook voor een aan de primaire waterkering grenzende zone waar ter bescherming van de primaire waterkering beperkingen gelden voor activiteiten die gevolgen kunnen hebben voor de primaire waterkering. 

De locatie waar de instructieregel van toepassing is, wordt begrensd door de ligging van de primaire waterkering en het daaraan grenzende gebied waar de waterbeheerder regels heeft gesteld ter bescherming van de primaire waterkering. De ligging van het beperkingengebied – dat op grond van artikel 2.21, vierde lid, van de Omgevingswet voor primaire waterkeringen van het Rijk in beginsel eveneens de gehele primaire waterkering omvat – wordt vastgelegd bij ministeriële regeling. 

Geometrische begrenzing primaire waterkeringen en andere dan primaire waterkeringen in beheer bij het Rijk
afbeelding binnen de regeling BIjlage Bijlage III Omgevingsregeling 

Waterschappen en, in voorkomend geval, provincies nemen de begrenzingen van primaire waterkeringen en een eventueel beperkingengebied in beginsel op in de waterschapsverordening respectievelijk omgevingsverordening. Deze zijn te raadplegen via het Omgevingsloket.

De gemeenteraad dient deze regelgeving te raadplegen om te bepalen op welke locatie de instructieregel van toepassing is. Vervolgens wordt voor zover een omgevingsplan van toepassing is op een primaire waterkering of beperkingengebied, bij het toelaten van activiteiten gewaarborgd dat er geen belemmeringen ontstaan voor de instandhouding, het onderhoud of de versterking van de primaire waterkering. De motivering daarvan en het eventueel stellen van regels vindt plaats bij een wijziging van het omgevingsplan waarmee activiteiten worden toegelaten  ter plaatse van een primaire waterkering of een beperkingengebied. 

De instructieregel verplicht niet om de aanduiding 'primaire waterkering' in het omgevingsplan op te nemen. Een gemeente kan op eigen initiatief besluiten dat wel te doen, om zo duidelijkheid te bieden aan initiatiefnemers in dat gebied. In het omgevingsplan kiezen we daar niet voor, omdat het niet de genoemde duidelijkheid geeft. De ligging en begrenzing van de primaire waterkering worden in andere regelingen bepaald, en daarbij worden in die andere regelingen ook regels gesteld die van toepassing zijn op de primaire waterkering. Bovendien kunnen begrenzingen wijzigen, wat tot verschillen kan leiden. Tot slot beoogt het Digitale Stelsel Omgevingswet erin te voorzien dat ook in andere regelingen aangewezen begrenzingen en de daarop betrekking hebbende regels op een toegankelijke wijze via de viewer van het Digitale Stelsel Omgevingswet worden ontsloten.

QQ

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

9.2.3.4 IJsselmeergebied

Het IJsselmeergebied heeft een functie als zoetwaterbuffer en is van groot belang voor de afvoer van overtollig water naar de Waddenzee. Omdat landaanwinning en (buitendijkse) bebouwing het waterbergend vermogen van het IJsselmeergebied verminderen, kan dit slechts in beperkte mate worden toegestaan. 

Artikel 5.49 van het Besluit kwaliteit leefomgeving bevat daarom als instructieregel dat in een omgevingsplan, voor zover dat betrekking heeft op het IJsselmeergebied, geen landaanwinning en bouwactiviteiten worden toegelaten. In het tweede en derde lid zijn hierop enkele uitzonderingen gemaakt. Een van die uitzonderingen betreft het project IJburg tweede fase. In artikel 2.10 van de Omgevingsregeling is de begrenzing van het IJsselmeergebied vastgelegd. 

De in de Omgevingsregeling opgenomen begrenzing is op onjuiste wijze overgenomen vanuit het Barro. De Omgevingsregeling dient daarop nog te worden aangepast.  

afbeelding binnen de regeling

Bij toekomstige wijzigingen waarmee wordt voorzien in het toelaten van landaanwinning en bouwactiviteiten in het IJsselmeergebied, moet aan de instructieregel uitvoering worden gegeven. 

RR

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.43 Vergunningplicht wijziging ambachtelijkeambachtelijk bedrijf naar ander gebruik

SS

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 3.45 Aanvraagvereiste Aanvraagvereisten

TT

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 4.110 Toepassingsbereik

Eerste lid:

Het eerste lid bepaalt dat deze paragraaf van toepassing is op het bouwen en in stand houden van een gebouw, ongeacht of daarvoor de vergunningvergunningplicht geldt, bedoeld in artikel 4.7. 

Tweede lid: 

Deze paragraaf is van toepassing op alle nieuwe gebouwen die nog gebouwd moeten worden en op bestaande gebouwen die na de inwerkingtreding van de voormalige Hemelwaterverordening ingrijpend zijn of worden gerenoveerd, waar gebouwlagen aan zijn of worden toegevoegd of waar het bebouwd oppervlak is of wordt uitgebreid. Van een ingrijpende renovatie is sprake als meer dan 25% van de integrale gebouwschil wordt vernieuwd, veranderd of vergroot. Het criterium ‘ingrijpende renovatie’ is afkomstig uit artikel 5.20 lid 4 van het Besluit bouwwerken leefomgeving en vindt zijn oorsprong in de herziene richtlijn energieprestatie gebouwen. Het vijfde lid van artikel 5.20 Besluit bouwwerken leefomgeving bevat een omschrijving van het begrip 'ingrijpende renovatie'. De ratio achter het vierde lid is dat het redelijk is om een aantal energie-eisen die voor nieuwbouw gelden ook van toepassing te laten zijn bij een ingrijpende renovatie indien meer dan 25% van de integrale bouwschil wordt vernieuwd, veranderd of vergroot. De reden om in die gevallen ook de waterbergingseisen van toepassing te verklaren is analoog hieraan: bij een ingrijpende renovatie is het ook redelijk om de eisen uit deze paragraaf te laten gelden. Dit geldt eveneens als er gebouwlagen aan het gebouw worden toegevoegd of als het bebouwd oppervlak wordt uitgebreid. Deze eisen zijn in het laatste geval overigens niet op het volledige bebouwd oppervlak van toepassing, maar slechts op de uitbreiding van het bebouwd oppervlak. Voor het toevoegen van bouwlagen betreft dit bouwlagen zowel op als onder het gebouw, waaronder dus ook nieuwe kelders worden verstaan.

Derde lid:

In het derde lid is een uitzondering op het toepassingsbereik gemaakt voor gevallen die onder het overgangsrecht van de voormalige Hemelwaterverordening vielen. Zo geldt deze paragraaf niet voor gebouwen waarvoor voor 11 mei 2021 (de inwerkingtreding van de Hemelwaterverordening) een omgevingsvergunning voor bouwen is aangevraagd. Eveneens geldt deze paragraaf niet voor gebouwen waarvoor binnen zes weken na de inwerkingtreding van de Hemelwaterverordening de selectieprocedure voor gronduitgifte is gestart, of een overeenkomst is aangegaan waaruit de intentie tot (her)ontwikkeling van een gebouw blijkt.

Onder omgevingsvergunning voor bouwen in dit lid worden de vergunning op grond van de inmiddels vervallen Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bedoeld. Het gaat immers om aanvragen die voor 11 mei 2021 zijn ingediend, dus onder het regime van de Wabo.

UU

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 5.40 Specifieke bouwwerken op sportterreinen

Artikel 5.40 bevat regels met betrekking tot specifieke bouwwerken, geen gebouwen zijnde, op sportterreinen. Of sprake is van een sportterrein volgt uit het gebruiksdoel. Het eerste lid bepaalt dat lichtmasten op sportterreinen uitsluitend zijn toegestaan ter plaatse van de aanduiding ‘maximum hoogte lichtmast’, met als maximum bouwhoogte de daar bepaalde waarde. 

Het tweede lid maakt dat ballenvangers, duckoutsdugouts, doelen en overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, uitgezonderd tribunes, die nodig zijn voor de sportbeoefening, in zijn algemeenheid op sportterreinen zijn toegestaan in een omvang die naar algemene maatstaven gebruikelijk is. Tribunes zijn in dit tweede lid uitgezonderd. In de meeste gevallen zal een tribune een gebouw zijn. Met artikel 5.59 wordt voorzien in een specifieke regel voor tribunes. 

VV

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 9.43 Maximaal geluidniveau binnen een in- enof aanpandige woning in de avondperiode – eerbiedigende werking

WW

Het volgende opschrift wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 9.45 Maximaal geluidniveau inbinnen een in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwenof aanpandig geluidgevoelig gebouw in dagperiode bij aangewezen activiteiten

XX

De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:

Artikel 23.3 Overgangsrecht met betrekking tot een aanvraag om een vergunning, ontheffing, maatwerkvoorschrift of ander besluit

Artikel 23.3 bevat overgangsrecht voor de situatie dat een aanvraag om een omgevingsvergunning of maatwerkvoorschrift is ingediend, en dat voor het moment dat op dit aanvraag is beslist, het van toepassing zijnde recht wijzigt. Daarbij kan het gaan om een aanvraag om een besluit op grond van een gemeentelijke verordening, die voordat op de aanvraag is beslist is vervangen door het omgevingsplan. Het kan ook gaan om een aanvraag om een besluit op grond van het omgevingsplan, waarbij de regels die op die aanvraag van toepassing zijn worden gewijzigd voordat op de aanvraag is beslist.   

  Eerste lid:

Het eerste lid bepaalt dat op een aanvraag om een omgevingsvergunning of maatwerkvoorschrift op grond van dit omgevingsplan de beslissing wordt genomen met toepassing van de regels zoals die gelden op het moment dat op de aanvraag wordt beslist. Dat is in lijn met de jurisprudentie, die bepaalt dat bij het nemen van een besluit op aanvraag in beginsel het recht moet worden toegepast zoals dat op dat moment geldt (ECLI:NL:RVS:2020:2619, ECLI:NL:RVS:2023:2505). 

Dit eerste lid is ook van toepassing op de situatie dat een aanvraag om een vergunning, ontheffing, maatwerkvoorschrift of ander besluit op grond van een gemeentelijke verordening is ingediend, en de regels die daarop betrekking hebben zijn opgegaan in het omgevingsplan. Een dergelijk besluit zal, gelet op het instrumentarium dat de Omgevingswet voor het omgevingsplan biedt, de vorm krijgen van een omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift. Het eerste lid is daarop ook dan van toepassing.     

Tweede lid:

Het tweede lid bevat een uitzondering op het eerste lid. Met deze uitzondering wordt de jurisprudentie met betrekking tot specifiek aanvragen om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken, gecodificeerd. Zoals hiervoor aangegeven is uitgangspunt dat een besluit op aanvraag wordt genomen met toepassing van de regels zoals die gelden op dat moment. Bij wijze van uitzondering moet echter het ten tijde van de aanvraag geldende nog wel, maar het ten tijde van het besluit niet meer geldende recht worden toegepast, maar uitsluitend indien ten tijde van het indienen sprake was van een rechtstreekse aanspraak op het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor het bouwen. Dat is het geval als het betreffende bouwplan in overeenstemming was met de dan geldende ruimtelijke regels over bouwwerken, er geen sprake was van strijd met hoger recht en ook geen voorbeschermingsregels golden (ECLI:NL:RVS:2020:2619, ECLI:NL:RVS:2023:2505). Dat laatste heeft betrekking op zowel afwijkbevoegdheden of ontheffingsmogelijkheden die zijn opgenomen in een nog geldend ruimtelijk plan tijdelijk deel omgevingsplan, als op afwijkbevoegdheden in welke vorm dan ook die zijn opgenomen in deze hoofdregeling van het omgevingsplan. Bij dat laatste kan worden gedacht aan de afwijkmogelijkheden die zijn opgenomen in artikel 4.19, 4.34 en 4.37, maar ook aan de mogelijkheid om de standaardwaarde geluid, bedoeld in artikel 4.48, te mogen overschrijden. 

Toelichting

1 Onderbouwing besluit

De gemeenteraad van Amsterdam heeft op 18 september het Wijzigingsbesluit Omgevingsplan gemeente Amsterdam: Basisregeling vastgesteld. Dit besluit is op 2 oktober bekend gemaakt, en op 31 oktober in werking getreden. Het Omgevingsplan gemeente Amsterdam, zoals dat sindsdien is komen te luiden, bevat een aantal kennelijke verschrijvingen. Het betreft taalkundige schrijffouten, maar ook foutieve verwijzingen of onvolledigheden. Deze worden met dit wijzigingsbesluit hersteld.

2 Artikelgewijze toelichting

2.1 Ad. artikel I: Het wijzigen van het Omgevingsplan gemeente Amsterdam, conform de wijzigingen zoals opgenomen in Bijlage A van het Wijzigingsbesluit

Artikel I voorziet erin het Omgevingsplan gemeente Amsterdam te wijzigen, conform de wijzigingen zoals opgenomen in Bijlage A. Die bijlage A bevat in renvooiweergave de daadwerkelijke wijziging van het omgevingsplan. Die wijzigingen leiden tot een nieuwe versie van het omgevingsplan, die geconsolideerd wordt weergegeven in de landelijke voorzieningen. Na publicatie in de landelijke voorzieningen zal het wijzigingsbesluit en de consolidatie ervan raadpleegbaar zijn in de landelijke voorzieningen.  

2.2 Ad. artikel II: Inwerkingtredingsdatum

Artikel 16.78, eerste lid, van de Omgevingswet bepaalt dat een besluit tot wijziging van een omgevingsplan in werking treedt op de dag waarop 4 weken zijn verstreken sinds de dag waarop het besluit bekend is gemaakt, tenzij bij het besluit een later tijdstip is bepaald. Er is geen aanleiding gebruik te maken van de mogelijkheid af te wijken van de hoofdregel. Artikel II van dit besluit bepaalt daarom dat dit besluit in werking treedt vier weken na bekendmaking ervan. 

2.3 Ad. artikel III: Aanhaaltitel

Niet alleen het omgevingsplan, maar ook elk afzonderlijk wijzigingsbesluit heeft een eigen aanhaaltitel. De aanhaaltitel voor voorliggend wijzigingsbesluit is Wijzigingsbesluit Omgevingsplan gemeente Amsterdam: Herstel kennelijke verschrijvingen.

Naar boven