Gemeenteblad van Leidschendam-Voorburg
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Leidschendam-Voorburg | Gemeenteblad 2025, 177587 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Leidschendam-Voorburg | Gemeenteblad 2025, 177587 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
SUBSIDIEREGELING STERKE PEDAGOGISCHE BASIS LEIDSCHENDAM-VOORBURG 2026
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Leidschendam-Voorburg;
Gelet op titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 160 van de Gemeentewet en artikel 3 van de Algemene subsidieverordening Leidschendam-Voorburg 2026;
Besluit vast te stellen de navolgende: Subsidieregeling Sterke pedagogische basis Leidschendam-Voorburg 2026
Hoofdstuk 1: ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1:3 Algemene bepalingen
1. Een subsidieaanvraag die naar oordeel van het college niet of niet in voldoende mate voldoet aan 1 of meerdere criteria van deze subsidieregeling, komt niet voor subsidie in aanmerking.
2. De verhouding tussen de verwachte resultaten van een activiteit en de subsidie die hiervoor wordt gevraagd, moet realistisch zijn.
Hoofdstuk 2: ALGEMENE ACTIVITEITEN SUBSIDIEREGELING EN WIJZE VAN SUBSIDIËREN
Artikel 2:1 Activiteiten die voor subsidie in aanmerking komen
Het college verstrekt uitsluitend subsidies voor activiteiten die onderbouwd bijdragen aan de in deze subsidieregeling opgenomen beleidsdoelen. Deze doelen dienen in samenhang met de door de gemeenteraad vastgestelde geldende beleidskaders, ambities, beleidsdoelen, uitgangspunten et cetera te worden bezien. De voor deze subsidieregeling relevante beleidskaders betreffen in ieder geval:
Het college kan, overeenkomstig artikel 7, tweede lid van de Asv, binnen deze subsidieregeling een eenjarige of meerjarige subsidie verstrekken voor:
Activiteiten op het gebied van jeugdgezondheidszorg: ouders en jeugdigen informatie, advies en laagdrempelige ondersteuning bieden bij het opvoeden en opgroeien, waar mogelijk op collectieve basis. Daarbij wordt gestreefd naar normaliseren, een afname van opvoedingsverlegenheid en het vergroten van het vertrouwen in het eigen kunnen. Waar mogelijk worden ouders gestimuleerd elkaar op te zoeken en zich aan elkaar op te trekken. De activiteiten moeten bijdragen aan de ambitie van de gemeente om in 2030 het aantal jeugdigen met jeugdhulp gehalveerd te hebben t.o.v. 2024. Activiteiten binnen dit thema kunnen worden gesubsidieerd voor maximaal 12 aaneengesloten maanden.
Activiteiten op school: bieden van informatie, advies en laagdrempelige (bij voorkeur collectieve) ondersteuning van schoolgaande kinderen en hun ouders bij vragen over of uitdagingen binnen het opvoeden en opgroeien. Daarnaast is aandacht voor het binnen het onderwijs bespreekbaar maken van de mentale ontwikkeling/mentale gezondheid van jeugdigen. Activiteiten moeten bijdragen aan de ambitie van de gemeente om in 2030 het aantal jeugdigen met jeugdhulp gehalveerd te hebben t.o.v. 2024. Activiteiten binnen dit thema kunnen worden gesubsidieerd voor maximaal 12 aaneengesloten maanden. Activiteiten die in ieder geval in aanmerking kunnen komen voor subsidiëring, zijn:
Activiteiten op het gebied van opvoedondersteuning: ouders informatie, advies en laagdrempelige ondersteuning bieden bij de opvoeding van hun kind. Daarbij wordt gestreefd naar normaliseren, een afname van opvoedingsverlegenheid en het vergroten van het vertrouwen in het eigen kunnen. Waar mogelijk worden ouders gestimuleerd elkaar op te zoeken en zich aan elkaar op te trekken. De activiteiten moeten bijdragen aan de ambitie van de gemeente om in 2030 het aantal jeugdigen met jeugdhulp gehalveerd te hebben t.o.v. 2024. Activiteiten binnen dit thema kunnen worden gesubsidieerd voor maximaal 12 aaneengesloten maanden. Activiteiten die in ieder geval in aanmerking kunnen komen voor subsidiëring, zijn:
Activiteiten op het gebied van relatieproblematiek: het voorkomen van complexe echtscheidingen, dan wel het bieden van informatie, advies en ondersteuning bij problemen binnen of de beëindiging van relaties van ouders met kinderen. Activiteiten moeten bijdragen aan de ambitie van de gemeente om in 2030 het aantal jeugdigen met jeugdhulp gehalveerd te hebben t.o.v. 2024. Activiteiten binnen dit thema kunnen worden gesubsidieerd voor maximaal 48 aaneengesloten maanden.
Artikel 2:2 Bijzondere bepalingen met betrekking tot activiteiten
Bij het uitvoeren van een activiteit uit hoofde van deze subsidieregeling wordt, mits de activiteit geheel of deels in een buurt, wijk of gebied waarin een voorziening zoals bedoeld in het eerste lid plaatsvindt, wordt uitgevoerd, verwacht dat:
De subsidieontvanger aandacht heeft voor en, voor zover hier een beroep op wordt gedaan, een bijdrage levert aan de uitvoering van de voorziening (of activiteiten die hieruit voorkomen) zoals bedoeld in het eerste lid, tot een maximum van 5% (uitgedrukt in euro’s) van de voor 1 of meerdere activiteiten verleende subsidie zoals bedoeld in artikel 2:1;
Artikel 3:1 Uitgangspunten bij subsidieverstrekking
De subsidieaanvrager committeert zich door het indienen van een aanvraag aan de uitgangspunten opgenomen in bijlage I.
Artikel 3:3 Indienen van aanvragen voor meerdere activiteiten
Partijen die voor een bepaalde activiteit een gezamenlijke aanvraag hebben ingediend, zoals bedoeld in artikel 8, vijfde lid van de Asv, zijn niet uitgesloten van het indienen van een aanvraag voor 1 of meerdere andere activiteiten waar zij zelfstandig of als onderdeel van een ander samenwerkingsverband uitvoering aan willen geven. Dit kan echter alleen als er voor de beoogde activiteit(en) nog geen subsidie of subsidies aan 1 of meerdere andere partijen zijn verleend die volledig voorzien in de te realiseren beleidsdoelstelling(en).
Artikel 4:1 Beoordeling subsidieaanvraag
Subsidieaanvragen voor de activiteiten opgenomen in artikel 2:1 van deze subsidieregeling worden beoordeeld op basis van de verdelingsregels zoals opgenomen in artikel 6, vierde lid van de Asv. Daarbij worden aanvragen gescoord, gerangschikt en, mits de aanvraag aan de eisen gesteld in de Asv en in deze subsidieregeling voldoet, toegekend in volgorde van hoogst tot laagst scorend, tot het voor de activiteit(en) beschikbaar bestelde budget zoals opgenomen in artikel 4:2, vierde lid van deze subsidieregeling, besteed is.
In gevallen waarin 2 of meer aanvragen voor soortgelijke activiteiten met precies hetzelfde aantal punten worden beoordeeld, worden de subsidieaanvragers uitgenodigd voor een gesprek met het college. In dit gesprek lichten zij hun aanvraag toe. Het college beoordeelt dit gesprek met een score van maximaal 10 punten en weegt deze score mee, waarbij geldt dat de subsidieaanvrager met de hoogste score in beginsel de subsidie toegekend krijgt.
In aanvulling op het bovenstaande lid geldt dat activiteiten worden beoordeeld op basis van de regels zoals opgenomen in artikel 8, tweede lid van de Asv en artikel 4:1 van deze subsidieregeling. Na beoordeling worden aanvragen, mits ze aan alle in de Asv en in deze subsidieregeling gestelde eisen voldoen, gerangschikt en in volgorde van hoogst naar laagst scorend toegekend tot het beschikbare budget per categorie uitgeput is. Wordt het budget niet volledig uitgeput, dan kan het college een beroep doen op artikel 3:2, derde lid van deze subsidieregeling.
Conform artikel 8, zevende lid van de Asv kunnen aanvragen van een subsidieontvanger voor meerdere activiteiten door het college worden samengevoegd tot 1 aanvraag. Ten aanzien van het bovenstaande lid wordt de wijze van bevoorschotting afgestemd op de totale optelsom van eventueel samengevoegde aanvragen.
Artikel 5:3 Tussentijds bijstellen
Conform artikel 7, eerste lid onder d van de Asv moeten activiteiten waarvan de uitvoering meer dan 24 maanden in beslag neemt, tussentijds kunnen worden bijgesteld zodat ze aan blijven sluiten op de maatschappelijke behoefte waar ze in voorzien. Het tussentijds bijstellen gebeurt op basis van:
Hoofdstuk 6: SPECIFIEKE REGELS MET BETREKKING TOT PEUTEROPVANG EN WIJZE VAN SUBSIDIËREN
Artikel 6:2 Aanvullende begrippen
In dit specifieke hoofdstuk van deze subsidieregeling wordt verstaan onder:
doelgroep-peuter: peuter die op indicatie van de JGZ in aanmerking komt voor een peuterplek VVE; Hierbij wordt uitgegaan van een objectieve (taal)achterstand en/of het opleidingsniveau van de ouder(s)/verzorger(s) van het kind en wordt gekeken naar zowel de objectieve ontwikkeling van het kind als de situatie van de ouder(s)/verzorger(s) van het kind. Aan de hand van onderstaande vier criteria, of een combinatie daarvan, wordt beslist of een kind voor een VVE-verwijzing krijgt:
overdrachtsformulier: het in de gemeente Leidschendam-Voorburg gebruikte overdrachtsinstrument waarmee pedagogisch medewerkers op een systematische manier hun beeld van de ontwikkeling van een peuter beschrijven. Dit document wordt overgedragen aan de basisschool. Ingeval vaneen doelgroep peuter vindt een ‘warme overdracht’ plaats, een overdrachtsgesprek bij voorkeur in aanwezigheid van de ouders. Het is toegestaan dat peuteropvang en basisschool in gezamenlijk overleg een andere overdrachtsmethode hanteren;
Artikel 6:3 Doelgroep en doelstelling
Het toetsen of ouders in aanmerking komen voor een gesubsidieerde peuterplek doet de houder aan de hand van de Verklaring geen recht op kinderopvangtoeslag die als bijlage II bij deze subsidieregeling is gevoegd, in combinatie met een inkomensverklaring van (bei)de ouder(s). De inkomensverklaring heeft betrekking op het meest recent voltooide kalenderjaar. Wordt een peuter in de periode tussen 1 januari en 1 juli geplaatst, is een inkomensverklaring van het daaraan voorafgaande jaar (2 jaar oud) voldoende.
Als het inkomen van ouders in het lopende jaar zodanig wijzigt dat er sprake is van een lager inkomen, dan kan herinschaling aangevraagd worden via de houder. De inkomensgegevens kunnen in dat geval overlegd worden op basis van de meest recente loonstroken of indien sprake is van werkloosheid, een uitkeringsbeschikking van het UWV.
Indien sprake is van inkomenswijziging door werkloosheid, kunnen kinderopvangtoeslaggerechtigde ouders nog enige tijd conform de regeling van de Belastingdienst aanspraak maken op de kinderopvangtoeslag. Nadat deze termijn verstreken is, kunnen zij in aanmerking komen voor de subsidieregeling peuteropvang.
Artikel 6:7 Hoogte van de subsidie
Het definitieve subsidiebedrag wordt na afloop van de subsidieperiode, op basis van een volledig ingevuld format eindrapportage, door het college vastgesteld. Deze vaststelling vindt plaats op basis van het werkelijke aantal bezette VE-peuterplekken, het uurtarief en het totaal in rekening gebrachte ouderbijdragen;
Artikel 6:8 Aanvraag en verantwoording
In afwijking van het gestelde in artikelen 20 en 21 van de Asv levert houder op uiterlijk 1 mei van het jaar volgend op het jaar waarover subsidie is verleend, een verzoek in tot subsidievaststelling. Bij het verzoek tot subsidievaststelling wordt naast een inhoudelijk verslag van de uitgevoerde activiteiten het format eindrapportage peuteropvang bij het college aangeleverd. VE-locaties leveren bij de aanvraag tot subsidievaststelling een evaluatie van het werkplan VE aan zoals ingediend bij de aanvraag.
Indien gedurende of na afloop van de subsidieperiode blijkt dat het werkelijk gehanteerde uurtarief voor ouders die een beroep doen op de kinderopvangtoeslag lager is dan het werkelijk gehanteerde uurtarief voor de door het college gesubsidieerde peuterplekken, kan het college de subsidie herzien of lager vaststellen.
11. De subsidieontvanger kan het college verzoeken om uitstel van de in het zesde en zevende lid genoemde verplichting. Een dergelijk verzoek wordt minimaal vier weken voor de genoemde datum voorzien van een motivering ingediend.
Hoofdstuk 7: OVERIGE EN SLOTBEPALINGEN
Het college kan van 1 of meer artikelen of artikelleden uit deze subsidieregeling afwijken als het vasthouden hieraan gevolgen voor een aanvrager of subsidieontvanger heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn tot de daarmee te dienen belangen.
Artikel 7:3 Inwerkingtreding en overgangsbepaling
In afwijking van artikel 9, eerste lid van de Asv, artikel 11, eerste lid van de Asv en artikel 3:2, eerste lid van deze subsidieregeling, gelden uitsluitend in het kalenderjaar 2025 de volgende aanvraag- en beslistermijnen voor jaarlijkse subsidies zoals opgenomen in hoofdstuk 2 van deze subsidieregeling:
Ondertekening
Aldus vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Leidschendam-Voorburg, in de vergadering van 4 februari 2025,
De burgemeester, De secretaris,
M.W. Vroom, R.J. den Haan
Met ingang van 1 januari 2026 treedt de nieuwe subsidiesystematiek in werking. De nieuwe systematiek vervangt de subsidietafels die in 2019 zijn geïntroduceerd. Onder andere naar aanleiding van de evaluatie van de subsidietafels legt de nieuwe systematiek onder andere meer nadruk op de gemeentelijke regierol, wordt onderlinge samenwerking tussen partijen gestimuleerd en wordt gedifferentieerd op basis van omvang van subsidies. Ook is de nieuwe systematiek meer adaptief.
Naast een verandering in systematiek, wordt ook een inhoudelijke aanscherping doorgevoerd. Binnen (de aanscherping van) het Sociaal Kompas en de gemeentelijke visie op de sociale basis staat het volgende streefbeeld centraal:
Het geheel van vrij toegankelijke voorzieningen in het sociaal domein (de sociale basis), waar ook de activiteiten die onder deze subsidieregeling vallen onderdeel van uitmaken, draagt bij aan het realiseren van dit streefbeeld. Daarbij wordt toegewerkt naar het versterken en beter benutten van de maatschappelijke kracht in de gemeente, oftewel, de kracht die in de gemeenschap en bij inwoners zelf aanwezig is. Dit is dan ook het uitgangspunt in (de uitvoering van) de activiteiten die onder deze subsidieregeling vallen.
Binnen deze subsidieregeling staat centraal dat kinderen en jongeren gezond, veilig en kansrijk opgroeien. Dat gaat echter niet vanzelf. Uitdagingen in de opvoeding horen bij het leven, en opvoeden en opgroeien kan gepaard gaan met vallen en opstaan. Wat belangrijk is, is dat kinderen en jongeren leren hoe je samenleeft, dat ze normen en waarden ontwikkelen, dat ze de ruimte krijgen om hun talenten te ontplooien op een manier die bij hen past, en dat ze leren om te gaan met tegenslagen maar ook met successen. Thuis, maar ook in hun netwerk (familie, vrienden, buren, enzovoorts).
Activiteiten die binnen deze subsidieregeling worden uitgevoerd, moeten eraan bijdragen dat:
Met deze subsidieregeling wil de gemeente de beweging die in gang is gezet op het gebied van jeugdhulp, versterken. In plaats van te kijken naar problemen, kijken naar mogelijkheden. Niet langer de focus leggen op het individu, maar kijken naar de context waarin een jeugdige opgroeit. De leefwereld van jeugdigen en gezinnen staat dan ook centraal in het doen en (samen)werken.
De ambitie is om in 2030 het aantal jeugdigen met jeugdhulp ten opzichte van 2024 te hebben gehalveerd.
Deze subsidieregeling bevat nadere regels behorend bij de Algemene subsidieverordening Leidschendam-Voorburg 2026 en maakt deel uit van een totaalpakket aan subsidieregelingen. Geen enkele subsidieregeling staat op zich; ze moeten in samenhang met elkaar bezien worden. Het college stimuleert samenwerking binnen én buiten de diverse regelingen, om zo de onderlinge samenwerking en synergie te versterken.
Artikel 1:1 Begripsomschrijvingen
In de uitvoering van deze subsidieregeling wordt het college, op grond van de Mandaatregeling Leidschendam-Voorburg 2024 of een daarvoor in de plaats komende regeling, vertegenwoordigd door 1 of meerdere medewerkers van de gemeente.
Artikel 1:2 Reikwijdte subsidieregeling
Artikel 1:3 Algemene bepalingen
Artikel 2:1 In aanmerking komende activiteiten
In het eerste lid is een overzicht opgenomen van geldende beleidskaders. Dit overzicht is niet limitatief. Bovendien geldt dat, bijvoorbeeld door het vaststellen van een nieuw beleidskader (zoals een beleidsplan voor een volgende periode), vanzelfsprekend uit wordt gegaan van de vastgestelde, voor de genoemde kaders in de plaats komende beleidskaders.
Als een subsidieaanvrager een aanvraag indient die naar oordeel van het college bijdraagt aan de realisatie van de beleidsdoelen van de beleidskaders genoemd in artikel 2:1, eerste lid van iedere subsidieregeling, kan het college ervoor kiezen om de ingediende aanvraag te beoordelen op basis van de betreffende subsidieregeling en de daarin opgenomen bepalingen. De subsidieregelingen waar het in dit geval om gaat, zijn (inclusief voorliggende regeling):
In het tweede lid beleidsdoelstelling(en) opgenomen waaraan de activiteiten die worden uitgevoerd, moeten bijdragen. Bij een deel van de doelen zijn tevens activiteiten benoemd; dit zijn activiteiten waarvoor het college sowieso een aanvraag wenst te ontvangen. Daarnaast is het ook mogelijk om een aanvraag voor 1 of meerdere andere, niet omschreven of niet benoemde activiteiten in te dienen; dit geldt sowieso voor gevallen waarin geen activiteiten benoemd zijn.
In aanvulling op artikel 7, tweede lid van de Asv wordt in deze subsidieregeling in het tweede lid aangegeven hoe lang een activiteit wordt gesubsidieerd. Als het om een looptijd van maximaal 12 maanden gaat, betreft het een eenjarige subsidie. Bij activiteiten met een looptijd van minimaal 12 maanden en maximaal 48 maanden betreft het een meerjarige subsidie.
De verwoording “maximaal [aantal] maanden” of “aaneengesloten maanden” betekent niet dat de subsidie eenmalig wordt verstrekt of slechts 1 maal aan te vragen is. Het college verstrekt de subsidie voor een maximale periode (met als uiterste maximaal 48 maanden), waarna de subsidie opnieuw kan worden aangevraagd. Dan kunnen ook eventuele andere partijen die uitvoering aan de betreffende activiteit willen geven, een aanvraag indienen. De aanvraag of aanvragen worden dan op dezelfde wijze beoordeeld zoals aangegeven in deze subsidieregeling.
Bij het jaarlijks openstellen van de mogelijkheid tot het indienen van een aanvraag, geeft het college voor zover van toepassing aan voor welke activiteiten geen subsidie kan worden aangevraagd omdat deze subsidie meerjarig is verleend.
De maximaal beschikbare budgetten voor de diverse thema’s zijn opgenomen in artikel 4:2.
In navolging op het tweede lid, zijn incidentele subsidies (in tijd afgebakende activiteiten met een maximale duur van 48 aaneengesloten maanden) opgenomen in het derde lid. Subsidie voor incidentele activiteiten wordt alleen verstrekt als de activiteit een bijdrage levert aan de in het tweede lid opgenomen beleidsdoelen.
Het kan voorkomen dat er aanvullend middelen beschikbaar komen, of dat een activiteit die niet eerder is voorzien ook in aanmerking komt voor subsidie. In dergelijke gevallen kan het college op grond van dit lid subsidie verstrekken.
Artikel 2:2 Bijzondere bepalingen met betrekking tot activiteiten
De gemeente geeft uitvoering aan (of kan uitvoering geven aan) diverse voorzieningen als programma’s, proeftuinen, pilots et cetera. Denk bijvoorbeeld aan het versterkingsprogramma Sterk voor Noord of de in het Actieplan Jeugd aangekondigde acties. Vaak vragen deze voorzieningen ook inzet van subsidiepartners die vrij toegankelijke voorzieningen bieden in het sociaal domein (oftewel, de sociale basis). In dit artikel zijn bepalingen opgenomen die ervoor zorgen dat de balans tussen de activiteiten waarvoor partijen subsidie ontvangen en de inzet die daarbuiten gepleegd wordt, bewaakt blijft. Ook de samenhang tussen de uit hoofde van deze regeling gesubsidieerde activiteiten en de inzet die daarbuiten gepleegd wordt, krijgt met dit artikel meer vorm.
Onder a is aangegeven dat de inzet voor een voorziening maximaal 5% van de verleende subsidie bedraagt. Hiermee wordt bedoeld 5% in geld uitgedrukt. Daarnaast geldt dat, wanneer een subsidieontvanger meewerkt of mee wil werken aan meerdere voorzieningen, dit maximum niet stapelt. Dat wil zeggen, als een subsidieontvanger aan 3 voorzieningen meewerkt, hier nog steeds een maximum van 5% geldt en niet een maximum van 3 x 5 = 15%.
Artikel 3:1 Uitgangspunten bij subsidieverstrekking
Het college hecht er waarde aan dat inwoners kunnen vertrouwen op kwaliteit van de dienstverlening. Daarom heeft het college uitgangspunten opgesteld waarin is aangegeven wat het college verwacht van de subsidieaanvrager dan wel subsidieontvanger en de activiteit(en), maar ook hoe het college daarbij ondersteunt. Het college verwacht dat een subsidieaanvrager zich committeert aan deze uitgangspunten en zich als subsidieontvanger inspant deze uitgangspunten na te leven.
Artikel 3:3 Indienen van aanvragen voor meerdere activiteiten
Artikel 4:1 Beoordeling subsidieaanvraag
In de Asv zijn verdelingsregels opgenomen. Aanvullend hierop heeft het college een weegmodel (zie het derde lid) opgesteld, op basis waarvan de subsidieaanvragen gescoord worden. De verdelingsregels en het weegmodel worden, tenzij anders aangegeven, voor alle subsidieaanvragen die binnen deze subsidieregeling worden ingediend, gehanteerd.
Aanvragen worden, mits zij aan alle in de Asv en in deze subsidieregeling gestelde eisen voldoen, conform de verdelingsregels en het weegmodel beoordeeld en gerangschikt. Daarna worden zij in volgorde van hoogst naar laagst scorend toegekend. Dit wel steeds met inachtneming van eerdergenoemde verdelingsregels. Als de activiteit met de hoogste score wordt toegekend, is de op 1 na hoogst scorende activiteit nog steeds onderhevig aan de in de verdelingsregels opgenomen criteria.
1 van de situaties die het college met de verdelingsregels en het weegmodel wil voorkomen, is het ontstaan van overlap tussen activiteiten. Als er al aanbod in de gemeente aanwezig is dat vergelijkbaar is met de activiteit waarvoor subsidie wordt aangevraagd, zal een aanvraag zeer waarschijnlijk niet worden toegekend. Hier kan in meerdere situaties sprake van zijn:
Als er sprake is van overlap met bestaand aanbod (gesubsidieerd of anderszins door de gemeente gefinancierd). Daarbij geldt dat subsidies die tot en met 2025 door de gemeente verleend zijn, niet meetellen als ‘bestaand aanbod’. Uitzondering hierop zijn subsidies die de gemeente sowieso verleent, zoals begrotingssubsidies
Als er sprake is van een grote mate van overlap tussen de hoogst scorende activiteit en de op 1 na hoogst scorende activiteit, zal de op 1 na hoogst scorende activiteit niet worden toegekend omdat er (met het toekennen van subsidie voor de hoogst scorende activiteit) soortgelijk aanbod aanwezig is in de gemeente. Is er geen sprake van overlap en zijn de 2 activiteiten wezenlijk anders, dan is er, afhankelijk van de scores op de overige criteria en het wel/niet voldoen aan alle eisen, nog wel een mogelijkheid dat de op 1 na hoogst scorende activiteit wordt toegekend.
Aanvragen kunnen worden toegekend tot het beschikbaar gestelde budget besteed is. Als na toekenning van aanvragen die aan de gestelde eisen voldoen blijkt dat het budget nog niet geheel besteed is, wordt niet automatisch overgegaan tot het toekennen van aanvragen die onvoldoende scoren en/of niet aan de gestelde eisen voldoen.
In het tweede en derde lid is een aantal criteria opgenomen. Daarbij wordt verstaan onder:
Gebiedsgerichte aanpak: de mate waarin de activiteit een gebiedsgerichte (bijvoorbeeld op buurt- of wijkniveau) beoogt. Niet iedere activiteit leent zich voor een gebiedsgerichte aanpak, of is juist gericht op ondersteuning van inwoners uit de gehele gemeente. In dergelijke gevallen is dit criterium niet van toepassing. Daarbij wordt het maximaal te behalen aantal punten (100) verminderd met het aantal punten dat aan dit criterium verbonden is;
Voor de in dit lid genoemde zaken wordt geen subsidie verleend. Daarbij wordt verstaan onder:
Kosten voor eten, drinken of andere consumpties: kosten van consumpties die uitsluitend voor de organisatie en diens medewerkers zijn bedoeld. Wanneer een vergoeding wordt gevraagd voor een bijeenkomst waar inwoners bij aanwezig zijn, komen de kosten alleen voor subsidie in aanmerking wanneer ze naar oordeel van het college realistisch zijn en bijdragen aan de realisatie van de activiteit;
Kosten van feesten en jubilea: kosten van feesten of jubilea die uitsluitend voor de organisatie en diens medewerkers worden georganiseerd. Het kan voorkomen dat een feest wordt ingezet om het bereik van een activiteit onder inwoners te vergroten; in dergelijke situaties kunnen de kosten wel in aanmerking komen voor subsidiëring mits ze naar oordeel van het college realistisch zijn en bijdragen aan de realisatie van de activiteit.
Als hier wel subsidie voor wordt aangevraagd, wordt het aangevraagde bedrag door het college verminderd met de kosten die voor deze zaken zijn begroot (als het zaken uit sub a tot en met e betreft). Als er sprake is van een situatie zoals verwoord in sub f, wordt de subsidieaanvrager in de gelegenheid gesteld om de aanvraag binnen 2 weken op dusdanige wijze te herzien dat deze wel binnen het beschikbare budget past. Maakt de aanvrager hier geen gebruik van of wordt een herziene aanvraag pas na 2 weken ingediend, dan wordt deze niet in behandeling genomen.
De verdeling in categorieën creëert binnen het subsidieplafond een soort subplafonds, wat ervoor zorgt dat er financiële ruimte beschikbaar is voor alle genoemde beleidsdoelen en voorkomt dat 1 activiteit een onevenredig beroep doet op de in totaal beschikbare middelen.
De budgetten zijn uitgedrukt in percentages van het subsidieplafond. Het betreft hier thema-niveau; er is geen verdeling gemaakt naar onderliggende activiteiten. Aanvragers dienen er rekening mee te houden dat zij, wanneer zij een aanvraag indienen voor 1 activiteit binnen een thema, zeer waarschijnlijk geen beroep zullen kunnen doen op het volledige voor dat thema beschikbare budget. Hierop geldt 1 uitzondering, namelijk voor thema’s waarvan het college heeft aangegeven deze onder aansturing van een penvoerder uitgevoerd dienen te worden.
Artikel 5:2 Tussentijdse rapportage
Artikel 5:3 Tussentijds bijstellen
Onder dringende reden wordt bijvoorbeeld verstaan: als maatschappelijke ontwikkelingen of omstandigheden in de uitvoering hierom vragen.
Onder flexibiliteit wordt verstaan: lichte aanpassingen in de uitvoering van de activiteit, bijvoorbeeld een kleine verschuiving in beoogde doelgroepen. Het gaat hier om aanpassingen die geen financiële consequenties met zich meebrengen. Dergelijke aanpassingen kunnen op initiatief van de subsidieontvanger én op initiatief van het college worden aangebracht, maar altijd na onderling overleg.
Artikel 6:1 Activiteiten en beleidskaders
Artikel 6:2 Aanvullende begrippen
Artikel 6:3 Doelgroep en doelstelling
Artikel 6:7 Hoogte van de subsidie
Artikel 6:8 Aanvraag en verantwoording
Artikel 7:3 Inwerkingtreding en overgangsbepaling
In 2025 vindt de implementatie van de subsidiesystematiek zoals deze vanaf 1 januari 2026 in werking treedt, plaats. Omdat tot 1 januari 2026 wachten met het bekendmaken of subsidieaanvragers wel of geen subsidie van de gemeente ontvangen voor activiteiten die zij met ingang van diezelfde datum dienen uit te voeren mogelijk negatieve gevolgen heeft voor de continuïteit van dienstverlening aan inwoners, geeft het college subsidieaanvragers de mogelijkheid om in 2025 al een aanvraag in te dienen. Het college besluit vervolgens tevens in 2025 op deze aanvragen, zodat subsidieaanvragers c.q. subsidieontvangers voldoende tijd hebben om eventuele aanpassingen in hun dienstverlening door te voeren. Daarbij beroept het college zich op artikel 4:23, derde lid onder a van de Algemene wet bestuursrecht. Vanaf het kalenderjaar 2026 en verder gelden de periode c.q. termijnen die zijn opgenomen in de Asv (artikel 9, eerste lid en artikel 11, eerste lid).
BIJLAGE I. Uitgangspunten ten behoeve van samenwerking
Door het aanvragen en toekennen van een subsidie, gaan de gemeente en de subsidieaanvrager c.q. subsidieontvanger een relatie aan. Meer dan ooit tevoren is daarbij aandacht voor het aangaan van een duurzame en langdurige relatie. Dat brengt logischerwijs ook verwachtingen met zich mee. Met deze uitgangspunten wil het college vorm geven aan de verwachtingen richting de subsidieontvanger, maar ook duidelijk maken waar de subsidieontvanger vanuit de gemeente op mag rekenen.
Subsidieaanvrager/subsidieontvanger
Ongeacht om welke activiteit het gaat, vindt de gemeente het wenselijk dat de subsidieaanvrager c.q. subsidieontvanger:
Voor alle inwoners, en in het bijzonder voor de beoogde doelgroep, actuele en begrijpelijke informatie biedt over de eigen organisatie en de geboden activiteit(en), zowel digitaal als op papier, en inwoners proactief wijst op mogelijk interessant of relevant aanbod in de rest van de gemeente/in de directe nabijheid van de inwoner. Dit ook wanneer de subsidieontvanger niet degene is die uitvoering geeft aan dit aanbod
De eigen signalerende functie naar behoren uitvoert. Dit betekent onder andere dat:
Uitvoerende partijen die actief zijn in de sectoren gezondheidszorg, onderwijs, kinderopvang, maatschappelijke ondersteuning, jeugdhulp en/of justitie de meldcode Huiselijk geweld en kindermishandeling vaststellen en hanteren, zoals bedoeld in artikel 3.3 van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Het eigen aanbod kenbaar maakt bij andere uitvoerende partijen en met hen samenwerkt, zowel binnen als buiten de keten waarin zij zich bevinden en zowel preventief als curatief. Na subsidieverlening levert de uitvoerende partij dan ook informatie aan ten behoeve van de Sociale Kaart, en zorgt de uitvoerende partij ervoor dat deze informatie tijdig wordt bijgewerkt als hier aanleiding toe is
Meewerkt aan kennisdeling tussen (medewerkers en/of vrijwilligers van) uitvoerende partijen (onderling) en de gemeente, zowel preventief als curatief. In het bijzonder stellen uitvoerende partijen levensbrede deskundigheid beschikbaar aan de partij die onafhankelijke cliëntondersteuning biedt aan inwoners, zodat alle groepen (kwetsbare) inwoners bediend kunnen worden
In de uitvoering van activiteiten (waarmee ook zaken als inlooppunten en ontmoetingsplekken worden bedoeld) vindt de gemeente het, ongeacht de doelgroep, belangrijk dat:
Ondersteuning door de gemeente
In het kader van deze (en eventueel andere) subsidieregeling(en) mag een subsidieontvanger het volgende verwachten van de gemeente:
Een vast aanspreekpunt in de vorm van een accounthouder, in ieder geval voor penvoerders en organisaties die een subsidie van meer dan € 100.000 ontvangen. De accounthouder is onder andere betrokken bij de aanvraag, monitoring, tussentijdse bijstelling en verantwoording van de subsidie, maar ook beschikbaar voor tussentijdse informele afstemming
BIJLAGE II. Verklaring geen recht op kinderopvangtoeslag
Gegevens ouder/verzorger (aanvraag op naam van de ouder/verzorger die geen inkomen heeft)
Straatnaam, huisnummer + toevoeging:
Gegevens kind (kind dat gaat deelnemen aan peuteropvang):
Hierbij verklaar ik dat ik geen recht heb op de kinderopvangtoeslag zoals bedoeld in artikel 1.1. van de Wet kinderopvang. Dit verklaar ik door hieronder het juiste vakje aan te kruisen:
Eén van beide ouders/verzorgers werkt niet en daarom is er geen aanspraak op kinderopvangtoeslag en wij verzoeken daarom in aanmerking te komen voor gesubsidieerde peuteropvang
Ik werk niet en heb geen aanspraak op kinderopvangtoeslag en verzoek daarom in aanmerking te komen voor gesubsidieerde peuteropvang
Als bewijsstuk voor de berekening van de ouderbijdrage is bijgevoegd:
• Een Inkomensverklaring van mijzelf en (indien van toepassing) van mijn toeslagpartner.
Deze verklaring vraagt u gratis aan via de belastingtelefoon: 0800-0543 of Externe link:www.belastingsdienst.nl
Ik verklaar dat dit formulier naar waarheid is ingevuld zodat vastgesteld kan worden of ik recht heb op gesubsidieerde peuteropvang. Ik weet dat het onjuist invullen van dit formulier strafbaar is. Ik verklaar ermee bekend te zijn dat mijn gegevens door de gemeente op juistheid kunnen worden gecontroleerd bij andere personen en instanties. Ik weet dat wijzigingen die het recht op gesubsidieerde peuteropvang kunnen beïnvloeden, onmiddellijk moeten worden doorgegeven aan de instelling waar de peuteropvang afgenomen wordt, onder overlegging van bewijsstukken.
Handtekening: Plaats en datum:
Dit formulier en bewijsstuk(ken) inleveren bij de kinderopvangorganisatie.
Toelichting bij Verklaring geen recht op kinderopvangtoeslag
Wanneer heeft u recht op gesubsidieerde peuteropvang?
Als u geen recht heeft op de kinderopvangtoeslag zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Wet Kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen, kunt u bij gebruik van kortdurende peuteropvang in aanmerking komen voor een gemeentelijke regeling. U moet met de ‘Verklaring geen recht op kinderopvangtoeslag’ en een inkomensverklaring aan de kinderopvangorganisatie verklaren dat u geen recht heeft op kinderopvangtoeslag. De gemeente geeft dan subsidie aan de kinderopvangorganisatie, zodat u een lager tarief in rekening gebracht krijgt voor peuteropvang. Dit tarief is gelijk aan wat u zou betalen als u wel recht had op kinderopvangtoeslag. Om de hoogte van de ouderbijdrage te kunnen berekenen heeft de kinderopvangorganisatie uw inkomensverklaring en (indien van toepassing) die van uw toeslagpartner nodig.
Kinderopvangtoeslag is een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang via de Belastingdienst. U komt in aanmerking voor kinderopvangtoeslag wanneer er sprake is van:
Kinderopvangtoeslag vraagt u aan bij de Belastingdienst via Externe link:www.toeslagen.nl. Hier kunt u ook een proefberekening maken. Het te ontvangen toeslagbedrag zorgt voor een vermindering van de maandelijkse kosten voor de kinderopvang. De hoogte van het toeslagbedrag is afhankelijk van de hoogte van uw inkomen.
Tegemoetkoming voor ouder(s)/verzorger(s) met een eigen onderneming
Zelfstandige ondernemers komen volgens de Wet Kinderopvang ook in aanmerking voor kinderopvangtoeslag. Ook de ouder, die zonder enige vergoeding arbeid verricht in de onderneming van de partner in de zin van art. 3.78 van de Wet Inkomstenbelasting 2001. Dit artikel gaat over de meewerkaftrek, die geldt als de partner meer dan 525 uur per jaar meewerkt.
Als de man dus een onderneming heeft en de vrouw (of andersom) minimaal 525 uur per jaar meewerkt, voldoen ze beiden aan de criteria voor de Wet Kinderopvang, hebben ze dus recht op een tegemoetkoming van de belastingdienst en kan er dus geen gebruikgemaakt worden van de gemeentelijke regeling.
Als u een eigen onderneming heeft en u komt niet in aanmerking voor de tegemoetkoming van de Belastingdienst, dan kunt u gebruik maken van de gemeentelijke regeling. U moet dan de ‘Verklaring geen recht op kinderopvangtoeslag’ aanleveren inclusief de inkomensverklaring van uzelf en (indien van toepassing) van uw toeslagpartner.
Wat is een inkomensverklaring en hoe vraagt u deze aan?
Een inkomensverklaring is een officiële verklaring van de Belastingdienst met uw inkomensgegevens over een bepaald belastingjaar. Deze verklaring kunt u gratis aanvragen bij de Belastingdienst, via de belastingtelefoon: 0800-0543 of Externe link:www.belastingdienst.nl. Zorg ervoor dat u bij het aanvragen uw burgerservicenummer(s) (BSN) bij de hand hebt.
Beide ouders/verzorgers (bij eenoudergezin één ouder/verzorger) moeten de inkomensverklaring aanvragen, ieder met hun eigen BSN. Voorwaarde voor het kunnen aanvragen van een inkomensverklaring is dat u belastingaangifte heeft gedaan.
Waar worden deze verklaring en inkomensverklaring/bewijsstukken voor gebruikt?
Deze verklaring en de inkomensverklaring(en) van de Belastingdienst en/of andere bewijsstukken van de hoogte van uw inkomen worden gebruikt om te kunnen bepalen of u aanmerking komt voor de gemeentelijke regeling. Daarnaast worden ze gebruikt om te kunnen beoordelen in welke inkomenscategorie u valt en welk tarief u moet betalen voor peuteropvang. U moet de gevraagde stukken inleveren vóórdat uw kind met de peuteropvang start. U krijgt dan een lager tarief in rekening gebracht voor deelname aan peuteropvang voor maximaal 240 uur per jaar. Wanneer de benodigde formulieren niet aanwezig zijn, zal het reguliere tarief in rekening worden gebracht.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2025-177587.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.