Gemeenteblad van Duiven
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Duiven | Gemeenteblad 2025, 188634 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Duiven | Gemeenteblad 2025, 188634 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Algemene subsidieverordening gemeente Duiven 2025
Hoofdstuk 4 Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden
Artikel 11 Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden
Onverminderd de vorige leden kunnen burgemeester en wethouders de subsidie verder in ieder geval weigeren:
als niet is aangetoond dat de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteiten waarvoor deze wordt gevraagd; Dit is het geval als de solvabiliteit van een rechtspersoon hoger is dan 0,4 en/of het eigen vermogen – behoudens bestemmingsreserves en egalisatiereserves op grond van Artikel 25 - groter is dan 300% van de subsidie.
als het een subsidie van € 100.000 of meer betreft en de aanvrager een rechtspersoon is die zich in de bezoldiging van haar bestuurders/topfunctionarissen niet heeft geconformeerd aan de bezoldigingsnorm ingevolge de Wet normering topinkomens, zonder dat daarvoor naar het oordeel van het college zwaarwegende redenen voor aanwezig zijn;
Hoofdstuk 6 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Artikel 16 Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen
Bij subsidies hoger dan € 50.000, verleend voor activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, kan de verplichting worden opgelegd tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording over de tot dan verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. De verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar verlangd.
Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kunnen aan de subsidieontvanger ook andere verplichtingen dan genoemd in artikel 4:37, eerste lid, van de wet worden opgelegd, voor zover deze strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie. In de toelichting bij de subsidieregeling wordt uiteengezet waarom daartoe wordt overgegaan.
Bij subsidieregeling kunnen verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie aan de subsidie worden verbonden, voor zover deze verplichtingen betrekking hebben op de wijze waarop of de middelen waarmee de gesubsidieerde activiteit wordt verricht. In de toelichting bij de subsidieregeling wordt uiteengezet waarom daartoe wordt overgegaan.
Bij subsidieregeling of verleningsbeschikking kan worden bepaald dat de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor aan burgemeester en wethouders een vergoeding verschuldigd is als zich een gebeurtenis voordoet als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de wet. Daarbij wordt tevens aangegeven hoe de hoogte van de vergoeding wordt bepaald.
Bij de bepaling van de hoogte van de vergoeding wordt uitgegaan van de waarde van de eigendommen en andere vermogensbestanddelen op het tijdstip waarop de vergoeding verschuldigd wordt, met dien verstande dat bij verlies of beschadiging van eigendommen wordt uitgegaan van het bedrag, dat als schadevergoeding door de subsidieontvanger is ontvangen. Indien het onroerende zaken betreft, geschiedt de waardebepaling door één of meerdere onafhankelijke deskundigen.
Indien de activiteiten van de subsidieontvanger met toestemming van het college door een andere rechtspersoon worden voortgezet en de activa en passiva tegen boekwaarde aan de ander in eigendom worden overgedragen, is de subsidieontvanger hiervoor in afwijking van het tweede lid geen vergoeding verschuldigd.
Hoofdstuk 7 Verantwoording en vaststelling
in de verleningsbeschikking wordt vermeld of en op welke wijze de subsidieontvanger de besteding van de subsidie dient te verantwoorden.
Artikel 19 Vaststelling en verantwoording subsidies tot en met € 10.000
Als bij verleningsbeschikking de subsidieaanvrager wordt verplicht om op de daarbij aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen, vindt de vaststelling plaats binnen 12 weken nadat de gevraagde inlichtingen zijn verstrekt. Deze verplichting wordt opgelegd aan de hand van een steekproef.
Artikel 22 Vaststelling subsidies van meer dan € 10.000
Als een aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het tijdstip, bedoeld in de Artikel 16, eerste lid en Artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, is ingediend, kunnen burgemeester en wethouders de subsidieontvanger schriftelijk een nieuwe termijn stellen. Als de aanvraag niet binnen deze termijn wordt ingediend, kunnen zij overgaan tot ambtshalve vaststelling of tot terugvordering van de verleende subsidie.
Artikel 23 Te laat ingediende verantwoording
Het college stelt subsidieontvangers waarvan geen aanvraag tot subsidievaststelling is ontvangen dan wel de aanvrager niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag dan wel de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of de voorbereiding van de beschikking, terstond na afloop van de daarvoor geldende termijn in de gelegenheid binnen een nadere termijn na verzending van een daartoe strekkend rappel alsnog een aanvraag tot subsidievaststelling in te dienen dan wel deze te vervolledigen.
Bij subsidieontvangers waarvan de aanvraag tot subsidievaststelling na afloop van de in het vorige lid bedoelde nadere termijn zonder toestemming van het college te laat is ingediend, kan het college de subsidie ambtshalve vaststellen en daarbij in verband met het niet tijdig indienen van de aanvraag een korting toepassen van maximaal 20% van het bedrag van de verleende subsidie.
Bij subsidieontvangers waarvan de aanvraag tot subsidievaststelling na afloop van de in het eerste lid bedoelde nadere termijn niet is ingediend en of nog steeds niet volledig is, in die zin dat de aanvrager niet voldoet aan de wettelijke voorschriften voor het in behandeling nemen van de aanvraag dan wel dat de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of de voorbereiding van de beschikking, kan het college de subsidie ambtshalve vaststellen en daarbij in verband met het niet of niet compleet indienen van de aanvraag het bedrag van de verleende subsidie op € 0 vaststellen en overgaan tot terugvordering van de eerder uitbetaalde voorschotten.
Hoofdstuk 8 Overige bepalingen
Artikel 25 Reserves en vermogensvorming
Indien de subsidieontvanger jaarlijks van het college subsidie ontvangt, mogen eventuele exploitatieoverschotten in enig jaar, met schriftelijke toestemming van het college, worden gereserveerd tot een maximum van 10% c.q. € 25.000 van de laatst ontvangen periodieke subsidie. Deze reserve houdt een egalisatiereserve als bedoeld in artikel 4:72 van de wet in, waarop bovendien artikel 4:72 van de wet van toepassing is.
Bij subsidieregeling of, indien de subsidie niet op een wettelijk voorschrift berust, bij de verleningsbeschikking kan worden bepaald dat de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor aan het college een vergoeding verschuldigd is als zich een gebeurtenis als bedoeld in artikel 4:41, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht voordoet. Daarbij wordt tevens aangegeven hoe door het college de hoogte van de vergoeding wordt bepaald. In geval van ontbinding van de rechtspersoon die subsidie ontvangt, vervalt het batig saldo van de liquidatierekening – gelimiteerd tot het bedrag dat opgebouwd is met (behulp van) gemeentelijke subsidie – aan de gemeente.
Als een subsidieontvanger niet de gehele subsidie besteed aan de activiteit waarvoor deze wordt ontvangen, kan de subsidieontvanger toestemming vragen aan het college om het restant op te nemen in een bestemmingsreserve. Middelen uit de bestemmingsreserve moeten voor dezelfde activiteit worden ingezet en zijn daarmee niet vrij besteedbaar.
In een subsidieregeling kan worden bepaald dat door burgemeester en wethouders van een of meer bepaalde artikelen of artikelleden van die regeling kan worden afgeweken als daaraan vasthouden voor een subsidieaanvrager of -ontvanger gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zouden zijn tot de daarmee te dienen belangen.
Hoofdstuk 9 Overgangs- en Slotbepalingen
Artikel 28 Strijdigheid met subsidieregelingen
Als – onverminderd artikel 27 - in bestaande, nog niet aangepaste subsidieregelingen bepalingen voorkomen die strijdig zijn met deze verordening, gelden de bepalingen in deze verordening.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In dit artikel is een aantal definities opgenomen. Deze definities gelden niet alleen voor deze verordening, maar ook voor de hierop te baseren regelingen. Deze definities zullen dus niet nogmaals in de verschillende subsidieregelingen opgenomen hoeven te worden. Ook kan hier niet van worden afgeweken.
Er is geen definitie opgenomen van subsidie. Wat onder een subsidie moet worden verstaan, is omschreven in artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Kenmerken van een subsidie zijn dat er aanspraak is op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten. Overigens: ook garanties en leningen kunnen onder het subsidiebegrip vallen. Zie CBb 06-10-2016, ECLI:NL:CBB:2016:317 en CBb 01-05-2018, ECLI:NL:CBB:2018:237.
[Het begrip Europees steunkader is OF de begrippen Europees steunkader en de-minimissteun zijn] wel gedefinieerd. Mocht het zo zijn dat een Europees steunkader[, dan wel de-minimisverordening,] wordt gewijzigd, aangepast of verlengd dan is het van belang dat de steun in overeenstemming is met de nieuwe bepalingen die daarin zijn opgenomen. Waarschijnlijk zal dat dan moeten leiden tot aanpassen van de desbetreffende subsidieregeling (zie toelichting bij artikel 3).
Bij het vervallen van een Europees steunkader[, dan wel de-minimisverordening], kan er niet langer rechtmatig staatssteun worden verstrekt. Het is daarom raadzaam de looptijden van de Europese steunkaders in acht te nemen.
Met het eerste lid krijgt het college de bevoegdheid overgedragen om te besluiten over het verstrekken van subsidies waarop de Algemene subsidieverordening (hierna: ASV) van toepassing is.
Dit betreft in beginsel alle subsidies, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is.
Ten aanzien van subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is (zoals bijvoorbeeld incidentele subsidies) is de ASV in beginsel niet van toepassing. Dit lid geeft het college de bevoegdheid om de ASV (deels) van toepassing te verklaren als daartoe aanleiding bestaat.
Met dit artikel krijgt het college de bevoegdheid om in nadere regels, hier en verder subsidieregeling genoemd, de te subsidiëren activiteiten te bepalen. Voor zover het college iets wenst te regelen met betrekking tot de doelgroepen die voor subsidie in aanmerking komen, de berekening van de subsidie en de wijze van uitbetalen, dient dit eveneens in de subsidieregeling te gebeuren.
In andere artikelen van de ASV worden andere bevoegdheden gedelegeerd die betrekking hebben op de inhoud van de subsidieregeling: het afwijken van termijnen, het verbinden van bepaalde verplichtingen aan de subsidie en de wijze van verdelen van het subsidieplafond.
Voor zover het college geen gebruik maakt van de bevoegdheid om nadere regels vast te stellen is het slechts in beperkte mate mogelijk om subsidies te verstrekken. De hoofdregel van de Awb is namelijk dat subsidieverstrekking gebaseerd moet zijn op een wettelijk voorschrift, zoals een subsidieregeling, waarin de te subsidiëren activiteiten staan vermeld. Op grond van artikel 4:23, derde lid, van de Awb bestaan hierop maar vier uitzonderingen:
Artikel 4 Europese regels over staatssteun
Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er in de subsidieregeling afgeweken wordt van de ASV, of dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd.
Het tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in subsidieregelingen en -beschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.
Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (vierde lid). Net zo goed als dat bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, kunnen ondernemingen alleen in aanmerking komen als de subsidieverstrekking voldoet aan de voorwaarden van het desbetreffende steunkader (vijfde lid).
Zie ook de toelichting bij artikel 3 van de Model Subsidieregeling (bijlage bij de Model Algemene subsidieverordening 2013 (hierna: model-ASV 2013)).
Hoofdstuk 2 Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud
Artikel 5 Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud
Het college stelt de subsidieplafonds vast (eerste lid); bij de bekendmaking daarvan wordt tevens de door hen bepaalde wijze van verdelen vermeld (eerste lid in combinatie met artikel 4:26, tweede lid, van de Awb). De wijze van verdelen kan ook worden bekendgemaakt door te verwijzen naar de subsidieregeling waarin de wijze van verdeling is vastgelegd. In dat laatste geval zal verwezen moeten worden naar een reeds geldende subsidieregeling. In andere gevallen zal geregeld (moeten) zijn dat óf de subsidieregeling en het subsidieplafond gelijktijdig in werking treden óf dat de subsidieregeling weliswaar voor het vaststellen van het subsidieplafond in werking treedt maar dat aanvragen pas ná het vaststellen van het subsidieplafond kunnen worden ingediend. Als dit niet (juist) geregeld is kan het subsidieplafond niet worden tegengeworpen aan aanvragers die hun aanvraag hebben ingediend voor bekendmaking (artikel 4:27, tweede lid, van de Awb). Daarnaast wordt er, indien van toepassing, gewezen op de mogelijkheid het subsidieplafond te verlagen (tweede en derde lid, zie verder hieronder). De raad stelt uiteraard nog steeds de financiële kaders vast (in de begroting). Het is binnen die kaders dat het college vervolgens de subsidieplafonds kan vaststellen.
Het college, dat via artikel 2 de bevoegdheid gedelegeerd heeft gekregen om te besluiten over het verstrekken van subsidies, is verder verplicht – in lijn met de mogelijkheid van artikel 4:34, eerste lid, van de Awb – (in bepaalde gevallen) om bij het gebruik maken van deze gedelegeerde bevoegdheid een begrotingsvoorbehoud te maken (vierde lid).
De verlaging van een subsidieplafond heeft in beginsel geen gevolgen voor aanvragen die vóór bekendmaking van de verlaging zijn ingediend (artikel 4:27, tweede lid, van de Awb).
Dat is anders als aan de drie voorwaarden genoemd in artikel 4:28 van de Awb is voldaan:
Om te waarborgen dat het college alleen overgaat tot verlaging van subsidieplafonds als die verlaging ook daadwerkelijk kan worden gebruikt zijn het tweede en derde lid opgenomen. Het komt er op neer dat een subsidieplafond alleen kan worden verlaagd als het oorspronkelijke subsidieplafond is vastgesteld voordat de begroting voor het betrokken jaar is vastgesteld én de aanvragen voor de vaststelling van de begroting moesten zijn ingediend én er bovendien op de mogelijke verlaging wordt gewezen bij de bekendmaking van het plafond.
Hoofdstuk 3 Aanvraag van de subsidie
In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan; en dat als hiervoor een aanvraagformulier is vastgesteld, de aanvraag dan met gebruikmaking van dat formulier gedaan moet worden. Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden gedaan, mits de digitale weg open is gesteld. In het tweede en derde lid is bepaald welke stukken en gegevens bij de aanvraag in elk geval overgelegd dienen te worden. Uiteraard mogen van de aanvrager alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag; dit volgt uit de Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG).
Bij een subsidie aan een onderneming moet voorkomen worden dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: VWEU). Daarom zijn een tweetal aanvraagvereisten opgenomen die specifiek voor ondernemingen gelden. Ten eerste, om ontoelaatbare cumulatie te voorkomen wordt een overzicht gevraagd van subsidies, vergoedingen of tegemoetkomingen in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd die al zijn of zullen worden ontvangen voor de activiteiten waarvoor subsidie wordt aangevraagd (tweede lid, onder d, sub 1°). Een subsidie kan namelijk ook uit een garantie, lening, korting op de grondprijs, etc. bestaan. Ten tweede, om subsidie onder een de-minimisverordening te kunnen verlenen moet de onderneming om een de-minimisverklaring gevraagd worden (tweede lid, onder d, sub 2°). Op basis van een ingeleverde de-minimisverklaring dient het college te controleren of verlenen van de subsidie in overeenstemming is met de de-minimisverordening.
Bij subsidieregeling kan het college besluiten hiervan af te wijken (vierde lid), bijvoorbeeld door voor aanvragen om bepaalde subsidies meer of andere gegevens en bescheiden te verlangen.
De aanvraagtermijnen zijn afhankelijk van het soort subsidie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen subsidies die per kalenderjaar of per boekjaar worden verstrekt, en andersoortige subsidies.
Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de aanvraagtermijnen die vastgesteld zijn in het eerste tot en met derde lid (vierde lid).
In dit artikel wordt geregeld dat iemand altijd in de gelegenheid wordt gesteld om de aanvraag aan te vullen. Dit staat ook in de Awb. Het is hier van belang dat het moment van indienen verschuift naar het moment waarop de aanvraag compleet is. Dit kan van belang zijn bij het bereiken van een subsidieplafond waarbij de regel ‘wie het eerst komt, die het eerst maalt’ geldt.
Artikel 9 Openstellen voor nieuwe aanvragen
In beginsel kent iedere subsidieregeling een bepaald tijdvak waarin aanvragen in kunnen worden gediend. Bij uitzondering kan er een nieuwe aanvraagtermijn open worden gesteld, bijvoorbeeld wanneer er middelen beschikbaar gesteld worden. Als activiteiten uit niet ondergebracht kunnen worden in een bestaande subsidieregeling, kan het college indien nodig een nieuwe subsidieregeling opstellen.
Hier worden de termijnen gegeven waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een aanvraag om subsidie. Ook hierbij is onderscheid gemaakt tussen subsidies per kalenderjaar of boekjaar, en andere. Bij subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de beslistermijnen die vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid (derde lid).
De beslistermijn bij aanvragen om een subsidie die bij de Europese Commissie aangemeld worden, wordt verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (vierde lid). Dit om te voorkomen dat subsidie wordt verleend die niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het VWEU en vervolgens teruggevorderd dient te worden.
Hoofdstuk 4 Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden
Artikel 11 Weigerings-, intrekkings- en terugvorderingsgronden
In het eerste lid worden de algemeen geldende weigeringsgronden van de artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb, met nadere verplichte gronden aangevuld.
Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstellingsverordening, waardoor het college kan volstaan met een lichte kennisgevingsprocedure. Als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele aanmelding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moet het college overgaan tot weigering (vandaar de verplichte weigeringsgrond in het eerste lid, onder a).
Bepaalde Europese steunkaders verbieden – als er een bevel tot terugvordering uitstaat – alleen het verlenen van staatsteun onder de betreffende verordening; niet het verlenen van subsidies in het algemeen. Door de in het eerste lid, onder b, gekozen formulering van de weigeringsgrond in combinatie met het verplichtende karakter komt het in de ASV echter neer op een – op zichzelf verdedigbare – verbreding van de weigeringsgrond tot het verlenen van subsidies in het algemeen (als er een bevel tot terugvordering uitstaat).
In het tweede lid is een absolute weigeringsgrond opgenomen voor die gevallen dat overgaan tot subsidieverstrekking strijdigheid op zou leveren met een Europees steunkader omdat er dan subsidie verstrekt zou worden aan een aanvrager die een onderneming drijft die in moeilijkheden verkeert als bedoeld in het toepasselijke steunkader of omdat de betreffende subsidie geen stimulerend effect heeft als bedoeld in het toepasselijke steunkader. Een onderneming wordt naar oordeel van de Europese Commissie beschouwd als een onderneming in moeilijkheden wanneer zij, zonder overheidsingrijpen, op korte of middellange termijn vrijwel zeker gedoemd is te verdwijnen. Meer informatie over dit begrip is te vinden in paragraaf 2.2 van de Richtsnoeren (van de Europese Commissie) voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden (2014/C 249/01). Dat er sprake moet zijn van een stimulerend effect houdt in beginsel in dat de begunstigde aanvrager door de steun in staat wordt gesteld activiteiten of projecten uit te voeren die zij anders – zonder de steun – niet had uitgevoerd. Ook houdt het in beginsel in dat de steun niet mag worden verleend voordat de activiteit wordt gestart.
In het derde lid zijn nog enkele facultatieve weigeringsgronden opgenomen. Het college kan in deze gevallen weigeren, maar is daartoe niet verplicht. Deze gelden in aanvulling op artikel 6 van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob).
Onderdeel b geeft de mogelijkheid de subsidie te weigeren als de aanvrager over voldoende eigen middelen beschikt. De gemeente kan alleen rekening houden met eigen vermogen van de te subsidiëren organisatie als een wettelijk voorschrift (d.w.z. een verordening) daarvoor de grondslag biedt. Daarom is bij de weigeringsgronden vermeld dat subsidie kan worden geweigerd als niet is aangetoond dat de subsidie noodzakelijk is voor het verrichten van de activiteiten waarvoor deze wordt gevraagd (art 9, derde lid onder b). Subsidie kan daardoor geweigerd worden als de aanvrager voldoende eigen middelen heeft. Uit een oogpunt van doelmatige besteding van subsidiegeld is dat logisch.
Het al dan niet toestaan van eigen vermogen bij subsidieverlening is verder alleen aan de orde bij meerjarig gefinancierde instellingen waarmee in de subsidiebeschikking een egalisatiereserve is overeengekomen. Dit kan overigens alleen als afdeling 4.2.8 van de Awb van toepassing is verklaard. Dit gaat over per boekjaar versterkt subsidies aan rechtspersonen. Meestal betreft het dan grote instellingen die voor hun voortbestaan geheel of grotendeels afhankelijk zijn van subsidie(s). Zij hebben een verzwaard verantwoordingsregime.
Onder s is een weigeringsgrond opgenomen waarmee het college een aanvraag kan weigeren als subsidieverstrekking niet is toegestaan dan nadat deze overeenkomstig artikel 108, derde lid, van het VWEU (de meldingsprocedure) is goedgekeurd door de Europese Commissie. Het gaat hier om subsidieverstrekking die in beginsel niet ongeoorloofd is vanwege strijdigheid met de toepasselijke cumulatieregels of overschrijding van het toegestane bedrag aan de-minimissteun. In deze gevallen kan het college óf weigeren de subsidie te verstrekken óf de subsidie melden bij de Europese Commissie om langs deze weg goedkeuring te verkrijgen. Als het college besluit over te gaan tot melding, dan wordt in verband met de standstill-verplichting de beslistermijn verdaagd totdat de Europese Commissie een eindbeslissing heeft genomen (zie artikel 8, vierde lid). Als de Europese Commissie besluit de voorgenomen subsidieverstrekking niet goed te keuren, dan zal het college de aanvraag alsnog weigeren (zie het eerste lid, onder a). Een subsidie die is of kan worden goedgekeurd kan uiteraard ook op een andere grond worden geweigerd.
Onderdeel t ten slotte geeft het college de bevoegdheid in een subsidieregeling nog andere weigeringsgronden op te nemen, bijvoorbeeld weigeringsgronden die specifiek met de te subsidiëren activiteiten samenhangen.
Als de Europese Commissie tot het oordeel is gekomen dat een subsidie niet in overeenstemming is met de artikelen 107 en 108 van het VWEU, dan moet de verleende subsidie ingetrokken en teruggevorderd worden (inclusief rente). Dit op grond van artikel 3 van de Wet terugvordering staatssteun. Een bepaling daarover in de (model-)ASV (2013) is daarvoor niet nodig, omdat deze verplichting rechtstreeks uit de Wet terugvordering staatssteun voortvloeit.
Een subsidie kan ook (geweigerd en) ingetrokken worden in het geval en onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet Bibob. Dit volgt rechtstreeks uit artikel 6 van die wet.
Hoofdstuk 5 Verlening van de subsidie
In de beschikking wordt onder andere opgenomen voor welke activiteit(en) subsidie wordt verleend en wanneer de subsidie wordt uitbetaald dan wel bevoorschot. Bij subsidies die een tijdvak van meer dan 12 maanden beslaan dan wel meerdere kalenderjaren, geldt dat de subsidie maar één keer aan hoeft te worden gevraagd en per kalenderjaar wordt uitbetaald. In de beschikking wordt tevens opgenomen wanneer de aanvrager een aanvraag tot vaststelling in moet dienen; in tegenstelling tot de aanvraag moet de subsidie, wanneer deze een tijdvak van meer dan 12 maanden dan wel meerdere kalenderjaren beslaat, wel jaarlijks worden verantwoord.
De gemeente stimuleert samenwerking tussen maatschappelijke partners. Het kan zijn dat een partner niet alle benodigde expertise in huis heeft om een bepaalde activiteit uit te kunnen voeren of bijvoorbeeld een breder palet aan activiteiten wil bieden. In dat geval staat het de partner vrij om de samenwerking met een andere maatschappelijke partner aan te gaan. Daartoe ondertekenen ze een overeenkomst waarin ze aangeven samen te werken, welk deel van de activiteit ze voor hun rekening nemen en dus ook welk deel van de resultaten, hoe de taken onderling verdeeld zijn en hoe het budget verdeeld wordt. Eén van de samenwerkende partners treedt daarbij op als penvoerder en is daarbij tevens het enige aanspreekpunt voor de gemeente. Dat betekent onder andere dat de penvoerder verantwoordelijk is voor het aansturen van de andere partners en voor het nakomen van de verplichtingen in het kader van de verstrekte subsidie.
Bij het verlenen van een subsidie kan het college besluiten een uitvoeringsovereenkomst te sluiten met de aanvrager dan wel subsidieontvanger. In deze uitvoeringsovereenkomst kunnen nadere afspraken worden gemaakt. Zo kan op grond van artikel 4:36, tweede lid, van de wet op worden genomen dat de subsidieontvanger verplicht is de activiteit uit te voeren. Ook kunnen meer gedetailleerde bepalingen over de manier waarop een activiteit wordt uitgevoerd, worden opgenomen. Een uitvoeringsovereenkomst vergezelt een subsidiebeschikking en is dus niet in plaats van.
Artikel 13 Betaling en bevoorschotting
Dit artikel schrijft voor op welke manier het college kan overgaan tot het verlenen van de subsidie en wanneer er bevoorschot en betaald kan worden.
Artikel 14 Berekening van uurtarieven, uniforme kostenbegrippen
Dit artikel schrijft voor dat als het college bij de bepaling van de subsidiabele kosten gebruik maakt van uurtarieven, de berekeningswijze hiervan en de voorgeschreven definities in een subsidieregeling vastgelegd dienen te worden. De aanvrager zal daarmee dan bij zijn aanvraag rekening moeten houden. Bij subsidies waarop een Europees steunkader van toepassing is, is het college hierin beperkt tot tarieven en kostenbegrippen die voldoen aan de eisen van het toepasselijke steunkader.
Hoofdstuk 6 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Artikel 15 Algemene verplichtingen van subsidieontvanger
Dit artikel bevat een meldingsplicht (eerste lid) en informatieplicht (tweede lid) die voor alle subsidieontvangers geldt. Met ‘schriftelijk’ in het eerste lid is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. De melding kan ook digitaal worden gedaan als het college de digitale weg open heeft gesteld.
Artikel 16 Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen
Dit artikel bevat een bevoegdheidsgrondslag voor het college om aan de subsidie bepaalde ’bijzondere‘ verplichtingen te verbinden, in aanvulling op wat reeds mogelijk is op grond van de Awb (zie artikel 4:37 van de Awb).
Wat betreft het tweede en derde lid wordt het creëren van deze mogelijkheid onder bepaalde voorwaarden geboden door de artikelen 4:38 (voor zover het betreft verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie) en 4:39 (voor zover het betreft verplichtingen die niet strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie) van de Awb. In beginsel dient de ASV hiervoor een uitdrukkelijke grondslag te bieden, of – in het geval van verplichtingen die strekken tot verwezenlijking van het doel van de subsidie – de verleningsbeschikking.
Het tweede lid ziet op de verplichtingen die verband houden met de verwezenlijking van het doel van de subsidie. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan eisen inzake de deskundigheid van de personen die de te subsidiëren activiteit uit zullen voeren.
Het derde lid maakt het mogelijk om verplichtingen op te leggen die niet strekken tot verwezenlijking van het eigenlijke doel van de gesubsidieerde activiteit. Het betreft echter geen vrijbrief, deze verplichtingen moeten wel enig verband houden met de gesubsidieerde activiteit. Het kan bijvoorbeeld gaan om het opleggen van de verplichting om een extra inspanning te leveren om een bepaalde doelgroep te betrekken bij de gesubsidieerde activiteiten of om de activiteiten op de meest milieuvriendelijke manier uit te oefenen. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat met het opleggen van oneigenlijke subsidieverplichtingen terughoudendheid dient te worden betracht (Kamerstukken II 1993/94, 23 700, nr. 3, p. 66). Als het college van deze aanvullende mogelijkheid gebruik maakt moet dat duidelijk gemotiveerd worden.
In artikel 4:41 van de Awb is bepaald dat in bepaalde gevallen de subsidieontvanger, voor zover het verstrekken van de subsidie heeft geleid tot vermogensvorming, daarvoor een vergoeding verschuldigd is aan het bestuursorgaan. Het gaat daarbij om de volgende gevallen:
Deze vergoedingsplicht echter geldt alleen als hierin is voorzien in de verordening of subsidieregeling, of – als deze ontbreken – in de subsidiebeschikking. Daarbij moet zijn bepaald hoe de hoogte van de vergoeding wordt berekend (dit hoeft geen volledige compensatie te betreffen). Met het vierde lid krijgt het college de bevoegdheid om hier uitvoering en invulling aan te geven. In de praktijk zal dit alleen aan de orde zijn bij rechtspersonen die jaarlijks subsidie ontvangen, maar het is ook mogelijk in andere gevallen.
De figuur van de egalisatiereserve is gebaseerd op artikel 4:72 van de Awb. Een egalisatiereserve is een reserve van de subsidieontvanger waaraan als bestemming het dekken van exploitatierisico’s is verbonden. De reserve wordt gevormd om tot een gelijkmatige verdeling van lasten te komen. Op grond van artikel 4:58 van de Awb is artikel 4:72 van de Awb alleen van toepassing op per kalender- of boekjaar verstrekte subsidie aan een rechtspersoon en bovendien enkel als dat in de ASV, een subsidieregeling of bij de subsidieverlening is bepaald. De verplichting een egalisatiereserve te vormen als bedoeld in het eerste lid kan dus enkel aan rechtspersonen worden opgelegd, voor per kalender- of boekjaar verstrekte subsidies.
Het college kan bij een verleningsbeschikking voor een subsidie die per kalender- of boekjaar wordt verstrekt en die meer dan € 50.000,- bedraagt bepalen dat de subsidieontvanger een egalisatiereserve dient te vormen (eerste lid). In dat geval komt het verschil tussen het vastgestelde subsidiebedrag en de kosten van de activiteiten waarvoor subsidie werd verleend ten gunste of ten laste van de egalisatiereserve. De reserve wordt dus gevormd uit exploitatieoverschotten om eventuele toekomstige tekorten op te vangen.
Naast een door het college opgelegde verplichting kan op grond van het tweede lid elke subsidieontvanger het college verzoeken een egalisatiereserve te mogen vormen.
Omdat de egalisatiereserve dient om tekorten in het ene jaar te compenseren met overschotten in het andere jaar, heeft de toepassing van het eerste of tweede lid alleen zin bij subsidies die in een reeks van jaren achter elkaar worden verstrekt.
Hoofdstuk 7 Vaststelling en verantwoording
Met dit artikel wordt geregeld dat er altijd duidelijkheid is met betrekking tot de manier waarom een verleende subsidie moet worden verantwoord.
Artikel 19 Vaststelling en verantwoording subsidies tot en met € 10.000
Subsidies tot en met € 5.000 kunnen op basis van vertrouwen worden verstrekt; er wordt dan niet standaard om verantwoording gevraagd. In plaats daarvan geldt een actieve meldingsplicht voor de subsidieontvanger bij niet nakoming van de voorwaarden (zie artikel 11). Achteraf kan een risicogeoriënteerde controle plaatsvinden bij de subsidieontvanger.
Als de subsidieontvanger al (positief) bekend is zal de subsidie bij een dergelijk klein bedrag meestal direct vastgesteld en uitbetaald kunnen worden. In andere gevallen kan er eerst verleend worden, gevolgd door een ambtshalve vaststelling (eerste lid). In zo’n geval wordt een eventueel voorschot in één termijn (lumpsum) verstrekt en hoeft de subsidieontvanger geen aanvraag voor subsidievaststelling (verantwoording) in te dienen. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden bespaard, terwijl toch het risico voor de gemeente beperkt blijft.
Verder wordt in het geval van verlening gevolgd door ambtshalve vaststelling, in de subsidiebeschikking vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht. De subsidie wordt vervolgens, binnen een nader bepaalde termijn, ambtshalve vastgesteld door de subsidieverstrekker. In het tweede lid is een afwijkende termijn opgenomen voor situaties waarin speciale rapportageverplichtingen worden opgelegd.
Artikel 20 Verantwoording subsidies tussen € 10.000 en € 50.000
In dit artikel is bepaald op welke wijze subsidieontvangers subsidie tussen € 5.000 en € 50.000 aan het college dienen te verantwoorden; er dient een aanvraag tot vaststelling ingediend te worden (eerste lid), deze bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en aan de verplichtingen is voldaan (tweede lid). Ingevolge artikel 10 wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de subsidieontvanger bekend gemaakt.
Met betrekking tot het inhoudelijk verslag kan vooraf bij de subsidieverlening al zijn aangegeven op welke manieren het aantonen kan plaatsvinden. Er kunnen daarbij verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, een deskundigenverklaring, andere bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie), enz. Het verslag kan ook bestaan uit een algemeen jaarverslag van een rechtspersoon. Het gaat er om dat duidelijk is dat de verkregen subsidie is aangewend voor het doel waarvoor de subsidie werd verstrekt. Voorts kan het college, overeenkomstig het derde lid, in een subsidieregeling aangeven andere bewijsmiddelen te verlangen dan een inhoudelijk verslag.. Uiteraard mogen van de aanvrager alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de verantwoording; dit volgt uit de AVG.
Artikel 21 Verantwoording subsidies van meer dan € 50.000
Bij subsidies vanaf € 50.000 wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidies; op basis van gerealiseerde kosten en baten. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van uitgevoerde activiteiten en gerealiseerde kosten. Het derde lid biedt de basis om in een subsidieregeling te bepalen dat er ook andere, waaronder meer of minder, gegevens gevraagd worden. Uiteraard mogen van de aanvrager alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de verantwoording; dit volgt uit de AVG.
Artikel 22 Vaststelling subsidies van meer dan € 10.000
Het eerste lid bevat – overeenkomstig artikel 4:13 van de Awb – de termijn waarbinnen de beschikking gegeven dient te worden; wel bestaat de mogelijkheid tot verdagen (tweede lid). Het merendeel van de aanvragen zal binnen deze beslistermijn kunnen worden afgehandeld. Meer ingewikkelde aanvragen vergen soms meer tijd. De verdaging van de beslistermijn – voor de duur van ten hoogste de in het tweede lid nader bepaalde termijn – biedt dan uitkomst. Een besluit tot verdaging op grond van het tweede lid is appellabel (dit in tegenstelling tot een mededeling op grond van artikel 4:14 van de Awb dat de – eventueel verdaagde – termijn niet gehaald wordt). Uiteraard mogen van de aanvrager alleen die gegevens verlangd worden die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de verantwoording; dit volgt uit de AVG.
Artikel 23 Te laat ingediende verantwoording
Als de subsidieontvanger verwacht de verantwoording niet tijdig of nog niet compleet aan te kunnen leveren, kan uitstel worden gevraagd. Na verlening van uitstel krijgt de subsidieontvanger de kans om de verantwoording in te dienen dan wel aan te vullen.
Wordt er geen uitstel gevraagd en wordt de verantwoording te laat ingeleverd of niet aangevuld, dan kan de gemeente de subsidieontvanger een korting opleggen van 20% van het subsidiebedrag. Wordt de verantwoording in zijn geheel niet aangeleverd of aangevuld, dan kan de gemeente de subsidie op € 0 vaststellen. In beide gevallen (een korting of op € 0 vaststellen) wordt vervolgens overgegaan tot terugvordering.
Hoofdstuk 8 Overige bepalingen
Dit betreft de toepassing van de indexering.
Artikel 25 Reserves en vermogensvorming
Dit artikel behoeft geen toelichting
Deze hardheidsclausule is opgenomen omdat in uitzonderlijke gevallen vasthouden aan een termijn in de ASV of de toepasselijke subsidieregeling wegens bijzondere omstandigheden onevenredig kan zijn tot de daarmee te dienen belangen. Op grond van het eerste lid kan het college dan een andere termijn vaststellen.
Op grond van het tweede lid kan het college bovendien in een subsidieregeling een hardheidsclausule opnemen die ziet op nader in die subsidieregeling aangegeven bepalingen. Een te treffen voorziening, die niet in de verordening of subsidieregeling is voorzien, dient altijd binnen de doelstellingen van de subsidie te passen.
Hoofdstuk 9 Overgangs- en Slotbepalingen
Omdat er veel verouderde regelingen zijn en de subsidieregelingen gefaseerd worden herijkt, kan er sprake zijn van een overgangsperiode of van tegenstrijdigheid. Deze artikelen bepalen welke regelingen op welk moment van toepassing zijn.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2025-188634.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.