Gemeenteblad van Waalre
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Waalre | Gemeenteblad 2025, 152081 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Waalre | Gemeenteblad 2025, 152081 | ruimtelijk plan of omgevingsdocument |
Deze publicatie bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst. Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
De publicatie wordt standaard getoond met verschilmarkering. Door te kiezen voor ‘Was’ of ‘Wordt’ kunt u de voormalige of vernieuwde tekst op zichzelf bekijken.
Toon versie van document
Dit document bevat verschilmarkering t.o.v. eerdere regelingtekst.
Tekst en afbeeldingen die worden toegevoegd zijn onderstreept en groen gemarkeerd, of van een groen kader voorzien. Tekst en afbeeldingen die worden verwijderd zijn doorgestreept en rood gemarkeerd, of van een rood kader voorzien.
De raad van de gemeente Waalre;
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 18 februari 2025, nr. 2025-16;
Gelet op let op de artikelen 2.4, 4.2 tweede lid en 22.6 Omgevingswet;
overwegende dat;
overeenkomstig artikel 16.30 Omgevingswet en afdeling 3.4 Awb, het ontwerpbesluit tot wijziging van het omgevingsplan gedurende de periode van 9 oktober tot en met 19 november 2024 ter inzage heeft gelegen;
binnen de daarvoor beschikbare periode er zienswijzen zijn ingediend;
de ingediende zienswijzen leiden tot wijziging ten opzichte van het ontwerpbesluit;
Het omgevingsplan te wijzigen zoals aangegeven in 'bijlage A'.
Door dit besluit vervalt het tijdelijk omgevingsplan ter plaatse van het bij dit besluit behorend gebied ‘Nieuw deel omgevingsplan’ met uitzondering van:
De wijziging van het omgevingsplan treedt in werking met ingang van de dag waarop vier weken zijn verstreken sinds de dag waarop het besluit bekend is gemaakt.
A
Hoofdstuk 1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Begripsbepalingen die, op de dag van de inwerkingtreding van de Omgevingswet, zijn opgenomen in de bijlage bij de Omgevingswet en in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan.
Bijlage I bij dit omgevingsplan bevat begripsbepalingen voor de toepassing van hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan.
Bijlage II bij dit omgevingsplan bevat begripsbepalingen voor de toepassing van paragraaf 22.3.7.4 van dit omgevingsplan.
[Vervallen]
B
Hoofdstuk 2 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
C
Hoofdstuk 3 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
D
Hoofdstuk 4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
E
Hoofdstuk 5 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
F
Hoofdstuk 6 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
G
Hoofdstuk 7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
H
Voor hoofdstuk 10 worden zes hoofdstukken ingevoegd, luidende:
Begripsbepalingen die zijn opgenomen in de bijlage bij de Omgevingswet en in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit omgevingsplan.
Bijlage I bij dit omgevingsplan bevat begripsbepalingen voor de toepassing van dit omgevingsplan.
Voor de toepassing van dit omgevingsplan worden de volgende meet- en rekenbepalingen gehanteerd:
de waarden die in m of m2 zijn uitgedrukt, worden op de volgende wijze gemeten:
afstanden loodrecht;
hoogten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven; en
maten buitenwerks, waarbij ondergeschikte bouwdelen tot ten hoogste 0,5 m buiten beschouwing blijven.
voor de toepassing van sub a aanhef en onder 2, wordt een bouwwerk, voor zover dit zich bevindt op een erf- of perceelgrens, gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt terrein het hoogst is;
goothoogte van een bouwwerk: vanaf het straatpeil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat de goothoogte van een woonwagen/woonwagenwoning wordt gemeten vanaf aansluitend terrein;
bouwhoogte van een bouwwerk:
de afstand vanaf het straatpeil tot aan het hoogste punt van het gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, met dien verstande dat de bouwhoogte van een woonwagen/woonwagenwoning wordt gemeten vanaf het aansluitend terrein;
dakhelling:
oppervlakte van een bouwwerk:
hoogte van een windturbine:
Op het bepalen van de bruto-vloeroppervlakte is NEN 2580 van toepassing.
Op het bepalen van de mate van geluidbelasting op geluidgevoelige gebouwen zijn de meet- en rekenvoorschriften, gesteld bij en krachtens de Omgevingswet, van toepassing.
Activiteiten die niet zijn benoemd in dit omgevingsplan en die een mogelijk effect kunnen hebben op de fysieke leefomgeving zijn niet toegestaan, met uitzondering van:
Als in een regel een norm is gegeven die geldt ter plaatse van een locatie, dan geldt de betreffende norm per afzonderlijke locatie.
De regels in dit omgevingsplan gelden binnen het gehele grondgebied van de gemeente Waalre, tenzij in de regels is bepaald of uit de regels volgt dat het geografisch werkingsgebied beperkt is.
De regels met het werkingsgebied niet in werking zijnde regels zijn nog niet in werking getreden.
bijlage II van dit omgevingsplan bevat een overzicht van geografische informatieobjecten.
Tenzij elders in dit omgevingsplan specifiek anders is bepaald, wordt aan de regels over activiteiten in dit omgevingsplan voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.
Voor een activiteit kunnen meerdere regels gelden, verspreid over verschillende hoofdstukken.
Naast regels over gebruik (HOOFDSTUK 4) kunnen ook bouwregels (HOOFDSTUK 5), regels over grondwerkzaamheden en het aanbrengen of verwijderen van beplanting (HOOFDSTUK 6), regels over milieubelastende activiteiten ( HOOFDSTUK 22) en algemene regels (overige hoofdstukken) van toepassing zijn. De activiteit moet op elke plek voldoen aan de regels die op die plek gelden, behalve als een regel in het omgevingsplan iets anders zegt. Alle regels die op een betreffende locatie van toepassing zijn vind je via het tabje Regels in Regels op de kaart.

Dit omgevingsplan is, met het oog op de doelen van artikel 1.3 van de Omgevingswet, gericht op:
het waarborgen van de veiligheid;
het beschermen van de gezondheid;
het beschermen van het milieu;
het duurzaam veiligstellen van de openbare drinkwatervoorziening;
het beschermen van landschappelijke of stedenbouwkundige waarden;
het behoud van cultureel erfgoed;
het behoud van de uitzonderlijke universele waarde van werelderfgoed;
de natuurbescherming;
het tegengaan van klimaatverandering;j.de kwaliteit van bouwwerken;
een evenwichtige toedeling van functies aan locaties;
de energiezuinigheid van bouwwerken;
het behoeden van de staat en werking van infrastructuur voor nadelige gevolgen van activiteiten:
het beheer van infrastructuur;
het beheer van infrastructuur;
het beheer van watersystemen;
het beheer van geobiologische en geothermische systemen en ecosystemen;
het beheer van natuurlijke hulpbronnen;
het beheer van natuurgebieden;
het beperken van hinder;
het benutten van locaties en bouwwerken; en
het bevorderen van de toegankelijkheid van de openbare buitenruimte voor personen.
In dit hoofdstuk worden gebieden met waarden en/of beperkingen aangewezen.
Binnen de gemeente zijn er verschillende parkeerzones waar op basis van de 'Nota Parkeernormen Waalre' verschillende normen gelden. Deze parkeernormen worden gehanteerd bij de regels uit AFDELING 4.3.
Er is een 'Bebouwingscontour geur' als bedoeld in Artikel 5.97 van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
In het 'welstandsgebied Kern Waalre' gelden de in de Welstandsnota en diens opvolger voor dit gebied opgenomen eisen van welstand.
In het 'welstandsgebied Kern Aalst' gelden de in de Welstandsnota en diens opvolger voor dit gebied opgenomen eisen van welstand.
In het 'welstandsgebied Linten' gelden de in de Welstandsnota en diens opvolger voor dit gebied opgenomen eisen van welstand.
In het 'welstandsgebied Individuele uitbreidingen' gelden de in de Welstandsnota en diens opvolger voor dit gebied opgenomen eisen van welstand.
In het 'welstandsgebied Seriematige uitbreidingen' gelden de in de Welstandsnota voor dit gebied opgenomen eisen van welstand.
In het 'welstandsgebied Bedrijventerrein' gelden de in de Welstandsnota en diens opvolger voor dit gebied opgenomen eisen van welstand.
In het gebied 'Groen en parken' gelden de in de Welstandsnota en diens opvolger voor dit gebied opgenomen eisen van welstand.
In het 'welstandsgebied Buitengebied' gelden de in de Welstandsnota en diens opvolger voor dit gebied opgenomen eisen van welstand.
In het gebied 'beeldkwaliteitsplannen' gelden de volgende regels:
er wordt getoetst aan de welstandseisen zoals opgenomen in het van toepassing zijnde beeldkwaliteitsplan
voor onderdelen, die niet in het van toepassing zijnde Beeldkwaliteitsplan geregeld zijn, gelden de welstandseisen uit de Welstandsnota en diens opvolger .
In het gebied 'welstandsniveau Vrij' gelden geen regels over welstand. Het verbod op welstandsexcessen, zoals bedoeld in artikel 5.2, is wel van toepassing.
Er gelden verschillende Welstandsniveaus die zijn weergegeven als omgevingsnorm op de kaart.
Er zijn gebieden met archeologische (verwachtings)waarden waar de gronden, behalve voor de daar voorkomende functie(s) en toegestane activiteit(en), mede zijn aangewezen voor het behoud en de bescherming van archeologische waarden. Dit betreft:
In het gebied 'rijksmonumenten' liggen rijksmonumenten.
Gemeentelijke monumenten zijn aangewezen in het gebied 'gemeentelijke monumenten'.
In het gebied 'beschermd dorpsgezicht' is een beschermd dorpsgezicht aangewezen.
In het gebied 'molenbiotoop' zijn de gronden aangewezen als molenbiotoop.
Artikel 3.20 Aanwijzing brandvoorschriftengebied
In het 'Brandvoorschriftengebied' zijn de gronden aangewezen als brandvoorschiftengebied als bedoeld in artikel 5.14, eerste en tweede lid van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Artikel 3.21 Aanwijzing explosievoorschriftengebied
In het gebied 'niet in werking zijnde regels' zijn de gronden aangewezen als explosievoorschriftengebied als bedoeld in artikel 5.14, eerste lid van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Artikel 3.22 Aanwijzing risicogebied externe veiligheid
In het 'niet in werking zijnde regels' zijn de gronden aangewezen als risicogebied externe veiligheid als bedoeld in artikel 5.16, eerste lid van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
Artikel 3.23 Belemmeringengebied leiding
In het 'niet in werking zijnde regels' zijn de gronden mede aangewezen voor buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.
Artikel 3.24 Bebouwingscontour jacht
Er is een 'bebouwingscontour jacht' als bedoeld in Artikel 5.165a van het Besluit kwaliteit leefomgeving, waarbinnen op grond van Artikel 11.71, vierde lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving de jacht niet wordt uitgeoefend met het geweer.
Artikel 3.25 Bebouwingscontour houtkap
Er is een 'bebouwingscontour houtkap' als bedoeld in Artikel 5.165b van het Besluit kwaliteit leefomgeving, waarbinnen de regels over houtopstanden van afdeling 11.3 van het Besluit activiteiten leefomgeving niet van toepassing zijn.
Artikel 3.26 Bodemfunctieklasse
Locaties zijn ingedeeld in bodemfunctieklassen die zijn weergegeven als omgevingsnorm 'Bodemfunctieklasse' op de kaart.
Artikel 3.28 Aanwijzing waterwingebied
In het 'Waterwingebied' zijn de gronden aangewezen voor de instandhouding van de openbare drinkwatervoorziening.
Artikel 3.29 Aanwijzing grondwaterbeschermingsgebied
In het 'grondwaterbeschermingsgebied' zijn de gronden aangewezen voor bescherming van de kwaliteit van het grondwater en de bodem.
Artikel 3.30 Aanwijzing boringsvrijezone
In de 'boringsvrije zone' zijn de gronden aangewezen voor het behoud van de weerstandbiedende bodemlagen.
De regels in dit hoofdstuk gaan over het gebruik van gronden en bouwwerken in het 'nieuw deel omgevingsplan', tenzij een ander werkingsgebied is opgenomen.
Gronden mogen worden gebruikt voor de functies die zijn genoemd in dit hoofdstuk. Dat is het ‘hoofdgebruik’.
Gronden mogen ook worden gebruikt voor functies die het hoofdgebruik ondersteunen. Zulke ondersteunende functies zijn in elk geval:
water zoals sloten, kanalen en vijvers, en wat daarbij hoort, zoals oevers;
waterhuishoudkundige voorzieningen zoals waterberging en riolering;
groenvoorzieningen, zoals bomen, struiken en planten;
voet- en fietspaden;
nutsvoorzieningen;
tuinen, erven en terreinen;
parkeerplaatsen ten behoeve van de aanwezige hoofdfunctie;
speelvoorzieningen.
In afwijking van het bepaalde in artikel 4.2, tweede lid is het volgende gebruik niet toegestaan:
Voor bestaand gebruik gelden de volgende regels:
Bestaand gebruik dat niet is toegestaan op grond van dit omgevingsplan, maar dat op grond van een eerder geldend bestemmingsplan, beheersverordening of een buitenplanse omgevingsplanactiviteit was toegestaan, al dan niet op basis van de vereiste vergunning, is toegestaan als dat gebruik naar aard en omvang niet verschilt van het gebruik zoals dit werd verricht voor de inwerkingtreding van het op de locatie betrekking hebbende wijzigingsbesluit omgevingsplan en dit gebruik niet wordt onderbroken gedurende een periode van één jaar.
Een meldingsplicht geldt niet voor gebruik dat al legaal werd uitgeoefend voor het inwerkingtreden van een verbod zonder melding.
Gebruiksactiviteiten die niet voldoen aan de regels uit hoofdstuk 4 zijn verboden. Dit betreft in ieder geval:
seksinrichtingen en prostitutie;
coffeeshops;
het opslaan van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen en van emballage en/of afval, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
het opslaan, opgeslagen houden, storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen tenzij dit noodzakelijk is ten behoeve van de ter plaatse toegestane functie.
Bij het gebruik van gronden en bouwwerken wordt voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen en fietsen gerealiseerd en in stand gehouden.
Bij de beoordeling of wordt voldaan aan het eerste lid maakt het bevoegd gezag gebruik van de beleidsregel 'Nota Parkeernormen Waalre' en diens opvolger.
Met een maatwerk- of een vergunningvoorschrift kan worden afgeweken van artikel 4.4, eerste lid als
op andere wijze in voldoende parkeergelegenheid kan worden voorzien; en
het voldoen aan artikel 4.4, eerste lid door bijzondere omstandigheden op onevenredige bezwaren stuit.
Deze afdeling gaat over het gebruik van gronden en bouwwerken, niet zijnde agrarische bedrijfsactiviteiten, in het gebied 'bedrijf'.
In het gebied 'Bedrijf' mogen de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor een bedrijf en/of het uitoefenen van bedrijfsmatige activiteiten. Hierbij gelden de volgende regels:
Er geldt een maximaal toegestane bedrijfscategorie uit de Lijst van bedrijfsactiviteiten, zoals op de kaart aangegeven met de omgevingsnorm 'Bedrijfscategorieën'.
Het bestaande aantal bedrijven per perceel is toegestaan. Splitsing is niet toegestaan.
Bijbehorende ondergeschikte dienstverlening en/of ondergeschikte detailhandel is toegestaan.
Uitsluitend in het gebied 'Verkooppunt motorbrandstoffen' is een verkooppunt voor motorbrandstoffen toegestaan, zonder LPG en/of waterstof.
In afwijking van artikel 4.6 is met een omgevingsvergunning de vestiging c.q. uitoefening van een bedrijf toegestaan dat:
Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt verleend als is aangetoond dat de bedrijfsactiviteit naar aard en invloed op de omgeving gelijk is te stellen met bedrijven uit de op de locatie maximaal toegestane bedrijfscategorie, die voorkomen in de Lijst van bedrijfsactiviteiten .
Bij de beoordeling van de aard en invloed van de milieubelasting van een bedrijf worden de volgende milieubelastingcomponenten in de beoordeling betrokken:
Het is verboden de gronden en gebouwen in het gebied 'bedrijf ' te gebruiken voor:
activiteiten die in aanzienlijke mate geluid kunnen veroorzaken als bedoeld in artikel 5.78b van het Besluit kwaliteit leefomgeving;
m.e.r.-plichtige activiteiten waarvoor een vergunningplicht geldt op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving;
detailhandel, tenzij het ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen betreft die een ondergeschikte nevenactiviteit zijn van het aanwezige bedrijf;
wonen, met uitzondering van de voor bedrijfswoningen aangewezen locaties;
(permanente) buitenopslag van goederen en materialen voor de voorgevellijn;
een verkooppunt van motorbrandstoffen met LPG en/of waterstof.
Deze afdeling gaat over het gebruik van gronden en bouwwerken voor detailhandel in het gebied 'Detailhandel'.
In het gebied detailhandel' is detailhandel toegestaan uitsluitend op de begane grond, met dien verstande dat Supermarkten en volumineuze detailhandel uitsluitend zijn toegestaan binnen de daartoe aangewezen gebieden.
Supermarkten zijn uitsluitend toegestaan in het gebied 'supermarkt'.
Volumineuze detailhandel is uitsluitend toegestaan in het gebied detailhandel volumineus.
In het gebied detailhandel (ondergeschikt) is ondergeschikte detailhandel toegestaan.
Het is verboden de gronden en gebouwen in het gebied ‘Detailhandel’, tenzij in artikel 4.10 het gebruik op een locatie specifiek is toegestaan, te gebruiken of te laten gebruiken voor verkoop en opslag van motorbrandstoffen en horeca-activiteiten.
Deze afdeling gaat over het gebruik van gronden en bouwwerken voor dienstverlening en kantoren in het gebied 'Dienstverlening en Kantoor'.
In het gebied dienstverlening is dienstverlening toegestaan.
In het gebied kantoor zijn kantoren toegestaan.
Niet reguliere evenementenactiviteiten zijn maximaal 12x per jaar toegestaan, als wordt voldaan aan de in dit omgevingsplan gestelde geluidsregels.
Evenementen met meer dan 300 bezoekers zijn uitsluitend toegestaan in het gebied 'evenementenlocatie'.
Deze afdeling gaat over het gebruik van gronden en bouwwerken voor groenvoorzieningen en volkstuinen in het gebied 'Groen'.
In het gebied 'Groen' zijn groenvoorzieningen toegestaan.
In het gebied 'Volkstuin' mogen de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor volkstuinen.
Deze afdeling gaat over het gebruik van gronden en bouwwerken voor horeca-activiteiten in het gebied 'Horeca.
In het gebied 'Horeca' is horeca zonder vergunning toegestaan tot maximaal de horecacategorie die op de kaart is weergegeven als omgevingsnorm 'Maximale horeca categorie'. Wanneer geen horecacategorie als omgevingsnorm is opgenomen, is horeca zonder vergunning niet toegestaan.
In het gebied 'horeca (ondergeschikt)' is ondergeschikte horeca toegestaan.
Het verrichten van horeca-activiteiten anders dan bedoeld in artikel 4.19, is toegestaan met een omgevingsvergunning.
Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt verleend als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
horecabedrijf is gelegen binnen het gebied 'horeca';
het betreft 'Horeca categorie 2' of 'Horeca categorie 3';
er wordt voldaan aan de regels van AFDELING 4.1;
er is geen sprake van onaanvaardbare geluidsoverlast voor de omgeving, waarbij in ieder geval wordt voldaan aan de regels uit paragraaf 22.3.4;
er is geen onevenredige verkeersaantrekkende werking en er wordt voldaan aan de regels voor parkeren zoals opgenomen in artikel 4.4;
er is geen sprake van andere belemmeringen van milieuhygienische aard.
Aan de omgevingsvergunning, bedoeld in het eerste lid kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van het woon- leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken voorschriften worden gesteld over:
openingstijden, waarbij voor zo ver van toepassing rekening wordt gehouden met daarover in AFDELING 4.7 opgenomen bepalingen;
het ten gehore brengen van muziek met een geluidsniveau hoger dan dat van achtergrondmuziek;
zalenverhuur voor feesten en partijen.
Horeca categorie 4 activiteiten zijn verboden.
Deze afdeling gaat over het gebruik van gronden en bouwwerken voor maatschappelijke activiteiten in het gebied 'Maatschappelijk'.
In het gebied maatschappelijk' zijn de volgende activiteiten toegestaan:
medische voorzieningen;
onderwijsvoorzieningen;
openbare dienstverlening;
bestaande kinderopvang;
religieuze voorzieningen;
culturele voorzieningen zoals musea en theaters;
ondergeschikte horeca in het gebied horeca (ondergeschikt).
Het is verboden de gronden en bouwwerken in het gebied 'maatschappelijk' te gebruiken voor:
Deze afdeling gaat over het gebruik van gronden en bouwwerken voor sportactiviteiten ter plaatse van het gebied 'Sport'.
In het gebied 'sport' mogen de gronden en bouwwerken gebruikt worden voor:
sportvelden;
sporthal, clubhuis en kantine uitsluitend binnen een bouwvlak;
ondergeschikte horeca voor zover wordt voldaan aan de regels uit AFDELING 4.7;
Het is verboden de gronden en gebouwen in het gebied 'sport ' te gebruiken voor:
Deze afdeling gaat over het gebruik van gronden en bouwwerken voor verkeersactiviteiten in het gebied 'Verkeer'.
In het gebied verkeer' mogen de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor:
In het gebied 'garageboxen' mogen de gronden en bouwwerken worden gebruikt voor garageboxen ten behoeve van het stallen van voertuigen en opslag behorend bij de woonfunctie.
Deze afdeling gaat over het gebruik van gronden en bouwwerken voor wonen in het gebied 'Wonen'.
In het gebied 'wonen' is wonen toegestaan.
Het aantal woningen bedraagt maximaal het aantal wooneenheden zoals met de omgevingsnorm ' Aantal wooneenheden ' weergegeven is op de kaart. Als geen omgevingsnorm ' Aantal wooneenheden ' is opgenomen is maximaal één woning per bouwvlak of het aantal wooneenheden zoals dat in de bestaande situatie is vergund toegestaan.
Huisvesting in verband met mantelzorg wordt bij toetsing van het aantal woningen buiten beschouwing gelaten.
In het gebied 'wonen' is het gebruik van een gebouw voor huisvesting in verband met mantelzorg toegestaan.
Voor de toepassing van deze afdeling wordt huisvesting in verband met mantelzorg aangemerkt als functioneel verbonden met het hoofdgebouw.
Het eerste lid is niet van toepassing als de huisvesting voor mantelzorg wordt verricht:
ter plaatse van de locatie ' beperkingengebied plaatsgebonden risico';
ter plaatse van de locatie 'belemmeringengebied buisleidingen gevaarlijke stoffen';
ter plaatse van de locatie 'vrijwaringsgebied vuurwerk';
ter plaatse van de locatie 'explosieaandachtsgebied vuurwerk';
ter plaatse van de locatie 'vrijwaringsgebied ontplofbare stoffen voor civiele techniek';
ter plaatse van de locatie 'civiel explosieaandachtsgebied'.
Een beroep of bedrijf aan huis is toegestaan als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
de woonfunctie van het perceel blijft gehandhaafd;
de activiteit wordt uitgeoefend door de bewoner(s);
de gebruiksruimte voor het beroep of bedrijf aan huis is maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en bijbehorend bouwwerk, met een maximum van 60m2;
er vindt geen gebruik plaats dat is aangewezen als milieubelastende activiteit in het Besluit activiteiten leefomgeving, tenzij voldoende vaststaat dat de vestiging van de activiteiten geen overwegende bezwaren van milieuhygiënische aard zal oproepen, gelet op de ligging, bedrijfsvoering en omvang van het bedrijf ten opzichte van aangrenzende gevoelige functies;
een eventuele toename van de verkeersaantrekkende werking leidt niet hinder voor de omgeving;
er vindt geen detailhandel plaats, uitgezonderd een beperkte verkoop van goederen die ter plaatse in verband met het 'beroep of bedrijf aan huis' zijn vervaardigd.
Het uitoefenen van een bed & breakfast is toegestaan met een omgevingsvergunning.
Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt verleend als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
de woonfunctie van het perceel blijft gehandhaafd ;
de gebruiksruimte voor bed & breakfast is maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en bijbehorend bouwwerk, met een maximum van 60m2;
het aantal bedden ten dienste van de bed & breakfast is maximaal 6;
er wordt voldaan aan de regels voor parkeren zoals opgenomen in AFDELING 4.3;
er is geen onevenredige aantasting van het woon-en leefmilieu;
een bed & breakfast wordt uitsluitend uitgeoefend door de bewoner van de woning.
Het gebruiken van gebouwen als preventieve mantelzorgwoning zoals bedoeld in Beleidsregel betere benutting bestaande woningvoorraad gemeente Waalre is toegestaan met een omgevingsvergunning.
Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt verleend als wordt voldaan aan de voorwaarden zoals deze zijn vastgelegd in de Beleidsregel betere benutting bestaande woningvoorraad gemeente Waalre
In het gebied 'Wonen' is het verboden:
bijgebouwen te gebruiken als zelfstandige woning met uitzondering van het gebruik zoals benoemd in artikel 4.32 en artikel 4.35 ;
de woning te gebruiken voor meer dan 1 huishouden.
Met het oog op het beschermen van de gezondheid van de bewoners:
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid wordt een bouwwerk niet gebruikt als door of namens het bevoegd gezag is medegedeeld dat het gebruik in verband met bouwvalligheid van een in de nabijheid gelegen bouwwerk gevaarlijk is.
Degene die een bouwwerk gebruikt en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat dit gebruik tot gevaar voor de gezondheid of veiligheid kan leiden, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om dat gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren.
Degene die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn handelen of nalaten in, op of aan een bouwwerk overlast of hinder veroorzaakt of kan veroorzaken voor de omgeving, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die overlast of hinder te voorkomen of niet te laten voortduren. Het gaat daarbij in elk geval om overlast of hinder door:
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik van bouwwerken, bedoeld in afdeling 6.2 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Op een open erf of terrein nabij een bouwwerk is geen brandgevaarlijke stof als bedoeld in tabel xx aanwezig.
ADR-klasse1 | Omschrijving | Verpakkingsgroep | Toegestane maximum hoeveelheid |
2 UN 1950 spuitbussen & UN 2037 houders, klein, gas | Gassen zoals propaan, zuurstof, acetyleen, aerosolen (spuitbussen) | n.v.t. | 50 kg |
3 | Brandbare vloeistoffen zoals bepaalde oplosmiddelen en aceton | II | 25 liter |
3 excl. dieselolie, gasolie of lichte stookolie met een vlampunt tussen 61°C en 100°C | Brandbare vloeistoffen zoals terpentine en bepaalde inkten | III | 50 liter |
4.1, 4.2, 4.3 | 4.1: brandbare vaste stoffen, zelfontledende vaste stoffen en vaste ontplofbare stoffen in niet-explosieve toestand zoals wrijvingslucifers, zwavel en metaalpoeders 4.2: voor zelfontbranding vatbare stoffen zoals fosfor (wit of geel) en diethylzink 4.3: stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen zoals magnesiumpoeder, natrium en calciumcarbide | II en III | 50 kg |
5.1 | Brandbevorderende stoffen zoals waterstofperoxide | II en III | 50 liter |
5.2 | Organische peroxiden zoals dicumyl peroxide en di-propionyl peroxide | n.v.t. | 1 liter |
Het eerste lid is niet van toepassing op:
Het eerste lid is niet van toepassing op:
brandstof in het reservoir van een verbrandingsmotor;
brandstof in een verlichtings-, verwarmings- of ander warmteontwikkelend toestel;
voor consumptie bestemde alcoholhoudende dranken;
gasflessen tot een totale waterinhoud van 115 liter;
dieselolie, gasolie of lichte stookolie met een vlampunt tussen de 61 °C en 100 °C tot een totale hoeveelheid van 1.000 liter; en
brandgevaarlijke stoffen voor zover de aanwezigheid daarvan op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving of een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit is toegestaan.
Bij het berekenen van de toegestane hoeveelheid, bedoeld in het tweede lid, onder a, wordt een aangebroken verpakking als een volle meegerekend.
In afwijking van het derde lid, aanhef en onder e, is de aanwezigheid van meer dan 1.000 liter van een oliesoort als bedoeld in dat onderdeel toegestaan als die oliesoort op zodanige wijze wordt opgeslagen en gebruikt dat het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie en de ontwikkeling van brand voldoende worden voorkomen.
De eigenaar of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het treffen van voorzieningen aan het open erf of terrein en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat de staat van het open erf of terrein tot gevaar voor de gezondheid of de veiligheid kan leiden, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om dat gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren.
Degene die een open erf of terrein gebruikt en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat dit gebruik tot gevaar voor de gezondheid of de veiligheid kan leiden, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om dat gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren.
Degene die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn handelen of nalaten op een open erf of terrein overlast of hinder veroorzaakt of kan veroorzaken voor de omgeving, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die overlast of hinder te voorkomen of niet te laten voortduren. Het gaat daarbij in elk geval om overlast of hinder door:
het op hinderlijke wijze verspreiden van rook, roet, walm, stof, stank, vocht of irriterend materiaal;
het veroorzaken van overlast door geluid, trilling, dieren of verontreiniging; en
het nalaten van het normale onderhoud waardoor het open erf of terrein zich niet in een zindelijke staat bevindt.
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid wordt een open erf of terrein niet gebruikt als door of namens het bevoegd gezag is medegedeeld dat dit in verband met bouwvalligheid van een in de nabijheid gelegen bouwwerk gevaarlijk is.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit met betrekking tot het veranderen van gebruik worden voor de toetsing aan dit omgevingsplan in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
het beoogde en het huidige gebruik van het bouwwerk en de bijbehorende gronden waarop de aanvraag betrekking heeft;
onderbouwing van voldoen aan voorwaarden waaraan omgevingsvergunning voor het voorgenomen gebruik wordt getoetst;
een opgave van de bruto inhoud in m3 en de bruto vloeroppervlakte in m2 van het deel van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft;
een situatietekening van de bestaande toestand en een situatietekening van de nieuwe toestand met daarop:
de afmetingen van het perceel en bebouwd oppervlak;
de situering van het bouwwerk ten opzichte van de perceelsgrenzen en de wegzijde;
de wijze waarop de locatie wordt ontsloten;
de aangrenzende locaties en de daarop voorkomende bebouwing; en
het beoogd gebruik van de gronden behorende bij het voorgenomen bouwwerk;
de hoogte van het bouwwerk ten opzichte van het straatpeil en het aantal bouwlagen;
de inrichting van parkeervoorzieningen op het eigen terrein;
gegevens en bescheiden die samenhangen met een uit te brengen advies van de Agrarische Adviescommissie in geval van een aanvraag voor een gebruiksactiviteit op een locatie waaraan een agrarische functie is toegedeeld; en
overige gegevens en bescheiden die samenhangen met een eventueel benodigde toetsing aan dit omgevingsplan.
Dit hoofstuk gaat over het bouwen en in stand houden van bouwwerken.
Het uiterlijk van bouwwerken mag niet in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandnota of beeldkwaliteitsplannen van de gemeente Waalre.
Het bepaalde in lid 1 geldt, in afwijking van het bepaalde in de Welstandsnota, ook voor locaties die in het gebied 'Welstandsvrij' zijn gelegen.
In aanvulling op de regels uit dit omgevingsplan zijn bij het bouwen de regels uit Verordening op de afvoer van hemelwater en grondwater gemeente Waalre van toepassing.
Het is toegestaan een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken met omgevingsvergunning tenzij:
elders in dit hoofdstuk is aangegeven dat mag worden gebouwd zonder omgevingsvergunning; of
op grond van bepalingen van paragraaf 2.3.3. in het Besluit bouwwerken leefomgeving, die van toepassing zijn op de omgevingsplanactiviteit bouwen, mag worden gebouwd zonder omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit bouwen.
Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt verleend als wordt voldaan aan de voorwaarden die gesteld worden in dit hoofdstuk.
Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als:
de activiteit niet in strijd is met de in dit omgevingsplan gestelde regels over het bouwen, in stand houden en gebruiken van bouwwerken, met uitzondering van artikel 4.37, artikel 4.38 en artikel 4.39;
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandsnota, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet; en
de activiteit betrekking heeft op een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie en:
de toelaatbare kwaliteit van de bodem, zoals benoemd in bijlage IIA bij het Besluit activiteiten leefomgeving als interventiewaarde bodemkwaliteit, niet wordt overschreden.; of
bij overschrijding van de toelaatbare kwaliteit van de bodem: als aannemelijk is dat een sanerende of andere beschermende maatregelen wordt getroffen. Een sanerende of andere beschermende maatregel is in ieder geval een sanering overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Er is sprake van overschrijding van de toelaatbare kwaliteit als voor ten minste één stof de gemiddelde gemeten concentratie in meer dan 25 m3 bodemvolume hoger is dan de interventiewaarde bodemkwaliteit. Het zinsdeel «in meer dan 25 m3 bodemvolume» is niet van toepassing voor zover het gaat om aanwezigheid van asbest.
indien van toepassing tevens wordt voldaan aan specifieke beoordelingsregels uit hoofdstuk 5.
Het bepaalde in het eerste lid, aanhef en onder b is niet van toepassing als:
Een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit wordt alleen verleend als wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, zoals opgenomen in de 'Nota Parkeernormen Waalre' of diens rechtsopvolgers.
Bij vergunningvrije bouwactiviteiten blijft het aantal woningen gelijk, tenzij het gaat om huisvesting in verband met mantelzorg als bedoeld in artikel 4.32 of artikel 4.35.
Een bouwwerk mag worden veranderd zonder omgevingsvergunning als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
In afwijking van de regels in dit hoofdstuk zijn bouwwerkzaamheden in gebieden met 'rijksmonumenten' of 'gemeentelijke monumenten' niet toegestaan zonder omgevingsvergunning.
Op een activiteit die wordt verricht in een 'Beschermd dorpsgezicht', zijn vergunningvrije bouwactiviteiten zoals opgenomen in dit hoofdstuk alleen van toepassing voor zover het gaat om:
inpandige wijzigingen;
een wijziging van een achtergevel of achterdakvlak, als die gevel of dat dakvlak niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd;
een bouwwerk op een gebouwerf aan de achterkant van een hoofdgebouw, als dat gebouwerf niet ook deel uitmaakt van het gebouwerf aan de zijkant van dat gebouw en niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd;of
een bouwwerk op een locatie die onderdeel is van openbaar toegankelijk gebied.
Met het oog op veiligheid zijn bouwactiviteiten niet zonder omgevingsvergunning toegestaan op de volgende locaties:
op een locatie in die is opgenomen in een veiligheidszone, getypeerd als A-zone of B-zone, rondom een munitieopslag of een locatie voor activiteiten met ontplofbare stoffen;
op een locatie waarop de activiteit niet is toegestaan vanwege het overschrijden van het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar als gevolg van de aanwezigheid van een locatie voor een vergunningplichtige milieubelastende activiteit, transportroute of buisleiding of vanwege de ligging in een belemmeringenstrook voor het onderhoud van een buisleiding; of
op een locatie binnen een afstand als bedoeld in:
artikel 4.421, eerste lid, onder b, of tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.472c, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.484, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.524, eerste of tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het derde lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.532, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.542, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.866, eerste of tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het derde lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.899, eerste lid, onder b, of derde lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.905, eerste lid, onder b, of tweede lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het derde lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.914, eerste lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.962, eerste lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het tweede lid van dat artikel van toepassing is;
artikel 4.1008, eerste lid, onder b, of tweede lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, het tweede lid, aanhef en onder b, of het derde lid van dat artikel van toepassing is; of
artikel 4.1101, eerste lid, onder b, van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover het eerste lid, aanhef en onder b, of het tweede lid van dat artikel van toepassing is.
Het is verboden zonder een omgevingsvergunning een activiteit te verrichten, wanneer die activiteit wordt verricht in, aan, op of bij een bouwwerk dat is gebouwd of in stand wordt gehouden of wordt gebruikt zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning.
Deze afdeling gaat over het bouwen en veranderen van hoofdgebouwen.
Een hoofdgebouw is uitsluitend toegestaan binnen een Bouwvlak, met dien verstande dat de helft van de constructiebreedte van de gevels buiten het bouwvlak mag worden gebouwd.
Een bouwvlak mag 100% worden bebouwd, tenzij met de omgevingsnorm 'Maximum bebouwingspercentage' op de kaart een ander bebouwingspercentage is aangegeven.
De goot- en bouwhoogte van gebouwen bedragen maximaal de op de kaart met de omgevingsnormen 'Maximum goothoogte' en 'Maximum bouwhoogte' aangegeven hoogtes, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
Bij het bepalen van de goothoogte dient minimaal 75% van de totale gootlengte te voldoen aan de goothoogte.
In het gebied 'Maximum bruto-vloeroppervlakte bebouwing' is de maximum brutovloeroppervlakte van gebouwen in m2 de daar bepaalde waarde.
Artikel 5.16 Vergroten hoofdgebouw ten behoeve van verduurzaming
Ten behoeve van het nemen van maatregelen die gericht zijn op vermindering van het gebruik van fossiele brandstoffen voor energieopwekking, zoals gevelisolatie of zonnepanelen, is het vergroten van een bestaand hoofdgebouw zonder omgevingsvergunning toegestaan onder de volgende voorwaarden:
Artikel 5.17 Dakkapel in het voordakvlak en naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak
Een dakkapel in het voordakvlak en naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak is toegestaan zonder omgevingsvergunning als wordt voldaan aan de volgende eisen:
gelegen in gebieden met welstandniveau 'Welstandsvrij';
voorzien van een plat dak;
gemeten vanaf de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 m;
onderzijde meer dan 0,5 m en minder dan 1 m boven de dakvoet;
bovenzijde meer dan 0,5 m onder de daknok; en
zijkanten meer dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak.
Artikel 5.18 Bouwen van een hoofdgebouw
Het bouwen of verbouwen van een hoofdgebouw is toegestaan met een omgevingsvergunning
De omgevingsvergunning zoals bedoeld in het eerste lid wordt verleend als het hoofdgebouw niet in strijd is met de in AFDELING 5.1 en AFDELING 5.2 opgenomen regels.
Artikel 5.19 Vergroten hoofdgebouw ten behoeve van verduurzaming
Een bestaand hoofdgebouw dat niet is gelegen in een gebied met welstandsniveau 'Vrij' mag ter plaatse van de voorgevel met een omgevingsvergunning worden vergroot als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
Artikel 5.20 Dakkapel in voordakvlak of naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak
Een dakkapel in het voordakvlak of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak kan in gebieden met een welstandsniveau anders dan 'Vrij' met een omgevingsvergunning worden gebouwd, als wordt voldaan aan de volgende eisen:
Artikel 5.21 Bouwwerk voor recreatief nachtverblijf
Binnen gebieden voor verblijfsrecreatie mag een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf zonder omgevingsvergunning worden gebouwd als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
Artikel 5.22 Gebouw ten behoeve van nutsvoorziening
Gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen mogen zonder vergunning worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:
In het gebied 'Garageboxen' mogen garageboxen met vergunning worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 m en een maximale oppervlakte van 35 m2 per garagebox.
Deze afdeling gaat over het bouwen, veranderen en uitbreiden van bijbehorende bouwwerken.
Bijbehorende bouwwerken mogen zonder omgevingsvergunning worden gebouwd als wordt voldaan aan de voorwaarden in dit artikel.
Bijbehorende bouwwerken zijn toegestaan in het gebied 'bijgebouwen'.
De gezamenlijk oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bedraagt niet meer dan:
50% van het bebouwingsgebied voor het gedeelte van het bebouwingsgebied tot en met 100 m2;
20% van het bebouwingsgebied voor het gedeelte daarvan vanaf 100 m2 tot en met 300 m2;
10% van het bebouwingsgebied voor het gedeelte van het bebouwingsgebied groter dan 300 m2; en
tot een maximum van in totaal 150 m2.
Voor zover bijbehorende bouwwerken of de uitbreiding ervan worden voorzien van een buitenruimte, is deze op de grond gelegen.
De bouwhoogte van bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak is maximaal:
Buiten het bouwvlak zijn bijbehorende bouwwerken met een plat dak van maximaal 3 m toegestaan.
Buiten het bouwvlak zijn bijbehorende bouwwerken met een schuin dak toegestaan onder de volgende voorwaarden:
de dakvoet is maximaal 3 m;
de daknok wordt gevormd door twee of meer schuine dakvlakken, met een maximale hellingshoek van 55 graden;
de hoogte van de daknok is maximaal 5 m en wordt verder begrensd door de formule "maximale daknokhoogte [m] -= (afstand daknok tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 3.
In aanvulling op artikel 5.26, derde lid is een bijbehorend bouwwerk dat wordt gebruikt voor huisvesting in verband met mantelzorg zonder vergunning toegestaan als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
In aanvulling op het hiervoor bepaalde in het eerste tot en met het negende lid geldt dat een bijbehorende bouwwerk in de vorm van een overkapping en carport is toegestaan zonder omgevingsvergunning als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
opgericht in het gebied 'Bijgebouwen;
de bouwhoogte is maximaal 3,3 m;
de totale oppervlakte van een carport en overkapping is maximaal 25 m2, waarbij de maximale oppervlaktes zoals opgenomen in artikel 5.26, derde lid in acht genomen worden
In de gebieden 'Dienstverlening', 'Kantoor' en 'Maatschappelijk' zijn gebouwen in de vorm van fietsenstallingen en andere gebouwen ten dienste van de functies zonder omgevingsvergunning toegestaan met een maximale hoogte van 3 m en een maximale oppervlakte van 75m2 .
In het gebied 'Begraafplaats' zijn bijbehorende bouwwerken zonder omgevingsvergunning toegestaan van maximaal 3 m hoog met een maximale oppervlakte van maximaal 30 m2.
In het gebied 'Kiosk' is een kiosk met een maximale bouwhoogte van 6 m toegestaan .
Het bouwen van bijbehorende bouwwerken die niet voldoen aan artikel 5.26 vijfde, zesde en/of zevende lid is toegestaan met een omgevingsvergunning.
Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt verleend als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
de maximale oppervlakte van de vergunningplichtige bijbehorende bouwwerken bedraagt maximaal 100m2;
de goothoogte is maximaal 3,5 m;
de bouwhoogte is maximaal 6 m;
de oppervlakte per vrijstaand bijbehorend bouwwerk is maximaal 50 m2 ;
artikel 5.26 eerste tot en met vierde lid zijn van overeenkomstige toepassing;
ter plaatse van vrijstaande woningen mag aan maximaal één zijde van het hoofdgebouw worden aangebouwd;
het bijbehorend bouwwerk is gelegen in het gebied 'bijgebouwen';
het straatbeeld wordt ruimtelijk niet aangetast;
de verkeerssituatie wordt niet nadelig beïnvloed;
er wordt geen afbreuk gedaan aan de benodigde parkeermogelijkheden op eigen terrein; en
er wordt geen onevenredige afbreuk gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.
In aanvulling op het bepaalde in artikel 5.30 gelden voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken in de vorm van erkers en entreepartijen aansluitend aan het op de aangrenzende gronden gelegen hoofdgebouw, de volgende regels:
er mag uitsluitend voor de voorgevel van het hoofdgebouw worden gebouwd;
de hoogte bedraagt maximaal 1 bouwlaag verhoogd met 30 cm;
de breedte bedraagt niet meer dan 40% van de breedte van het gevelvlak, of is gelijk aan de breedte van de bestaande gevelopening;
de diepte bedraagt niet meer dan 1/3 van de breedte van de erker of het entreeportaal, met een maximumdiepte van 1,5 m, voor zover tenminste minimaal 2 m tussen de erker of het entreeportaal en de voorste perceelsgrens onbebouwd blijft.
Het bouwen van bijbehorende bouwwerken of de uitbreiding daarvan, is niet toegestaan bij:
Deze afdeling gaat over het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voor zover niet geregeld in § 5.4.3 zijn toegestaan zonder omgevingsvergunning als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
Een zwembad, bubbelbad of soortgelijke voorziening of een vijver is toegestaan zonder omgevingsvergunning als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
gelegen bij een woning of woongebouw in het gebied bijgebouwen;
niet voorzien van een overkapping;
de oppervlakte is maximaal 10% van het perceel voor zover dit is voorzien van de functie wonen en maximaal 100 m2; en
het zwembad wordt niet bedrijfsmatig geëxploiteerd.
Een erf- of perceelafscheiding is toegestaan zonder omgevingsvergunning, als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
In de gebieden 'Groen', 'Verkeer', 'Horeca' 'Maatschappelijk' en 'Sport' geldt dat een sport- of speeltoestel anders dan voor alleen particulier gebruik is toegestaan zonder omgevingsvergunning, als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
Een buisleiding anders dan bedoeld is artikel 2.29, onder p, aanhef en onder 4°, van het Besluit bouwwerken leefomgeving mag zonder omgevingsvergunning worden gebouwd, in stand gehouden en gebruikt.
Binnen het gebied 'loopbrug' is een loopbrug toegestaan.
Een bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van agrarische bedrijfsvoering is toegestaan zonder omgevingsvergunning als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
Het bouwen van overkappingen en carports in de ruimte tussen de voorgevel en 1 m achter de voorgevel en het verlengde daarvan is toegestaan met een omgevingsvergunning.
Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt verleend als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
er wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 5.26, negende lid onder b en c;
er wordt voldaan aan de algemene beoordelingsregels omgevingsvergunning bouwen van artikel 5.5
In het gebied "Sport' zijn bouwwerken, geen gebouwen zijnde die niet voldoen aan de voorwaarden in artikel 5.26 toegestaan met omgevingsvergunning.
De in het eerste lid bedoelde omgevingsvergunning wordt verleend als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
Met een omgevingsvergunning kunnen erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:
Ondergronds bouwen in gebieden waar hoofdgebouwen zijn toegestaan is mogelijk onder de volgende voorwaarden:
er mogen één of meer kelders worden gebouwd;
de kelders moeten vanuit hoofdgebouw of een bijbehorend bouwwerk bereikbaar zijn;
de oppervlaktes van de kelders mogen totaal niet meer bedragen dan 1 maal de oppervlakte van het hoofdgebouw;
in afwijking van sub c mogen de oppervlaktes van de kelders in het gebied 'Wonen' totaal niet meer bedragen dan 1,5 maal de oppervlakte van het hoofdgebouw;
de bovenkant van een kelder gelegen buiten de bebouwing dient geheel gelegen te zijn beneden maaiveld.
In afwijking van artikel 5.5 wordt de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.4, geweigerd, als de locatie is gelegen in een beschermd dorpsgezicht.
In afwijking van het eerste lid kan de omgevingsvergunning toch worden verleend als de activiteit niet leidt tot aantasting van de beschermde waarden van het beschermd dorpsgezicht.
PM : dit artikel aanvullen bij opnemen beschermd dorpsgezicht in omgevingsplan
In de gebieden rijksmonumenten, gemeentelijke monumenten of beschermd dorpsgezicht is het slopen van een bouwwerk uitsluitend toegestaan met een omgevingsvergunning.
De omgevingsvergunning, als bedoeld in het eerste lid, wordt verleend als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
Burgemeester en wethouders zenden onmiddellijk een afschrift van de ontvankelijke aanvraag om omgevingsvergunning voor een gemeentelijk monument of rijksmonument of voor de sloop van een bouwwerk in een beschermd gemeentelijk dorpsgezicht aan de Erfgoedcommissie Waalre voor advies.
In het 'Grondwaterbeschermingsgebied' mag de verticale diepte van een bouwwerk niet meer dan 3 m onder maaiveld bedragen.
In het 'Grondwaterbeschermingsgebied' is het verboden gebruik te maken van schadelijk uitloogbaar bouwmateriaal.
In het 'Waterwingebied' mogen uitsluitend bouwwerken worden gebouwd ten dienste van de openbare drinkwatervoorziening en de bescherming daarvan.
In het 'Waterwingebied' is het verboden gebruik te maken van schadelijk uitloogbaar bouwmateriaal.
In afwijking van artikel 5.5 wordt de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 5.4 geweigerd, als voor de locatie waarop de aanvraag betrekking heeft een van de volgende besluiten van kracht is:
een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 4.103 of 4.104 van de Invoeringswet Omgevingswet;
een als voorbereidingsbesluit geldend tracébesluit als bedoeld in artikel 4.49 van de Invoeringswet Omgevingswet; of
een als voorbereidingsbesluit geldend besluit krachtens de Wet luchtvaart als bedoeld in artikel 4.104a van de Invoeringswet Omgevingswet.
In afwijking van het eerste lid kan de omgevingsvergunning toch worden verleend als de activiteit niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde omgevingsplan.
Binnen het gebied ‘molenbiotoop’ is bouwen toegestaan met omgevingsvergunning.
In aanvulling op de voorwaarden die elders in dit hoofdstuk worden gesteld wordt de omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit alleen verleend als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
het zicht op de molen en de waarde van de molen als cultuurhistorisch en landschappelijk element vermindert niet door het bouwwerk; en
het bouwwerk heeft geen negatieve invloed, ook niet in samenhang met andere voorgenomen of gerealiseerde activiteiten, op het huidige of toekomstige functioneren van de molen als werktuig, voor zover het betreft een vermindering van de windvang van de molen.
Bij het verlenen van een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wint het bevoegd gezag vooraf advies in van de beheerder van de molen.
Het is verboden een bodemgevoelig gebouw te bouwen op een bodemgevoelige locatie zonder dit ten minste vier weken voor het begin ervan te melden bij het bevoegd gezag.
Een melding wordt ondertekend en bevat ten minste:
de naam en het adres van degene die de bouwactiviteit verricht;
het adres waarop de bouwactiviteit wordt verricht;
de dagtekening;
een voorafgaand bodemonderzoek zoals bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
bij overschrijding van een waarde voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem, zoals bedoeld in artikel 5.100, eerste lid aanhef en onderdeel c: gegevens en bescheiden die aannemelijk maken dat een sanerende of andere beschermende maatregel wordt getroffen;
de resultaten van een bodemonderzoek die ook worden verstrekt in het bestandsformat XML. Het XML bestand voldoet aan de meest actuele versie van de standaard SIKB0101 en de Basisdataset onderzoeksgegevens.
Dit artikel is niet van toepassing als voor de bouwactiviteit op grond van dit omgevingsplan een omgevingsvergunning moet worden aangevraagd.
Het bouwen van een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie is alleen toegestaan als:
de toelaatbare kwaliteit van de bodem niet wordt overschreden; of
een sanering van de bodem wordt uitgevoerd volgens paragraaf 4.121 (Opent andere website in nieuw tabblad) van het Besluit activiteiten leefomgeving;
in afwijking van sub b hoeft de sanering niet te voldoen aan de voorschriften in paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving als de verontreiniging onder de interventiewaarde bodemkwaliteit is of kleiner dan 25 m3 grond en het niet een verontreiniging met asbest en respirabele asbestvezels betreft;
aannemelijk is dat andere beschermende maatregelen worden getroffen die gezondheidsrisico's wegnemen.
Aan een omgevingsvergunning voor een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie die is verleend met toepassing van artikel 5.5, eerste lid aanhef en onder c, onder 2, wordt in ieder geval het voorschrift verbonden dat het gebouw, of een gedeelte daarvan, alleen in gebruik wordt genomen nadat het college van burgemeester en wethouders is geïnformeerd over de wijze waarop er een of meer sanerende of andere beschermende maatregelen zijn getroffen als bedoeld in artikel 5.5.
Binnen de gebieden met Archeologische waarden is bouwen zonder omgevingsvergunning toegestaan voor zover:
het een bouwwerk, geen gebouw zijnde, betreft dat voor archeologisch onderzoek noodzakelijk is; of
indien wordt voldaan aan regels over grondwerkzaamheden uit HOOFDSTUK 6.
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid is een voorziening voor het afnemen en gebruiken van elektriciteit in een bouwwerk aangesloten op het distributienet voor elektriciteit als de aansluitafstand niet groter is dan 100 m, of groter is dan 100 m en de aansluitkosten niet hoger zijn dan bij een aansluitafstand van 100 m.
Het eerste lid is niet van toepassing op het bouwen van een woonfunctie voor particulier eigendom of een drijvend bouwwerk.
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid en de energiezuinigheid en de bescherming van het milieu is een te bouwen bouwwerk met een of meer verblijfsgebieden aangesloten op het in het warmteplan bedoelde distributienet voor warmte als:
het in het warmteplan geplande aantal aansluitingen op het distributienet op het moment van de indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit met betrekking tot een bouwwerk nog niet is bereikt; en
de aansluitafstand niet groter is dan 40 m, of groter is dan 40 m en de aansluitkosten niet hoger zijn dan bij een aansluitafstand van 40 m.
Een gelijkwaardige maatregel voor een aansluiting op het distributienet voor warmte heeft ten minste dezelfde mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu als wordt bereikt met de in het warmteplan voor die aansluiting opgenomen mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu.
Onverminderd het vierde lid, zijn het eerste en tweede lid niet van toepassing op het bouwen van een woonfunctie voor particulier eigendom of een drijvend bouwwerk.
Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet op grond van artikel 9.2, tiende lid, van het Bouwbesluit 2012 voor een gebied een aansluitplicht op het distributienet voor warmte geldt, blijft die aansluitplicht voor dat gebied van toepassing.
Met het oog op het beschermen van de gezondheid is een voorziening voor het afnemen en gebruiken van drinkwater in een bouwwerk aangesloten op het distributienet voor drinkwater als de aansluitafstand niet groter is dan 40 m, of groter is dan 40 m en de aansluitkosten niet hoger zijn dan bij een aansluitafstand van 40 m.
Met het oog op het beschermen van de gezondheid ligt een ondergrondse doorvoer van een voorziening voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater en hemelwater door een uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk zoveel mogelijk haaks op de scheidingsconstructie.
De gebouwaansluiting van een voorziening voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater en hemelwater op de op het eigen erf of terrein gelegen riolering of een andere voorziening voor afvoer van afvalwater is zodanig dat bij zetting de dichtheid van de aansluiting en de afvoer gehandhaafd blijft.
Een terreinleiding waardoor huishoudelijk afvalwater wordt geleid:
Bij maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 5.59 kan in ieder geval worden bepaald:
als voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater een openbaar vuilwaterriool of een ander passend systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet aanwezig is waarop kan worden aangesloten: op welke plaats, op welke hoogte en met welke inwendige middellijn de voor aansluiting van een voorziening voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater op dat riool of systeem noodzakelijke perceelaansluitleiding bij de gevel van het bouwwerk of de grens van het erf of terrein wordt aangelegd;
als voor de afvoer van hemelwater een openbaar hemelwaterstelsel of een openbaar vuilwaterriool aanwezig is waarop kan worden aangesloten, en hemelwater op dat stelsel of riool mag worden gebracht: op welke plaats, op welke hoogte en met welke inwendige middellijn de voor aansluiting van een voorziening voor de afvoer van hemelwater op dat stelsel of riool noodzakelijke perceelaansluitleiding bij de gevel van het bouwwerk of de grens van het erf of terrein wordt aangelegd; en
of, en zo ja welke voorzieningen in de afvoervoorziening of de op het erf of terrein gelegen riolering moeten worden aangebracht om het functioneren van de afvoervoorzieningen, naburige aansluitingen en de openbare voorzieningen voor de inzameling en het transport van afvalwater te waarborgen.
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid heeft een bouwwerk een toereikende bluswatervoorziening, tenzij de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk dat niet vereist.
De afstand tussen de bluswatervoorziening en een brandweeringang als bedoeld in artikel 3.129 of 4.226 van het Besluit bouwwerken leefomgeving of, als deze niet aanwezig is, een toegang van het bouwwerk is ten hoogste 40 m.
De bluswatervoorziening is onbeperkt toegankelijk voor bluswerkzaamheden.
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid ligt tussen de openbare weg en ten minste een toegang van een gebouw of ander bouwwerk voor het verblijven van personen een verbindingsweg die geschikt is voor voertuigen van de brandweer en andere hulpverleningsdiensten.
Het eerste lid is niet van toepassing:
op een gebruiksfunctie met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 1.000 m2 en een vuurbelasting van ten hoogste 500 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090;
op een bouwwerk met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m2;
op een lichte industriefunctie alleen voor het bedrijfsmatig telen, kweken of opslaan van gewassen of daarmee vergelijkbare producten, met een permanente vuurbelasting van ten hoogste 150 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090;
als de toegang van het bouwwerk op ten hoogste 10 m van een openbare weg ligt; of
als de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk geen verbindingsweg vereist.
Tenzij elders in dit omgevingsplan of een gemeentelijke verordening anders bepaald, heeft een verbindingsweg:
Een verbindingsweg is over de voorgeschreven hoogte en breedte, bedoeld in het derde lid, vrijgehouden voor voertuigen van de brandweer en andere hulpverleningsdiensten.
Hekwerken die een verbindingsweg afsluiten, kunnen door hulpdiensten snel en gemakkelijk worden geopend of worden ontsloten met een systeem dat in overleg met het bevoegd gezag is bepaald.
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid zijn bij een bouwwerk voor het verblijven van personen zodanige opstelplaatsen voor brandweervoertuigen dat een doeltreffende verbinding tussen die voertuigen en de bluswatervoorziening kan worden gelegd.
Het eerste lid is niet van toepassing:
op een gebruiksfunctie met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 1.000 m2 en een vuurbelasting van ten hoogste 500 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090;
op een bouwwerk met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m2;
op een lichte industriefunctie alleen voor het bedrijfsmatig telen, kweken of opslaan van gewassen of daarmee vergelijkbare producten, met een permanente vuurbelasting van ten hoogste 150 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090; of
als de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk geen opstelplaatsen vereist.
De afstand tussen een opstelplaats en een brandweeringang als bedoeld in artikel 3.129 of 4.226 van het Besluit bouwwerken leefomgeving of, als deze niet aanwezig is, een toegang van het bouwwerk is ten hoogste 40 m.
Een opstelplaats voor brandweervoertuigen is over de hoogte en breedte, bedoeld in artikel 5.66, derde lid, vrijgehouden voor brandweervoertuigen.
Hekwerken die een opstelplaats afsluiten, kunnen door hulpdiensten snel en gemakkelijk worden geopend of worden ontsloten met een systeem dat in overleg met het bevoegd gezag is bepaald.
Met het bouwen van een bouwwerk waarvoor een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit of een omgevingsplanactiviteit is verleend wordt, onverminderd de aan de vergunning verbonden voorschriften, niet begonnen voordat voor zover nodig:
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit met betrekking tot een bouwwerk worden voor de toetsing aan dit omgevingsplan in ieder geval de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een opgave van de bouwkosten;
het beoogde en het huidige gebruik van het bouwwerk en de bijbehorende gronden waarop de aanvraag betrekking heeft;
een opgave van de bruto inhoud in m3 en de bruto vloeroppervlakte in m2 van het deel van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft;
een situatietekening van de bestaande toestand en een situatietekening van de nieuwe toestand met daarop:
de afmetingen van het perceel en bebouwd oppervlak;
de situering van het bouwwerk ten opzichte van de perceelsgrenzen en de wegzijde;
de wijze waarop de locatie wordt ontsloten;
de aangrenzende locaties en de daarop voorkomende bebouwing; en
het beoogd gebruik van de gronden behorende bij het voorgenomen bouwwerk;
de hoogte van het bouwwerk ten opzichte van het straatpeil en het aantal bouwlagen;
de inrichting van parkeervoorzieningen op het eigen terrein;
gegevens en bescheiden die samenhangen met een uit te brengen advies van de Agrarische Adviescommissie in geval van een aanvraag voor een bouwactiviteit op een locatie waaraan een agrarische functie is toegedeeld;
voor zover dat in Hoofdstuk 5 of 6 is bepaald: een rapport waarin de archeologische waarde van de locatie in voldoende mate is vastgesteld; en
overige gegevens en bescheiden die samenhangen met een eventueel benodigde toetsing aan dit omgevingsplan.
In aanvulling op artikel 5.68 worden voor de toetsing aan de regels over redelijke eisen van welstand, de volgende gegevens en bescheiden aangeleverd:
tekeningen van alle gevels van het bouwwerk, inclusief de gevels van belendende bebouwing, waaruit blijkt hoe het geplande bouwwerk in de directe omgeving past;
principedetails van gezichtsbepalende delen van het bouwwerk;
kleurenfoto's van de bestaande situatie en de omliggende bebouwing; en
een opgave van de toe te passen bouwmaterialen in de uitwendige scheidingsconstructie en de kleur daarvan, waaronder in ieder geval het materiaal en de kleur van de gevels, het voegwerk, kozijnen, ramen en deuren, balkonhekken, dakgoten, boeidelen en de dakbedekking;
Als de aanvraag betrekking heeft op een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie, worden de volgende gegevens en bescheiden aangeleverd voor de toetsing aan de regels over bodemkwaliteit:
de onderzoeken, bedoeld in paragraaf 5.2.2 van het Besluit activiteiten leefomgeving, tenzij het gaat om een locatie die is aangewezen in dit omgevingsplan waar een overschrijding van de toelaatbare kwaliteit, bedoeld artikel 5.5 redelijkerwijs is uit te sluiten; en
als de toelaatbare kwaliteit, bedoeld in artikel 5.5 wordt overschreden: gegevens en bescheiden die aannemelijk maken dat een sanerende of andere beschermende maatregel wordt getroffen, tenzij het gaat om een locatie die is aangewezen in dit omgevingsplan waar een overschrijding van de toelaatbare kwaliteit, bedoeld in artikel 5.5, redelijkerwijs is uit te sluiten.
Dit hoofdstuk gaat over werken en werkzaamheden in of op de grond, waaronder mede wordt verstaan het aanbrengen of verwijderen van beplanting.
Grondwerkzaamheden in overeenstemming met de gebruiksactiviteiten zoals omschreven in Hoofdstuk 4 zijn toegestaan zonder omgevingsvergunning, tenzij het grondwerkzaamheden betreft waarvoor op grond van dit hoofdstuk een verbod geldt of waarvoor een omgevingsvergunning is vereist.
Indien een omgevingsvergunning is vereist mag de betreffende grondwerkactiviteit uitsluitend worden uitgevoerd nadat de vergunning is verleend.
Deze afdeling gaat over grondwerkzaamheden binnen de waardengebieden archeologie zoals aangegeven in artikel 3.14 voor zover deze zijn gelegen in het gebied 'Nieuw deel omgevingsplan'.
Grondwerkzaamheden zijn toegestaan zonder omgevingsvergunning als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
de grondwerkzaamheden betreffen het normale onderhoud en beheer;
de grondwerkzaamheden zijn reeds in uitvoering op het tijdstip van inwerkingtreding van dit omgevingsplan;
de grondwerkzaamheden mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning of een ontgrondingsvergunning;
de grondwerkzaamheden worden ten dienste van archeologisch onderzoek uitgevoerd;
de grondwerkzaamheden reiken niet dieper dan de norm 'Diepte grondwerkzaamheden' aangeeft én daarbij wordt de norm 'Oppervlakte grondwerkzaamheden' niet overschreden;
de grondwerkzaamheden nodig zijn voor het bouwen voor zover het gaat om:
Binnen gebieden met archeologische waarden zijn grondwerkzaamheden die kunnen leiden tot verstoring van de in de bodem aanwezige archeologische waarden, voor zover deze grondwerkzaamhede plaatsvinden op een grotere diepte dan de aangegeven Diepte grondwerkzaamheden en wanneer het oppervlakte groter is dan de aangegeven Oppervlakte grondwerkzaamheden, toegestaan met omgevingsvergunning. Het betreft de volgende werkzaamheden:
het ophogen en ontgraven van de bodem;
het uitvoeren van grondwerkzaamheden, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen van gronden, alsmede het aanleggen van drainage;het aanleggen, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, vijvers, sloten, greppels en andere wateren;
het verlagen of verhogen van het waterpeil, tenzij dit een maatregel is van het bevoegde waterschap;
het aanleggen of uitbreiden van oppervlakteverhardingen, zoals wegen, paden, banen of parkeergelegenheden;het aanleggen of verwijderen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
het aanbrengen van diepwortelende bomen en/of beplanting;
het rooien van diepwortelende bomen en/of beplanting, waarbij de stobben worden verwijderd;
afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen, ophogen, en aanleggen van drainage op een grotere diepte dan de aangegeven Diepte grondwerkzaamheden en wanneer het oppervlakte groter is dan de aangegeven Oppervlakte grondwerkzaamheden, anders dan normaal spit en ploegwerk;
heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
verlagen of verhogen van het waterpeil;
aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd;
aanleggen van ondergrondse kabels of leidingen en het aanbrengen van daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
De aanvrager van de omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid, die betrekking heeft op gronden met een archeologische waarde of hoge/middelhoge archeologische verwachting, overlegt een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, is vastgesteld.
Het tweede lid is niet van toepassing indien burgemeester en wethouders reeds over voldoende informatie beschikken om de in het eerste lid bedoelde afweging te kunnen maken, en dit schriftelijk aan de aanvrager is medegedeeld.
Een omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt verleend als naar het oordeel van Burgemeester en Wethouders uit het rapport als bedoeld in het tweede lid genoegzaam blijkt dat:
Burgemeester en wethouders kunnen in de situatie als bedoeld in lid 4 sub b voorschriften aan de vergunning verbinden die een verplichting inhouden tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden;
het doen van opgravingen,
het laten begeleiden van de activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties. Als de situatie als bedoeld in lid 4 sub b van toepassing is, wordt in de voorschriften geregeld wat de gevolgen zijn bij vondsten die worden gedaan tijdens de uitvoering van de grondwerkzaamheden.
Deze afdeling is van toepassing op grondwerkzaamheden binnen het gebied 'centrum_molenbiotoop'.
Grondwerkzaamheden zijn toegestaan zonder omgevingsvergunning als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
In het gebied molenbiotoop zijn de volgende grondwerkzaamheden alleen toegestaan met een omgevingsvergunning:
De in het eerste lid genoemde omgevingsvergunning wordt alleen verleend onder de volgende voorwaarden:
Deze afdeling is van toepassing op grondwerkzaamheden binnen het gebied 'Waterberging'.
Grondwerkzaamheden zijn toegestaan zonder omgevingsvergunning als wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
In het gebied 'Waterberging' zijn de volgende grondwerkzaamheden toegestaan met een omgevingsvergunning:
De in het eerste lid genoemde omgevingsvergunning wordt alleen verleend onder de volgende voorwaarden:
de grondwerkzaamheden zijn nodig voor de realisering en handhaving van de aan de gronden gegeven functies;
door deze grondwerkzaamheden dan wel door de daarvan, hetzij direct hetzij indirect te verwachten gevolgen, wordt het waterbergend vermogen van het regionale waterbergingsgebied niet onevenredig aangetast: en
het waterschap is gehoord alvorens het bevoegd gezag beslist over een omgevingsvergunning.
Deze afdeling is van toepassing op grondwerkzaamheden binnen het gebied 'Rioolwatertransportleiding'.
In het gebied 'Rioolwatertransportleiding' zijn de volgende grondwerkzaamheden toegestaan zonder omgevingsvergunning:
het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen;
reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
die worden uitgevoerd ten behoeve van de instandhouding van de leiding(en);
het aanbrengen van leidingen in wegbermen binnen de functie verkeer betreft, voor zover deze niet aansluit op de functie natuur.
In het gebied 'Rioolwatertransportleiding' zijn de volgende grondwerkzaamheden toegestaan met een omgevingsvergunning:
het aanbrengen van boven- en ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
het ontginnen, verlagen, afgraven, ophogen of egaliseren van de bodem;
het vellen of rooien van houtgewas;
het beplanten van gronden;
het graven of afdammen van sloten of greppels met een bodemdiepte van meer dan 0,20 m beneden maaiveld, het bemalen of stuwen danwel het aanbrengen van drainagebuizen;
het winnen van bosstrooisel of mos;
het aanbrengen van oeverbeschoeiingen, kaden of aanlegplaatsen;
het scheuren van grasland;
het gebruik van bestrijdings- en/of bemestingsmiddelen;
het aanbrengen van verhardingen van meer dan 200 m2.
De in het eerste lid genoemde omgevingsvergunning wordt alleen verleend onder de volgende voorwaarden:
Deze afdeling is van toepassing op grondwerkzaamheden binnen het 'Grondwaterbeschermingsgebied', 'Waterwingebied en 'Boringsvrije zone'.
In het 'Waterwingebied' zijn de volgende grondwerkzaamheden toegestaan zonder omgevingsvergunning:
In het 'Grondwaterbeschermingsgebied' zijn de volgende grondwerkzaamheden toegestaan met een omgevingsvergunning:
het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
het gebruiken, storten en opslaan van meststoffen, bestrijdingsmiddelen, verontreinigde grond of schadelijke stoffen;
het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur; en
werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling.
De omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
In de 'Boringsvrije zone' zijn boringen of grondwerkzaamheden met een diepte van meer dan 10 meter beneden maaiveld toegestaan met een omgevingsvergunning.
De omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt alleen verleend als de activiteiten de beschermende kleilaag niet aantasten en de weerstandbiedende bodemlagen behouden blijven.
In het 'Waterwingebied' zijn de volgende grondwerkzaamheden toegestaan met een omgevingsvergunning:
het ontgronden, vergraven, afgraven, egaliseren, diepploegen, woelen en mengen en ophogen van gronden, verbreden en verharden van wegen, paden, banen, parkeervoorzieningen en andere oppervlakteverhardingen;
het aanleggen, verdiepen, verbreden en dempen van sloten, watergangen en overige waterpartijen;
het gebruiken, storten en opslaan van meststoffen, bestrijdingsmiddelen, verontreinigde grond of schadelijke stoffen;
het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties en apparatuur;
werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden die een verandering van de waterhuishouding of het grondwaterpeil tot gevolg hebben, zoals drainage en (onder)bemaling.
De omgevingsvergunning als bedoeld in het eerste lid wordt verleend als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
I
Het opschrift van hoofdstuk 10 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
J
Hoofdstuk 8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
K
Het opschrift van hoofdstuk 11 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
L
Hoofdstuk 9 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
M
Het opschrift van hoofdstuk 12 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
N
Na hoofdstuk 12 worden twee hoofdstukken ingevoegd, luidende:
Voor het verdelen van de kosten worden de in artikel 8.13 van het Omgevingsbesluit aangewezen categorieën bouwactiviteiten per kostenverhaalsgebied onderverdeeld in uitgifte categorieën.
Per uitgiftecategorie wordt:
een basiseenheid vastgesteld, uitgedrukt in een hoeveelheid m2 grondoppervlakte of vloeroppervlakte, een aantal woningen of een daarmee vergelijkbare maatstaf;
het gewogen aandeel per basiseenheid berekend door de opbrengsten van de grond per basiseenheid te delen door de totale opbrengsten in het kostenverhaalsgebied; en
het bedrag van de te verhalen kosten per basiseenheid berekend door het totaal van de te verhalen kosten in het kostenverhaalsgebied te vermenigvuldigen met het gewogen aandeel als bedoeld onder b.
De opbrengsten van de grond per basiseenheid, bedoeld in het tweede lid, onder b, worden geraamd
Onder het totaal van de te verhalen kosten wordt verstaan:
Bij de raming van de kosten per kostenverhaalsgebied wordt in dit omgevingsplan voor de plankosten uitgegaan van het bedrag aan plankosten dat kan worden verhaald op grond van artikel 13.2 van de Omgevingsregeling.
Bij de aanvraag van een kostenverhaalsbeschikking moeten de volgende gegevens en bescheiden aan de gemeente worden verstrekt:
Op eindafrekeningen op verzoek, als bedoeld in artikel 13.20, vierde lid, van de Omgevingswet, wordt jaarlijks tijdens de laatste college vergadering van november door burgemeester en wethouders beslist, als de verzoeken ten minste 12 weken voor die datum zijn ontvangen en binnen 5 jaar na betaling van de verschuldigde geldsom.
Bij een verzoek om eindafrekening worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Een eindafrekening op verzoek wordt vastgesteld met overeenkomstige toepassing van paragraaf 1.4.
Tenzij voor een kostenverhaalsgebied anders is bepaald, wordt bij de raming van de te verhalen kosten en opbrengsten, het vaststellen van een kostenverhaalbeschikking, een eindafrekening op verzoek of een eindafrekeningeen door het bevoegd gezag te kiezen, objectieve index toegepast.
Tenzij voor een kostenverhaalsgebied anders is bepaald, worden bij de te verhalen kosten en opbrengsten, het vaststellen van een kostenverhaalbeschikking, een eindafrekening op verzoek of een eindafrekening de volgende renteparameters toegepast:
voor de debetrente in perioden waarin de gerealiseerde kosten, met uitzondering van de kosten van de inbrengwaarden, hoger zijn dan de opbrengsten met toepassing van de renteparameter 1,5%;
voor de creditrente in perioden waarin de opbrengsten hoger zijn dan de gerealiseerde kosten, met uitzondering van de kosten van de inbrengwaarden, door toepassing van renteparameter 1,5%.
Als bij een eindafrekening terugbetaling plaatsvindt, wordt het terug te betalen bedrag verhoogd met een samengestelde rente met toepassing van de renteparameter 1,5%.
Als dit omgevingsplan op een activiteit van toepassing wordt en vóór dat moment een aanvraag om een besluit is ingediend, blijft het oude recht van toepassing:
Als dit omgevingsplan op een activiteit van toepassing wordt en vóór dat moment een ontwerp van een ambtshalve te nemen besluit ter inzage is gelegd op de voorbereiding waarvan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, blijft het oude recht van toepassing:
Als dit omgevingsplan op een activiteit van toepassing wordt en vóór dat moment voor een ambtshalve te nemen besluit toepassing is gegeven aan artikel 4:8 van de Algemene wet bestuursrecht of het besluit is bekendgemaakt, blijft het oude recht van toepassing:
Zodra dit omgevingsplan op een activiteit van toepassing wordt, geldt een omgevingsvergunning voor een activiteit op grond van een gemeentelijke verordening, zoals die luidde direct voor dat moment, en die onherroepelijk is, als een omgevingsvergunning op grond van dit omgevingsplan, voor zover voor die activiteit een omgevingsvergunning is vereist.
Zodra dit omgevingsplan op een activiteit van toepassing wordt, gelden de voorschriften uit een onherroepelijke omgevingsvergunning voor een activiteit op grond van een gemeentelijke verordening, zoals die luidde direct voor dat moment, als een maatwerkvoorschrift op grond van dit omgevingsplan, voor zover voor die activiteit geen omgevingsvergunning is vereist. Dit geldt alleen voor zover de gemeente over die activiteit maatwerkvoorschriften kan stellen op grond van dit omgevingsplan.
Zodra dit omgevingsplan op een activiteit van toepassing wordt, geldt een melding of kennisgeving van een activiteit op grond van een gemeentelijke verordening, zoals die luidde direct voor dat moment, als een melding op grond van dit omgevingsplan, voor zover voor die activiteit een melding is vereist.
Zodra dit omgevingsplan op een activiteit van toepassing wordt, geldt een melding of kennisgeving van een activiteit op grond van een gemeentelijke verordening, zoals die luidde direct voor dat moment, als het verstrekken van informatie op grond van dit omgevingsplan, voor zover voor die activiteit een verplichting geldt om informatie te verstrekken.
Zodra dit omgevingsplan op een activiteit van toepassing wordt, geldt een aanvraag om een ontheffing of vergunning voor een activiteit op grond van een gemeentelijke verordening, zoals die luidde direct voor dat moment, als een melding op grond van dit omgevingsplan, voor zover een melding is vereist.
Zodra dit omgevingsplan op een activiteit van toepassing wordt, geldt een onherroepelijk maatwerkvoorschrift voor een activiteit op grond van een gemeentelijke verordening, zoals die luidde direct voor dat moment, als een maatwerkvoorschrift op grond van dit omgevingsplan. Dit geldt alleen voor zover de gemeente over die activiteit maatwerkvoorschriften kan stellen op grond van dit omgevingsplan.
Als dit omgevingsplan op een activiteit van toepassing wordt en voor dat moment een overtreding heeft plaatsgevonden, een overtreding is aangevangen of het gevaar voor een overtreding klaarblijkelijk dreigde, en een bestuurlijke sanctie is opgelegd voor die overtreding of dreigende overtreding, blijft het oude recht op die bestuurlijke sanctie van toepassing tot het tijdstip waarop:
de beschikking onherroepelijk is geworden en volledig is uitgevoerd of ten uitvoer is gelegd;
de beschikking is ingetrokken of is komen te vervallen; of
als de beschikking gaat om de oplegging van een last onder dwangsom:1.de last volledig is uitgevoerd;2.de dwangsom volledig is verbeurd en betaald; of3.de last is opgeheven.
Het gebruik van gronden en bouwwerken dat bestond op het tijdstip waarop een wijziging van dit omgevingsplan in werking is getreden, en dat als gevolg van die wijziging in strijd is met de regels over gebruik in dit hoofdstuk, mag worden voortgezet.
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat voorafgaand aan wijziging van dit omgevingsplan reeds in strijd was met de voorheen geldende regels over gebruik in dit omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen daarvan.
Het is verboden het strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen in een ander met het omgevingsplan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot.
Indien het strijdig gebruik, bedoeld in het eerste lid, na inwerkingtreding van de in het eerste lid bedoelde wijziging voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Een bouwwerk dat op het tijdstip dat een wijziging van dit omgevingsplan in werking is getreden aanwezig is en afwijkt van het omgevingsplan na wijziging, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
in stand worden gehouden, gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd en in vernieuwde of veranderde staat in stand worden gehouden;
na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd en in vernieuwde of veranderde staat in stand worden gehouden, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan
.
Onder een bouwwerk dat op het tijdstip dat een wijziging van dit omgevingsplan in werking is getreden aanwezig is, wordt in dit artikel tevens verstaan een bouwwerk dat in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen.
Lid 1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip dat een wijziging van dit omgevingsplan in werking is getreden, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met de voorheen geldende regels over bouwwerken in dit omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen daarvan.
Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 1 bij omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bouwwerken instemmen met het vergroten van de inhoud van een bouwwerk, bedoeld in lid 1, met maximaal 10%.
De Invoeringswet Omgevingswet bevat het overgangsrecht voor voorbereidingsbesluiten op grond van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). En voor besluiten die onder oud recht als voorbereidingsbesluit golden.
Het overgangsrecht voor voorbereidingsbesluiten maakt een onderscheid naar voorbereidingsbesluiten waarbij vóór de inwerkingtreding van de Omgevingswet:een ontwerp-bestemmingsplan of ontwerp-inpassingsplan waarvoor het voorbereidingsbesluit is genomen, ter inzage is gelegdéén ontwerp-bestemmingsplan of ontwerp-inpassingsplan waarvoor het voorbereidingsbesluit is genomen, ter inzage is gelegd.
Voorbereidingsbesluiten waarop oud recht van toepassing blijftIs het ontwerp van het bestemmingsplan of inpassingsplan waarvoor het voorbereidingsbesluit is genomen, voor inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage gelegd? Dan blijft het oude recht van toepassing op een voorbereidingsbesluit voor de voorbereiding van een:bestemmingsplan (artikel 3.7, Wro)proactieve aanwijzing van de provincie (artikel 4.2, lid 3, en artikel 3.7, Wro)proactieve aanwijzing van het Rijk (artikel 4.4, lid 3, en artikel 3.7, Wro)inpassingsplan van provincie of Rijk (artikel 3.26, lid 2, of 3.28, lid 2, en 3.7, Wro)Dit staat in de artikel 4.103, lid 1, en artikel 104, lid 1, Invoeringswet Omgevingswet.
Een aantal besluiten golden onder het oude recht als een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 3.7, Wro. Het gaat dan om een:
luchthavenindelingsbesluit (artikel 8.4, Wet luchtvaart)
luchthavenbesluit (artikel 8.43, lid 1, artikel 8.70, lid 1, of artikel 10.15, lid 1, Wet luchtvaart)
besluit beperkingengebied buitenlandse luchthaven (artikel 8a.54, lid 1 en lid 2, Wet luchtvaart)
Ook op de gelding van deze besluiten als voorbereidingsbesluit blijft het oude recht van toepassing. Hiervoor geldt wel een voorwaarde. Het ontwerp van het bestemmingsplan dat voorziet in het in overeenstemming brengen van een bestemmingsplan met het:
moet voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet ter inzage zijn gelegd. Dit staat in artikel 4.104a, lid 1, Invoeringswet Omgevingswet.Het oude recht blijft gelden totdat het bestemmingsplan of inpassingsplan waarvoor het voorbereidingsbesluit is genomen of waarin het besluit is verwerkt, van kracht wordt.
O
Het opschrift van hoofdstuk 13 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
P
Het opschrift van hoofdstuk 14 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Q
Het opschrift van hoofdstuk 15 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
R
Het opschrift van hoofdstuk 16 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
S
Het opschrift van hoofdstuk 17 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
T
Het opschrift van hoofdstuk 18 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
U
Het opschrift van hoofdstuk 19 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
V
Het opschrift van hoofdstuk 20 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
W
Het opschrift van hoofdstuk 21 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
X
Na hoofdstuk 21 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
Y
Afdeling 22.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De regels in afdeling AFDELING 22.2, met uitzondering van paragraaf § 22.2.7.3, en afdeling AFDELING 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet.
De regels in afdeling AFDELING 22.3 zijn niet van toepassing op een milieubelastende activiteit die als vergunningplichtig is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving, voor zover voorschriften zijn verbonden aan:
een voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet onherroepelijke omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit;
een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit die is aangevraagd voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet en na de inwerkingtreding van die wet onherroepelijk wordt.
Voor de toepassing van de artikelen 22.28, eerste en tweede lid22.28, tweede, 22.38, 22.287, 22.288, 22.290 tot en met 22.293 en 22.295 wordt onder gemeentelijk monument respectievelijk voorbeschermd gemeentelijk monument ook verstaan een monument of archeologisch monument dat op grond van een gemeentelijke verordening is aangewezen respectievelijk waarop, voordat het is aangewezen, die verordening van overeenkomstige toepassing is.
Het eerste lid is van toepassing:
als het gaat om een aangewezen monument of archeologisch monument: zolang in dit omgevingsplan daaraan nog niet de functie-aanduiding gemeentelijk monument is gegeven; en
als het gaat om een monument of archeologisch monument waarop voordat het is aangewezen de verordening van overeenkomstige toepassing is: zolang in dit omgevingsplan daaraan nog niet de functie-aanduiding gemeentelijk monument is gegeven of dit omgevingsplan geen voorbeschermingsregel bevat vanwege het voornemen om die functie-aanduiding te geven.
De artikelen artikel 22.28, derde lid, en artikel 22.38, aanhef en onder b, zijn van overeenkomstige toepassing op een activiteit als bedoeld in die artikelonderdelen die wordt verricht op een locatie waarvoor een op grond van artikel 4.35, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet als instructie geldende aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 35, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet van kracht is, zolang in dit omgevingsplan aan die locatie nog niet de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht is gegeven.
Z
Artikel 22.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AA
Artikel 22.7 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het uiterlijk van de volgende bouwwerken mag niet in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandsnota, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat artikel tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet gold:
Het eerste lid is niet van toepassing als het gaat om een in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, aangewezen gebied of bouwwerk waarvoor geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn.
BB
Artikel 22.8 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid is een voorziening voor het afnemen en gebruiken van elektriciteit in een bouwwerk aangesloten op het distributienet voor elektriciteit als de aansluitafstand niet groter is dan 100 m of groter is dan 100 m en de aansluitkosten niet hoger zijn dan bij een aansluitafstand van 100 m.
Het eerste lid is niet van toepassing op het bouwen van een woonfunctie voor particulier eigendom of een drijvend bouwwerk.
CC
Artikel 22.9 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DD
Artikel 22.10 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid en de energiezuinigheid en de bescherming van het milieu is een te bouwen bouwwerk met een of meer verblijfsgebieden aangesloten op het in het warmteplan bedoelde distributienet voor warmte als:
het in het warmteplan geplande aantal aansluitingen op het distributienet op het moment van de indiening van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit met betrekking tot een bouwwerk nog niet is bereikt; en
de aansluitafstand niet groter is dan 40 m of groter is dan 40 m en de aansluitkosten niet hoger zijn dan bij een aansluitafstand van 40 m.
Een gelijkwaardige maatregel voor een aansluiting op het distributienet voor warmte heeft ten minste dezelfde mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu als wordt bereikt met de in het warmteplan voor die aansluiting opgenomen mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu.
Onverminderd het vierde lid, zijn het eerste en tweede lid niet van toepassing op het bouwen van een woonfunctie voor particulier eigendom of een drijvend bouwwerk.
Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet op grond van artikel 9.2, tiende lid, van het Bouwbesluit 2012 voor een gebied een aansluitplicht op het distributienet voor warmte geldt, blijft die aansluitplicht voor dat gebied van toepassing.
EE
Artikel 22.12 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het beschermen van de gezondheid ligt een ondergrondse doorvoer van een voorziening voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater en hemelwater door een uitwendige scheidingsconstructie van een bouwwerk zoveel mogelijk haaks op de scheidingsconstructie.
De gebouwaansluiting van een voorziening voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater en hemelwater op de op het eigen erf of terrein gelegen riolering of een andere voorziening voor afvoer van afvalwater is zodanig dat bij zetting de dichtheid van de aansluiting en de afvoer gehandhaafd blijft.
Een terreinleiding waardoor huishoudelijk afvalwater wordt geleid:
Bij maatwerkvoorschrift als bedoeld in artikel 22.4 kan in ieder geval worden bepaald:
als voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater een openbaar vuilwaterriool of een ander passend systeem als bedoeld in artikel 2.16, derde lid, van de Omgevingswet aanwezig is waarop kan worden aangesloten: op welke plaats, op welke hoogte en met welke inwendige middellijn de voor aansluiting van een voorziening voor de afvoer van huishoudelijk afvalwater op dat riool of systeem noodzakelijke perceelaansluitleiding bij de gevel van het bouwwerk of de grens van het erf of terrein wordt aangelegd;
als voor de afvoer van hemelwater een openbaar hemelwaterstelsel of een openbaar vuilwaterriool aanwezig is waarop kan worden aangesloten, en hemelwater op dat stelsel of riool mag worden gebracht: op welke plaats, op welke hoogte en met welke inwendige middellijn de voor aansluiting van een voorziening voor de afvoer van hemelwater op dat stelsel of riool noodzakelijke perceelaansluitleiding bij de gevel van het bouwwerk of de grens van het erf of terrein wordt aangelegd; en
of, en zo ja welke voorzieningen in de afvoervoorziening of de op het erf of terrein gelegen riolering moeten worden aangebracht om het functioneren van de afvoervoorzieningen, naburige aansluitingen en de openbare voorzieningen voor de inzameling en het transport van afvalwater te waarborgen.
FF
Artikel 22.13 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid heeft een bouwwerk een toereikende bluswatervoorziening, tenzij de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk dat niet vereist.
De afstand tussen de bluswatervoorziening en een brandweeringang als bedoeld in artikel 3.129 of 4.226 van het Besluit bouwwerken leefomgeving of, als deze niet aanwezig is, een toegang van het bouwwerk is ten hoogste 40 m.
De bluswatervoorziening is onbeperkt toegankelijk voor bluswerkzaamheden.
GG
Artikel 22.14 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid ligt tussen de openbare weg en ten minste een toegang van een gebouw of ander bouwwerk voor het verblijven van personen een verbindingsweg die geschikt is voor voertuigen van de brandweer en andere hulpverleningsdiensten.
Het eerste lid is niet van toepassing:
op een gebruiksfunctie met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 1.000 m2 en een vuurbelasting van ten hoogste 500 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090;
op een bouwwerk met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m2;
op een lichte industriefunctie alleen voor het bedrijfsmatig telen, kweken of opslaan van gewassen of daarmee vergelijkbare producten, met een permanente vuurbelasting van ten hoogste 150 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090;
als de toegang van het bouwwerk op ten hoogste 10 m van een openbare weg ligt; of
als de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk geen verbindingsweg vereist.
Tenzij elders in dit omgevingsplan of een gemeentelijke verordening anders bepaald, heeft een verbindingsweg:
Een verbindingsweg is over de voorgeschreven hoogte en breedte, bedoeld in het derde lid, vrijgehouden voor voertuigen van de brandweer en andere hulpverleningsdiensten.
Hekwerken die een verbindingsweg afsluiten, kunnen door hulpdiensten snel en gemakkelijk worden geopend of worden ontsloten met een systeem dat in overleg met het bevoegd gezag is bepaald.
HH
Artikel 22.15 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het waarborgen van de veiligheid zijn bij een bouwwerk voor het verblijven van personen zodanige opstelplaatsen voor brandweervoertuigen dat een doeltreffende verbinding tussen die voertuigen en de bluswatervoorziening kan worden gelegd.
Het eerste lid is niet van toepassing:
op een gebruiksfunctie met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 1.000 m2 en een vuurbelasting van ten hoogste 500 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090;
op een bouwwerk met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 50 m2;
op een lichte industriefunctie alleen voor het bedrijfsmatig telen, kweken of opslaan van gewassen of daarmee vergelijkbare producten, met een permanente vuurbelasting van ten hoogste 150 MJ/m2, bepaald volgens NEN 6090; of
als de aard, de ligging of het gebruik van het bouwwerk geen opstelplaatsen vereist.
De afstand tussen een opstelplaats en een brandweeringang als bedoeld in artikel 3.129 of 4.226 van het Besluit bouwwerken leefomgeving of, als deze niet aanwezig is, een toegang van het bouwwerk is ten hoogste 40 m.
Een opstelplaats voor brandweervoertuigen is over de hoogte en breedte, bedoeld in artikel 22.14, derde lid, vrijgehouden voor brandweervoertuigen.
Hekwerken die een opstelplaats afsluiten, kunnen door hulpdiensten snel en gemakkelijk worden geopend of worden ontsloten met een systeem dat in overleg met het bevoegd gezag is bepaald.
II
Artikel 22.16 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJ
Artikel 22.18 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Degene die een bouwwerk gebruikt en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat dit gebruik tot gevaar voor de gezondheid of veiligheid kan leiden, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om dat gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren.
Degene die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn handelen of nalaten in, op of aan een bouwwerk overlast of hinder veroorzaakt of kan veroorzaken voor de omgeving, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die overlast of hinder te voorkomen of niet te laten voortduren. Het gaat daarbij in elk geval om overlast of hinder door:
Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik van bouwwerken, bedoeld in afdeling 6.2 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.
KK
Artikel 22.19 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Op een open erf of terrein nabij een bouwwerk is geen brandgevaarlijke stof als bedoeld in tabel 22.2.1 aanwezig.
Het eerste lid is niet van toepassing als:
de in tabel 22.2.1 aangegeven toegestane hoeveelheid per stof niet wordt overschreden, waarbij de totale toegestane hoeveelheid stoffen 100 kilogram of liter is;
de stof deugdelijk is verpakt, waarbij:
de stof wordt gebruikt met inachtneming van de op de verpakking aangegeven gevaarsaanduidingen.
Het eerste lid is niet van toepassing op:
brandstof in het reservoir van een verbrandingsmotor;
brandstof in een verlichtings-, verwarmings- of ander warmteontwikkelend toestel;
voor consumptie bestemde alcoholhoudende dranken;
gasflessen tot een totale waterinhoud van 115 liter;
dieselolie, gasolie of lichte stookolie met een vlampunt tussen de 61 °C en 100 °C tot een totale hoeveelheid van 1.000 liter; en
brandgevaarlijke stoffen voor zover de aanwezigheid daarvan op grond van het Besluit activiteiten leefomgeving of een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit is toegestaan.
Bij het berekenen van de toegestane hoeveelheid, bedoeld in het tweede lid, onder a, wordt een aangebroken verpakking als een volle meegerekend.
In afwijking van het derde lid, aanhef en onder e, is de aanwezigheid van meer dan 1.000 liter van een oliesoort als bedoeld in dat onderdeel toegestaan als die oliesoort op zodanige wijze wordt opgeslagen en gebruikt dat het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie en de ontwikkeling van brand voldoende worden voorkomen.
ADR-klasse1) | Omschrijving | Verpakkingsgroep | Toegestane maximum hoeveelheid |
2 UN 1950 spuitbussen & UN 2037 houders, klein, gas | Gassen zoals propaan, zuurstof, acetyleen, aerosolen (spuitbussen) | n.v.t. | 50 kg |
3 | Brandbare vloeistoffen zoals bepaalde oplosmiddelen en aceton | II | 25 liter |
3 excl. dieselolie, gasolie of lichte stookolie met een vlampunt tussen 61°C en 100°C | Brandbare vloeistoffen zoals terpentine en bepaalde inkten | III | 50 liter |
4.1, 4.2, 4.3 | 4.1: brandbare vaste stoffen, zelfontledende vaste stoffen en vaste ontplofbare stoffen in niet-explosieve toestand zoals wrijvingslucifers, zwavel en metaalpoeders 4.2: voor zelfontbranding vatbare stoffen zoals fosfor (wit of geel) en diethylzink 4.3: stoffen die in contact met water brandbare gassen ontwikkelen zoals magnesiumpoeder, natrium en calciumcarbide | II en III | 50 kg |
5.1 | Brandbevorderende stoffen zoals waterstofperoxide | II en III | 50 liter |
5.2 | Organische peroxiden zoals dicumyl peroxide en di-propionyl peroxide | n.v.t. | 1 liter |
| |||
LL
Artikel 22.20 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De eigenaar of degene die uit anderen hoofde bevoegd is tot het treffen van voorzieningen aan het open erf of terrein en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat de staat van het open erf of terrein tot gevaar voor de gezondheid of de veiligheid kan leiden, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om dat gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren.
Degene die een open erf of terrein gebruikt en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat dit gebruik tot gevaar voor de gezondheid of de veiligheid kan leiden, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om dat gevaar te voorkomen of niet te laten voortduren.
Degene die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn handelen of nalaten op een open erf of terrein overlast of hinder veroorzaakt of kan veroorzaken voor de omgeving, is verplicht alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die overlast of hinder te voorkomen of niet te laten voortduren. Het gaat daarbij in elk geval om overlast of hinder door:
het op hinderlijke wijze verspreiden van rook, roet, walm, stof, stank, vocht of irriterend materiaal;
het veroorzaken van overlast door geluid, trilling, dieren of verontreiniging; en
het nalaten van het normale onderhoud waardoor het open erf of terrein zich niet in een zindelijke staat bevindt.
MM
Artikel 22.22 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als er in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, regels worden gesteld over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit of het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid, zijn die regels niet van toepassing als die activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van minder dan 100 m2.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing voor zover er met betrekking tot die regels in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, een andere oppervlakte dan 100 m2 geldt. In dat geval geldt die afwijkende andere oppervlakte.
NN
Subparagraaf 22.2.7.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De artikelen 22.27 en 22.36 zijn niet van toepassing op een activiteit die wordt verricht in, aan, op of bij een bouwwerk dat is gebouwd of in stand wordt gehouden of wordt gebruikt zonder de daarvoor vereiste omgevingsvergunning.
Bij de toepassing van de artikelen 22.27 en 22.36 blijft het aantal woningen gelijk, tenzij het bij een bijbehorend bouwwerk of een uitbreiding daarvan als bedoeld in artikel 22.27, onder a, of 22.36, onder a, of een bestaand bouwwerk als bedoeld in artikel 22.36, onder c, gaat om huisvesting in verband met mantelzorg.
Voor de toepassing van de paragrafen § 22.2.7.2 en § 22.2.7.3 worden de waarden die daarin in m of m2 zijn uitgedrukt op de volgende wijze gemeten:
afstanden loodrecht;
hoogten vanaf het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven; en
maten buitenwerks, waarbij uitstekende delen van ondergeschikte aard tot ten hoogste 0,5 m buiten beschouwing blijven.
Voor de toepassing van het eerste lid, aanhef en onder b, wordt een bouwwerk, voor zover dit zich bevindt op een erf- of perceelgrens, gemeten aan de kant waar het aansluitend afgewerkt terrein het hoogst is.
OO
Artikel 22.27 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het verbod, bedoeld in artikel 22.26, geldt niet voor de activiteiten, bedoeld in dat artikel, als die betrekking hebben op een van de volgende bouwwerken:
een bijbehorend bouwwerk of een uitbreiding daarvan, als wordt voldaan aan de volgende eisen:
op de grond staand;
gelegen in achtererfgebied;
op een afstand van meer dan 1 m vanaf openbaar toegankelijk gebied;
niet hoger dan 5 m;
de ligging van een verblijfsgebied, bij meer dan een bouwlaag, alleen op de eerste bouwlaag; en
niet voorzien van een dakterras, balkon of andere niet op de grond gelegen buitenruimte;
een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf, als wordt voldaan aan de volgende eisen:
een dakkapel in het voordakvlak of een naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak, als wordt voldaan aan de volgende eisen:
gelegen in een gebied dat of een bouwwerk dat in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, is aangewezen als gebied of bouwwerk waarvoor geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn;
voorzien van een plat dak;
gemeten vanaf de voet van de dakkapel niet hoger dan 1,75 m;
onderzijde meer dan 0,5 m en minder dan 1 m boven de dakvoet;
bovenzijde meer dan 0,5 m onder de daknok; en
zijkanten meer dan 0,5 m van de zijkanten van het dakvlak;
een sport- of speeltoestel anders dan voor alleen particulier gebruik, als wordt voldaan aan de volgende eisen:
een zwembad, bubbelbad of soortgelijke voorziening of een vijver op het gebouwerf bij een woning of woongebouw, als deze niet van een overkapping is voorzien;
een erf- of perceelafscheiding, als wordt voldaan aan de volgende eisen:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde, in achtererfgebied voor agrarische bedrijfsvoering, voor zover het gaat om:
een buisleiding anders dan een buisleiding waarop artikel 2.29, onder p, aanhef en onder 4°, van het Besluit bouwwerken leefomgeving van toepassing is; of
een te veranderen bouwwerk, als wordt voldaan aan de volgende eisen:
PP
Artikel 22.28 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Op een activiteit die wordt verricht in, aan of op een gemeentelijk monument, voorbeschermd gemeentelijk monument, provinciaal monument, voorbeschermd provinciaal monument, rijksmonument of voorbeschermd rijksmonument is artikel 22.27 niet van toepassing.
Op een activiteit die wordt verricht bij een gemeentelijk monument, voorbeschermd gemeentelijk monument, provinciaal monument, voorbeschermd provinciaal monument, rijksmonument of voorbeschermd rijksmonument is alleen artikel 22.27, aanhef en onder d tot en met i, van toepassing.
Op een activiteit die wordt verricht op een locatie waaraan in dit omgevingsplan de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht is gegeven, is artikel 22.27 alleen van toepassing voor zover het gaat om:
inpandige wijzigingen;
een wijziging van een achtergevel of achterdakvlak, als die gevel of dat dakvlak niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd;
een bouwwerk op een gebouwerf aan de achterkant van een hoofdgebouw, als dat gebouwerf niet ook deel uitmaakt van het gebouwerf aan de zijkant van dat gebouw en niet naar openbaar toegankelijk gebied is gekeerd; of
een bouwwerk op een locatie die onderdeel is van openbaar toegankelijk gebied.
Artikel 22.27, aanhef en onder a en b, is ook niet van toepassing als in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, voor de locatie waarop de bouwactiviteit wordt verricht, regels zijn gesteld als bedoeld in artikel 22.22 over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit, tenzij:
het bouwwerk waarop de activiteit betrekking heeft een oppervlakte heeft van minder dan 50 m2; of
het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, een verbod bevat om grondwerkzaamheden die nodig zijn voor het verrichten van de bouwactiviteit zonder omgevingsvergunning te verrichten waarop regels als bedoeld in artikel 22.22 over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid, van toepassing zijn.
Artikel 22.29 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk, wordt de omgevingsvergunning alleen verleend als:
de activiteit niet in strijd is met de in dit omgevingsplan gestelde regels over het bouwen, in stand houden en gebruiken van bouwwerken, met uitzondering van paragraaf § 22.2.4;
het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandsnota, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet; en
de activiteit betrekking heeft op een bodemgevoelig gebouw op een bodemgevoelige locatie en:
de toelaatbare kwaliteit van de bodem niet wordt overschreden; of
bij overschrijding van de toelaatbare kwaliteit van de bodem: als aannemelijk is dat een sanerende of andere beschermende maatregelen wordt getroffen. Een sanerende of andere beschermende maatregel is in ieder geval een sanering overeenkomstig paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing als:
het gaat om een in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, aangewezen gebied of bouwwerk waarvoor geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn; of
het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning in afwijking van het eerste lid, aanhef en onder b, toch moet worden verleend.
RR
Artikel 22.30 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De toelaatbare kwaliteit van de bodem, bedoeld in artikel 22.29, eerste lid, onder c, is de interventiewaarde bodemkwaliteit, bedoeld in bijlage IIA bij het Besluit activiteiten leefomgeving.
Er is sprake van overschrijding van de toelaatbare kwaliteit als voor ten minste één stof de gemiddelde gemeten concentratie in meer dan 25 m3 bodemvolume hoger is dan de interventiewaarde bodemkwaliteit.
Het zinsdeel «in meer dan 25 m3 bodemvolume» in het tweede lid is niet van toepassing voor zover het gaat om aanwezigheid van asbest.
SS
Artikel 22.32 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In afwijking van artikel 22.29, eerste lid, aanhef en onder a, kan de omgevingsvergunning voor een activiteit die in strijd is met de in dat onderdeel bedoelde regels toch worden verleend als de activiteit niet in strijd is met regels voor de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of het voldoen aan een uitwerkingsplicht in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet.
Op de beslissing of een omgevingsvergunning met toepassing van het eerste lid kan worden verleend, zijn van overeenkomstige toepassing:
artikel 8.0b, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit kwaliteit leefomgeving;
artikel 8.0c, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit kwaliteit leefomgeving; en
artikel 8.0d, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
TT
Artikel 22.33 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In afwijking van artikel 22.29 wordt de omgevingsvergunning geweigerd, als voor de locatie waarop de aanvraag betrekking heeft van kracht is:
een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 4.103 of 4.104 van de Invoeringswet Omgevingswet, een als voorbereidingsbesluit geldend tracébesluit als bedoeld in artikel 4.49 van de Invoeringswet Omgevingswet of een als voorbereidingsbesluit geldend besluit krachtens de Wet luchtvaart als bedoeld in artikel 4.104a van de Invoeringswet Omgevingswet; of
een aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 4.35 van de Invoeringswet Omgevingswet waarvoor het omgevingsplan dat voorziet in de bescherming van het stads- of dorpsgezicht nog niet in werking is getreden.
In afwijking van het eerste lid kan de omgevingsvergunning toch worden verleend als de activiteit niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde omgevingsplan respectievelijk het in voorbereiding zijnde omgevingsplan dat voorziet in de bescherming van het stads- of dorpsgezicht.
UU
Artikel 22.34 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als dat in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, is bepaald, kunnen aan een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit in het belang van de archeologische monumentenzorg voorschriften worden verbonden.
Artikel 22.303, eerste lid, is op het verbinden van die voorschriften van overeenkomstige toepassing.
VV
Artikel 22.36 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Onverminderd de overige bepalingen van deze afdeling en de bepalingen van afdeling AFDELING 22.3 zijn in ieder geval in overeenstemming met dit omgevingsplan:
het bouwen, in stand houden en gebruiken van een bijbehorend bouwwerk of een uitbreiding daarvan als bedoeld in artikel 22.27, onder a, als in aanvulling op de in dat onderdeel gestelde eisen ook wordt voldaan aan de volgende eisen:
voor zover op een afstand van niet meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw, niet hoger dan:
voor zover op een afstand van meer dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw:
als het bijbehorend bouwwerk of de uitbreiding daarvan hoger is dan 3 m: voorzien van een schuin dak, de dakvoet niet hoger dan 3 m, de daknok gevormd door twee of meer schuine dakvlakken, met een hellingshoek van niet meer dan 55°, en waarbij de hoogte van de daknok niet meer is dan 5 m en verder wordt begrensd door de volgende formule: maximale daknokhoogte [m] = (afstand daknok tot de perceelsgrens [m] x 0,47) + 3; en
functioneel ondergeschikt aan het hoofdgebouw, tenzij het gaat om huisvesting in verband met mantelzorg;
de oppervlakte van bijbehorende bouwwerken in het bebouwingsgebied niet meer dan:
bij een bebouwingsgebied kleiner dan of gelijk aan 100 m2: 50% van dat bebouwingsgebied;
bij een bebouwingsgebied groter dan 100 m2 en kleiner dan of gelijk aan 300 m2: 50 m2, vermeerderd met 20% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 100 m2; en
bij een bebouwingsgebied groter dan 300 m2: 90 m2, vermeerderd met 10% van het deel van het bebouwingsgebied dat groter is dan 300 m2, tot een maximum van in totaal 150 m2; en
uitbreiding van of gelegen aan of bij een hoofdgebouw, anders dan:
een woonwagen;
een hoofdgebouw waarvoor in de omgevingsvergunning voor de bouwactiviteit of de omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit is bepaald dat de vergunninghouder na het verstrijken van een bij die vergunning gestelde termijn verplicht is de voor de verlening van de vergunning bestaande toestand te hebben hersteld; of
een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf door één huishouden;
het bouwen, in stand houden en gebruiken van een erf- of perceelafscheiding als bedoeld in artikel 22.27, onder f; en
het gebruiken van een bestaand bouwwerk voor huisvesting in verband met mantelzorg.
WW
Artikel 22.37 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 22.36, onder a, bestaat uit een deel dat op meer, en een deel dat op minder dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw is gelegen zonder een inwendige scheidingsconstructie tussen beide delen, is op het deel dat op minder dan 4 m van het oorspronkelijk hoofdgebouw is gelegen artikel 22.36, onder a, onder 2, onder ii, van overeenkomstige toepassing.
Als een bijbehorend bouwwerk als bedoeld in artikel 22.36, onder a, wordt gebruikt voor huisvesting in verband met mantelzorg, gelden in plaats van de in artikel 22.36, onder a, onder 3, gestelde eisen de volgende eisen:
XX
Artikel 22.41 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze afdeling is van toepassing op een milieubelastende activiteit als bedoeld in de bijlage bij de Omgevingswet.
Deze afdeling is niet van toepassing op:
wonen;
het feitelijk verrichten van bouw- en sloopwerkzaamheden aan bouwwerken of het feitelijk verrichten van onderhoudswerkzaamheden aan een bouwwerk of van een terrein;
een milieubelastende activiteit die in hoofdzaak in de openbare buitenruimte wordt verricht;
doorgaand verkeer op wegen, vaarwegen en spoorwegen;
een evenement:
het verrichten van werkzaamheden met een mobiele installatie op een weiland, akker of bos die geen verplaatsbaar mijnbouwwerk als bedoeld in artikel 4.1116 van het Besluit activiteiten leefomgeving is; en
bruggen, viaducten, verkeerstunnels en andere ondergronds gelegen bouwwerken voor het vervoer van personen of goederen en beweegbare waterkeringen.
Het tweede lid geldt niet voor milieubelastende activiteiten die bestaan uit het lozen op of in de bodem of op de riolering, voor zover het gaat om de gevolgen van het lozen voor de bodem, voor de voorzieningen voor de inzameling en het transport van afvalwater of voor het zuiveringtechnisch werk.
Het tweede lid geldt niet voor de activiteiten, bedoeld in paragraaf § 22.3.7.
YY
Artikel 22.44 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Degene die een activiteit verricht en weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat die activiteit nadelige gevolgen kan hebben voor de belangen, bedoeld in artikel 22.42, is verplicht:
alle maatregelen te treffen die redelijkerwijs van diegene kunnen worden gevraagd om die gevolgen te voorkomen;
voor zover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen: die gevolgen zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken; en
als die gevolgen onvoldoende kunnen worden beperkt: die activiteit achterwege te laten voor zover dat redelijkerwijs van diegene kan worden gevraagd.
Deze plicht houdt in ieder geval in dat:
alle passende preventieve maatregelen tegen milieuverontreiniging worden getroffen;
alle passende preventieve maatregelen ter bescherming van de gezondheid worden getroffen;
de beste beschikbare technieken worden toegepast;
geen significante milieuverontreiniging wordt veroorzaakt;
alle passende maatregelen worden getroffen voor het voorkomen van ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet;
afvalwater dat wordt geloosd en gekanaliseerde emissies van stoffen in de lucht doelmatig kunnen worden bemonsterd;
metingen representatief zijn en monsters niet worden verdund;
meetresultaten op geschikte wijze worden geregistreerd, verwerkt, en gepresenteerd;
voor zover verontreiniging van de bodem ontstaat, herstel van de bodem redelijkerwijs mogelijk blijft; en
afvalstoffen worden afgevoerd na beëindiging van een activiteit.
De plicht, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval ook in dat:
Het eerste lid, voor zover het ziet op het tweede lid, en het tweede lid, zijn niet van toepassing op een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
ZZ
Artikel 22.45 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Een maatwerkvoorschrift kan worden gesteld over de artikelen 22.44, 22.49 en 22.50 en de paragrafen § 22.3.2 tot en met 22.3.26.
Met een maatwerkvoorschrift kan worden afgeweken van de artikelen 22.49 en 22.50 en de paragrafen § 22.3.2 tot en met 22.3.26.
Een maatwerkvoorschrift wordt gesteld met het oog op de belangen, bedoeld in artikel 22.42.
Op het stellen van een maatwerkvoorschrift over een milieubelastende activiteit zijn de instructieregels in paragraaf 5.1.4 en artikel 5.165 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, van overeenkomstige toepassing.
AAA
Artikel 22.47 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voordat de naam of het adres, bedoeld in artikel 22.46, wijzigen, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Ten minste vier weken voordat de activiteit door een ander zal gaan worden verricht, worden de daardoor gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
BBB
Artikel 22.48 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Op verzoek van het college van burgemeester en wethouders worden de gegevens en bescheiden verstrekt die nodig zijn om te bezien of de algemene regels uit dit omgevingsplan en maatwerkvoorschriften op grond van dit omgevingsplan voor de activiteit toereikend zijn gezien de ontwikkelingen van de technische mogelijkheden tot het beschermen van het milieu en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu.
Gegevens en bescheiden worden verstrekt voor zover degene die de activiteit verricht er redelijkerwijs de beschikking over kan krijgen.
CCC
Artikel 22.49 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
DDD
Artikel 22.50 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Zodra de volgende gegevens en bescheiden bekend zijn, worden ze verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders:
informatie over de oorzaken van het ongewoon voorval en de omstandigheden waaronder het ongewoon voorval zich heeft voorgedaan;
informatie over de vrijgekomen stoffen en hun eigenschappen;
andere gegevens die nodig zijn om de aard en de ernst van de gevolgen voor de fysieke leefomgeving te kunnen inschatten; en
informatie over de maatregelen die zijn getroffen of worden overwogen om de nadelige gevolgen van het ongewoon voorval te voorkomen als bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet.
Het eerste lid geldt niet voor:
EEE
Artikel 22.52 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Alle energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van ten hoogste vijf jaar worden getroffen.
Het eerste lid is niet van toepassing:
als het energieverbruik van de activiteit en andere milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie en die de activiteit functioneel ondersteunen, in het voorafgaande jaar kleiner is dan 50.000 kWh aan elektriciteit en 25.000 m3 aardgasequivalenten aan brandstoffen;
als artikel 15.51 of 16.5 van de Wet milieubeheer van toepassing is; of
op energiebesparende maatregelen aan een gebouw of gedeelte daarvan als bedoeld in artikel 3.84 van het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Aan het eerste lid wordt in ieder geval voldaan door het treffen van de maatregelen die zijn opgenomen in bijlage VII, onderdeel 16, bij de Omgevingsregeling.
Dit artikel is van toepassing tot 1 december 2023.
FFF
Artikel 22.52a wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet op grond van artikel 2.15, tweede, tiende of elfde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer gegevens en bescheiden zijn verstrekt of hadden moeten worden verstrekt, blijven de uit artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, volgende verplichtingen en de verplichtingen volgend uit de regels die bij of krachtens dat artikel in samenhang met artikel 1.7, eerste lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat artikel luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, zijn gesteld, tot 1 december 2023 van toepassing.
Op een activiteit waarop het eerste lid van toepassing is, is gedurende de periode, bedoeld in dat lid, artikel 22.52 niet van toepassing.
GGG
Artikel 22.54 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Paragraaf
§ 22.3.4 is van toepassing op het geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw dat is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit
In afwijking van het eerste lid is deze paragraaf niet van toepassing op geluid door een activiteit:
op of in een geluidgevoelig gebouw, dat geheel of gedeeltelijk ligt op een gezoneerd industrieterrein of op een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld;
op of in een geluidgevoelig gebouw, dat is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit voor een duur van niet meer dan tien jaar; en
op een niet-geluidgevoelige gevel.
Deze paragraaf is niet van toepassing op het geluid van:
Deze paragraaf is alleen van toepassing op het geluid door activiteiten bij detailhandel als:
HHH
Artikel 22.55 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In afwijking van artikel 22.54, tweede lid, onder b, is deze paragraaf ook van toepassing op het geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw, dat is toegelaten voor een duur van niet meer dan tien jaar:
In afwijking van artikel 22.54 is deze paragraaf niet van toepassing op het geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw dat nog niet aanwezig is als:
III
Artikel 22.56 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Onverminderd artikel 22.41 worden voor de toepassing van paragraaf § 22.3.4 als één activiteit beschouwd, meerdere activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie en die:
JJJ
Artikel 22.60 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In de volgende gevallen wordt er een geluidonderzoek verricht:
als tussen 19.00 en 7.00 uur per dag gemiddeld meer dan vier transportbewegingen plaatsvinden met motorvoertuigen waarvan de massa van het ledig voertuig vermeerderd met het laadvermogen meer is dan 3.500 kg en binnen een afstand van 50 m van de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht geluidgevoelige gebouwen aanwezig zijn, tenzij het gaat om het bieden van gelegenheid voor het tanken van motorvoertuigen van derden of een activiteit waarvan horeca-activiteiten de kern vormen;
bij het opwekken van elektriciteit met een windturbine met een rotordiameter van meer dan 2 m, bedoeld in artikel 3.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving;
als in de buitenlucht metalen in bulk worden overgeslagen of in de buitenlucht metalen mechanisch worden bewerkt;
bij het reinigen van afvalwater door waterstraal- of oppervlaktebeluchters met een capaciteit van 120.000 of meer vervuilingseenheden;
bij het neutraliseren van airbags of gordelspanners door deze te ontsteken;
bij het vervaardigen van betonmortel of betonwaren;
bij een binnenschietbaan als de afstand van de binnenschietbaan tot het dichtstbijzijnde geluidgevoelige gebouw kleiner is dan 50 m;
bij een buitenschietbaan als bedoeld in artikel 22.79; en
als het op basis van de aard van de activiteit aannemelijk is dat:
Het gemiddelde aantal transportbewegingen is een gemiddelde gemeten over de periode van een jaar.
Voor een activiteit waarvan agrarische activiteiten de kern vormen, geldt in afwijking van het eerste lid, onder a, het aantal transportbewegingen tussen 19.00 en 6.00 uur.
Uit het rapport van een geluidonderzoek, bedoeld in het eerste lid, blijkt op grond van verrichte geluidsmetingen of geluidsberekeningen of wordt voldaan aan:
de waarden, bedoeld in de paragrafen § 22.3.4.2, § 22.3.4.3 en § 22.3.4.4; of
de van toepassing zijnde geluidswaarden van de omgevingsvergunning of een maatwerkvoorschrift. In het rapport wordt aangegeven welke voorzieningen worden getroffen om te voorkomen dat de waarden, bedoeld onder a en b, worden overschreden.
KKK
Artikel 22.61 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit wordt het rapport van het geluidonderzoek, bedoeld in artikel 22.60, verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Ten minste vier weken voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan op grond van de gegevens in het rapport van het geluidonderzoek, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
LLL
Artikel 22.61a wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel is van toepassing op een activiteit op een gezoneerd industrieterrein.
Dit artikel is niet van toepassing op een activiteit waar:
tussen 19.00 en 7.00 uur gemiddeld niet meer dan vier transportbewegingen per dag plaatsvinden met motorvoertuigen waarvan de massa van het ledig voertuig vermeerderd met het laadvermogen meer is dan 3.500 kg en binnen een afstand van 50 m van de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht geluidgevoelige gebouwen aanwezig zijn;
het mede op basis van de aard van de activiteit, niet aannemelijk is dat in enige ruimte op de locatie waarop de activiteit wordt verricht het equivalente geluidsniveau (LAeq) veroorzaakt door de ten gehore gebrachte muziek in de representatieve bedrijfssituatie, meer bedraagt dan:
in de buitenlucht of op een open terrein geen muziek ten gehore wordt gebracht;
in de buitenlucht geen oefenterrein voor motorvoertuigen aanwezig is;
geen koelinstallatie aanwezig is die volgens de gebruiksaanwijzing behoort te zijn gevuld met meer dan 30 kg synthetisch koudemiddel;
geen gemotoriseerde modelvliegtuigen, modelvaartuigen of modelvoertuigen in de open lucht worden gebruikt;
geen parkeergelegenheid wordt geboden in een parkeergarage voor meer dan 30 personenauto’s;
geen noodstroomaggregaat aanwezig is dat meer dan 50 uren per jaar in werking is; en
geen transformatoren met een maximaal gelijktijdig in te schakelen elektrisch vermogen van 200 MVA of meer, die zijn ondergebracht in een gesloten gebouw, worden gebruikt;
Dit artikel is ook niet van toepassing op een activiteit waarvoor op grond van hoofdstuk 2, 3, 4 of 5 van het Besluit activiteiten leefomgeving, artikel 22.61 of een ander artikel in deze afdeling een verplichting geldt om gegevens en bescheiden te verstrekken of een omgevingsvergunning aan te vragen voor het beginnen of wijzigen van die activiteit.
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:
een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
MMM
Artikel 22.62 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf is van toepassing op het geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw, met uitzondering van een activiteit als bedoeld in de paragrafen § 22.3.4.3 en § 22.3.4.4.
Deze paragraaf is niet van toepassing op het geluid waarvoor bij maatwerkvoorschrift of maatwerkregel is bepaald dat het niet representatief is voor een activiteit.
NNN
Artikel 22.63 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geluidhinder is het geluid door een activiteit op een geluidgevoelig gebouw, niet hoger dan de waarde, bedoeld in tabel 22.3.1.
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geluidhinder is, in afwijking van het eerste lid, het geluid van een activiteit die wordt verricht op een Activiteitenbesluit-bedrijventerrein, op een geluidgevoelig gebouw op dat terrein, niet hoger dan de waarde, bedoeld in tabel 22.3.2.
07.00 – 19.00 uur | 19.00 – 23.00 uur | 23.00 – 07.00 uur | |
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT als gevolg van activiteiten | 55 dB(A) | 50 dB(A) | 45 dB(A |
Maximaal geluidniveau LAmax als gevolg van activiteiten | 75 dB(A) | 70 dB(A) | 65 dB(A) |
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geluidhinder is het geluid door een activiteit, in een geluidgevoelige ruimte binnen een in- of aanpandig geluidgevoelig gebouw, niet hoger dan de waarde, bedoeld in tabel 22.3.3.
07.00 – 19.00 uur | 19.00 – 23.00 uur | 23.00 – 07.00 uur | |
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT als gevolg van activiteiten | 35 dB(A) | 30 dB(A) | 25 dB(A) |
Maximaal geluidniveau LAmax als gevolg van activiteiten | 55 dB(A) | 50 dB(A) | 45 dB(A) |
De in het eerste tot en met derde lid opgenomen maximale geluidniveaus LAmax zijn niet van toepassing op het laden en lossen in de periode tussen 07.00 en 19.00 uur.
OOO
Artikel 22.64 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geluidhinder is, in afwijking van artikel 22.63, eerste lid, artikel 22.63, derde lid en artikel 22.63, vierde lid, het geluid door het bieden van gelegenheid voor het tanken van motorvoertuigen van derden, op een geluidgevoelig gebouw, niet hoger dan de waarde, bedoeld in tabel 22.3.4.
07.00 – 21.00 uur | 21.00 – 07.00 uur | |
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT als gevolg van activiteiten | 50 dB(A) | 40 dB(A |
Maximaal geluidniveau LAmax als gevolg van activiteiten | 70 dB(A) | 60 dB(A) |
De in het eerste lid opgenomen maximale geluidniveaus LAmax zijn niet van toepassing op laden en lossen in de periode tussen 07.00 en 21.00 uur.
PPP
Artikel 22.65 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geluidhinder is, in afwijking van artikel 22.63, eerste lid, het geluid door een activiteit waarvan agrarische activiteiten de kern vormen, maar dat geen glastuinbouwbedrijf is dat is gelegen in een glastuinbouwgebied, op een geluidgevoelig gebouw, niet hoger dan de waarde, bedoeld in tabel 22.3.5.
06.00 – 19.00 uur | 19.00 – 22.00 uur | 22.00 – 06.00 uur | |
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door de vast opgestelde installaties en toestellen | 45 dB(A) | 40 dB(A) | 35 dB(A |
Maximaal geluidniveau LAmax als gevolg van activiteiten | 70 dB(A) | 65 dB(A) | 60 dB(A) |
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geluidhinder is, in afwijking van artikel 22.63, derde lid, het geluid door een activiteit waarvan agrarische activiteiten de kern vormen, maar dat geen glastuinbouwbedrijf is dat is gelegen in een glastuinbouwgebied, in geluidgevoelige ruimten binnen een in- of aanpandig geluidgevoelig gebouw, niet hoger dan de waarde, bedoeld in tabel 22.3.6.
06.00 – 19.00 uur | 19.00 – 22.00 uur | 22.00 – 06.00 uur | |
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT veroorzaakt door de vast opgestelde installaties en toestellen | 35 dB(A) | 30 dB(A) | 25 dB(A) |
Maximaal geluidniveau LAmax als gevolg van activiteiten | 55 dB(A) | 50 dB(A) | 45 dB(A) |
Bij het bepalen van het maximaal geluidniveau (LAmax), bedoeld in het eerste en tweede lid, blijft buiten beschouwing het geluid als gevolg van:
laden en lossen en het in- en uitrijden van landbouwtractoren of motorvoertuigen met beperkte snelheid, in de periode tussen 06.00 uur en 19.00 uur;
laden en lossen in de periode tussen 19.00 uur en 06.00 uur, voor zover dat ten hoogste één keer in die periode plaatsvindt; en
het wassen van kasdekken in de periode tussen 19.00 uur en 6.00 uur.
QQQ
Artikel 22.66 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geluidhinder is, in afwijking van artikel 22.63, eerste lid, het geluid door een glastuinbouwbedrijf dat is gelegen in een glastuinbouwgebied, op een geluidgevoelig gebouw, niet hoger dan de waarde, bedoeld in tabel 22.3.7.
06.00 – 19.00 uur | 19.00 – 22.00 uur | 22.00 – 06.00 uur | |
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT als gevolg van activiteiten | 50 dB(A) | 45 dB(A) | 40 dB(A |
Maximaal geluidniveau LAmax als gevolg van activiteiten | 70 dB(A) | 65 dB(A) | 60 dB(A) |
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geluidhinder is in afwijking van artikel 22.63, derde lid, het geluid door een glastuinbouwbedrijf dat is gelegen in een glastuinbouwgebied, in geluidgevoelige ruimten binnen een in- of aanpandig geluidgevoelig gebouw, niet hoger dan de waarde, bedoeld in tabel 22.3.8.
06.00 – 19.00 uur | 19.00 – 22.00 uur | 22.00 – 06.00 uur | |
Langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT als gevolg van activiteiten | 35 dB(A) | 30 dB(A) | 25 dB(A) |
Maximaal geluidniveau LAmax als gevolg van activiteiten | 55 dB(A) | 50 dB(A) | 45 dB(A) |
Bij het bepalen van het maximaal geluidniveau (LAmax), bedoeld in het eerste en tweede lid, blijft buiten beschouwing het geluid als gevolg van:
RRR
Artikel 22.67 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als een activiteit wordt verricht in een concentratiegebied voor horecabedrijven of in een concentratiegebied voor detailhandel en ambachtsbedrijven dat bij of krachtens een voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet vastgestelde gemeentelijke verordening als zodanig is aangewezen en waarin andere waarden zijn opgenomen dan de waarden, bedoeld in artikel 22.63, gelden de waarden die zijn opgenomen in die verordening.
Als een agrarische activiteit wordt verricht in een gebied waarvoor bij of krachtens een voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet vastgestelde gemeentelijke verordening andere waarden gelden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT) op geluidgevoelige gebouwen, bedoeld in de artikelen 22.65, eerste lid, en artikel 22.66, eerste lid, gelden de waarden die zijn opgenomen in die verordening.
SSS
Artikel 22.69 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor een activiteit waarop artikel 2.17a, derde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat besluit luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, van toepassing was, blijven het eerste en tweede lid van dat artikel gelden.
Voor een activiteit waarop artikel 2.17a, zesde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat besluit luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, van toepassing was, blijft dat lid gelden.
TTT
Artikel 22.70 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij het bepalen van de geluidniveaus, bedoeld in de artikelen artikelen 22.63 tot en met 22.69 tot en met 22.69 en 22.71, blijft buiten beschouwing:
het geluid door de inzet van motorvoertuigen of helikopters voor spoedeisende medische hulpverlening, ongevallenbestrijding, brandbestrijding, gladheidbestrijding en het vrijmaken van de weg na een ongeval;
het stemgeluid van personen op een onverwarmd en onoverdekt terrein, tenzij dit terrein kan worden aangemerkt als een binnenterrein;
het stemgeluid van bezoekers op het open terrein bij sport- of recreatieactiviteiten;
het stemgeluid van kinderen op een onverwarmd of onoverdekt terrein dat onderdeel is van een instelling voor het primair onderwijs, in de periode vanaf een uur voor aanvang van het onderwijs tot een uur na beëindiging van het onderwijs;
het stemgeluid van kinderen op een onverwarmd of onoverdekt terrein dat onderdeel is van een instelling voor kinderopvang;
het geluid voor het oproepen tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging of het bijwonen van godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten en lijkplechtigheden, en ook het geluid in verband met het houden van deze bijeenkomsten of plechtigheden;
het geluid van het traditioneel ten gehore brengen van muziek tijdens het hijsen en strijken van de nationale vlag bij zonsopkomst en zonsondergang op militaire terreinen;
het ten gehore brengen van muziek wegens het oefenen door militaire muziekkorpsen in de buitenlucht gedurende de dagperiode met een maximum van twee uur per week op militaire terreinen;
het ten gehore brengen van onversterkte muziek, behalve voor zover daarvoor bij gemeentelijke verordening regels zijn gesteld; en
het traditioneel schieten, bedoeld in paragraaf § 22.3.21, behalve voor zover daarvoor bij gemeentelijke verordening regels zijn gesteld.
Bij het bepalen van het maximale geluidniveau (LAmax), bedoeld in de artikelen artikelen 22.63 tot en met 22.67 tot en met 22.67 en 22.69, blijft buiten beschouwing het geluid als gevolg van:
De maximale geluidniveaus (LAmax), bedoeld in de artikelen artikelen 22.63 tot en met 22.69 tot en met 22.69, zijn tussen 23.00 en 7.00 uur niet van toepassing op aandrijfgeluid van motorvoertuigen bij het laden en lossen als:
UUU
Artikel 22.71 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als de activiteit wordt verricht op een gezoneerd industrieterrein of op een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld, gelden de waarden van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT), bedoeld in de artikelen artikelenartikel 22.63, eerste lid, en artikel 22.64, eerste lid ook op een afstand van 50 m vanaf de begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht.
VVV
Artikel 22.72 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij het bepalen van de geluidniveaus, bedoeld in de artikelen artikelen artikel 22.63 tot en met 22.69 tot en met 22.69, blijft het geluid veroorzaakt door het stomen van grond met een installatie van derden, buiten beschouwing.
Bij het stomen van grond met een installatie van derden worden maatregelen of voorzieningen getroffen die betrekking hebben op:
WWW
Artikel 22.73 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De waarden, bedoeld in de in artikelen artikelen 22.63 tot en met 22.71 tot en met 22.71, zijn voor zover de naleving van deze normen redelijkerwijs niet kan worden gevergd, niet van toepassing op dagen of dagdelen in verband met de viering van:
festiviteiten die bij of krachtens gemeentelijke verordening zijn aangewezen, in de gebieden in de gemeente waarvoor die verordening geldt; en
andere festiviteiten die plaatsvinden op de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het aantal bij of krachtens die verordening aan te wijzen dagen of dagdelen per gebied of categorie van bedrijfssector kan verschillen en niet meer bedraagt dan twaalf per kalenderjaar.
Een festiviteit die ten hoogste een etmaal duurt, maar die zowel voor als na 00.00 uur plaatsvindt, wordt beschouwd als plaatshebbende op één dag.
XXX
Artikel 22.75 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf is van toepassing op het geluid door het opwekken van elektriciteit met een windturbine met een rotordiameter van meer dan 2 m, bedoeld in artikel 3.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving, op een geluidgevoelig gebouw.
Deze paragraaf is ook niet van toepassing voor zover het gaat om een windpark met 3 of meer windturbines.
YYY
Artikel 22.77 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De volgende gegevens worden geregistreerd:
de emissieterm LE, bedoeld in onderdeel 3.1 van bijlage XXV bij de Omgevingsregeling, gebaseerd op de effectieve werking gedurende het afgelopen kalenderjaar; en
de voor de duur van een handhavingsmeting benodigde gegevens ter bepaling van de windsnelheid op ashoogte, bedoeld in paragraaf 1.6 van bijlage XXV bij de Omgevingsregeling.
De gegevens worden gedurende vijf jaar bewaard.
ZZZ
Artikel 22.79 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf is van toepassing op het geluid op een geluidgevoelig gebouw door het exploiteren van een in de buitenlucht of in een gebouw zonder gesloten afdekking of een gebouw met een open zijde gelegen:
Deze paragraaf is niet van toepassing op het traditioneel schieten door schutterijen of schuttersgilden.
AAAA
Artikel 22.81 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
BBBB
Artikel 22.83 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf is van toepassing op de trillingen in een frequentie van 1 tot 80 Hz door een activiteit in een trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw dat is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit.
Deze paragraaf is niet van toepassing op trillingen door een activiteit:
in een trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw dat geheel of gedeeltelijk ligt op een gezoneerd industrieterrein of op een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld; en
in een trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw, dat is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit voor een duur van niet meer dan tien jaar.
CCCC
Artikel 22.88 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het voorkomen of het beperken van trillinghinder zijn de continue trillingen door een activiteit in trillinggevoelige ruimten, niet hoger dan de waarde A1 trillingssterkte Vmax, bedoeld in tabel 22.3.9.
Als niet voldaan wordt aan de waarde, bedoeld in het eerste lid, is de waarde van continue trillingen door een activiteit in trillinggevoelige ruimten, niet hoger dan de waarden onder A2 trillingssterkte Vmax en A3 trillingssterkte Vper, bedoeld in tabel 22.3.9.
DDDD
Subparagraaf 22.3.6.1 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf is van toepassing op de geur door een activiteit op een geurgevoelig object.
In afwijking van het eerste lid zijn de waarden, bedoeld in de paragrafen § 22.3.6.2 en § 22.3.6.5, en de afstanden, bedoeld in de paragrafen § 22.3.6.2 en § 22.3.6.4 en artikel 22.245, niet van toepassing op de geur door een activiteit op een geurgevoelig object dat is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit voor een duur van niet meer dan tien jaar.
In afwijking van artikel 22.90, tweede lid, zijn de waarden, bedoeld in de paragrafen § 22.3.6.2 en § 22.3.6.5, en de afstanden, bedoeld in de paragrafen § 22.3.6.2 en § 22.3.6.4 en artikel 22.245, ook van toepassing op de geur door een activiteit op een geurgevoelig object dat voor een duur van niet meer dan tien jaar is toegelaten:
In afwijking van artikel 22.90, eerste lid, zijn de waarden, bedoeld in de paragrafen § 22.3.6.2 en § 22.3.6.5, en de afstanden, bedoeld in de paragrafen § 22.3.6.2 en § 22.3.6.4 en artikel 22.245, niet van toepassing op de geur door een activiteit op een geurgevoelig gebouw dat nog niet aanwezig is maar mag worden gebouwd op grond van:
De waarden, bedoeld in de paragrafen § 22.3.6.2 en § 22.3.6.5, en de afstanden, bedoeld in de paragrafen § 22.3.6.2 en § 22.3.6.4 en artikel 22.245, voor de geur door een activiteit op een geurgevoelig object gelden:
als het gaat om een geurgevoelig object: op of tot de gevel;
als het gaat om een nieuw te bouwen geurgevoelig gebouw: op of tot de locatie waar een gevel mag komen; en
in afwijking van de onderdelen a en b, als het gaat om een woonschip of woonwagen: op of tot de begrenzing van de locatie voor het plaatsen van het woonschip of de woonwagen.
De waarden, bedoeld in de paragrafen § 22.3.6.2 en § 22.3.6.5, en de afstanden, bedoeld in de paragrafen § 22.3.6.2 en § 22.3.6.4 en artikel 22.245, zijn niet van toepassing als het geurgevoelig object een functionele binding heeft met de activiteit.
Bij een activiteit zijn de waarden, bedoeld in paragraaf § 22.3.6.2, en de afstanden, bedoeld in de paragrafen § 22.3.6.2 en § 22.3.6.4 en artikel 22.245, niet van toepassing op een geurgevoelig object dat:
op grond van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit die is aangevraagd voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, behoort of heeft behoord tot die activiteit en door een derde bewoond mag worden; of
eerder functioneel verbonden was met die activiteit en waarvoor op grond van artikel 5.96 van het Besluit kwaliteit leefomgeving in dit omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit is bepaald dat de waarden en afstanden voor geur niet van toepassing zijn.
Bij de waarden, bedoeld in de paragrafen § 22.3.6.2 en § 22.3.6.5, en de afstanden, bedoeld in de paragrafen § 22.3.6.2 en § 22.3.6.4 en artikel 22.245, is geen rekening gehouden met de cumulatie van geur door activiteiten op geurgevoelige gebouwen.
EEEE
Artikel 22.96 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf is van toepassing op het beginnen met of het wijzigen of uitbreiden van het in een dierenverblijf houden van:
Deze paragraaf is niet van toepassing op het houden van minder dan 10 schapen, 5 paarden en pony’s, 10 geiten, 25 stuks pluimvee, 25 konijnen en 10 overige landbouwhuisdieren.
FFFF
Artikel 22.98 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geurhinder is bij het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor de geur op een geurgevoelig object door de activiteit niet hoger dan de waarde, bedoeld in tabel 22.3.10.
Geurgevoelig object | Waarde |
Gelegen binnen de bebouwde kom en buiten een concentratiegebied geurhinder en veehouderij | 2,0 ouE/m3 |
Gelegen binnen de bebouwde kom en binnen een concentratiegebied geurhinder en veehouderij | 3,0 ouE/m3 |
Gelegen buiten de bebouwde kom en buiten een concentratiegebied geurhinder en veehouderij | 8,0 ouE/m3 |
Gelegen buiten de bebouwde kom en binnen een concentratiegebied geurhinder en veehouderij | 14,0 ouE/m3 |
Op het berekenen van de geur, bedoeld in het eerste lid, is artikel 6.14 van de Omgevingsregeling van toepassing.
GGGG
Artikel 22.99 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als onmiddellijk voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet de geur op een locatie rechtmatig meer bedraagt dan de waarde, bedoeld in artikel 22.98, eerste lid, mag, in afwijking van artikel 22.98, bij het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor:
Voor gevallen als bedoeld in het eerste lid mag het aantal landbouwhuisdieren van een of meer diercategorieën met geuremissiefactor alleen toenemen als:
een geurbelastingreducerende maatregel wordt getroffen; en
de totale geur na het uitbreiden niet meer bedraagt dan het gemiddelde van de waarde, bedoeld in artikel 22.96, en de waarde van de geur die de activiteit onmiddellijk voorafgaand aan het treffen van de maatregel rechtmatig mocht veroorzaken.
HHHH
Artikel 22.102 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 22.101 is niet van toepassing als op een locatie waarop onmiddellijk voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet rechtmatig niet wordt voldaan aan de afstand, bedoeld in dat artikel.
In een geval als bedoeld in het eerste lid mag het aantal landbouwhuisdieren per diercategorie zonder geuremissiefactor of het aantal paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden, niet toenemen en de afstand tot een geurgevoelig object niet afnemen.
IIII
Artikel 22.103 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Onverminderd de artikelen artikelen 22.98 tot en met 22.102 tot en met 22.102 is bij het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor of zonder geuremissiefactor of paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden, de afstand niet kleiner dan de afstand, bedoeld in tabel 22.3.13.
In afwijking van artikel 22.97 geldt de afstand, bedoeld in het eerste lid, vanaf de gevel van een dierenverblijf.
JJJJ
Subparagraaf 22.3.6.4 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel is van toepassing op het opslaan van:
Dit artikel is niet van toepassing op:
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geurhinder is de afstand voor geur door het opslaan van vaste mest, champost of dikke fractie vanaf het dichtstbijzijnde punt van de opslagplaats tot een geurgevoelig object niet kleiner dan de afstand, bedoeld in tabel 22.3.17.
Dit artikel is van toepassing op het opslaan van gebruikt substraatmateriaal van plantaardige oorsprong met een totaal volume van meer dan 3 m3.
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geurhinder is de afstand voor geur door het opslaan van gebruikt substraatmateriaal van plantaardige oorsprong vanaf het dichtstbijzijnde punt van de opslagplaats tot een geurgevoelig object niet kleiner dan de afstand, bedoeld in tabel 22.3.18.
Opslaan van gebruikt substraatmateriaal van plantaardige oorsprong | Afstand |
Geurgevoelig object gelegen binnen de bebouwde kom | 100 m |
Geurgevoelig object gelegen buiten de bebouwde kom | 50 m |
Dit artikel is van toepassing op het opslaan van:
Dit artikel is niet van toepassing op in plasticfolie verpakte veevoederbalen.
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geurhinder is de afstand voor geur door het opslaan van kuilvoer en vaste bijvoedermiddelen vanaf het dichtstbijzijnde punt van de opslagplaats tot een geurgevoelig object, niet kleiner dan de afstand, bedoeld in tabel 22.3.19.
Dit artikel is van toepassing op het opslaan van drijfmest, digestaat of dunne fractie in een of meer mestbassins met een gezamenlijke oppervlakte van ten hoogste 750 m2 of een gezamenlijke inhoud van ten hoogste 2.500 m3.
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geurhinder is de afstand voor geur door het opslaan van drijfmest, digestaat of dunne fractie in een mestbassin vanaf het dichtstbijzijnde punt van het mestbassin tot een geurgevoelig object niet kleiner dan de afstand, bedoeld in tabel 22.3.20.
Opslaan van drijfmest, digestaat of dunne fractie in een mestbassin | Afstand tot geurgevoelig gevoelig object | |
Zonder functionele binding met dierenverblijf in directe omgeving | Met functionele binding met dierenverblijf in directe omgeving | |
Gezamenlijke oppervlakte minder dan 350 m2 | 50 m | 25 m |
Gezamenlijke oppervlakte 350 m2 tot en met 750 m2 | 100 m | 50 m |
Dit artikel is van toepassing op het exploiteren van een voorziening voor het biologisch behandelen van dierlijke meststoffen voor of na het vergisten van dierlijke meststoffen, bedoeld in artikel 4.864 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Dit artikel is niet van toepassing op een milieubelastende activiteit die als vergunningplichtig is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geurhinder is de afstand vanaf het dichtstbijzijnde punt van de voorziening voor het biologisch behandelen van dierlijke meststoffen voor of na het vergisten tot een geurgevoelig object niet kleiner dan de afstand, bedoeld in tabel 22.3.21.
Voorziening voor het biologisch behandelen van dierlijke meststoffen voor of na het vergisten | Afstand |
Geurgevoelig object, gelegen binnen de bebouwde kom | 100 m |
Geurgevoelig object, gelegen buiten de bebouwde kom | 50 m |
Dit artikel is van toepassing op het composteren of opslaan van groenafval met een volume van 3 m3 tot en met 600 m3.
Dit artikel is niet van toepassing op groenafval dat een gevaarlijke afvalstof of gebruikt substraatmateriaal is.
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geurhinder is de afstand vanaf het dichtstbijzijnde punt van de composteringshoop of de opslagplaats voor groenafval tot een geurgevoelig object niet kleiner dan de afstand, bedoeld in tabel 22.3.22.
Dit artikel is van toepassing op het opslaan van vaste mest, champost of dikke fractie, bedoeld in artikel 22.114, het opslaan van substraatmateriaal van plantaardige oorsprong, bedoeld in artikel 22.113, het opslaan van kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen, bedoeld in artikel 22.116, en het composteren of opslaan van groenafval, bedoeld in artikel 22.119, als:
het opslaan al voor 1 januari 2013 plaatsvond;
de afstand tussen een activiteit en een geurgevoelig object op 1 januari 2013 rechtmatig kleiner was dan de afstand, bedoeld in artikel 22.114, derde lid, artikel 22.115, tweede lid, artikel 22.116, derde lid, of artikel 22.119, derde lid; en
verplaatsing van de opslagplaats of composteringshoop redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
Dit artikel is ook van toepassing op het opslaan van drijfmest, digestaat of dunne fractie in een of meer mestbassins, bedoeld in artikel 22.117, eerste lid, als:
de afstand tussen de activiteit, bedoeld in artikel 22.117, eerste lid, en een geurgevoelig object op 1 januari 2013 rechtmatig kleiner was dan de afstand, bedoeld in artikel 22.117, tweede lid;
het mestbassin voor 1 januari 2013 is opgericht; en
verplaatsing van het mestbassin redelijkerwijs niet kan worden gevergd.
In een geval als bedoeld in het eerste of tweede lid is artikel 22.114, derde lid, artikel 22.115, tweede lid, artikel 22.116, derde lid, artikel 22.117, tweede lid, of artikel 22.119, derde lid, niet van toepassing en neemt de afstand tot een geurgevoelig object niet af.
KKKK
Artikel 22.122 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geurhinder is de geur op een geurgevoelig object niet hoger dan de waarde, bedoeld in tabel 22.3.23.
Activiteit | Geurgevoelig object | Grenswaarde |
Het exploiteren van een zuiveringtechnisch werk | Gelegen binnen de bebouwde kom, anders dan op een gezoneerd industrieterrein, een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld of een Activiteitenbesluit-bedrijventerrein | 0,5 ouE/m3 |
Gelegen: – op een gezoneerd industrieterrein; – op een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld; – op een Activiteitenbesluit-bedrijventerrein, of – buiten de bebouwde kom | 1 ouE/m3 |
In afwijking van het eerste lid is de geur op een geurgevoelig object door het exploiteren van een zuiveringtechnisch werk dat is opgericht voor 1 februari 1996 en waarvoor op 1 februari 1996 een vergunning op grond van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer in werking en onherroepelijk was, niet hoger dan de waarde, bedoeld in tabel 22.3.24.
Activiteit | Geurgevoelig object | Grenswaarde |
Het exploiteren van een zuiveringtechnisch werk, opgericht voor 1 februari 1996 | Gelegen binnen de bebouwde kom, anders dan op een gezoneerd industrieterrein, een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld of een Activiteitenbesluit-bedrijventerrein | 1,5 ouE/m3 |
Gelegen: – op een gezoneerd industrieterrein; – op een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld; – op een Activiteitenbesluit- bedrijventerrein, of – buiten de bebouwde kom | 3,5 ouE/m3 |
Op het berekenen van de geur is artikel 6.13 van de Omgevingsregeling van toepassing.
LLLL
Artikel 22.124 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij het wijzigen van een zuiveringtechnisch werk als bedoeld in de artikelen artikel 22.122, tweede lid, en artikel 22.123, is de waarde van de geur op een geurgevoelig object als gevolg van dat zuiveringtechnisch werk niet hoger dan de waarde voor geur op een geurgevoelig object, voorafgaand aan de verandering, tenzij de waarden, bedoeld in artikel 22.122, eerste lid, niet worden overschreden.
MMMM
Artikel 22.126 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De eigenaar, erfpachter of gebruiker van een locatie treft de noodzakelijke maatregelen gericht op het voor onbepaalde tijd in stand houden en onderhouden of vervangen van een afdeklaag.
Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing voor tijdelijke beschermingsmaatregelen die de bron van verontreiniging niet wegnemen maar blootstelling aan de verontreiniging voorkomen in verband met een toevalsvondst als bedoeld in artikel 19.9a van de Omgevingswet.
NNNN
Artikel 22.127 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf is van toepassing op het graven in de bodem waarbij het bodemvolume waarin wordt gegraven kleiner dan of gelijk is aan 25 m3 en sprake is van:
locaties waarvoor voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet een beschikking is verleend als bedoeld in artikel 29 in samenhang met artikel 37, eerste lid, van de Wet bodembescherming, zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, waarin is vastgesteld dat bij het huidige dan wel voorgenomen gebruik van de bodem of de mogelijke verspreiding van de verontreiniging geen sprake is van zodanige risico's voor mens, plant of dier dat spoedige sanering noodzakelijk is; of
locaties of gebieden waar de bodem diffuus is verontreinigd tot boven de interventiewaarde bodemkwaliteit zoals dat blijkt uit:
Graven in de bodem als bedoeld in het eerste lid omvat ook:
Het eerste lid is niet van toepassing op het graven in de waterbodem.
OOOO
Artikel 22.128 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste een week voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 22.127, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:
Onverwijld na het wijzigen van de begrenzing of de verwachte datum van het begin van de activiteit worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Het eerste lid is niet van toepassing:
PPPP
Artikel 22.136 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als terugsaneerwaarden gelden de waarden die gelijk zijn aan de waarden voor de bodemfunctieklasse landbouw/natuur, wonen of industrie, bedoeld in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder b, van de Omgevingswet.
In afwijking van het eerste lid zijn de terugsaneerwaarden voor de stoffen arseen, cadmium, koper, lood en zink ten hoogste gelijk aan de lokale maximale waarden voor het betreffende gebruik, bedoeld in tabel 22.3.25.
Stof | Terugsaneerwaarden (mg/kg ds) 1) | ||
Gebruik wonen met moestuin | Gebruik wonen met siertuin | Gebruik industrie | |
Arseen | 55 | 55 | 76 |
Cadmium | 3,7 | 12 | 12 |
Koper | 190 | 190 | 190 |
Lood | 85 | 276 | 530 |
Zink | 720 | 720 | 720 |
| |||
QQQQ
Artikel 22.138 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 22.137, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van grondwater afkomstig van ontwatering, als:
In afwijking van het eerste en tweede lid worden de gegevens en bescheiden ten minste vijf werkdagen voor het begin van het lozen van grondwater afkomstig van ontwatering verstrekt, als het lozen langer duurt dan 48 uur maar niet langer dan 8 weken.
RRRR
Artikel 22.139 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater afkomstig van een bodemsanering of grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een grondwatersanering, worden geloosd op of in de bodem of in een schoonwaterriool.
Voor het lozen van dat grondwater op of in de bodem zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in bijlage XIX bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, gemeten in een steekmonster.
Voor het lozen van dat grondwater in een schoonwaterriool zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 22.3.26, gemeten in een steekmonster.
Dat grondwater wordt niet geloosd in een vuilwaterriool.
Stof | Emissiegrenswaarden in μg/l of mg/l |
Naftaleen | 0,2 μg/l |
PAK’s | 1 μg/l |
BTEX | 50 μg/l |
Vluchtige organohalogeen-verbindingen uitgedrukt als chloor | 20 μg/l |
Aromatische organohalogeen-verbindingen | 20 μg/l |
Minerale olie | 500 μg/l |
Cadmium | 4 μg/l |
Kwik | 1 μg/l |
Koper | 11 μg/l |
Nikkel | 41 μg/l |
Lood | 53 μg/l |
Zink | 120 μg/l |
Chroom | 24 μg/l |
Onopgeloste stoffen | 50 mg/l |
SSSS
Artikel 22.140 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan grondwater bij ontwatering, dat niet afkomstig is van een bodemsanering, een grondwatersanering of een onderzoek voorafgaand aan een bodemsanering of grondwatersanering en dat geen drainagewater als bedoeld in paragraaf 4.77 van het Besluit activiteiten leefomgeving is, worden geloosd op of in de bodem of in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater.
Voor het lozen van dat grondwater in een schoonwaterriool is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 50 mg/l en voor ijzer 5 mg/l, gemeten in een steekmonster.
Voor het lozen van dat grondwater in een vuilwaterriool is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 300 mg/l.
Het lozen van dat grondwater in een vuilwaterriool duurt niet langer dan 8 weken en de geloosde hoeveelheid is ten hoogste 5 m3/u.
Het tweede tot en met vierde lid zijn niet van toepassing op het lozen van grondwater afkomstig van ontwatering bij wonen.
TTTT
Artikel 22.141 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.
Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.
Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is van toepassing:
voor BTEX: NEN-EN-ISO 15680;
voor polycyclische aromatische koolwaterstoffen: NEN-EN-ISO 17993;
voor tetrachlooretheen, trichlooretheen, 1,2-dichlooretheen, 1,1,1-trichloorethaan, vinylchloride, de som van de vijf hiervoor genoemde stoffen, monochloorbenzeen, dichloorbenzeen, trichloorbenzenen: NEN-EN-ISO 10301 of NEN-EN-ISO 15680, waarbij voor vinylchloride enkel NEN-EN-ISO 15680 gebruikt kan worden;
voor minerale olie: NEN-EN-ISO 9377-2;
voor cadmium, koper, nikkel, lood, zink en chroom: NEN 6966 of NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 11885, waarbij de elementen worden ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2;
voor kwik: NEN-EN-ISO 17294-2 of NEN-EN-ISO 12846 of NEN-EN-ISO 17852, waarbij kwik wordt ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2;
voor onopgeloste stoffen: NEN-EN 872;
voor chloride: NEN-EN-ISO 15682;
voor cyaniden totaal: NEN-EN-ISO 14403-1 en NEN-EN-ISO 14403-2;
voor ammonium, nitraat, totaal-fosfaat en sulfaat: NEN-ISO 15923-1;
voor fluoride: NEN 6589 of NEN 6578;
voor endosulfan, α-HCH, y-HCH (lindaan), DDT (incl. DDD en DDE), aldrin, dieldrin, endrin, hexachloorbutadieen en hexachloorbenzeen: NEN-EN 16693;
voor dichloorpropeen: NEN-EN-ISO 15680;
voor mecoprop: NEN-EN-ISO 15913;
voor trichloorfenolen, tetrachloorfenol, dichloorfenolen en pentachloorfenol: NEN-EN 12673;
voor minerale olie: NEN-EN-ISO 9377-2;
voor anthraceen, fenanthreen, chryseen, fluorantheen, benzo(a)anthraceen, benzo(k)fluorantheen, benzo(a)pyreen, benzo(ghi)peryleen en indeno(l23cd)pyreen: NEN-EN-ISO 17993;
voor trihalomethanen (THM): ISO 11423-1;
voor adsorbeerbare organische halogeenverbindingen (AOX): NEN-EN-ISO 9562;
voor de zuurgraad (pH): NEN-EN-ISO 10523; en
voor ijzerverbindingen: NEN-EN-ISO 17294-2.
UUUU
Artikel 22.143 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste zes maanden voor de voorgenomen aanleg van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen en daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:
Ten minste zes maanden voor het veranderen van het lozen door een reconstructie of ingrijpende wijziging van die wegen of daarbij behorende bruggen, viaducten en andere kunstwerken, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
VVVV
Artikel 22.144 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvloeiend hemelwater worden geloosd op of in de bodem of in een schoonwaterriool.
Afvloeiend hemelwater wordt alleen in een vuilwaterriool geloosd als het lozen op of in de bodem, in een schoonwaterriool of op een oppervlaktewaterlichaam redelijkerwijs niet mogelijk is.
Het tweede lid is niet van toepassing op het lozen van afvloeiend hemelwater dat:
In afwijking van het eerste lid wordt afvloeiend hemelwater afkomstig van buiten de bebouwde kom gelegen rijkswegen en provinciale wegen, alleen in een schoonwaterriool geloosd als lozen op of in de bodem redelijkerwijs niet mogelijk is.
Bij het lozen vanuit een pompkelder van een tunnel of een verdiept weggedeelte is, als dat redelijkerwijs mogelijk is, een voorziening aanwezig om, in afwijking van het vierde lid, het meest vervuilde hemelwater in een vuilwaterriool te lozen.
WWWW
Artikel 22.146 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 22.148, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater:
XXXX
Artikel 22.148 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem wordt huishoudelijk afvalwater alleen op of in de bodem geloosd als het lozen plaatsvindt buiten een bebouwde kom of binnen een bebouwde kom van waaruit stedelijk afvalwater wordt geloosd met een vervuilingswaarde van minder dan 2000 inwonerequivalenten, en de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk waarop kan worden aangesloten meer bedraagt dan:
40 m bij niet meer dan 10 inwonerequivalenten;
100 m bij meer dan 10 maar minder dan 25 inwonerequivalenten;
600 m bij 25 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 50 inwonerequivalenten;
1.500 m bij 50 of meer inwonerequivalenten maar minder dan 100 inwonerequivalenten; en
3.000 m bij 100 of meer inwonerequivalenten.
De afstand, bedoeld in het eerste lid, wordt berekend:
In afwijking van het tweede lid, aanhef en onder a, wordt de afstand tot het dichtstbijzijnde vuilwaterriool of zuiveringtechnisch werk bij voortzetting van het lozen van huishoudelijk afvalwater op of in de bodem dat voor 1 juli 1990 al plaatsvond, berekend vanaf het gedeelte van het gebouw dat zich het dichtst bij een vuilwaterriool of een zuiveringtechnisch werk bevindt.
In afwijking van het eerste lid kan huishoudelijk afvalwater in de bodem worden geloosd:
YYYY
Artikel 22.149 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem wordt huishoudelijk afvalwater dat wordt geloosd op of in de bodem, geleid via een zuiveringsvoorziening.
Voor dat afvalwater zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 22.3.27.
Als het huishoudelijk afvalwater minder dan zes inwonerequivalenten bevat kan het, in afwijking van het tweede lid, voor vermenging met ander afvalwater worden geleid door een septictank:
Het eerste en tweede lid gelden niet voor het lozen van huishoudelijk afvalwater:
ZZZZ
Artikel 22.150 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
AAAAA
Artikel 22.152 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 22.151, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
BBBBB
Artikel 22.153 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan koelwater worden geloosd in schoonwaterriool.
Koelwater wordt alleen in een vuilwaterriool geloosd als het lozen in een schoonwaterriool of op een oppervlaktewaterlichaam redelijkerwijs niet mogelijk is.
Aan het te lozen koelwater worden geen chemicaliën toegevoegd.
CCCCC
Artikel 22.158 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 22.156, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Dit artikel is niet van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van wonen.
DDDDD
Artikel 22.159 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater dat in contact is geweest met opgeslagen inerte goederen, worden geloosd op of in de bodem of in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater.
Dat afvalwater wordt alleen in een vuilwaterriool geloosd, als het lozen op of in de bodem, op een oppervlaktewaterlichaam of in een schoonwaterriool redelijkerwijs niet mogelijk is.
Voor het lozen van dat afvalwater in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 300 mg/l, gemeten in een steekmonster.
Als de opgeslagen inerte goederen worden bevochtigd, wordt afvalwater dat met opgeslagen goederen in contact is geweest, zoveel mogelijk voor dit bevochtigen gebruikt.
Het tweede tot en met vierde lid zijn niet van toepassing op het lozen van afvalwater afkomstig van wonen.
EEEEE
Artikel 22.160 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
FFFFF
Artikel 22.166 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater dat vrijkomt bij het schoonmaken en in gebruik nemen van de middelen voor opslag, transport en distributie van drinkwater of warm tapwater, worden geloosd op of in de bodem of in een schoonwaterriool.
Dat afvalwater wordt alleen in een vuilwaterriool geloosd als het lozen op of in de bodem, op een oppervlaktewaterlichaam of in een schoonwaterriool redelijkerwijs niet mogelijk is.
Bij het lozen op of in de bodem ontstaat geen wateroverlast.
Aan het water dat wordt gebruikt voor het schoonmaken en dat wordt geloosd op of in de bodem of in een schoonwaterriool worden geen chemicaliën toegevoegd.
GGGGG
Artikel 22.167 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf is van toepassing op het lozen van afvalwater dat vrijkomt bij een calamiteitenoefening.
Het eerste lid geldt niet voor het lozen van afvalwater afkomstig van een permanente voorziening voor het oefenen van brandbestrijdingstechnieken, bedoeld in artikel 3.259 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
HHHHH
Artikel 22.168 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van de activiteit, bedoeld in artikel 22.167, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
IIIII
Artikel 22.171 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van het lozen, bedoeld in de artikelen artikel 22.174 en artikel 22.175, worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
JJJJJ
Artikel 22.173 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In afwijking van artikel 4.761, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, wordt te lozen afvalwater afkomstig van het spoelen van biologisch geteelde gewassen, gelijkmatig verspreid over landbouwgronden of geloosd in een vuilwaterriool.
Voor het lozen van dat afvalwater in een vuilwaterriool is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 300 mg/l, gemeten in een steekmonster.
Als in de waterschapsverordening een andere lozingsroute is toegestaan, wordt het te lozen afvalwater, bedoeld in het eerste lid, gelijkmatig verspreid over landbouwgronden, geloosd in een vuilwaterriool of geloosd via die andere route.
KKKKK
Artikel 22.174 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In afwijking van artikel 4.773, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving wordt te lozen afvalwater afkomstig van het sorteren van biologisch geteeld fruit, gelijkmatig verspreid over landbouwgronden of geloosd in een vuilwaterriool.
Voor het lozen van dat afvalwater in een vuilwaterriool is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 300 mg/l, gemeten in een steekmonster.
Als in de waterschapsverordening een andere lozingsroute is toegestaan, wordt het te lozen afvalwater, bedoeld in het eerste lid, gelijkmatig verspreid over landbouwgronden, geloosd in een vuilwaterriool of geloosd via die andere lozingsroute.
LLLLL
Artikel 22.176 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
MMMMM
Artikel 22.178 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.177 worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
NNNNN
Artikel 22.179 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In aanvulling op artikel 4.140, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving kan te lozen afvalwater afkomstig van het reinigen van installaties en voorzieningen voor het maken van betonmortel en het inwendig reinigen van voertuigen waarin betonmortel is vervoerd, ook worden geloosd in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater.
Voor het lozen van dat afvalwater in een schoonwaterriool zijn de emissiegrenswaarden de waarden, bedoeld in tabel 22.3.28, gemeten in een steekmonster.
Voor het lozen van dat afvalwater in een vuilwaterriool is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 300 mg/l, gemeten in een steekmonster.
OOOOO
Artikel 22.180 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPP
Artikel 22.182 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.181 worden aan het college van burgemeester en wethouders gegevens en bescheiden verstrekt over:
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
QQQQQ
Artikel 22.183 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In aanvulling op artikel 4.158, eerste lid, van het Besluit activiteiten leefomgeving, kan te lozen afvalwater afkomstig van het uitwassen van beton ook worden geloosd in een vuilwaterriool.
Voor het lozen van dat afvalwater is de emissiegrenswaarde voor onopgeloste stoffen 300 mg/l, gemeten in een steekmonster.
RRRRR
Artikel 22.184 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSS
Artikel 22.186 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.185 worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:
een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
TTTTT
Paragraaf 22.3.13 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.188 worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:
een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het ontwikkelen of afdrukken van fotografisch materiaal worden geloosd in een vuilwaterriool. Het afvalwater wordt niet geloosd op of in de bodem of in een schoonwaterriool.
Er worden in goede staat verkerende afkwetsrollen gebruikt en er wordt een doelmatige zilverterugwininstallatie toegepast.
In afwijking van het tweede lid hoeft geen zilverterugwininstallatie te worden toegepast als per jaar minder dan 700 liter aan gebruiksklare fixeer wordt gebruikt en er gedragsvoorschriften zijn opgesteld en worden nageleefd gericht op het beperken van de emissie van zilver.
Voor het afvalwater is de emissiegrenswaarde voor zilver 4 milligram per liter, gemeten in een steekmonster.
Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.
Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.
Op het analyseren van zilver is NEN 6966, NEN-EN-ISO 17294-2, NEN-EN-ISO 11885 of NEN 6965 van toepassing, waarbij onopgeloste stoffen worden meegenomen in de analyse en elementen worden ontsloten volgens NEN-EN-ISO 15587-1 of NEN-EN-ISO 15587-2.
UUUUU
Paragraaf 22.3.14 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem met oliën, vetten en koelvloeistof wordt gewassen boven een vloeistofdichte bodemvoorziening.
Motorvoertuigen kunnen ook worden gewassen op een mobiele wasinstallatie die zodanig is uitgevoerd dat vloeistoffen niet in de bodem kunnen geraken, als die mobiele wasinstallatie niet langer dan zes maanden aaneengesloten op eenzelfde locatie is geplaatst.
Het eerste lid is niet van toepassing, als per week ten hoogste één motorvoertuig waarmee geen gewasbeschermingsmiddelen zijn toegepast, uitwendig wordt gewassen.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het wassen van motorvoertuigen worden geloosd in een vuilwaterriool. Het afvalwater wordt niet geloosd in een schoonwaterriool.
Het lozen op of in de bodem is toegestaan, als per week ten hoogste één motorvoertuig waarmee geen gewasbeschermingsmiddelen zijn toegepast, uitwendig wordt gewassen.
Voor het afvalwater dat wordt geloosd in een vuilwaterriool is de emissiegrenswaarde voor olie 20 mg/l, gemeten in een steekmonster, of dat afvalwater wordt voor vermenging met ander afvalwater geleid door een slibvangput en olieafscheider:
Op het bemonsteren van afvalwater is NEN 6600-1 van toepassing, en een monster is niet gefiltreerd.
Op het conserveren van een monster is NEN-EN-ISO 5667-3 van toepassing.
Bij het analyseren van een monster worden onopgeloste stoffen meegenomen, en op het analyseren is voor olie NEN-EN-ISO 9377-2 van toepassing.
VVVVV
Paragraaf 22.3.15 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf is van toepassing op het bereiden van voedingsmiddelen met:
Deze paragraaf is niet van toepassing als een activiteit als bedoeld in artikel 3.128 van het Besluit activiteiten leefomgeving de activiteit omvat, met uitzondering van het bereiden van voedingsmiddelen voor personen die werken op de locatie waarop de activiteit wordt verricht.
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.196 worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:
een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op het bereiden van voedingsmiddelen voor personen die wonen of werken op de locatie waarop de activiteit wordt verricht.
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen worden geloosd in een vuilwaterriool. Het afvalwater wordt niet geloosd in een schoonwaterriool.
Als niet in een vuilwaterriool kan worden geloosd, kan het afvalwater op de bodem worden geloosd, als het afvalwater gezamenlijk met huishoudelijk afvalwater wordt geloosd en de voorzieningen voor het zuiveren van huishoudelijk afvalwater zijn berekend op het zuiveren van het afvalwater afkomstig van het bereiden van voedingsmiddelen.
Afvalwater dat afvalstoffen bevat, die door versnijdende of vermalende apparatuur zijn versneden of vermalen, wordt niet geloosd.
Vethoudend afvalwater dat wordt geloosd, wordt voor vermenging met ander afvalwater geleid door:
In afwijking van NEN-EN 1825-1 en NEN-EN 1825-2 kan met een lagere frequentie van het legen en reinigen dan daar vermeld worden volstaan als dit geen nadelige gevolgen heeft voor het doelmatig functioneren van de afscheider.
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geurhinder worden afgezogen dampen en gassen die naar de buitenlucht worden geëmitteerd:
Dampen die vrijkomen bij het bereiden van voedingsmiddelen met grootkeukenapparatuur door frituren, bakken in olie of vet of grillen, anders dan met houtskool, worden afgezogen en geleid door een vetvangend filter.
Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing:
op het bereiden van voedingsmiddelen met keukenapparatuur; en
als het mogelijke effect van de geuremissie van de uittredende lucht van een afzuiginstallatie beperkt blijft tot een gezoneerd industrieterrein, op een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld of een Activiteitenbesluit-bedrijventerrein met minder dan één geurgevoelig gebouw per hectare.
Voor zover er geen verandering van de activiteit plaatsvindt die leidt tot een toename van de geurbelasting op een geurgevoelig gebouw, is het eerste lid niet van toepassing als voor 1 januari 2008 voor die activiteit:
WWWWW
Paragraaf 22.3.16 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf is van toepassing op een milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 3.128 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Deze paragraaf is niet van toepassing op een milieubelastende activiteit die als vergunningplichtig is aangewezen in artikel 3.129, eerste lid, 3.130 of 3.131 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
Het beginnen of uitbreiden in capaciteit van een activiteit als bedoeld in artikel 22.200 is alleen toegestaan als nieuwe geurhinder op een geurgevoelig gebouw wordt voorkomen.
Het eerste lid is ook van toepassing op het wijzigen van de activiteit, als die wijziging leidt tot een grotere of andere geurbelasting ter plaatse van een geurgevoelig gebouw.
XXXXX
Artikel 22.202 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
YYYYY
Artikel 22.203 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.202 worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:
een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
ZZZZZ
Artikel 22.204 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater vindt het slachten van dieren en het broeien, koken of pekelen van daarbij vrijkomende dierlijke bijproducten inpandig plaats.
Te lozen afvalwater kan worden geloosd in een vuilwaterriool, als dat afvalwater afkomstig is van:
het bewerken van dierlijke bijproducten; of
het reinigen en desinfecteren van ruimtes waar een activiteit als bedoeld in artikel 22.202 is uitgevoerd.
Het afvalwater wordt niet geloosd op of in de bodem of in een schoonwaterriool.
Vethoudend afvalwater dat wordt geloosd, wordt voor vermenging met ander afvalwater geleid door:
een vetafscheider en slibvangput volgens NEN-EN 1825-1 en NEN-EN 1825-2;
een vetafscheider en slibvangput die zijn geplaatst voor 14 september 2004 en zijn afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd; of
een flocculatieafscheider die is geplaatst voor 1 januari 2013 en is afgestemd op de hoeveelheid afvalwater dat wordt geloosd.
In afwijking van NEN-EN 1825-1 en NEN-EN 1825-2 kan met een lagere frequentie van het legen en reinigen dan in die normen vermeld worden volstaan als dit geen nadelige gevolgen heeft voor het doelmatig functioneren van de afscheider.
Het afvalwater wordt niet door een biologische zuivering geleid.
Dit artikel is niet van toepassing op afvalwater afkomstig van wonen.
AAAAAA
Artikel 22.205 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het voorkomen of het beperken van geurhinder:
Voor zover er geen verandering van de activiteit plaatsvindt die leidt tot een toename van de geurbelasting op een geurgevoelig gebouw, is het eerste lid, onder b, niet van toepassing als voor 1 januari 2008 voor die activiteit:
BBBBBB
Artikel 22.208 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij het beëindigen van het pekelen van dierlijke bijproducten of organen wordt een eindonderzoek bodem verricht om de kwaliteit van de bodem vast te stellen.
Het bodemonderzoek gaat over de bodembedreigende stoffen die zijn gebruikt, geproduceerd of uitgestoten op het gedeelte van de locatie waar het pekelen van dierlijke bijproducten of organen is verricht.
Het bodemonderzoek voldoet aan NEN 5725 en NEN 5740 en het veldwerk wordt verricht door een onderneming met een erkenning bodemkwaliteit voor BRL SIKB 2000 of een certificatie-instantie of inspectie-instantie met een erkenning bodemkwaliteit voor AS SIKB 2000.
CCCCCC
Artikel 22.211 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als de bodem is verontreinigd, wordt uiterlijk zes maanden na het toezenden van het rapport van het eindonderzoek bodem de bodemkwaliteit hersteld tot:
de bodemkwaliteit en grondwaterkwaliteit, die is vastgesteld in een rapport volgens NEN 5740 dat is opgesteld voor het begin van de het pekelen van dierlijke bijproducten of organen;
de bodemkwaliteit van de locatie waarop de activiteit is verricht, zoals die is vastgelegd op een bodemkwaliteitskaart als bedoeld in artikel 47, onder a, of 57, tweede lid, van het Besluit bodemkwaliteit; of
de achtergrondwaarden, vastgesteld op grond van artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit.
Het herstel wordt verricht door een onderneming met een erkenning bodemkwaliteit voor BRL SIKB 7000.
DDDDDD
Artikel 22.212 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
EEEEEE
Artikel 22.213 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater worden bij het pekelen van dierlijke bijproducten en organen de gemorste of gelekte stoffen zoveel mogelijk zonder verder toevoegen van water opgeruimd en afgevoerd als afvalstof en wordt zoveel mogelijk voorkomen dat deze stoffen in het afvalwater terecht kunnen komen.
Dit artikel is niet van toepassing op afvalwater afkomstig van wonen.
FFFFFF
Artikel 22.214 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf is van toepassing op het opwekken van elektriciteit met een windturbine, bedoeld in artikel 3.11 van het Besluit activiteiten leefomgeving als:
Deze paragraaf is niet van toepassing op slagschaduw door een windturbine, in een verblijfsruimte van een slagschaduwgevoelig gebouw dat op een locatie is toegelaten op grond van een omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit voor een duur van niet meer dan tien jaar.
Deze paragraaf is ook niet van toepassing voor zover het gaat om een windpark met 3 of meer windturbines.
GGGGGG
Artikel 22.215 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In afwijking van artikel 22.214, tweede lid, is deze paragraaf ook van toepassing op slagschaduw door een windturbine in een verblijfsruimte van een slagschaduwgevoelig gebouw, dat is toegelaten voor een duur van niet meer dan tien jaar:
In afwijking van artikel 22.214, eerste lid, is deze paragraaf niet van toepassing op slagschaduw door een windturbine in een verblijfsruimte van een slagschaduwgevoelig gebouw dat nog niet aanwezig is maar mag worden gebouwd op grond van:
HHHHHH
Artikel 22.216 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het voorkomen of beperken van slagschaduw is de windturbine voorzien van een automatische stilstandvoorziening die de windturbine afschakelt als gemiddeld meer dan zeventien dagen per jaar gedurende meer dan twintig minuten per dag slagschaduw kan optreden in een verblijfsruimte van een slagschaduwgevoelig gebouw en voor zover de afstand tussen de windturbine en een slagschaduwgevoelig gebouw minder dan twaalf maal de rotordiameter bedraagt.
De afstand wordt gemeten van een punt op ashoogte van de windturbine:
IIIIII
Artikel 22.225 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van het bieden van parkeergelegenheid in een parkeergarage met meer dan 30 parkeerplaatsen worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:
een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
JJJJJJ
Artikel 22.226 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het beschermen van de kwaliteit van de lucht en het voorkomen of beperken van geurhinder:
worden de aanzuigopeningen voor de ventilatie van de parkeergarage in een verkeersluwe omgeving, of, als dat niet mogelijk is, op ten minste 5 m boven het straatniveau en buiten de beïnvloeding van de uitblaasopeningen aangebracht;
wordt de uit de parkeergarage afgezogen lucht verticaal uitgeblazen op ten minste 5 m boven het straatniveau of, als binnen 25 m van de uitblaasopening een gebouw is gelegen met een hoogste daklijn die meer dan vijf meter boven het straatniveau is gelegen, ten minste één meter boven de hoogste daklijn van dat gebouw; en
bedraagt de snelheid van de uitgeblazen lucht, gemeten bij de rand van de uitblaasopening, ten minste tien meter per seconde.
Voor zover er geen verandering van de activiteit plaatsvindt die leidt tot een toename van de geurbelasting op een geurgevoelig gebouw, is het eerste lid niet van toepassing als voor 1 januari 2008 voor die activiteit:
KKKKKK
Artikel 22.228 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.227 worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:
een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
LLLLLL
Artikel 22.230 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het beperken van verontreiniging van de bodem, vindt traditioneel schieten plaats boven een bodembeschermende voorziening, als bij het schieten hulzen van verschoten munitie vrijkomen.
De voorziening voor het opvangen van afgeschoten kogels, bedoeld in artikel 22.229, is opgesteld boven een bodembeschermende voorziening.
MMMMMM
Artikel 22.232 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij het beëindigen van het traditioneel schieten wordt een eindonderzoek bodem verricht om de kwaliteit van de bodem vast te stellen.
Het eindonderzoek bodem gaat over de bodembedreigende stoffen die zijn gebruikt op het gedeelte van de locatie waar het traditioneel schieten heeft plaatsgevonden.
Het bodemonderzoek voldoet aan NEN 5725 en NEN 5740 en het veldwerk wordt verricht door een onderneming met een erkenning bodemkwaliteit voor BRL SIKB 2000 of een certificatie-instantie of inspectie-instantie met een erkenning bodemkwaliteit voor AS SIKB 2000.
NNNNNN
Artikel 22.235 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Als de bodem is verontreinigd, wordt uiterlijk zes maanden na het toezenden van het rapport van het eindonderzoek bodem, de bodemkwaliteit hersteld tot:
de bodemkwaliteit en grondwaterkwaliteit, die is vastgesteld in een rapport volgens NEN 5740 dat is opgesteld voor het begin van de activiteit;
de bodemkwaliteit van de locatie waarop de activiteit is verricht, zoals die is vastgelegd op een bodemkwaliteitskaart als bedoeld in artikel 47, onder a, of artikel 57, tweede lid, van het Besluit bodemkwaliteit; of
de achtergrondwaarden, vastgesteld op grond van artikel 1 van het Besluit bodemkwaliteit.
Het herstel wordt verricht door een onderneming met een erkenning bodemkwaliteit voor BRL SIKB 7000.
OOOOOO
Artikel 22.236 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het college van burgemeester en wethouders wordt ten minste vijf dagen voor het begin van de herstelwerkzaamheden, bedoeld in artikel 22.235 geïnformeerd over de begindatum.
Het college van burgemeester en wethouders wordt ten hoogste vijf dagen na beëindiging van de herstelwerkzaamheden, bedoeld in artikel 22.235 geïnformeerd over de einddatum.
PPPPPP
Artikel 22.238 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.237 worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:
een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
QQQQQQ
Artikel 22.239 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het beperken van lichthinder is de verlichting die hoort bij een gelegenheid voor het beoefenen van sport in de buitenlucht uitgeschakeld:
Het eerste lid is niet van toepassing op dagen of dagdelen in verband met:
de viering van festiviteiten die bij of krachtens een gemeentelijke verordening zijn aangewezen in de gebieden in de gemeente waarvoor de verordening geldt;
de viering van andere festiviteiten die plaatsvinden op de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het aantal bij of krachtens een gemeentelijke verordening aan te wijzen dagen of dagdelen niet meer mag bedragen dan twaalf per kalenderjaar; of
door het college van burgemeester en wethouders aangewezen activiteiten, anders dan festiviteiten als bedoeld onder b, waarbij het aantal aan te wijzen dagen of dagdelen gebaseerd op dit artikel samen niet meer bedraagt dan twaalf dagen per kalenderjaar.
Een festiviteit of activiteit als bedoeld in het tweede lid die ten hoogste een etmaal duurt, maar die zowel voor als na 00.00 uur plaatsvindt, wordt hierbij beschouwd als plaatshebbende op één dag.
RRRRRR
Artikel 22.240 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
SSSSSS
Artikel 22.241 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.240 worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:
de grenzen van het terrein;
de ligging en de indeling van de gebouwen;
het gebruik van de te onderscheiden ruimten;
de ligging van de bedrijfsriolering;
op welke punten welk afvalwater wordt geloosd;
of de punten waarop afvalwater wordt geloosd, zijn aangesloten op het eigen vuilwaterriool of een schoonwaterriool; en
op welke lozingsroutes het eigen vuilwaterriool en een schoonwaterriool uitkomen;
een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl; en
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
TTTTTT
Artikel 22.242 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem wordt vaste mest, met uitzondering van gedroogde pluimveemest, opgeslagen:
Gedroogde pluimveemest wordt opgeslagen:
in een gebouw met een aaneengesloten bodemvoorziening waar de pluimveemest wordt beschermd tegen weersinvloeden en waar voldoende ventilatie is om condensvorming te voorkomen;
in een afgedekte container als de pluimveemest ten minste elke twee weken wordt afgevoerd; of
op een voldoende dikke absorberende laag als de opslag niet meer dan zes maanden duurt en tegen inregenen is beschermd.
UUUUUU
Artikel 22.244 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
VVVVVV
Artikel 22.245 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
WWWWWW
Artikel 22.246 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
XXXXXX
Artikel 22.247 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.246 worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:
de grenzen van het terrein;
de ligging en de indeling van de gebouwen;
het gebruik van de te onderscheiden ruimten;
de ligging van de bedrijfsriolering;
op welke punten welk afvalwater wordt geloosd;
of de punten waarop afvalwater wordt geloosd, zijn aangesloten op het eigen vuilwaterriool of een schoonwaterriool; en
op welke lozingsroutes het eigen vuilwaterriool en een schoonwaterriool uitkomen;
een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl;
gegevens over de lozingsroutes; en
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
YYYYYY
Artikel 22.248 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem worden kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen opgeslagen op een elementenbodemvoorziening, waarbij de vloeistoffen die vrijkomen worden opgevangen.
Het eerste lid is niet van toepassing als kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen als veevoederbalen in plastic folie zijn verpakt.
ZZZZZZ
Artikel 22.250 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kunnen vrijkomende vloeistoffen afkomstig van de opslag van kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen gelijkmatig worden verspreid over onverharde bodem.
De vrijkomende vloeistoffen worden niet geloosd in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater.
Dit artikel is niet van toepassing op afvalwater afkomstig van wonen.
AAAAAAA
Artikel 22.251 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van de bodembeschermende voorziening voor opslag van kuilvoer of vaste bijvoedermiddelen worden geloosd op of in de bodem als:
Het afvalwater wordt niet geloosd in een voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater.
Dit artikel is niet van toepassing op afvalwater afkomstig van wonen.
BBBBBBB
Artikel 22.252 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
CCCCCCC
Artikel 22.253 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Ten minste vier weken voor het begin van een activiteit als bedoeld in artikel 22.252 worden aan het college van burgemeester en wethouders de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
informatie over de aard en omvang van de activiteit en de aard en omvang van de daarbij behorende processen;
gegevens over de indeling van de locatie waarop de activiteit wordt verricht, waarbij het volgende wordt aangegeven:
een situatietekening met een schaal van ten minste 1:10.000 waarop de activiteit is aangegeven en die is voorzien van een noordpijl;
per dierenverblijf voor het houden van landbouwhuisdieren:
per dierenverblijf waar landbouwhuisdieren met geuremissiefactor worden gehouden,:
gegevens over de verwachte datum van het begin van de activiteit.
Ten minste vier weken voordat de activiteit wijzigt, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
DDDDDDD
Artikel 22.254 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het voorkomen van verontreiniging van de bodem vindt het fokken, houden of trainen van vogels of zoogdieren plaats boven een aaneengesloten bodemvoorziening.
Het eerste lid is niet van toepassing op het fokken, houden of trainen van vogels of zoogdieren in de buitenlucht als uitwerpselen en voedselresten regelmatig worden verwijderd.
EEEEEEE
Artikel 22.256 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Met het oog op het doelmatig beheer van afvalwater kan afvalwater afkomstig van het reinigen en ontsmetten van een dierenverblijf waarin landbouwhuisdieren of paarden of pony’s voor het berijden worden gehouden, worden geloosd in een vuilwaterriool als meer dan 10 schapen, 5 paarden of pony’s, 10 geiten, 25 stuks pluimvee, 25 konijnen of 10 overige landbouwhuisdieren worden gehouden. Het afvalwater wordt niet geloosd in een schoonwaterriool of op of in de bodem.
Het te lozen afvalwater bevat niet meer dan 300 milligram onopgeloste stoffen per liter.
Dit artikel is niet van toepassing op afvalwater afkomstig van wonen.
FFFFFFF
Artikel 22.257 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
GGGGGGG
Artikel 22.259 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning het verwerken van polyesterhars waarbij 1 kg of meer organische peroxiden van ADR klasse 5.2 aanwezig is, te beginnen of te veranderen.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt een beschrijving verstrekt van de maatregelen die worden getroffen om de emissie van styreen te beperken.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als geurhinder wordt voorkomen of tot een aanvaardbaar niveau wordt beperkt.
HHHHHHH
Artikel 22.260 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een gesloten bodemenergiesysteem aan te leggen of te gebruiken:
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een plattegrondtekening en situatietekening met daarop de ligging van de lussen van het gesloten bodemenergiesysteem, het middelpunt van het systeem en de einddiepte waarop het systeem zal worden aangelegd;
de coördinaten van het middelpunt van het gesloten bodemenergiesysteem en de einddiepte van het systeem in meters onder het maaiveld;
gegevens waaruit blijkt dat het gebruiken van het gesloten bodemenergiesysteem niet leidt tot negatieve interferentie met bodemenergiesystemen in de omgeving waarvoor een melding is gedaan of een omgevingsvergunning is verleend;
een verklaring van degene die het gesloten bodemenergiesysteem installeert over het energierendement, uitgedrukt als de SPF, dat het systeem zal behalen;
informatie over het bodemzijdig vermogen van het gesloten bodemenergiesysteem en de omvang van de behoefte aan warmte en koude waarin het systeem zal voorzien; en
de naam en het adres van degene die het gesloten bodemenergiesysteem zal ontwerpen, installeren en van degene die de boringen zal verrichten.
De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:
IIIIIII
Artikel 22.261 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
JJJJJJJ
Artikel 22.262 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning propaan of propeen op te slaan in meer dan twee opslagtanks met een inhoud van meer dan 150 l.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
het aantal opslagtanks, met voor iedere opslagtank:
als het gaat om het opslaan van ten hoogste 50 m3 propaan of propeen met een jaarlijkse doorzet van ten hoogste 600 m3:
de jaarlijkse doorzet in kubieke meters;
als het gaat om een bovengrondse opslagtank: de coördinaten van het vulpunt en de opslagtank;
als het gaat om een ondergrondse opslagtank: de coördinaten van het vulpunt, de bovengrondse vloeistofvoerende leiding en de aansluitpunten van die leiding en pomp; en
een beschrijving van de ongewone voorvallen en de nadelige gevolgen daarvan, bedoeld in artikel 19.1, eerste lid, van de Omgevingswet, die zich kunnen voordoen en de passende maatregelen die worden getroffen voor het voorkomen daarvan; en
als het gaat om het opslaan van ten hoogste 50 m3 propaan of propeen met een jaarlijkse doorzet van meer dan 600 m3 of meer dan 50 m3 propaan of propeen:
de gegevens en bescheiden, genoemd onder b;
de berekende afstand in meters tot waar het plaatsgebonden risico ten hoogste 1 op de 1.000.000, 1 op de 10.000.000 en 1 op de 100.000.000 per jaar is en de aan de berekening ten grondslag liggende rekenbestanden; en
de berekende afstand in meters voor de aandachtsgebieden, bedoeld in artikel 5.12 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, en de aan de berekening ten grondslag liggende rekenbestanden.
KKKKKKK
Artikel 22.263 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning voertuigen of werktuigen te tanken met LPG.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
LLLLLLL
Artikel 22.264 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een installatie in werking te hebben waarin gassen worden gemengd en tot ontbranding worden gebracht met als doel het opwekken van een schokgolf.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het in werking hebben van een installatie waarin gassen worden gemengd en tot ontbranding gebracht, worden de volgende gegevens verstrekt:
MMMMMMM
Artikel 22.265 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een praktijkruimte of laboratorium in werking te hebben waar gericht wordt gewerkt met biologische agens, met uitzondering van biologische agens die ingedeeld zijn of worden in groep 1 of groep 2 als gevolg van de indeling van risicogroepen van de richtlijn 2000/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 september 2000 betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan biologische agentia op het werk (zevende bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 83/391/EEG) (PbEG 2000, L 262).
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
informatie over de groep waarin het biologisch agens is of wordt ingedeeld als gevolg van de indeling in risicogroepen van de richtlijn biologische agentia;
informatie over de op grond van artikel 2.22, tweede lid, van de Wet dieren aangewezen ziekteverwekkers; en
een aanduiding van de ligging van de ruimten waar gewerkt wordt met het biologisch agens.
NNNNNNN
Artikel 22.266 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning ingeperkt gebruik als bedoeld in het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013 te verrichten.
Het eerste lid is niet van toepassing op:
ingeperkt gebruik van genetisch gemodificeerde organismen als bedoeld in artikel 2.1 van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013; of
ingeperkt gebruik van genetisch gemodificeerde organismen die door Onze Minister van Infrastructuur en Waterstaat op grond van artikel 2.2 of 2.8 van het Besluit genetisch gemodificeerde organismen milieubeheer 2013 zijn ingeschaald in de categorie van fysische inperking S-I.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
OOOOOOO
Artikel 22.267 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPP
Artikel 22.268 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning afvalwater op of in de bodem te lozen, tenzij het lozen op grond van deze afdeling is toegestaan.
Het eerste lid is niet van toepassing op:
wonen;
een milieubelastende activiteit die is aangewezen in hoofdstuk 3 van het Besluit activiteiten leefomgeving; of
het lozen op of in de bodem waaraan in een omgevingsvergunning voor een wateronttrekkingsactiviteit op grond van artikel 16.4 van het Besluit activiteiten leefomgeving of een omgevingsvergunning voor een wateronttrekkingsactiviteit op grond van de waterschapsverordening voorschriften zijn gesteld.
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater op of in de bodem worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
QQQQQQQ
Artikel 22.269 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning afvalwater of andere afvalstoffen te lozen in een schoonwaterriool, tenzij het lozen op grond van deze afdeling is toegestaan.
Het eerste lid is niet van toepassing op:
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het lozen van afvalwater in die voorziening worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
RRRRRRR
Artikel 22.270 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Op het verlenen van een omgevingsvergunning voor de activiteiten, bedoeld in de artikelen artikelen 22.261 tot en met 22.269 tot en met artikel 22.269, zijn de beoordelingsregels, bedoeld in de artikelen 8.9 tot en met 8.11 van het Besluit kwaliteit leefomgeving, van overeenkomstige toepassing.
SSSSSSS
Artikel 22.272 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een weg of spoorweg aan te leggen of te wijzigen als op grond van een omgevingsplan of bij omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit een geluidgevoelig gebouw is toegelaten binnen het aandachtsgebied van die weg of spoorweg.
Het eerste lid is niet van toepassing op een weg als:
deze is gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied;
een maximumsnelheid van 30 km per uur geldt;
de snelheid wordt verlaagd;
een wegdeklaag wordt vervangen door een wegdeklaag met dezelfde of een grotere geluidsreducerende werking;
de snelheid wordt verhoogd tot ten hoogste de maximumsnelheid, zoals die gold voor een tijdelijke snelheidsverlaging die als maatregel is opgenomen in een programma als bedoeld in artikel 5.12 van de Wet milieubeheer, zoals dat luidde voor inwerkingtreding van de Omgevingswet; of
het wijzigen, gerekend zonder het treffen van maatregelen, leidt tot:
niet meer dan 50 dB op de gevel van een geluidgevoelig gebouw;
als een hogere waarde is vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, de Experimentenwet Stad en Milieu, de Interimwet stad-en-milieubenadering of de Spoedwet wegverbreding: niet meer dan 2 dB meer geluid op de gevel van een geluidgevoelig gebouw dan die hogere waarde of, als de heersende waarde lager is, de heersende waarde; of
als de weg en het geluidgevoelige gebouw op 1 januari 2007 waren toegelaten, niet eerder een hogere waarde is vastgesteld dan 48 dB en de heersende waarde hoger is dan 48 dB: niet meer dan 2 dB meer dan de heersende waarde.
Het eerste lid is niet van toepassing op een spoorweg als:
de intensiteit, de verkeerssnelheid of een combinatie van beide wordt gewijzigd waardoor het geluid onafgerond niet meer dan 1,0 dB toeneemt ten opzichte van het geluid gedurende de drie jaren voorafgaand aan de wijziging;
spoorstaven horizontaal worden verplaatst over een afstand van minder dan 2 m;
spoorstaven verticaal worden verplaatst over een afstand van minder dan 1 m;
de baanconstructie wordt vervangen door een baanconstructie die niet meer geluid emitteert dan de te vervangen constructie; of
het wijzigen, gerekend zonder het treffen van maatregelen, leidt tot:
TTTTTTT
Artikel 22.273 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het aandachtsgebied van een weg, met inbegrip van een spoorweg die is verweven of gebundeld met delen van die weg, bedoeld in artikel 22.272, eerste lid, strekt zich aan weerszijden van de as van de weg uit tot de volgende afstand, gemeten vanaf de buitenste rijstrook of spoorstaaf:
Het aandachtsgebied van een spoorweg die niet is verweven of gebundeld met delen van een weg, bedoeld in artikel 22.272, eerste lid, strekt zich aan weerszijden van de as van de spoorweg uit tot de volgende afstand, gemeten vanaf de buitenste spoorstaaf:
Als zich langs een weg of spoorweg een aandachtsgebied bevindt dat bestaat uit delen met een onderling verschillende breedte, geldt voor de aansluiting van de verschillende delen dat het breedste deel over een afstand gelijk aan een derde van de breedte van dat deel, gemeten vanaf het punt van versmalling van de breedte, nog langs de as van de weg of spoorweg doorloopt en met een loodlijn aansluit op het smalste aandachtsgebied.
Aan de uiteinden van een weg of spoorweg loopt het aandachtsgebied door over een afstand gelijk aan de breedte van dat gebied ter hoogte van dat uiteinde. Het aandachtsgebied loopt door langs een lijn die is gelegen in het verlengde van de as van de weg of spoorweg en behoudt de breedte die het had ter hoogte van het uiteinde.
UUUUUUU
Artikel 22.278 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op het uitvoeren van een werk, niet zijnde een bouwwerk, of werkzaamheid waarvoor op grond van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, een omgevingsvergunning is vereist, wordt, als die activiteit niet in strijd is met de in dat tijdelijke deel gestelde regels over het verlenen van de vergunning voor die activiteit, in afwijking van die regels de omgevingsvergunning voor die activiteit geweigerd, als voor de locatie waarop de aanvraag betrekking heeft van kracht is:
een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 4.103 of 4.104 van de Invoeringswet Omgevingswet, een als voorbereidingsbesluit geldend tracébesluit als bedoeld in artikel 4.49 van de Invoeringswet Omgevingswet of een als voorbereidingsbesluit geldend besluit krachtens de Wet luchtvaart als bedoeld in artikel 4.104a van de Invoeringswet Omgevingswet; of
een aanwijzing als beschermd stads- of dorpsgezicht als bedoeld in artikel 4.35 van de Invoeringswet Omgevingswet waarvoor het omgevingsplan dat voorziet in de bescherming van het stads- of dorpsgezicht nog niet in werking is getreden.
In afwijking van het eerste lid kan de omgevingsvergunning toch worden verleend als de activiteit niet in strijd is met het in voorbereiding zijnde omgevingsplan respectievelijk het in voorbereiding zijnde omgevingsplan dat voorziet in de bescherming van het stads- of dorpsgezicht
VVVVVVV
Artikel 22.282 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor zover een aanvraag om een omgevingsvergunning betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 22.280 die in strijd is met de in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, eerste lid, onder a, van de Omgevingswet, gestelde regels over afwijking, kan de omgevingsvergunning toch worden verleend als de activiteit niet in strijd is met regels voor de toepassing van een wijzigingsbevoegdheid of het voldoen aan een uitwerkingsplicht in dat tijdelijke deel.
Op de beslissing of een omgevingsvergunning met toepassing van het eerste lid kan worden verleend, zijn van overeenkomstige toepassing:
artikel 8.0b, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit kwaliteit leefomgeving;
artikel 8.0c, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit kwaliteit leefomgeving; en
artikel 8.0d, eerste lid, en tweede lid, aanhef en onder a, van het Besluit kwaliteit leefomgeving.
WWWWWWW
Artikel 22.284 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, niet zijnde een bouwwerk, of een werkzaamheid worden gegevens en bescheiden verstrekt over:
Voor zover dat in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, is bepaald: een rapport waarin de archeologische waarde van de locatie in voldoende mate is vastgesteld
XXXXXXX
Artikel 22.286 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 22.280 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
het beoogde en het huidige gebruik van de locaties en bouwwerken waarop de aanvraag betrekking heeft;
een situatietekening van de bestaande toestand en een situatietekening van de nieuwe toestand met daarop:
de afmetingen van het perceel en bebouwd oppervlak;
de situering van bouwwerken ten opzichte van de perceelsgrenzen en de wegzijde;
de wijze waarop de locatie wordt ontsloten;
de aangrenzende locaties en de daarop voorkomende bebouwing; en
het beoogd gebruik van de locatie behorende bij het voorgenomen bouwwerk.
Zo nodig wordt een rapport verstrekt waarin de archeologische waarde van de locatie in voldoende mate is vastgesteld.
YYYYYYY
Artikel 22.288 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij een aanvraag als bedoeld in artikel 22.287, worden, voor zover het gaat om een archeologisch monument, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een omschrijving van de aard van de activiteit, met vermelding van:
een topografische kaart voorzien van een noordpijl en minimaal twee coördinatieparen, met de exacte locatie en omvang van de activiteit;
doorsnedetekeningen met de exacte locatie, omvang en diepte van de afzonderlijke ingrepen ten opzichte van het maaiveld;
als sprake is van een opgraving, ook als deze alleen bestaat uit een proefsleuvenonderzoek of een proefputtenonderzoek: een programma van eisen voor de opgraving;
als sprake is van een booronderzoek met boren met een diameter groter dan 10 cm: een plan van aanpak voor een booronderzoek;
als sprake is van een zichtbaar archeologisch monument: overzichtsfoto’s van de bestaande situatie en plantekeningen van de nieuwe toestand; en
voor zover de activiteit bestaat uit een bouwactiviteit: funderingstekeningen.
Zo nodig worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een rapport waarin de archeologische waarde van dat deel van het archeologisch monument waarop de activiteit van invloed is, in voldoende mate nader is vastgesteld;
een rapport waarin de gevolgen van de activiteit op de archeologische waarden in voldoende mate inzichtelijk zijn gemaakt;
detailtekeningen met van de afzonderlijke ingrepen:
voor zover de activiteit bestaat uit aanlegwerkzaamheden of een ontgrondingsactiviteit:
als sprake is van een sloopactiviteit: bestaande funderingstekeningen; of
als sprake is van een archeologisch monument onder water: een vlakdekkende hoge resolutie sonaropname van de waterbodem en ultrahoge resolutie sonaropnamen van details.
ZZZZZZZ
Artikel 22.290 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij de aanvraag, bedoeld in artikel 22.287, worden, voor zover het gaat om het slopen van een monument, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
de volgende kleurenfoto’s die een duidelijke indruk geven van het monument in relatie tot de voorgenomen sloop:
de volgende tekeningen:
een omschrijving van de sloopmethode en de aard van en bestemming voor het vrijkomend materiaal.
Zo nodig worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een nadere bepaling van de monumentale waarde van het monument aan de hand van cultuurhistorische rapporten, met inbegrip van rapporten over architectuurhistorie, bouwhistorie, interieurhistorie, kleurhistorie of tuinhistorie;
als sprake is van verstoring van de bodem: een rapport waarin de archeologische waarde van de bodem onder het te slopen bouwwerk in voldoende mate is vastgesteld;
een beschrijving van de technische staat van het monument of het onderdeel van het monument waarop de voorgenomen activiteit betrekking heeft; of
een onderbouwing van de beschrijving van de technische staat aan de hand van technische rapporten, met inbegrip van rapporten over bouwfysische en constructieve aspecten.
AAAAAAAA
Artikel 22.291 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij de aanvraag, bedoeld in artikel 22.287, worden, voor zover het gaat om het gedeeltelijk of volledig verplaatsen van een monument, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een beschrijving van de technische staat van het monument of het onderdeel van het monument waarop de voorgenomen activiteit betrekking heeft;
de volgende kleurenfoto’s die een duidelijke indruk geven van het monument in relatie tot de voorgenomen verplaatsing:
de volgende tekeningen:
een bestek of werkomschrijving van de wijze van demonteren, van het verplaatsen naar de nieuwe locatie en de herbouw; en
als de activiteit bestaat uit het verplaatsen van een molen; een rapport over de molenbiotoop van de bestaande en de nieuwe situatie.
Zo nodig worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een nadere bepaling van de monumentale waarde van het monument aan de hand van cultuurhistorische rapporten, met inbegrip van rapporten over architectuurhistorie, bouwhistorie, interieurhistorie, kleurhistorie, tuinhistorie of over de relatie van het monument tot zijn historische omgeving;
als op de bestaande of op de nieuwe locatie sprake is van verstoring van de bodem: een rapport waarin de archeologische waarde van het terrein dat volgens de aanvraag door de activiteit zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld;
een onderbouwing van de beschrijving van de technische staat aan de hand van technische rapporten, met inbegrip van rapporten over bouwfysische, constructieve, materiaaltechnische of preventieve aspecten;
aanvullende tekeningen van de bestaande en nieuwe toestand, met inbegrip van detailtekeningen; of
een opgave van de bij de voorbereiding en het verrichten van de activiteit te hanteren uitvoeringsrichtlijnen.
BBBBBBBB
Artikel 22.292 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij de aanvraag, bedoeld in artikel 22.287, worden, voor zover het gaat om het wijzigen van een monument of het herstellen daarvan waardoor het kan worden ontsierd of in gevaar kan worden gebracht, de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
de volgende kleurenfoto’s die een duidelijke indruk geven van het monument in relatie tot de voorgenomen activiteit:
de volgende tekeningen:
een situatietekening van de bestaande situatie, en als de nieuwe situatie daarvan afwijkt: een situatietekening van de nieuwe situatie;
opnametekeningen van de bestaande toestand met voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de aanvraag:
als er gebreken worden hersteld: gebrekentekeningen;
plantekeningen van de nieuwe toestand en van de voorgenomen werkzaamheden, met inbegrip van de te vervangen of te veranderen onderdelen en de te verhelpen gebreken, met, voor zover noodzakelijk voor de beoordeling van de aanvraag:
als sprake is van verwijdering van materiaal: slooptekeningen; en
een omschrijving van de aard en omvang van de activiteit in de vorm van een bestek of werkomschrijving, met:
Zo nodig worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
een nadere bepaling van de monumentale waarde van het monument aan de hand van cultuurhistorische rapporten, met inbegrip van rapporten over architectuurhistorie, bouwhistorie, interieurhistorie, kleurhistorie of tuinhistorie;
als sprake is van verstoring van de bodem: een rapport waarin de archeologische waarde van de locatie in voldoende mate is vastgesteld;
een beschrijving van de technische staat van het monument of het onderdeel van het monument waarop de voorgenomen activiteit betrekking heeft;
een onderbouwing van de beschrijving van de technische staat aan de hand van technische rapporten, met inbegrip van rapporten over bouwfysische, constructieve, materiaaltechnische of preventieve aspecten;
aanvullende tekeningen van de bestaande en nieuwe toestand, met inbegrip van detailtekeningen;
voor zover er algemene kwaliteitsnormen of uitvoeringsrichtlijnen voor de instandhouding van monumenten op de activiteit van toepassing zijn: een opgave of de voorgenomen activiteit hierop is afgestemd; of
als de activiteit een monument betreft dat een tuinaanleg, parkaanleg of andere groenaanleg is: een beheervisie.
CCCCCCCC
Artikel 22.294 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij een aanvraag als bedoeld in de artikelen artikelen 22.290 tot en met 22.292 tot en met 22.292 hebben tekeningen een schaal die niet kleiner is dan:
Een detailtekening heeft een schaal van 1:1, 1:2 of 1:5 en is voorzien van een omschrijving van de materiaaltoepassing en de maatvoering.
Uit een situatietekening die is voorzien van een noordpijl blijkt de oriëntatie van het monument op het perceel en ten opzichte van omliggende bebouwing en wegen.
Een plattegrondtekening en een doorsnedetekening bevatten de volgende historische gegevens:
balklagen:
geornamenteerde plafonds, gestippeld aangegeven in plattegronden van de ruimten waar deze zich bevinden;
houtafmeting, balklagen en kapconstructie, aangegeven in doorsneden van de bestaande en van de nieuwe toestand; en
bijzondere ruimten of bouwdelen, direct of indirect betrokken bij de activiteit, aangegeven in plattegronden en doorsneden.
DDDDDDDD
Artikel 22.295 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De artikelen artikelen 22.287 tot en met 22.294 tot en met 22.294 zijn van overeenkomstige toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning die betrekking heeft op een voorbeschermd gemeentelijk monument.
EEEEEEEE
Artikel 22.296 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een sloopactiviteit in een gemeentelijk beschermd stads- of dorpsgezicht wordt aannemelijk gemaakt dat op de locatie van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.
Zo nodig wordt een rapport verstrekt waarin de archeologische waarde van de bodem onder het te slopen bouwwerk in voldoende mate is vastgesteld.
FFFFFFFF
Artikel 22.299 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het vellen van een houtopstand, identificeert de aanvrager op de aanduiding, bedoeld in artikel 7.3, onder d, van de Omgevingsregeling, iedere houtopstand waarop de aanvraag betrekking heeft met een nummer.
Per genummerde houtopstand worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
de soort houtopstand;
de locatie van de houtopstand op het voor-, zij-, of achtererf;
de diameter in centimeters, gemeten op 1,30 meter vanaf het maaiveld; en
de mogelijkheid tot herbeplanten of het voornemen om op een daarbij te vermelden locatie tot herbeplanten van een daarbij te vermelden aantal soorten over te gaan.
GGGGGGGG
Artikel 22.300 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het maken of voeren van handelsreclame op of aan een onroerende zaak met behulp van een opschrift, aankondiging of afbeelding in welke vorm dan ook, die zichtbaar is vanaf een voor het publiek toegankelijke plaats, worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Als een andere dan de eigenaar, beperkt zakelijk gerechtigde of gebruiker van de onroerende zaak met diens toestemming handelsreclame maakt of voert, vermeldt de aanvrager in de aanvraag de naam, het adres en de woonplaats van die ander.
HHHHHHHH
Artikel 22.301 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het opslaan van roerende zaken in een daarbij aangewezen gedeelte van de gemeente worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:
Als een ander dan de eigenaar, beperkt zakelijk gerechtigde of gebruiker van de onroerende zaak met diens toestemming roerende zaken opslaat, vermeldt de aanvrager in de aanvraag de naam, het adres, en de woonplaats van die ander.
IIIIIIII
Artikel 22.302 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een sloopactiviteit in een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht wordt aannemelijk gemaakt dat op de locatie van het te slopen bouwwerk een ander bouwwerk kan of zal worden gebouwd.
Zo nodig wordt een rapport verstrekt waarin de archeologische waarde van de bodem onder het te slopen bouwwerk in voldoende mate is vastgesteld.
JJJJJJJJ
Artikel 22.303 wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Aan een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, niet zijnde een bouwwerk, of een werkzaamheid als bedoeld in artikel 22.284, eerste lid, die van invloed is op een archeologisch monument kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval voorschriften worden verbonden, die inhouden een plicht tot:
het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in situ kunnen worden behouden;
het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
het laten begeleiden van een activiteit die tot bodemverstoring leidt door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan bij die voorschriften te stellen kwalificaties; en
het verrichten van een opgraving of een archeologische begeleiding op een bepaalde wijze, als die wijze in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet.
Aan een omgevingsvergunning voor een sloopactiviteit op of in een archeologisch monument in een beschermd stads- of dorpsgezicht kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg voorschriften over de wijze van slopen worden verbonden.
KKKKKKKK
Bijlage I wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor de toepassing van hoofdstuk 22 wordt verstaan onder:
een uitbreiding van het hoofdgebouw, die wat afmetingen betreft ondergeschikt is aan het hoofdgebouw, dat direct dan wel niet direct ten dienste staat aan de woonfunctie;
afstand tussen een leiding van het distributienet en het deel van het bouwwerk dat zich het dichtst bij die leiding bevindt, gemeten langs de kortste lijn waarlangs een aansluiting zonder bezwaren kan worden gemaakt;
erf achter de lijn die het hoofdgebouw doorkruist op 1,0 m achter de voorkant en van daaruit evenwijdig loopt met het aangrenzend openbaar toegankelijk gebied, zonder het hoofdgebouw opnieuw te doorkruisen of in het erf achter het hoofdgebouw te komen;
cluster aaneengesloten percelen met overwegend bedrijfsbestemmingen, binnen een in het omgevingsplan als bedrijventerrein aangewezen gebied, daaronder niet begrepen een gezoneerd industrieterrein of een industrieterrein waarvoor geluidproductieplafonds als omgevingswaarden zijn vastgesteld;
een aangebouwd of vrijstaand bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de woning en waarin (een gedeelte van) een huishouding uit een oogpunt van mantelzorg tijdelijk gehuisvest is;
AS SIKB 2000: Accreditatieschema Veldwerk bij Milieuhygiënisch Bodem- en waterbodemonderzoek, versie 2.8, 07‑02‑2014, met wijzigingsblad van 10‑02‑2018;
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
achtererfgebied en de grond onder het hoofdgebouw, uitgezonderd de grond onder het oorspronkelijk hoofdgebouw;
een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage dat het gedeelte van het bestemmingsvlak aangeeft, dat maximaal mag worden bebouwd, tenzij in de regels anders is bepaald;
een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen;
het bedrijfsmatige verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, gericht op consumentenverzorging, geheel of overwegend door middel van het handwerk en waarvan de omvang in de activiteiten zodanig is dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;
perceel of deel van een perceel dat bedoeld is voor het gebruik industrie;
de onderste bouwlaag van een gebouw, niet zijnde een kelder;
een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende gebouwen, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;
a. bij bouwwerken, een bouwwerk dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat of wordt gebouwd, dan wel nadien kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning, waarvoor de aanvraag vóór het tijdstip van terinzagelegging is ingediend, tenzij in de regels anders is bepaald;
b. bij gebruik, het gebruik dat op het moment van terinzagelegging van het ontwerp van het plan bestaat, tenzij in de regels anders is bepaald.
een bouwwerk dat ten tijde van inwerkingtreding van (de wijziging van) dit omgevingsplan legaal aanwezig is, wordt gebouwd dan wel nadien krachtens een melding of vergunning waarvoor de aanvraag voor dat tijdstip is ingediend kan worden gebouwd;
het gebruik dat legaal bestaat ten tijde van de inwerkingtreding van (de wijziging van) het omgevingsplan;
een gebouw behorende bij een op het zelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
gebied rondom een waterwingebied waar zich tussen het maaiveld en het watervoerende pakket waaraan het grondwater wordt onttrokken een aaneengesloten slecht doorlaatbare kleilaag bevindt;
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk;
de grens van een bouwvlak;
een begane grond of een hogere gelegen verdieping, waarbij ruimten in de kap met een helling van niet meer dan 70 graden en kelders e.d. niet worden meegerekend;
een aaneengesloten stuk grond, waarop krachtens het plan een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegestaan;
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegestaan;
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
de wijze van bouwen van een hoofdgebouw, te weten vrijstaand, twee-aaneen, aaneengebouwd of gestapeld, waarbij:
a. onder 'vrijstaand' wordt verstaan dat het hoofdgebouw van een woning niet begrensd is door scheidsmuren van andere hoofdgebouwen;
b. onder 'twee-aaneen' wordt verstaan dat het hoofdgebouw van een woning naar één zijde door een scheidsmuur van een naastgelegen hoofdgebouw is begrensd;
c. onder 'aaneengebouwd' wordt verstaan dat het hoofdgebouw deel uitmaakt van een blok van meer dan twee hoofdgebouwen, die naar twee zijden door scheidsmuren van naastgelegen hoofdgebouwen zijn begrensd, met uitzondering van de hoofdgebouwen die de aldus gevormde rij beëindigen;
d. onder 'gestapeld' wordt verstaan een gebouw, dat uit meerdere naast elkaar en/of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen (appartementen) bestaat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
BRL SIKB 2000: Beoordelingsrichtlijn 2000, Veldwerk bij milieuhygiënisch bodemonderzoek, versie 5, 12‑12‑2013;
BRL SIKB 7000: Beoordelingsrichtlijn 7000, Uitvoering van (water)bodemsaneringen en ingrepen in de waterbodem, versie 5, 19‑06‑2014, met wijzigingsblad van 12‑02‑2015;
een bouwwerk op het erf van een perceel, dat strekt tot de vergroting van het woongenot en dat minimaal aan twee zijden open is. Een carport welke wordt gebouwd tegen een carport of zijgevel van een gebouw op het belendende bouwperceel, behoeft slechts aan een zijde open te zijn;
gebied I of gebied II, bedoeld in bijlage I bij de Meststoffenwet, of een in dit omgevingsplan aangewezen concentratiegebied;
een gesloten bovenbeëindiging van een gebouw;
een toevoeging aan de bouwmassa door het verhogen van de nok of dakrand van het dak, die het silhouet van het oorspronkelijke dak verandert;
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen, verhuren en leveren van goederen aan personen die die goederen kopen of huren voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
collectief circulatiesysteem voor het transport van warmte door een circulerend medium voor verwarming of warmtapwater;
al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
gebouw:
dat op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit mag worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf; en;
dat gezien de aard, indeling en inrichting geschikt is om te worden gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf; en
dat permanent of op een daarmee vergelijkbare wijze wordt gebruikt voor menselijk wonen of menselijk verblijf; of
geurgevoelig gebouw dat nog niet aanwezig is, maar op grond van het omgevingsplan of een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit mag worden gebouwd;
industrieterrein als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder zoals die wet luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet;
bomen, struiken en/of gazons;
een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de functie als het belangrijkste bouwwerk valt aan te merken;
Horeca categorie 1: ‘lichte horeca’
Bedrijven zonder of met slechts beperkte verkeersaantrekkende werking die in beginsel alleen overdag behoeven te zijn geopend. Deze bedrijven zijn met name gericht op de verstrekking van etenswaren en/of maaltijden. Door hun aard en omvang veroorzaken de horecabedrijven in deze categorie slechts in relatief beperkte mate hinder voor omwonenden.
Het betreft voornamelijk aan detailhandel verwante horeca met een beperkte omvang. Deze bedrijven richten zich met name op het winkelend publiek en hanteren openingstijden die aansluiten op de openingstijden van de detailhandelsbedrijven in de nabijheid waarvan zij zijn gevestigd. De diensten van deze bedrijven bestaan uit het verstrekken van in hoofdzaak kleinere maaltijden, broodjes, ijs, gebak, koffie, thee en overige dranken met uitzondering van alcoholische dranken.
Tot deze categorie behoren onder andere:
·Broodjeszaak
·Croissanterie
·Lunchroom
·IJssalon
·Tearoom
·Koffiebar
·Automatiek
·Naar aard, omvang en bedrijfsvoering hiermee gelijk te stellen horecabedrijven
Horeca categorie 2: ‘reguliere horeca’
Horecabedrijven welke door hun aard, omvang en bedrijfsvoering een relatief grote verkeersaantrekkende werking hebben. Tot deze categorie behoren onder andere horecabedrijven waarbij –zowel qua doelgroep als openingstijden- niet of slechts in zeer beperkte mate sprake is van enige relatie tot detailhandel. De maximale openingstijd is 23:00 uur.
Tot deze categorie behoren onder andere:
·Cafetaria/snackbar
·Traiteur
·Bistro's
·Restaurants al dan niet met bezorg- en/of afhaalservice
·Hotel met ten hoogste 10 bedden
Naar aard, omvang en bedrijfsvoering hiermee gelijk te stellen horecabedrijven
Horeca categorie 3: ‘middelzware horeca’
Horecabedrijven die ten minste de gehele avond en delen van de nacht geopend zijn en die daardoor hinder voor omwonenden kunnen veroorzaken en mogelijk een relatief grote verkeersaantrekkende werking hebben.
Tot deze categorie behoren onder andere:
·Alle horecabedrijven die onder categorie 2 vallen, maar later dan 23:00 open zijn
·Cafés
·Café-restaurant
·Bars
·Biljartcentra, bowlingcentra en daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen
·Hotels met meer dan 10 bedden
·Proeflokalen
·Bedrijven gericht op zalenverhuur
·Naar aard, omvang en bedrijfsvoering hiermee gelijk te stellen horecabedrijven
Horeca categorie 4: ‘zware horeca’
Tot deze categorie behoren onder andere:
·Dancings
·Discotheken
·Nachtclubs
·Partycentra en overige bedrijven gericht op zalenverhuur (regulier gebruik ten behoeve van feesten en muziek- en/of dansevenementen daarbij inbegrepen)
·Naar aard, omvang en bedrijfsvoering hiermee gelijk te stellen horecabedrijven;
Horecabedrijven die voor een goed functioneren ook 's nachts geopend zijn en die tevens een groot aantal bezoekers aantrekken en daardoor grote hinder voor de omgeving met zich mee kunnen brengen. Horecabedrijven van relatief grote omvang die met name gericht zijn op het verstrekken van voedsel en dranken voor gebruik ter plaatse in combinatie met een vermaaksfunctie en horecabedrijven van grote omvang die met name zijn gericht op een vermaaksfunctie, zoals het ten gehore brengen van muziek ten behoeve van dansen, in combinatie met het verstrekken van voedsel en dranken voor gebruik ter plaatse, die door hun aard en omvang zeer grote aantallen bezoekers trekken c.q. een zeer grote verkeersaantrekkende werking hebben.
een verzameling van één of meer personen die een huishouding voeren, waarbij sprake is van continuïteit in samenstelling en onderlinge verbondenheid;
perceel of deel van een perceel dat bedoeld is voor het gebruik industrie;
ISO 11423-1:1997: Water – Bepaling van het gehalte aan benzeen en enige afgeleiden – Deel 1: Gaschromatografische methode met bovenruimte, versie 1997;
een dak bestaande uit minimaal één hellend dakvlak;
verzamelterm voor verschillende mogelijkheden om kinderen op te vangen, ter ondersteuning van de ontwikkeling van kinderen en/of op het moment dat kinderen niet opgevangen kunnen worden door ouders;
landbouwhuisdieren waarvoor in de Omgevingsregeling een emissiefactor voor geur is vastgesteld en die vallen binnen een van de volgende diercategorieën:
landbouwhuisdieren waarvoor in de Omgevingsregeling geen emissiefactor voor geur is vastgesteld, met uitzondering van pelsdieren.
intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond;
perceel of deel van een perceel dat bedoeld is om gewassen te telen voor eigen consumptie;
perceel of deel van een perceel dat bedoeld is om gewassen te telen voor eigen consumptie;
NEN 5725:2017: Bodem – Landbodem – Strategie voor het uitvoeren van milieuhygiënisch vooronderzoek, versie 2017;
NEN 5740:2009/A1:2016: Bodem – Landbodem – Strategie voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek – Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond, versie 2009+A1 en 2016;
NEN 6090:2017: Bepaling van de vuurbelasting, versie 2017;
NEN 6578:2011: Water – Potentiometrische bepaling van het totale gehalte aan totaal fluoride, versie 2011;
NEN 6589:2005/C1:2010: Water – Potentiometrische bepaling van het gehalte aan totaal anorganisch fluoride met doorstroomsystemen (FIA en CFA), versie 2010;
NEN 6600-1:2019: Water – Monsterneming – Deel 1: Afvalwater, versie 2019;
NEN 6965:2005: Milieu – Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten – Atomaire-absorptiespectrometrie met vlamtechniek, versie 2005;
NEN 6966:2006: Milieu – Analyse van geselecteerde elementen in water, eluaten en destruaten – Atomaire emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma, versie 2005 + C1:2006;
NEN-EN 858-1:2002/A1:2004: Afscheiders en slibvangputten voor lichte vloeistoffen (bijv. olie en benzine) – Deel 1: Ontwerp, eisen en beproeving, merken en kwaliteitscontrole, versie 2002 + A1: 2004;
NEN-EN 858-2:2003: Afscheiders en slibvangputten voor lichte vloeistoffen (bijv. olie en benzine) – Deel 2: Bepaling van nominale afmeting, installatie, functionering en onderhoud, versie 2003;
NEN-EN 872:2005: Water – Bepaling van het gehalte aan onopgeloste stoffen – Methode door filtratie over glasvezelfilters, versie 2005;
NEN-EN 1825-1:2004: Vetafscheiders en slibvangputten – Deel 1: Ontwerp, eisen en beproeving, merken en kwaliteitscontrole, versie 2004 + C1:2006;
NEN-EN 1825-2:2002: Vetafscheiders en slibvangputten – Deel 2: Bepaling van nominale afmeting, installatie, functionering en onderhoud, versie 2002;
NEN-EN 12566-1:2016: Kleine afvalwaterzuiveringsinstallaties ≤ 50 IE – Deel 1: Geprefabriceerde septictanks, versie 2016;
NEN-EN 12673:1999: Water – Gaschromatografische bepaling van een aantal geselecteerde chloorfenolen in water, versie 1999;
NEN-EN 16693:2015: Water – Bepaling van de organochloor pesticiden (OCP) in watermonsters met behulp van vaste fase extractie (SPE) met SPE-disks gecombineerd met gaschromatografie-massaspectrometrie (GC-MS), versie 2015;
NEN-EN-ISO 2813:2014: Verven en vernissen – Bepaling van de glans (spiegelende reflectie) van niet-metallieke verflagen onder 20 graden, 60 graden en 85 graden, versie 2014;
NEN-EN-ISO 5667-3:2018: Water – Monsterneming – Deel 3: Conservering en behandeling van watermonsters, versie 2018;
NEN-EN-ISO 5815-1:2019: Water – Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) – Deel 1: Verdunning en enting onder toevoeging van allylthioureum, versie 2019;
NEN-EN-ISO 5815-2:2003: Water – Bepaling van het biochemisch zuurstofverbruik na n dagen (BZVn) – Deel 2: Methode voor onverdunde monsters, versie 2003;.
NEN-EN-ISO 9377-2:2000: Water – Bepaling van de minerale-olie-index – Deel 2: Methode met vloeistofextractie en gas-chromatografie, versie 2000;
NEN-EN-ISO 9562:2004: Water – Bepaling van adsorbeerbare organisch gebonden halogenen (AOX), versie 2004;
NEN-EN-ISO 10301:1997: Water – Bepaling van zeer vluchtige gehalogeneerde koolwaterstoffen – Gaschromatografische methoden, versie 1997;
NEN-EN-ISO 10523:2012: Water – Bepaling van de pH, versie 2012;
NEN-EN-ISO 11885:2009: Water – Bepaling van geselecteerde elementen met atomaire-emissiespectrometrie met inductief gekoppeld plasma (ICP-AES), versie 2009;
NEN-EN-ISO 12846:2012: Water – Bepaling van kwik – Methode met atomaire-absorptiespectrometrie met en zonder concentratie, versie 2012;
NEN-EN-ISO 14403-1:2012: Water – Bepaling van het totale gehalte aan cyanide en het gehalte aan vrij cyanide met doorstroomanalyse (FIA en CFA) – Deel 1: Methode met doorstroominjectie analyse (FIA), versie 2012;
NEN-EN-ISO 14403-2:2012: Water – Bepaling van het totale gehalte aan cyanide en het gehalte aan vrij cyanide met doorstroomanalyse (FIA en CFA) – Deel 2: Methode met continu doorstroomanalyse (CFA), versie 2012;
NEN-EN-ISO 15587-1:2002: Water – Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water – Deel 1: Koningswater ontsluiting, versie 2002;
NEN-EN-ISO 15587-2:2002: Water – Ontsluiting voor de bepaling van geselecteerde elementen in water – Deel 2: Ontsluiting met salpeterzuur, versie 2002;
NEN-EN-ISO 15680:2003: Water – Gaschromatografische bepaling van een aantal monocyclische aromatische koolwaterstoffen, naftaleen en verscheidene gechloreerde verbindingen met «purge-and-trap» en thermische desorptie, versie 2003;
NEN-EN-ISO 15682:2001: Water – Bepaling van het gehalte aan chloride met doorstroomanalyse (CFA en FIA) en fotometrische of potentiometrische detectie, versie 2001;
NEN-EN-ISO 15913:2003: Water – Bepaling van geselecteerde fenoxyalkaanherbicide, inclusief bentazonen en hydroxybenzonitrillen met gaschromatografie en massaspectrometrie na vastefase-extractie en derivatisering, versie 2003;
NEN-EN-ISO 17294-2:2016: Water – Toepassing van massaspectrometrie met inductief gekoppeld plasma – Deel 2: Bepaling van geselecteerde elementen inclusief uranium isotopen, versie 2016;
NEN-EN-ISO 17852:2008: Water – Bepaling van kwik – Methode met atomaire fluorecentiespectometrie, versie 2008;
NEN-EN-ISO 17993:2004: Water – Bepaling van 15 polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) in water met HPLC met fluorescentiedetectie na vloeistof-vloeistof extractie, versie 2004;
NEN-ISO 15705:2003: Water – Bepaling van het chemisch zuurstofverbruik (ST-COD) – Kleinschalige gesloten buis methode, versie 2003;
NEN-ISO 15923-1:2013: Waterkwaliteit – Bepaling van de ionen met een discreet analysesysteem en spectrofotometrische detectie – Deel 1: Ammonium, chloride, nitraat, nitriet, ortho-fosfaat, silicaat en sulfaat, versie 2013;
voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels;
ondergeschikte delen aan een gebouw zoals trappen, bordessen, funderingen, kelderingangen, overstekende daken, goten, luifels, balkons, balkonhekken, schoorstenen, liftopbouwen en andere ondergeschikte dakopbouwen;
detailhandel als activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk gerelateerd is maar ondergeschikt is aan de op de ingevolge het omgevingsplan toegestane hoofdfunctie. De detailhandelsactiviteit is van zulke beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang dat de (niet-detailhandels)functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft;
dienstverlening als activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk gerelateerd is maar ondergeschikt is aan de op de ingevolge het omgevingsplan toegestane hoofdfunctie. De dienstverlenings activiteit is van zulke beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang dat de (niet-dienstverlenings)functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft;
Horecabedrijven welke in hun exploitatie ondersteunend zijn aan de hoofdactiviteit. De horeca-activiteiten zijn met name gericht op de deelnemers of bezoekers van de hoofdactiviteit en hebben weinig tot geen zelfstandige aantrekking skracht.
een (gedeelte van) een bouwwerk, waarvan de bovenkant van de vloer is gelegen op ten minste 1,75 m beneden peil;
dienstverlening zoals gezondheidszorg, openbaar vervoer, politie, brandweer en waterzuivering welke worden georganiseerd door de overheid of een overheidsdienst en komen de hele gemeenschap ten goede;
een bouwwerk met een open constructie zonder eigen wanden, op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw of de standplaats;
de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is;
a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
b. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld.
een grens van een bouwperceel;
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
voor het projectgebied de Kempen geldende onderzoeksprotocol, versie juni 2019;
voor het projectgebied de Kempen geldende onderzoeksprotocol, versie juni 2019;
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
perceel of deel van een perceel waar geen gewassen worden of zullen worden geteeld voor eigen consumptie en waar geen beweiding van landbouwhuisdieren plaatsvindt;
perceel of deel van een perceel waar geen gewassen worden of zullen worden geteeld voor eigen consumptie en waar geen beweiding van landbouwhuisdieren plaatsvindt;
speelgelegenheid, speelgelegenheden, ontmoetingsplaatsen voor jongeren en sport- en speelplaatsen;
een grote detailhandelsmarkt waar levensmiddelen en andere huishoudelijke artikelen worden verkocht en die doorgaans op basis van zelfbediening wordt geëxploiteerd;
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
detailhandel die vanwege aard en omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig hebben;
de naar de weg toegekeerde gevel van een gebouw, indien een gebouw met meerdere gevels naar de weg is toegekeerd wordt de naar architectuur, indeling en/of uitstraling meest gezichtsbepalende gevel van een hoofdgebouw aangemerkt als voorgevel;
een van de woning (en haar aangebouwde bijgebouwen) vrijstaand gebouw, dat niet direct ten dienste staat van de woonfunctie, zoals een garage, een berging of een hobbyruimte en dat zowel wat betreft afmetingen als in functioneel opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
besluit over de aanleg van een distributienet voor warmte in een bepaald gebied, waarin voor een periode van ten hoogste 10 jaar, uitgaande van het voor die periode geplande aantal aansluitingen op dat distributienet, de mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu, gebaseerd op de energiezuinigheid van dat distributienet en het opwekkingsrendement van de over dat distributienet getransporteerde warmte, bij aansluiting op dat distributienet is opgenomen.
al het oppervlaktewater zoals sloten, greppels, (infiltratie)vijvers, kanalen, beken en andere waterlopen, ook als deze incidenteel of structureel droogvallen. Alsmede voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, hemelwaterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan gedacht worden aan duikers, stuwen, infiltratievoorzieningen, gemalen, inlaten et cetera;
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders bepaald;
het gehuisvest zijn in een woning/wooneenheid zoals omschreven in onderhavige begripsbepalingen;
een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden;
restproduct van de thermische zinkertsverwerkende bedrijven of voormalige thermische zinkertsverwerkende bedrijven in de Nederlandse en Belgische Kempen.
restproduct van de thermische zinkertsverwerkende bedrijven of voormalige thermische zinkertsverwerkende bedrijven in de Nederlandse en Belgische Kempen.
LLLLLLLL
Na bijlage I wordt een bijlage ingevoegd, luidende:
Gereserveerd
/join/id/regdata/gm0866/2025/norm_db2dc29c7579452f97022eaa68c681eb/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/locatiegroep_787fc37d24b94a8ca05f0a3d30a3f095/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/gebiedsaanwijzing_ed95e225da374ef3acddfaf5eb4f98cf/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/locatiegroep_62c9d7273e3146749e11fba2205b0660/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/locatiegroep_5ff6c121201c4e7bb34e9b068474eb94/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/locatiegroep_813f503139bb4b21b1999ce85ef127c4/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/gebiedsaanwijzing_504ca5b35d1448849b76a6970926f9d4/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/norm_838e9435e0f741b7b56ad8bd6f07d794/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/Bedrijvenlijst_gemeente_Waalre/nld@2025‑03‑31;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/locatiegroep_33158cdc9e2e4351ab9309bb5b33ea93/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/locatiegroep_a80acd5eed9c4d58840efb1101cdd5db/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/locatiegroep_cef56f87eda5463793bae8e8c375b07e/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/norm_5fc5c7dffc644a219c9d3a7717f860ff/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/locatiegroep_fd1daa4114e14dbc817b0cf8c622c01e/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/gebiedsaanwijzing_a52e68cb71b14f5b95ae8039cb336998/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/locatiegroep_6ccc0cc50c3a4575b3f3e697f98f3f9c/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/gebiedsaanwijzing_5f6ec041f91649aa89779fc54d91951f/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/locatiegroep_86574af6008d441fb3625d2f4d19f0bc/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/locatiegroep_35a928c43ddd4adea4b7756d48598392/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/locatiegroep_62a7ed149c2c401582ff620a26293b1f/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/gebiedsaanwijzing_d9c7c1d345cd417e972ed247a38555e4/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/locatiegroep_a4e39f58652d4662a8829fbc00ef5e74/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/norm_849ae102b6f347f9b6cefba2a6e421f9/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/locatiegroep_c853cb6a575443de813ace7fccf58548/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/locatiegroep_cf80059fd8304ad899512780b274bf16/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/locatiegroep_1b55f0568fc645d2b6c5912c270ba4a1/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/locatiegroep_849b0654ae394af793e5240e8506093f/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/locatiegroep_3aace8e6637949f6b0b036881c57c770/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/locatiegroep_0112fb87f2bd4688a5fabd9e342bf6bc/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/locatiegroep_a8f3a2890a544905b9b9b81a6560b69a/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/gebiedsaanwijzing_855c0ad9539a40adb912f320d20ec7e5/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/locatiegroep_1ce0644952ac4081a6b78dd2d243e123/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/gebiedsaanwijzing_2191cd4d82f1404eaca71ea0bf4378fe/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/locatiegroep_bd94a3f75c5c490694e065690f14d04e/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/locatiegroep_c8309823e6ec4fae9df2983b20d738f1/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/gebiedsaanwijzing_2fb039acd1fb4e47a028f1bb4ba1e377/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/locatiegroep_23c2520451944ef385348d12e649fd25/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/locatiegroep_e113b4a3b91e425cad4cc90f0d303206/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/gebiedsaanwijzing_c23a9bb2d14e4f6e96345fec2185f1b6/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/locatiegroep_76e74894d2e34f94921b45ba1fffca22/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/norm_32111c5b0df74a97a651734004764244/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/norm_450ccdf43de649b0ac177a2930e46fed/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/norm_f2afd370cce94815a6dfd27d491d4624/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/norm_db3e121a074b4a178e3ab47e5416528e/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/locatiegroep_03e89cf9f66c413bba8e4673e916e397/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/locatiegroep_541090697e264b2cbc424b13da269d44/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/locatiegroep_1d3ca00f59464ebf9ac4b5b9ee97268c/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/norm_8d975817e62e41c0bca45239bb74a72d/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/locatiegroep_ed71fbf636bb49b2be4d5d16859aa740/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/locatiegroep_5b11623d1ccc4a76aceed1a9e4ba9ea4/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/locatiegroep_cfb33cb0f2574fa684f4907b3f4b9da7/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/gebiedsaanwijzing_40b9669bc9a64ea889a19e2401ca1135/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/locatiegroep_8aa5cea6abc84656ad122668334d2ee0/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/locatiegroep_86b50ff4bd06462687be123e5a7531b5/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/locatiegroep_b03579a286b542238016597d2e5eb5d5/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/gebiedsaanwijzing_b2a99248dca04dc68fdc4ae697afc4aa/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/locatiegroep_06f9fc511c29498994c11ea867f35eda/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/locatiegroep_c4097536d16c4322bc15ed75da4dc437/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/locatiegroep_9a6da3611efb48ce8d604654747fa1e8/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/locatiegroep_cbbfda5dd7a0455e960dfd1eddf93fb6/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/locatiegroep_4fe39328220a4079aa7201936e9631f0/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/locatiegroep_600535ae535e4fab958cdee40bdfe64f/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/locatiegroep_eddb8ef6ca6749179328524077145ff8/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/locatiegroep_6712132e1b5b4f59901587cbb56d6d8a/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/norm_0738174c3568417cbff14a0667869343/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/locatiegroep_324fd6609d7240cc86fe3cf4a22fe3e6/nld@2025‑04‑04;1
/join/id/regdata/gm0866/2025/gebiedsaanwijzing_28d0bc8d5a88443fbf57b3adfa02889f/nld@2025‑04‑04;1
MMMMMMMM
Bijlage II wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In paragraaf 22.3.7.4 van dit omgevingsplan wordt verstaan onder:
perceel of deel van een perceel dat bedoeld is voor het gebruik industrie;
perceel of deel van een perceel dat bedoeld is om gewassen te telen voor eigen consumptie;
voor het projectgebied de Kempen geldende onderzoeksprotocol, versie juni 2019;
perceel of deel van een perceel waar geen gewassen worden of zullen worden geteeld voor eigen consumptie en waar geen beweiding van landbouwhuisdieren plaatsvindt;
restproduct van de thermische zinkertsverwerkende bedrijven of voormalige thermische zinkertsverwerkende bedrijven in de Nederlandse en Belgische Kempen.
[Vervallen]
NNNNNNNN
Na bijlage II wordt een bijlage ingevoegd, luidende:
OOOOOOOO
Het opschrift van toelichting 'Toelichting' wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
PPPPPPPP
Voor artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN' wordt een algemenetoelichting ingevoegd, luidende:
Met de komst van de Omgevingswet moeten gemeenten een omgevingsplan opstellen. In het omgevingsplan neemt de gemeente regels op over de fysieke leefomgeving. Het omgevingsplan vervangt de bestemmingsplannen en ook sommige gemeentelijke verordeningen gaan hierin op. Daarnaast zal het omgevingsplan regels bevatten over nieuwe onderwerpen, die voorheen nog niet door de gemeente werden geregeld. De belangrijkste daarvan betreft milieu. Het omgevingsplan zal bijvoorbeeld regels bevatten over geluid en bodemkwaliteit. Anders dan bij bestemmingsplannen, zal voor elke gemeente één omgevingsplan gelden, dat het gehele grondgebied bestrijkt.
gemeente Waalre streeft ernaar om in 2027 een omgevingsplan conform de Omgevingswet te hebben vastgesteld dat het gehele grondgebied van de gemeente omvat. Daarbij zijn twee subdoelen gedefinieerd:
een zo gebruiksvriendelijk mogelijk document op te leveren, waarbij we voor een groot deel afhankelijk zijn van de digitale ontsluiting via het digitaal stelsel Omgevingswet (DSO). Onder gebruiksvriendelijk verstaan we: makkelijk raadpleegbaar met overzichtelijke hoofdstukken, duidelijke regelgeving, duidelijke verbeeldingen en ook werkbaar voor onze ambtenaren.
het doorvoeren van deregulering waar mogelijk en wenselijk om ruimtelijke procedures te verkorten en meer maatwerk toe te passen zodat ook aangesloten wordt bij de Waalrese manier van ‘werken vanuit de bedoeling’.
Het omgevingsplan van Waalre wordt gebiedsgewijs opgebouwd, waarbij de deelgebieden van de Omgevingsvisie Waalre als basis dienen voor de begrenzing. In hoofdstuk 6 is een overzicht opgenomen van de wijzigingsbesluiten die zijn genomen. Hieruit blijkt voor welk deel van de gemeente het nieuwe omgevingsplan van toepassing is. Voor de overige gebieden blijven de bestemmingsplannen van toepassing.
Naast de kaders vanuit bestaande wet en regelgeving zijn in de ‘Omgevingsvisie Waalre 2040, de groene huiskamer van de Brainport regio’ de belangrijkste kwaliteiten, ambities en kernopgaven voor de gemeente Waalre vastgelegd.
De Omgevingsvisie Waalre 2040 bevat 3 kernopgaven, 10 ruimtelijke keuzes en 3 algemene doelen op gebied van milieu, gezondheid en veiligheid. Deze worden hieronder kort beschreven.
De Omgevingsvisie Waalre 2040 kent daarnaast ook nog doelen behorende bij de gebiedsopgaven. Deze worden in hoofdstuk 3 verder concreet vertaald in de opgaven per deelgebied die een plek moeten krijgen in het omgevingsplan.
Kernopgaven Omgevingsvisie Waalre 2040:
Door slimme gebiedsgerichte strategieën voor toevoegen van nieuwe woningen en aanpassing en kwaliteitsverbetering van de bestaande woonomgeving en transformatie van gebieden.
Behouden en versterken van het groene karakter door slimme, integrale en gebiedsgerichte strategieën.
Werken aan een vitale gemeente door verduurzaming en het toekomstbestendig houden en maken van werklocaties, behoud van ondernemerschap en arbeidsplaatsen, behoud van het voorzieningenniveau en inzetten op duurzame bereikbaarheid.
Om deze kernwaarden te kunnen bereiken zijn de volgende strategische ruimtelijke keuzes gemaakt:
Inzet op compacte, meer gemengde en multifunctionele centrumgebieden.
Realiseren van toekomstbestendige werklocaties door revitalisering en transformatie op bestaande plekken, de realisatie van de HTC-zuid en Ekenrooi Noord als hoogwaardig, duurzaam en groen bedrijventerrein.
Hoogwaardige woningbouw op uitbreidingslocaties.
Duurzame en gezonde wijken door de inzet op groene, toegankelijke en beweegvriendelijke omgevingen waar mensen elkaar kunnen ontmoeten, inzet op duurzaam en klimaatadaptief bouwen, inzet op renovatie en aanpassingen van bestaande bouw en infrastructuur, bereikbare en inclusieve voorzieningen, gemeenschapshuizen en sportvoorzieningen.
Behoud en bescherming van het karaktervolle bosvillagebied.
Transitie van het agrarisch gebied waarbij wordt ingezet op de transitie naar een duurzaam en vitaal, “natuurinclusief” landbouw- en voedselsysteem, gebaseerd op gesloten kringlopen. En waarbij ook kleinschalige ontwikkelingen in het buitengebied worden gefaciliteerd en ook gekeken wordt naar een kleinschalige creatieve hoogwaardige werkplekken in het groen.
Robuust en divers natuurnetwerk, waarbij ingezet wordt op klimaatadaptatie en verdere natuurontwikkeling in de beekdalen en een robuuster en meer divers natuurnetwerk in bos & heidegebied.
Versterken van het recreatieve netwerk door de aanleg van recreatieve wandel- en fietsroute in het buitengebied en de bossen, specifiek in de Noordrand van Waalre-dorp en het Achtereind, het faciliteren van de ontwikkeling van recreatieve voorzieningen aan de recreatieve routes en het versterken van de recreatieve potentie van delen met minder natuurwaarde en het openstellen van landgoederen.
Ruimte voor duurzame energie moet met name ingepast worden in bebouwd gebied, met uitzondering van één zonnepark in het buitengebied.
Inzet op multimodale bereikbaarheid door het verder faciliteren en stimuleren van fiets en ov met snelfietsroutes en een HOV verbinding Eindhoven-Valkenswaard, zodat deze een reëel alternatief bieden voor de (elektrische) auto.
Voor de gehele gemeente gelden verder de volgende algemene doelen op het gebied van milieu, gezondheid en veiligheid:
Werken aan een veilig, duurzaam en schoon bodem- en watersysteem.
Streven naar een zo veilig en schoon mogelijke leefomgeving als het gaat om luchtkwaliteit, geluidshinder en externe veiligheid.
Bij ruimtelijke ontwikkelingen staat een veilige fysieke leefomgeving voorop met de 7 kernwaar-den van de Veiligheidsregio Brabant Zuidoost als uitgangspunt.
De kernopgaven, strategische ruimtelijke keuzes en doelen op het gebied van milieu, gezondheid en veiligheid zijn in de Omgevingsvisie Waalre 2040 door vertaald naar een gebiedsgerichte aanpak. Daarbij worden de volgende gebieden onderscheiden:
• Centrum wonen
• Woonwijken
• Bosvillagebieden
• Werklocaties
• Agrarische buitengebieden
• Natuurgebieden
De Omgevingsvisie Waalre 2040 biedt daarmee de basis voor het gebiedsgericht opstellen van het omgevingsplan voor Waalre. Gestart wordt met het vullen van het eerste deel van het omgevingsplan met de Centrum-wonen gebieden. In hoofdstuk 3 worden deze gebiedsgerichte opgaven verder concreet door vertaald naar regels die een plek moeten krijgen in het omgevingsplan.
Voor de opbouw van het omgevingsplan geldt geen landelijke standaard. De gemeente Waalre heeft zelf een structuur uitgewerkt op basis van de volgende uitgangspunten:
- Het omgevingsplan is gebruiksvriendelijk voor zowel de lezer als de maker. Dit wil zeggen makkelijk raadpleegbaar met overzichtelijke hoofdstukken, duidelijke regelgeving, duidelijke verbeeldingen en ook werkbaar voor onze ambtenaren. Juridisch taalgebruik wordt zo veel mogelijk voorkomen.
- We vinden het wiel niet opnieuw uit: we maken slim gebruik van voorbeelden van anderen.
- Regels worden waar mogelijk maar één keer opgenomen in het plan en niet in ieder hoofdstuk herhaald.
- Het plan is machine leesbaar én mens leesbaar, ook wanneer men geen gebruik maakt van filtering in het DSO.
Dit heeft geleid tot de volgende opbouw:
Hoofdstuk 1 bevat algemene regels die van belang zijn voor het lezen van het omgevingsplan zoals begrippen, wijze van meten en geografische informatie-objecten. Wanneer je in het DSO op een locatie klikt, krijg je de regels in beeld die op die locatie van toepassing zijn. Daarbij zie je eerst de regels van hoofdstuk 1, dan hoofdstuk 2 etc. Dit is een belangrijke reden om begrippen op te nemen in een bijlage en in hoofdstuk 1 slechts een verwijzing op te nemen.
Hoofdstuk 2 bevat de Doelen van de omgevingswet.
Hoofdstuk 3 wijst gebieden aan waar regels gelden op basis van rijks, provinciaal en gemeentelijk beleid. De regels zelf zijn in de hoofdstukken erna opgenomen.
Toelichting bij HOOFDSTUK 4 bevat alle regels over het gebruik van gronden en bouwwerken.
Daarbij zijn in Toelichting bij AFDELING 4.1 algemene regels opgenomen en in de afdelingen daarna regels die voor een specifieke gebruiksactiviteit gelden. Algemene regels zijn bijvoorbeeld regels over functies die overal zijn toegestaan zoals water, groen, en extensief recreatief medegebruik. Maar ook regels over verboden gebruik zoals opslag en het stallen van kampeermiddelen op de weg zijn opgenomen. Deze regels zullen over het algemeen gelden voor het gehele gemeentelijk grondgebied.
De toegestane functies zijn gebaseerd op de geldende bestemmingen, aangevuld met recent verleende vergunningen. Een belangrijk verschil met de systematiek van het bestemmingsplan, is dat de centrumbestemming is gesplitst in meerdere functies. Er kunnen dus meerdere hoofdfuncties zijn toegestaan op een locatie.
Hoofdstuk 5 bevat alle bouwregels. In dit hoofdstuk zijn zowel de bouwregels uit bestemmingsplannen als de regels uit de bruidsschat over (vergunningvrij) bouwen verwerkt. In hoofdstuk 5 van deze toelichting wordt nader ingegaan op de verwerking van de bruidsschat.
Hoofdstuk 6 bevat regels over grondwerkzaamheden. Hiervoor gelden beperkingen in gebieden met te beschermen waarden in de bodem zoals archeologische waarden en gebieden met te beschermen functies zoals leidingen en waterkeringen.
Hoofdstuk 7 is op dit moment nog niet ingevuld, maar zal regels gaan bevatten over milieubelastende activiteiten. Deze regels werden voor de komst van de Omgevingswet geregeld door het Rijk en zijn nu in hoofdstuk 22 (de bruidsschat) opgenomen.
Het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) bevat instructies voor gemeenten om in het omgevingsplan aandacht te besteden aan diverse onderwerpen. Op het gebied van ruimte en bouwen gaat het om instructies over de onderwerpen, zoals aangegeven in bijlage 1.
Voor veel onderwerpen geldt dat er in de bruidsschat al is voorzien in regels. In dat geval wordt in eerste instantie teruggevallen op de bruidsschat.
In de provinciale omgevingsverordening van Noord-Brabant zijn instructieregels opgenomen voor de volgende thema’s:
Afdeling 5.1 Algemeen
Afdeling 5.2 Basis op orde
Afdeling 5.3 Klimaat
Afdeling 5.4 Duurzame energie
Afdeling 5.5 Ontwikkeling van stedelijke functies en mobiliteit
Afdeling 5.6 Vitaal platteland
Voor het deelgebied centrum-wonen zijn de relevante provinciale instructieregels opgenomen in bijlage 2.
De instructieregels uit de provinciale omgevingsverordening die op de Centrum-wonen gebieden van toepassing zijn, zijn algemeen van aard en nopen niet tot nadere afwegingen voor vertaling in het Omgevingsplan voor het deelgebied Centrum-Wonen. Bij nieuwe ontwikkelingen en bij transformatieprojecten zal aangetoond moeten worden hoe wordt omgegaan met deze instructieregels.
Het betreft instructieregels over:
Evenredige toedeling van functies en activiteiten (zorgvuldig ruimtegebruik, lagenbenadering, meerwaardecreatie)
Grondwaterverontreiniging
Grondwaterbeschermingsgebied
Geluid langs provinciale weg
Bescherming van ecologische waarden in het Natuur Netwerk Brabant.
Behoud en herstel van watersystemen
Duurzame stedelijke ontwikkeling.
Aanleg windturbines in Stedelijk gebied.
Het omgevingsplan wordt opgesteld in lijn met deze instructieregels.
Naast instructieregels heeft de provincie op 20 november 2023 een voorbereidingsbesluit genomen om een gat in de regelgeving voor landbouw, grondwaterverontreiniging en grootschalige logistiek te voorkomen. Deze voorbeschermingsregels worden op 1 januari 2024 automatisch toegevoegd aan het omgevingsplan van Waalre en dienen in het omgevingsplan te worden verwerkt. De voorbeschermingsregel van het rijk ten aanzien van het verbieden van hyperscale datacentra is verwerkt in dit eerste wijzigingsbesluit.
Naast nieuw beleid en regelgeving op grond van de Omgevingswet, zijn ook bestaande regels en rechten relevant. Uitgangspunt is om regels uit bestemmingsplannen en verordeningen zoveel mogelijk beleidsneutraal om te zetten. Beleidsneutraal betekent hier: maatvoeringen blijven zoveel mogelijk gelijk, maar: Wel worden definities uit de verschillende bestemmingsplannen zo veel mogelijk gelijk getrokken. Ook worden er naast de bestaande maten voor goothoogtes overal een maatvoering voor de bouwhoogte of nokhoogte opgenomen. de benodigde toestemmingen blijven zo veel mogelijk gelijk. De functies die nu zijn toegestaan, zijn dat straks ook. Als nu een vergunning nodig is, is dat straks ook nog zo, maar: Op enkele plekken zal toestemming gevraagd worden om een functie aan te passen (bijvoorbeeld het schrappen van detailhandel waar dit nu niet plaatsvindt). Dit wordt alleen gedaan als eigenaren geen bezwaar hebben; De activiteit ‘vrije beroepen’ wordt geschrapt omdat deze definitie vaag is en tot onwenselijke situaties kan leiden; De regels voor beroep/bedrijf aan huis worden verduidelijkt; Binnenplanse afwijkingen worden omgezet in binnenplanse vergunningen; Horeca wordt overal vergunningplichtig. de kruimelgevallenregeling komt te vervallen. Dit worden na inwerkingtreding buitenplanse vergunningen, maar: Veel voorkomende kruimelvergunningen worden binnenplans geregeld (met een vergunning), zodat het traject ongeveer gelijk blijft zoals het nu is. de formulering van regels wordt waar nodig verbeterd, zodat het begrijpelijker wordt wat er staat. In de hierna volgende hoofdstukken wordt aangegeven of en hoe bestaande regelgeving voor het centrum is vertaald naar het omgevingsplan.
Gemeentelijke regels uit bestaande lokale verordeningen op het gebied van de fysieke leefomgeving kunnen een plek krijgen in het omgevingsplan. Voor sommige regels is dat verplicht, voor andere regels bestaat hierbij keuzevrijheid. Voor de regels die verplicht in het omgevingsplan opgenomen moeten worden, heeft de gemeente tot 2032 de tijd. De gemeente Waalre kiest ervoor deze regels nog niet direct allemaal te betrekken bij de voorbereiding van het eerste wijzigingsbesluit omgevingsplan.
Een regel uit een verordening moet verhuizen naar het omgevingsplan als die:
een onderdeel van de fysieke leefomgeving wijzigt verplicht in het omgevingsplan moet staan.
vanwege een instructie of instructieregels geldt als maatwerkregel op een voorschrift van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) of het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl).
In de volgende hoofdstukken wordt aangegeven welke onderdelen van verordeningen in het wijzigingsbesluit omgevingsplan centrum-wonen worden meegenomen.
In de Waterschapsverordening van Waterschap de Dommel zijn veel regels opgenomen ter bescherming van kwaliteit en kwantiteit van oppervlaktewater en grondwater en ter bescherming van dijken. Deze regels zijn direct binden voor burgers en worden daarom niet nogmaals opgenomen in het omgevingsplan. Op onderdelen zijn de regels uit de gemeentelijke verordening strenger dan de Waterschapsverordening. In deze gevallen worden de gemeentelijke regels opgenomen in het omgevingsplan.
Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet heeft de gemeente een tijdelijk omgevingsplan. Dit omgevingsplan bevat in Hoofdstuk 22 de ‘Bruidsschat’. Het betreft een verzameling bestaande rijksregels die onder de Omgevingswet op gemeentelijk niveau gesteld kunnen worden. Om een gat in de regelgeving in de overgangsfase te voorkomen, wordt bij wijze van overgangsrecht deze Bruidsschat toegevoegd aan het tijdelijk omgevingsplan van de gemeente. Omzetting van de Bruidsschat naar het nieuwe omgevingsplan is niet direct verplicht. Deze omzetting moet uiterlijk in 2032 geschieden.
De omzetting van de bruidsschat wordt stapsgewijs gedaan.
Bij het invullen van de regels voor het eerste omgevingsplan Centrum-Wonen worden delen van de Bruidsschat omgezet naar het nieuwe omgevingsplan. De belangrijkste reden daarvoor is dat het integreren van bruidsschatregels met regels uit het omgevingsplan bij draagt aan de leesbaarheid en vindbaarheid. Dit betreft bijvoorbeeld de regels over vergunningsvrij bouwen die samenhangen met de bouwregels uit het omgevingsplan. De regels die worden overgezet naar de nieuwe regels van het omgevingsplan, worden steeds alleen opgenomen voor het deel waarvoor het wijzigingsbesluit wordt genomen (werkingsgebied nieuw deel omgevingsplan). Tegelijkertijd wordt het verwerkingsgebied van de regels in hoofdstuk 22 steeds verkleind (werkingsgebied tijdelijk deel omgevingsplan). In onderstaande tabel is aangegeven waar de regels uit de bruidsschat zijn geland. Een toelichting op de regels is opgenomen in de artikelgewijze toelichting.
22.4 maatwerkvoorschriften | De mogelijkheid tot het vaststellen van maatwerkvoorschriften is opgenomen in artikel 5.59. |
22.5 uitzetten rooilijnen | Deze is opgenomen bij de algemene bouwregels in artikel 22.5 |
22.6 | is vervallen bij inwerkingtreding van de wet |
22.7 repressief welstand | dit artikel is opgenomen in afdeling 5.1, artikel 22.7 Lid 2 is daarbij aangepast en gekoppeld aan de welstandsvrije gebieden |
paragraaf 22.2.3 Bouwen en in stand houden van bouwwerken , artikel 22.8 tot en met 22.15 | dit betreft bouwregels die gesteld zijn met het oog op veiligheid, gezondheid en energiezuinigheid. Deze regels zijn overgenomen in AFDELING 5.7 |
paragraaf 22.2.4 Gebruik van bouwwerken en paragraaf 22.2.5 In stand houden en gebruik van open erven en terreinen (artikel 22.16 tot en met 22.21 | dit betreft gebruiksregels die gesteld zijn met het oog op veiligheid, gezondheid en energiezuinigheid. Deze regels zijn overgenomen in AFDELING 4.12 en AFDELING 5.7 |
22.22 vrijstelling van archeologisch onderzoek | Dit artikel regelt dat, wanneer een bestemmingsplan een archeologisch onderzoek verplicht, dit niet van toepassing bij een activiteit die betrekking heeft op een oppervlak kleiner dan 100 m2. In de gemeente Waalre zijn de dubbelbestemmingen zo opgesteld dat bij een oppervlak kleiner dan 100 m2, geen onderzoek nodig is. Met het beleidsneutraal verwerken van de dubbelbestemmingen, kan deze regel vervallen. |
paragraaf 22.2.7 | de regels van 22.2.7 zijn grotendeels geland in hoofdstuk 5 aangezien het bouwen betreft. Alleen de regels voor mantelzorg hebben betrekking op gebruik en zijn om die reden in hoofdstuk 4 opgenomen. De regels zijn opgesplitst omdat ze zijn geïntegreerd in de regels uit bestemmingsplannen. Daarbij is ervoor gekozen om een onderscheid te maken in regels voor hoofdgebouwen (AFDELING 5.2), bijbehorende bouwwerken (AFDELING 5.3) en bouwwerken geen gebouwen zijnde (AFDELING 5.4) en daarbinnen een onderscheid in bouwactiviteiten die vergunningvrij zijn en vergunningplichtige bouwactiviteiten |
22.23 | |
22.24 | Dit artikel is gecombineerd met de wijze van meten uit het bestemmingsplan en opgenomen in hoofdstuk 1 |
22.25 | Dit artikel is niet overgenomen omdat we niet werken met oogmerken. |
22.26 | artikel 5.4 Dit artikel is tekstueel gewijzigd. Een deel van het vergunningvrij bouwen is geregeld in het BBL. Om te zorgen dat dit niet over het hoofd wordt gezien, is een verwijzing opgenomen. Daarbij is specifiek benoemd dat het hier gaat om een vergunning voor de omgevingsplanactiviteit bouwen aangezien ook een technische bouwvergunning nodig kan zijn. |
22.27 a | |
22.27b | artikel 5.21, deze is nu nog gekoppeld aan het werkingsgebied niet in werking. |
22.27 c | |
22.27 d | |
22.27e | |
22.27 f | |
22.27 g | |
22.27 h | |
22.27 i | |
22.28, lid 1 en 2 | |
22.28, lid 3 | |
22.28 lid 4 | Dit artikel is niet overgenomen, In het omgevingsplan, artikel 5.14, is een koppeling gelegd met de regels voor grondwerkzaamheden en de vergunningplicht die daarin zit. |
22.29, 22.30, 22.31, 22.33, 22.35 | Deze regels zijn opgenomen in AFDELING 5.7 |
22.32 | niet overgenomen aangezien deze regel betrekking heeft op wijzigingsbevoegdheden uit het tijdelijk omgevingsplan. |
22.36 a | deze regels zijn geïntegreerd met de regels uit 22.29 en zijn terug te vinden in § 5.3.2 |
22.36 b | deze regel is samengevoegd met de regel over erfafscheidingen uit 22.27 |
22.36 c | dit betreft een gebruiksregel en is opgenomen in artikel 4.32 |
22.37 | |
22.38 | lid a: artikel 5.9 lid b: artikel 5.10 |
22.39 | |
22.303, lid 1 | Dit artikel is verwerkt in artikel 6.5, vijfde lid |
In dit hoofdstuk wordt kort aangegeven welke wijzigingsbesluiten zijn genomen.
Wijzigingsbesluit 0: In beheer nemen bruidsschat
De eerste publicatie in het DSO betreft de in beheername van de bruidsschat regels. Dit betrof een technische wijiziging waarvoor geen besluit nodig was.
Wijzigingsbesluit 1: Centrum Wonen
In het tweede wijzigingsbesluit zijn de regels uit bestemmingsplannen en delen van de bruidsschat opgenomen voor het deelgebied Centrum Wonen. In deze versie zijn de vergunningvrij bouwen regels verwerkt (ie ook hoofdstuk 5) .
Thema | Paragraaf BKL | Van toepassing in Waalre | Van toepassing in Centrumgebieden |
Veiligheid | 5.1.2 | Ja snelweg + buisleiding (gas) door bosgebied onder Waalre | Vervoer gevaarlijke stoffen prov. Weg? Nee, alleen met ontheffing door Waalre. We hebben geen route aangewezen. Oude N69 is afgewaardeerd incl. vrachtwagenverbod & Waalre dorp is ook afgewaardeerd. |
Waterbelangen | 5.1.3 | Ja | Ja |
Luchtkwaliteit | 5.1.4.1 | Nee | Nee |
Geluid door activiteiten | 5.1.4.2 | Ja | Ja, (evenementen) |
Geluid van wegen, spoorwegen en industrieterreinen | 5.1.4.2a | Ja | Ja, wegen. Geen gezoneerd industrieterrein |
Geluid rond luchthavens | 5.1.4.3 | Wellicht van Eindhoven Airport | Nee |
Slagschaduw van windturbines | 5.1.4.4a | Nee | Nee |
Trillingen | 5.1.4.4 | Nee? | Nee |
Bodemkwaliteit | 5.1.4.5 | Ja | Ja |
Geur | 5.1.4.6 | Ja | Ja, o.a. horeca in eerste deel omgevingsplan verwijzen naar regels bruidsschat. |
Vrije horizon kust | 5.1.5.2 | Nee | Nee |
Waddenzee en Waddengebied | 5.1.5.3 | Nee | Nee |
Ladder voor duurzame verstedelijking | 5.1.5.4 | Ja | Ja |
Cultureel erfgoed en werelderfgoed | 5.1.5.5 | Ja | Ja |
Behoud ruimte voor autowegen, autosnelwegen en hoofdspoorwegen | 5.1.6.2 | Ja, kleine strook langs A2 | Nee |
Behoud ruimte voor buisleidingen van nationaal belang | 5.1.6.3 | JA | Nee |
Landsverdediging | 5.1.7.2 | Nee | Nee |
Elektriciteitsvoorziening | 5.1.7.3 | Ja | Nee |
Rijksvaarwegen | 5.1.7.4 | Nee | Nee |
Communicatie burgerluchtvaart | 5.1.7.5 | Nee | Nee |
Landelijke fiets- en wandelrouters | 5.1.7.6 | Ja | Ja |
Toegankelijkheid openbare ruimte | 5.1.8 | Ja | Ja |
Voorkomen belemmeringen hoofdspoorweginfrastructuur en rijkswegen | 5.2 | Nee | Nee |
Lokale spoorwegen binnen vervoerregio's | 5.2 | Nee | Nee |
Lozen afvalwater in openbaar vuilwaterriool | 5.2 | Nee? | Nee? Of wellicht horeca? |
Bebouwingscontour jacht | 5.2 | Ja | Nee |
Bebouwingscontour houtkap (is vastleggen bebouwde kom) | 5.2 | Ja | Ja |
Thema Algemene bepalingen | Afdeling 3.1 | Van toepassing Waalre Ja | Van toepassing Centrumgebieden Ja |
Basis · Waterwinning voor menselijke consumptie o Waterwingebied o Grondwaterbeschermingsgebied o Boringsvrije zone · Stiltegebied · Natuur Netwerk Brabant · Aardkundige waarden · Cultuurhistorische waarden · Landschappelijke waarden | 3.2 | n.v.t. Ja Ja n.v.t. Ja n.v.t. Ja Ja | Ja (Aalst) Ja (Aalst) Nee Nee Ja (Aalst ) |
Klimaat · Waterveiligheid · Waterberging | 3.3 | n.v.t. Ja | Ja (Aalst ) |
Duurzame energie · Windturbines (stedelijk gebied) · Zonneparken | 3.4 | Ja Ja | Ja Nee |
Stedelijke ontwikkeling en mobiliteit | 3.5 | Ja | Ja (Aalst > vraag is hoe relevant dit is. Stuk wat binnen grens ligt is volledig verstedelijkt. Zie ook nieuwe omgevingsverordening |
Vitaal platteland · Veehouderij · Grondgebonden teelten · Glastuinbouw · Overig/ agrarisch gerelateerd · Ontwikkeling niet agrarische functies | 3.6 | Ja Ja Ja Ja Ja | Nee Nee Nee Nee Nee |
Maatwerkbepalingen | 3.7 | Ja | Nee |
QQQQQQQQ
Het opschrift van artikelgewijzetoelichting 'ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING TIJDELIJK DEEL OMGEVINGSPLAN' wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
RRRRRRRR
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In het eerste lid van dit artikel zijn de begripsbepalingen van de Omgevingswet en het Omgevingsbesluit, het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl), het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en de Omgevingsregeling van toepassing verklaard op hoofdstuk 22 van dit omgevingsplan. Het gaat om een zogenaamde statische verwijzing. Dat betekent dat latere wijzigingen van de begrippen in de Omgevingswet of de AMvB’s geen invloed hebben op de betekenis van de begrippen in hoofdstuk 22.
Bijlage I bij dit omgevingsplan bevat de overige begripsbepalingen die voor hoofdstuk 22 nog nodig zijn in aanvulling op de begrippen van de wet, de AMvB’s en de Omgevingsregeling.
Bijlage II bij dit omgevingsplan bevat begripsbepalingen die van toepassing zijn op de regels in paragraaf 22.3.7.4 van dit omgevingsplan.
Onder moestuin wordt verstaan (een deel van) een perceel dat bedoeld is om gewassen te telen voor eigen consumptie. Onder siertuin wordt verstaan (een deel van) een perceel waar geen gewassen worden of zullen worden geteeld voor eigen consumptie en waar geen beweiding van landbouwhuisdieren plaatsvindt. Onder de begrippen moestuinen, siertuinen en industrie worden in voorkomende situaties ook verstaan de aan deze tuinen of industrie grenzende wegbermen, voor zover deze bermen onderdeel vormen van de saneringsaanpak. Met deze pragmatische invulling van deze begrippen wordt voorkomen dat voor een eventuele sanering van de aan de tuinen of industrie grenzende wegbermen een afwijkende (strengere) terugsaneerwaarde zou moeten worden gehanteerd dan voor de tuinen of industrie zelf nodig is.
Dit betreft het voor het zinkassengebied de Kempen geldende onderzoeksprotocol. Zie verder de toelichting bij artikel 22.134 (bodemonderzoek).
Zinkassen betreft een restproduct en is een verzamelnaam van afvalproducten van de (voormalige) thermisch zinkertsverwerkende bedrijven in de Nederlandse en Belgische Kempen. De chemische samenstelling van zinkassen is karakteristiek door een reeks zware metalen met zekere onderlinge verhoudingen, in gehalten doorgaans afnemend in orde van zink, lood, cadmium, koper, arseen en cadmium, echter met grote verschillen in bandbreedte. Dit materiaal is in het verleden toegepast als verhardingsmateriaal van wegen, paden, opritten en erven, maar levert een bedreiging voor de bodem en het grondwater. Onder zinkassen wordt ook verstaan: zinkslakken, sintels en kelderassen.
[Vervallen]
SSSSSSSS
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In Bijlage I bij artikel 1.1 van dit omgevingsplan zijn in aanvulling op de begrippen van de Omgevingswet, de AMvB’s en de Omgevingsregeling de overige begripsbepalingen opgenomen die nog nodig zijn. Deze begrippen worden hieronder toegelicht.
Het begrip Activiteitenbesluit-bedrijventerrein is opgenomen omdat in artikel 22.63, tweede lid, voor gevoelige objecten die op een Activiteitenbesluit-bedrijventerrein zijn gelegen, hogere geluidswaarden zijn vastgesteld. In de definitie van het begrip Activiteitenbesluit-bedrijventerrein wordt aangesloten bij geldende omgevingsplannen. Het komt vaak voor dat een omgevingsplan dat (in het tijdelijke deel) een bedrijventerrein aanduidt, meer bestemmingen omvat dan alleen bedrijfsbestemmingen. Zo kan een natuurgebied of landelijk gebied deel uitmaken van een gebied dat in een omgevingsplan is begrensd door een grens die een bedrijventerrein aanduidt. Het is niet de bedoeling dat de hogere waarden ook in die gebieden gelden. Anderzijds kan het voorkomen dat er één of enkele percelen zijn met een andere bestemming dan een bedrijfsbestemming, die omsloten zijn door percelen met bedrijfsbestemmingen. Voor die percelen, bijvoorbeeld een burgerwoning op het bedrijventerrein, zijn de hogere waarden wel van toepassing. Om die reden wordt het begrip beperkt tot een cluster percelen met overwegend bedrijfsbestemmingen. Opgemerkt wordt dat in het nieuwe stelsel de term «bedrijventerrein» zonder definitie wordt gehanteerd.
Deze regel moet worden overgezet van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan naar het nieuwe deel van dit omgevingsplan. In het nieuwe deel wordt concreet aangeduid voor welke locaties de hogere waarde geldt. Er kan dan geen gebruik meer gemaakt worden van het begrip Activiteitenbesluit-bedrijventerrein.
Het begrip «concentratiegebied geurhinder en veehouderij» voor in de paragraaf over geur door het houden van landbouwhuisdieren en paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden, in dierenverblijven.
Als een gemeente in een geurverordening een concentratiegebied heeft aangewezen, dan wordt deze verordening na inwerkingtreding van de Omgevingswet op grond van artikel 4.6, eerste lid, onder e van de Invoeringswet Omgevingswet van rechtswege onderdeel van het tijdelijk deel van dit omgevingsplan. Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet hebben gemeenten op grond van artikel 5.108 van het Bkl de bevoegdheid om in het omgevingsplan één of meerdere concentratiegebieden aan te wijzen. Bestaande concentratiegebieden geurhinder en veehouderij moeten in de transitieperiode overgezet worden van het tijdelijke deel van het omgevingsplan naar het nieuwe deel van het omgevingsplan.
Dit begrip is gedefinieerd als «collectief circulatiesysteem voor het transport van warmte door een circulerend medium voor verwarming of warmtapwater». Onder dit distributienet valt dus zowel een stadsverwarmingssysteem als een «klein» wijk- of buurtverwarmingssysteem. Voor de definitie is voor zover mogelijk aansluiting gezocht bij de begripsomschrijving zoals deze is opgenomen in NVN 7125 van april 2011.
Om geen te groot gat te laten vallen op moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet, wordt er voor geur in de omgevingsplanregels van rijkswege uitgegaan van de begrippen uit de ingetrokken regelgeving.
Onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en de voormalige Wet geurhinder en veehouderij was de groep objecten die beschermd werden tegen geurhinder, anders dan de groep geurgevoelige gebouwen die beschermd worden op grond van en gedefinieerd zijn in het Bkl.
Aan de ene kant is het begrip geurgevoelig object breder dan het begrip geurgevoelig gebouw: onder het begrip geurgevoelig object vallen alle locaties waarbij hoofdzakelijk sprake is van verblijf van mensen. Onder geurgevoelig gebouw op grond van artikel 5.91 van het Bkl vallen kort gezegd alleen gebouwen met een woon-, onderwijs-, of gezondheidzorg- of kinderopvangfunctie.
Onder het begrip geurgevoelig object, valt dus ook het begrip geurgevoelig gebouw.
Overigens biedt het vierde lid van artikel 5.91 van het Bkl wel de mogelijkheid om in dit omgevingsplan ook andere geurgevoelige gebouwen of gedeelten van gebouwen aan te wijzen, mits er hoofdzakelijk sprake is van verblijf van mensen.
Aan de andere kant is het begrip geurgevoelig object smaller dan het begrip geurgevoelig gebouw. Onder het begrip geurgevoelig gebouw, wordt ook verstaan: een gebouw dat nog niet aanwezig is maar op grond van een omgevingsplan of omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit mag worden gerealiseerd.
Soms is er voor bestaande of nieuwe situaties wel al bewust verwezen naar een geurgevoelig gebouw, zoals bedoeld in het Bkl.
Onder de voormalige Wet geluidhinder gold een geluidzone rondom bepaalde industrieterreinen. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet vervalt deze systematiek van zones. In plaats daarvan worden bij omgevingsplan geluidproductieplafonds – als omgevingswaarde – vastgesteld rondom bepaalde industrieterreinen. Het begrip gezoneerd industrieterrein komt dus niet meer voor in de Omgevingswet.
Voor de omgevingsplanregels van rijkswege is het van belang dat er geen wijziging optreedt in de rechtspositie van bedrijven op het gezoneerde industrieterrein en in de bescherming ten opzichte van van de geluidgevoelige objecten daaromheen zoals woningen. Daarom is het begrip gezoneerd industrieterrein nog wel relevant.
De begripsbepaling verwijst naar de betekenis die onder de voormalige Wet geluidhinder aan een gezoneerd industrieterrein werd gegeven. Hiermee wordt duidelijk gemaakt dat het begrip gezoneerd industrieterrein enkel in het omgevingsplan is opgenomen om de bestaande rechtsposities ongewijzigd te handhaven, en dat niet is bedoeld om een inhoudelijke wijziging van het begrip door te voeren.
Het begrip straatpeil was voorheen opgenomen in het Bouwbesluit 2012. Deze definitie is destijds ontleend aan de definitie van dat begrip zoals opgenomen in de Modelbouwverordening van de VNG.
Het begrip «warmteplan» is gedefinieerd als besluit van de gemeenteraad, inzake de aanleg van een distributienet voor warmte in een bepaald gebied, waarin voor die periode de mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu gebaseerd op de energiezuinigheid van dat distributienet en het opwekkingsrendement van de over dat distributienet getransporteerde warmte bij aansluiting op dat distributienet is opgenomen. Waarbij moet worden uitgegaan van het voor die periode geplande aantal aansluitingen op dat distributienet. Het warmteplan wordt door de gemeenteraad vastgesteld voor een periode van ten hoogste 10 jaar.
Daarna moet in ieder geval een nieuw warmteplan worden vastgesteld. Als de ontwikkelingen daar aanleiding toe geven, kan de gemeenteraad het plan wijzigen (tussentijds een nieuw plan vaststellen of het plan aanpassen). Dit zou het geval kunnen zijn wanneer over de energiezuinigheids- en/of milieuprestatie van het warmtenet actuele gegevens beschikbaar zijn gekomen, die substantieel afwijken van de aan het vastgestelde warmteplan ten grondslag liggende gegevens, of wanneer de bouwopgave in het warmteplangebied in de loop der tijd dusdanig wijzigt dat dit gevolgen heeft voor het geplande aantal aansluitingen op het warmtenet. Uit de samenhang met artikel 22.10 «Aansluiting op distributienet voor warmte» volgt dat een warmteplan kan worden vastgesteld door gemeenten die tot aanleg van een nieuw distributienet willen overgaan. Wanneer een gemeente in verschillende gebieden tot aanleg van warmtenetten wil overgaan, moet het warmteplan per distributienet worden vastgesteld. Het gebied moet in het warmteplan zo nauwkeurig mogelijk worden afgebakend, bijvoorbeeld door een van het warmteplan deel uitmakende plankaart. In het warmteplan moet het geplande aantal aansluitingen op het distributienet worden aangegeven. Dat is van belang omdat de aansluitplicht op grond van artikel 22.10, eerste lid, onder a, niet meer van toepassing is op in het warmteplangebied te bouwen bouwwerken wanneer het in het warmteplan geplande aantal aansluitingen daadwerkelijk is bereikt. Dit wordt beoordeeld op het moment van het indienen van de aanvraag om een vergunning voor een omgevingsplanactiviteit voor het bouwen van een bouwwerk. Als aan het geplande aantal aansluitingen is voldaan, is vrijwillige aansluiting niet uitgesloten. In de fase dat het geplande aantal aansluitingen nog niet is bereikt, geldt de aansluitplicht overigens ook wanneer het definitieve distributienet nog niet gereed is en bouwwerken tijdelijk collectief van warmte worden voorzien door transport van in hulpketels opgewekte warmte totdat de definitieve infrastructuur gereed is.
In het warmteplan moet de te bereiken mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu van de aansluiting op het distributienet voor warmte, gebaseerd op de energiezuinigheid van dat distributienet en het opwekkingsrendement van de over dat distributienet getransporteerde warmte, worden aangegeven. Het gaat daarbij om de mate die bereikt wordt wanneer het in het warmteplan aangegeven aantal aansluitingen op dat distributienet is bereikt. Deze mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu moet duidelijk zijn aangegeven, bijvoorbeeld aan de hand van getallen voor CO2, en NOx, zodat eenvoudig kan worden getoetst of sprake is van een aan aansluiting op het warmtenet gelijkwaardige oplossing.
De gemeenteraad is bevoegd het warmteplan vast te stellen. Hiermee is zeker gesteld dat de te maken gemeentelijke keuzen over de aanleg van warmtenetten in een gebied via een voor belanghebbenden transparant en democratisch gelegitimeerd proces tot stand komen. Voor het warmteplan gelden – als onderdeel van het omgevingsplan – geen specifieke inhoudelijke vereisten.
Als een gemeente geen warmteplan heeft vastgesteld of niet tijdig (binnen de afgesproken periode) opnieuw heeft vastgesteld, dan kan in die gemeente artikel 22.10 «Aansluiting op distributienet voor warmte» niet worden toegepast. In die gemeente kan op basis van vrijwilligheid worden aangesloten op het warmtenet. Zie ook de toelichting op het begrip distributienet voor warmte en de toelichting bij artikel 22.10 «Aansluiting op distributienet voor warmte».
[Vervallen]
TTTTTTTT
Voor sectie 22 worden vier secties ingevoegd, luidende:
In het eerste lid van dit artikel zijn de begripsbepalingen van de Omgevingswet en het Omgevingsbesluit, het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl), het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl), het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en de Omgevingsregeling van toepassing verklaard op HOOFDSTUK 22 van dit omgevingsplan. Het gaat om een zogenaamde statische verwijzing. Dat betekent dat latere wijzigingen van de begrippen in de Omgevingswet of de AMvB’s geen invloed hebben op de betekenis van de begrippen in HOOFDSTUK 22.
bijlage II bij dit omgevingsplan bevat de overige begripsbepalingen die voor hoofdstuk 22 nog nodig zijn in aanvulling op de begrippen van de wet, de AMvB’s en de Omgevingsregeling.
bijlage III bij dit omgevingsplan bevat begripsbepalingen die van toepassing zijn op de regels in § 22.3.7.4 van dit omgevingsplan.
Onder moestuin wordt verstaan (een deel van) een perceel dat bedoeld is om gewassen te telen voor eigen consumptie. Onder siertuin wordt verstaan (een deel van) een perceel waar geen gewassen worden of zullen worden geteeld voor eigen consumptie en waar geen beweiding van landbouwhuisdieren plaatsvindt. Onder de begrippen moestuinen, siertuinen en industrie worden in voorkomende situaties ook verstaan de aan deze tuinen of industrie grenzende wegbermen, voor zover deze bermen onderdeel vormen van de saneringsaanpak. Met deze pragmatische invulling van deze begrippen wordt voorkomen dat voor een eventuele sanering van de aan de tuinen of industrie grenzende wegbermen een afwijkende (strengere) terugsaneerwaarde zou moeten worden gehanteerd dan voor de tuinen of industrie zelf nodig is.
Dit betreft het voor het zinkassengebied de Kempen geldende onderzoeksprotocol. Zie verder de artikel 22.117 (bodemonderzoek).
Zinkassen betreft een restproduct en is een verzamelnaam van afvalproducten van de (voormalige) thermisch zinkertsverwerkende bedrijven in de Nederlandse en Belgische Kempen. De chemische samenstelling van zinkassen is karakteristiek door een reeks zware metalen met zekere onderlinge verhoudingen, in gehalten doorgaans afnemend in orde van zink, lood, cadmium, koper, arseen en cadmium, echter met grote verschillen in bandbreedte. Dit materiaal is in het verleden toegepast als verhardingsmateriaal van wegen, paden, opritten en erven, maar levert een bedreiging voor de bodem en het grondwater. Onder zinkassen wordt ook verstaan: zinkslakken, sintels en kelderassen.
In deze afdeling zijn gebieden aangewezen ter bescherming van waarden en elementen zoals leidingen en watergangen. Deze aanwijzing werkt als een richtingaanwijzer. De regels die gelden zijn opgenomen bij de afdelingen bouwen en grondwerkzaamheden.
Dit is lid 22.16 bruidsschat.
Dit is lid 22.17 uit de bruidsschat.
Dit is lid 22.18 uit de bruidsschat.
Dit is lid 22.19 uit de bruidsschat.
Dit is lid 22.20 uit de bruidsschat.
Dit is lid 22.21 uit de bruidsschat
Deze algemene verplichting voor omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit bouwen is overgenomen uit de bruidsschat (22.26). Voor de duidelijkheid is ook een verwijzing opgenomen naar het Besluit bouwwerken leefomgeving (BBL) . Op grond van artikel 2.29 van het besluit bouwwerken leefomgeving zijn diverse gebouwen en bouwwerken toegestaan. Dit betreft bijvoorbeeld lage erfafscheidingen, gebouwen voor nutsvoorzieningen, vlaggenmasten tot 6 m hoogte, speelvoorzieningen voor particulier gebruik, straatmeubilair en dakkapellen in het achterdakvlak. Door het opnemen van een verwijzing maken we de lezer hierop attent.
Belangrijk is dat het omgevingsplan alleen iets zegt over een benodigde vergunning voor de omgevingsplanactiviteit bouwen. Daarnaast kan ook een meldings- of vergunningsplicht gelden voor de technische bouwactiviteit op grond van het besluit bouwwerken leefomgeving.
In de bruidsschat was een inperking in, aan, op of bij monumenten opgenomen. In dit omgevingsplan is dit vertaald naar een werkingsgebied monumenten. Binnen dit gebied zijn de vergunningvrije bouwmogelijkheden beperkt.
22.39 BsDit gaat concreet over:4.421: installatie voor regelen aardgasdruk4.472: tankstation LPG4.484: tanken van CNG4.524: opslaan brandstoffen in bunkerstationsbetreft brandstoffen van ADR-klasse 3, met uitzondering van gasolie, diesel of huisbrandolie met een vlampunt van 55 °C of hoger, wordenopgeslagen4.532 Kleinschalig tanken van vaartuigen of drijvende werktuigen met brandstoffen4.542 Grootschalig tanken van vaartuigen of drijvende werktuigen met brandstoffen4.866 mestvergistingsinstallatie4.899 opslaan van propaan of propeen4.905 Opslaan van oxiderende en verstikkende gassen in opslagtanks4.914 Opslaan van brandbare vloeistoffen anders dan diesel in bovengrondse opslagtanks4.962 Opslaan van brandbare vloeistoffen anders dan diesel in ondergrondse opslagtanks4.1008 Opslaan van gevaarlijke stoffen in verpakking4.1101 Opstellen van voertuigen, opleggers of aanhangers met gevaarlijke stoffenVoorstel: we sluiten bovenstaande activiteiten uit in grootste deel gemeente en verkleinen werkingsgebied van deze regel. vaartuigen er helemaal uit
Artikel 5.16 Vergroten hoofdgebouw ten behoeve van verduurzaming
Deze regel is toegevoegd om isolatie van woningen makkelijker te maken.
Artikel 5.17 Dakkapel in het voordakvlak en naar openbaar toegankelijk gebied gekeerd zijdakvlak
Dit betreft artikel 22.27 lid c van de bruidsschat. Deze regel wordt gekoppeld aan welstandsvrije gebieden. Daarnaast zijn dakkapellen in het achterdakvlak vergunningvrij op grond van het Besluit bouwwerken leefomgeving.
Artikel 5.21 Bouwwerk voor recreatief nachtverblijf
Dit betreft artikel 22.27 lid b van de bruidsschat. Dit artikel geldt alleen voor locaties waar de functie recreatie is toegestaan. Op dit moment zijn deze nog niet opgenomen in het omgevingsplan. Daarom is deze regel voorlopig gekoppeld aan het gebied niet in werking zijnde regels.
22.36 lid 1 en 22.27
Dit betreft artikel 22.27, lid d uit de bruidsschat
Dit artikel is overgenomen uit de bruidsschat. Daarbij is een maximale hoogte opgenomen op basis van het bestemmingsplan buitengebied.
Verplichting deze bepaling op te nemen staat in artikel 5.89l Bkl.
Dit betreft artikel 22.27, lid e uit de bruidsschat. In de bruidsschat was een zwembad toegestaan binnen het gebouwerf. Gebouwerf is gedefinieerd in het BBL: bebouwd of onbebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw, waarbij het omgevingsplan die inrichting niet verbiedt; Een zwembad was dus ook toegestaan voor de woning. Zwembaden voor de voorgevel zijn niet gewenst. De regeling is daarom aangepast om zwembaden alleen in het achtererfgebied mogelijk te maken. De regel is daarom gekoppeld aan het gebied bijgebouwen.
UUUUUUUU
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In het tijdelijke deel van dit omgevingsplan worden zowel ruimtelijke besluiten (artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet) als de omgevingsplanregels van rijkswege (artikel 22.1, onder c, van de Omgevingswet) opgenomen. Deze omgevingsplanregels van rijkswege wordt ook wel de bruidsschat genoemd. Onder het tijdelijke deel van het omgevingsplan vallen bijvoorbeeld bestemmingsplannen met verbrede reikwijdte op grond van de voormalige Crisis- en herstelwet. In deze bestemmingsplannen is er afgeweken van bepalingen bij of krachtens de voormalige Wet ruimtelijke ordening en de Wet milieubeheer. Dat betekent dat de omgevingsplanregels uit die bestemmingsplannen op onderdelen in strijd zijn met de omgevingsplanregels van rijkswege. Ook kan in een bestemmingsplan toepassing zijn gegeven aan artikel 2, onder a, van de voormalige Interimwet stad-en-milieubenadering waarin is bepaald dat de gemeenteraad in een bestemmingsplan kan afwijken van een milieukwaliteitsnorm voor bodem, geluid en lucht. Omdat ook deze bestemmingsplannen samen met de omgevingsplanregels van rijkswege in het tijdelijke deel van het omgevingsplan worden opgenomen moet er een voorrangsregel worden opgenomen.
Deze voorrangsregel geldt ook bij strijdigheid tussen de omgevingsplanregels van rijkswege en de:
voorwaarden aan het lozen van afvloeiend hemelwater of van grondwater op of in de bodem of in een riool in een gemeentelijke verordening op grond van artikel 10.32a van de Wet milieubeheer; en
de aanwijzing van concentratiegebieden en waardsen of afstanden voor geur bij het houden van landbouwhuisdieren in een geurverordening op grond van artikel 6 van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij.
Om die reden is in het eerste lid van dit artikel bepaald dat de regels van afdeling AFDELING 22.2, met uitzondering van paragraaf § 22.2.7.3, en afdeling AFDELING 22.3 van dit omgevingsplan niet van toepassing zijn voor zover die regels in strijd zijn met regels in het tijdelijke deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet. De toets of er sprake is van «strijd» omvat ook een toets of wel of niet sprake is van regels met hetzelfde oogmerk. Als de regels een ander oogmerk hebben, doet «strijd» in de zin van de bepaling zich niet voor. Dit is vergelijkbaar met de wijze waarop bij de toepassing van artikel 121 van de Gemeentewet wordt getoetst of er sprake is van «strijd» met een hogere regeling. Paragraaf § 22.2.7.3 van dit omgevingsplan is van de werking van het eerste lid van de voorrangsbepaling uitgezonderd. Deze paragraaf regelt dat bepaalde bouw- en gebruiksactiviteiten van rechtswege in overeenstemming zijn met het omgevingsplan, ongeacht wat er in het omgevingsplan concreet is bepaald. Daarmee zijn deze activiteiten, voor zover die in strijd zouden zijn met het omgevingsplan, aangewezen als vergunningvrije omgevingsplanactiviteiten. Als paragraaf § 22.2.7.3 niet van de werking van het eerste lid van de voorrangsbepaling zou worden uitgezonderd, waardoor die paragraaf toch opzij gezet zou kunnen worden door andersluidende bepalingen in het tijdelijke deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, zou als gevolg daarvan de werking van die paragraaf worden ontkracht. Dat is onwenselijk.
Het tweede lid bevat een voorrangbepaling voor vergunningvoorschriften in een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit, die met toepassing van het recht zoals dat gold voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, is verleend. Het gaat hierbij om een vergunningplichtige milieubelastende activiteit die in hoofdstuk 3 van het Bal is aangewezen en waarbij deze vergunningvoorschriften bevat voor een onderwerp dat naar het omgevingsplan is verschoven. Op grond van het overgangsrecht van artikel 4.13, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet blijven deze vergunningvoorschriften gelden. De vergunningvoorschriften gelden naast het omgevingsplan. De strengste regel is dan bepalend. Ten tijde van de vergunningverlening zijn juist bewust strengere of soepeler voorschriften gesteld, afgestemd op de locatie. De regels in afdeling AFDELING 22.3 van dit omgevingsplan zijn niet van toepassing, voor zover zo’n vergunningvoorschrift geldt. De uitdrukking «voor zover» betekent «in de mate dat». Dat houdt in dat alleen die voorschriften van afdeling AFDELING 22.3 van dit omgevingsplan buiten toepassing blijven waarvoor voorschriften in de omgevingsvergunning zijn gesteld. Als bijvoorbeeld de omgevingsvergunning voor de milieubelastende activiteit voor geluid alleen voorschriften met waarden bevat, dan blijft artikel 22.63 van dit omgevingsplan met geluidwaarden voor geluidgevoelige gebouwen buiten toepassing. Maar artikel 22.60 van dit omgevingsplan, dat bepaalt wanneer een akoestisch onderzoek gedaan moet worden, is wel van toepassing.
Deze voorrangsbepaling kan relevant zijn voor de volgende onderdelen van afdeling AFDELING 22.3 van dit omgevingsplan:
paragraaf
§ 22.3.2 Energiebesparing
paragraaf
§ 22.3.3 Zwerfafval
paragraaf
§ 22.3.4 Geluid
paragraaf
§ 22.3.5 Trillingen
paragraaf
§ 22.3.10 Lozen bij maken van betonmortel
paragraaf
§ 22.3.11 Uitwassen van beton
paragraaf
§ 22.3.13 Ontwikkelen of afdrukken van fotografisch materiaal
paragraaf
§ 22.3.19 In werking hebben van een acculader
Dit omgevingsplan voorziet niet in een voorrangsbepaling voor bestaande vergunningvoorschriften of maatwerkvoorschriften op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer die op grond van het algemene overgangsrecht maatwerkvoorschriften zijn geworden en die afwijken van of een nadere invulling geven aan de omgevingsplanregels in dit omgevingsplan. Uit de wetssystematiek volgt al dat een maatwerkvoorschrift voorrang heeft op een algemene bepaling.
Bijlage I bij het Bbl bevat de begrippen «gemeentelijk monument» en «voorbeschermd gemeentelijk monument». Deze begrippen gelden op grond van artikel 1.1, eerste lid, van dit omgevingsplan ook voor dit plan. Deze begrippen worden gebruikt in de artikelen artikel 22.28, eerste lid en artikel 22.28, tweede lid, artikel 22.38, artikel 22.287, artikel 22.288, 22.290 tot en met 22.293artikel 22.290 en artikel 22.295.
De begripsomschrijvingen van bovengenoemde begrippen zijn toegesneden op de wijze waarop de bescherming van monumenten en archeologische monumenten op gemeentelijk niveau via het toekennen van een beschermde status en daardoor het van toepassing worden van bepaalde regels onder het nieuwe recht van de Omgevingswet vorm krijgt. Dit gebeurt door aan het monument of archeologisch monument in dit omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven en, als het gaat om een voorbeschermd monument of archeologisch monument, door het voor de locatie van het monument of archeologisch monument toevoegen van een voorbeschermingsregel aan dit omgevingsplan via een voorbereidingsbesluit vanwege het voornemen om aan dat monument of archeologisch monument in dit omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven.
Daarmee zouden buiten de reikwijdte van bovengenoemde begrippen vallen monumenten en archeologische monumenten op gemeentelijk niveau die onder het voor de Omgevingswet geldende recht als gemeentelijk monument of archeologisch monument zijn aangewezen op grond van een gemeentelijke verordening of een voorbeschermde status hebben verkregen op grond van een zodanige verordening, en waaraan nog niet direct bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet in dit omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument is gegeven of waarvoor op dat moment in het omgevingsplan nog geen voorbeschermingsregel is opgenomen. In de praktijk werden onder het voormalige recht onder de begrippen «gemeentelijk monument» en «voorbeschermd gemeentelijk monument» dergelijke monumenten en archeologische monumenten verstaan (hierna samen te noemen: gemeentelijke monumenten «oude stijl»).
Dit gevolg, dat niet is beoogd, kan zich voordoen tot het bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip waarop gemeenten over een omgevingsplan moeten beschikken dat voldoet aan alle eisen van de Omgevingswet. Uiteraard moeten de hier bedoelde gemeentelijke monumenten «oude stijl» gedurende deze overgangsfase wel adequaat worden beschermd. Dit is het geval zolang deze in dit omgevingsplan nog niet zijn voorzien van de functie-aanduiding gemeentelijk monument in het omgevingsplan of, voor zover het gaat om voorbeschermde monumenten of archeologische monumenten, ter zake een voorbeschermingsregel in dit omgevingsplan is opgenomen. Daarbij wordt er voor zover het gaat om voorbeschermde monumenten en archeologische monumenten op gewezen dat die onder de Omgevingswet niet per se eerst via een door een voorbereidingsbesluit toe te voegen voorbeschermingsregel aan het omgevingsplan hoeven te worden omgezet naar een voorbeschermd gemeentelijk monument in de zin van de begripsomschrijving uit bijlage I bij het Bbl. Afhankelijk van het tijdsverloop van de procedure tot aanwijzing op grond van de gemeentelijke verordening en van de procedure om tot vaststelling van een nieuw omgevingsplan te komen, kan er voor deze voorbeschermde monumenten en archeologische monumenten ook voor worden gekozen om deze direct, dus zonder hiervoor eerst een voorbeschermingsregel aan het omgevingsplan toe te voegen, in het nieuwe deel van het omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument te geven. Dit zal zich met name voordoen als de procedure tot aanwijzing op grond van de gemeentelijke verordening gedurende hetzelfde tijdvak gaande is als de procedure tot vaststelling van het omgevingsplan. In dat geval kan het zo zijn dat die procedure tot aanwijzing voldoende voorziet in de benodigde voorbescherming en hoeft die voorbescherming niet afzonderlijk met voorbeschermingsregels in het omgevingsplan te worden gecreëerd.
Voor zover het gaat om de continuering van de gelding van de gemeentelijke verordeningen zelf en een eventueel daarin opgenomen vergunningplicht wordt in de bescherming van de hier bedoelde gemeentelijke monumenten «oude stijl» al voorzien door de artikelen 22.4 en 22.8 van de Omgevingswet, zoals die artikelen bij de Invoeringswet Omgevingswet worden toegevoegd. Maar voor een adequate bescherming van deze gemeentelijke monumenten «oude stijl» is ook vereist dat de onderdelen van de artikelen artikel 22.28, artikel 22.38, artikel 22.276, artikel 22.277, 22.279 tot en met 22.282artikel 22.279 en artikel 22.284 die betrekking hebben op gemeentelijke monumenten en voorbeschermde gemeentelijke monumenten in overeenstemming met de daarvoor geldende begripsomschrijvingen, ook op deze gemeentelijke monumenten «oude stijl» van toepassing zijn. Artikel 22.2 van dit omgevingsplan voorziet hierin. Daarbij is het uiteraard zo dat als bij voorbeschermde monumenten en archeologische monumenten de uitkomst van de procedure tot aanwijzing op grond van de gemeentelijke verordening is dat wordt afgezien van de aanwijzing, op dat moment de voorbescherming vervalt en niet langer sprake is van een «monument of archeologisch monument waarop die verordening van overeenkomstige toepassing is» als bedoeld in artikel 22.2, eerste lid. Het van toepassing zijn van dit artikel op de hier bedoelde gemeentelijke monumenten «oude stijl» kan dus niet alleen worden beëindigd doordat gedurende de overgangsfase daaraan in het omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument wordt gegeven of ter zake in het omgevingsplan een voorbeschermingsregel wordt opgenomen (de situaties beschreven in artikel 22.2, tweede lid), waardoor de desbetreffende monumenten en archeologische monumenten rechtstreeks onder de begrippen gemeentelijk monument en voorbeschermd gemeentelijk monument komen te vallen, maar ook doordat de procedure tot aanwijzing op grond van de gemeentelijke verordening uiteindelijk niet tot een aanwijzing leidt.
Dit artikel bevat voor rijksbeschermde stads- en dorpgezichten vergelijkbaar overgangsrecht als artikel 22.2 voor gemeentelijke monumenten en voorbeschermde gemeentelijke monumenten. Bij onder het oud recht aangewezen rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten doet zich in relatie tot de toepassing van de artikelen artikel 22.28, derde lid, en artikel 22.38, aanhef en onder b, van dit omgevingsplan de situatie voor dat deze bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet buiten de bescherming vallen die deze artikelonderdelen bieden aan rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten. Deze artikelonderdelen koppelen de bescherming namelijk aan de in het omgevingsplan aan een locatie gegeven functie-aanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht maar deze functie-aanduiding zal er op het moment van de inwerkingtreding van de Omgevingswet veelal niet zijn. Dit omdat de systematiek van bescherming van rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten naar oud recht, anders dan onder de Omgevingswet, niet alleen via het bestemmingsplan en welstandseisen in de gemeentelijke welstandsnota verliep, maar ook via het rechtstreeks werkend sloopvergunningenstelsel in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder h, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Onder de Omgevingswet is het sloopvergunningenregime voor rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten een onderwerp dat als onderdeel van het omgevingsplan wordt geregeld. Direct bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet is in het algemeen nog niet in een adequaat sloopvergunningenregime in het omgevingsplan voorzien, omdat in bestemmingsplannen nog is uitgegaan van het bestaan van de wettelijke vergunningplicht uit artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Om te voorkomen dat door het wegvallen van die rechtstreeks uit de wet voortvloeiende vergunningplicht een hiaat in de bescherming van een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht ontstaat, is in artikel 4.35, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet bepaald dat totdat het omgevingsplan voorziet in een adequaat beschermingsregime dat voldoet aan de in dat artikellid gestelde eisen, voor het slopen in een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is vereist. Artikel 4.35, tweede lid, van die wet verklaart op deze vergunningplicht de op de vergunningplicht uit artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht betrekking hebbende weigeringsgrond uit artikel 2.16 van die wet van overeenkomstige toepassing.
Voor de toepassing van de artikelen artikel 22.28, derde lid, en artikel 22.38, aanhef en onder b, van dit omgevingsplan, zou het ontbreken in het omgevingsplan van de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht met zich brengen dat – zolang in dit omgevingsplan aan een locatie waarvoor een op grond van het oude recht gegeven aanwijzing als rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht geldt – die functie-aanduiding nog niet is gegeven, op die locatie zonder beperking op grond van de artikelen artikel 22.27 en artikel 22.36 van dit omgevingsplan, vergunningvrij mag worden gebouwd. Dit is uiteraard onwenselijk. Artikel 22.3 zorgt dat dit gevolg zich niet voordoet door te bepalen dat de artikelen artikel 22.28, derde lid, en artikel 22.38, aanhef en onder b, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing zijn op deze locaties tot aan het moment waarop daaraan in dit omgevingsplan wel de functie-aanduiding rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht is gegeven.
Hoewel de achtergrond van de artikelen artikel 22.2 en artikel 22.3 vergelijkbaar is, heeft artikel 22.3 een iets andere opzet dan artikel 22.2. Dit komt door het feit dat voor de begrippen «gemeentelijk monument» en «voorbeschermd gemeentelijk monument» in bijlage I bij het Bbl in begripsomschrijvingen is voorzien. Maar er is binnen het stelsel van de Omgevingswet geen begripsomschrijving voor «rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht». Om die reden is er in artikel 22.3 voor gekozen om de artikelen artikel 22.28, derde lid, en artikel 22.38, aanhef en onder b, van dit omgevingsplan van overeenkomstige toepassing te verklaren.
VVVVVVVV
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel heeft betrekking op het repressief welstandstoezicht en was voorheen opgenomen in artikel 12 van de Woningwet. Het uiterlijk van bestaande bouwwerken of te bouwen bouwwerken waar op grond van dit plan geen omgevingsvergunning voor nodig is, mogen niet in ernstige mate in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandsnota, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, van de Woningwet, zoals dat artikel tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet gold. Op grond van artikel 4.114 van de Invoeringswet Omgevingswet geldt die welstandsnota als een beleidsregel als bedoeld in artikel 4.19 van de Omgevingswet. In het voormalige artikel 13a van de Woningwet was opgenomen dat bij een overtreding van artikel 12, eerste lid, het bevoegd gezag de eigenaar kon verplichten zodanige door het bevoegd gezag aan te geven voorzieningen te treffen, dat daarmee werd voldaan aan artikel 12 van die wet. In de systematiek van de Omgevingswet is dit een maatwerkvoorschrift. Op grond van artikel 22.4 kan het bevoegd gezag zo’n maatwerkvoorschrift ook stellen voor het onderwerp welstand. Omdat de vraag of artikel 22.7 overtreden is, beantwoord moet worden door de criteria van de welstandsnota te beoordelen, ligt het voor de hand dat het bevoegd gezag door middel van een maatwerkvoorschrift aan de eigenaar van een gebouw duidelijk maakt op welke punten aanpassing nodig is om de ernstige strijd met redelijke eisen van welstand op te heffen.
Als de gemeente geen welstandsnota heeft vastgesteld, gelden er voor de gehele gemeente geen welstandsregels waaraan het uiterlijk van bestaande bouwwerken moet voldoen. Optreden tegen welstandsexcessen is dan niet mogelijk. Op grond van het tweede lid is welstandstoezicht evenmin aan de orde voor door de gemeenteraad aangewezen bouwwerken in daarbij aangewezen (zogenoemde welstandsvrije) gebieden. Op grond artikel 12, tweede lid, van de Woningwet, kon de gemeenteraad die welstandsvrije bouwwerken en gebieden aanwijzen. Deze besluiten zijn in artikel 4.6 van de Invoeringswet Omgevingswet, toegevoegd aan het tijdelijke deel van het omgevingsplan waar zowel voor het repressieve welstandstoezicht (in artikel 22.7, tweede lid) als voor de beoordeling van een nieuw te bouwen vergunningplichtig bouwwerk aan redelijke eisen van welstand (in artikel 22.29 22.9, tweede lid, onderdeel a.), een uitzondering is gemaakt. Het repressieve welstandsvereiste is niet van toepassing op tijdelijke bouwwerken, met uitzondering van seizoensgebonden bouwwerken zoals strandtenten.
De vraag of het uiterlijk van nieuw te bouwen bouwwerken waarvoor wel een omgevingsvergunning op grond van het omgevingsplan nodig is aan daarop van toepassing zijnde welstandseisen voldoet, wordt tijdens het proces van vergunningverlening getoetst. Zie hiervoor artikel 22.29.
WWWWWWWW
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel is ongewijzigd overgenomen uit artikel 1, vierde lid, van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht. Voor de toepassing van de genoemde paragrafen wordt huisvesting in verband met mantelzorg altijd als functioneel verbonden met het hoofdgebouw aangemerkt.
Daarmee wordt bewerkstelligd dat een bijgebouw dat of een aan- of uitbouw die wordt gebruikt voor huisvesting in verband met mantelzorg vanwege de expliciet bepaalde functionele verbondenheid met het hoofdgebouw, ook moet worden aangemerkt als een functioneel verbonden bouwwerk en daarmee als bijbehorend bouwwerk als bedoeld in dit omgevingsplan. Daarmee wordt het mogelijk het bijgebouw of de aan- of uitbouw op de grondslag van artikel 22.27, aanhef en onder a, of artikel 22.36, aanhef en onder a, van dit omgevingsplan vergunningvrij te bouwen. In de praktijk blijkt de vraag wel eens te ontstaan of er bij de toewijzing van een eigen huisnummer aan een bij een woning aanwezige mantelzorgvoorziening, nog sprake kan zijn van een bijbehorend bouwwerk. Het al dan niet toekennen van een afzonderlijk huisnummer is echter niet van belang voor de uitleg van deze bepaling.
XXXXXXXX
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Op grond van dit artikel is het verboden zonder omgevingsvergunning een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken. Als onderdeel van de omgevingsplanregels van rijkswege wordt hiermee de vergunningplicht voortgezet, bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover die betrekking heeft op artikel 2.10, eerste lid, onder c en d, van die wet. In afdeling 3.2 van het algemeen deel van de nota van toelichting bij het Invoeringsbesluit Omgevingswet, is uitvoerig ingegaan op het expliciet maken dat deze vergunningplicht voor een bouwactiviteit ook betrekking heeft op het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk.
Het verbod behoudens vergunning geldt overigens niet als het gaat om een bij algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 5.1, eerste lid, van de Omgevingswet aangewezen geval. Die vergunningvrije gevallen zijn aangewezen in artikel 2.15f van het Bbl. Bij die aanwijzing gaat het om een landelijk uniforme categorie gevallen waarin geen omgevingsvergunning is vereist voor het verrichten van een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een bouwwerk (zoals bouwen, verbouwen, vervangen of uitbreiden). In zo’n geval is geen omgevingsvergunning vereist, ook niet als de bouw in strijd zou zijn met een in het omgevingsplan gestelde regel. Voldoet een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een bouwwerk niet aan de in het besluit gestelde voorwaarden, dan mag die activiteit niet zonder omgevingsvergunning worden verricht. In aanvulling op de landelijke categorie vergunningvrije gevallen kunnen in het omgevingsplan meer categorieën bouwactiviteiten worden aangewezen waarvoor geen omgevingsvergunning voor de omgevingsplanactiviteit is vereist. In artikel 22.27 van dit omgevingsplan is van die bevoegdheid gebruik gemaakt om bouwactiviteiten die voorheen waren opgenomen in artikel 3 van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht, onder gelijkwaardige voorwaarden, als vergunningvrije omgevingsplanactiviteit mogelijk te maken. In artikel 22.36 is geregeld dat de onderdelen van artikel 2, bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht, die niet langer landelijk uniform vergunningvrij zijn op grond van het Bbl, op grond van het omgevingsplan onder dezelfde voorwaarden vergunningvrij zijn. Het betreft hier de bijbehorende bouwwerken, erf- en perceelafscheidingen hoger dan een meter en gebruik van bestaande bouwwerken voor mantelzorg. De artikelen artikel 22.28 en artikel 22.38 bevatten uitzonderingen op dat vergunningvrije bouwen als dat bouwen betrekking heeft op monumenten, beschermde stads- en dorpsgezichten en archeologisch erfgoed.
YYYYYYYY
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 22.28 bevat uitzonderingen en aanvullende randvoorwaarden voor de in artikel 22.27 aangewezen gevallen. Gevolg is dat, als uitzondering op de uitzondering, de vergunningplicht uit artikel 22.26 toch blijft gelden voor die gevallen (als niet aan de aanvullende randvoorwaarden wordt voldaan). Deze systematiek is overgenomen uit de artikelen 4a en 5, vierde lid, van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht. De vergunningvrije mogelijkheden zijn in het kader van de bescherming van cultureel erfgoed beperkt in geval van (voor)beschermde monumenten en archeologische monumenten en rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten. Artikel 22.28, vierde lid, is een voortzetting van artikel 5, vierde lid, van bijlage II bij het voormalige Besluit omgevingsrecht, waarbij op basis van de jurisprudentie één wijziging is aangebracht. Artikel 22.28, vierde lid, aanhef, verklaart als hoofdregel de op grond van artikel 22.27, aanhef en onder a en b, van dit omgevingsplan bestaande mogelijkheden om een bijbehorend bouwwerk of een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf te bouwen zonder de op grond van artikel 22.26 van dit omgevingsplan vereiste omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit buiten toepassing, als er op de locatie van het bouwwerk regels gelden als bedoeld in artikel 22.22 van dit omgevingsplan over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit. In artikel 22.28, vierde lid, onder a, is de al onder het Besluit omgevingsrecht bestaande uitzondering op deze hoofdregel opgenomen dat deze niet geldt als de oppervlakte van het bouwwerk minder dan 50 m2 bedraagt. Op basis van de jurisprudentie is aan de regeling in dit omgevingsplan een subonderdeel toegevoegd (artikel 22.28, vierde lid, onder b). Per saldo leidt dit nieuwe subonderdeel ertoe dat de vergunningvrije bouwmogelijkheden voor een bijbehorend bouwwerk en een bouwwerk voor recreatief nachtverblijf op grond van artikel 22.27, aanhef en onder a en b, van dit omgevingsplan in een groter aantal gevallen van toepassing blijven, ook al gelden er op de locatie van het bouwwerk regels als bedoeld in artikel 22.22 van dit omgevingsplan over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit. Het nieuwe subonderdeel regelt namelijk dat die vergunningvrije bouwmogelijkheden in dat geval ook van toepassing blijven als het tijdelijke deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, een verbod bevat om zonder omgevingsvergunning grondwerkzaamheden te verrichten die nodig zijn voor het verrichten van de bouwactiviteit en daarop regels als bedoeld in artikel 22.22 van dit omgevingsplan over het verrichten van archeologisch onderzoek in het kader van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid, van toepassing zijn. Op het moment dat sprake is van een dergelijk verbod met daarop betrekking hebbende regels over het verrichten van archeologisch onderzoek, is er geen reden om de desbetreffende vergunningvrije gevallen uit artikel 22.27 te beperken. In dat geval is de bescherming van de archeologische waarden op de locatie voldoende verzekerd. De uitzondering op de vergunningplicht uit artikel 22.26 kan dan blijven gelden. De toevoeging van dit nieuwe subonderdeel is een uitvloeisel van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State met nummer ECLI:NL:RVS:2014:2066. Bij deze uitspraak heeft de Afdeling kort samengevat geoordeeld dat het bestaan van een vergunningplicht voor een bouwactiviteit een eventuele vergunningplicht voor het uitvoeren van grondwerkzaamheden die nodig zijn voor het verrichten van de bouwactiviteit onverlet laat. Om die reden is het niet langer meer nodig om de bescherming van archeologische waarden die gevolgen kunnen ondervinden van grondwerkzaamheden in het kader van een bouwactiviteit, te laten plaatsvinden via regels die betrekking hebben op die bouwactiviteit. Het zijn twee zelfstandige kaders. In de voormalige planologische regelingen die onderdeel uitmaken van het tijdelijke deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, is dit uiteraard nog niet tot uitdrukking gebracht. Om die reden gebeurt dit nu in het nieuwe subonderdeel. Het is aan gemeenten om dit bij het vaststellen van het omgevingsplan verder te regelen en de regels die met het oog op de bescherming van archeologische waarden op een locatie worden gesteld aan het bouwen en het uitvoeren van grondwerkzaamheden in onderlinge samenhang te bezien en desgewenst aan te passen.
In aanvulling op de toelichting op artikel 2.30 van het Bbl (bij het Invoeringsbesluit Omgevingswet oorspronkelijk genummerd als artikel 2.15g) wordt hieronder ingegaan op de instructieregels en instructies die in ieder geval in acht genomen moeten worden bij het in het omgevingsplan aanpassen van de artikelen artikel 22.26 en artikel 22.27 van dit omgevingsplan en de in dit artikel (22.28) opgenomen uitzonderingen daarop voor cultureel erfgoed.
Bij aanpassing van het omgevingsplan moet de gemeente de instructieregels en instructies van de provincie en het Rijk in acht nemen. Bij dit onderwerp gaat het dan in ieder geval om de instructieregels uit het Bkl over het behoud van cultureel erfgoed (artikel 5.130) en werelderfgoed (artikel 5.131), de provinciale instructieregels over werelderfgoed (op grond van artikel 7.4, derde lid, van het Bkl) en de instructies ter bescherming van rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten, bedoeld in artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet (in samenhang met artikel 4.35 van de Invoeringswet Omgevingswet).
Voor omgevingsplanactiviteiten in, aan of op via het omgevingsplan (voor)beschermde monumenten of archeologische monumenten zal het daarbij vooral draaien om de vraag of de activiteit van invloed kan zijn op de monumentale waarden. De omgevingsplanactiviteit met betrekking tot een bouwwerk valt hier immers één op één samen met de omgevingsplanactiviteit met betrekking tot een (gemeentelijk of provinciaal) beschermd monument of archeologisch monument. Als een gemeente niet tot een vergunningvrijregime per locatie wil overgaan, ligt een vergelijkbaar regime als opgenomen in artikel 13.11 van het Bal, waarin de vergunningvrije gevallen voor de rijksmonumentenactiviteit zijn aangewezen, voor de hand. In de omgeving van – bij – (voor)beschermde monumenten is in ieder geval relevant de instructieregel in artikel 5.130, tweede lid, onder d, onder 1°, van het Bkl, dat de aantasting van de omgeving van deze monumenten moet worden voorkomen voor zover deze daardoor zouden worden ontsierd of beschadigd. De mogelijkheden om binnen een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht meer omgevingsplanactiviteiten vergunningvrij te maken, worden enerzijds specifiek begrensd door het niveau van bescherming dat ten tijde van de aanwijzing als beschermd gezicht op grond van de Monumentenwet 1988 of de instructie op grond van artikel 2.34, vierde lid, van de Omgevingswet voldoende beschermend werd geacht. Anderzijds vormt de generieke instructieregel in artikel 5.130, tweede lid, onder d, onder 2°, van het Bkl in algemene zin een ondergrens. Deze instructieregel bepaalt dat aantasting van het karakter van beschermde stads- en dorpsgezichten (ongeacht op welk overheidsniveau deze zijn beschermd) moet worden voorkomen. Hoewel in de artikelsgewijze toelichting bij artikel 5.130 van het Bkl is opgemerkt dat het tweede lid, onder d, onder 2°, zich in eerste instantie richt op stads- en dorpsgezichten (en cultuurlandschappen) die op initiatief van de gemeente zelf worden beschermd, is de bepaling uitdrukkelijk ook van toepassing op rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten. Dit is ook nodig, omdat veel aanwijzingen als rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht inmiddels zo’n vijftig jaar oud zijn en de meeste nog op het oude stelsel zijn geënt, waarin van rechtswege een bouwvergunningplicht gold. Daardoor zijn die als instructie aangemerkte oude aanwijzingen in de praktijk niet altijd leesbaar als een actuele en gedetailleerde instructie als bedoeld in artikel 2.34 van de Omgevingswet. De instructieregel in artikel 5.130, eerste lid, van het Bkl verplicht de gemeente in zo’n geval de karakteristieken van het beschermde gezicht aanvullend te analyseren en te betrekken bij de vraag of er ruimte is voor aanvullende vergunningvrije omgevingsplanactiviteiten. Het ligt niet voor de hand dat er op gemeentelijk niveau generiek veel meer vergunningvrij zal kunnen worden verklaard. Voornoemde instructieregel voor beschermde stads- en dorpsgezichten geldt overigens ook voor eventuele via het omgevingsplan beschermde cultuurlandschappen, iets wat met name in het buitengebied aan de orde zou kunnen zijn.
In het licht van het voorgaande wordt ook nog gewezen op het – ook rechtstreeks de gemeenten bindende – verdrag van Granada. Op basis van artikel 4 van dat verdrag moet het beschermingsregime zo ingericht worden dat het bevoegd gezag ter voorkoming van ontsiering, vernieling of afbraak van beschermd cultureel erfgoed in een passende controle en goedkeuringsprocedure in kennis wordt gesteld van alle plannen tot het slopen of wijzigen («afbraak of verandering») van een (voor)beschermd monument of aantasting van de omgeving van zo’n monument, of waardoor een beschermd gezicht of cultuurlandschap geheel dan wel gedeeltelijk wordt aangetast als gevolg van de sloop van bestaande gebouwen, de bouw van nieuwe gebouwen, of belangrijke veranderingen waardoor het karakter van het gezicht of cultuurlandschap zou worden aangetast. Artikel 14, eerste lid, van dit verdrag vraagt verder in de verschillende stadia van besluitvorming te zorgen voor passende structuren voor informatie, overleg en samenwerking tussen de centrale overheid, de regionale en lokale overheden, culturele instellingen en verenigingen en het publiek (participatie).
In de meeste gevallen zal een preventieve toets aan het omgevingsplan in de vorm van een vergunningplicht met het oog op bovenstaande overwegingen wenselijk blijven. De hoeveelheid activiteiten in, aan, op en bij beschermde monumenten en archeologische monumenten en in beschermde stads- en dorpsgezichten die in een gebied vergunningvrij zullen kunnen worden na aanpassing van het omgevingsplan zal naar verwachting dus ook niet veel afwijken van de mogelijkheden die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet landelijk in het voormalige Besluit omgevingsrecht waren opgenomen.
ZZZZZZZZ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel regelt wanneer een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een bouwwerk wordt verleend. Het artikel is een voortzetting van artikel 2.10, eerste lid, onder c en d, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Op grond van artikel 22.29, eerste lid, wordt de vergunning alleen verleend als het bouwplan niet in strijd is met de regels die in dit omgevingsplan zijn gesteld over het bouwen, in stand houden en gebruiken van bouwwerken (onderdeel a) en dat het uiterlijk en de plaatsing van het bouwwerk, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, beoordeeld volgens de criteria van de welstandsnota (onderdeel b). In onderdeel a is paragraaf § 22.2.4 expliciet uitgezonderd omdat het hier om voormalige rijksregels gaat waar op grond van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht ook niet aan getoetst werd bij de vergunningverlening. Daarnaast zijn er in dit omgevingsplan (als onderdeel van de omgevingsplanregels van rijkswege) tal van regels opgenomen die niet over bouwwerken gaan, maar bijvoorbeeld over open erven en terreinen. Deze regels vallen alle buiten het beoordelingskader voor de omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op bouwwerken. Het tweede lid bevat een aantal uitzonderingen op de eis dat het bouwwerk niet in strijd mag zijn met redelijke eisen van welstand. Ook deze uitzonderingen zijn een voortzetting van het recht zoals dat gold onder de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Woningwet.
De redactie van het eerste lid sluit aan bij artikel 8.0a, eerste lid, van het Bkl. Het imperatieve karakter («wordt verleend») houdt in dat de vergunning moet worden verleend als het bouwplan niet in strijd is met de daarvoor gestelde regels in het omgevingsplan. Er kunnen buiten het omgevingsplan om dus geen aanvullende redenen worden gehanteerd om een vergunning toch te weigeren. Het limitatieve karakter komt tot uiting doordat «alleen» op grondslag van de in het omgevingsplan gestelde regels het «binnenplans» verlenen van een vergunning mogelijk is. Als het bevoegd gezag op basis van de regels in het omgevingsplan tot het oordeel komt dat vergunningverlening niet mogelijk of (bij beslissingsruimte) niet wenselijk is, moet de activiteit als strijdig met het omgevingsplan worden aangemerkt. In dat geval is sprake van een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit geldt dat op grond van artikel 8.0a, tweede lid, van het Bkl, de vergunning alleen wordt verleend met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Voor een verdere toelichting hierover wordt verwezen naar de nota van toelichting bij artikel 8.0a van het Bkl.
Op grond van artikel 22.26 is het verboden om zonder vergunning een bouwactiviteit te verrichten en het te bouwen bouwwerk in stand te houden en te gebruiken.
Dit onderdeel bevat de aanvullende beoordelingsregels waaraan een aanvraag om een binnenplanse omgevingsplanactiviteit wordt getoetst.
Wanneer de bodemkwaliteit de waarde voor de toelaatbare kwaliteit overschrijdt, is bouwen alleen mogelijk na het uitvoeren van sanerende of andere beschermende maatregelen, mits die technisch mogelijk zijn. De vraag is louter of het technisch mogelijk is om het geschikt te maken. Het antwoord op die vraag is niet afhankelijk van de goede wil van de initiatiefnemer maar alleen of het objectief, technisch, milieuhygiënisch mogelijk is.
Saneringsmaatregelen worden uitgevoerd in overeenstemming met de milieubelastende activiteit saneren van de bodem, zoals opgenomen in het Besluit activiteiten leefomgeving. Hierin staan twee standaardaanpakken beschreven. Indien deze aanpakken niet voldoen, kan degene die saneert een maatwerkvoorschrift aanvragen bij het bevoegd gezag. In het omgevingsplan van de gemeenten die vallen in het zinkassengebied De Kempen staan maatwerkregels ten opzichte van de voorschriften in paragraaf 4.121 van het Besluit activiteiten leefomgeving.
AAAAAAAAA
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel bevat de aanvraagvereisten voor de aanvraag van een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een bouwwerk. De aanvraagvereisten zijn grotendeels ontleend aan de artikelen uit de voormalige Regeling omgevingsrecht met aanvraagvereisten vanwege planologische voorschriften en stedenbouwkundige voorschriften van de bouwverordening en vanwege redelijke eisen van welstand, voor zover deze eisen onder de Omgevingswet nog relevant zijn voor in het omgevingsplan geregelde bouwactiviteiten. Anders dan in de Regeling omgevingsrecht zijn deze aanvraagvereisten in artikel 22.35 geregeld in één artikel, omdat alle genoemde aspecten, inclusief de redelijke eisen van welstand, onder de Omgevingswet worden geregeld in het omgevingsplan. Voor de redelijke eisen van welstand wordt in dit verband verwezen naar de beoordelingsregel in artikel 22.29, eerste lid, aanhef en onder b, van dit omgevingsplan. Aan de aanvraagvereisten is verder toegevoegd de eis dat een opgave van de bouwkosten wordt gedaan. De bouwkosten vormen doorgaans de grondslag voor de legesberekening voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit. In de voormalige Regeling omgevingsrecht was in de algemene aanvraagvereisten geregeld dat van de kosten van de werkzaamheden van de te verrichten activiteiten opgave wordt gedaan. In de Omgevingsregeling komt dit als algemeen aanvraagvereiste niet meer voor. Daarom moet dit bij een activiteit waarvoor dit van belang is, zoals de in dit artikel bedoelde omgevingsplanactiviteit, bij de specifieke aanvraagvereisten voor die activiteit worden geregeld.
Bij een aanvraag om een vergunning voor het bouwen wordt een bodemonderzoek overgelegd. Dit bodemonderzoek is noodzakelijk om te bepalen of de waarde voor de toelaatbare kwaliteit van de bodem is overschreden. In dat geval zijn sanerende of andere beschermende maatregelen een voorwaarde voor het bouwen (artikel 22.29, derde lid, en artikel 22.30).
Dit is een voortzetting van artikel 8 van de Woningwet in samenhang met de lokale bouwverordening.
BBBBBBBBB
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit artikel staat het algemeen toepassingsbereik dat geldt voor de hele afdeling AFDELING 22.3.
Alle paragrafen in deze afdeling zijn ook voorzien van een toepassingsbereik. Dat betekent dat voor beantwoording van de vraag of een regel uit deze afdeling wel of niet geldt, getoetst moet worden of een activiteit valt binnen het algemene toepassingsbereik zoals staat in dit artikel. Als dat niet het geval is, is de gehele afdeling niet van toepassing. Ook niet als de activiteit past binnen de omschrijving van het toepassingsbereik in een van de paragrafen van deze afdeling.
In het eerste lid zijn milieubelastende activiteiten als bedoeld in de Omgevingswet onder het toepassingsbereik van deze afdeling gebracht. Dit zijn dus alle activiteiten die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen veroorzaken, anders dan lozingsactiviteiten op een oppervlaktewaterlichaam, lozingsactiviteiten op een zuiveringtechnisch werk en wateronttrekkingsactiviteiten.
De onderdelen a tot en met f van het tweede lid sluiten bepaalde milieubelastende activiteiten uit van het algemene toepassingsbereik van deze afdeling.
Op grond van artikel 22.2, eerste lid, van de Omgevingswet mogen de omgevingsplanregels van rijkswege alleen gaan over regels die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet bij of krachtens de wet waren gesteld of daaraan gelijkwaardige regels. Het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en de voormalige Wet geurhinder en veehouderij waren alleen van toepassing op inrichtingen als bedoeld in artikel 1, derde lid, van de Wet milieubeheer. Omdat het begrip milieubelastende activiteit in de Omgevingswet breder is dan dat begrip inrichting, is in dit lid een afbakening van het toepassingsbereik opgenomen.
Bij de overgang naar een nieuwe wetsystematiek en begrippenkader is het niet te voorkomen dat er enkele verschuivingen in de uitvoering van de regelgeving optreden. Aanmerkelijke verschuivingen in het toepassingsbereik zijn niet beoogd. Desondanks zullen er op kleine schaal wel enige verschuivingen optreden, omdat de oude criteria van het begrip inrichting niet één op één zijn overgenomen. De omschrijving van het toepassingsbereik in dit artikel vraagt enige mate van interpretatie. Ook de criteria van het begrip inrichting uit de Wet milieubeheer vroegen om interpretatie, en werden door verschillende bevoegde instanties enigszins verschillend geïnterpreteerd.
Bij de interpretatie van het algemene toepassingsbereik van deze afdeling, is het raadzaam om aan te sluiten bij de praktijk van de voormalige regelgeving. Als een activiteit als Wet milieubeheer-inrichting werd beschouwd, kan deze ook onder de regels voor milieubelastende activiteiten van deze afdeling vallen.
Een beperkte verschuiving is op zich niet bezwaarlijk, als dit er niet toe leidt dat:
Situaties als bedoeld onder a zullen niet snel voorkomen. Juist aan de «onderkant» van het inrichtingenbegrip golden er naast de regels van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer ook andere regels die ervoor zorgen dat ook activiteiten die geen inrichting waren toch aan regels ter bescherming van de leefomgeving waren gebonden. Denk bijvoorbeeld aan de regels van de Algemene Plaatselijke Verordening, maar ook het restrisico-artikel van het Bouwbesluit 2012 (artikel 7.22). Deze regels van de Algemene Plaatselijke Verordening blijven op het moment van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op grond van het algemeen overgangsrecht (artikel 22.4 van de Omgevingswet bepaalt namelijk dat artikel 122 van de Gemeentewet tijdelijk niet van toepassing is) gelden. Het restrisico-artikel van het Bouwbesluit 2012 is ook opgenomen als regel van rijkswege in het omgevingsplan. Bovendien zijn de regels van deze afdeling voor activiteiten waarop ze van toepassing zouden worden zelden feitelijk beperkend, omdat bij het op gebruikelijke wijze uitvoeren van de activiteit aan de regels wordt voldaan.
Ook voor situaties als bedoeld onder b hoeft in zijn algemeenheid niet te worden gevreesd. Veelal gold voor de activiteiten aan de onderkant van het inrichtingenbegrip naast de zorgplicht van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer (artikel 2.1) alleen een beperkt aantal regels, zoals de geluidregels. Een eventuele overtreding van de zorgplicht van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer zal in veel gevallen ook als overtreding van de algemene zorgplicht van de Omgevingswet kunnen worden aangemerkt. En omdat de rijksregels niet gelden, zal ook de Algemene Plaatselijke Verordening veelal een deel van de bescherming overnemen.
Het algemene overgangsrecht in artikel 22.4 van de Omgevingswet en de mogelijkheden voor maatwerk op grond van deze afdeling zullen eventuele nadelige gevolgen van de beperkte verschuivingen voldoende ondervangen.
Bij het voorbereiden van deze afdeling zijn al verschillende mogelijke verschuivingen in het toepassingsbereik geïdentificeerd. Belangrijke aandachtspunten worden hieronder benoemd.
De onderdelen in dit tweede lid beogen de criteria «een omvang alsof zij bedrijfsmatig is», «binnen een zekere begrenzing» en «pleegt te worden verricht» binnen de omschrijving van het begrip inrichting in de Wet milieubeheer te vervangen. De categorieën uit bijlage I bij het Besluit omgevingsrecht zijn niet overgenomen. Sommige ondergrenzen in die categorieën kunnen eventueel terugkomen in het toepassingsbereik van de paragrafen in deze afdeling.
Kleine winkels waar geen installaties met meer dan 1,5 kW elektromotorisch vermogen aanwezig zijn, waren bijvoorbeeld meestal geen Wet milieubeheer-inrichting, maar vallen nu wel onder het algemene toepassingsbereik van deze afdeling in het omgevingsplan. Alhoewel er geen specifieke voorschriften voor gelden, moeten deze activiteiten wel voldoen aan de specifieke zorgplicht.
De omgevingsplanregels van rijkswege voor de milieubelastende activiteit zijn alleen van toepassing op milieubelastende activiteiten, anders dan wonen. Hiermee wordt aangesloten op het toepassingsbereik voor de instructieregels voor geluid, trillingen en geur in het Bkl.
Als een hobby een bepaalde omvang overstijgt kan dit ertoe leiden dat het verrichten van een activiteit niet meer onder wonen valt. Denk hierbij aan het in een bepaalde omvang houden van dieren, sleutelen aan auto’s, meubels maken of bereiden van voedingsmiddelen. Waar de grens ligt, is een grijs gebied. Hetzelfde geldt voor bedrijven aan huis. De gemeente mag hier ook zelf invulling aan geven in het omgevingsplan. Overigens was bij de toetsing of er sprake was van een Wet milieubeheer-inrichting het criterium «een omvang alsof zij bedrijfsmatig is» ook altijd een grijs gebied.
Een ander bekend voorbeeld van onduidelijkheid over de vraag of een activiteit een Wet milieubeheer-inrichting was, is het opslaan van huisbrandolie of propaan in tanks bij particulieren. Onder het regime van de Omgevingswet wordt dit afgedekt door het Bal.
Het feitelijk verrichten van bouw- en sloopactiviteiten of het feitelijk verrichten van onderhoudswerkzaamheden aan een bouwwerk of van een terrein, vallen niet onder deze afdeling. Ook in het Bbl zijn eisen opgenomen voor zowel geluid als trillingen bij bouw- en sloopactiviteiten. Het Bbl bevat voor het verrichten van die activiteiten ook een specifieke zorgplicht. Verder bevat de Algemene Plaatselijke Verordening vaak regels ter voorkoming van hinder door bouw- en sloopgerelateerde activiteiten. Het algemene overgangsrecht van de Omgevingswet in artikel 22.4 van de Omgevingswet zorgt ervoor dat deze regels van de Algemene Plaatselijke Verordening bij de inwerkingtreding van de wet blijven gelden. Naast deze regels bevat afdeling AFDELING 22.2 van dit omgevingsplan een specifieke zorgplicht voor het gebruik van een bouwwerk (artikel 22.18). Het is dus niet zo dat er, door de uitzondering in dit onderdeel, voor deze activiteiten geen regels gelden.
Onder het regime van de Wet milieubeheer gebeurde het in bijzondere gevallen wel dat bouwwerkzaamheden die langer duurden dan zes maanden, als een Wet milieubeheer-inrichting werden gezien. Deze activiteiten vallen buiten het algemene toepassingsbereik van deze afdeling, maar ook daarvoor geldt dat de hiervoor genoemde regels van toepassing zijn.
Deze uitzondering beoogt de activiteiten die in de openbare buitenruimte plaatsvinden uit te sluiten. Voorbeelden zijn kermissen en andere evenementen, weekmarkten, mobiele installaties/activiteiten zoals draaiorgels, ophalen van vuilnis en gevelreiniging (met uitzondering van lozen). Het voor korte periode bezetten van een stukje openbaar toegankelijk terrein, maakt het daarmee niet ontoegankelijk. Activiteiten in een openbaar toegankelijk gebouw, zoals een publieke parkeergarage of het stadhuis, vallen wel onder het toepassingsbereik. Ook het laden en lossen op de openbare weg in de onmiddellijke nabijheid van een winkel, of het verkeer van en naar het bedrijf valt wel onder het toepassingsbereik van deze afdeling.
Voor enkele activiteiten zoals het exploiteren van een mobiele vis-, friet-, oliebollen- of marktkraam of het exploiteren van een terras, was het afhankelijk van de situatie en de interpretatie van het bevoegd gezag of ze gezien werden als een Wet milieubeheer-inrichting. Deze interpretatieverschillen kunnen zich ook nu weer voordoen. Zoals al aangegeven in de inleiding van de toelichting op dit artikel is er in principe geen verschuiving in het toepassingsbereik van deze afdeling in het omgevingsplan ten opzichte van het oude begrip Wet milieubeheer-inrichting beoogd.
Doorgaand verkeer op wegen, vaarwegen en spoorwegen valt niet onder deze afdeling van dit omgevingsplan.
Dit onderdeel sluit evenementen, waarover geluidregels zijn gesteld in bijvoorbeeld de Algemene Plaatselijke Verordening of een evenementenverordening uit van het toepassingsbereik van deze afdeling over milieubelastende activiteiten. Deels gebeurt dit al met onderdeel c, omdat evenementen vaak plaatsvinden in de openbare buitenruimte. Maar regelmatig zijn evenementen ook besloten of vinden ze plaats in een tijdelijk leegstaand gebouw. Deze uitzondering geldt niet voor activiteiten waarvoor geen geluidregels gelden bij of krachtens een gemeentelijke verordening, maar waarvoor geluidregels waren opgenomen in een omgevingsvergunning voor een inrichting op grond van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Voorbeelden hiervan kunnen zijn permanente evenemententerreinen of evenementenhallen.
Deze uitzondering beoogt vooral het gebruik van landbouwvoertuigen op weilanden en akkers uit te sluiten van het algemene toepassingsbereik voor deze afdeling. De opslag van vaste mest op een weiland of akker valt wel onder dit algemene toepassingsbereik. Een installatie die verplaatsbaar is maar gedurende een langere periode achtereen op een weiland of akkers wordt gebruikt, wordt niet gezien als mobiele installatie en valt ook onder de regels voor de milieubelastende activiteiten in dit omgevingsplan. Bijvoorbeeld een antihagelkanon. Ook verplaatsbare mijnbouwwerken vallen onder het toepassingsbereik van deze afdeling.
Vaste objecten zoals bruggen, sluizen en tunnels kunnen door de aanwezigheid van elektromotorisch vermogen gezien worden als milieubelastende activiteiten. Bruggen, viaducten, verkeerstunnels en andere ondergronds gelegen bouwwerken voor het vervoer van personen of goederen en beweegbare waterkeringen vallen niet onder het toepassingsbereik van afdeling AFDELING 22.3 van dit omgevingsplan.
Voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet bleven elektromotoren van bruggen, viaducten, verkeerstunnels en andere ondergronds gelegen bouwwerken voor vervoer van personen of goederen en beweegbare waterkeringen buiten beschouwing bij het bepalen of sprake was van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer. Dit was bepaald in categorie 1, 1.2, onder c, van bijlage I, onderdeel C, bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat gold voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet.
Lozingen in de bodem en in de riolering die vielen onder het Besluit lozing afvalwater huishoudens of het Besluit lozen buiten inrichtingen (en de daarmee corresponderende artikelen van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer) worden ook gedecentraliseerd en vallen daarom onder het toepassingsbereik van deze afdeling. Het gaat alleen om de gevolgen van die lozingen voor de bodem, de riolering of het zuiveringtechnisch werk. Zo valt bijvoorbeeld de hoeveelheid en kwantiteit van het lozen van water afkomstig van het ontwateren van een bouwput in de riolering, wel onder de regels van deze afdeling, maar de geluidhinder of geurhinder veroorzaakt door het ontwateren niet.
De regels voor bodembeheer, zoals opgenomen in paragraaf § 22.3.7 gelden voor alle milieubelastende activiteiten zoals bedoeld in de Omgevingswet. De voorschriften gelden dus ook voor milieubelastende activiteiten buiten voormalige wet milieubeheer-inrichtingen.
CCCCCCCCC
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel somt op met welke oogmerken de algemene regels voor de milieubelastende activiteiten in dit (tijdelijke) omgevingsplan zijn gesteld. De wet kent een aantal maatschappelijke doelen. De algemene regels over milieubelastende activiteiten in dit omgevingsplan zijn gesteld vanwege een concretisering van deze doelen. Artikel 22.42 somt deze oogmerken limitatief op. Artikel 22.42 werkt ook door in de bevoegdheden van bestuursorganen tot het stellen van maatwerkvoorschriften. Meer uitleg hierover staat bij de toelichting op bij artikel 22.45.
Het artikel sluit aan bij de oogmerken van artikel 4.22 van de Omgevingswet, voor het stellen van rijksregels. Het artikel bouwt voort op de te beschermen belangen die in artikel 1.1, tweede lid, van de Wet milieubeheer zijn genoemd. Onderdeel c van dit artikel benoemt enkele milieuthema’s, maar ook andere milieuaspecten zoals geluid, trillingen en geur vallen onder de oogmerken van deze afdeling.
Bij de activiteiten in deze afdeling zullen niet steeds alle oogmerken of milieuthema’s een rol spelen, en zullen zeker niet alle milieuaspecten bij een activiteit terugkomen in meer uitgewerkte regels. Als voor een bepaald oogmerk geen nader uitgewerkte regels in dit omgevingsplan zijn opgenomen, geldt wel de specifieke zorgplicht.
DDDDDDDDD
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Het
Artikel 22.47, eerste lid van artikel 22.47 regelt dat een naamswijziging of adreswijziging wordt doorgegeven aan het bevoegd gezag vóórdat de wijziging een feit is. Dat is vooral voor de initiatiefnemer zelf van belang: diegene wil immers dat correspondentie van het bevoegd gezag op het juiste adres aankomt. Het tweede lid regelt dat bij overdracht van de activiteit naar iemand anders, de daardoor gewijzigde gegevens aan het bevoegd gezag worden verstrekt. Bijvoorbeeld omdat een bedrijf onder dezelfde bedrijfsnaam en op hetzelfde adres wordt voorgezet, maar wisselt van eigenaar. Dit sluit aan op artikel 5.37 van de Omgevingswet, waar hetzelfde over vergunninghouders is geregeld.
EEEEEEEEE
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf is niet van toepassing op activiteiten die in afdelingen 3.3 tot en met 3.11 van het Bal aangewezen zijn als milieubelastende activiteiten. Voor die activiteiten gelden de artikelen van paragraaf 5.4.1 van het Bal.
De milieubelastende activiteiten die zijn aangewezen in afdeling 3.2 van het Bal, de bedrijfstakoverstijgende activiteiten, vallen wel onder deze paragraaf van dit omgevingsplan. De activiteiten van afdeling 3.2 van het Bal waren onder het oude recht zelden een zelfstandige inrichting, maar meestal onderdeel van een grotere inrichting. Onder het stelsel van de Omgevingswet zijn ze meestal onderdeel van een grotere milieubelastende activiteit. Activiteiten, anders dan de activiteiten uit afdeling 3.2 van het Bal, zijn ofwel geregeld in het Bal in de afdelingen 3.3 en verder, ofwel in het omgevingsplan.
Als een richtingaanwijzer in het Bal de energiemodule aanwijst voor een bepaalde activiteit en daarbij ook een activiteit uit afdeling 3.2 van het Bal plaatsvindt, dan is de energiemodule ook van toepassing op de activiteit uit afdeling 3.2, die dan immers een functioneel ondersteunende activiteit is.
De regels van deze paragraaf gelden voor milieubelastende activiteiten waarbij het energieverbruik van alle milieubelastende activiteiten die worden verricht op dezelfde locatie en die de milieubelastende activiteit functioneel ondersteunen, in het voorafgaande jaar, gezamenlijk gelijk is aan of groter dan 50.000 kWh aan elektriciteit en 25.000 m3 aardgasequivalenten aan brandstoffen. Hierbij moeten de activiteiten die in afdeling 3.2 van het Bal zijn geregeld ook worden meegenomen. Dus als bijvoorbeeld een supermarkt of horecagelegenheid een activiteit uit afdeling 3.2 van het Bal verricht, dan gelden ook daarvoor de energiebesparingsregels van dit omgevingsplan, tenzij het energieverbruik van de activiteiten op de locatie, gezamenlijk niet boven de drempel uitkomt.
Activiteiten uit afdeling 3.2 van het Bal die zelfstandig boven de drempel kunnen uitkomen, zoals de zuiveringsvoorziening uit paragraaf 3.2.17 van het Bal, waren in de regel onder het oude recht een inrichting, zodat het logisch is dat daarvoor de energiebesparingsregels uit dit omgevingsplan gelden.
Overigens is de gelding van deze paragraaf beperkt tot 1 december 2023. Dit hangt samen met het beleidsvoornemen om in het kader van de voorziene regelgeving over de actualisatie van de energiebesparingsplicht alsnog op rijksniveau ook voor bepaalde milieubelastende activiteiten die niet zijn aangewezen in de afdelingen 3.3 tot en met 3.11 van het Bal regels over energiebesparing te stellen. Met het opnemen van de datum van 1 december 2023 in artikel 22.52, vierde lid, dat betrekking heeft op de verplichting energiebesparende maatregelen te treffen, is aansluiting gezocht bij de datum van het van toepassing worden van de geactualiseerde regels over energiebesparing zoals deze is opgenomen in de hiervoor genoemde voorziene regelgeving. Ook de gelding van artikel 22.52a, dat betrekking heeft op het overgangsrecht voor de regels over energiebesparing zoals deze golden onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, is gekoppeld aan deze datum. Als een gemeente voor 1 december 2023 is overgegaan tot aanpassing van artikel 22.52 of artikel 22.52a van dit omgevingsplan, zal na die datum op grond van de geactualiseerde regels over energiebesparing in het Bal moeten worden bezien of deze regels in het omgevingsplan kunnen blijven voortbestaan als maatwerkregel.
De regels in deze paragraaf, die betrekking hebben op zogeheten procesgebonden energiebesparende maatregelen, laten onverlet de regels over de zogeheten gebouwgebonden energiebesparende maatregelen, zoals deze zijn gesteld in de artikelen 3.84, 3.84a en 3.84b van het Bbl.
FFFFFFFFF
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel bevat overgangsrecht voor milieubelastende activiteiten die onder het toepassingsbereik van paragraaf § 22.3.2 van dit omgevingsplan vallen en waarvoor al op grond van het recht voor de Omgevingswet – in concreto artikel 2.15, tweede, tiende of elfde lid, van het Activiteitenbesluit milieubeheer – door het betrokken bedrijf of de betrokken instelling een rapportage informatieplicht aan het bevoegd gezag is verstrekt of had moeten worden verstrekt.
Dit overgangsrecht heeft in de eerste plaats tot gevolg dat tot 1 december 2023 kan worden volstaan met het treffen van de energiebesparende maatregelen, bedoeld in artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Dit is inclusief de bijbehorende regels en bijlagen uit afdeling 2.5 van de Activiteitenregeling milieubeheer, zoals de lijst met erkende energiebesparende maatregelen, de rekenmethode voor de terugverdientijd en de rekenmethode voor de hoeveelheid aardgasequivalent. In artikel 22.52a, tweede lid, is in dat licht gedurende de periode, bedoeld in het artikel 22.52, eerste lid van het artikel, artikel 22.52 op de betreffende milieubelastende activiteiten niet van toepassing verklaard.
Daarnaast volgt uit dit overgangsrecht dat als voor een onder het toepassingsbereik vallende milieubelastende activiteit die is gestart voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet door het betrokken bedrijf of de betrokken instelling een rapportage informatieplicht had moeten worden verstrekt, maar dat nog niet is gebeurd, tot 1 december 2023 nog steeds in overeenstemming met de daaraan in artikel 2.15 van het Activiteitenbesluit milieubeheer gestelde eisen aan de informatieplicht moet worden voldaan.
Met het opnemen van de datum van 1 december 2023 als einddatum voor het overgangsrecht is aansluiting gezocht bij de datum van het van toepassing worden van de geactualiseerde regels over energiebesparing zoals deze is opgenomen in de hiervoor in de toelichting bij artikel 22.51 genoemde voorziene regelgeving.
GGGGGGGGG
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf is van toepassing op het geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw. Alleen geluidgevoelige gebouwen die op een locatie toegelaten zijn op grond van het omgevingsplan of via een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit, worden beschermd tegen het geluid veroorzaakt door een activiteit.
Dit artikel geldt in beginsel voor alle milieubelastende activiteiten die onder het algemene toepassingsbereik van deze afdeling, bedoeld in artikel 22.41 vallen. Dat algemene toepassingsbereik probeert het oude Wet milieubeheer begrip inrichting te vangen. Zie daarover meer in de toelichting bij artikel 22.41, tweede lid. De geluidvoorschriften van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer waren alleen van toepassing op deze Wet milieubeheer-inrichtingen.
Dat betekent dat het geluid door activiteiten die buiten het algemene toepassingsbereik van deze afdeling vallen, niet hoeft te voldoen aan de bepalingen van deze geluidparagraaf. Voor die activiteiten blijven op grond van artikel 22.4 van de Omgevingswet onder meer de regels gelden over geluidhinder uit de Algemene Plaatselijke Verordening.
Ook is er in artikel 22.1 van dit omgevingsplan een algemene voorrangsbepaling opgenomen. Het eerste lid van dat artikel bevat een voorrangsregel voor geluidregels in het tijdelijke deel van het omgevingsplan, op grond van artikel 22.1, onder a van de Omgevingswet, voor zover die regels afwijken van de geluidregels in deze paragraaf van dit omgevingsplan. Een voorbeeld hiervan zijn afwijkende geluidwaarden in een bestemmingsplan met verbrede reikwijdte op grond van de voormalige Crisis- en herstelwet.
Het artikel 22.1, tweede lid van artikel 22.1 van dit omgevingsplan bevat een voorrangbepaling voor vergunningvoorschriften in een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit die op grond van het oude recht is verleend. De geluidvoorschriften uit die vergunningen krijgen voorrang op de geluidregels in dit omgevingsplan.
Onder de Omgevingswet zijn begrippen geüniformeerd. Dat betekent dat voor sommige begrippen een nieuwe definitie geldt. Meestal is daar geen beleidsmatige verandering in bedoeld, maar soms kan de nieuwe definitie wel een iets andere uitwerking hebben.
Zo wordt niet meer gesproken over een gevoelig gebouw of een gevoelig object. In plaats daarvan wordt gesproken over een geluidgevoelig gebouw.
Of een gebouw geluidgevoelig is, is afhankelijk van de gebruiksfuncties van dat gebouw. Zo wordt onder de Omgevingswet gesproken van een gebouw met een woonfunctie en nevengebruiksfuncties daarvan, in plaats van over een woning.
In bestemmingsplannen werden specifieke ruimtes vaak niet bestemd. Het hele gebouw heeft dan dezelfde bestemming. Hierdoor kan in bestaande situaties een verandering ontstaan in de plaats waar de geluidwaarde geldt. Denk aan een aan- of inpandige garage, die wel een nevengebruiksfunctie van wonen heeft, maar geen verblijfsruimte is. De geluidwaarde geldt dan op de gevel van die garage.
Overigens is het begrip geluidgevoelige ruimte in het Bkl ook anders gedefinieerd dan in de voormalige Wet geluidhinder en het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Zo heeft de oude regelgeving het over een keuken van ten minste 11 m2. Die ondergrens van 11 m2 vervalt. Een geluidgevoelige ruimte wordt gedefinieerd als een verblijfsruimte of verblijfsgebied van de aangewezen gebruiksfuncties.
In de praktijk kunnen zodoende kleine verschillen optreden. Als dit bij toepassing van de omgevingsplanregels van rijkswege in een concreet geval een probleem oplevert, dan kan dit opgelost worden met maatwerkvoorschriften.
Met dit artikel wordt bepaald dat het geluid van een activiteit niet geldt op een geluidgevoelig gebouw dat tijdelijk is toegelaten.
De aanwezigheid van een tijdelijk geluidgevoelig gebouw kan wel aanleiding zijn voor het (met maatwerk) opleggen van een andere waarde dan de standaardwaarde of voor het opleggen van maatregelen of gedragsvoorschriften. De specifieke zorgplicht voor een milieubelastende activiteit is ook van toepassing op geluid door een activiteit op deze tijdelijke geluidgevoelige gebouwen.
Een gevel kan bij het toelaten van nieuwe geluidgevoelige gebouwen met toepassing van de artikelen 5.78y of 5.78aa van het Bkl, als niet-geluidgevoelige gevel in het omgevingsplan worden aangemerkt. Voor een nadere toelichting wordt verwezen naar de artikelsgewijze toelichting op de artikelen 5.78y en 5.78aa in het (voorgenomen) Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet. Deze niet-geluidgevoelige gevels vervangen in het nieuwe stelsel de gevels die onder de voormalige Wet geluidhinder als «doof» werden aangemerkt of waarvoor met toepassing van de Interimwet stad-en-milieubenadering werd afgeweken van de wettelijke norm.
In het overgangsrecht van het (voorgenomen) Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet is in artikel 12.17 bepaald dat onder «niet-geluidgevoelige gevel» ook wordt verstaan een gevel die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is aangemerkt als zogenoemde «dove gevel», evenals een gevel waarvoor de Interimwet stad-en-milieubenadering is toegepast. Ook die gevels blijven na inwerkingtreding van de Omgevingswet niet geluidgevoelig.
Voor activiteiten met verplaatsbare mijnbouwwerken als bedoeld in artikel 4.1116 van het Bal worden geluidwaarden gesteld in paragraaf 4.109 «Werkzaamheden met verplaatsbaar mijnbouwwerk» van het Bal.
Geluid door spoorvoertuigen op spoorwegemplacementen valt niet onder de regels van deze paragraaf. Andere geluiden door een spoorwegemplacement, zoals geluid door het wassen van de treinwagons, vallen wel onder deze paragraaf.
Voor het geluid door wegverkeersbewegingen van en naar een spoorwegemplacement geldt de specifieke zorgplicht uit artikel 22.44, derde lid, onder a, van dit omgevingsplan.
Een winkel was onder het oude recht vaak geen Wet milieubeheer-inrichting. De regels van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer golden daarom niet voor activiteiten bij detailhandel. Winkels vielen wel onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer als de volgende installaties aanwezig waren:
Met dit artikel wordt voorkomen dat de geluidwaarden uit deze paragraaf gaan gelden voor die winkels waarvoor de geluidnormen uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer niet golden.
Wel geldt voor deze winkels de specifieke zorgplicht in artikel 22.44 van dit omgevingsplan.
HHHHHHHHH
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De uitzondering in artikel 22.54, tweede lid, onder b, voor een tijdelijk toegelaten geluidgevoelig gebouw, geldt alleen voor een geluidgevoelig gebouw dat na de inwerkingtreding van de Omgevingswet is toegelaten voor een duur van niet meer dan 10 jaar, waarbij getoetst is aan de kwalitatieve norm «aanvaardbaar» uit artikel 5.59, tweede lid van het Bkl.
Voor een geluidgevoelig gebouw dat al voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is toegelaten geldt de uitzondering niet. Zo’n gebouw valt wel binnen het toepassingsbereik van deze paragraaf en hiervoor blijft wel een waarde gelden voor het geluid door een activiteit op de gevel van een tijdelijk toegelaten geluidgevoelig gebouw.
De reden voor het uitzonderen is dat onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer de geluidnormen wel golden voor gebouwen waarvoor het tijdelijk toegelaten is om ze te gebruiken als geluidgevoelig gebouw.
Zie het schema in de volgende alinea voor een overzicht van de gevallen waarin een waarde voor geluid geldt bij verschillende situaties van geluidgevoelige gebouwen die tijdelijk toegelaten zijn versus activiteiten.
Onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer kregen geprojecteerde en in aanbouw zijnde geluidgevoelige gebouwen geen bescherming tegen geluid van milieubelastende activiteiten. Dit is wel zo bij de instructieregels van het Bkl. De geluidwaarde geldt dan op de locatie waar volgens het omgevingsplan of de omgevingsvergunning de gevel van het gebouw gebouwd mag worden. Omdat de voormalige bestemmingsplannen van rechtswege zijn overgegaan in omgevingsplannen, zou toetsing op een geprojecteerd gebouw ertoe kunnen leiden dat een bestaande activiteit opeens niet meer voldoet aan de geluideisen. In de transitieperiode is dit ongewenst: voor rechtmatige bestaande situaties moeten niet ineens strengere waarden voor geluid gaan gelden. Daarom is in de omgevingsplanregels van rijkswege, voor situaties die al toegestaan zijn voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, de uitzondering opgenomen dat onder een geluidgevoelig gebouw niet wordt verstaan een geprojecteerd gebouw of een geluidgevoelig gebouw in aanbouw.
Het uitgangspunt voor het overgangsrecht is dat de initiatiefnemer onder dezelfde condities zijn activiteit moet kunnen blijven voortzetten. Als na de inwerkingtreding van de Omgevingswet een nieuw geluidgevoelig gebouw wordt toegelaten bij een bestaande activiteit, of een nieuwe activiteit begint bij een bestaand geluidgevoelig gebouw, gelden al wel de nieuwe regels. Dit verschil werkt ook door naar de omgevingsplanregels van rijkswege.
Geluidgevoelig gebouw | Activiteiten | |
al rechtmatig verricht voor inwerkingtreding van de Omgevingswet | nog niet rechtmatig verricht voor inwerkingtreding van de Omgevingswet | |
op grond van het oude recht (in het tijdelijke deel van het omgevingsplan) toegelaten maar nog niet gebouwd | de waarden voor geluid uit | de waarden voor geluid uit |
in het nieuwe deel van het omgevingsplan toegelaten maar nog niet gebouwd | de waarden voor geluid uit | de waarden voor geluid uit |
op grond van het oude recht (in het tijdelijke deel van het omgevingsplan) toegelaten voor een duur van niet meer dan tien jaar | de waarden voor geluid uit | de waarden voor geluid uit |
in het nieuwe deel van het omgevingsplan toegelaten voor een duur van niet meer dan tien jaar | de waarden voor geluid uit | de waarden voor geluid uit |
IIIIIIIII
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel heeft als doel om gemeenten op de hoogte te stellen van nieuwe of gewijzigde activiteiten op een gezoneerd industrieterrein.
Deze informatieplicht geldt niet als de gemeente al via een aanvraag om een omgevingsvergunning, via het overleggen van een geluidonderzoek op grond van artikel 22.60 en artikel 22.61 of via een informatieplicht ergens anders in deze afdeling van dit omgevingsplan of in het Besluit activiteiten leefomgeving, op de hoogte wordt gesteld van het begin of de wijziging van de activiteit. In artikel 16.55, vijfde lid, van de Omgevingswet is daarnaast nog bepaald dat gegevens en bescheiden niet behoeven te worden verstrekt voor zover het bevoegd gezag al over die gegevens of bescheiden beschikt.
Naar aanleiding van de ontvangen gegevens en bescheiden kan de gemeente vervolgens beoordelen of het noodzakelijk is om een geluidonderzoek te laten verrichten voor het zonebeheer. Op grond van artikel 22.45 van dit omgevingsplan kan dan een rapport van een geluidonderzoek verlangd worden van de initiatiefnemer.
Deze verplichting geldt niet voor activiteiten op een gezoneerd industrieterrein waar geen activiteiten verricht worden of installaties gebruikt worden zoals bedoeld in het tweede lid. Deze activiteiten en grenzen zijn overgenomen uit de begripsbepaling inrichting Type A in artikel 1.2 van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Onder het oude recht hoefde voor een inrichting Type A geen melding te worden gedaan. Voor de informatieplicht in artikel 22.61a van het omgevingsplan is alleen gekeken naar die grenzen uit het oude begrip inrichting Type A die mede gesteld waren met het oogmerk om geluidhinder te voorkomen of beperken.
JJJJJJJJJ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf geldt voor activiteiten waarvoor waarden voor langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAR,LT) of het maximaal geluidsniveau (LAmax) gesteld worden. Voor windturbines en buitenschietbanen worden voor geluid andere waarden gesteld, namelijk voor Lden en Lnight en geluid Bs,dan.
Deze paragraaf is niet van toepassing op geluid dat niet representatief is voor een activiteit. Uitgangspunt is dat elke activiteit onderdeel is van de representatieve bedrijfssituatie en het geluid van elke activiteit representatief geluid is. Niet representatief geluid is alleen het geluid door een uitzonderlijke bedrijfssituatie, dat in een maatwerkbesluit als zodanig is aangemerkt.
Het is aan het oordeel van het bevoegd gezag wat een uitzonderlijke bedrijfssituatie is. In paragraaf 4.2 van bijlage IVh van de Omgevingsregeling zijn richtlijnen gegeven die daarbij kunnen worden toegepast. Hiermee wordt – grofweg – de situatie uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en de Handleiding meten en rekenen industrielawaai voortgezet dat incidentele bedrijfssituaties niet worden meegenomen bij het bepalen van het geluid. In het voormalige Activiteitenbesluit is een incidentele bedrijfssituatie een bedrijfssituatie waarvoor op grond van artikel 2.20, zesde lid, andere waarden zijn vastgesteld.
Voor het geluid dat niet representatief is voor een activiteit kan het bevoegd gezag als dat nodig is, wel regels stellen, bijvoorbeeld waarden, tijdstippen of werkwijzen voor de gebeurtenissen die het niet-representatieve geluid veroorzaken. Artikel 5.59 van het Bkl bepaalt namelijk dat het omgevingsplan erin moet voorzien dat ook het niet-representatieve geluid aanvaardbaar is.
In het toepassingsbereik worden windparken met 3 of meer windturbines expliciet uitgesloten, omdat zij ook niet vallen onder paragraaf § 22.3.4.3 over het geluid door windturbines.
KKKKKKKKK
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel is een voortzetting van het overgangsrecht voor ligplaatsen, zoals was opgenomen in artikel 2.17, vierde lid, onder d, vijfde lid, onder f, en het zesde lid, onder d, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.
Het in de artikelen artikel 22.63, eerste lid, artikel 22.64, eerste lid, artikel 22.65, eerste lid en artikel 22.66, eerste lid opgenomen langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximaal geluidsniveau wordt verhoogd met 5 dB(A). Deze verhoging geldt voor drijvende woonschepen die als zodanig voor 1 juli 2012 in dit omgevingssplan zijn toegelaten èn voor drijvende woonfuncties die voor 1 juli 2012 waren opgenomen in een gemeentelijke verordening en nadien, maar voor 1 juli 2022, alsnog zijn opgenomen in een omgevingsplan.
LLLLLLLLL
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf is van toepassing op de trillingen door een activiteit, in een trillinggevoelige ruimte van een trillinggevoelig gebouw. Dit artikel geldt alleen voor activiteiten die ook onder het algemene toepassingsbereik van deze afdeling voor milieubelastende activiteiten, bedoeld in artikel 22.41 vallen. Dat algemene toepassingsbereik probeert het oude begrip Wet milieubeheer-inrichting grotendeels te dekken. Zie daarover meer in de toelichting bij artikel 22.41. De trillingvoorschriften van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer waren alleen van toepassing op deze Wet milieubeheer-inrichtingen. Deze paragraaf is alleen van toepassing op activiteiten die trillingen in een frequentie van 1 tot 80 Hz veroorzaken. Dat bleek onder het Activiteitenbesluit milieubeheer impliciet door de verwijzing naar normwaarden in de Meet- en beoordelingsrichtlijn B «Hinder voor personen» van de Stichting Bouwresearch.
De trillingparagraaf uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer was niet van toepassing op vergunningplichtige inrichtingen. Deze paragraaf van dit omgevingsplan is wel van toepassing op vergunningplichtige milieubelastende activiteiten. Voor vergunningplichtige milieubelastende activiteiten werden voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, soms trillingnormen of andere voorschriften ter beperking van trillinghinder opgenomen in de omgevingsvergunning voor milieubelastende activiteiten. Deze bestaande vergunningvoorschriften blijven op grond van artikel 4.13 van de Invoeringswet Omgevingswet gelden en hebben op grond van artikel 22.1, tweede lid van dit omgevingsplan voorrang op de regels voor trillingen in deze paragraaf van dit omgevingsplan.
Onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer werd bij de bescherming tegen trillinghinder verwezen naar de begrippen «geluidgevoelige ruimten» en «verblijfsruimten», bedoeld in de voormalige Wet geluidhinder. Het Bkl bevat eigen begrippen «trillinggevoelige gebouwen» en «trillinggevoelige ruimten». Deze gelden op grond van artikel 1.1, eerste lid artikel 1.1, eerste lid, van dit omgevingsplan.
Overigens is het begrip trillinggevoelige ruimte in het Bkl wel anders gedefinieerd dan een geluidgevoelige ruimte in de voormalige Wet geluidhinder en het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Zo heeft de oude regelgeving het over een keuken van ten minste 11 m2. Die ondergrens van 11 m2 vervalt. Een trillinggevoelige ruimte wordt gedefinieerd als een verblijfsruimte of verblijfsgebied van een aangewezen gebruiksfunctie. In de praktijk kunnen dus kleine verschillen optreden. Als dit bij toepassing van de omgevingsplanregels van rijkswege in een concreet geval een probleem oplevert, dan kan dit opgelost worden met maatwerkvoorschriften.
Met dit artikel wordt bepaald dat deze paragraaf niet geldt voor trillingen in een trillinggevoelig gebouw dat tijdelijk is toegelaten.
MMMMMMMMM
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf gaat over beginnen, wijzigen of uitbreiden van het houden in een dierenverblijf van landbouwhuisdieren en paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden.
Paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden zijn specifiek benoemd omdat deze niet vallen onder het begrip landbouwhuisdieren in het Bal. Het begrip landbouwhuisdieren in het Bal is op grond van artikel 1.1 van dit omgevingsplan van toepassing op dit omgevingsplan.
Het gaat in deze paragraaf dus om:
landbouwhuisdieren zoals bedoeld in Bijlage I bij het Bal, zijnde:
zoogdieren of vogels voor de productie van vlees, eieren, melk, wol, pels of veren of paarden of pony’s voor het fokken; en
paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden.
Bovenstaande komt overeen met het begrip landbouwhuisdier uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Voor bijvoorbeeld kinderboerderijen, dierentuinen, hondenkennels en volières gelden deze voorschriften niet. Het gaat bij deze bedrijven namelijk niet om het houden van landbouwhuisdieren, omdat deze dieren niet voor de productie worden gehouden. Deze activiteiten vallen wel onder paragraaf § 22.3.25. Het fokken, houden of trainen van landbouwhuisdieren of andere vogels of zoogdieren.
Als ondergrens voor het van toepassing zijn van deze paragraaf is aangesloten bij de ondergrenzen zoals die ook golden in het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer, namelijk: minder dan 10 schapen, 5 paarden en pony’s, 10 geiten, 25 stuks pluimvee, 25 konijnen en 10 overige landbouwhuisdieren.
NNNNNNNNN
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In dit artikel staan de minimumafstanden tussen een dierenverblijf met landbouwhuisdieren waarvoor een geuremissiefactor is vastgesteld en een geurgevoelig object dat hoort of heeft gehoord bij een andere veehouderij of een ruimte-voor-ruimtewoning. Het gaat hier om woningen bij omliggende veehouderijen, woningen bij omliggende veehouderijen die na 19 maart 2000 zijn gestopt of woningen die zijn gebouwd na 19 maart 2000 tegelijk met het (deels) beëindigen van een omliggende veehouderij. De genoemde geurgevoelige objecten krijgen minder bescherming dan andere geurgevoelige objecten, maar er moet wel sprake zijn van een minimaal beschermingsniveau. Dit minimale beschermingsniveau wordt bereikt door een afstand aan te houden van 100 meter tot een object binnen de bebouwde kom en 50 meter tot een object buiten de bebouwde kom. Als niet voldaan wordt aan de minimumafstand, dan moet wel aan artikelen artikel 22.98 en artikel 22.99 voldaan worden.
OOOOOOOOO
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Voor landbouwhuisdieren waarvoor geen geuremissiefactor is vastgesteld gelden geen waarden, maar is het uitgangspunt dat afstanden worden aangehouden. Deze afstanden zijn in dit artikel opgenomen. Het gaat hierbij om vaste afstanden: de afstand is niet gekoppeld aan het aantal landbouwdieren.
In dit omgevingsplan wordt onder landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor verstaan: landbouwhuisdieren waarvoor in de Omgevingsregeling geen emissiefactor voor geur is vastgesteld met uitzondering van pelsdieren. Deze begripsbepaling staat opgenomen in Bijlage 1 I bij dit omgevingsplan.
Dit artikel is een voortzetting van artikel 4, eerste lid, van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij en artikel 3.117, eerste lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.
Voor dit artikel geldt dat als in een geurverordening op grond van artikel 6 van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij een andere afstand is vastgesteld dan de afstand in dit artikel, die andere afstand uit de geurverordening voorrang heeft op de afstand zoals opgenomen in dit artikel. Dit is geregeld in artikel 22.1 van dit omgevingsplan. Deze voorrang werkt ook door in de volgende artikelen van deze paragraaf over de eerbiedigende werking.
PPPPPPPPP
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel bevat afstanden gemeten vanaf (de buitenzijde van) de gevel van het dierenverblijf tot de gevel van een geurgevoelig object, de zogenaamde gevel tot gevelafstanden.
De afstanden, bedoeld in dit artikel, gelden naast de waarden die op grond van artikel 22.98 gelden en naast de afstanden die op grond van de artikelen artikel 22.100 en artikel 22.101 gelden.
Dit artikel geldt voor het houden van landbouwhuisdieren met geuremissiefactor en voor landbouwhuisdieren zonder geuremissiefactor en voor het houden van paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden. Door dit artikel wordt geborgd dat er altijd een zekere afstand is tussen een geurgevoelig object en een dierenverblijf. Dit onderdeel is een voortzetting van artikel 5, eerste lid, van de voormalige Wet geurhinder en veehouderij en artikel 3.119, eerste lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.
QQQQQQQQQ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel vormt een voortzetting van de artikelen 1.1, eerste lid, 3.45, eerste lid, en 3.46, eerste lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Die artikelen zagen op het opslaan van agrarische bedrijfsstoffen. Dit artikel ziet niet op alle agrarische bedrijfsstoffen, maar enkel op een deel ervan. De regels voor de andere agrarische bedrijfsstoffen zijn elders in paragraaf § 22.3.6.4 geregeld.
Dit artikel geldt voor alle milieubelastende activiteiten die vallen onder het algemene toepassingsbereik van deze afdeling, bedoeld in artikel 22.41, waaronder opslag van vaste mest op een weiland of akker.
Dit artikel geldt niet voor de opslag van vaste mest afkomstig van andere dieren dan landbouwhuisdieren of paarden en pony’s die gehouden worden in verband met het berijden, zoals honden, dieren op de kinderboerderij of dieren in dierentuinen. Voor de geurhinder, veroorzaakt door die mestopslagen geldt artikel 22.240.
Bij het opslaan van minder dan 3 m3 vaste mest, champost of dikke fractie gelden geen eisen, anders dan de specifieke zorgplicht.
Als vaste mest, champost of dikke fractie korter dan twee weken op één plek opgeslagen ligt, dan is dit artikel niet van toepassing. Wel geldt de specifieke zorgplicht.
Een opslag van meer dan 600 m3 vaste mest valt niet onder het toepassingsbereik van dit artikel. In artikel 22.262 is aanvullend op deze bovengrens een vergunningplicht opgenomen voor de opslag van meer dan 600 m3 vaste mest.
De afstanden in dit lid komen overeen met de afstanden in artikel 3.46, eerste lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.
De maatwerkmogelijkheid in artikel 3.46, achtste lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer is niet specifiek overgenomen. Dit valt nu onder de generieke maatwerkbevoegdheid van deze afdeling van dit omgevingsplan.
RRRRRRRRR
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Dit artikel vormt een voortzetting van de artikelen 1.1, eerste lid, 3.45, eerste lid, en 3.46, eerste lid, van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. Die artikelen zagen op het opslaan van agrarische bedrijfsstoffen. Dit artikel ziet niet op alle agrarische bedrijfsstoffen, maar enkel op substraatmateriaal van plantaardige oorsprong. De regels voor de andere agrarische bedrijfsstoffen zijn elders in paragraaf § 22.3.6.4 geregeld.
Bij het opslaan van minder dan 3 m3 gebruikt substraatmateriaal van plantaardige oorsprong gelden geen eisen, anders dan de specifieke zorgplicht.
De afstanden in dit lid komen overeen met de afstanden in artikel 3.46, eerste lid van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer.
SSSSSSSSS
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In beginsel geldt bij geur die veroorzaakt wordt door de activiteiten, bedoeld in de artikelen artikel 22.114 tot en met 22.119, de afstanden die in die artikelen zijn genoemd. Deze afstandseisen gelden niet bij «overbelaste situaties». Dit artikel bevat een regeling met «eerbiedigende werking» voor zulke bestaande situaties. Zie voor een nadere toelichting hierover de artikelsgewijze toelichting bij artikel 5.126 van het Bkl.
Als dit artikel van toepassing is, heeft degene die de activiteit verricht op grond van de specifieke zorgplichtbepaling de plicht om maatregelen of voorzieningen te treffen die geurhinder voorkomen of tot een aanvaardbaar niveau beperken. Hierbij kan gedacht worden aan maatregelen over:
In het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer stond ook dat degene die de inrichting drijft op verzoek van het bevoegd gezag aangeeft welke maatregelen of voorzieningen hij daarvoor heeft getroffen of zal treffen. Deze gegevens kan het bevoegd gezag ook vragen op grond van de toezichtsbevoegdheden van de Algemene wet bestuursrecht. Deze plicht komt dus niet expliciet terug in de omgevingsplanregels van rijkswege.
TTTTTTTTT
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Kortheidshalve wordt voor een uitleg over het exploiteren van een zuiveringstechnisch werk verwezen naar de artikelsgewijze toelichting bij artikel 3.173 van het Bal.
De verwijzing naar artikel 3.173 van het Bal brengt met zich mee dat het exploiteren van een zuiveringtechnisch werk ook andere milieubelastende activiteiten omvat die worden verricht op dezelfde locatie die de activiteit functioneel ondersteunen. De activiteiten worden gezien als één activiteit. Er is dan dus geen sprake van cumulatie van geur door verschillende activiteiten.
Dit artikel betreft een voortzetting van artikel 3.5a van het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer. De regels van paragraaf § 22.3.6.5 kent als gevolg van aansluiting bij het Bal een breder toepassingsbereik ten opzichte van artikel 3.5a van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Artikel 3.5a van het Activiteitenbesluit milieubeheer bepaalde namelijk dat de regels alleen van toepassing waren op zuiveringtechnische werken voor zover het de waterlijn betrof met inbegrip van slibindikking en mechanische slibontwatering.
Deze paragraaf stelt alleen regels voor het voorkomen of het tot een aanvaardbaar niveau beperken van geurhinder. De regels die zien op andere belangen zijn opgenomen in paragraaf 4.49 van het Bal.
UUUUUUUUU
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf stelt regels voor moestuinen en/of siertuinen of industrie (inclusief bedrijfsterreinen), inclusief aangrenzende bermen, gelegen in het zinkassengebied De Kempen. Dit gebied ligt in een deel van de provincies Noord-Brabant en Limburg.

Voor de gemeenten Boxtel, Horst aan de Maas, Maasgouw, Oisterwijk, Roermond, Tilburg en Vught is de situering en omvang (de zogenoemde geometrische begrenzing) van het zinkassengebied De Kempen vastgesteld in bijlage III bij het omgevingsplan van de betreffende gemeente. Voor de overige gemeenten binnen het zinkassengebied De Kempen valt het gehele ambtsgebied onder het gebied en is een aparte aanduiding van de geometrische begrenzing niet nodig.
Het betreft een verontreinigingssituatie waarbij zinkassen in de bodem aanwezig zijn of waarbij de bodem verontreinigd is geraakt door de aanwezigheid van zinkassen in het verleden.
De saneringsaanpak die in de artikelen artikel 22.135 en artikel 22.136 wordt beschreven is een maatwerkregel waarin wordt afgeweken van artikel 4.1242 van het Besluit activiteiten leefomgeving. Dit artikel regelt dat de aanwezige verontreiniging moet worden verwijderd door middel van ontgraving tot de terugsaneerwaarde die overeenkomt met de bodemkwaliteitsklasse die hoort bij de bodemfunctieklasse die door de gemeente is aangewezen.
De overige artikelen uit het Besluit activiteiten leefomgeving (onder andere de meldingsplicht, het aanleveren van gegevens en bescheiden, de erkenningsplicht voor de uitvoering en milieukundige begeleiding en het aanleveren van een evaluatieverslag) zijn wel van toepassing. Dit geldt ook voor de relevante bepalingen uit de activiteit graven in de bodem met een kwaliteit boven de interventiewaarde bodemkwaliteit (bijvoorbeeld de regels voor het gescheiden houden van partijen en voor tijdelijke opslag) en de activiteit toepassen van grond en baggerspecie (voor het aanvullen van de ontgraving met grond of baggerspecie).
VVVVVVVVV
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Deze paragraaf bevat voorschriften voor het houden van landbouwhuisdieren, andere zoogdieren of vogels. Hieronder vallen dus bijvoorbeeld het op kleine schaal houden van landbouwhuisdieren, kinderboerderijen, dierentuinen, maneges, hondenkennels of dierenasiels. Het grootschalig houden van landbouwhuisdieren wordt geregeld door het Bal.
Het houden van landbouwhuisdieren of paarden of pony’s kan ook geurhinder veroorzaken. Hiervoor gelden de artikelen uit paragraaf § 22.3.6.2 (Geur door het in een dierenverblijf houden van landbouwhuisdieren en paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden).
Deze paragraaf bevat geen aanvullende geurvoorschriften voor het houden van andere zoogdieren of vogels. Wanneer er toch maatregelen tegen geuroverlast noodzakelijk zijn, kan het bevoegd gezag deze bij maatwerkvoorschrift stellen. Te denken valt aan maatwerkvoorschriften waarbij wordt voorgeschreven dat uitwerpselen met een bepaalde frequentie worden verwijderd of maatwerkvoorschriften die gaan over de uitvoering en ligging van een dierenverblijf.
Het voorschrift uit het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer «Het te lozen afvalwater als gevolg van het reinigen en ontsmetten van dierenverblijven kan op een doelmatige wijze worden bemonsterd» is niet meer expliciet uitgeschreven, omdat dit onder de specifieke zorgplicht valt.
WWWWWWWWW
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
De Wet geluidhinder bepaalde dat het college van burgemeester en wethouders in zijn besluit bepaalde welke maatregelen nodig zijn om te voorkomen dat de geluidbelasting binnen de zone de hoogst toelaatbare waarden te boven zou gaan. Dat is te lezen als een regel over voorschriften. Omdat een binnenplans vergunningstelsel altijd een beoordelingsregel vereist, is deze regel hier uitgesplitst in een beoordelingsregel, inhoudende dat het bevoegd gezag de omgevingsvergunning alleen verleent als binnenplanse omgevingsvergunning als de grenswaarde niet wordt overschreden, en in een regel over voorschriften, die inhoudt dat het bevoegd gezag de maatregelen voorschrijft die nodig zijn om te voorkomen dat niet aan de standaardwaarden wordt voldaan of dat het geluid op geluidgevoelige gebouwen toeneemt ten opzichte van het geluid direct voorafgaand aan de wijziging. Als de omgevingsvergunning niet kan worden verleend als binnenplanse omgevingsplanactiviteit, kan de aanvraag worden beoordeeld als een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een buitenplanse omgevingsplanactiviteit. Op die beoordeling zijn de regels van paragraaf 5.1.4.2a.3 van het Besluit kwaliteit leefomgeving van overeenkomstige toepassing.
De gehanteerde grenswaarde is niet ontleend aan de normwaarden van de Wet geluidhinder en het Besluit geluidhinder, maar aan het Besluit kwaliteit leefomgeving zoals dat is gewijzigd door het Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet. In de toelichting op bij artikel 22.274 is ingegaan op de achtergrond hiervan.
XXXXXXXXX
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In artikel 22.279 is een beoordelingsregel opgenomen voor in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan opgenomen verbodsbepalingen om zonder omgevingsvergunning een sloopactiviteit te verrichten. Onder «sloopactiviteit» moet op grond van de bijlage bij de Omgevingswet «het slopen van een bouwwerk» worden verstaan. Deze begripsbepaling is op grond van artikel 1.1 van dit omgevingsplan ook van toepassing op hoofdstuk HOOFDSTUK 22 van dit plan. De vergunningenstelsels voor de hier bedoelde sloopactiviteiten konden op grond van artikel 3.3, aanhef en onder b, van de voormalige Wet ruimtelijke ordening in onder meer bestemmingsplannen, beheersverordeningen en andere ruimtelijke regelingen zijn opgenomen. In het nieuwe stelsel zijn deze regelingen onderdeel geworden van het tijdelijke deel van het omgevingsplan. De beoordelingsregel voor deze in ruimtelijke regelingen opgenomen sloopvergunningenstelsels was opgenomen in artikel 2.16 van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Ter vervanging van deze bepaling is in artikel 22.279 in een gelijkluidende beoordelingsregel voorzien. In de nieuwe redactie is er echter rekening mee gehouden dat naast deze (vanuit artikel 2.16 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht overgehevelde) beoordelingsregel ook nog andere specifieke beoordelingsregels kunnen zijn gesteld in de vergunningenstelsels voor sloopactiviteiten in het tijdelijke deel van het omgevingsplan. In de jurisprudentie is de mogelijkheid om in bijvoorbeeld een bestemmingsplan ook nog specifieke beoordelingsregels voor het slopen te stellen bevestigd (verwezen wordt naar ABRvS 12 maart 2014, ECLI:NL:RVS:2014:898, TBR 2014/61). Als dergelijke beoordelingsregels zijn gesteld, blijven deze onverminderd van toepassing en werkt de beoordelingsregel in artikel 22.279 hierop aanvullend.
YYYYYYYYY
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Artikel 22.281 moet worden gelezen in samenhang met artikel 22.280 en heeft ook betrekking op de in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan opgenomen mogelijkheden om bij omgevingsvergunning van gestelde regels te kunnen afwijken. Zoals al toegelicht toelichting bij artikel 22.280 vielen dergelijke afwijkingsmogelijkheden onder de juridische werking van de vergunningplicht van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 1°, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, konden deze omgevingsvergunningen worden verleend. De Afdeling advisering van de Raad van State heeft er in haar advies over het ontwerp Invoeringsbesluit Omgevingswet terecht op gewezen dat uit de werking van de beoordelingsregel in artikel 8.0a, eerste lid, van het Bkl een imperatieve werking voortvloeit, die ertoe leidt dat een omgevingsvergunning voor activiteiten als hier bedoeld moet worden verleend als de activiteit niet in strijd is met de regels die in het omgevingsplan zijn gesteld over het verlenen van de omgevingsvergunning. Hierdoor zou de mogelijkheid uit artikel 2.12 van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht om de vergunning, ook als werd voldaan aan de in de betrokken planologische regeling gestelde regels over afwijking, toch te kunnen weigeren, komen te vervallen. Voor zover de regels voor het kunnen verlenen van een omgevingsvergunning voor deze afwijkingsmogelijkheden geen zelfstandige beslissingsruimte bieden (maar een imperatieve redactie kennen die kan dwingen tot vergunningverlening), zou dit onder de werking van het nieuwe stelsel tot het probleem kunnen leiden dat het bevoegd gezag wordt gedwongen een vergunning te verlenen terwijl onder oud recht artikel 2.12 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht nog de afwegingsruimte bood de vergunning in die omstandigheid toch te kunnen weigeren. Om een neutrale overgang naar het nieuwe stelsel te borgen, wordt met artikel 22.281 beslissingsruimte toegevoegd aan de imperatief geformuleerde regels voor het verlenen van deze vergunningen. Daarmee blijft het net als onder de werking van het oude stelsel mogelijk een afweging te maken en de vergunning voor een geboden afwijkingsmogelijkheid in voorkomende omstandigheden toch te weigeren, in het geval de regels voor het verlenen van de afwijking zouden dwingen om de vergunning te verlenen. Het zal overigens in de praktijk geregeld voorkomen dat een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een dergelijke afwijking van een regel gezamenlijk wordt verleend met een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit bestaande uit een bouwactiviteit en het in stand houden en gebruiken van het te bouwen bouwwerk.
ZZZZZZZZZ
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
Onder de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waren de indieningsvereisten voor omgevingsvergunningen op rijksniveau geregeld, ook als de vergunningplicht was ingesteld in een bestemmingsplan of gemeentelijke verordening. Deze indieningsvereisten waren opgenomen in de voormalige Regeling omgevingsrecht en komen, voor zover het gaat om die laatste vergunningen, niet meer terug op rijksniveau. Daarom worden deze opgenomen in deze paragraaf. Voor zover het gaat om vergunningplichten die onder de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waren ingesteld in een bestemmingsplan, maken die vanaf de inwerkingtreding van de Omgevingswet onderdeel uit van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van die wet. Voor zover het gaat om vergunningplichten die onder de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht waren ingesteld in gemeentelijke verordeningen (artikel 2.2 van die wet) houden de aanvraagvereisten verband met artikel 22.8 van de Omgevingswet. Artikel 22.8 van de Omgevingswet brengt met zich dat zolang deze vergunningenstelsels nog niet zijn overgeheveld naar het omgevingsplan, de regeling van artikel 2.2 van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht feitelijk wordt gecontinueerd. Een in een autonome verordening opgenomen vergunningplicht, die krachtens artikel 2.2 van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht werd aangemerkt als een Wabo-omgevingsvergunningplicht, wordt na inwerkingtreding van de Omgevingswet aangemerkt als een omgevingsvergunningplicht op grond van artikel 5.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Omgevingswet.
In deze afdeling zijn daarnaast nog de aanvraagvereisten voor een omgevingsvergunning voor twee andere activiteiten opgenomen. In de eerste plaats de activiteit die strekt tot het afwijken van regels in het tijdelijke deel van dit omgevingsplan, bedoeld in artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet, waarvoor in dat tijdelijke deel is bepaald dat daarvan bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken. De hiermee samenhangende vergunningplicht die onder de gelding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht volgde uit artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van die wet, is opgenomen in artikel 22.280 van dit omgevingsplan. Voor een nadere toelichting hierop wordt verwezen naar de hiervoor gegeven toelichting op dat artikel.
De tweede activiteit waarvoor deze afdeling nog aanvraagvereisten voor een omgevingsvergunning bevat, is het slopen van een bouwwerk in een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht waarvoor op grond van artikel 4.35, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is vereist. Ook dat artikel is een overgangsrechtelijke bepaling.
In artikel 2.1, eerste lid, onder h, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht was een vergunningplicht opgenomen voor het slopen van een bouwwerk in een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht. Onder de Omgevingswet is dit geen afzonderlijke, in artikel 5.1 van die wet geregelde vergunningplicht meer, maar wordt het sloopvergunningenregime voor rijksbeschermde stads- en dorpsgezichten onderdeel van het omgevingsplan. Direct bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet is in het algemeen nog niet in een adequaat sloopvergunningenregime in het omgevingsplan voorzien, omdat bestemmingsplannen nog uitgingen van het bestaan van de wettelijke vergunningplicht uit artikel 2.1, eerste lid, onder h, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Om te voorkomen dat door het wegvallen van die rechtstreeks uit de wet voortvloeiende vergunningplicht een hiaat in de bescherming van een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht ontstaat, is in artikel 4.35, tweede lid, van de Invoeringswet Omgevingswet bepaald dat totdat het omgevingsplan voorziet in een adequaat beschermingsregime dat voldoet aan de in dat artikellid gestelde eisen, voor het slopen in een rijksbeschermd stads- of dorpsgezicht een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit is vereist. Artikel 4.35, tweede lid, van die wet verklaart op deze vergunningplicht de op de vergunningplicht uit artikel 2.1, eerste lid, onder h, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht betrekking hebbende weigeringsgrond uit artikel 2.16 van die wet van overeenkomstige toepassing. Vanwege dit beschermingsregime zijn ook de indieningsvereisten voor de aanvraag om een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder h, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht zoals die waren opgenomen in artikel 6.2 van de voormalige Regeling omgevingsrecht naar deze afdeling overgeheveld.
De vier categorieën activiteiten waarop de aanvraagvereisten in deze afdeling betrekking hebben, komen terug in de nadere onderverdeling van paragraaf § 22.5.2 van deze afdeling in een viertal subparagrafen.
De indieningsvereisten uit de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht komen niet allemaal in identieke bewoordingen als aanvraagvereisten terug. Dat kan alleen al niet vanwege de begrippen uit het oude recht die in die regels voorkomen. In de artikelen 22.2 en 22.14 van de Omgevingswet is bepaald dat de bruidsschat bestaat uit rijksregels of daaraan gelijkwaardige regels. Door aan te sluiten op de terminologie van het nieuwe stelsel wordt invulling gegeven aan het opstellen van gelijkwaardige regels. Dat betekent bijvoorbeeld dat het begrip locatie wordt gehanteerd en niet het begrip grond. Wat betreft de aanvraagvereisten voor een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een gemeentelijk monument is aangesloten bij de formulering van de aanvraagvereisten voor een rijksmonumentenactiviteit die in de Omgevingsregeling zijn opgenomen.
De artikelen artikel 22.287 tot en met 22.295 voorzien in specifieke aanvraagvereisten voor omgevingsplanactiviteiten die betrekking hebben op een gemeentelijk monument. Bij een gemeentelijk monument gaat het op grond van bijlage I bij het Bbl om een monument of archeologisch monument als bedoeld in de Erfgoedwet waaraan in dit omgevingsplan de functie-aanduiding gemeentelijk monument is gegeven. Op grond van artikel 22.295 zijn deze aanvraagvereisten van overeenkomstige toepassing op eventuele voorbeschermde gemeentelijke monumenten in dit omgevingsplan. Bijlage I bij het Bbl definieert een voorbeschermd gemeentelijk monument voor zover in het kader van het omgevingsplan van belang als een monument of archeologisch monument waarvoor het omgevingsplan een voorbeschermingsregel bevat vanwege het voornemen om aan dat monument of archeologisch monument in het omgevingsplan de functie-aanduiding van gemeentelijk monument te geven. De artikelen 22.287 tot en met 22.295 zijn ook van toepassing op monumenten en archeologische momenten die een (voor)beschermde status hebben op grond van een gemeentelijke verordening en nog niet via een voorbeschermingsregel of functie-aanduiding in het omgevingsplan zijn overgezet. Dit volgt uit artikel 22.2 van dit omgevingsplan.
Voor de leesbaarheid wordt hierna alleen van gemeentelijk monument gesproken, maar kan steeds ook voorbeschermd gemeentelijk monument worden gelezen.
Omgevingsplanactiviteiten die betrekking hebben op een gemeentelijk monument komen overeen met de activiteiten die op grond van de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet onder de «rijksmonumentenactiviteit» vallen: het slopen, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een monument of een archeologisch monument of het herstellen of gebruiken daarvan waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht. Waar in deze begripsomschrijving gesproken wordt van «monument» wordt alleen op gebouwde en aangelegde (groene) monumenten gedoeld. Waar gesproken wordt van «archeologisch monument» wordt gedoeld op een terrein dat deel uitmaakt van cultureel erfgoed vanwege de daar aanwezige overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden, met inbegrip van die overblijfselen, voorwerpen en sporen (zie de bijlage bij artikel 1.1 van de Omgevingswet en artikel 1.1 van de Erfgoedwet).
Voor deze aanvraagvereisten hebben, zoals hierboven al aangegeven, de indieningsvereisten in de voormalige Regeling omgevingsrecht onder de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht als basis gediend, aangevuld met indieningsvereisten voor archeologische rijksmonumenten op grond van de Monumentenwet 1988. De redactie is daarbij wel aangepast aan voortschrijdend inzicht en aan de stelselkeuzes van de Omgevingswet.
In artikel 22.276 zijn de algemene aanvraagvereisten voor omgevingsplanactiviteiten die betrekking hebben op een gemeentelijk monument opgenomen, die bij iedere aanvraag van toepassing zijn. Voor het overige zijn de aanvraagvereisten in verschillende artikelen gespecificeerd voor de volgende activiteiten:
activiteiten die betrekking hebben op archeologische monumenten;
het slopen (= geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen) van monumenten;
het gedeeltelijk of volledig verplaatsen van monumenten;
het wijzigen van een monument (restauratie, verbouw, reconstructie of op een andere manier wijzigen) of het door herstel ontsieren of in gevaar brengen van een monument;
het gebruiken van een monument waardoor het wordt ontsierd of in gevaar gebracht.
Ook zijn er twee artikelen opgenomen met eisen aan tekeningen, een voor monumenten en een voor archeologische monumenten.
Met deze uitsplitsing in activiteiten wordt voorkomen dat initiatiefnemers (vergunningaanvragers) worden geconfronteerd met aanvraagvereisten die niet relevant voor hen zijn. Deze insteek bestond al in de voormalige Regeling omgevingsrecht, maar is nu verder vereenvoudigd. Bij een aantal artikelen is ook een splitsing aangebracht in aanvraagvereisten die in beginsel altijd noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de voorgenomen activiteit in relatie tot het monument of archeologisch monument en zijn monumentale waarde (eerste lid), en aanvraagvereisten die niet in alle gevallen nodig zijn of die alleen voor bepaalde soorten gemeentelijke monumenten van toepassing zijn (tweede lid).
De aard en de omvang van de activiteit en het soort gemeentelijk monument bepalen welke aanvraagvereisten in een concreet geval van toepassing zijn. Zo zijn voor de beoordeling van een vergunningaanvraag voor uitvoering van een restauratie- of (ver)bouwplan meer gegevens en bescheiden noodzakelijk dan voor het beoordelen van een vergunningaanvraag voor het aanbrengen van gevelreclame. Voorafgaand aan ingrijpende restauraties is het uitvoeren van een bouwhistorisch onderzoek vaak wenselijk, terwijl dit voor kleinere herstelwerkzaamheden meestal niet aan de orde zal zijn. Ook de locatie van de activiteiten is voor de aanvraagvereisten van belang. Als er werkzaamheden in het interieur worden uitgevoerd, zijn interieurfoto’s nodig, maar deze zijn doorgaans niet relevant als de ingrepen alleen de buitenkant van het monument betreffen.
Door de grote verscheidenheid aan activiteiten die van invloed kunnen zijn op de monumentale waarde van een monument of archeologisch monument is geen volledig dekkend beeld te geven van alle mogelijke aanvraagvereisten. Het bevoegd gezag kan in specifieke gevallen, naast de genoemde aanvraagvereisten, op grond van artikel 4:2, tweede lid, in samenhang met artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht ook nog andere aanvraagvereisten formuleren. De gevraagde informatie moet uiteraard wel noodzakelijk zijn voor, en in directe relatie te staan tot, de beoordeling van de aanvraag. Het is dan ook in het algemeen bij voorgenomen omgevingsplanactiviteiten die betrekking hebben op een gemeentelijk monument raadzaam voor een aanvrager om eerst in vooroverleg te treden met het bevoegd gezag en daarna pas over te gaan tot het maken van definitieve plannen. Zo krijgt hij vroegtijdig inzicht in welke aanvullende aanvraagvereisten in het concrete geval nodig worden geacht en kan rekening worden gehouden met eventuele toepasselijke kwaliteitsnormen of uitvoeringsrichtlijnen voor de instandhouding van monumenten.
Bij de beoordeling van de vergunningaanvraag zal het belang van de (archeologische) monumentenzorg bij het behoud van het monument of archeologisch monument in redelijkheid moeten worden afgewogen tegen de belangen van de aanvrager (eigenaar/gebruiker) en die van derde belanghebbenden. Bij die belangenafweging staat het voorkomen van nadelige gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor het monument of archeologisch monument en de monumentale waarden ervan voorop. Ook zal er bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning rekening moeten worden gehouden met de volgende beginselen uit het verdrag van Granada (de op 3 oktober 1985 te Granada tot stand gekomen Overeenkomst inzake het behoud van het architectonische erfgoed van Europa; Trb. 1985, 163) en het verdrag van Valletta (het op 16 januari 1992 te Valletta tot stand gekomen herziene Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed; Trb. 1992, 32):
het voorkomen van ontsiering, beschadiging of sloop van monumenten en archeologische monumenten,
het voorkomen van verplaatsing van monumenten of een deel daarvan, tenzij dit dringend vereist is voor het behoud van die monumenten,
het bevorderen van het gebruik van monumenten, zo nodig door wijziging van die monumenten, rekening houdend met de monumentale waarden, en
het conserveren en in stand houden van archeologische monumenten, bij voorkeur in situ.
Een aanvraag moet dus voldoende inzicht geven in de reden, aard en omvang van de activiteit, de impact op het monument of archeologisch monument en de monumentale waarde ervan, en het (voorgenomen) gebruik van het monument of archeologisch monument.
AAAAAAAAAA
De volgende sectie wordt op de aangegeven wijze gewijzigd:
In de bruidsschat was een inperking in, aan, op of bij monumenten opgenomen. In dit omgevingsplan is dit vertaald naar een werkingsgebied monumenten. Binnen dit gebied zijn de vergunningvrije bouwmogelijkheden beperkt.
22.36 lid 1 en 22.27
Dit artikel is een voortzetting van de regeling in artikel 2.22, tweede lid, van de voormalige Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en artikel 5.2 van het voormalige Besluit omgevingsrecht.
In het eerste lid is bepaald dat aan een omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit die betrekking heeft op een werk, dat geen bouwwerk is, of het uitvoeren van een werkzaamheid -ook wel een aanlegactiviteit genoemd – die van invloed is op een archeologisch monument, in het belang van de archeologische monumentenzorg in ieder geval de onder a tot en met d bedoelde voorschriften kunnen worden verbonden.
Dit onderdeel heeft betrekking op voorschriften die een plicht inhouden tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische monumenten in situ kunnen worden behouden. Voorbeelden zijn voorschriften die verplichten tot het treffen van technische maatregelen, zoals het aanbrengen van een ophogingslaag, het aanpassen van de funderingswijze of het beperken van het aantal heipalen.
Dit onderdeel heeft betrekking op voorschriften over het verrichten van opgravingen als bedoeld in artikel 1.1 in samenhang met artikel 5.1, eerste lid, van de Erfgoedwet. Dit betreft dus voorschriften over handelingen bij het opsporen, onderzoeken of verwerven van cultureel erfgoed of onderdelen daarvan, waardoor verstoring van de bodem, of verstoring of gehele of gedeeltelijke verplaatsing of verwijdering van een archeologisch monument of cultureel erfgoed onder water optreedt, tenzij het een op grond van artikel 5.1, tweede lid, van de Erfgoedwet uitgezonderd geval betreft.
Onderdeel c heeft betrekking op voorschriften over de begeleiding door een archeologisch deskundige van uitvoeringswerkzaamheden. Deze deskundige is bij de werkzaamheden aanwezig en documenteert eventuele overblijfselen, voorwerpen of andere sporen van menselijke aanwezigheid in het verleden die hierbij aan het licht komen.
Het instrument van archeologische begeleiding is bedoeld voor situaties waarin adequaat vooronderzoek niet mogelijk is door fysieke belemmeringen, zoals een te slopen bouwwerk, waardoor niet tot een betrouwbare waardenstelling kan worden gekomen. Ook kan de begeleiding worden ingezet voor situaties waarin civieltechnische werkzaamheden archeologisch onderzoek niet mogelijk maken of op grond van de beschikbare archeologische informatie is geconcludeerd dat het doen van een opgraving niet (meer) nodig is, maar men toch graag het zekere voor het onzekere wil nemen. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij de aanleg van een pijpleiding voor aardgas, omdat de gegraven sleuf te smal is om een goede documentatie mogelijk te maken. Daarnaast kan er bij uitvoeringstrajecten sprake zijn van bijzondere onderzoeksvragen, die juist door archeologische begeleiding kunnen worden beantwoord. Het gaat daarbij om gebieden of complextypen waar wel een archeologische verwachting is, maar waaraan door inventariserend veldonderzoek geen specifieke locatie kan worden gekoppeld. Archeologische begeleiding is nadrukkelijk niet bedoeld als een vervanging voor een inventariserend veldonderzoek of een opgraving. Aan dit onderdeel kan niet worden voldaan met een verwijzing naar een gecertificeerde opgravingsdeskundige, omdat niet alle handelingen waaruit een archeologische begeleiding kan bestaan, handelingen zijn waarvoor een certificaat als bedoeld in artikel 5.1 van de Erfgoedwet vereist is. Dit is bijvoorbeeld het geval bij het uitzeven van grond afkomstig uit een bouwput of een baggerlocatie om archeologische overblijfselen of voorwerpen te verzamelen. Voor die gevallen kan het bevoegd gezag op basis van dit onderdeel specifieke eisen stellen aan de deskundigheid van de bij de archeologische begeleiding betrokken personen. Denk bijvoorbeeld aan de voorwaarde dat de deskundige kennis moet hebben van de archeologie van het rivierengebied of van de Romeinse tijd. Veelal zullen deze eisen via het programma van eisen worden afgedwongen (zie onderdeel d). Maar het bevoegd gezag kan ook eisen stellen aan de kwalificaties van de deskundige zonder dat het een specifiek programma van eisen als voorschrift opneemt. Dit laat onverlet dat de uitvoerder van de archeologische begeleiding voor zover het handelingen betreft waarvoor een certificaat als bedoeld in artikel 5.1 van de Erfgoedwet vereist is, in ieder geval moet voldoen aan het bepaalde in artikel 5.4, eerste en tweede lid, van die wet.
Met het voorschrift dat de opgraving of begeleiding op een bepaalde wijze, die in overeenstemming is met artikel 5.4, eerste en tweede lid, van de Erfgoedwet, moet worden verricht, wordt beoogd aan te sluiten bij de Erfgoedwet en vooral bij het in die wet opgenomen certificatiesysteem, waarbij de nadruk meer is komen te liggen op de professionele standaarden uit het veld zoals tot nu toe neergelegd in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie. Met deze voorschriften worden die voorschriften bedoeld die ook wel als een programma van eisen of een plan van aanpak worden aangeduid en voor de inwerkingtreding van de Erfgoedwet en de Omgevingswet werden gebaseerd op artikel 38, eerste lid, onder a, van de Monumentenwet 1988. In het programma van eisen en plan van aanpak kunnen randvoorwaarden aan het archeologisch onderzoek worden meegegeven, in het bijzonder de doel- en vraagstelling van het onderzoek, en kunnen eisen worden gesteld aan de wijze van uitvoering. Er wordt bijvoorbeeld aangegeven welke onderzoeksmethodiek moet worden ingezet en over welke specifieke kennis en ervaring de actoren moeten beschikken om het onderzoek te kunnen uitvoeren.
Voorkomen moet worden dat de inhoud van de voorschriften in strijd is met de professionele kwaliteitsnorm voor archeologisch onderzoek binnen het in de Erfgoedwet opgenomen certificatiesysteem. Dit betekent dat de voorschriften wel aanvullende eisen mogen bevatten, maar geen eisen die onder het niveau van deze normen van de beroepsgroep liggen. De voorschriften kunnen tenslotte ook betrekking hebben op non-destructief archeologisch onderzoek, zoals een veldkartering of een sonaropname van de zeebodem.
In het tweede lid is bepaald dat aan een omgevingsvergunning voor een sloopactiviteit op of in een archeologisch monument in een beschermd stads- of dorpsgezicht voorschriften kunnen worden verbonden over de wijze van slopen. Deze bepaling vloeit voort uit artikel 5.2, derde lid, van het voormalige Besluit omgevingsrecht. Het doel van een dergelijk voorschrift is de sloopmethode zo te kiezen dat de nadelige gevolgen voor de archeologische waarden ter plaatse zoveel mogelijk beperkt blijven. Ook kan zo de inzet van het instrument van archeologische begeleiding als bedoeld in het eerste lid, onder c, mogelijk worden gemaakt.
In Bijlage I bij artikel 1.1 van dit omgevingsplan zijn in aanvulling op de begrippen van de Omgevingswet, de AMvB’s en de Omgevingsregeling de overige begripsbepalingen opgenomen die nog nodig zijn. Deze begrippen worden hieronder toegelicht.
Het begrip Activiteitenbesluit-bedrijventerrein is opgenomen omdat in artikel 22.63, tweede lid, voor gevoelige objecten die op een Activiteitenbesluit-bedrijventerrein zijn gelegen, hogere geluidswaarden zijn vastgesteld. In de definitie van het begrip Activiteitenbesluit-bedrijventerrein wordt aangesloten bij geldende omgevingsplannen. Het komt vaak voor dat een omgevingsplan dat (in het tijdelijke deel) een bedrijventerrein aanduidt, meer bestemmingen omvat dan alleen bedrijfsbestemmingen. Zo kan een natuurgebied of landelijk gebied deel uitmaken van een gebied dat in een omgevingsplan is begrensd door een grens die een bedrijventerrein aanduidt. Het is niet de bedoeling dat de hogere waarden ook in die gebieden gelden. Anderzijds kan het voorkomen dat er één of enkele percelen zijn met een andere bestemming dan een bedrijfsbestemming, die omsloten zijn door percelen met bedrijfsbestemmingen. Voor die percelen, bijvoorbeeld een burgerwoning op het bedrijventerrein, zijn de hogere waarden wel van toepassing. Om die reden wordt het begrip beperkt tot een cluster percelen met overwegend bedrijfsbestemmingen. Opgemerkt wordt dat in het nieuwe stelsel de term «bedrijventerrein» zonder definitie wordt gehanteerd.
Deze regel moet worden overgezet van het tijdelijke deel van dit omgevingsplan naar het nieuwe deel van dit omgevingsplan. In het nieuwe deel wordt concreet aangeduid voor welke locaties de hogere waarde geldt. Er kan dan geen gebruik meer gemaakt worden van het begrip Activiteitenbesluit-bedrijventerrein.
Het begrip «concentratiegebied geurhinder en veehouderij» voor in de paragraaf over geur door het houden van landbouwhuisdieren en paarden en pony’s die gehouden worden voor het berijden, in dierenverblijven.
Als een gemeente in een geurverordening een concentratiegebied heeft aangewezen, dan wordt deze verordening na inwerkingtreding van de Omgevingswet op grond van artikel 4.6, eerste lid, onder e van de Invoeringswet Omgevingswet van rechtswege onderdeel van het tijdelijk deel van dit omgevingsplan. Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet hebben gemeenten op grond van artikel 5.108 van het Bkl de bevoegdheid om in het omgevingsplan één of meerdere concentratiegebieden aan te wijzen. Bestaande concentratiegebieden geurhinder en veehouderij moeten in de transitieperiode overgezet worden van het tijdelijke deel van het omgevingsplan naar het nieuwe deel van het omgevingsplan.
Dit begrip is gedefinieerd als «collectief circulatiesysteem voor het transport van warmte door een circulerend medium voor verwarming of warmtapwater». Onder dit distributienet valt dus zowel een stadsverwarmingssysteem als een «klein» wijk- of buurtverwarmingssysteem. Voor de definitie is voor zover mogelijk aansluiting gezocht bij de begripsomschrijving zoals deze is opgenomen in NVN 7125 van april 2011.
Om geen te groot gat te laten vallen op moment van inwerkingtreding van de Omgevingswet, wordt er voor geur in de omgevingsplanregels van rijkswege uitgegaan van de begrippen uit de ingetrokken regelgeving.
Onder het voormalige Activiteitenbesluit milieubeheer en de voormalige Wet geurhinder en veehouderij was de groep objecten die beschermd werden tegen geurhinder, anders dan de groep geurgevoelige gebouwen die beschermd worden op grond van en gedefinieerd zijn in het Bkl.
Aan de ene kant is het begrip geurgevoelig object breder dan het begrip geurgevoelig gebouw: onder het begrip geurgevoelig object vallen alle locaties waarbij hoofdzakelijk sprake is van verblijf van mensen. Onder geurgevoelig gebouw op grond van artikel 5.91 van het Bkl vallen kort gezegd alleen gebouwen met een woon-, onderwijs-, of gezondheidzorg- of kinderopvangfunctie.
Onder het begrip geurgevoelig object, valt dus ook het begrip geurgevoelig gebouw.
Overigens biedt het vierde lid van artikel 5.91 van het Bkl wel de mogelijkheid om in dit omgevingsplan ook andere geurgevoelige gebouwen of gedeelten van gebouwen aan te wijzen, mits er hoofdzakelijk sprake is van verblijf van mensen.
Aan de andere kant is het begrip geurgevoelig object smaller dan het begrip geurgevoelig gebouw. Onder het begrip geurgevoelig gebouw, wordt ook verstaan: een gebouw dat nog niet aanwezig is maar op grond van een omgevingsplan of omgevingsvergunning voor een omgevingsplanactiviteit mag worden gerealiseerd.
Soms is er voor bestaande of nieuwe situaties wel al bewust verwezen naar een geurgevoelig gebouw, zoals bedoeld in het Bkl.
Onder de voormalige Wet geluidhinder gold een geluidzone rondom bepaalde industrieterreinen. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet vervalt deze systematiek van zones. In plaats daarvan worden bij omgevingsplan geluidproductieplafonds – als omgevingswaarde – vastgesteld rondom bepaalde industrieterreinen. Het begrip gezoneerd industrieterrein komt dus niet meer voor in de Omgevingswet.
Voor de omgevingsplanregels van rijkswege is het van belang dat er geen wijziging optreedt in de rechtspositie van bedrijven op het gezoneerde industrieterrein en in de bescherming ten opzichte van van de geluidgevoelige objecten daaromheen zoals woningen. Daarom is het begrip gezoneerd industrieterrein nog wel relevant.
De begripsbepaling verwijst naar de betekenis die onder de voormalige Wet geluidhinder aan een gezoneerd industrieterrein werd gegeven. Hiermee wordt duidelijk gemaakt dat het begrip gezoneerd industrieterrein enkel in het omgevingsplan is opgenomen om de bestaande rechtsposities ongewijzigd te handhaven, en dat niet is bedoeld om een inhoudelijke wijziging van het begrip door te voeren.
Het begrip straatpeil was voorheen opgenomen in het Bouwbesluit 2012. Deze definitie is destijds ontleend aan de definitie van dat begrip zoals opgenomen in de Modelbouwverordening van de VNG.
Het begrip «warmteplan» is gedefinieerd als besluit van de gemeenteraad, inzake de aanleg van een distributienet voor warmte in een bepaald gebied, waarin voor die periode de mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu gebaseerd op de energiezuinigheid van dat distributienet en het opwekkingsrendement van de over dat distributienet getransporteerde warmte bij aansluiting op dat distributienet is opgenomen. Waarbij moet worden uitgegaan van het voor die periode geplande aantal aansluitingen op dat distributienet. Het warmteplan wordt door de gemeenteraad vastgesteld voor een periode van ten hoogste 10 jaar.
Daarna moet in ieder geval een nieuw warmteplan worden vastgesteld. Als de ontwikkelingen daar aanleiding toe geven, kan de gemeenteraad het plan wijzigen (tussentijds een nieuw plan vaststellen of het plan aanpassen). Dit zou het geval kunnen zijn wanneer over de energiezuinigheids- en/of milieuprestatie van het warmtenet actuele gegevens beschikbaar zijn gekomen, die substantieel afwijken van de aan het vastgestelde warmteplan ten grondslag liggende gegevens, of wanneer de bouwopgave in het warmteplangebied in de loop der tijd dusdanig wijzigt dat dit gevolgen heeft voor het geplande aantal aansluitingen op het warmtenet. Uit de samenhang met artikel 22.10 «Aansluiting op distributienet voor warmte» volgt dat een warmteplan kan worden vastgesteld door gemeenten die tot aanleg van een nieuw distributienet willen overgaan. Wanneer een gemeente in verschillende gebieden tot aanleg van warmtenetten wil overgaan, moet het warmteplan per distributienet worden vastgesteld. Het gebied moet in het warmteplan zo nauwkeurig mogelijk worden afgebakend, bijvoorbeeld door een van het warmteplan deel uitmakende plankaart. In het warmteplan moet het geplande aantal aansluitingen op het distributienet worden aangegeven. Dat is van belang omdat de aansluitplicht op grond van artikel 22.10, eerste lid, onder a, niet meer van toepassing is op in het warmteplangebied te bouwen bouwwerken wanneer het in het warmteplan geplande aantal aansluitingen daadwerkelijk is bereikt. Dit wordt beoordeeld op het moment van het indienen van de aanvraag om een vergunning voor een omgevingsplanactiviteit voor het bouwen van een bouwwerk. Als aan het geplande aantal aansluitingen is voldaan, is vrijwillige aansluiting niet uitgesloten. In de fase dat het geplande aantal aansluitingen nog niet is bereikt, geldt de aansluitplicht overigens ook wanneer het definitieve distributienet nog niet gereed is en bouwwerken tijdelijk collectief van warmte worden voorzien door transport van in hulpketels opgewekte warmte totdat de definitieve infrastructuur gereed is.
In het warmteplan moet de te bereiken mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu van de aansluiting op het distributienet voor warmte, gebaseerd op de energiezuinigheid van dat distributienet en het opwekkingsrendement van de over dat distributienet getransporteerde warmte, worden aangegeven. Het gaat daarbij om de mate die bereikt wordt wanneer het in het warmteplan aangegeven aantal aansluitingen op dat distributienet is bereikt. Deze mate van energiezuinigheid en bescherming van het milieu moet duidelijk zijn aangegeven, bijvoorbeeld aan de hand van getallen voor CO2, en NOx, zodat eenvoudig kan worden getoetst of sprake is van een aan aansluiting op het warmtenet gelijkwaardige oplossing.
De gemeenteraad is bevoegd het warmteplan vast te stellen. Hiermee is zeker gesteld dat de te maken gemeentelijke keuzen over de aanleg van warmtenetten in een gebied via een voor belanghebbenden transparant en democratisch gelegitimeerd proces tot stand komen. Voor het warmteplan gelden – als onderdeel van het omgevingsplan – geen specifieke inhoudelijke vereisten.
Als een gemeente geen warmteplan heeft vastgesteld of niet tijdig (binnen de afgesproken periode) opnieuw heeft vastgesteld, dan kan in die gemeente artikel 22.10 «Aansluiting op distributienet voor warmte» niet worden toegepast. In die gemeente kan op basis van vrijwilligheid worden aangesloten op het warmtenet. Zie ook de toelichting op het begrip distributienet voor warmte en de toelichting bij artikel 22.10 «Aansluiting op distributienet voor warmte».
Met de komst van de Omgevingswet verdwijnt het bestemmingsplan als instrument en wordt vervangen door het omgevingsplan. In het omgevingsplan neemt de gemeente regels op over de fysieke leefomgeving. Het omgevingsplan vervangt niet alleen het bestemmingsplan. Ook sommige gemeentelijke verordeningen zullen opgaan in het omgevingsplan. Daarnaast zal het omgevingsplan regels bevatten over nieuwe onderwerpen, die voorheen nog niet door de gemeente werden geregeld. De belangrijkste daarvan betreft milieu. Het omgevingsplan zal bijvoorbeeld regels bevatten over geluid en bodemkwaliteit.
Na de inwerkingtreding van de Omgevingswet moeten gemeenten een omgevingsplan opstellen, dat de regels over de fysieke leefomgeving bevat. Anders dan bij bestemmingsplannen, zal voor elke gemeente één omgevingsplan gelden, dat het gehele grondgebied bestrijkt. De gemeente Waalre streeft ernaar om in 2027 een omgevingsplan conform de Omgevingswet te hebben vastgesteld dat het gehele grondgebied van de gemeente omvat.
Daarbij zijn in het Plan van Aanpak twee subdoelen gedefinieerd:
een zo gebruiksvriendelijk mogelijk document op te leveren, waarbij we voor een groot deel afhankelijk zijn van de digitale ontsluiting via het digitaal stelsel Omgevingswet (DSO). Onder gebruiksvriendelijk verstaan we: makkelijk raadpleegbaar met overzichtelijke hoofdstukken, duidelijke regelgeving, duidelijke verbeeldingen en ook werkbaar voor onze ambtenaren het doorvoeren van deregulering waar mogelijk en wenselijk om ruimtelijke procedures te verkorten;
meer maatwerk toe te passen zodat ook aangesloten wordt bij de Waalrese manier van ‘werken vanuit de bedoeling’.
Dit wijzigingsbesluit betreft de eerste wijziging van het Omgevingsplan.
Het omgevingsplan van Waalre wordt gebiedsgewijs gevuld. Daarbij wordt aangesloten bij de deelgebieden uit de omgevingsvisie. In dit eerste wijzigingsbesluit worden de Centrum Wonen gebieden van Waalre-dorp en Aalst meegenomen. Op onderstaande afbeelding is het plangebied weergegeven. Omdat dit wijzigingsbesluit een beleidsluwe omzetting betreft en de uitgangspunten voor een groter gebied gelden, wordt voor een verdere toelichting verwezen naar de algemene en artikelgewijze toelichting.
Daarnaast zijn er enkele algemene regels die voor de hele gemeente gelden meegenomen.

Het omgevingsplan heeft van 9 oktober 2024 tot en met 19 november 2024 ter inzage gelegen. In deze periode zijn enkele zienswijzen ingediend. De zienswijzen, de reacties en de aanpassingen zijn, samen met de ambtshalve aanpassingen, opgenomen in de Nota van beantwoording zienswijzen en ambtshalve wijzigingen. Dit betreft o.a. het opnemen van een regel voor het mogelijk maken van pre-mantelzorgwoningen. De rest van de wijzigingen zijn voornamelijk van technische aard.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2025-152081.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.