Gemeenteblad van Veere
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Veere | Gemeenteblad 2025, 170399 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Veere | Gemeenteblad 2025, 170399 | beleidsregel |
Nota reserves en voorzieningen 2024 – 2027 Gemeente Veere
Voor gemeenten staat het behalen van bepaalde maatschappelijke doelen centraal. Dit soort doelen zijn vaak zo groot en ingewikkeld, dat ze niet in één jaar te bereiken zijn. Hierbij is het dus nodig om geld meerjarig beschikbaar te houden. Ook zijn hiervoor vaak hoge eenmalige investeringen nodig en is het verstandig om geld te reserveren. De bestemmingsreserves, het surplus in de algemene reserve en voorzieningen zijn de “spaarpotjes” van de gemeente. De gemeenteraad besluit of en waarvoor geld apart gezet wordt en hoeveel er jaarlijks ingestopt en uitgegeven mag worden.
De basis voor alle financiële afspraken tussen gemeenteraad en college wordt gevormd door de Gemeentewet, het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten (BBV) en de Financiële verordening gemeente Veere 2023.
Het besluit om ergens al dan niet een reserve voor in te stellen is een politieke bestuurlijke keuze. In het BBV vind je vooral definities wat reserves zijn en wat hierover minimaal moet worden gerapporteerd in de jaarrekening. Hoe we als gemeente met reserves en voorzieningen willen omgaan, leggen we vast in deze nota reserves en voorzieningen 2024 - 2027.
Voor u ligt de geactualiseerde nota reserves en voorzieningen 2024 - 2027. De nota bevat de kaders voor reserves en voorzieningen van de gemeente Veere. Deze nota vervangt de nota reserves en voorzieningen 2020. De gemeenteraad heeft een kaderstellende rol met betrekking tot het gemeentelijke financieel beleid. In de Financiële verordening gemeente Veere 2023 is de volgende tekst opgenomen over reserves en voorzieningen: “Het college biedt de raad eens in de vier jaar een nota reserves en voorzieningen aan. Deze nota wordt door de raad vastgesteld en behandelt de vorming en besteding van reserves en de vorming en besteding van voorzieningen.”
De gemeente kent een gezonde financiële huishouding. Een periodieke herziening van het nut, de noodzaak en de omvang van de reserves en voorzieningen is niettemin zowel vanuit bestuurlijk en bedrijfseconomisch oogpunt bezien noodzakelijk. Aangezien de omstandigheden kunnen wijzigen moet het reserve- en voorzieningenbeleid aan gewijzigde omstandigheden kunnen worden getoetst en eventueel aangepast.
Reserves en voorzieningen zijn van grote betekenis voor de budgettaire stabiliteit van de gemeente. Reserves en voorzieningen maken grote toekomstige opgaven voor Veere mogelijk. Voorbeelden hiervan zijn groot onderhoud, investeringen of projecten die te omvangrijk zijn om ten laste van de exploitatiebegroting te brengen. Daarnaast spelen ze een rol als buffer in geval van financiële tegenvallers en ter egalisatie van de lasten.
De kaders in deze nota zijn erop gericht de raad zoveel mogelijk transparantie en grip te bieden en het budgetrecht van de raad zo optimaal mogelijk tot zijn recht te laten komen. Dat betekent dat de raad bepaalt of reserves en voorzieningen worden ingesteld en hoe deze worden ingezet.
Een gedegen risicobeleid is van belang om risico’s tijdig te onderkennen en te beheersen en omdat beleidskeuzes doorgaans direct effect hebben op enerzijds het vermogen om eventuele toekomstige tegenvallers op te vangen en anderzijds op de beschikbare bestedingsruimte van de gemeente. Inzicht in de omvang van het gemeentelijk vermogen en in de ontwikkeling hiervan en inzicht in het risicoprofiel en het benodigde weerstandsvermogen is derhalve essentieel voor het proces van bestuurlijke afweging.
Alle reserves en voorzieningen zijn doorgelicht waarbij is bekeken of ze in stand moeten blijven, opgeheven of gevormd moeten worden (zie bijlage II). Dit vanuit het uitgangspunt om het aantal reserves en voorzieningen te beperken tot alleen grote opgaven. Dat bevordert de transparantie en maakt voor de gemeenteraad een betere integrale afweging bij de begroting mogelijk. Door een goed inzicht in de reserves en de voorzieningen is de beleidsruimte beter zichtbaar.
Het doel van deze nota is het beleid voor reserves, voorzieningen en risico’s opnieuw transparant vast te leggen en is primair bedoeld als kaderstellend instrument van de raad. De uitgangspunten van deze nota worden onder andere zichtbaar in de begroting en de jaarstukken.
In dit hoofdstuk presenteren wij op hoofdlijnen de wettelijke kaders over reserves en voorzieningen en brengen wij de beleidsvrijheid van de gemeente in beeld. De beleidskaders in deze nota zijn afgestemd op de voorschriften van het BBV. In bijlage III van deze nota zijn deze artikelen opgenomen.
Het onderscheid tussen reserves en voorzieningen is vooral ingegeven door de vrijheid waarmee deze middelen kunnen worden ingezet. Reserves kunnen door de raad naar wens worden ingesteld of opgeheven. Het vormen van reserves is wettelijk gezien nauwelijks begrensd. De beleidsvrijheid is hier groot. Dat in tegenstelling tot voorzieningen, waarvoor de wet dwingende voorwaarden bevat. De keuzevrijheid beperkt zich bij voorzieningen tot de vraag of lasten wel of niet geëgaliseerd dienen te worden. Een ander belangrijk verschil is dat wettelijk vastligt dat reserves tot het eigen vermogen van de gemeente behoren, en voorzieningen tot het vreemd vermogen van de gemeente.
Reserves behoren tot het eigen vermogen van de gemeente en kunnen we onderscheiden in de volgende twee soorten (artikel 42 en 43 BBV):
1. Algemene reserve: de algemene reserve is een reserve zonder specifiek benoemd bestedingsdoel en is volledig vrij besteedbaar. Het jaarlijkse rekeningresultaat wordt verrekend met de algemene reserve. Dit betekent dat het resultaat van de gemeentelijke jaarrekening wordt toegevoegd of onttrokken aan de algemene reserve. De belangrijkste functie is het vormen van een buffer voor onvoorziene financiële tegenvallers.
2. Bestemmingsreserves: een bestemmingsreserve is te besteden aan het doel waarvoor deze is ingesteld. De bestemming kan door de raad worden gewijzigd en is dus vrij besteedbaar. Zolang de raad de bestemming kan wijzigen, is sprake van een bestemmingsreserve. Indien de bestemming niet meer gewijzigd kan worden, bijvoorbeeld door het aangaan van verplichtingen, is sprake van een voorziening. Het uitgangspunt is om de bestemmingsreserves (zowel qua aantal als omvang) te beperken. Door periodiek de reserves te evalueren voorkomen we dat reserves blijven bestaan waarvan het beoogde doel niet meer aanwezig is.
Voor de vorming en besteding van reserves is in het kader van het budgetrecht een expliciet besluit van de raad nodig. Dit past binnen het algemene kenmerk van een reserve: de vrije besteedbaarheid.
Een stille reserve is een reserve, waarvan het bestaan niet uit de administratie blijkt. Van een stille reserve is sprake als de waardering op de balans (boekwaarde) lager is dan de marktwaarde. In de praktijk is sprake van stille reserve bij het gemeentelijk aandelenbezit, grond, gebouwen of in het geval een gemeentelijk eigendom geen waarde meer heeft op de balans. Als het activum helemaal is afgeschreven, vertegenwoordigt het nog wel een waarde en is nog eigendom van de gemeente. Bij de berekening van het beschikbare weerstandsvermogen blijven de stille reserves buiten beschouwing. Deze stille reserves kunnen we namelijk niet allemaal altijd direct omzetten in liquide middelen.
Voorzieningen behoren tot het vreemd vermogen en worden ingesteld om te kunnen voldoen aan verplichtingen en voorzienbare risico’s. Het gaat hier om onvermijdelijke uitgaven voor gebeurtenissen die al hebben plaatsgevonden. Voorzieningen zijn niet vrij besteedbaar en worden dan ook aangemerkt als vreemd vermogen. De vorming van voorzieningen is veel dwingender voorgeschreven door het BBV dan de vorming van reserves. De uitgangspunten voor het instellen van een voorziening en het in stand houden daarvan zijn binnen het BBV aan strikte regelgeving gebonden. Het BBV schrijft voor in artikel 44 wanneer een voorziening ingesteld moet worden. Zie bijlage III.
Een onderhoudsvoorziening voor gelijkmatige verdeling van de lasten mag alleen gevormd worden voor cyclisch (terugkerend) onderhoud van kapitaalgoederen zoals wegen en gebouwen. Deze kan alleen met instemming van de raad ingesteld en gevoed worden op basis van een recent beheerplan (Stellige uitspraak Commissie BBV). Het vormen van een voorziening is niet verplicht; lasten kunnen ook ongelijkmatig in de exploitatie worden genomen. Aan de voorziening dient een recent (niet ouder dan 5 jaar t.o.v. het verslagleggingsjaar) beheerplan ten grondslag te liggen. Deze vijf jaar dient te worden gehanteerd als richttermijn waar gemotiveerd van kan worden afgeweken (stellige uitspraak Commissie BBV). Een gemotiveerde afwijking houdt in dat deze motivatie is geautoriseerd door de raad en verantwoord is in de paragraaf “onderhoud kapitaalgoederen” van de begroting en jaarstukken.
2.4.1. Instellen en opheffen voorziening door het college.
Voorzieningen hebben een verplicht karakter en kennen daardoor vrijwel geen beleidsvrijheid bij het instellen hiervan. In Veere is besloten dat het college besluit tot het instellen van de meeste voorzieningen. Vanwege het verplichtend karakter van voorzieningen, heeft de raad geen keuze (allocatiefunctie) bij het al dan niet instellen ervan. Indirect kan de raad echter wel invloed uitoefenen op de hoogte van een voorziening. Dit geldt bijvoorbeeld bij onderhoudsvoorzieningen, waarbij het gewenste kwaliteitsniveau bepalend is voor het bedrag dat jaarlijks in een voorziening wordt gestort (denk aan gebouwen- en wegenonderhoud).De raad dient de betreffende lasten echter wel te autoriseren. Daarvoor gelden de normale budgetregels.
Bij de jaarrekening wordt inzichtelijk gemaakt welke (nieuw gevormde) voorzieningen zijn opgenomen. Hiermee komt de bevoegdheid tot het doen van uitgaven te liggen bij het college. Via de jaarrekening legt het college vervolgens verantwoording af aan de raad.
Is de kans dat een risico zich zal voordoen, en – indien het zich toch voordoet – de omvang van de ‘schade’ niet goed in te schatten, dan kan er geen voorziening worden getroffen. In dat geval zal dit in de risicoparagraaf van de meerjarenbegroting vermeld moeten worden.
De verschillende gradaties in vaststelling van de kans en de omvang van het risico in relatie tot het treffen van een voorziening, dan wel opname in de risicoparagraaf zijn in het volgende schema tot uitdrukking gebracht.
Toevoeging aan voorzieningen vinden plaats ten laste van de exploitatie en zijn gebaseerd op de noodzakelijk berekende omvang van de voorziening. Onttrekkingen worden recht-streeks ten laste van een voorziening geboekt en blijven buiten de exploitatie.
Voor voorzieningen met betrekking tot verplichtingen, verliezen of risico’s wordt bij de jaarrekening bepaald wat de noodzakelijke omvang moet zijn. Voorzieningen ter egalisatie van kosten zijn gebaseerd op door de raad vastgestelde beheerplannen, de toevoegingen worden in de begroting opgenomen. Ook voor voorzieningen inzake van derden verkregen middelen wordt bij de jaarrekening bepaald wat de noodzakelijke omvang moet zijn. Indien een voorziening een omvang heeft bereikt die hoger is dan het noodzakelijke niveau, valt het meerdere vrij ten gunste van de exploitatie. Bij tekorten dienen de voorzieningen te worden aangevuld.
Voorzieningen worden opgeheven als de verplichting en/of het risico waarvoor de voorziening is gevormd is vervallen of is opgehouden te bestaan. Wanneer een voorziening wordt opgeheven valt een eventueel saldo vrij ten gunste van de exploitatie. Voorzieningen worden opgeheven na een besluit van het college, met uitzondering van de voorzieningen ter egalisatie van (onderhouds-)kosten.
2.4.4. Wijzigen van doel of bestemming voorzieningen
Het doel van een voorziening kan niet wijzigen, gegeven het verplichtende karakter en de strakke kaders. Indien het doel niet meer bestaat of wijzigt wordt de voorziening opgeheven.
2.5 Samenvatting kenmerken en bevoegdheden reserves en voorzieningen
In onderstaande tabel zijn de belangrijkste verschillen tussen reserves en voorzieningen weergegeven.
2.6 Functies van reserves en voorzieningen
Zoals hiervoor is aangegeven moeten reserves en voorzieningen altijd een doel dienen. Naast het doel hebben reserves en voorzieningen ook een bepaalde functie. In zijn algemeenheid onderscheiden wij de verschillende functies.
Reserves kunnen de volgende functies hebben:
o Bufferfunctie: dit is de belangrijkste functie van het eigen vermogen. De algemene reserve dient als bufferfunctie om onvoorziene financiële tegenvallers op te vangen. Deze functie heeft een sterke relatie met het weerstandsvermogen.
o Financieringsfunctie: door reserves en voorzieningen te gebruiken als eigen financieringsmiddel hoeft er geen Vreemd vermogen geleend te worden.
o Bestedingsfunctie: geldmiddelen worden vanwege bestuurlijke keuzes gereserveerd voor de realisatie van specifieke activa/projecten. Voor de toekomstige realisatie hiervan wordt gespaard.
o Dekkingsfunctie: de reserve wordt aangewend voor dekking van bestaande exploitatielasten. Een bestemmingsreserve met een dekkingsfunctie kan alleen worden aangewend voor het “dekkingsdoel” waarvoor het is ingesteld. Bij het wijzigen van de bestemming ontstaat een tekort op de exploitatie, waarvoor aanvullende dekkingsmiddelen aangewezen moeten worden.
Voorzieningen hebben de volgende functie:
o Verplichtingenfunctie: een voorziening heeft een karakter van een verplichting die de gemeente is aangegaan en waarvoor de benodigde middelen beschikbaar moeten zijn (bijvoorbeeld pensioenverplichtingen).
o Egalisatiefunctie: pieken en dalen van kosten en opbrengsten worden opgevangen voor een gelijkmatige verdeling hiervan over een aantal begrotingsjaren heen. Dit gebeurt vooral om ongewenste schommelingen (pieken en dalen) in het onderhoud te voorkomen.
3. GEMEENTELIJKE KADERS VOOR RESERVES EN VOORZIENINGEN
Het onderscheid tussen reserves en voorzieningen is vooral ingegeven door de vrijheid waarmee de middelen kunnen worden ingezet. Reserves kunnen door de raad naar wens worden ingesteld of opgeheven, bij voorzieningen is dat niet het geval.
Benadrukt moet worden dat een reserve geen financiële verplichting is, ook niet als het gaat om een bestemmingsreserve die is gevormd voor een bepaald actief. Voor een verplichting is het noodzakelijk dat de plicht of verantwoordelijkheid bestaat tot het op een bepaalde manier handelen of presteren jegens een derde. Bij een bestemmingsreserve is weliswaar sprake van een beoogde toekomstige aanwending, maar er bestaat op dat moment nog geen (wettelijke of feitelijke) verplichting jegens een derde. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld een voorziening.
3.2 Criteria voor het vormen van reserves
De vorming van een reserve is in het kader van het budgetrecht een bevoegdheid van de raad. Een bestemmingsreserve wordt ingesteld voor een concreet door de raad vastgesteld doel. Om te voorkomen dat er onnodig middelen worden vastgelegd waarvoor een andere bestemming mogelijk is, moet een bewuste afweging en onderbouwing ten grondslag liggen aan de vorming van een reserve. Bij het instellen van reserves gelden de volgende criteria:
o De vorming van een reserve dient via een raadsbesluit plaats te vinden.
o In het raadsbesluit moet, voor zover van toepassing, het volgende worden aangegeven:
o het doel waarvoor de reserve wordt gevormd,
o de minimale en/of maximale omvang,
o de omvang en de wijze van stortingen en onttrekkingen (structureel of incidenteel), inclusief de onderbouwing daarvan en
o de looptijd van de reserve (start- en einddatum).
o Het minimumbedrag voor het instellen van een afzonderlijke bestemmingsreserve bedraagt € 100.000.
Het toevoegen en onttrekken aan reserves een bevoegdheid van de raad. Hierbij gelden de volgende criteria:
o Toevoegingen aan reserves keurt de raad goed via de reguliere rapportagemomenten in de P&C-cyclus (begroting, tussenrapportage en jaarrekening) of via een afzonderlijk raadsbesluit.
o In de jaarrekening worden de toevoegingen aan elk van de reserves verwerkt tot het begrote bedrag dat door de raad is goedgekeurd. Daarboven is een expliciet raadsbesluit vereist.
o Onttrekkingen aan reserves keurt de raad goed via de reguliere rapportage-momenten in de P&C-cyclus (begroting, tussenrapportage en jaarrekening) of via een afzonderlijk raadsbesluit.
o In de jaarrekening worden de onttrekkingen aan elk van de reserves verwerkt tot het begrote bedrag dat door de raad is goedgekeurd.
o Het college is bevoegd om onttrekkingen aan bestemmingsreserves, die niet in het begrotingsjaar zijn begroot, tot een bedrag van maximaal € 25.000 uit te voeren, zolang het doel waaraan de middelen worden besteed gelijk is aan hetgeen de raad heeft vastgesteld.
o Onttrekkingen die worden gedaan ten laste van een reserve, dienen incidenteel van aard te zijn omdat een reserve eindig is.
3.4 Inzet van reserves is van invloed op de financiële positie.
Reservemutaties wijzigen de omvang van het eigen vermogen. Voor zover dit de algemene reserve betreft, wijzigt ook de beschikbare weerstandscapaciteit (zie hoofdstuk 4).
Het eigen vermogen laat zien voor welke omvang er geen schulden op het bezit rusten (solvabiliteit). Reserves zijn over het algemeen niet liquide (geen ‘cash’). Dit betekent dat het besluit tot dekking van uitgaven uit een reserve tot een financieringsbehoefte leidt die de schuld vergroot. Inzet van een reserve betekent een verschuiving van het eigen vermogen naar het vreemd vermogen. Hierdoor daalt de solvabiliteit. Een toename van de schuld leidt tot hogere schuldquotes.
3.5 Wijzigen en opheffen bestemmingsreserves
De raad besluit, al dan niet op voorstel van het college, over het eerder opheffen of het verlengen van de instellingsduur van een bestemmingsreserve. De raad kan altijd besluiten het doel of de bestemming van een reserve te wijzigen. Als het doel op basis waarvan een bestemmingsreserve is gevormd op enig moment vervalt, dient de reserve door middel van een raadsbesluit of bij de jaarrekening te worden opgeheven. De vrijkomende middelen komen middels resultaatbestemming ten gunste van de algemene reserve.
3.6 Reserves en voorzieningen mogen geen negatief saldo hebben
De onttrekkingen op de reserves mogen niet leiden tot een negatieve reserve. Een negatieve (bestemmings-)reserve past niet bij de aard en de betekenis van een reserve. Door het aanhouden van een negatieve bestemmingsreserve zal de algemene reserve een onjuist beeld geven. Het saldo van de algemene reserve zal hierdoor hoger lijken dan het daadwerkelijk blijkt te zijn. Het BBV staat daarom geen negatieve reserves toe.
Ook voorzieningen kunnen niet negatief zijn, omdat ze naar beste schatting dekkend moeten zijn voor de achterliggende verplichtingen en risico’s. Er kunnen nooit meer lasten aan een voorziening worden toegerekend dan dat er middelen in de voorziening beschikbaar zijn. Indien een voorziening niet toereikend is, zal de exploitatie zwaarder moeten worden belast.
3.7 Reserves en voorzieningen jaarlijks beoordelen op toereikendheid, nut en noodzaak.
We beoordelen de reserves en voorzieningen in ieder geval bij het opstellen van de jaarstukken op toereikendheid, nut en noodzaak.
Als een voorziening niet toereikend is, moet een aanvullende dotatie ten laste van het resultaat plaatsvinden. Indien de voorziening te hoog is, dan wel de gehele voorziening kan worden opgeheven, dienen deze middelen altijd vrij te vallen ten gunste van het resultaat.
Reserves die niet meer nodig zijn voor het doel waarvoor ze zijn ingesteld, vallen door middel van resultaatbestemming vrij ten gunste van de algemene reserve. Dit wordt expliciet via een afzonderlijk raadsbesluit of bij de jaarstukken besloten.
3.7 Gesloten circuits reserves
Voor het aanwenden van reserves is een besluit van de raad vereist. Deze vindt in het kader van de resultaatbestemming overeenkomstig het BBV plaats. Goedkeuring wordt op de volgende wijze verkregen:
o Vaststellen van de begroting (vooraf);
o Separaat raadsvoorstel met bijbehorende begrotingswijziging (tussentijds);
o Resultaatbestemming bij de jaarstukken (achteraf).
Zoals blijkt bij de § 2.4 mag bij de jaarrekening aan reserves niet meer worden onttrokken of gestort dan dat er is begroot. Mutaties in reserves mogen plaatsvinden tot maximaal het bedrag dat in de (bijgestelde) begroting is opgenomen, tenzij de raad anders heeft besloten. Bij een aantal reserves worden uit praktisch oogpunt de werkelijk gemaakte lasten aan de reserve onttrokken c.q. het werkelijke overschot in de exploitatie aan de reserve gedoteerd. Dit betekent dat de mutaties van de reserves meebewegen met de omvang van de werkelijke onderliggende lasten en baten. Dit doet zich voor bij de reserve grondbedrijf en de reserve maatschappelijke voorzieningen.
3.8 Beleid met betrekking tot de reserve dekking afschrijvingslasten.
In het kader van structureel begrotingsevenwicht worden reservemutaties in de gemeente-begroting in principe buiten beschouwing gelaten. Uitgangspunt is dat tegenover structurele (kapitaal-)lasten structurele inkomsten staan. Uitzondering hierop binnen het BBV is de reserve ter dekking van kapitaallasten. De reden hiervoor ligt in het feit dat met het inzetten van de dekkingsreserve structureel, in ieder geval voor de looptijd (afschrijvingstermijn) van het betreffende actief, (delen van) de voortvloeiende afschrijvingslasten worden afgedekt binnen de begroting. Voorwaarde die in het BBV is gesteld is dat een dekking uit de reserve dekking afschrijvingslasten enkel mag plaatsvinden wanneer de reserveomvang gelijk is aan de totale afschrijvingslasten die voortvloeien uit de investeringen.
Wanneer dit niet het geval is, mag slechts naar rato dekking worden toegerekend, waarbij de afschrijvingstermijn van het actief gelijk moet blijven. Aan het einde van de looptijd heeft de raad opnieuw de keuzemogelijkheid om het actief te blijven exploiteren en op dat moment de dekking van de lasten te bepalen.
4 Weerstandsvermogen / risico’s
De mogelijkheid kan zich voordoen dat er risico’s bestaan, waarvan geen precieze inschatting gemaakt kan worden van het bedrag van de schade of verlies dat hiermee gemoeid kan zijn. Hiervoor kunnen dan geen voorzieningen worden gevormd. In deze gevallen schrijft het BBV voor dat dit soort risico’s beschreven moeten worden in de verplicht voorgeschreven paragraaf over het weerstandsvermogen en risicobeheersing.
4.1 Risicobeleid / weerstandsvermogen
Het BBV (artikel 11) definieert het weerstandsvermogen als de relatie tussen de capaciteit om tegenvallers op te vangen en de materiële risico’s waarvoor geen specifieke voorzieningen zijn getroffen. Er is geen wettelijke norm voor de (minimale) omvang van het weerstandsvermogen. Voor het kunnen bepalen van de benodigde omvang van het weerstandsvermogen is het noodzakelijk goed inzicht te hebben in de risico’s en de omvang van deze risico’s.
De risico’s die relevant zijn voor het weerstandsvermogen, zijn de risico’s die niet op een andere manier zijn ondervangen en die een financieel gevolg kunnen hebben. Voor de financiële risico’s in relatie tot het weerstandsvermogen geldt als definitie: de kans op een gebeurtenis die leidt tot een directe financiële tegenvaller van materiële betekenis, die niet is afgedekt in de begroting. Doen deze risico’s zich voor dan kunnen ze worden gedekt uit het weerstandsvermogen. Reguliere risico’s die zich regelmatig voordoen en die veelal vrij goed meetbaar zijn en risico’s zonder financiële gevolgen maken geen deel uit van de risico’s die onder het weerstandsvermogen vallen. Voor reguliere risico’s kunnen immers verzekeringen worden afgesloten of voorzieningen worden getroffen.
De kern van het risicobeleid is het in onderlinge samenhang transparant maken van het risicoprofiel, risicomanagement en het weerstandsvermogen en daarop sturen. De risico's worden systematisch in kaart gebracht, beoordeeld en in de P&C-documenten toegelicht. Het is hierbij van belang om te realiseren dat een risico geen zekerheid is, maar een kans van voordoen (hoe klein of groot ook) waar, voor zover mogelijk, passende beheersings-maatregelen zijn getroffen.
Het weerstandsvermogen is het vermogen om financiële tegenvallers (risico’s) op te kunnen vangen zonder dat dit de normale bedrijfsvoering aantast en hiermee de continuïteit in gevaar komt. Het weerstandsvermogen geeft aan hoe robuust een begroting is. Het weerstandsvermogen is een confrontatie tussen de beschikbare algemene reserve van de gemeente en de risico’s die de gemeente loopt.
Het gaat dus aan de ene kant om de duiding van de mogelijke tegenvallers waarmee de gemeente te maken kan krijgen en de beheersmaatregelen die de gemeente neemt, gericht op risicobewustzijn, vermijding van risico’s en beperking van de schade van risico’s. Aan de andere kant gaat het om de mogelijkheden waarover de gemeente beschikt om tegenvallers op te vangen. De confrontatie van het risicoprofiel en de weerstandscapaciteit leidt tot een uitspraak over het weerstandsvermogen: zolang het weerstandsvermogen groter of gelijk is aan de risico’s is de gemeente in staat om tegenvallers op te vangen.
De ratio weerstandsvermogen geeft aan in welke mate de gemeente de in beeld zijnde risico’s kan opvangen. Voor de aanpak met betrekking tot de risico-inventarisatie en risico-score verwijzen we naar de paragraaf weerstandsvermogen en risicomanagement in de begroting. Voor beoordeling van de weerstandsratio van de gemeente Veere wordt de omvang van de algemene reserve afgezet tegen de impact van de risico's:
ratio weerstandsvermogen = Beschikbare algemene reserve : Impact risico's.
Deze afweging geeft een indicatie van het weerstandsvermogen. Als de risico’s toenemen, of de beschikbare weerstandsvermogen neemt af, dan daalt de ratio. Als de risico’s afnemen of het beschikbare weerstandsvermogen neemt toe, dan stijgt de ratio. In de paragraaf Weerstandsvermogen en risicobeheersing van de begroting en jaarstukken leggen we de relatie tussen de risico’s en het beschikbare weerstandsvermogen.
4.2 Streefwaarde voor de ratio weerstandsvermogen
De provincie en het rijk leggen de gemeenten geen norm op voor de hoogte van de ratio weerstandsvermogen. Hierin heeft elke gemeente dus keuzevrijheid. Voor het bepalen van de norm van de ratio weerstandsvermogen hanteren we de volgende schaalverdeling gebruikt:
We sturen op de aanwezigheid van een ratio weerstandsvermogen binnen de grenzen van klasse B “ruim voldoende” (in de bandbreedte van 1,4 tot 2,0). Door een te laag niveau van het weerstandsvermogen komt de financiële robuustheid in het geding en een te hoog niveau beklemt onnodig de bestedingsruimte.
Bij een ratio weerstandsvermogen van 2,0 bedraagt het beschikbare weerstandsvermogen 200% van de omvang van de gekwantificeerde risico’s. Indien de ratio weerstandsvermogen zich beneden de ondergrens van 1,4 begeeft dan wordt door het college onderzocht of maatregelen noodzakelijk dan wel wenselijk zijn en wordt dit aan de raad voorgelegd. De algemene reserve dient dan op een zo kort mogelijke termijn ten laste van de exploitatie aangevuld te worden tot dat tenminste de ratio van 1,4 weer bereikt wordt. Als dat niet haalbaar blijkt dan moet dat in ieder geval binnen de periode van de meerjarenraming gerealiseerd worden.
In onderstaand overzicht wordt de prognose van de ratio weerstandsvermogen over de bestaande planperiode weergegeven. De ratio is meer dan ruim voldoende om de risico’s op te kunnen vangen.
Weerstandsratio programmabegroting 2024 (bedragen x € 1.000).
4.3 Vrije ruimte algemene reserve
De algemene reserve bestaat uit een deel dat nodig is om financiële tegenvallers (risico’s) op te vangen, het zogenaamde weerstandsvermogen en het vrije deel waar de bestedingsfunctie op van toepassing is. De gewenste ratio weerstandsvermogen beweegt zich tussen 1,4 en 2,0. Concreet betekent dit dat er (op basis van 2027) theoretisch sprake is van een vrij deel in de algemene reserve van € 13,1 tot € 16 miljoen.
Een belangrijk aandachtspunt hierbij is dat dekken ten laste van reserves direct gevolgen heeft voor de financiële kengetallen. Reserves zijn over het algemeen niet liquide (geen ‘cash’). Een besluit tot dekking van uitgaven uit een reserve leidt tot een financierings-behoefte en vergroot de schuld. Het betekent ook een verschuiving van het eigen vermogen naar het vreemd vermogen waardoor de solvabiliteit daalt. Een toename van de schuld leidt tot een hogere schuldquote. Daarom toetsen we bij investeringsvoorstellen in de begroting en bij tussentijdse investeringsvoorstellen groter dan € 1 miljoen altijd de gevolgen voor de financiële kengetallen. Uitgangspunt is een financieel gezonde positie met o.a. een schuldquote (na correctie) van maximaal 130% en een solvabiliteit van minimaal 20%.
5. Samenvatting en voorstellen
Met deze nota zijn de hoofdlijnen in beeld gebracht van het gemeentelijk beleid met betrekking tot reserves en voorzieningen. Het is noodzakelijk om eenduidige uitgangspunten en kaders te formuleren voor het beleid met betrekking tot reserves en voorzieningen.
Samenvattend stellen wij u het volgende voor:
1. De nota reserves en voorzieningen 2020 in te trekken.
2. De nota reserves en voorzieningen 2024 - 2027 vast te stellen.
Daarmee expliciet akkoord te gaan met de volgende besluiten/mutaties:
a. De reserve lokaal onderwijsbeleid op te heffen en het saldo per 1-1-2024 ad € 1.317.115 toe te voegen aan de reserve maatschappelijke voorzieningen.
b. De doelstelling van de reserve maatschappelijke voorziening als volgt aan te vullen: inclusief de tijdelijke huisvesting bij vervanging van scholen.
c. Met betrekking tot de reserve grondbedrijf de minimumomvang te baseren op de IFLO-norm (Inspectie Financiën Lagere Overheden): 10% van de netto-boekwaarde van de grondexploitaties. De minimumomvang dient als buffer voor de risico’s in de lopende grondexploitaties.
d. Het surplus in de reserve nog af te ronden projecten ad € 118.633 vrij te laten vallen en toe te voegen aan de algemene reserve.
e. De gewenste ratio weerstandsvermogen vast te stellen op klasse B: een ratio in een bandbreedte van 1,4 tot 2,0 en de benodigde minimumomvang van de algemene reserve hierop te baseren.
f. De vrije ruimte in de algemene reserve vast te stellen op de ruimte boven de gewenste omvang in de bandbreedte van klasse B. Op basis van de begroting 2024 is de vrije ruimte tussen € 13,1 en € 16 miljoen.
g. In de loop van 2024 een besluit te nemen over de reserve leefbaarheid op grond van de uitkomst van een evaluatie van de regeling.
h. De naam van de reserve bijdrage investeringen exploitatie te wijzigen in reserve dekking afschrijvingslasten.
i. In 2024 nader onderzoeken in hoeverre enkele voorzieningen in stand moeten blijven. Dit betreft de voorzieningen: onderhoud columbaria, onderhoud kunstwerken (en monumenten) en toplaag-renovatie sportvelden.
j. Bij investeringsvoorstellen in de begroting en bij tussentijdse investerings-voorstellen groter dan € 1 miljoen altijd (ook bij inzet van reserves) de gevolgen voor de financiële kengetallen te toetsen.
Hierna volgen overzichten van de huidige reserves en voorzieningen met de geraamde stand per 1-1-2024. Deze bedragen kunnen afwijken van de cijfers in de begroting.
Bijlage I Actualisering reserves en voorzieningen
Vanuit bedrijfseconomisch oogpunt is een periodieke doorlichting gewenst. Zo moeten risico’s die worden onderkend zo goed mogelijk worden afgedekt maar daarbij moet voorkomen worden dat uit voorzichtigheidsoverwegingen een te ruime marge wordt gehanteerd. Dit betekent immers dat middelen niet op een andere wijze kunnen worden besteed.
Wij hebben de resultaten van de beoordeling per reserve en voorziening vastgelegd (zie hierna). De verschillende aspecten zijn nader uitgewerkt en er is een voorstel over handhaven, afromen, opheffen, samenvoegen of instellen opgenomen.
Het uitgangspunt in deze nota is de geraamde stand van de reserves en voorzieningen per 1 januari 2024 zoals opgenomen in de begroting 2024.
Per (bestemmings-)reserve of voorziening is, indien van toepassing, aangegeven:
- verwachte stand per 1 januari 2024;
|
Als er onderhoud nodig is dat niet is voorzien in het beheerplan, is er mogelijk een budgettair probleem. |
|
|
Als er onderhoud nodig is dat niet is voorzien in het beheerplan, is er mogelijk een budgettair probleem. |
|
Bijlage III Relevante artikelen BBV
Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten
Geldend van 01-07-2019 t/m heden
Paragraaf 4.5.5. Vaste Passiva
Onder de vaste passiva worden afzonderlijk opgenomen het eigen vermogen, de voorzieningen en de vaste schulden, met een rente-typische looptijd van één jaar of langer.
1. Het eigen vermogen bestaat uit de reserves en het gerealiseerde resultaat volgend uit het overzicht van baten en lasten in de jaarrekening.
2. Het in het eerste lid bedoelde resultaat wordt afzonderlijk opgenomen als onderdeel van het eigen vermogen.
1. In de balans worden de reserves onderscheiden naar:
2. Een bestemmingsreserve is een reserve waaraan provinciale staten respectievelijk de raad een bepaalde bestemming heeft gegeven.
1. Voorzieningen worden gevormd wegens:
a. verplichtingen en verliezen waarvan de omvang op de balansdatum onzeker is, doch redelijkerwijs te schatten;
b. op de balansdatum bestaande risico's ter zake van bepaalde te verwachten verplichtingen of verliezen waarvan de omvang redelijkerwijs is te schatten;
c. kosten die in een volgend begrotingsjaar zullen worden gemaakt, mits het maken van die kosten zijn oorsprong mede vindt in het begrotingsjaar of in een voorafgaand begrotingsjaar en de voorziening strekt tot gelijkmatige verdeling van lasten over een aantal begrotingsjaren;
d. de bijdragen aan toekomstige vervangingsinvesteringen, waarvoor een heffing wordt geheven als bedoeld in artikel 35, eerste lid, onder b.
2. Tot de voorzieningen worden ook gerekend van derden verkregen middelen die specifiek besteed moeten worden, met uitzondering van de voorschotbedragen, bedoeld in artikel 49, onderdeel b.
3. Voorzieningen worden niet gevormd voor jaarlijks terugkerende arbeidskosten gerelateerde verplichtingen van vergelijkbaar volume.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2025-170399.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.