Gemeenteblad van Helmond
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Helmond | Gemeenteblad 2025, 165574 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Helmond | Gemeenteblad 2025, 165574 | beleidsregel |
Beleidsregel Geurhinder industriële bedrijven Helmond 2025
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond;
Gelet op artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht;
Gelet op artikel 5.21 van de Omgevingswet en hoofdstuk 5 en paragraaf 8.1.1., van het Besluit kwaliteit leefomgeving;
het college bij het beschikken op aanvragen om omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, onder a, (buitenplanse omgevingsplanactiviteit),een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.1 tweede lid onder b van de Omgevingswet, het opstellen van maatwerk- of vergunningvoorschriften op grond van artikel 2.11 en 2.13 van het Besluit activiteiten leefomgeving (specifieke zorgplicht), danwel het opstellen van maatwerkvoorschriften op grond van artikel 22.45 van het omgevingsplan;
Besluit vast te stellen de ‘Beleidsregel Geurhinder industriële bedrijven Helmond 2025’.
Besluit in te trekken ‘Beleidsregel Geurhinder industriële bedrijven Helmond 2024’
In deze beleidsregel wordt verstaan onder:
De in deze beleidsregel opgenomen uitgangspunten voor het vaststellen van het aanvaardbaar hinderniveau worden op gelijke wijze toegepast bij het nemen van besluiten in het kader van het (ambtshalve) opleggen van vergunning- of maatwerkvoorschriften op grond van in artikel 2.11 en 2.13 van het Besluit activiteiten leefomgeving, of maatwerkvoorschriften op grond van artikel 22.44 en 22.45 van het (tijdelijk deel van het) omgevingsplan.
Indien, naar het oordeel van burgemeester en wethouders, een vervallen bijzondere regeling, zoals genoemd in de Handleiding geur, of een naar hun oordeel gelijkwaardig document beter toepasbaar is voor het vaststellen van de aanvaardbare geurbelasting vanwege een activiteit dan deze beleidsregel, betrekken zij bij de besluitvorming, bedoeld in het eerste lid, naast de vervallen bijzondere regeling dan wel het gelijkwaardig document.
Artikel 3 Omgevingscategorieën
Bij de toepassing van deze beleidsregel wordt een onderscheid gemaakt in geurgevoeligheid van de omgeving. De beleidsregel kent een indeling in drie omgevingscategorieën:
de omgevingscategorie ‘Wonen’ omvat: woningen, ziekenhuizen en sanatoria, bejaarden- en verpleeghuizen, woonwagens, asielzoekerscentra, dagverblijven, scholen, alsmede gebouwen die met bovengenoemde geurgevoelige gebouwen gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de functie van het object, de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daar aanwezig is en de omgeving van het gebouw, mits daarmee voldaan wordt aan artikel 5.91 Besluit kwaliteit leefomgeving.
de omgevingscategorie ‘Gemengd’ omvat: bedrijfswoningen, woningen in het landelijk gebied, woningen op industrieterrein, verspreid liggende woningen, alsmede gebouwen die met bovengenoemde geurgevoelige gebouwen gelijkgesteld kunnen worden uit hoofde van de functie van het object, de gemiddelde tijd per dag gedurende welke personen daar verblijven, het aantal personen dat daar aanwezig is en de omgeving van het gebouw, mits daarmee voldaan wordt aan artikel 5.91 van het Besluit kwaliteit leefomgeving;
Artikel 4 Buiten behandeling laten van een aanvraag
Burgemeester en wethouders nemen een aanvraag om een omgevingsvergunning niet in behandeling indien daarin:
in de aanvraag niet in voldoende mate wordt beschreven hoe uitvoering wordt gegeven aan het voorkomen van diffuse geuremissies, zijnde geuremissies anders dan de geuremissies van puntbronnen, lijnbronnen of oppervlaktebronnen zoals gedefinieerd in de Handreiking Nieuw Nationaal Model II of aan het begrip van good housekeeping zoals bedoeld in artikel 2.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Het in het eerste lid, onder b, is ook van toepassing indien de geuremissie van een bron wordt getoetst conform andere wet- en regelgeving, tenzij alle bronnen van de activiteit gezamenlijk worden beoordeeld aan de hand van één toetsingskader, buiten deze beleidsregel, op een voor burgemeester en wethouders aanvaardbare wijze.
Artikel 5 Uitgangspunten voor de beoordeling
Burgemeester en wethouders gaan bij de beoordeling van de geurbelasting uit van de hedonisch gewogen geurbelasting, uitgedrukt in 98- en 99,9 percentielen. Zij beoordelen aanvragen om omgevingsvergunningen van activiteiten mede aan de hand van de cumulatieve geurbelasting, waarvoor het toetsingskader is neergelegd in artikel 11 van deze beleidsregels.
Artikel 6 Eisen aan de berekening van de hedonisch gewogen geurbelasting
Voor een bron, waarvan de hedonisch gewogen geuremissie, dan wel de geuremissie, niet is gebaseerd op ter plaatse uitgevoerde metingen of op naar het oordeel van burgemeester en wethouders algemeen aanvaarde en toepasselijke kengetallen, wordt de emissie ten behoeve van de berekening van de geurbelasting met een factor 2 verhoogd.
Artikel 7 Streef, richt- en grenswaarde
Burgemeester en wethouders hanteren bij de beoordeling van de hedonisch gewogen geurbelasting bij geurgevoelige gebouwen in het kader van een aanvraag voor zowel bestaande vergunde activiteiten als ook voor nieuwe activiteiten en voor bestaande en nieuwe activiteiten gezamenlijk, de navolgende streef, richt- en grenswaarden:
Tabel 1. Streef-, richt- en grenswaarden voor geur, die de gemeente Helmond hanteert bij de vergunningverlening van geurrelevante activiteiten
Artikel 8 Vaststelling hedonisch gewogen geurbelasting bestaande activiteiten
Indien een aanvraag om omgevingsvergunning uitsluitend betrekking heeft op bestaande activiteiten, stellen burgemeester en wethouders de hedonisch gewogen geurbelasting vast op ten hoogste de bestaande en vergunde geurbelasting.
Artikel 9 Vaststelling hedonisch gewogen geurbelasting nieuwe activiteiten
Indien een aanvraag om een omgevingsvergunning uitsluitend betrekking heeft op nieuwe activiteiten, stellen burgemeester en wethouders het hedonisch gewogen geurbelasting voor deze nieuwe activiteiten vast op een zodanige waarde dat de totale geurbelasting van de activiteit de bestaande en vergunde geurbelasting, niet overschrijdt.
In afwijking van het tweede lid, kunnen burgemeester en wethouders in geval de bestaande geurbelasting lager is dan de streefwaarden bedoeld in artikel 7, het hedonisch gewogen geurbelasting als gevolg van de bestaande en nieuwe activiteiten gezamenlijk vaststellen op ten hoogste de streefwaarden, bedoeld in artikel 7.
Burgemeester en wethouders kunnen, indien toepassing van het eerste, tweede of derde lid zou leiden tot verlangen van verdergaande maatregelen dan het toepassen van de beste beschikbare technieken, in afwijking van deze leden, het hedonisch gewogen maximale geurbelasting als gevolg van de bestaande en nieuwe activiteiten gezamenlijk vaststellen op ten hoogste de richtwaarden, bedoeld in artikel 7.
Artikel 10 Vaststelling hedonisch gewogen geurbelasting bestaande en nieuwe activiteiten gezamenlijk
In geval van een aanvraag om een vergunning voor zowel bestaande als nieuwe activiteiten, stellen burgemeester en wethouders de hedonisch gewogen geurbelasting als gevolg van de bestaande en nieuwe activiteiten gezamenlijk vast op ten hoogste de bestaande en vergunde geurbelasting bedoeld in artikel 7.
In afwijking van het eerste lid, kunnen burgemeester en wethouders in geval de bestaande geurbelasting lager is dan de streefwaarden bedoeld in artikel 7, de hedonisch gewogen geurbelasting als gevolg van de bestaande en nieuwe activiteiten gezamenlijk vaststellen op ten hoogste de streefwaarden, bedoeld in artikel 7.
Burgemeester en wethouders kunnen, indien toepassing van het eerste of tweede lid zou leiden tot verlangen van verdergaande maatregelen dan het toepassen van de beste beschikbare technieken, in afwijking van deze leden, de hedonisch gewogen maximale geurbelasting als gevolg van de bestaande en nieuwe activiteiten gezamenlijk vaststellen op ten hoogste de richtwaarden, bedoeld in artikel 7.
Indien een aanvraag om een omgevingsvergunning uitsluitend betrekking heeft op bestaande activiteiten, of op bestaande en nieuwe activiteiten, verlenen burgemeester en wethouders alleen dan een omgevingsvergunning als de cumulatieve geurbelasting ter hoogte van geurgevoelige gebouwen in de omgevingscategorie ‘Wonen’ voldoet (of beter; niet meer bedraagt dan) aan de in tabel 2, aangegeven richtwaarde.
Indien een aanvraag om een omgevingsvergunning per 1 januari-2024 uitsluitend betrekking heeft op bedrijven die nog niet gevestigd waren, verlenen burgemeester en wethouders alleen dan een omgevingsvergunning als de geurbelasting ter hoogte van geurgevoelige gebouwen in de omgevingscategorie ‘Wonen’ aan de in tabel 2, aangegeven streefwaarde voldoet.
Het bepaalde in de leden 1 tot en met 4 vindt geen toepassing indien geen relevante bijdrage wordt geleverd aan de cumulatieve geurbelasting. Van een niet relevante bijdrage is sprake indien de individuele geurbelasting bij geurgevoelige gebouwen in de omgevingscategorie “Wonen” minder bedraagt dan 0,1 ouE(H)/m3 als 98 percentiel, of als de toename van de cumulatieve geurbelasting als gevolg van de nieuwe activiteiten aan de cumulatieve geurbelasting bij geurgevoelige gebouwen in de omgevingscategorie 'Wonen' kleiner is dan 3% van de in onderstaande tabel opgenomen richtwaarde voor de cumulatieve norm.
Tabel 2. Cumulatieve geurbelasting ter hoogte van geurgevoelige gebouwen in de omgevingscategorie ‘Wonen’.
*Deze norm kan wijzigen i.v.m. gewijzigde wetgeving (rekenmethodiek, interpretatie vergunning e.d.)
In geval van een saneringssituatie nemen burgemeester en wet-houders in vergunningvoorschriften, dan wel in de in het eerste lid bedoelde maatwerkvoorschriften, de eis op dat vergunninghouder binnen een redelijke termijn en met inachtneming van wat is opgeno-men in een saneringsplan dat bij de aanvraag is overgelegd, moet voldoen aan de grenswaarden opgenomen in tabel 1, als genoemd in artikel 7;
In geval van een overschrijdingssituatie nemen burgemeester en wethouders in vergunningvoorschriften, dan wel in de in het eerste lid bedoelde maatwerkvoorschriften, de eis op dat vergunninghouder zich doorlopend door middel van een programmatische aanpak dient in te spannen, teneinde te voldoen aan de richtwaarden van tabel 1 als genoemd in artikel 7.
Besloten in de collegevergadering van 1 april 2025.
Burgemeester en wethouders van Helmond,
de burgemeester,
mr. S.C.C.M. Potters
de secretaris a.i.,
dhr. drs. P.J. Buijtels
Bijlage 1, behorende bij artikel 6 van de Beleidsregels beoordeling geurhinder industriële bedrijven Gemeente Helmond
|
Externe link:https://www.infomil.nl/onderwerpen/lucht-water/lucht/activitei- |
||
|
Voormalige bijzondere regeling B3 Beschuit- en banketbakke- rijen |
||
|
Voormalige bijzondere regeling B9 Geuren smaakstoffenindu- strie |
||
|
“Geuronderzoeken ventilatievoud bijAPN” BL201 .5494.01- V01 d.d. 15 juni 201 |
||
|
Voormalige bijzondere regeling G2Compostering van groen- afval |
||
|
Voormalige bijzondere regeling G3 Rioolwaterzuiveringsinstal- laties |
||
|
"Geurmetingen brijvoerinstallatie", AH405-1/schj16/001d.d. 8 november 2004 iov provincie Gelderland, |
||
|
"Geuronderzoek Loon- en mestdistributiebedrijf W. Arts bv" ARTS03A2 d.d. juli 2003 |
||
|
Artikel "Hoeveel geureenheden kun je ruiken in het veld?" Keesjan Valk en René Jansen, tijdschrift Lucht nummer 2, juni 2000 |
||
|
"Geuronderzoek VAL te Haarsteeg t.b.v.revisievergunning" WEMA10E2 d.d. juli 2010 |
||
|
"Inspectie van de emissie naar lucht bij Reiling te Sterksel" 2009-0245-L-T d.d. 24 november 2009 |
||
|
"Van Doorn Recycling Soest b.v. Aanvullend geuronderzoek ten behoeve van de aanvraag milieuvergunning" SOS17- 5/dijc/007 d.d. 5 november 2003 |
||
|
"Van Doorn Recycling Soest b.v. Aanvullend geuronderzoek ten behoeve van de aanvraag milieuvergunning" SOS17- 5/dijc/007 d.d. 5 november 2003 |
||
|
"Van Doorn Recycling Soest b.v. Aanvullend geuronderzoek ten behoeve van de aanvraag milieuvergunning" SOS17- 5/dijc/007 d.d. 5 november 2003 |
||
|
"Geuremissiemetingen bij OOC T2 te Oss" OOCT18A3 d.d. maart 2018 |
||
|
"Geuronderzoek Baetsen Recycling BV" MILO17A1 d.d. juni 2017 |
||
|
"Onderzoek naar de geuremissie bij (gebruik van) vergiste mesten onvergiste mest" 2021-02-22-03-004 d.d. september 2003 |
||
|
"Onderzoek naar de geuremissie bij (gebruik van) vergiste mest en onvergiste mest" 2021-02-22-03-004 d.d.september 2003 |
||
|
Atlas Geurhinder Beta,persoonlijk werkdocument Theo Buijs d.d. 12 april 2005 |
||
|
"Geuronderzoek Rademakers Gieterij BV te Klazienaveen" RADE08A4 d.d. oktober 2009 |
||
|
"Geuronderzoek Rademakers Gieterij BV te Klazienaveen" RADE08A4 d.d. oktober 2009 |
||
|
"Geuronderzoek visrokerij DilVis Akersloot De Skulper BN- VB15A4 d.d. november 2015 |
||
|
"Stankoverlast en -bestrijding bij de verlading van ontwaterd slib" ISBN 90-5773-242-22 (Stowa 2004-09) d.d. 2004 |
||
|
"Inspectie van de geuremissie bij Meubitrend te Oss" 2009- 0047-L-V d.d. 20 mei 2009 |
||
|
"Geuronderzoek Rendac Son, voorjaar 2008" RENS08A2 d.d. juni 2008 |
||
|
Brief Witteveen+Bos met referentie Dnt120.1 d.d. 15 mei 2000 |
||
|
"Geurmeting aan het sproeidrogen van een gistproduct" SC- BO16B1 d.d. mei 2016 |
||
|
"Geuronderzoek bij Keizersberg Elsendorp & Milheeze" BL2013.6846.01-V03 d.d. 30 januari 2014 |
||
|
"Geuronderzoek bij Keizersberg Elsendorp & Milheeze" BL2013.6846.01-V03 d.d. 30 januari 2014 |
||
|
"Geuronderzoek TOP Onions BV te 's-Gravenpolder" TOPG10A5 d.d. maart 201 |
||
|
Atlas Geurhinder Beta,persoonlijk werkdocument Theo Buijs d.d. 12 april 2005 |
||
|
Artikel "Hoeveel geureenheden kun je ruiken in het veld?" Keesjan Valk en René Jansen, tijdschrift Lucht nummer 2, juni 2000 |
||
|
"Geuremissiemetingen bij OOC T2 te Oss" OOCT18A3 d.d. maart 2018 |
||
|
“Geuronderzoek British American TobaccoNiemeyer te Gro- ningen" BATN14A1 d.d. december 2015 |
Toelichting: vet weergegeven activiteiten zijn momenteel aanwezig in de gemeente Helmond en zijn betrokken bij de berekening van de cumulatieve geur.
Het doel van het gemeentelijk geurbeleid is te zorgen voor een goede balans tussen het woon- en leefklimaat op het gebied van geur en het vestigingsklimaat voor industriële bedrijven. De landelijke en provinciale regelgeving houdt geen rekening met de cumulatie van geur afkomstig van activiteiten van verschillende bedrijven. Op bedrijventerreinen BZOB, Hoogeind en Varenschut Noord bevinden zich verschillende bedrijven die geur produceren. Individueel voldoen de bedrijven ieder aan de geldende normen, maar er wordt geen rekening gehouden met het effect van de opstelsom van de geuren. Met het opstellen van cumulatief gemeentelijk geurbeleid kan hier wel rekening mee worden gehouden. Zowel bij het stellen van maatwerkvoorschriften als bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor buitenplanse omgevingsplanactiviteit. In artikel 8.9 Bkl is het toetsingskader voor een aanvraag voor een milieubelastende activiteit geregeld. Daaruit volgt, dat voor geur moet worden getoetst aan het omgevingsplan. In het omgevingsplan moet door de gemeenteraad worden voorzien dat er sprake is van een aanvaardbaar geurhinderniveau. In geval van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit kan er een adviesrecht gelden van de gemeenteraad. Het college is gehouden aan het advies van de gemeenteraad.
Dit kan betekenen dat een bedrijf met een uitbreidingsaanvraag meer maatregelen moet nemen om de geur terug te dringen, of dat een nieuw geur producerend bedrijf extra maatregelen zal dienen te treffen.
Uitgangspunt van deze beleidsregel is het hanteren van individuele streefnormen aangevuld met de toetsing van de cumulatie van geur als het gaat om een aanvraag van een uitbreiding van de reeds vergunde geurimmissie of als het de vestiging van een nieuw bedrijf betreft.
Deze beleidsregels gelden voor de beoordeling van aanvragen voor een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit of het stellen van maatwerkvoorschriften op grond van het omgevingsplan. Als het initiatief past binnen het omgevingsplan dan kan het college maatwerkvoorschriften stellen ter invulling van de specifieke zorgplicht in artikel 22.44 van het omgevingsplan. Als het initiatief niet past binnen het omgevingsplan dan kan het college ervoor kiezen om de omgevingsvergunning toch te verlenen door middel van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit met voorschriften of weigeren als er een weigeringsgrond aanwezig is. Weigeringsgronden buitenplanse omgevingsplanactiviteit zijn uitputtend geregeld in artikel 8.0b Bkl. Bij het stellen van eisen aan bestaande activiteiten in het kader van een aanvraag of het opleggen van maatwerkvoorschriften wordt bestaande jurisprudentie over het respecteren van vergunningsrechten uiteraard in acht genomen.
Het is aan de gemeenteraad om het begrip ‘aanvaardbaar hinderniveau’ nader te beschrijven in het omgevingsplan. Dit gebeurde eerst in het kader van het opleggen van maatwerkvoorschriften op basis van het Activiteitenbesluit. Deze bevoegdheid wordt nu vervangen door de specifieke zorgplicht in het omgevingsplan en de instructieregel over aanvaardbare geur in het Bkl. Dit hinderniveau is nader uitgewerkt.
Op grond van de onderhavige beleidsregel wordt het aanvaardbaar hinderniveau vastgelegd als een hedonisch gewogen aanvaardbare geurbelasting conform artikelen 8 tot en met 11. Indien het van toepassing zijnde hedonisch gewogen aanvaardbare geurhinderniveau wordt overschreden, dan kan het college vergunningvoorschriften dan wel maatwerkvoorschriften vaststellen. Dit wordt verder uitgewerkt in artikel 12 in deze beleidsregel.
‘Bestaande activiteit’ en ‘nieuwe activiteit’.
De begrippen ‘bestaande activiteit’ en ‘nieuwe activiteit’ worden toegepast om nadere invulling te kunnen geven aan een aanvraag om een omgevingsvergunning. De nadere invulling wordt ook toegepast aan de specifieke zorgplicht voor milieubelastende activiteiten die is opgenomen in het omgevingsplan. Op het eerste gezicht doet de omschrijving van bestaande activiteit nogal vreemd aan in die zin dat voor een al vergunde situatie niet nog eens een vergunning zal worden aangevraagd. Het gaat hier om de aard van de activiteit. Als die al vergund is, dus als bestaand kan worden beschouwd, is het mogelijk dat sprake kan zijn van een wijziging zonder dat sprake is van een uitbreiding van de omvang van de capaciteit. Die wijziging valt dan onder omschrijving bestaande activiteit. Daarbij geldt als voorwaarde dat de activiteit c.q. de wijziging een zekere geurrelevantie dient te hebben. Anders is de beleidsregel sowieso niet van toepassing.
Er zijn twee categorieën met een gedifferentieerd beschermingsniveau voor geurhinder.
Bij de bepaling van het aanvaardbaar hinderniveau worden ook de hindersignalen over de activiteit betrokken. Gegronde geurklachten zijn een maat voor ernstige hinder.
De geurconcentratie die behoort bij de hedonische waarde van -1 (H-1) vormt in de beleidsregels een belangrijke referentiewaarde. De geuremissie wordt voor iedere bron hedonisch gecorrigeerd. Hiertoe dient de hedonische waarde per afzonderlijke geurbron inzichtelijk te worden gemaakt op basis van de tabel opgenomen in bijlage 2 van deze beleidsregel. Dit resulteert in de hedonisch gewogen geurbelasting (ouE(H)/m3) die getoetst wordt aan streef, richt- en grenswaarden.
Voor de berekening van de hedonisch gewogen geurbelasting wordt gebruik gemaakt van een hedonische weegfactor F. Deze dimensieloze factor F is de verhouding tussen de in bijlage 2 opgenomen concentratie van H-1 (CH-1) van een geurbron en de standaard normwaarde van 1 ouE(H)/m3. Voor bronnen waarvan de CH-1-waarde onvoldoende of niet bekend is, wordt in de berekeningen voor de factor F de waarde 0,5[-] aangehouden.
In de beleidsregel is rekening gehouden met de onzekerheid bij het gebruik van kengetallen om de hedonisch gecorrigeerde geuremissie van een activiteit te beschrijven. Rekening dient te worden gehouden met de mogelijkheid dat de geuremissie in de werkelijke situatie hoger is dan volgt uit het kengetal voor de geuremissie en het kengetal voor de hedonische weegfactor F. Om die reden is in artikel 6, zevende lid, het begrip ‘algemeen aanvaard en toepasselijk kengetal’ genoemd. De emissie van een bron dient te allen tijde gemotiveerd te worden onderbouwd door de aanvrager. Het heeft de voorkeur de emissie van iedere bron te onderbouwen op basis van bij de aanvrager ter plaatse uitgevoerde metingen dan wel door gebruik te maken van een algemeen aanvaard en toepasselijk kengetal. Een emissie gebaseerd op een meting aan de aangevraagde activiteit op een andere locatie kan om de meest uiteenlopende redenen anders zijn dan op de aangevraagde locatie. In dat geval is wel sprake van een ‘aanvaardbaar en toepasselijk kengetal’ maar niet van een ‘algemeen aanvaard en toepasselijk kengetal’. In die zin kan een verwijzing naar een geuronderzoek dat onderdeel uitmaakt van besluitvorming van een bevoegd gezag ten behoeve van de verantwoording van de emissie niet worden beschouwd als ‘algemeen aanvaard’. In dat geval dient, uitgaande van een emissie op basis van het kengetal van 100%, in het verspreidingsmodel voor die activiteit met een emissie van 200% te worden gerekend. Bij algemeen aanvaarde en toepasselijke kengetallen, bijvoorbeeld die uit een met een bijzondere regeling vergelijkbaar document wordt met deze onzekerheid geen rekening gehouden.
Indien zowel voor de geuremissie als voor de geurconcentratie, die hoort bij de hedonische waarde van H=-1 van een geurbron, gebruik is gemaakt van kengetallen, wordt de hedonisch gecorrigeerde geuremissie slechts één maal met deze factor 2 belast.
In de tabellen zijn voor bestaande, nieuwe, en bestaande en nieuwe activiteiten gezamenlijk, streef- richt- en grenswaarden opgenomen waarvan deze leiden tot een aanvaardbaar hinderniveau in de bedoelde situaties. Een indeling van normen in streef-, richt- en grenswaarden is gangbaar. Er kan sprake zijn van overlast, dat is die mate van hinder die niet geduld hoeft te worden. In de normering systematiek komt dit overeen met de term grenswaarde. De laagste normering kan worden beschouwd als de toestand met de minste hinder. Dit niveau komt overeen met de streefwaarde. De richtwaarde bevindt zich tussen de streefwaarde en de grenswaarde.
Uitgangspunt van het beleid is dat niet meer vergund wordt dan op basis van inzet van BBT haalbaar is, ook indien de streefwaarden onderschreden worden. In artikel 22.44 van het tijdelijk deel van het omgevingsplan (specifieke zorgplicht) is bepaald dat een activiteit, ter reductie van de geuremissie, de beste beschikbare technieken in acht dient te nemen. Bij het vaststellen van de in de tabellen opgenomen streef-, richt- en grenswaarden is mede rekening gehouden met wat met inzet van beste beschikbare technieken haalbaar is.
Toetsing geschiedt ter plaatse van de maatgevende geurgevoelige gebouwen. Maatgevend heeft betrekking op de dichtstbijzijnde dan wel hoogst belaste geurgevoelig gebouw van de van toepassing zijnde omgevingscategorie.
Met artikel 8 wordt voorkomen dat, indien sprake is van het aanvragen van een omgevingsvergunning voor bestaande activiteiten, de bestaande geurbelasting vergroot wordt. Hierdoor wordt invulling gegeven aan het beleidsuitgangspunt dat (potentiële) hinder voorkomen dient te worden.
Bij het oprichten van een milieubelastende activiteit dat geurrelevant is, dient voldaan te worden aan de streefwaarde (of zoveel lager als mogelijk is). Dit is het uitgangspunt. Het voorgaande is voorgeschreven in artikel 9 eerste lid. Ook indien een nieuwe vergunning aangevraagd wordt, waarin nieuwe geurrelevante activiteiten zijn opgenomen, blijft de bestaande geurbelasting van de milieubelastende activiteit het uitgangspunt. Het aanvragen van een vergunning kan dus niet leiden tot een toename van (potentieel) nieuwe hinder (artikel 9 tweede lid). Dit spoort immers niet met het beleid. In afwijking hiervan kan het college gemotiveerd tot aan de richtwaarden vergunnen. Bij vergunnen tot aan de streefwaarden behoeft geen specifieke motivering door het college te worden gegeven.
Artikel 9 eerste lid borgt dat bij een aanvraag om vergunning waarbij sprake is van bestaande en nieuwe activiteiten de geurbelasting niet groter wordt dan de bestaande en vergunde geurbelasting. Hierdoor wordt invulling gegeven aan het beleidsuitgangspunt dat (potentieel) nieuwe hinder voorkomen dient te worden. In afwijking hiervan kan het college gemotiveerd tot aan de richtwaarden vergunnen. Indien vergund wordt tot aan de richtwaarden, moet dit door het college gemotiveerd worden. Bij vergunnen tot aan de streefwaarden behoeft geen specifieke motivering door het college te worden gegeven.
Voor het verbeteren van de bestaande geurkwaliteit beoordeelt de gemeente bij aanvragen van een omgevingsvergunning ook de cumulatieve geurbelasting. Bestaande en nieuwe milieubelastende activiteiten worden getoetst aan de cumulatieve richt- en streefwaarde. De richtwaarde van de cumulatieve norm is bepaald aan de hand van de vergunde situatie per 1 januari 2021.Bij het voldoen aan de streefwaarde kan gesteld worden dat sprake is van een verwaarloosbaar hinderniveau.
Met deze bepaling is geregeld dat bij de vaststelling van een omgevingsplan in ieder geval rekening wordt gehouden met de geur van activiteiten op geurgevoelige gebouwen. Daarbij moet de gemeenteraad rekening houden met de lokale specifieke omstandigheden en de (cumulatieve) gevolgen van activiteiten. Met deze bepaling is in zoverre aangesloten bij onder meer de uitspraak van de Afdeling van 19 juli 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1969, waarin zij oordeelde dat in een bestemmingsplan normen over achtergrondbelasting van geur mochten worden opgenomen, zodat de cumulatieve geurbelasting van verschillende veehouderijen in het kader van een goede ruimtelijke ordening kon worden gereguleerd, terwijl er geen normen voor voorgrondbelasting mochten worden opgenomen, nu daarvoor het exclusieve kader van de Wet geurhinder en veehouderij gold. Cumulatie van verschillende geurbronnen was dus onder de Wro reeds een onderwerp dat in een bestemmingsplan kon worden gereguleerd.
Het ‘aanvaardbaar geurhinderniveau’ wordt op basis van meer aspecten bepaald. Bij het bepalen of de gemeente regels in het omgevingsplan vastlegt (en zo ja, welke), spelen de volgende aspecten een rol:
De gemeente houdt ook rekening met mogelijke cumulatie van geur door meerdere activiteiten.
Bij de totstandkoming van de gezondheidsnorm is een koppeling gelegd tussen de hedonische waarde van de geur en de optredende geurhinder.
De streefwaarde is afgeleid van de gezondheidsnorm. Hiertoe is de methodiek van de Gezondheidseffectscreening (GES) gebruikt. Deze norm dient bij een wijziging van de omgevingsvergunning of aanpassing bij een milieubelastende activiteit nagestreefd te worden. Indien vergund wordt tot aan de richtwaarden, moet dit door het college gemotiveerd worden. Bij vergunnen tot aan de streefwaarden behoeft geen specifieke motivering door het college te worden gegeven.
In dit artikel is opgenomen wanneer sprake is van een niet relevante bijdrage. Niet relevante bijdragen aan de geurimmissie hoeven niet aan de cumulatieve geurbelasting getoetst te worden.
Mocht de rekenmethodiek of wijze van bepaling van de vergunde emissie wijzigen dan wijzigt ook deze cumulatieve norm mee.
Het aspect geur is geregeld in artikel 22.44 en paragraaf 22.3.6 van het tijdelijk deel van het omgevingsplan. Het Rijk heeft met de bruidsschat de regels uit het Activiteitenbesluit in het omgevingsplan gezet. Voor geur van specifieke activiteiten regelt het omgevingsplan de immissie op de gevel van geurgevoelige gebouwen. Voor de niet specifieke activiteiten vervangt de specifieke zorgplicht van artikel 22.44 in het omgevingsplan de bevoegdheid op basis van artikel 2.7a van het Activiteitenbesluit. Als een activiteit niet past in het omgevingsplan dan is het college bevoegd een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit te verlenen. Daarbij moet het college wel rekening houden met geur (artikel 5.92 van het Bkl).
Indien blijkt dat een aanvaardbare geurbelasting wordt behaald kunnen geen maatwerkvoorschriften op basis van de specifieke zorgplicht worden gesteld. Als uit de aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit blijkt dat de geurbelasting wordt behaald dan kan het college de aanvraag in beginsel niet op dit punt weigeren.
Indien uit de aanvraag blijkt dat overschrijding van streef- of richtwaarden onvermijdelijk is, dienen in een omgevingsvergunning voorschriften te worden opgelegd. Het college stelt aan de hand van de onderhavige beleidsregels, per geval het aanvaardbare geurhinderniveau vast. Bij milieubelastende activiteiten die passen binnen het omgevingsplan kan het college maatwerkvoorschriften stellen op basis van deze beleidsregels.
Met dit artikel uniformeert het college de geurvoorschriften in hun besluiten. De nadruk ligt daarbij op het vastleggen van ten minste de toegelaten geuremissie, de hedonische weegfactor F en eventueel overige geurparameters. Welke geurparameters relevant zijn, dient per situatie overwogen te worden.
Artikel 22.44 van het tijdelijke deel van het omgevingsplan geldt echter niet voor een vergunningplichtige milieubelastende activiteit, voor zover er voorschriften zijn verbonden aan een voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet onherroepelijke omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit (zie artikel 22.1 lid 2 omgevingsplan). De specifieke zorgplicht en de bevoegdheid voor het stellen van maatwerkvoorschriften gelden daarom niet in alle gevallen.
Zie ook de bepaling in het vierde lid van artikel 22.44 van het omgevingsplan. Daaruit volgt, dat deze specifieke zorgplichtbepaling grotendeels overeenkomt met de specifieke zorgplichtbepaling in het Bal. En dat artikel 22.44 daarom niet geldt voor milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in hoofdstuk 3 van het Bal. In geval van een aangewezen milieubelastende activiteit geldt daarom de specifieke zorgplicht in het Bal en niet deze uit artikel 22.44. Deze zorgplicht geldt enkel, voor milieubelastende activiteiten die niet in hoofdstuk 3 van het Bal zijn aangewezen.
Deze werkwijze beoogt handhaving eenvoudiger en efficiënter te maken.
Bovendien zijn de emissie en de overige geurparameters de enige factoren waar de vergunninghouder zelf verantwoordelijk voor kan dragen. Om die reden heeft het opnemen van emissievoorschriften de voorkeur boven het opnemen van immissievoorschriften. Uit de emissie en alle overige geurparameters volgt de geurbelasting in de omgeving als gevolg van de activiteiten. De aanvraag wordt beoordeeld op deze geurbelasting. Aangezien de aanvraag deel uitmaakt van de vergunning, wordt daarmee de toegelaten geurbelasting in de omgeving in het besluit inzichtelijk gemaakt en vastgelegd.
Lid 1 noemt dat, indien wordt voldaan aan de genoemde voorwaarden, van iedere bron in ieder geval de geuremissie en, indien nodig, overige relevante parameters worden vastgelegd. In verband met handhaving heeft het vastleggen van de toegelaten geuremissie de voorkeur boven het vastleggen van de toegelaten hedonisch gecorrigeerde geuremissie.
Met artikel 12, derde lid, wordt de vergunninghouder gedwongen om niet alleen bij de aanvraag om vergunning, maar ook bij de uitvoering van de vergunde activiteiten, het geuraspect volledige aandacht te geven. In het kader van een aanvraag dient het vooruitzicht van een dergelijk voorschrift de aanvrager te bewegen alle mogelijke emissies inzichtelijk te maken. Alleen voor die activiteiten kan immers toegelaten emissie worden vastgelegd. Daarnaast geeft het voorschrift het college de mogelijkheid toezicht te doen houden en zo nodig handhavend op te treden bij het verrichten van alle geurrelevante activiteiten.
Indien sprake is van een saneringssituatie, en dus niet voldaan wordt aan de grenswaarden, vindt er een andere afweging plaats om te bepalen of uitstel kan worden verleend voor het voldoen aan de grenswaarden. Een voorwaarde is dat de resultaten van een saneringsonderzoek voorliggen, welke concreet uitzicht bieden op het alsnog voldoen aan de grenswaarden en welke binnen een aanvaardbare termijn gerealiseerd zullen worden.
In vergunningvoorschriften, dan wel maatwerkvoorschriften, worden dus niet alleen richtwaarden opgenomen, maar moet ook de marsroute, welke moet leiden tot het bereiken daarvan, worden beschreven. Er kan gekozen worden voor het verlangen van een plan van aanpak van de vergunninghouder, in SMART termen geformuleerd of het formuleren van een zodanig plan in de voorschriften. De rapportage ten aanzien vorderingen kan aanleiding geven tot het achteraf bijstellen van de marsroute.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2025-165574.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.