Gemeenteblad van Cranendonck
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Cranendonck | Gemeenteblad 2025, 176752 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Cranendonck | Gemeenteblad 2025, 176752 | beleidsregel |
Beleidsregels buitenplanse omgevingsplanactiviteiten bouwregels 2025
het college van de gemeente Cranendonck
gelet op het artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;
vast te stellen de volgende beleidsregel: Beleidsregels buitenplanse omgevingsplanactiviteiten bouwregels 2025
Op 1 januari 2024 is de Omgevingswet in werking getreden. Sindsdien maken bestemmingsplannen automatisch deel uit van het tijdelijk deel van het Omgevingsplan. Dit geldt eveneens voor een aantal gemeentelijke verordeningen en de bruidsschat van het Rijk. Dit tijdelijk deel moet uiterlijk op 31 december 2031 zijn omgezet in één gebiedsdekkend Omgevingsplan voor de hele gemeente.
Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet vervalt de kruimellijst uit artikel 4 bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor), aangezien het Bor wordt ingetrokken en niet langer van kracht is. Onder de Omgevingswet worden omgevingsvergunningen verleend voor zowel binnenplanse als buitenplanse activiteiten:
Beide omgevingsvergunningen hebben betrekking op het afwijken van het omgevingsplan. Dit afwijkingenbeleid richt zich op aanvragen voor buitenplanse omgevingsplanactiviteiten (Bopa’s), met een specifieke focus op de bouwregels. Om kleine buitenplanse afwijkingen van het (tijdelijk deel van het) Omgevingsplan efficiënt en consequent te behandelen, stellen we deze regels op. Dit voorkomt rechtsongelijkheid en onzekerheid. Deze beleidsregels zullen uiteindelijk (deels) in fasen worden verwerkt in het gebiedsdekkend omgevingsplan. Bij de beoordeling van een aanvraag worden de belangen van alle betrokkenen zorgvuldig afgewogen, zodat een evenwichtige toedeling van functies aan locaties wordt gewaarborgd, wat voorheen werd aangeduid als ‘goede ruimtelijke ordening’.
Een gebied binnen de bebouwde kom is het gebied dat ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunning gelegen is binnen de aanduiding ‘Stedelijk gebied’ (of een aanduiding met een vergelijkbare aard), zoals vastgelegd in de omgevingsverordening Noord-Brabant. Indien een perceel gedeeltelijk binnen de bebouwde kom ligt, is de locatie van het hoofdgebouw bepalend voor de toepassing van deze beleidsregels.
Het in het omgevingsplan bepaald geometrisch omsloten vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten. Indien geen bouwvlak is aangegeven op de verbeelding, wordt met een bouwvlak gelijkgesteld de oorspronkelijke (bedrijfs)woning of het oorspronkelijke hoofdgebouw.
Een gebied buiten de bebouwde kom is het gebied dat ten tijde van de aanvraag van de omgevingsvergunning gelegen is binnen de aanduidingen ‘Landelijk gebied’ en ‘Natuur Netwerk Brabant’ (of een aanduiding met een vergelijkbare aard), zoals vastgelegd in de omgevingsverordening Noord-Brabant. Indien een bouwperceel gedeeltelijk buiten de bebouwde kom ligt, is de locatie van het hoofdgebouw bepalend voor de toepassing van deze beleidsregels.
Een gebouw, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de functie (voorheen: bestemming) van het perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die functie het belangrijkst is waarbij bovendien geldt dat het (gedeelte) van het gebouw door zijn constructie of afmetingen als het belangrijkste (gedeelte van een) gebouw is aan te merken.
Intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts of wijkverpleegkundige kan worden aangetoond dan wel mantelzorg zoals bedoeld in de beleidsregels Mantelzorg & Afhankelijk wonen van de gemeente Cranendonck of diens opvolger.
HOOFDSTUK 2 ALGEMENE EN SPECIFIEKE AFWEGINGSCRITERIA
PARAGRAAF 2.1 ALGEMENE AFWEGINGSCRITERIA
Artikel 2: Algemene afwegingscriteria
De afwijkingsbevoegdheid wordt niet toegepast wanneer (naar het oordeel van het college):
Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning dient gemotiveerd te worden dat aan alle bovenstaande punten wordt voldaan.
Daarnaast moet worden aangegeven:
PARAGRAAF 2.2 SPECIFIEKE AFWEGINGSCRITERIA
In deze paragraaf staan de specifieke regels en voorwaarden. Deze gelden aanvullend op de algemene regels en voorwaarden in bepaalde situaties, zoals hieronder per artikel is uitgeschreven.
Voor bijbehorende bouwwerken, zoals genoemd in dit artikel (artikel 3), gelden de volgende wijze van meten:
Voor bijbehorende bouwwerken, zoals genoemd in dit artikel (artikel 3), gelden de volgende algemene voorwaarden:
Artikel 3.3: Binnen de bebouwde kom
ONDERDEEL 1. WONING MET DE FUNCTIE “WONEN” & BEDRIJFSWONING MET DE FUNCTIE “BEDRIJF”
Voor een bijbehorend bouwwerk bij een woning met de functie “Wonen” of bij een bedrijfswoning met de functie “Bedrijf”, gelden de volgende voorwaarden aanvullend op de mogelijkheden van het onderdeel van het (tijdelijk deel van het) Omgevingsplan:
voor gronden die worden gebruikt ten behoeve van de bedrijfswoning binnen de functie “Bedrijf” geldt, afhankelijk van de grootte van het perceel: 1
DE (BEDRIJFS)WONING WORDT GESPLITST
Indien een (bedrijfs)woning middels een Bopa wordt gesplitst, worden de regels in onderdeel 1 en 3 uit dit artikel (artikel 3) toegepast alsof er sprake is van één (bedrijfs)woning. De verdeling wordt gebaseerd op het percentage van de verdeling van het perceel.2 Bij splitsing in het buitengebied moet ook worden voldaan aan het beleidskader ‘Afsplitsen bedrijfswoningen buitengebied gemeente Cranendonck’ of zijn opvolger.
ONDERDEEL 2. GEBOUW ANDERS DAN EEN (BEDRIJFS)WONING
Voor een bijbehorend bouwwerk bij een gebouw anders dan bedoeld in onderdeel 1, gelden de volgende voorwaarden aanvullend op de mogelijkheden van het onderdeel van het (tijdelijk deel van het) Omgevingsplan:
Artikel 3.4: Buiten de bebouwde kom
ONDERDEEL 3. WONING MET DE FUNCTIE “WONEN” & BEDRIJFSWONING ANDERS DAN DE FUNCTIE “WONEN”
Voor een bijbehorend bouwwerk bij een woning met de functie “Wonen” of een bedrijfswoning met een functie anders dan “Wonen”, gelden de volgende voorwaarden in afwijking van de mogelijkheden van het onderdeel van het (tijdelijk deel van het) Omgevingsplan:
voor percelen met de functie “Wonen” is een maximum van 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken, zowel vergunningsvrij als vergunningplichtig, toegestaan; 3
Artikel 3.5: Huisvesting in verband met mantelzorg
ONDERDEEL 4. GEBOUW VOOR (PRÉ-)MANTELZORG
Voor een bijbehorend bouwwerk welke wordt gebouwd en gebruikt voor huisvesting in verband met mantelzorg, gelden de volgende voorwaarden aanvullend op de mogelijkheden van het onderdeel van het (tijdelijk deel van het) Omgevingsplan:
een tijdelijke uitbreiding van de oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken zoals genoemd in de regels van het Omgevingsplan en/of zoals aangegeven in onderdeel 1 en 3 uit dit artikel (artikel 3) wordt toegestaan voor een mantelzorgeenheid indien wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
Artikel 4: Inhoud hoofdgebouw van de woning buiten de bebouwde kom
Voor het uitbreiden van het hoofdgebouw van de woning buiten de bebouwde kom met de functie “Wonen”, geldt in afwijking van de mogelijkheden van het onderdeel van het (tijdelijk deel van het) Omgevingsplan dat de woning een maximale inhoud van 750 m3 mag hebben. Deze uitzondering geldt niet als de woning via een maatwerktitel is opgericht.
Artikel 5: Dakkapel en dakopbouw of soortgelijke uitbreidingen
Aan de uitbreiding van een (bedrijfs)woning middels het plaatsen van een dakkapel en dakopbouw worden de volgende voorwaarden verbonden:
Voor het aanbrengen van voorzieningen gericht op het duurzaam isoleren van een bestaand gebouw, kan worden afgeweken van de maatvoering in het (tijdelijk deel) van het omgevingsplan, mits derden niet onevenredig in hun belangen worden geschaad.
U moet ook controleren of uw activiteit schadelijke gevolgen heeft voor planten of dieren in het wild. Het is uw eigen verantwoordelijkheid om te beoordelen of er sprake is van schadelijke gevolgen. Ook heeft u een specifieke zorgplicht om respectvol om te gaan met de natuur en u in te zetten om deze zo min mogelijk te verstoren. Als er mogelijk sprake is van schadelijke gevolgen, dan kunt u maatregelen nemen om deze te voorkomen.
Als u twijfelt of uw activiteit schadelijk gevolgen voor flora en fauna heeft, kunt u een kort onderzoek laten doen door een ecologisch adviesbureau. Dit heet een quickscan. Deze scan maakt duidelijk of uw plannen gevolgen hebben voor beschermde diersoorten.
Voor complexere initiatieven is het gebruikelijk om een quickscan uit te laten voeren. De kosten voor het uitvoeren van een quickscan zijn voor uw eigen rekening. Blijkt uit de quickscan dat uw plan negatieve gevolgen heeft voor beschermde soorten? Vraag dan een omgevingsvergunning voor een flora- en fauna activiteit aan bij de Provincie Noord-Brabant.
Artikel 7.1: Tijdelijke bewoning woonkeet, woonunit en stacaravan
Aan dit artikel wordt toepassing gegeven voor het tijdelijk plaatsen en/of gebruiken van een woonkeet, woonunit of stacaravan voor bewoning bij het (ver)(her)bouwen van een (bedrijfs)woning, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
HOOFDSTUK 3 OVERIGE BEPALINGEN
Artikel 8: Strijdige situaties
De afwijkingsbevoegdheden worden niet toegepast in die gevallen waarin sprake is van een bestaande illegale situatie op het perceel, ongeacht of de aanvraag ziet op deze illegale situatie. De afwijkingsbevoegdheid wordt wel toegepast, conform de voorwaarde van dit beleid, indien hierdoor de strijdige situatie wordt opgeheven of wordt beëindigd.
Artikel 9: Overeenkomst nadeelcompensatie voorwaarde voor afwijking
Het besluit op een aanvraag voor een omgevingsvergunning is een schadeveroorzakend besluit zoals omschreven in artikel 15.1, eerste lid van de Omgevingswet. Een omgevingsvergunning kan dus een grondslag vormen voor nadeelcompensatie. De onderhavige beleidsregels zijn bedoeld voor afwijkingen van het (tijdelijk deel van het) omgevingsplan. Deze afwijkingen kunnen invloed hebben op de omgeving. Wanneer de toepassing van deze beleidsregels, na inschatting van het risico op schadevergoeding door nadeelcompensatie boven het normaal maatschappelijk risico, leidt tot waardevermindering van omliggende bebouwing, moet worden onderzocht of het toepassen van onderhavige beleidsregels redelijk is. Indien dit het geval is, moet worden bepaald of een nadeelcompensatieovereenkomst met de aanvrager van de vergunning moet worden aangegaan.
Via deze overeenkomst, opgesteld door de gemeente, verklaart de initiatiefnemer dat hij of zij de schadevergoeding door nadeelcompensatie en de daarmee samenhangende kosten voor zijn of haar rekening te nemen. De gemeente bepaalt wanneer het sluiten van een nadeelcompensatieovereenkomst noodzakelijk is. In het geval dat er een anterieure overeenkomst is gesloten waarin nadeelcompensatie al geregeld is, is de anterieure overeenkomst voldoende. Indien de noodzakelijke nadeelcompensatieovereenkomst om welke reden dan ook niet wordt gesloten, wordt op basis van de onderhavige beleidsregels geen medewerking verleend. Deze beleidsregels zijn immers gebaseerd op een bevoegdheid.
Artikel 10: Reguliere procedure, tenzij
Onder de Omgevingswet is de reguliere procedure voor ‘omgevingsvergunningen’ de hoofdregel (titel 4.1 Awb). Het college van burgemeester en wethouders beslissen binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag. De beslistermijn kan wegens de ontvankelijkheidstoets (de controle of de aanvraag compleet is) worden opgeschort. Daarnaast kan de beslistermijn met 6 weken worden verlengd.
Tegen het besluit is bezwaar, beroep en hoger beroep mogelijk. Alleen belanghebbenden kunnen van deze rechtsmiddelen gebruikmaken.
In paragraaf 16.5.3 van de Omgevingswet en in artikel 10.24 van het Omgevingsbesluit staat wanneer de uitgebreide procedure geldt. Activiteiten waarvoor een m.e.r.(beoordelingsplicht) geldt vallen in ieder geval niet onder de reikwijdte van deze regeling, hiervoor is altijd een uitgebreide procedure aan de orde.
Er kunnen altijd bijzondere omstandigheden zijn die bij toepassing van de vastgestelde beleidsregels in een concreet geval tot onevenredige gevolgen leiden in verhouding tot de daarmee te dienen belangen. In het algemeen kan er een beroep op de hardheidsclausule worden gedaan indien:
Er bijzondere omstandigheden kunnen worden aangevoerd die medewerking in afwijking van het de beleidsregels noodzakelijk maken en er geen redelijke alternatieven bestaan om hierin te voorzien, mits de ruimtelijke consequenties beperkt blijven en geen (ongewenste) precedentwerking hoeft te worden gevreesd;
Voorkomen moet worden dat de in de beleidsregels neergelegde uitgangspunten als een recht worden toegepast. Aan ieder afwijkingsbesluit gaat een belangenafweging vooraf die in een concreet geval, zelfs als het verzoek past binnen de in dit beleid opgenomen randvoorwaarden, tot weigering van het afwijkingsverzoek kan leiden. Er moet onderkend worden dat elk beleid onvoorziene neveneffecten kan hebben. Met een beroep op de hardheidsclausule kunnen onvoorziene, onaanvaardbare gevolgen van beleidsregels worden voorkomen.
Aldus vastgesteld op april 2025.
Burgemeester en wethouders van de gemeente Cranendonck,
De secretaris,
E. Jacobs
De burgemeester,
F.A.P. van Kessel
Bijlagen: Voorbeelden 4
Voorbeeld 1) Behorende bij artikel 3.3 Binnen de bebouwde kom
ONDERDEEL 1: BEDRIJFSWONING MET DE FUNCTIE “BEDRIJF”
Om te kunnen bepalen hoeveel m2 aan bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning is toegestaan, wordt de volgende rekensom gemaakt:
|
Het aantal m2 van het perceel dat wordt gebruikt voor de bedrijfswoning – het aantal m2 van de oorspronkelijke bedrijfswoning zelf. |
In onderstaand voorbeeld: het geel gestreepte vlak – het oranje gebouw.
Het gedeelte dat wordt gebruikt voor de bedrijfsvoering wordt niet meegerekend. Eventuele bijbehorende bouwwerken bij het bedrijfsgebouw tellen ook niet mee.
De bestaande bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning tellen wel mee in het totaal om te bepalen hoeveel m2 aan bijbehorende bouwwerken al zijn gerealiseerd en hoeveel m2 extra is toegestaan. Vergunningsvrije bijbehorende bouwwerken tellen ook mee in deze berekening.
Berekenen max aantal toegestane m2 aan bijbehorende bouwwerken:
De rekensom: 600 m2 – 100 m2 = 500 m2.
Dit betekent dat artikel 3.3 onderdeel 1 sub e geldt (in de tabel: 200 tot 600 m2) en er maximaal 100 m2 buiten de grond onder de oorspronkelijke bedrijfswoning is toegestaan. Er staat al een bijbehorend bouwwerk van 30 m2. Met een Bopa kan nog 70 m2 aan bijbehorende bouwwerken gerealiseerd worden.
Voorbeeld 2) Behorende bij artikel 3.3 Binnen de bebouwde kom
ONDERDEEL 1: DE (BEDRIJFS)WONING WORDT GESPLITST
Om te kunnen bepalen hoeveel m2 aan bijbehorende bouwwerken bij beide woningen zijn toegestaan, geldt het volgende:
|
Bij splitsing wordt het aantal m2 aan bijbehorende bouwwerken naar rato in percentage verdeeld over de gesplitste percelen. |
Berekenen max aantal toegestane m2 aan bijbehorende bouwwerken:
De rekensom: 800 m2 – 150 m2 = 650 m2.
Dit betekent dat artikel 3.3 onderdeel 1 sub d geldt (in de tabel: 600 tot 1200 m2) en er maximaal 120 m2 buiten het bouwvlak is toegestaan. Met een Bopa kan nog 120 m2 aan bijbehorende bouwwerken gerealiseerd worden.
Berekenen max aantal toegestane m2 aan bijbehorende bouwwerken:
De rekensom voor perceel 1: 500 m2 van 800 m2 = 62,5% van 120 m2.
Dit betekent dat er maximaal 75 m2 buiten het bouwvlak binnen de functie “Wonen” is toegestaan. In dit voorbeeld wil de eigenaar achter op het perceel een schuur met een grootte van 10 m2 plaatsen. Dit betekent dat hij nog 65 m2 aan bijbehorende bouwwerken overhoudt.
De rekensom voor perceel 2: 300 m2 van 800 m2 = 37,5% van 120 m2.
Dit betekent dat er maximaal 45 m2 buiten het bouwvlak binnen de functie “Wonen” is toegestaan. In dit voorbeeld wil de eigenaar achter op het perceel een garage met een grootte van 45 m2 plaatsen. Dit betekent dat hij geen extra m2 bijbehorende bouwwerken overhoudt. Binnen het bouwvlak is wel nog ruimte om te bouwen.
Het totaal aantal toegestane m2 aan bijbehorende bouwwerken voor de twee percelen blijft dus in totaal 120 m2 buiten het bouwvlak binnen de functie “Wonen”.
Voorbeeld 3) Behorende bij artikel 3.4 Buiten de bebouwde kom
ONDERDEEL 3: WONING MET DE FUNCTIE “WONEN”
Om te kunnen bepalen hoeveel m2 aan bijbehorende bouwwerken bij de woning is toegestaan, geldt het volgende:
|
Binnen de functie “Wonen” in het buitengebied is maximaal 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken (behorende bij de woning) toegestaan – het aantal bestaande m2 aan bijbehorende bouwwerken. |
In onderstaand voorbeeld: het gele vlak – het groene vlak.
De gronden met de functie “Agrarisch” worden niet meegerekend.
De bestaande bijbehorende bouwwerken binnen de functie “Wonen” tellen wel mee in het totaal om te bepalen hoeveel m2 aan bijbehorende bouwwerken al zijn gerealiseerd en hoeveel m2 extra is toegestaan. Vergunningsvrije bijbehorende bouwwerken tellen ook mee in deze berekening.
Buiten de bebouwde kom wordt geen onderscheid gemaakt tussen de vraag of het bijbehorend bouwwerk binnen of buiten het bouwvlak staat. Voor de berekening van het maximale aantal toegestane vierkante meters wordt de volledige functie “Wonen” meegerekend.
Berekenen max aantal toegestane m2 aan bijbehorende bouwwerken:
Artikel 3.4 onderdeel 3 sub d bepaalt dat er maximaal 150 m2 aan bijbehorende bouwwerken is toegestaan. Er staat al een bijbehorend bouwwerk van 40 m2.
De rekensom: 150 m2 – 40 m2 = 110 m2. Met een Bopa kan nog 110 m2 aan bijbehorende bouwwerken gerealiseerd worden.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2025-176752.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.