Wijziging van de Gemeenschappelijke regeling werkbedrijven Kust-, Duin- en Bollenstreek (GR KDB) (2e wijziging)

De colleges van burgemeester en wethouders van Hillegom, Katwijk, Lisse, Noordwijk, Oegstgeest, Teylingen en Wassenaar, na verkregen toestemming van de raden van die gemeenten;

 

gelet op artikel 1 van de Wet gemeenschappelijke regeling, juncto artikel 26 van de Gemeenschappelijke regeling werkbedrijven Kust-, Duin- en Bollenstreek (GR KDB);

 

dat de colleges van burgemeester en wethouders van alle deelnemende gemeenten, na verkregen toestemming van de gemeenteraden, hebben besloten tot wijzing van de gemeenschappelijke regeling “Werkbedrijven Kust-, Duin- en Bollenstreek” in verband met de inwerkingtreding per 1 juli 2022 van de gewijzigde Wet gemeenschappelijke regelingen, waarmee de deelnemers per 1 juli 2024 de regeling in overeenstemming hebben gebracht;

 

gelet op de bepalingen van de Wet gemeenschappelijke regelingen, de Gemeentewet, de Participatiewet, de Wet sociale werkvoorziening en de Algemene Wet Bestuursrecht;

 

B E S L U I T EN

 

vast te stellen de volgende wijziging van de Gemeenschappelijke regeling werkbedrijven Kust-, Duin- en Bollenstreek (GR KDB) (2e wijziging):

 

A

Artikel 1 (Begripsomschrijvingen)

Sub f. wordt gelezen als volgt:

college: een college van burgemeester en wethouders van de deelnemers toevoegen nieuw sub g.:

deelnemer: de aan deze regeling deelnemende gemeenten Hillegom, Katwijk, Lisse, Noordwijk, Oegstgeest, Teylingen en Wassenaar

Sub h.: vervalt.

De aanduiding onder g. wordt verletterd naar h.

 

B

Artikel 2 (Openbaar) lichaam lid 2 wordt gelezen als volgt:

Het openbaar lichaam bezit rechtspersoonlijkheid en is gevestigd te Voorhout.

 

C

Artikel 4 (belangen) wordt gelezen als volgt:

Het openbaar lichaam behartigt de belangen van de deelnemers op het gebied van het uitvoeren van de Wet sociale werkvoorziening, de participatievoorziening beschut werk als bedoeld in artikel 10b van de Participatiewet en het plaatsen van werkzoekenden, al dan niet met een arbeidsbeperking, bij werkgevers.

 

D

Artikel 5 lid 1 (taken) wordt gelezen als volgt:

Het openbaar lichaam voert voor twee of meer deelnemers één of meer van de volgende taken uit:

  • A.

    Samenwerkingsmodule sociale werkvoorziening

  • Het openbaar lichaam heeft binnen deze module tot taak de uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening.

  • B.

    Samenwerkingsmodule participatievoorziening beschut werken

  • Het openbaar lichaam heeft binnen deze module tot taak de uitvoering van de participatievoorziening beschut werken, als bedoeld in artikel 10 b van de Participatiewet.

  • C.

    Samenwerkingsmodule Re-integratie

  • Het openbaar lichaam heeft binnen deze module tot taak het plaatsen van werkzoekenden, al dan niet met een arbeidsbeperking, bij werkgevers.

E

Artikel 6 (bevoegdheden) : lid 2 vervalt.

 

F

Artikel 7 (taken en bevoegdheden) lid 3 wordt gelezen als volgt:

“deelnemende gemeenten” wordt “deelnemers”.

 

G

Artikel 9 “Werkwijze en vergaderorde” wordt gelezen als volgt: “Werkwijze, vergaderorde en inspraak”

Lid 5 sub c wordt gelezen als volgt:

de jaarrekening;

Lid 6 wordt vernummerd naar lid 8.

Lid 6 wordt gelezen als volgt:

Vergaderingen van het algemeen bestuur worden bekendgemaakt door aankondiging in een regionaal dagblad en op de website van de regeling.

Lid 7 wordt gelezen als volgt:

Tijdens openbare vergaderingen van het algemeen bestuur is het mogelijk om in te spreken over onderwerpen op de agenda, die via de website en een openbare kennisgeving wordt bekendgemaakt. Tevens is het mogelijk een inspraakbijdrage schriftelijk in te dienen. De inschrijving voor het geven van een inspraakbijdrage geschiedt op de via de website en een openbare kennisgeving bekendgemaakte wijze.

 

H

Artikel 11 (Samenstelling en zittingsduur), lid 3 1e zin wordt gelezen als volgt:

Zij treden, onverminderd het bepaalde in artikel 14, lid 3 en 4, af op de dag van aftreden van de leden van het algemeen bestuur.

 

I

Artikel 15, titel, wordt gelezen als volgt:

Informatieplicht van het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter ten opzichte van de raden

Lid 1 wordt gelezen als volgt:

“deelnemende gemeenten” wordt “deelnemers”.

 

J

Artikel 16, titel wordt gelezen als volgt:

De leden van het algemeen bestuur ten opzichte van de deelnemers

Lid 2 wordt gelezen als volgt:

Een lid van het algemeen bestuur is het college dat dit lid heeft aangewezen verantwoording verschuldigd voor het door hem/haar in het algemeen bestuur gevoerde beleid.

 

K

Artikel 19 (rechtspositie)

Lid 1 wordt gelezen als volgt:

Voor het personeel, in dienst op basis van module A als bedoeld in artikel 5 lid 1, is de Collectieve Arbeidsovereenkomst voor de sociale werkvoorziening van toepassing.

Nieuw lid 2 wordt gelezen als volgt:

Voor het personeel, in dienst op basis van module B als bedoeld in artikel 5 lid 1, is de Collectieve Arbeidsovereenkomst Aan de slag van toepassing.

Lid 2 wordt vernummerd naar lid 3.

 

L

Artikel 20 (De kadernota) wordt gelezen als volgt:

Het dagelijks bestuur zendt vóór 30 april van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, en na raadpleging van het algemeen bestuur, de algemene financiële en beleidsmatige kaders en de voorlopige jaarrekening aan de raden van de deelnemers.

 

M

Artikel 21 (De begroting) lid 2 wordt gelezen als volgt:

Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpbegroting twaalf weken voordat zij aan het algemeen bestuur wordt aangeboden toe aan de raden van de deelnemers.

Leden 4 tot en met 8 worden gelezen als volgt:

  • 4.

    Het dagelijks bestuur stelt overeenkomstig de wet de raden van de deelnemers voorafgaande aan het vaststellen van de begroting schriftelijk en gemotiveerd in kennis van zijn oordeel over de zienswijze, bedoeld in het derde lid, alsmede van de eventuele conclusies die het daaraan verbindt.

  • 5.

    Het algemeen bestuur stelt de begroting vast voor 15 september van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor zij dient.

  • 6.

    Het dagelijks bestuur zendt de begroting binnen twee weken na vaststelling, doch in ieder geval vóór 15 september van het jaar voorafgaande aan dat waarvoor de begroting dient, aan gedeputeerde staten.

  • 7.

    Nadat deze is vastgesteld zendt het algemeen bestuur, zo nodig, de begroting aan de raden van de deelnemers, die ter zake bij gedeputeerde staten hun zienswijze naar voren kunnen brengen.

  • 8.

    Het bepaalde in de leden 2, 3, 6 en 7, is van overeenkomstige toepassing op besluiten tot wijziging van de begroting, met uitzondering van de in lid 5 en lid 6 genoemde datum.

N

Artikel 22 wordt gelezen als volgt: De jaarrekening

Lid 1 wordt gelezen als volgt: De jaarrekening bestaat uit een algemeen deel en uit deelrekeningen voor de samenwerkingsmodules.

Lid 3 wordt gelezen als volgt:

Het dagelijks bestuur zendt de jaarrekening binnen twee weken na vaststelling, doch in elk geval vóór 15 juli van het jaar volgende op het jaar waarop de jaarrekening betrekking heeft, ter kennisneming aan de raden van de deelnemers en aan gedeputeerde staten.

 

O

Artikel 24 (Bijdragen van de gemeenten)

In de leden 1, 2 en 3: “deelnemende gemeenten” wordt “deelnemers van deze module”.

 

P

Artikel 25 (Het archief):

Lid 1 wordt gelezen als volgt:

Het dagelijks bestuur is belast met de zorg voor de archiefbescheiden van de organen van het openbaar lichaam, overeenkomstig een door het algemeen bestuur, met inachtneming van artikel 40 van de Archiefwet 1995, vast te stellen Archiefregeling.

Lid 3 wordt gelezen als volgt:

Bij opheffing van de regeling worden de archiefbescheiden overgebracht naar archiefbewaarplaats van de gemeente van vestiging van het openbaar lichaam.

 

Q

Artikel 26 (Wijziging van de regeling) wordt gelezen als volgt:

  • 1.

    Het dagelijks bestuur, de colleges en de raden van de deelnemers kunnen aan het algemeen bestuur voorstellen doen tot wijziging van de regeling.

  • 2.

    Indien het algemeen bestuur wijziging van de regeling wenselijk acht, doet het dagelijks bestuur het door het algemeen bestuur vastgestelde ontwerp voor wijziging van de regeling toekomen aan de colleges van de deelnemers.

  • 3.

    Een wijziging van de regeling vindt plaats met inachtneming van artikel 1 van de wet, met dien verstande dat:

    • a.

      het dagelijks bestuur ontvangen zienswijzen van de raden (of mededelingen tot afzien ervan) doorzendt naar het algemeen bestuur;

    • b.

      het algemeen bestuur de ontvangen zienswijzen beoordeelt en beziet of deze aanleiding geven tot heroverweging of aanpassing van het voorstel tot wijziging van de regeling;

    • c.

      het voorstel tot wijziging van de regeling aan de colleges van de deelnemers wordt toegezonden met een reactie op de ontvangen zienswijzen.

  • 4.

    De regeling kan worden gewijzigd door een daartoe strekkend eensluidend besluit van de colleges.

  • 5.

    De colleges van de deelnemers gaan niet over tot het wijzigen van de regeling dan na verkregen toestemming van de gemeenteraden. De toestemming kan slechts worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang.

R

Artikel 27 (Toevoeging en wijziging van een samenwerkingsmodule) wordt gelezen als volgt: Een module kan worden toegevoegd aan de regeling of worden gewijzigd als de colleges van alle deelnemers daarmee instemmen. Het bepaalde in artikel 26 is van overeenkomstige toepassing.

 

S

Artikel 28 (toetreding tot de regeling) lid 1 wordt gelezen als volgt;

Toetreding tot deze regeling vindt plaats bij daartoe strekkende besluiten van de colleges alsmede van het college van de potentieel deelnemende gemeente, met inachtneming van artikel 1 van de wet.

Lid 2 vervalt.

Lid 3 wordt lid 2.

Lid 3 wordt gelezen als volgt:

De toetreding treedt in werking op een in overleg tussen het algemeen bestuur en het college van de toetredende gemeente te bepalen tijdstip, dat niet ligt vóór het tijdstip waarop de in het eerste lid genoemde besluiten zijn genomen en bekendgemaakt.

 

T

Artikel 29 (Toetreding tot een samenwerkingsmodule) leden 1 en 3 (nieuw) worden gelezen als volgt:

  • 1.

    Een college kan deelnemen aan een bestaande samenwerkingsmodule als bedoeld in artikel 5, lid 1, krachtens een daartoe strekkend besluit van dat college, met inachtneming van artikel 1 van de wet.

  • 3.

    De deelneming treedt in werking op een in overleg tussen het algemeen bestuur en het college van de toetredende gemeente te bepalen tijdstip, dat niet ligt vóór het tijdstip waarop de in het eerste lid genoemde besluiten zijn genomen en bekendgemaakt.

U

Artikel 30 (Uittreding uit de regeling) lid 1 wordt gelezen als volgt:

Een deelnemer kan uit de regeling treden krachtens een daartoe strekkend besluit, genomen na verkregen toestemming van de raad. Daarbij wordt een opzegtermijn van één jaar in acht genomen, ingaande 1 januari van het kalenderjaar dat volgt op het jaar waarin het besluit genomen is.

Lid 3 vervalt.

Leden 4 en 5 worden vernummerd naar 3 en 4. Lid 3 wordt gelezen als volgt:

Na ontvangst van de in lid 2 bedoelde brief wordt in overleg met de uittredende deelnemer aan een onafhankelijke registeraccountant opdracht gegeven om, op basis van de gangbare principes bij uittreding, een plan op te stellen dat ten minste inzicht geeft in de gevolgen van de uittreding voor het vermogen van het openbaar lichaam en de deelnemers, waarbij moet worden gedacht aan afspraken over personeel, contracten, huisvesting en investeringen en alle kosten, die direct of indirect samenhangen met de uittreding.

Lid 4 wordt gelezen als volgt:

Het in lid 3 bedoelde plan wordt uiterlijk binnen zes maanden na ontvangst van het in lid 2 bedoelde verzoek door het algemeen bestuur vastgesteld. In het plan worden minimaal opgenomen de financiële, juridische, personele en organisatorische consequenties die het directe gevolg zijn van de uittreding van de deelnemer voor de regeling, het aandeel van de uittredende partij op de reserves en de gevolgen voor het vermogen van het openbaar lichaam, waarbij ook moet worden gedacht aan afspraken over personeel, contracten, huisvesting en investeringen. De gangbare regels uit vaste rechtspraak worden hierbij in acht genomen en het uittredingsplan wordt als besluit bekendgemaakt (ook) aan de uittredende deelnemer. De uit het plan voortvloeiende financiële verplichtingen zijn voor de uittredende deelnemer bindend.

Lid 5 wordt gelezen als volgt:

Nadat het plan is vastgesteld is de uittredende deelnemer gehouden binnen zes maanden aan de daarin omschreven financiële verplichtingen te voldoen.

 

V

Artikel 31 (Uittreding uit een samenwerkingsmodule) lid 1 wordt gelezen als volgt:

Een deelnemer kan uit een samenwerkingsmodule treden krachtens een daartoe strekkend besluit van het college van die gemeente en na verkregen toestemming van de raad. Daarbij wordt een opzeggingstermijn van één jaar in acht genomen, ingaande 1 januari van het eerstvolgend jaar.

Lid 3 wordt gelezen als volgt:

Indien een deelnemer besluit uit een samenwerkingsmodule te treden en als gevolg daarvan eveneens uit de regeling treedt, is het bepaalde in artikel 30 van overeenkomstige toepassing.

 

W

Artikel 32 (Opheffing en liquidatie van de regeling)

Lid 1 wordt gelezen als volgt:

De regeling kan worden opgeheven krachtens een daartoe strekkend besluit van de colleges en na verkregen toestemming van de raden van alle deelnemers.

Lid 3 wordt gelezen als volgt:

Het liquidatieplan wordt door het algemeen bestuur, de colleges en de raden van alle deelnemers gehoord, vastgesteld.

Lid 4 wordt gelezen als volgt:

Het liquidatieplan geeft regels voor de wijze waarop de deelnemers, voor zover het saldo ontoereikend is, zorg dragen voor de nakoming van de verplichtingen van het openbaar lichaam, uitgaande van de financiële lasten en risico’s van de deelnemende gemeente per samenwerkingsmodule.

 

X

Artikel 33 (Opheffing van een samenwerkingsmodule)

Lid 1 wordt gelezen als volgt:

Een samenwerkingsmodule kan worden opgeheven krachtens een daartoe strekkend besluit van de colleges en na verkregen toestemming van alle raden van de deelnemers.

 

Y

Artikel 36 (Inwerkingtreding)

Tweede lid wordt gelezen als eerste lid.

 

Z

Artikel 37 (Evaluatie) wordt gelezen als volgt:

De werking van deze regeling wordt na 5 jaar geëvalueerd, te rekenen vanaf 1 juli 2024.

 

AA

Artikel 39 (Toezending regeling aan gedeputeerde staten)

Vervalt.

 

AB

Deze wijziging treedt in werking met ingang van de eerste dag van de maand, volgend op die van de bekendmaking, als bedoeld in artikel 26, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen.

 

AC

Deze wijziging kan worden aangehaald als "2e wijziging GR KDB".

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Hillegom in zijn vergadering van 17-12-2024, na verkregen toestemming van de raad van die gemeente.

Secretaris Marco Witkamp

Burgemeester R. ter Hark

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Katwijk in zijn vergadering van 27-08-24, na verkregen toestemming van de raad van die gemeente.

Secretaris

Burgemeester

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Lisse in zijn vergadering van17-12-2024, na verkregen toestemming van de raad van die gemeente.

Secretaris E. Prins

Burgemeester L. Spruit

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Noordwijk in zijn vergadering van 17-11-2024 , na verkregen toestemming van de raad van die gemeente.

Secretaris

Burgemeester

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Oegstgeest in zijn vergadering van 26 november ‘24, na verkregen toestemming van de raad van die gemeente.

Secretaris J. Versluis

Burgemeester E.R. Jaensch

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Teylingen in zijn vergadering van 17-12-2024, na verkregen toestemming van de raad van die gemeente.

Secretaris

Jeroen F.A. Tomassen

Burgemeester

Carla G.J. Breuer

Aldus vastgesteld door het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar in zijn vergadering van 26 november ‘24, na verkregen toestemming van de raad van die gemeente.

Secretaris

ValidSigned door A. Oostermeijer

Burgemeester

ValidSigned door L. de Lange

Toelichting op de 2e wijziging van de Gemeenschappelijke regeling werkbedrijven Kust-, Duin- en Bollenstreek

Deze tweede wijziging heeft betrekking op de wijzigingen van de wet op de gemeenschappelijke regelingen (verder Wgr), die vanaf 2022 de controlerende positie van de gemeenteraden en het algemeen bestuur versterkt. Dit om de democratische legitimatie van gemeenschappelijke regelingen te waarborgen. Met de wijzigingen van de Wgr wil de (toenmalige) regering de kaderstellende en controlerende rol van volksvertegenwoordigers bij gemeenschappelijke regelingen versterken. Daarbij wordt wel enige ruimte overgelaten voor maatwerk.

 

Daarnaast wordt deze gelegenheid aangewend voor diverse tekstuele aanpassingen in de regeling. Alle wijzigingen worden hierna toegelicht.

 

A

Artikel 1 (Begripsomschrijvingen)

Wijziging in sub f: aanpassing vanwege de toevoeging van het begrip “deelnemer” in sub g. toevoegen nieuw sub g.: Het begrip deelnemer is niet gedefinieerd in de regeling. Ter verduidelijking wordt dit begrip nu toegevoegd. Dit betreft de benoemde gemeenten, die de uitvoering van de Participatiewet en de WSW hebben gedelegeerd aan de regeling.

Sub h. vervalt, omdat het Algemeen bestuur niet zelf veranderingen kan aanbrengen in de bevoegdheden die de colleges hebben overgedragen, dat kunnen alleen de colleges doen.

 

B

Artikel 2 (Openbaar lichaam):de vestigingsplaats is Voorhout en niet Teylingen.

 

C

Artikel 4 (belangen)

Het openbaar lichaam behartigt de belangen van de deelnemers en niet de regeling. “Deelnemende gemeenten” wordt gewijzigd in “deelnemers”, voor toelichting zie A.

 

D

Artikel 5 lid 1 (taken) is tekstueel verduidelijkt. Het openbaar lichaam voert de taken uit, niet de regeling. Module C was voorheen de module Servicepunt Werk. Dit is inmiddels volledig ondergebracht bij de GR als module re-integratie, het Servicepunt Werk is opgeheven.

 

E

Artikel 6 (bevoegdheden)

Lid 2 vervalt, het is volgens de Wgr (artikel 1) en de AWB (artikel 10) niet mogelijk dat het AB zelf via een uitvoeringsregeling zijn bevoegdheden verandert. Alleen de colleges zijn daartoe bevoegd.

 

F

Artikel 7 (taken en bevoegdheden) lid 3 is aangepast omdat het begrip deelnemer is toegevoegd aan de definities.

 

G

Artikel 9 “Werkwijze en vergaderorde” wordt gelezen als volgt: “Werkwijze, vergaderorde en inspraak”

Lid 5 sub c: zie uitleg bij N.

Leden 6 en 7: De nieuwe leden 6 en 7 zien op afspraken over (burger)participatie in de gemeenschappelijke regeling. Dit is nieuw in artikel 10 lid 7 Wgr. Deze wijziging ziet erop dat in elke regeling wordt afgesproken hoe om te gaan met participatie. Voor de gemeenschappelijke regelingen ISD Bollenstreek en Kust- Duin en Bollenstreek geldt, dat zij ingevolge de Participatiewet een cliëntenraad hebben ingesteld die hen adviseert bij beleidsmatige voorbereiding en besluitvorming. Ook zijn in de gemeenten Hillegom, Lisse, Teylingen, Noordwijk en Katwijk Adviesraden Sociaal Domein en worden op die manier burgers betrokken bij de beleidsvorming voor regelingen in het gehele sociaal domein. Bij de GR KDB is er al een inspraakmoment opgenomen in het reglement van Orde van het Algemeen bestuur. Vergaderingen van het Algemeen bestuur worden aangekondigd in het Leids Dagblad en zijn openbaar. Sprekers kunnen zich vooraf aanmelden. In verband hiermee is in lid 6 en lid 7 toegevoegd dat de vergaderingen van het Algemeen bestuur worden bekendgemaakt door aankondiging in een regionaal dagblad, op de website van de regeling en dat er inspraak mogelijk is tijdens de Algemeen bestuur-vergaderingen. Toegevoegd is dat ook schriftelijke een inspraakbijdrage kan worden ingediend. Het regionale dagblad stond al in het reglement van orde, maar om de burgerparticipatie ook in de regeling te zetten, is dit nu verplaatst naar de regeling zelf. Verder is er inmiddels een website (www.provalu.nl/over-ons/gemeenschappelijke-regeling-kust-duin-en-bollenstreek/) waar vergaderstukken op staan en de procedure om te melden voor het inspreken dan wel een schriftelijke reactie in te dienen.

 

De gemeenteraden krijgen volgens het nieuwe artikel 10 lid 5 en 6 Wgr de bevoegdheid om een zienswijze in te dienen voorafgaand aan te nemen besluiten door het bestuur van een GR. Het dagelijks bestuur verzoekt voorafgaande aan een te nemen besluit schriftelijk om een zienswijze, de gemeenteraden brengen al dan niet een zienswijze uit, het dagelijks bestuur verzorgt een schriftelijke reactie, die ook inhoudt of er iets gedaan wordt met de zienswijzen. Het algemeen bestuur neemt vervolgens het besluit en motiveert of en hoe de zienswijze van de gemeenteraden is meegenomen. De GR moet bepalingen gaan inhouden over de besluiten waarover gemeenteraden hun zienswijze naar voren kunnen brengen voorafgaand aan het te nemen besluit. Er kan ook worden vastgelegd dat er géén zienswijzemogelijkheid bestaat tegen bepaalde besluiten van het samenwerkings- verband. In de Wgr is opgenomen dat er, als er een zienswijze kan worden ingediend, een verplichting is van het dagelijks bestuur om te reageren op de zienswijzen, enerzijds naar de gemeenteraden en anderzijds naar het algemeen bestuur in het kader van de voorbereiding van het besluit van het algemeen bestuur. Kaders of termijnen hiervoor zijn niet voorgeschreven in de wetswijziging, behalve dat het schriftelijk moet plaatsvinden.

De Wgr vraagt om een afweging over het al dan niet toevoegen van besluiten waarovereen zienswijze van de raden kan worden gevraagd. Het Algemeen bestuur stelt voor in de regeling géén extra besluiten aan te wijzen, naast de huidige zienswijzemogelijkheden. Argument hiervoor is dat de besluiten van het Algemeen bestuur van de GR KDB de uitvoering betreffen, hetgeen een gedelegeerde collegebevoegdheid is en geen kaderstellende en beleidsmatige besluiten betreft.

Voorts is een argument het behouden van de snelheid/efficiëntie van de huidige uitvoeringspraktijk.

 

H

Artikel 11 (Samenstelling en zittingsduur), lid 3 1e zin:

Er stond ten onrechte geen verwijzing naar artikel 14, lid 3 (inzake ontslag door het AB van een lid van het bestuur).

 

l

Artikel 15 (Informatieplicht van het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter ten opzichte van de raden) De kop is aangepast zodat het duidelijk is dat het hier de informatieplicht betreft.

Lid 1 is aangepast omdat het begrip deelnemer is toegevoegd aan de definities.

 

J

Artikel 16

De leden van het algemeen bestuur ten opzichte van de colleges van de deelnemers

De kop is aangepast, omdat het begrip deelnemer is toegevoegd aan de definities.

Lid 2: Verduidelijkt is, door de toevoeging “door hem/haar”, dat het lid van het Algemeen bestuur persoonlijk verantwoording verschuldigd is aan het college en niet voor het gevoerde beleid van het gehele Algemeen bestuur. Uit artikel 18 Wgr, gelezen in samenhang met artikel 16, eerste lid, Wgr volgt de verantwoordingsplicht van een individueel Algemeen bestuurslid over zijn/haar eigen handelen en nalaten binnen het Algemeen bestuur.

 

K

Artikel 19 (rechtspositie)

Lid 1 is aangepast, zodat ook hier wordt verwezen naar module A, net als in lid 2 naar module B.

Lid 2: Toegevoegd is dat het personeel, in dienst op basis van module B als bedoeld in artikel 5 lid 1 (nieuw beschut werk) onder de Collectieve Arbeidsovereenkomst Aan de slag valt. Deze CAO is nieuw.

 

L

Artikel 20 (De kadernota):

De uiterste termijnen van de begrotingscyclus worden verruimd. Ook krijgen gemeenteraden langer de tijd om een zienswijze op de concept begroting te geven en ontvangen zij de kadernota later. Dit gebeurt door drie wijzigingen:

  • 1.

    de kadernota moet voor 30 april naar gemeenteraden worden gestuurd in plaats van voor 15 april (wijziging art. 34b Wgr);

  • 2.

    de begroting van een regeling moet uiterlijk 15 september naar gedeputeerde staten worden gestuurd in plaats van 1 augustus (wijziging artikel 34 lid 2 Wgr); en

  • 3.

    de ontwerpbegroting moet uiterlijk 12 weken in plaats van 8 weken voordat zij aan het algemeen bestuur wort aangeboden voor een zienswijze naar de gemeenteraden worden gestuurd (wijziging artikel 35 Wgr).

De termijnen zijn aangepast in de artikelen van de gemeenschappelijke regeling.

 

M

Artikel 21 (De begroting)

Zie uitleg bij L.

 

N

Artikel 22 (De jaarrekening)

Kop en lid 1: Ten onrechte stond hier 2 keer rekening in plaats van jaarrekening.

Lid 3 is aangepast omdat het begrip deelnemer is toegevoegd aan de definities.

 

O

Artikel 24 (Bijdragen van de gemeenten)

De leden 1, 2 en 3 zijn aangepast, omdat het begrip deelnemer is toegevoegd aan de definities. Verduidelijkt is dat de bijdragen verdeeld worden over de deelnemers van de desbetreffende module.

 

P

Artikel 25 (Het archief):

Lid 1: Ten onrechte stond hier Archiefverordening in plaats van de bedoelde Archiefregeling. Een verordening is een raadsbevoegheid, hier wordt bedoeld een beleidsregel, als bedoeld in artikel 10.16 en 4.81 Algemene wet bestuursrecht. Dit betreft interne instructies, binnen de gemeenschappelijke regeling.

Lid 3

Hier is toegevoegd dat het gaat om de vestiging van het openbaar lichaam.

 

Q

Artikel 26 (Wijziging van de regeling)

In het nieuwe artikel 1 lid 2 en 3 Wgr is een verruiming opgenomen van de zienswijzen bij treffen of wijzigen van de regeling. Vertegenwoordigende lichamen krijgen de gelegenheid om vooraf een zienswijze te geven op het gehele ontwerp van een gemeenschappelijke regeling (of wijziging daarvan). Dat verruimt de zeggenschap van gemeenteraden over de inhoud van de GR.

Dit behoeft in beginsel geen wijziging van de GR. Echter: om te verduidelijken wat de procedures zijn als er een wijziging van de GR gewenst of noodzakelijk is, is dit artikel uitgebreid met een aantal leden. Toegevoegd is lid 1, waarin is geregeld dat zowel het bestuur van de GR, als de colleges en de raden het initiatief kunnen nemen tot wijziging van de GR. In lid 2 is de procedure geschetst, waarin het Dagelijks bestuur het ontwerp voorbereidt en het algemeen bestuur het ontwerp vaststelt. In lid 3 is beschreven hoe de procedure is voor de zienswijzen van de raden op de ontwerp wijziging.

In lid 5 is beschreven dat de colleges alleen na verkregen toestemming van de gemeenteraden kunnen overgaan tot wijziging van de regeling. Ook is toegevoegd dat de toestemming kan worden onthouden wegens strijd met het recht of het algemeen belang, hetgeen is bepaald in artikel 1 lid 4 Wgr. Na “colleges” is toegevoegd “van de deelnemers”, omdat het begrip deelnemer is toegevoegd aan de definities.

 

R

Artikel 27 (Toevoeging en wijziging van een samenwerkingsmodule):

Hier wordt verwezen naar de gewijzigde bepalingen in artikel 26, zodat dezelfde procedures gelden. “Deelnemende gemeenten” is vervangen door “deelnemers”, vanwege de toevoeging van het begrip deelnemer aan de definities.

 

S

Artikel 28 (toetreding tot de regeling): de tekst van het artikel is verduidelijkt en verkort door verwijzing naar de Wgr en er is een nieuw lid 3 toegevoegd over de wijze van toetreding.

 

T

Artikel 29 (toetreding tot een samenwerkingsmodule): dezelfde verduidelijking als bedoeld in S voor toetreding tot de samenwerkingsmodule.

 

U

Artikel 30 (Uittreding uit de regeling)

Hoewel artikel 9 Wgr al verplichtte om bij een voor onbepaalde tijd ingestelde gemeenschappelijke regeling afspraken te maken over het regelen van de gevolgen van de uittreding, laat de praktijk zien dat in voorkomende gevallen problemen worden ervaren ten gevolge van uittreding. Dat komt omdat in de regeling vaak wordt volstaan met de afspraak dat in geval van uittreding het (algemeen) bestuur de uittreedvoorwaarden vaststelt. Om hier een einde aan te maken is artikel 9 van de Wgr aangescherpt met een bepaling over de reikwijdte van de afspraken die moeten worden gemaakt over het regelen van de gevolgen van de uittreding, zodat niet langer volstaan kan worden met enkel een vaststelling door het (algemeen) bestuur. Toegevoegd in de Wgr is dat in ieder geval afspraken moeten worden gemaakt over de gevolgen voor het vermogen van de rechtspersoon, waarbij in de memorie van toelichting is aangeven dat moet worden gedacht aan afspraken over personeel, contracten, huisvesting en investeringen. Voorts is er inmiddels de nodige jurisprudentie over de voorwaarden bij uittreding. Om de regeling hieraan aan te passen is lid 3 komen te vervallen en is in het nieuwe lid 3 toegevoegd dat de gangbare principes die voortvloeien uit de vaste rechtspraak bij uittreding gelden en voorts waar rekening mee moet worden gehouden, waarbij het vermogen van het openbaar lichaam en de deelnemende gemeenten bij het plan wordt betrokken. Volgens de Memorie van Toelichting op de Wgr moet daarbij worden gedacht aan afspraken over personeel, contracten, huisvesting en investeringen en alle kosten, die direct of indirect samenhangen met de uittreding. Dit is overgenomen in de lid 3 en lid 4. Het begrip deelnemers is toegevoegd aan de definities, waardoor hier “gemeenten” kan vervallen.

 

V

Artikel 31 (uittreding uit een samenwerkingsmodule): de tekst is verduidelijkt, ten aanzien van het begrip deelnemer en de procedure.

 

W

In artikel 32 en 33 is “deelnemende gemeenten” vervangen door “deelnemers”, omdat dit begrip is toegevoegd aan de definities.

 

X

Artikel 36 (Inwerkingtreding): het betreffende wetsartikel-lid is gewijzigd.

 

Y

Artikel 37 (Evaluatie)

In de gewijzigde Wgr is een verplichting gecreëerd om afspraken te maken over evaluatie van de gemeenschappelijke regeling. Om te voorkomen dat dit voorstel leidt tot onnodige administratieve lasten voor de deelnemende partijen kiest de regering er niet voor om wettelijk voor te schrijven waar de evaluatie specifiek op gericht moet zijn, hoe vaak die moet plaatsvinden en op welke wijze. Er kan dus ook worden gekozen voor de afspraak om de regeling niet te evalueren, maar dit is dan een bewuste keuze waar de gemeenteraad mee dient in te stemmen. De meerwaarde van een evaluatie is dat periodiek wordt stilgestaan bij het functioneren van de gemeenschappelijke regeling. Daarnaast kan een evaluatiemoment een ijkpunt in de samenwerking zijn.

De memorie van toelichting bij de wet geeft aan dat de regering erkent dat evaluatie veel tijd en geld kan kosten, maar tegelijk de mogelijkheid wil creëren om in geval van eventuele misstanden het functioneren van een gemeenschappelijke regeling te kunnen evalueren.

GR KDB kent al een evaluatiebepaling voor de GR die is ingevoerd in 2017, waarin is geregeld dat deze GR moet worden geëvalueerd na 5 jaar (artikel 37). In de regeling kan opnieuw een dergelijke bepaling worden opgenomen, nu met een structureel karakter. Voorgesteld wordt op te nemen dat de werking van deze regeling na 5 jaar wordt geëvalueerd, te rekenen vanaf 1 juli 2024.

 

Z

Artikel 39 (toezending regeling aan GS)

Dit wetsartikel is vervallen.

 

AA, AB en AC

Deze artikelen spreken voor zich en behoeven dus geen nadere toelichting.

Naar boven