Gemeenteblad van West Betuwe
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| West Betuwe | Gemeenteblad 2025, 151757 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| West Betuwe | Gemeenteblad 2025, 151757 | beleidsregel |
Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2025
Burgemeester en wethouders van de gemeente West Betuwe;
Het noodzakelijk is om beleidsregels vast te stellen over de wijze waarop het college omgaat met de afweging van belangen, de vaststelling van feiten of de uitleg van wettelijke voorschriften bij het gebruik van zijn bevoegdheden in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en Jeugdwet en de verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp West Betuwe 2025;
Vast te stellen de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2025, zoals opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit.
Aldus vastgesteld op 1 april 2025,
burgemeester en wethouders van de gemeente West Betuwe,
gemeentesecretaris,
Philip Bosman
burgemeester,
Servaas Stoop
De verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp gemeente West Betuwe 2025 (hierna: verordening) geeft uitvoering aan de Wet maatschappelijke ondersteuning (hierna: Wmo) en de Jeugdwet. Deze beleidsregels zijn van toepassing op de uitvoering van de genoemde verordening. Deze verordening is op 17 december 2024 vastgesteld door de gemeenteraad West Betuwe.
Het college dient zorg te dragen voor een zorgvuldige toegangsprocedure om de ondersteuningsvraag van de inwoner, zijn behoeften en de gewenste resultaten helder te krijgen. Daarbij onderzoekt het college wat de inwoner op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, mantelzorg of met hulp van zijn sociaal netwerk kan doen om zijn zelfredzaamheid en participatie te handhaven of verbeteren. Verder onderzoekt het college of de inzet van een algemene gebruikelijke voorziening of een (wettelijk) voorliggende voorziening voldoende is voor het beantwoorden voor de ondersteuningsvraag. Zo niet dan kan een maatwerkvoorziening of individuele voorziening nodig zijn. Uitgangspunt in de toegangsprocedure voor inwoners die zich bij de gemeente melden met een ondersteuningsbehoefte is de eigen kracht van de inwoners zo nodig in combinatie met de inzet van individueel maatwerk of voorziening.
Duidelijke procedures en richtlijnen
De Jeugdwet, Wmo, de Verordening maatschappelijke ondersteuning en Jeugdhulp gemeente West Betuwe 2025 en deze beleidsregels leggen deze toegangsprocedure daarom vast.
Belang van duidelijke procedures en richtlijnen
De Jeugdwet, de Wmo en de verordening leggen veel bevoegdheden bij het college. De uitvoering hiervan zal echter in de regel namens het college gedaan worden door deskundige consulenten en ambtenaren in samenwerking met aanbieders. Waar in de verordening en in de wet ‘het college’ staat, kan het college deze bevoegdheid namelijk mandateren aan zogeheten ondergeschikten dan wel niet-ondergeschikten op grond van de algemene regels van de Awb (zie de mandaatregeling gemeente West Betuwe).
In de gemeente West Betuwe heeft de continuïteit van zorg bij de overgang van de Jeugdwet (overgang 18-/ 18+) naar de Wmo alle aandacht. Daar waar het mogelijk is realiseren we voor onze jeugdigen een soepele overgang als er continuïteit van zorg nodig is. We doen dat door een warme overdracht bij de toegang tot de ondersteuning en door procedures en regelgeving op elkaar af te stemmen. Denk hierbij aan Jeugdwet, Wmo, Participatiewet en aanpalende domeinen (zoals wonen). Om hiermee de noodzaak tot inzet van verlengde jeugdhulp waar mogelijk te beperken.
In de verordening wordt uitgebreid de verantwoordelijkheid van het college en de verantwoordelijkheid van de belanghebbende benoemd. Er wordt zowel een beroep gedaan op de gemeente om zeer uitgebreid alle mogelijkheden tot oplossingen te onderzoeken, als op de eigen kracht van de belanghebbende van wie wordt verwacht eerst zelf naar oplossingen te zoeken voordat bij de gemeente om ondersteuning wordt gevraagd.
Onderdeel 1 Beleidsregels Wet maatschappelijke ondersteuning
Hoofdstuk 1.1. Algemeen gebruikelijke voorziening
Het college hoeft geen maatwerkvoorziening te verstrekken als de beperkingen van de cliënt bij de zelfredzaamheid en participatie kunnen worden verminderd of weggenomen door gebruik te maken van een algemeen gebruikelijke voorziening.
In artikel 1 lid 1 sub b van de verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2025 (hierna: verordening) is opgenomen wat we verstaan onder een algemeen gebruikelijke voorziening:
1.1.2. Criteria algemeen gebruikelijke voorziening
Bij het vaststellen of een voorziening algemeen gebruikelijk is, dient te worden voldaan aan alle vier de hiervoor genoemde criteria. Pas als aan alle vier criteria is voldaan, is er sprake van een algemeen gebruikelijke voorziening en kan de aanvraag voor een maatwerkvoor-ziening worden afgewezen.
Hieronder lichten we elk criterium nader toe.
Criterium 1. De voorziening is niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking.
Binnen dit criterium moet worden vastgesteld in hoeverre de voorziening specifiek is bedoeld voor mensen met een beperking. Hierbij dient bedacht te worden dat voor veel voorzieningen geldt dat ze ooit zijn ontworpen voor personen met beperkingen, maar nu voor eenieder beschikbaar zijn onder het motto 'gemak dient de mens'.
Om dit criterium te kunnen toetsen dient ook gekeken te worden of de voorziening specifiek wordt aangeboden voor mensen met een beperking. Met andere woorden: 'Is de voorziening in de reguliere handel verkrijgbaar?' Denk hierbij bijvoorbeeld aan thermostatische kranen die bij elke bouwmarkt aangeschaft kunnen worden.
Criterium 2. De voorziening is daadwerkelijk beschikbaar.
Een voorziening kan enkel als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt als de desbetreffende voorziening ook daadwerkelijk beschikbaar is.
Wanneer de voorziening niet daadwerkelijk beschikbaar is voor de aanvrager, kan de voorziening niet als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een boodschappenservice die niet bezorgt in het buitengebied.
De gemeente mag ook rekening houden met beschikbare tweedehands voorzieningen.
Criterium 3. De voorziening levert een passende bijdrage zelfredzaamheid en participatie.
De Wmo 2015(hierna: Wmo) verstaat het volgende onder zelfredzaamheid en participatie:
Een fiets met trapondersteuning stelt een aanvrager bijvoorbeeld in staat om zich weer te verplaatsen in zijn omgeving (participatie) en een verhoogd toilet betekent dat de aanvrager het toilet zelfstandig kan gebruiken (zelfredzaam blijft).
Criterium 4. De voorziening financieel dragen met een inkomen op minimumniveau.
Dit criterium is door de Centrale Raad voor Beroep (verder CRvB) uitgewerkt. De vraag of een voorziening financieel kan worden gedragen met een inkomen op minimumniveau moet volgens de CRvB zo worden begrepen dat een dienst, hulpmiddel, woningaanpassing of andere maatregel naar algemeen aanvaarde maatschappelijke opvattingen onder de gehele bevolking gangbaar is. Dit ongeacht of de aanvrager een inkomen op minimumniveau heeft. Aan de voorkant wordt derhalve bepaald of de voorziening financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau waarbij het niet relevant is of het inkomen of vermogen van de aanvrager daadwerkelijk toereikend is.
Voor de berekening of een voorziening financieel draagbaar is met een inkomen op minimumniveau, sluit het college aan bij de regels van bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksproducten.
1.1.3 Vervanging algemeen gebruikelijke voorziening
Als een door de aanvrager aangeschafte algemene voorziening vervangen moet worden door eenzelfde voorziening, dan geldt ook deze voorziening als algemeen gebruikelijk. De reden hiervoor is dat van de aanvrager verwacht mag worden dat deze een kwalitatief goede voorziening aanschaft (ook tweedehands) en reserveert voor vervanging. Dit wordt slechts anders indien de cliënt niet heeft kunnen reserveren en hierdoor de kosten van vervanging niet kan dragen. Dit kan naar voren worden gebracht in het kader van de individuele toets.
Voorzieningen die door het college als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt
Het is niet mogelijk om een limitatief overzicht te geven van alle algemeen gebruikelijke voorzieningen of diensten.
1.1.4 Algemeen gebruikelijke voorziening die niet op de lijst staat
Het is niet mogelijk om van alle mogelijk voorzieningen uitputtend te bepalen of ze algemeen gebruikelijk kunnen zijn. Als de aanvrager een beroep doet op de Wmo voor een voorziening die niet op de lijst staat, dan toetst de consulent van Team sociaal of de voorziening conform de vier criteria, zoals genoemd onder 1.1 algemeen gebruikelijk is.
1.1.5 Individuele beoordeling (algemeen gebruikelijke voorziening)
Er zijn situaties denkbaar waarin het college de gevraagde voorziening, gelet op de vier genoemde criteria, als algemeen gebruikelijk aan heeft kunnen en mogen merken, maar deze voorziening in een individueel geval niet als algemeen gebruikelijk kan worden aangemerkt.
In dat geval is er ruimte voor een extra individuele beoordeling.
Deze uitzondering kan zich voordoen als:
Bij een individuele beoordeling moet de aanvrager inzicht geven in zijn of haar financiële positie en deze moeten onderbouwen met stukken waarom hij of zij in dat specifieke geval de voorziening financieel niet kan dragen.
De eigen kracht van de inwoner is een belangrijke pijler van de wet. Het uitgangspunt van de wet is immers dat de inwoner eerst kijkt in hoeverre hij zelf, of samen met zijn directe omgeving indien dat mogelijk is, een bijdrage kan leveren aan het verbeteren van zijn situatie.
De inwoner wordt gestimuleerd om zelf de regie te voeren en eigen mogelijkheden te benutten. Hiertoe behoort ook dat hij een beroep doet op familie en vrienden – zijn eigen sociaal netwerk – alvorens hij bij de gemeente aanklopt voor hulp. Het is immers normaal dat mensen iets doen voor hun partner, familielid of goede vriend als deze persoon niet geheel op eigen kracht kan deelnemen aan de samenleving.
Het uitgangspunt is dus dat iedere inwoner eerst kijkt wat hij zelf kan doen, wat zijn sociale omgeving voor hem kan doen of wat hij zelf voor een ander kan doen. Oplossingen die een inwoner zelf redelijkerwijs kan realiseren gaan vóór op de verstrekking van een maatwerkvoorziening.
Eigen kracht (verantwoordelijkheid) betekent bijvoorbeeld de aanschaf en het gebruik van zoveel mogelijk strijkvrije kleding om onnodig beroep op een hulp te voorkomen. Ook nieuwe technische mogelijkheden kunnen hierbij worden betrokken. Via algemene voorlichting kunnen inwoners worden geïnformeerd over hun eigen verantwoordelijkheid voor het tijdig nemen van maatregelen die leiden tot zelfredzaamheid en participatie. Bijvoorbeeld bij het organiseren van zorg, het aanschaffen van kleding en het geschikt maken en houden van hun woningen. Ook komt de eigen kracht (verantwoordelijkheid) tijdens het gesprek met de inwoner aan de orde.
Het sociaal netwerk bestaat uit personen uit de huiselijke kring (familieleden, huisgenoten, de (voormalig) echtgenoot en mantelzorgers) en andere personen met wie de inwoner een sociale relatie onderhoudt.
Deze laatstgenoemde personen zijn personen met wie de inwoner regelmatig contacten onderhoudt, zoals buren en medeleden van een vereniging.
Hoofdstuk 1.3.Andere voorziening
Een andere voorziening is een voorziening die op grond van andere wet- of regelgeving aan de Wmo vooraf gaat. Voordat het college een voorziening/ ondersteuning op grond van de Wmo inzet toetst de gemeente eerst of de ondersteuningsvraag onder de Wmo valt of onder een andere wet. Voorzieningen vanuit andere wetten noemen we een andere voorziening. Denk hierbij aan: de Wet langdurige zorg (WIz), de ziektekostenverzekering of het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV). Als er sprake is van een passende andere voorziening dan verstrekt het college geen maatwerkvoorziening op grond van de Wmo.
Er moet wel in elke individuele situatie worden beoordeeld of de andere voorziening toereikend en passend is. Is dat niet of deels het geval, dan moet alsnog een (aanvullende) maatwerkvoorziening worden geboden. Indien de inwoner geen gebruik wenst te maken van een andere voorziening, kan dat niet tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening leiden. Of de inwoner dan daadwerkelijk de betreffende andere voorziening zal gaan gebruiken behoort tot de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner.
Hoofstuk 1.4. Gebruikelijke hulp
Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht (artikel 1.1.1. Wmo 2025) van:
rekening houdend met hun eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen.
Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse hulp die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden.
Voor kinderen geldt dat ouders de tot hun gezin behorende minderjarige kinderen behoren te verzorgen, op te voeden en toezicht aan hen te bieden, ook al is er sprake van een kind met een ziekte, aandoening of beperking. Voor gebruikelijke hulp aan kinderen wordt hieronder nader op ingezoomd.
Als het gebruikelijk is dat mensen in een bepaalde relatie elkaar hulp bieden, is dat niet vrijblijvend met betrekking tot de aanspraak op een individuele (maatwerk)voorziening op basis van Wmo. Het principe van 'gebruikelijke hulp' heeft een verplichtend karakter en hierbij wordt geen onderscheid gemaakt op basis van bijvoorbeeld sekse, religie, cultuur, gezinssamenstelling en de wijze van inkomensverwerving.
Voor zover het gebruikelijk is dat partners, ouders, inwonende kinderen en/of andere huisgenoten (verder huisgenoten genoemd) elkaar bepaalde hulp bieden, is de inwoner niet aangewezen op een individuele maatwerkvoorziening op basis van de Wmo.
1.4.2 Gebruikelijke hulp door (jonge) huisgenoten
Gebruikelijke hulp heeft een verplichtend karakter. Dit houdt in dat er zowel van volwassen als jonge huisgenoten een bijdrage wordt verlangd in het huishouden. Hierbij dient echter wel rekening te worden gehouden met de ontwikkelingsfase van kinderen.
Voor gezonde jonge huisgenoten geldt:
Huisgenoten van 18 tot en met 22 jaar kunnen een eenpersoonshuishouden voeren. Dit wil zeggen; schoonhouden van sanitaire ruimte, keuken en een kamer, de was doen, boodschappen doen, maaltijd verzorgen, afwassen en opruimen. Indien nodig kan ook de opvang en/of verzorging van jongere gezinsleden tot hun taken behoren;
Onder het voeren van een huishouden wordt verstaan dat men zowel de uitstelbare als niet uitstelbare taken kan uitvoeren. Onder uitstelbare taken wordt verstaan; boodschappen doen, zwaar huishoudelijk werk en was verzorging. Onder niet-uitstelbare taken wordt verstaan; maaltijden verzorgen, licht huishoudelijk werk, gezonde kinderen opvangen/verzorgen en dagelijkse organisatie van het huishouden voeren;
1.4.3 Niet gewend zijn of de vaardigheid missen
Redenen als 'niet gewend zijn om' of 'geen huishoudelijke werk willen en/of kunnen verrichten' leiden niet tot een aanspraak op huishoudelijke ondersteuning via de Wmo. In die situaties kan een tijdelijke indicatie afgegeven worden voor het aanleren hiervan. De taak wordt dan niet overgenomen maar via instructies gestuurd.
1.4.4 Kortdurende en langdurige situaties
Zoals hiervoor al aangegeven is gebruikelijke hulp de normale, dagelijkse hulp die partners, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden. Voor kinderen geldt dat ouders de tot hun gezin behorende minderjarige kinderen behoren te verzorgen, op te voeden en toezicht aan hen te bieden, ook al is er sprake van een kind met een ziekte, aandoening of beperking.
Bij gebruikelijke hulp wordt een onderscheid gemaakt in kortdurende en langdurige situaties.
Er is uitzicht op herstel van het gezondheidsprobleem en de daarmee samenhangende zelfredzaamheid van de cliënt. Het gaat hierbij over het algemeen over een periode van maximaal drie maanden.
Het gaat om chronische situaties waarbij naar verwachting de hulp langer dan drie maanden nodig zal zijn.
1.4.5 Uitzonderingen voor principe van gebruikelijke hulp
In een aantal situaties waarbij er sprake is van een 'duurzaam huishouden' mag er worden afgeweken van het principe van gebruikelijke hulp. De consulent van Team sociaal doet onderzoek.
|
Wat is een duurzaam huishouden? Dit houdt in dat men met een andere persoon blijvend een gezamenlijke huishouding voert. Er is sprake van een gezamenlijke huishouding als o.a.:
|
Deze uitzonderingssituaties voor het principe van gebruikelijke hulp zijn de volgende:
a. Medisch geobjectiveerde aandoening
Als uit objectief onderzoek blijkt dat een huisgenoot aantoonbare beperkingen heeft op grond van een aandoening, beperking, handicap of probleem, waardoor redelijkerwijs de taken niet overgenomen kunnen worden, is 'gebruikelijke hulp ' niet van toepassing.
b. Symptomen die zouden kunnen wijzen op overbelasting
Overbelasting kan worden veroorzaakt door een combinatie van symptomen van lichamelijke en/of psychische aard en wordt bepaald door in- en uitwendige factoren. Met andere woorden; in exact dezelfde situatie kan de ene huisgenoot wel overbelast raken, terwijl een andere huisgenoot hier geen of minder last van heeft. Het is daarom van belang zorgvuldig onderzoek te plegen naar de verhouding tussen draagkracht (belastbaarheid) en draaglast
(belasting) en symptomen die kunnen wijzen op overbelasting.
In principe is de overname van bijvoorbeeld huishoudelijke taken door de gecontracteerde aanbieder voor een korte duur, te denken valt aan 3 tot 6 maanden. In deze periode wordt het gezin de gelegenheid gegeven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.
Factoren die van invloed zijn op de draagkracht zijn onder meer:
Factoren die van invloed zijn op de draaglast zijn onder meer:
Als een huisgenoot aangeeft dat er sprake is van (dreigende) overbelasting door de combinatie van {huishoudelijk) werk en de verzorging van een zieke huisgenoot, dienen deze klachten te worden geobjectiveerd. Op basis van het onderzoek besluit het college of er ondersteuning op grond van de Wmo wordt ingezet.
In terminale situaties is overleg met de huisgenoten over wat draagbaar is zeer belangrijk. In deze situaties mag er soepeler worden omgegaan met het principe 'gebruikelijke hulp'.
d. (Dreigende) overbelasting na overlijden ouder
Indien een inwoner aangeeft (dreigend) overbelast te zijn door de combinatie van werk en de verzorging van de inwonende kinderen, vanwege het plotseling overlijden van de andere (inwonende) ouder, kan kortdurend huishoudelijke hulp worden verstrekt. Te denken valt aan een periode van 3 tot 6 maanden zodat de leefeenheid de gelegenheid heeft de taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.
e. Ouderen met een hoge leeftijd
Als een huisgenoot een dusdanig hoge leeftijd heeft bereikt (75 jaar en ouder) kan dit leiden tot overname van de zware huishoudelijke taken die anders tot de 'gebruikelijke hulp' zouden worden gerekend. Het aanleren van nieuwe taken kan redelijkerwijs niet meer worden verwacht.
f. Fysieke afwezigheid in verband met werk
Er wordt geen rekening gehouden met drukke werkzaamheden, lange werkweken of veel reistijd. Over het algemeen kan alleen rekening worden gehouden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Dit is bijvoorbeeld bij internationaal vrachtwagenchauffeurs, medewerkers in de offshore of mariniers. Het gaat namelijk te ver deze mensen te dwingen een andere baan of functie te zoeken. De afwezigheid dient echter wel te voldoen aan de volgende kenmerken:
Bovenstaande uitzonderingen voor gebruikelijke hulp zijn een richtlijn. Het mag duidelijk zijn dat altijd de individuele situatie nauwkeurig onderzocht moet worden. Hou ook rekening met jurisprudentie uitspraken (www.rechtspraak.nl).
Hoofdstuk 1.5. Goedkoopst adequate (maatwerk)voorziening
De toekenning is altijd gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening. Als er meerdere geschikte oplossingen zijn kiest het college voor de oplossing die naar objectieve maatstaven de goedkoopste is.
Als cliënt een duurdere voorziening/ondersteuning wil (die eveneens adequaat is) komen de meerkosten voor rekening van cliënt. In dergelijke situaties zal de verstrekking veelal plaatsvinden in de vorm van een pgb gebaseerd op de goedkoopst adequate voorziening.
Een voorziening kan ook bestaan uit compensatie van noemenswaardige meerkosten ten opzichte van de algemeen gebruikelijke kosten die iemand voor de noodzakelijke voorziening moet maken. Hierbij is te denken aan een auto of fiets met (specifiek vanwege de handicap noodzakelijke) aanpassingen.
1.5.2 Collectieve voorzieningen
Collectieve voorzieningen zijn voorzieningen die individueel worden verstrekt, maar die door meerdere personen tegelijk worden gebruikt. Tot nu toe is het collectief vervoer (in West Betuwe Versis genoemd) het meest duidelijke voorbeeld van een collectieve voorziening.
Bij beperkingen op het gebied van vervoer ligt het primaat bij de inzet van collectief vervoer. Dat wil zeggen dat de cliënt in aanmerking komt voor een Wmo pasje van Versis wanneer:
Alleen wanneer is aangetoond dat Versis niet geschikt is voor cliënt, zal een individuele vervoersvoorziening worden verstrekt. Als cliënt aangeeft dat Versis niet geschikt is dan kan het college onafhankelijk advies vragen bij een externe partij waar de gemeente een overeenkomst mee heeft (ergotherapeut of medisch adviseur).
Zie ook onder vervoer (hoofdstuk 9).
Hoofdstuk 1.6. Langdurig noodzakelijk
Het begrip 'langdurig noodzakelijk' heeft twee onderdelen die je los van elkaar moet bekijken. De voorziening moet:
het moet langdurig noodzakelijk zijn. Deze term wordt hieronder nader toegelicht.
Zes maanden: een manier om te bepalen of een voorziening langdurig noodzakelijk is, is door te kijken naar de termijn die in de Zorgverzekeringswet (Zvw) geldt. De Zvw geeft rolstoelen, drempelhulpen, transferhulpmiddelen alleen voor beperkte of onzekere duur (artikel 2.12 lid 2 Regeling zorgverzekering).
Tijdelijke beperking: een tweede manier om de langdurige noodzaak te beoordelen is door te kijken naar de tijdelijkheid van de beperking. De voorspelling van de ontwikkeling van de beperking is daarbij van belang. Als die is dat de cliënt na enige tijd zonder de benodigde hulpmiddelen of aanpassingen kan functioneren, dan mag van een kortdurende noodzaak uitgaan. De gemeente hoeft dan geen Wmo-voorziening te verstrekken. Is er een wisselend beeld, waarbij verbetering in de situatie gevolgd wordt door situaties van terugval dan kan worden uitgegaan van een langdurige noodzaak. Het wisselende beeld moet er steeds zijn.
Beperkingen langdurig, maar wel tijdelijk: soms komt het voor dat de cliënt na een ernstig ongeluk na een lange revalidatie geneest. Tijdens de lange periode van herstel moet de gemeente dan een voorziening treffen. Bepaalde voorzieningen kan de gemeente tijdelijk verstrekken. Je kunt daarbij denken aan collectief vervoer of een hulpmiddel. Gaat het om woonvoorzieningen of woningaanpassingen dan zijn die voorzieningen vaak duur en moeilijk terug te draaien. In dit soort situaties kijken we naar opties als een tijdelijke unit of een tijdelijke woning.
Succesvolle behandeling mogelijk: de Wmo 2015 bepaalt dat de gemeente een toe te kennen maatwerkvoorziening moet 'afstemmen' op voorzieningen uit andere wetten (artikel 2.3.5 lid 5 Wmo 2015). In een situatie waarin een succesvolle behandeling mogelijk is kan een Wmo voorziening voor beperkte duur worden toegekend. Toekenning voor beperkte duur maakt het voor de gemeente mogelijk om bij te sturen als blijkt dat door een succesvolle behandeling minder ondersteuning nodig is.
Als dit nodig is kan de door het college daartoe aangewezen adviesinstantie om advies worden gevraagd. Deze kan advies uitbrengen om te bepalen of een Wmo-voorziening / ondersteuning medisch noodzakelijk is of dat deze juist anti-revaliderend werkt.
De adviesinstantie kan tevens uitsluitsel geven over de vraag of er sprake is van een langdurige noodzaak.
In de Jeugdwet wordt het begrip woonplaatsbeginsel gehanteerd. De Wmo kent dit begrip niet. Onder de Wmo gaan we uit van "hoofdverblijf'. Voor de vraag welke gemeente compensatieplicht heeft op grond van de Wmo moet, uitgegaan worden van de feitelijke verblijfplaats van aanvrager. De inschrijving in de Basisregistratie Personen (BRP) is daarbij een belangrijk punt, maar niet altijd doorslaggevend. De gemeente waar aanvrager zijn feitelijke verblijfplaats heeft is aan zet als het gaat om een melding in de zin van de Wmo.
Als aanvrager kan aantonen dat hij op korte termijn in West Betuwe komt wonen, kan -als hij nog niet staat ingeschreven in het BRP- de melding in behandeling worden genomen. Er wordt dan wel een termijn afgesproken waar binnen de inschrijving in het BRP geregeld moet zijn.
Hoofdstuk 1.8. Vervoer naar dagbesteding
Bij een indicatie voor dagbesteding groep wordt ook onderzocht of cliënt in staat is om de locatie van de dagbesteding te bereiken. Wanneer een cliënt in staat is met het openbaar vervoer te reizen (eventueel na oefenen onder begeleiding) of met de fiets of een ander vervoermiddel zelfstandig (of onder begeleiding van mantelzorg of vrijwilliger, indien beschikbaar) de dagbesteding te bereiken dan is dat uiteraard voorliggend.
Zijn er geen voorliggende oplossingen dan kan vervoer als maatwerkvoorziening worden toegekend voor de dagen dat de inwoner naar de dagbesteding groep locatie gaat. De beschikbare vormen van vervoer zijn te vinden op: www.sociaaldomeinrivierenland.nl.
Hoofdstuk 1.9. Vervoer in het kader van de Wmo
De Wmo heeft tot doel om mensen te laten participeren in de samenleving. Vervoer speelt hierbij een belangrijke rol. Wanneer iemand problemen ervaart op het gebied van vervoer onderzoeken we of en welke beperkingen hij heeft en wat de vervoersbehoefte is. Er wordt bekeken in hoeverre cliënt zelf in de vervoersbehoefte kan voorzien:
Daarnaast wordt gekeken naar de wijze waarop iemand gewoon was zichzelf te verplaatsen, voordat de beperkingen optraden.
Om beperkingen en vervoersbehoefte inzichtelijk te maken onderscheiden we drie soorten afstanden:
Bij deze indeling in afstanden is geen absolute grens aan te geven. Wat de ene persoon bijvoorbeeld een normale fietsafstand vindt is voor de ander een afstand om met de auto of het openbaar vervoer te gaan. Daarom onderzoeken we op individueel niveau op welke afstanden men beperkingen ondervindt en hoe deze het beste op te lossen zijn.
Uit jurisprudentie blijkt dat om te kunnen participeren de belanghebbende de mogelijkheden moet hebben om jaarlijks lokaal en regionaal (tot zo'n 15 tot 20 km afstand vanaf de woning van belanghebbende) 1500 tot 2000 km te kunnen reizen.
1.9.2 Collectief vraagafhankelijk vervoer
Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV) is een collectief vervoerssysteem met (rolstoel)busjes en taxi’s dat vervoer van deur tot deur /kamer tot kamer biedt voor mensen met een beperking. Cliënt kan een loophulpmiddel, rolstoel of scootermobiel meenemen in het vervoer.
Of collectief vervoer een compenserende voorziening is, kan volgens de CRvB alleen beoordeeld worden met een onderzoek naar de beperkingen, de persoonskenmerken en de vervoersbehoeften van de individuele cliënt.
Beoordeling aan de hand van twee vragen
Om te beoordelen of een cliënt in aanmerking komt voor het collectief vervoer kunnen twee vragen worden gesteld:
Meestal is duidelijk of een cliënt gebruik kan maken van het collectief vervoer.
Als een cliënt gebruik kan maken van het collectief vervoer, dan betekent dit nog niet dat je ook van cliënt mag verwacht dat hij dit doet. Er kunnen bezwaren zijn waardoor het collectief vervoer geen compenserende voorziening is. Met onderstaande feiten en omstandigheden moet je rekening houden:
Volgens jurisprudentie kan cliënt als hij geen 800 meter (eventueel met hulpmiddel) zelfstandig kan afleggen en/of het openbaar vervoer niet in kan komen, in aanmerking komen voor een collectieve vervoersvoorziening. Ook bij cliënten met een loopafstand van meer dan 100 meter, maar minder dan 800 meter wordt beoordeeld of een maatwerkvoorziening voor de zeer korte afstanden noodzakelijk is.
Als CVV wordt toegekend dan zijn daarvan de belangrijkste kenmerken:
De gemeente kan bestemmingen zoals ziekenhuizen en station(s) die buiten de 30 kilometer vallen als puntbestemming aanwijzen (zie voor het overzicht www.versis.nl). Deze puntbestemming zijn ook tegen het lagere tarief te bereiken.
Alle buiten regionale vervoersdoelen vallen buiten de reikwijdte van de Wmo. Hiervoor is Valys door de wetgever aangewezen (https://www.valys.nl).
Inwoners met een Wmo-pasje kunnen tegen een lager tarief gebruik maken van het CVV. Dit lagere tarief is gebaseerd op:
Tarieven zie: https://www.versis.nl/kosten.
1.9.4 Persoonsgebonden budget i.p.v. CVV
In plaats van de inzet van het collectief vraagafhankelijk vervoer kan er een persoonsgebonden budget (pgb) worden toegekend voor het gebruik van de eigen auto. De hoogte van het pgb per kilometer is gelijk aan de onbelaste kilometervergoeding zoals de Belastingdienst hanteert voor woon- werkverkeer.
De consulent Team sociaal (verder consulent) stelt vast dat:
Dit blijkt uit een advies van de door het college daartoe aangewezen adviesinstantie.
De consulent bepaalt hoeveel kilometer per jaar de eigen auto redelijkerwijs gebruik wordt voor sociaal recreatieve doeleinden (niet zijnde dagelijkse boodschappen, bezoek aan ziekenhuis/arts/specialist voor de cliënt zelf, etc.).
Eenmaal per twee jaar vindt er een herindicatie plaats.
1.9.5 Hoogte persoonsgebonden budget i.p.v. CVV
De hoogte van het pgb per kilometer gelijk aan de onbelaste kilometervergoeding zoals de Belastingdienst hanteert voor woon- werkverkeer (van toepassing zijnde vergoeding zie: https://www.belastingdienst.nl).
Hoofdstuk 1.10. Persoonsgebonden budget (pgb)
Op grond van de Wmo 2015 kan cliënt voor de invulling van de noodzakelijke ondersteuning kiezen voor een persoonsgebonden budget (pgb). De wetgever heeft het pgb bedoeld als een gelijkwaardig alternatief voor zorg in natura. De inwoner kan onder voorwaarden kiezen voor een pgb.
Een pgb is een budget waarmee de cliënt zelf de ondersteuning of hulpmiddelen inkoopt. Met een pgb kan de cliënt zelf beslissen wat hij (binnen de gemaakte afspraken met de gemeente) precies aan ondersteuning wil afnemen, wanneer, bij wie en tegen welk tarief (zie verordening).
Cliënt, of diens vertegenwoordiger, moet wel voldoen aan voorwaarden en dat geldt ook voor de kwaliteit van de zorg/ondersteuning die de cliënt wil inkopen. Cliënt kan ervoor kiezen iemand uit het sociaal (informeel) netwerk in te zetten als zorgverlener. Hier zijn voorwaarden aan verbonden.
Cliënt maakt zelf de afspraken met de zorgverlener(s) en legt deze vast in een zorgovereenkomst (op basis van de formats van de Sociale Verzekeringsbank (SVB)).
Cliënt krijgt niet het zelf het budget overgemaakt naar zijn of haar bankrekening, maar ontvangt een budget bij de SVB. Dat noemen we trekkingsrecht. Cliënt is verantwoordelijk voor het betalen van facturen van de zorgverlener(s). Voor meer informatie zie: https://www.pgb.nl, https://www.svb.nl/nl/pgb.
Een uitzondering geldt voor eenmalige pgb’s, die betaalt de gemeente zelf uit. Dit zijn de pgb’s voor hulpmiddelen en woningaanpassingen.
1.10.2 Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb
Om een pgb te kunnen krijgen, moet cliënt aan een aantal voorwaarden voldoen (zie artikel 2.3.6 Wmo2015). Deze voorwaarden zijn:
Hieronder zijn deze voorwaarden nader uitgewerkt:
In een op te stellen budgetplan geeft de inwoner aan wat zijn motivatie is om te kiezen voor een pgb, zie ook artikel 10 van de verordening deel Wmo (regels voor een pgb).
Bekwaamheid cliënt en/of zijn vertegenwoordiger
Cliënt moet bekwaam zijn, dat wil zeggen dat hij op eigen kracht, of met hulp van iemand uit zijn sociaal (informeel) netwerk of een vertegenwoordiger, op verantwoorde wijze kan omgaan met een pgb. Deze bekwaamheid wordt vooraf beoordeeld door de gemeente.
Als een cliënt bovenstaande taken niet allemaal zelfstandig kan vervullen (denk hier bijvoorbeeld aan handelingsonbekwaamheid of schuldenproblematiek), dan kan een vertegenwoordiger (een deel) van deze taken overnemen. Er zijn vier vormen van wettelijke vertegenwoordiging:
Daarnaast kan cliënt (de budgethouder) een persoonlijk gemachtigde hebben als vertegenwoordiger.
De bewindvoerder vervult (als bewindvoerder sec) dus geen andere taken zoals werkgeversrol en regie op de ondersteuning/zorg.
Als voorbereiding op het gesprek kan inwoner en zijn vertegenwoordiger de zelftest van Per Saldo doen. De vertegenwoordiger mag niet de zorgverlener zijn of een relatie hebben met de zorgverlener (bijvoorbeeld als medewerker). Dit om de belangenverstrengeling tegen te gaan (aansturen, ondersteuning bieden en evalueren en controleren).
Iemand die hulp biedt bij het beheer van het pgb is geen vorm van vertegenwoordiging.
Verantwoordelijkheid voor het pgb blijft bij de budgethouder. De budgethouder moet voldoende pgb-vaardig zijn. Degene die hulp biedt, kan namelijk geen besluiten nemen namens de budgethouder (in tegenstelling tot een wettelijk vertegenwoordiger of een gemachtigde). Hulp bij aspecten van het pgb kan dus altijd, maar kent geen “status”.
De kwaliteit van de in te kopen zorg en ondersteuning.
De kwaliteit van de in te kopen zorg dient in lijn met artikel 18 van de verordening deel Wmo te zijn.
Bij een aanvraag voor een pgb dienen de volgende zaken mee te worden genomen bij de overweging om al dan niet tot toekenning van een pgb over te gaan:
Deze opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een pgb niet gewenst is.
Cliënt die een pgb wenst, motiveert dit schriftelijk in een plan (zie bijlage 2 Budgetplan) waarin is opgenomen:
Bij de opstelling van het budgetplan kunnen ook nog de volgende vragen worden gesteld:
Door het opstellen van een budgetplan wordt de cliënt gestimuleerd na te denken over zijn ondersteuningsvraag, deze uit te werken en te concretiseren, en tevens het doelbereik en daarmee de kwaliteit van de ondersteuning te evalueren.
Een budgetplan is niet van toepassing daar waar het gaat om een hulpmiddel.
Voor de diensten die tot de maatwerkvoorziening behoren geldt dat deze:
Deze eisen gelden zowel voor aanbieders van zorg in natura als voor ondersteuning via een pgb.
De ondersteuning dan wel het hulpmiddel mag niet meer kosten dan wanneer de gemeente deze zelf bij een aanbieder zou inkopen. Als deze kosten niet bekend zijn wordt er vanuit de gemeente een offerte opgevraagd bij de leverancier. Wanneer de ondersteuning dan wel het hulpmiddel duurder blijkt te zijn, krijgt cliënt de meerkosten niet vergoed.
Er is onderscheid in inkoop van ondersteuning bij een formele partij en een informele partij. Van een formele partij is sprake als de hulp en ondersteuning wordt geleverd door een professionele aanbieder (organisatie of zzp-er) en het geen familie van de aanvrager betreft. Bij informele hulp gaat het om hulp van bijvoorbeeld een familielid, vrienden, buren of een bekende.
1.10.7 Inzetten sociaal netwerk of mantelzorgers
De inwoner kan de wens uitspreken om zijn sociale netwerk of mantelzorgers in te willen zetten. In navolging van de regering is de gemeente van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp (zie onder gebruikelijke hulp) overstijgt.
Informele hulp bij hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen is minder goed denkbaar, maar te denken valt bijvoorbeeld aan inzet van het sociaal netwerk bij het realiseren van een woningaanpassing. Ingeval hiervoor een pgb wordt aangevraagd is het van belang dat slechts een pgb wordt verstrekt indien naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de in te kopen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen veilig, doeltreffend en klantgericht worden verstrekt. Bij het beoordelen van de kwaliteit weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.
1.10.8 Pgb bij rolstoelen, losse woonvoorzieningen en vervoersvoorzieningen
Wanneer een inwoner kiest voor een pgb krijgt hij een Programma van Eisen (PvE) waar de voorziening aan moet voldoen. De inwoner kan op basis van dit PvE een offerte opvragen.
Aan de hand van de offerte en het PvE kan dan een indicatie worden afgegeven. En nadat de beschikking is ontvangen kan de client zelf de voorziening aanschaffen.
Als de client een andere voorziening wil, kan hij daarvoor kiezen onder de voorwaarde dat de voorziening geen (andere) belemmeringen oproept. De voorziening die de cliënt aanschaft moet wel de beperking op hetzelfde niveau compenseren als in het programma van eisen wordt gesteld en niet slechts een deel van het probleem oplossen.
Het pgb voor hulpmiddelen dient in beginsel toereikend en vergelijkbaar te zijn met de natura voorziening. De kosten van de individuele afgestemde aanpassingen worden op grond van de offerte van de hulpmiddelen leverancier (gelimiteerd) vastgesteld.
In de beschikking wordt een bedrag opgenomen voor verzekering en onderhoud en reparaties. Deze kosten maken ook onderdeel uit van de aanmelding bij het CAK voor de berekening van de eigen bijdrage (het abonnementstarief).
Na ontvangst van de beschikking heeft cliënt drie maanden de tijd om het hulpmiddel aan te schaffen. De consulent Team sociaal neemt na maximaal vier maanden contact op met cliënt om te vragen of het lukt om het hulpmiddel aan te schaffen. Mocht het nodig zijn dan krijgt cliënt dan de mogelijkheid om alsnog naar natura over te stappen.
Inzet van een pgb bij ondersteuning (begeleiding, dagbesteding, e.d.)
Na ontvangst van de beschikking heeft cliënt drie maanden de tijd om de ondersteuning te starten. De consulent Team sociaal neemt na circa twee maanden contact op met cliënt om te vragen of het lukt om de ondersteuning in te zetten/ te organiseren. Mocht het nodig zijn dan krijgt cliënt dan de mogelijkheid om alsnog naar natura over te stappen.
Omzetting pgb in voorziening in natura
Een omzetting van het pgb in een voorziening in natura is niet meer mogelijk nadat het pgb is besteed aan een hulpmiddel.
1.10.11 Pgb voor onderhoudskosten / verzekering
Als de gemeente een hulpmiddel in natura verstrekt dan wordt daar in een aantal gevallen een maandelijkse onderhoudsbijdrage voor betaalt aan de leverancier van het hulpmiddel. Als men ervoor kiest om met een pgb een hulpmiddel aan te schaffen dan dient dit pgb, conform de verordening, een component voor onderhoudskosten en verzekering te bevatten.
Voor de hoogte van deze component wordt aansluiting gezocht bij het bedrag dat de gemeente aan de gecontracteerde hulpmiddelen leverancier betaalt.
Dit bedrag wordt jaarlijks, vooraf, aan de cliënt betaalbaar gesteld voor zolang deze de beschikking heeft over het door hem aangeschafte hulpmiddel en op basis van contact met de cliënt.
Heeft de cliënt het hulpmiddel bij een leverancier aangeschaft waarbij de onderhoudskosten / verzekering aantoonbaar lager zijn dan het bedrag dat de gemeente aan haar leverancier betaalbaar stelt dan wordt het pgb op dit lagere bedrag bepaald.
Als cliënt kiest voor een pgb wordt in de toekenningbeschikking opgenomen:
De toekenning eindigt wanneer:
Hoofdstuk 1.11. Financiële tegemoetkoming
Een inwoner komt in aanmerking voor een financiële tegemoetkoming als dit een passende bijdrage levert aan de zelfredzaamheid en participatie.
De financiële tegemoetkoming is van toepassing op:
de kosten van verhuizen en herinrichting.
De verhuiskostenvergoeding voor zelfstandige woningen, woonwagens en standplaatsen bedraagt maximaal 7.428 euro. Onder verhuiskosten vallen niet alleen de kosten van de verhuizing als zodanig, maar ook de, kosten van verhuisberichten e.d.
een tegemoetkoming voor een sportrolstoel of een sportvoorziening.
De financiële tegemoetkoming voor een handbewogen sportvoorziening (aanschaf en onderhoud) bedraagt maximaal 2.660 euro voor een periode van minimaal 3 jaar en de voorziening daadwerkelijk is afgeschreven.
De financiële tegemoetkoming voor een elektrische sportvoorziening (aanschaf en onderhoud) bedraagt maximaal 5.320 euro voor een periode van minimaal 6 jaar en de voorziening daadwerkelijk is afgeschreven..
Hoofdstuk 1.12. Huishoudelijke ondersteuning (HO)
Als ondersteuning bij het huishouden noodzakelijk blijkt, wordt een maatwerkvoorziening toegewezen (indicatie). De vaststelling van het noodzakelijk aantal minuten vindt plaats in een individuele weging, door de uitkomst van het onderzoek (door consulenten van Team sociaal) en wordt op maat afgestemd op de individuele situatie.
De maatwerkvoorziening Huishoudelijke Ondersteuning bestaat uit basisuren die, als dat noodzakelijk is, aangevuld worden met extra uren. Wanneer het om een inspanningsgerichte toewijzing gaat, krijgt de cliënt de indicatie toegewezen in gemiddeld aantal minuten per week of aantal uren per jaar. De aanbieder en de cliënt bepalen samen hoe de resultaten worden behaald.
1.12.2. Inspanningsgericht schoonmaken
Dit houdt in dat er afspraken zijn over wat er precies wordt schoongemaakt en wanneer. Daarmee is vastgelegd welke inspanning er verricht wordt. De uiteindelijke financiële vergoeding wordt berekend door het aantal keer dat de inspanning wordt geleverd te vermenigvuldigen met de vastgestelde prijs
1.12.3. Resultaatgericht schoonmaken
Dit houdt in dat er afspraken zijn over het totaalbeeld van een pand of ruimte en de te bereiken eindresultaten.
Voor taken die de cliënt zelf kan uitvoeren, wijst de gemeente geen huishoudelijke ondersteuning toe. Dit kan ook betekenen dat de cliënt een deel van het huishouden doet en dat de gemeente voor een deel ondersteuning toewijst. De gemeente verwacht dat cliënten, voor zover mogelijk, zelf bijdragen aan het huishouden.
Gebruikelijke hulp is de normale, dagelijkse zorg die huisgenoten aan elkaar geven omdat zij samen een huishouden voeren. Als huisgenoten huishoudelijke taken kunnen overnemen, verwachten wij dat zij dat doen. De gemeente biedt dan dus minder of geen ondersteuning. Dit principe heeft een verplichtend karakter en betreft alle huisgenoten vanaf 18 jaar. De bijdrage die van kinderen in het schoon en leefbaar houden van het huis wordt gevraagd is afhankelijk van de leeftijd. Van kinderen tot 5 jaar wordt geen bijdrage in het huishouden gevraagd.
Studie of (vrijwillige) werkzaamheden (zoals een fulltimebaan) vormen in principe geen reden om van de gebruikelijke hulp af te zien. Ook wordt er geen onderscheid gemaakt op basis van religie of cultuur. Hierbij wordt ook altijd gekeken naar de situatie van de cliënt en zijn omgeving of netwerk, dit betreft dus maatwerk.
1.12.5. Gebruikelijke hulp kinderen
Van kinderen tussen 5-12 jaar wordt een lichte bijdrage gevraagd in de vorm van opruimen, tafeldekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een kleine boodschap doen, kleding in de wasmand doen e.d.
Van kinderen tussen 13-17 jaar wordt een grotere bijdrage gevraagd. Van hen wordt ook verlangd dat zij hun eigen kamer op orde houden (opruimen, stofzuigen, bed verschonen e.d.).
Van jongvolwassenen tussen 18-23 jaar wordt verlangd dat zij een bijdrage leveren die in omvang overeenkomt met een éénpersoonshuishouden, hetgeen gelijk staat aan 2 uur uitstelbare activiteiten en 3 uur niet-uitstelbare activiteiten per week.
De inzet van kinderen mag echter niet ten koste gaan van hun welbevinden en ontwikkeling, waaronder schoolprestaties. Dat betekent dat dit beoordeeld dient te worden tijdens het onderzoek.
Studie of (vrijwillige) werkzaamheden (zoals een fulltimebaan) vormen in principe geen reden om van de gebruikelijke hulp af te zien. Ook wordt er geen onderscheid gemaakt op basis van religie of cultuur. Hierbij wordt ook altijd gekeken naar de situatie van de cliënt en zijn omgeving of netwerk, dit betreft dus maatwerk.
Als er sprake is van commerciële kamer(ver)huur, rekenen we de huurder van de betreffende ruimte niet tot de leefeenheid en de betreffende ruimte ook niet tot de schoon te houden ruimtes.
Veel mensen zorgen voor hun naasten. Hun zorg gaat voor op ondersteuning van de gemeente. Het kan noodzakelijk zijn om mantelzorgers huishoudelijke ondersteuning toe te wijzen, op hun huisadres als een vorm van mantelzorgondersteuning. Dit geldt in situaties waarin de mantelzorger dreigt overbelast te raken. Een medisch adviseur kan dit beoordelen.
Huishoudelijke ondersteuning dient dan ter ontlasting van de mantelzorger om overbelasting te voorkomen.
1.12.8. Algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur en voorzieningen:
Als er algemene voorzieningen zijn die een (gedeeltelijke) oplossing kunnen bieden voor een ondersteuningsvraag betreffende huishoudelijke ondersteuning, dan gaan deze voor op de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning.
Technische hulpmiddelen zijn voorliggend op de inzet van huishoudelijke ondersteuning. Een wasmachine, wasdroger, magnetron, vriezer of (robot-)stofzuiger zijn algemeen gebruikelijke huishoudelijke apparatuur. Als dergelijke apparaten niet aanwezig zijn maar wel een oplossing kunnen bieden voor het probleem, dan gaat de aanschaf van deze hulpmiddelen door de cliënt in beginsel voor het verstrekken van de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning.
Een was- en strijkservice, ramenlapservice, boodschappenservice, maaltijdservice en hondenuitlaatservice zijn, als ze beschikbaar zijn voor de cliënt, algemeen gebruikelijke voorzieningen, voor het voeren van een huishouden.
Het college wil cliënten die dat nodig hebben passende ondersteuning bieden bij de huishoudelijke taken die zij niet zelf, of met behulp van hun partner/gezin of sociale netwerk, kunnen uitvoeren. De resultaten van maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning zijn:
Deze modules, wat daaronder wordt verstaan en hoeveel uren daarvoor worden verstrekt, zijn gebaseerd op objectieve en onafhankelijke onderzoeken die zijn uitgevoerd door KPMG en Bureau HHM (2019). Het onderzoek van KPMG richtte zich specifiek op gemeenten in de regio Rivierenland. Het onderzoek van bureau HHM vond plaats in opdracht van diverse gemeenten en is juridisch getoetst door verschillende rechtbanken en de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Voor het opstellen van deze beleidsregel is zoveel mogelijk gebruikgemaakt van de uitkomsten van het lokale onderzoek door KPMG. Waar nodig is dit aangevuld met de uitkomsten van het landelijk onderzoek door Bureau HHM.
1.12.10. Standaard inzet voor schoon en leefbaar huis (Product 01A10)
Een schoon en leefbaar huis betekent:
Een "schoon en leefbaar huis" betekent dat de woning voldoet aan basis hygiënische normen om vervuiling en gezondheidsrisico's te voorkomen. Dit houdt in dat de woning opgeruimd en functioneel moet zijn, bijvoorbeeld om vallen te voorkomen.
Als een cliënt is aangewezen op ondersteuning in de vorm van de maatwerkvoorziening huishoudelijke ondersteuning, wordt deze gedurende 107 uren per jaar (gebaseerd op 123,5 minuten per week) toegewezen. De ondersteuning wordt ingezet voor licht en zwaar huishoudelijk werk in de woning van de cliënt.
Bij toewijzing in de vorm zorg in natura dient de cliënt de uren af te nemen bij een gecontracteerde aanbieder huishoudelijke ondersteuning. De cliënt stemt met de door hem gekozen gecontracteerde aanbieder af hoe de uren worden ingevuld. Dat wordt vastgelegd in het dossier van de gecontracteerde aanbieder huishoudelijke ondersteuning.
De uitvoering van de vastgelegde taken leidt tot een schoon en leefbaar huis dat niet vervuilt en veilig is.
Voor het schoon en veilig houden van de ruimten buiten de woning zoals de buitenkant van de ramen, het terras, de tuin of het balkon wordt geen ondersteuning geboden.
1.12.11. Aanvullende uren schoon en leefbaar huis
Het kan zijn dat de standaard uren onvoldoende zijn om een schoon en leefbaar huis te realiseren dat niet vervuilt. Dat kan komen door:
Het kan voorkomen dat bovenstaande kenmerken leiden tot de noodzaak om aanvullende uren toe te kennen. Dit wordt bekeken per individuele situatie. De aanwezigheid van deze kenmerken leidt niet automatisch tot meer inzet. Het is steeds de vraag aan de consulenten van Team sociaal of een kenmerk leidt tot extra vervuiling of vraag om een extra niveau van schoon, waardoor meer inzet nodig is.
1.12.12. Beperkingen of belemmeringen van de cliënt
Beperkingen en belemmeringen van de cliënt kunnen gevolgen hebben voor de benodigde inzet. De hoeveelheid extra ondersteuning die nodig is, is leidend, niet de problematiek zoals zodanig. Dit kan op twee manieren uitwerken:
Als extra inzet nodig is, is deze 26 uur per jaar (30 minuten per week). Als er vaker extra inzet nodig is, is deze 52 uur per jaar (60 minuten per week).
1.12.13. Samenstelling huishouden
Als sprake is van een huishouden van twee personen, is niet persé extra inzet nodig. Dit is bijvoorbeeld wel het geval als zij noodgedwongen gescheiden slapen, waardoor een extra slaapkamer in gebruik is. Het kan ook betekenen dat er minder ondersteuning nodig is, omdat de partner een deel van de activiteiten uitvoert.
De aanwezigheid van een kind of kinderen kan leiden tot extra noodzaak van inzet van ondersteuning. Dit is mede afhankelijk van de leeftijd en leefstijl van de betreffende kinderen en van de bijdrage die het kind levert in de huishouding (leeftijdsafhankelijk). Als er kinderen zijn, zijn er vaak ook meer ruimtes in gebruik. Bij een kind kan er ook sprake zijn van bijzonderheden (ziekte of beperking) die maken dat extra inzet van ondersteuning nodig is. In die gevallen waarin de samenstelling van het huishouden de noodzaak van extra schoonmaakactiviteiten met zich meebrengt, dan betreft dit 26 uur per jaar (30 minuten per week).
Als er een extra slaapkamer in gebruik is, kan dit leiden tot extra inzet van 14,8 uur per jaar (17 minuten per week). Dit is een slaapkamer die daadwerkelijk in gebruik is door een huisgenoot. Een logeerkamer is geen extra kamer in gebruik.
Een niet in gebruik zijnde extra (slaap)kamer (hobbykamer, computerkamer, werkkamer, logeerkamer o.i.d.) moet wel periodiek worden schoongemaakt om het huis als geheel schoon en leefbaar te houden c.q. niet te laten vervuilen. Dit betreft 68 minuten op jaarbasis (dit is 4x 17 minuten per jaar).
1.12.14. Basisuren om te beschikken over schone kleding en bedden- en linnengoed (Product 01A11)
Als een cliënt ondersteuning nodig heeft bij de wasverzorging, krijgt hij 30,3 uur per jaar (gebaseerd op 35 minuten per week). Dit is gebaseerd op 2 wasbeurten per week. Gemiddeld genomen is dit toereikend voor een 1- of 2-persoonshuishouden. Indien er sprake is van een noodzaak van meer wasbeurten per week als gevolg van een beperking of belemmering van de cliënt (zoals veel knoeien, incontinentie, extra zweten, medische behandelingen, et cetera) of een huishouden van 3 of meer personen, kan hier extra tijd voor worden toegekend. Deze extra tijdsinzet is 15 uur per jaar (17,5 minuten per week) per extra benodigde wasbeurt.
Wij verwachten dat de cliënt zorgt voor voldoende kleding zodat er geen extra wasbeurt noodzakelijk is om over voldoende kleding te beschikken.
Bij de beoordeling of er aanvullende uren noodzakelijk zijn voor de wasverzorging wordt ook altijd gekeken naar de situatie van de cliënt en zijn omgeving of netwerk. Dit betekent dat als er sprake is van huisgenoten dat dit vaak onder gebruikelijke zorg valt en er dus geen of minder ondersteuning wordt geboden voor de wasverzorging. Het blijft echter altijd maatwerk.
1.12.15. Basisuren voor gestreken representatieve kleding (Product 01A16)
Gestreken bovenkleding is in het algemeen niet noodzakelijk om te kunnen participeren in de maatschappij of voor de zelfredzaamheid (uitspraak van de CRvB). In gevallen waarbij het wel noodzakelijk is dan geldt onderstaand. Hierbij wordt alleen de representatieve bovenkleding gestreken zolang nog niet beschikt kan worden over strijkvrije bovenkleding. Onderkleding (zoals sokken en ondergoed) en alle vormen van bad-, keuken-, en bed textiel worden niet gestreken. De vastgestelde benodigde tijd voor deze ondersteuning is 10 uur per jaar (gebaseerd op 12 minuten per week).
Als er sprake is van huisgenoten is strijken over het algemeen gebruikelijke zorg. Als er geen extra tijd voor strijken wordt toegekend, betekent dat niet dat de hulp ook niet mág strijken. De inwoner kan met de hulp bespreken wat er in de totale toegekende tijd wordt gedaan. In ieder huishouden, in iedere situatie, is sprake van net weer wat andere verdelingen activiteiten en van de tijd die dit kost.
1.12.16. Extra inzet in uitzonderlijke situaties
De Wmo gaat uit van maatwerk. In de praktijk wordt op basis van de hierboven beschreven inzet passende ondersteuning geboden. Wellicht zijn er cliënten waarbij dat niet het geval is en er meer ondersteuning nodig is. Voor deze cliënten bepaalt het onderzoek (door de consulenten Team sociaal) in redelijkheid wat de extra in te zetten tijd is om te zorgen dat de woning in aanvaardbare mate schoon is en niet vervuilt.
1.12.17. Zorg voor jonge kinderen (Product 01A03)
Bij de zorg voor minderjarige kinderen gaat het om de dagelijkse, gebruikelijke hulp voor gezonde kinderen die tot het gezin behoren als ouders niet in staat zijn deze te leveren.
Het betreft activiteiten als wassen en aankleden, hulp bij eten en/of drinken en een maaltijd voorbereiden. Het passen op kinderen valt niet onder dit resultaat.
De Wmo richt zich op het ondersteunen van gezinnen om een schoon en leefbaar huis te behouden, wat ook inhoudt dat er zorg kan worden geboden voor kinderen die tot het huishouden behoren.
Specifieke situaties waarin extra ondersteuning mogelijk is, kunnen worden beoordeeld door een medisch adviseur. Zoals bij:
1.12.18. De organisatie van huishoudelijke taken (Product 01A18)
Bij dit product wordt cliënt zo veel mogelijk betrokken bij en gestimuleerd tot de uitvoering van huishoudelijke taken. Het geven van instructie en het aanleren van vaardigheden hoort hier ook bij. Dit is voor een beperkte tijdsduur noodzakelijk; namelijk tot cliënt in staat is om deze werkzaamheden zelf uit te voeren, of wanneer blijkt dat het niet haalbaar is gebleken dat hij de taken zelfstandig gaat uitvoeren. Dit kan voor, in eerste instantie, maximaal 3 maanden worden toegekend.
Soms is het nodig dat de regie van de organisatie van de huishoudelijke taken volledig wordt overgenomen. Dan kan dit ook langdurig worden ingezet. Maatwerk staat bij dit product voorop.
1.12.19. Beschikken over levensmiddelen (Product 01A19)
Als een cliënt niet in staat is om zelf boodschappen te doen, wordt er gekeken naar inzet van het sociale netwerk of vrijwillige inzet. Hiernaast kan men gebruik maken van de bezorgdiensten van diverse supermarkten.
1.12.20. Bereiden van broodmaaltijd (Product 01A20)
Kan worden ingezet wanneer iemand niet in staat is om hier op eigen kracht of met hulp van het netwerk in te voorzien. Als dit resultaatgebied noodzakelijk is dan wordt er van uitgegaan dat eenmaal per dag de broodmaaltijden voor die dag worden klaargemaakt.
1.12.21. Bereiden van een warme maaltijd (Product 01A21)
Wanneer door individuele situaties de eigen kracht, voorliggende wetgeving en de maaltijdservices niet toereikend zijn, kan het bereiden van de warme maaltijd onder de huishoudelijke ondersteuning vallen.
Hoofdstuk 1.13. Grote woningaanpassingen versus verhuizen
Deze paragraaf is bedoeld om een juiste afweging te maken bij aanvragen om ondersteuning om langer (zelfstandig) thuis te blijven wonen. Om langer zelfstandig thuis te blijven wonen in de eigen leefomgeving zijn er tegenwoordig veel voorzieningen die dit mogelijk maken.
Hieronder wordt ingegaan op de verschillende soorten woonvoorzieningen en een aantal punten die bij de beoordeling van de noodzaak van een voorziening, en in de jurisprudentie over dit onderwerp, een rol spelen.
Op grond van de Wmo moet een inwoner:
Uitgangspunt is dat iedereen eerst zelf zorg draagt en dus zelf verantwoordelijk is voor een geschikte woning.
Van een woningaanpassing, of ondersteuning bij het vinden van een geschikte woning, is in het kader van de Wmo in principe alleen sprake als men, als gevolg van fysieke beperkingen, belemmeringen ervaart in het normale gebruik van de woning. Een woning kan zowel een gekochte woning als een huurwoning zijn.
Ook bij afwijkende situaties, zoals een (woon)boot of een woonwagen met vaste standplaats wordt in principe gesproken van een woning. Hierbij geldt dat een woonboot of woonwagen dan tenminste nog een technische levensduur van 5 jaar moet hebben en zijn stand- of ligplaats op het moment van zich in de gemeente West Betuwe bevindt en nog minimaal voor 5 jaar beschikbaar is.
Verdieping op het thema woningaanpassing is ook te vinden op:
https://wmo.schulinck.nl/zoeken/?q=woningaanpassing .
1.13.2 Normaal gebruik van de woning
Uit jurisprudentie blijkt dat een woningaanpassing als doel heeft om normaal gebruik van de woning mogelijk te maken. Onder normaal gebruik wordt verstaan dat de elementaire woonfuncties mogelijk moeten zijn: slapen, lichaamsreiniging, toiletgang, het bereiden en consumeren van voedsel en het zich verplaatsen in de woning.
Voor kinderen komt daarbij het veilig kunnen spelen in de woning. Er worden geen hobby- of studeerruimtes aangepast of bereikbaar gemaakt, omdat het hier geen elementaire woonfuncties betreft. Ook worden geen aanpassingen vergoed voor voorzieningen met een therapeutisch doel zoals dialyseruimte en therapeutisch baden.
1.13.3 Kosten in verband met tijdelijke huisvesting
Als de woning moet worden aangepast kan het voorkomen dat er voor cliënt tijdelijke huisvesting noodzakelijk is. Is dit aan de orde dan kan er een financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting worden verleend. Cliënt kan hiervoor in aanmerking komen als:
Deze tegemoetkoming kan uitsluitend worden verleend:
Daar het om een tegemoetkoming gaat is de cliënt geen eigen bijdrage verschuldigd. Het mag duidelijk zijn dat voor de daadwerkelijke woningaanpassing wel de regels betreffende de eigen bijdrage van toepassing zijn.
Een woningaanpassing is een bouwkundige of woon technische ingreep in of aan een woning. Hieronder wordt concreet verstaan:
We onderscheiden de volgende woonvoorzieningen:
Dit zijn woonvoorzieningen die niet nagelvast zijn en gaan voor op bouwkundige woonvoorzieningen. Een verrijdbare tillift is bijvoorbeeld te verkiezen boven een plafondlift en een losse douchestoel boven een douchezitje aan de muur. Losse voorzieningen hebben als voordeel dat ze veelal snel kunnen worden ingezet, herbruikbaar zijn en voor meerdere doeleinden kunnen worden ingezet. Zo kan een douchestoel bijvoorbeeld ook gebruikt worden om aan de wastafel te zitten of om op te zitten bij het aankleden. Losse woonvoorzieningen worden overwegend in bruikleen verstrekt en geleverd door de leverancier. De toekenning is eventueel inclusief keuring, onderhoud en reparatie.
Voor kortdurend gebruik (maximaal 6 maanden) zijn losse woonvoorzieningen te leen via het uitleendepot van thuiszorgaanbieders of hulpmiddelen leveranciers (bekostigd uit de Zorgverzekeringswet).
Bouwkundige ingreep (nagelvaste voorzieningen, dus niet verplaatsbaar)
Als het woonprobleem niet op een andere manier kan worden opgelost en ook verhuizing geen optie is, kan aan cliënt een woningaanpassing als maatwerkvoorziening Wmo worden toegekend. Te denken valt aan:
Bij de afweging met betrekking tot een bouwkundige woonvoorziening wordt altijd de proportionaliteit meegenomen in de overweging: staan de kosten van de te realiseren woonvoorziening in verhouding tot het te behalen resultaat.
Als er meerdere opties zijn om de belemmeringen weg te nemen dan wordt de goedkoopst passende oplossing gekozen.
Vanuit de Wmo worden alleen voorzieningen ingezet die specifiek horen bij het verminderen dan wel wegnemen van de belemmeringen die zijn ontstaan als gevolg van een beperking. In de praktijk betekent dit dat er vanuit de Wmo geen technisch afgeschreven badkamers of keukens volledig worden gerenoveerd. Alleen kosten die specifieke betrekking hebben op het verminderen of wegnemen van een beperking kunnen in aanmerking komen voor bekostiging via de Wmo.
Op basis van de huidige jurisprudentie zijn afschrijvingstermijnen niet (meer) relevant bij de beoordeling of een voorziening algemeen gebruikelijk is. Aangezien badkameraanpassingen of renovaties van keukens meestal niet specifiek bedoeld zijn voor mensen met een beperking, hangt het in de meeste gevallen vooral van de kosten af of de aanpassing algemeen gebruikelijk is.
Uit jurisprudentie blijkt dat gemeenten niet alle ondervonden belemmeringen hoeven te verminderen/ weg te nemen. Het is voldoende als de cliënt in staat is om in aanvaardbare mate zelfredzaam te zijn en/of maatschappelijk te participeren.
De Wet langdurige zorg (Wlz) is verantwoordelijk voor woningaanpassingen en diensten in een Wlz-instelling.
Programma van eisen bij een bouwkundige of woon technische voorziening
Aan het aanbrengen van bouwkundige of woon technische voorzieningen aan de woning ligt een programma van eisen ten grondslag. Stappen om te zetten:
Op basis van de te verwachten kosten het aanbestedings- en inkoopbeleid gemeente West Betuwe volgen hoeveel offertes moeten er worden aangevraagd. Ons gemeentelijk inkoop- en aanbestedingsbeleid is te vinden op: https://lokaleregelgeving.overheid.nl/CVDR714207/1 en Inkoop West Betuwe - Jip
Als een bouwkundige nagelvaste woonvoorziening in eigendom aan de woningeigenaar wordt verstrekt is de woningeigenaar verantwoordelijk voor onderhoud en reparatie van de voorziening. Een uitzondering op deze regel is dat trapliften en plafondliften wel eigendom blijven van de gemeente en de gemeente ook verantwoordelijk is voor keuring, onderhoud en reparatie van deze voorzieningen.
Kosten van een verhuizing zijn in principe algemeen gebruikelijk en dus voor eigen rekening. Bijna iedereen verhuist wel één of meerdere keren in zijn leven. De doelgroep die in aanmerking kan komen voor een verhuiskostenvergoeding, is gelijk aan de doelgroep voor andere maatwerkvoorzieningen. Het gaat dus om cliënten met een beperking of een chronisch psychisch of psychosociaal probleem. Er moet sprake zijn van beperkingen in het normale gebruik van de woning. Hierbij kan ook een rol spelen of cliënt de juiste zorg in de woning kan ontvangen. In uitzonderlijke situaties kan de inwoner in aanmerking komen voor een 'financiële tegemoetkoming voor verhuiskosten'.
De financiële tegemoetkoming hoeft niet kostendekkend te zijn, maar moet wel in de buurt komen van de daadwerkelijke kosten. Dat volgt uit jurisprudentie. Anders is het niet meer te zien als een maatwerkvoorziening.
Dit betekent dat de tegemoetkoming moet worden gebaseerd op een objectieve norm. Bijvoorbeeld het gemiddelde van twee offertes van verhuisbedrijven + de kosten van herinrichting gebaseerd op de Nibud-prijzengids. Zie voor de maximale tegemoetkoming hoofdstuk 11 van deze beleidsregels.
Voor het eerst zelfstandig gaan wonen
Als een inwoner voor het eerst op zichzelf gaat wonen, komt hij niet in aanmerking voor een verhuiskostenvergoeding. Dit valt onder algemene gebruikelijk kosten zoals bij ieder ander. De verhuizing is dan niet gevolg van belemmeringen die de cliënt in zijn ouderlijke woning ervaart, maar van de wens om op zichzelf te gaan wonen.
Verhuizen naar woning die niet voldoet aan het eisenpakket
De woning waarheen de inwoner wil verhuizen voldoet niet aan de gestelde eisen.
Verhuizen naar een Wlz-instelling
De gemeente hoeft geen verhuiskostenvergoeding te verstrekken aan een Wlz-gerechtigde die gaat verhuizen naar een Wlz-instelling. De gemeente kan een dergelijke aanvraag afwijzen op grond van artikel 2.3.5 lid 6 Wmo2015.
1.13.5 Subsidiabele kosten woningaanpassing
De volgende kosten kunnen, in het kader van een woningaanpassing, in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van de hoogte van een persoonsgebonden budget:
Het architecten honorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 2011 van de ONE. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten noodzakelijk geacht.
1.13.6 Bezoekbaar maken van de woning
Het college kan als de inwoner in een Wlz-instelling woont, (mee)helpen aan het bezoekbaar maken van één woning in de gemeente. Het gaat hier om een buitenwettelijke voorziening. De inwoner is óf geen ingezetene van de gemeente óf heeft niet zijn hoofdverblijf in de woning die bezoekbaar wordt gemaakt.
Bezoekbaar maken betekent met een woonvoorziening ervoor zorgen dat de inwoner de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken. Is het voor de participatie van de inwoner noodzakelijk dat die bij zijn of haar ouders kan logeren? Dan kan ook de slaapkamer bereikbaar worden gemaakt.
Er worden geen aanpassingen vergoed om logeren mogelijk te maken.
Ondanks dat het college voor Wlz-cliënten meestal geen compensatieplicht heeft (artikel 2.3.5 lid 6 Wmo), is het college wel bevoegd om een voorziening toe te kennen. Dit betekent dat na een verzoek van een Wlz-cliënt wel altijd een onderzoek moet worden ingesteld naar de eventuele noodzaak om van die bevoegdheid gebruik te maken.
Woningaanpassing bij co-ouderschap
Ook bij co-ouderschap is altijd maar één gemeente verantwoordelijk voor een eventuele woningaanpassing of de toekenning van hulpmiddelen. Verblijft het kind in verschillende gemeenten, dan kan de verantwoordelijke gemeente de verplichting hebben om in twee gemeenten maatwerkvoorzieningen toe te kennen. De gemeente waar de jeugdige zijn of haar hoofdverblijf heeft is verantwoordelijk.
Een kind heeft recht op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders (dat volgt uit artikel 1:247BW). Daarnaast moet het belang van het kind voorop staan bij alle maatregelen die kinderen aangaan (artikel 3 lid 1 IVRK).
Woont een kind op twee adressen omdat sprake is van co-ouderschap en is een woningaanpassing nodig, dan heeft de gemeente de verplichting om de woning aan te passen. Ook wanneer het gaat om twee woningen in verschillende gemeenten.
Hetzelfde geldt voor hulpmiddelen die nodig zijn op meerdere adressen. Hulpmiddelen die het kind kan meenemen, hoeft de gemeente niet meermaals te verstrekken.
Meermaals verstrekken kan ook nodig zijn als geen sprake is van co-ouderschap. Als het kind grotendeels of volledig bij een van de ouders woont, kan een woningaanpassing of hulpmiddel in de woning van de andere ouder toch noodzakelijk zijn. Het belang van het kind moet immers voorop staan volgens artikel 3 lid 1 IVRK. Bovendien kan het voor het kind voor een aanvaardbare mate van participatie nodig zijn om de andere ouder te kunnen bezoeken. Niet altijd is dan een volledige woningaanpassing nodig. Denk bijvoorbeeld aan een spoel-föhninstallatie of een tillift om het kind naar het toilet te kunnen laten gaan.
1.13.7 Beschikbaar houden van een aangepaste huurwoning
Als een huurder voor wie een woning, zijnde eigendom van de woningcorporatie, op grond van de Wmo2015 door burgemeester en wethouders is aangepast, de woning verlaat dan wordt deze woning in eerste instantie beschikbaar gesteld aan inwoners uit de gemeente West Betuwe met een beperking voor wie deze woning, gelet op de beperkingen, als adequaat wordt beschouwd.
1.13.8 Toekomst bestendig wonen lening
We kennen als gemeente West Betuwe de ''Toekomst bestendig wonen lening". Deze lening is voor inwoners met een eigen woning (koopwoning). Deze lening kan een optie zijn om de ervaren beperking(en) in het zelfstandig kunnen blijven wonen op te lossen. Met deze lening kunnen inwoners duurzame maatregelen, aanpassingen in de woning realiseren, zodat men langer zelfstandig kan blijven wonen. Hierbij kan gedacht worden aan de bekostiging
van funderingsherstel of asbestsanering. Duurzaamheid is het uitgangspunt. De aanvraag moet worden gecombineerd met minimaal één energiebesparende of -opwekkende maatregel. Er zijn verschillende leningsvormen beschikbaar.
De Toekomst bestendig wonen lening is geen vervanging voor Wmo-woningaanpassingen maar is een aanvulling /alternatief en dient wel in het gesprek met de inwoner als mogelijke optie te worden meegenomen. Meer informatie is te vinden op: https://www.westbetuwe_nl/toekomstbestendig-wonen-lening
Een inwoner kan in aanmerking komen voor een financiële tegemoetkoming voor woningsanering die als gevolg van allergie, astma of chronische bronchitis noodzakelijk is. Sanering is slechts mogelijk als vooraf een duidelijke diagnose is gesteld door een onafhankelijk adviesorgaan. Met dit onafhankelijk adviesorgaan bedoelen we het onafhankelijk adviesorgaan zoals benoemd in de verordening.
De noodzaak voor het verstrekken van een tegemoetkoming wordt bepaald aan de hand van en in relatie tot het levenspatroon en leefregels, de gehele woninginrichting en de ventilatiemogelijkheden.
We verwachten van de inwoner zich in het vervolg bij de aanschaf van nieuwe materialen aan het programma van eisen voor de woninginrichting zal houden. Ook mag verwacht worden dat deze zelf maatregelen treft ter voorkoming van longklachten. In de regel kan een tegemoetkoming worden verstrekt als:
De woningsanering blijft beperkt tot die woonruimten die het meeste gebruikt worden door de cliënt met de beperkingen. Meestal betreft het dan alleen de woonkamer en/of slaapkamer. In beginsel worden woonruimten die de cliënt af en toe gebruikt niet gesaneerd.
Een vergoeding wordt alleen verstrekt in die gevallen dat de te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven. Als een artikel is afgeschreven (in de regel na 8 jaar) wordt geen financiële tegemoetkoming verleend. Hierbij wordt voor de hoogte van de tegemoetkoming rekening gehouden met de al verlopen afschrijvingsperiode. De tegemoetkoming bedraagt een percentage van de kosten, afhankelijk van de afschrijvingsperiode:
100% indien het artikel niet ouder is dan 2 jaar;
75% indien het artikel tussen de 2 en 4 jaar oud is;
50% indien het artikel tussen de 4 en 6 jaar oud is;
25% indien het artikel tussen de 6 en 8 jaar oud is.
Als het artikel 8 jaar of ouder is wordt er geen tegemoetkoming verstrekt.
Bij de tegemoetkoming in de kosten van gordijnen en de kosten van vloerbedekking wordt uitgegaan van de prijzen zoals opgenomen in Nibud-prijzenboekje.
Tot standaard en algemeen gebruikelijke vloerbedekking wordt gerekend:
Stoffen-/synthetische vloerbedekking
Parket/ vloertegels / plavuizen
De Wmo2015 kent het primaat verhuizen niet. Het primaat verhuizen, zoals we dat kenden onder de Wmo 2007, betekent dat de gemeente bij een wegens iemands beperking gevraagde (duurdere) woningaanpassing eerst kijkt of iemand kan verhuizen naar een al aangepaste woning, of naar een woning die goedkoper aan te passen is.
Als we overwegen om het primaat verhuizen toch toe te passen dan moeten er een aantal factoren worden afgewogen. Dit zijn:
Er moet een vergelijking gemaakt worden tussen de woonlasten in de oude en eventuele nieuwe woning. AIle woonlasten moeten daarin worden meegenomen. Het feit dat iemand van een koopwoning naar een huurwoning moet verhuizen mag geen belemmering zijn. Inkomsten uit de opbrengst van de koopwoning kunnen immers ook weer worden ingezet voor woonlasten.
Hoofdstuk 1.14. Beschermd wonen
Personen die door hun beperkingen behoefte hebben aan een beschermd woonklimaat die gericht is op het bieden van structuur en ondersteuning van alle dagelijks activiteiten wonen vaak in een zogenaamde woonvorm voor beschermd wonen. Dit is geen grote instelling maar een cluster van vaak "gewone" woningen waarbij op kleine schaal belanghebbenden uit een bepaalde doelgroep (psychiatrie, verstandelijke beperking, ouderen) bij elkaar wonen. Soms is er sprake van een eigen leefeenheid, soms alleen van een eigen slaapkamer. Er zijn gemeenschappelijke ruimte, waar de belanghebbenden elkaar en de aanwezige begeleiders ontmoeten.
Cliënten krijgen begeleiding bij het structuur van hun dagelijks leven, ondersteuning bij regelzaken en geldbeheer en bij het vinden van een passende dag invulling. Voor een deel van de cliënten is beschermd wonen een opstapje naar (begeleid) zelfstandig wonen.
Beschermd Wonen is: "wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorend toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychische psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving."
1.14.2 Criteria voor beschermd wonen
Een cliënt heeft recht op een beschermde woonomgeving indien de cliënt niet zelfstandig kan wonen en zich niet op eigen kracht kan handhaven in de samenleving. De cliënt heeft aanspraak op een beschermde woonomgeving, als:
De beoordeling van de aanspraak op beschermd wonen voor inwoners uit regio Rivierenland wordt door de centrale toegang van de GGD Gelderland Zuid gedaan. Centrumgemeente Nijmegen is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze Wmo taak en ontvangt hiervoor ook de middelen.
Hoofdstuk 1.15. Tegemoetkoming meerkosten personen met een beperking of chronische problemen
1.15.1 Beoordeling van het inkomen
Een van de voorwaarden om in aanmerking te kunnen komen voor de tegemoetkoming is dat het inkomen van de inwoner niet hoger is dan 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.
Dit betekent dat het inkomen dat wordt beoordeeld, om te bepalen of de inwoner aan deze voorwaarde voldoet, ook betrekking heeft op dat lopende kalenderjaar.
Dus aanvraag voor lopende kalenderjaar 2025 = overleggen van inkomstenspecificatie over 2025.
1.15.2 Vrijwilligersvergoeding binnen het toegekende pgb-budget
Het college kan een pgb-houder toestemming geven binnen het toegekende pgb -budget gebruik te maken van de vrijwilligersvergoeding (Hulp uit het sociaal netwerk) via de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Dit is:
Deze vrijwilligersvergoeding is alleen mogelijk bij een pgb voor huishoudelijke ondersteuning en individuele begeleiding.
Er mag geen verklaring worden afgesproken met een zorgverlener die óók een zorgovereenkomst heeft met dezelfde budgethouder. Het is of het één of het ander. Wanneer er een verklaring wordt ingezonden, terwijl er al een zorgovereenkomst loopt, dan wordt deze zorgovereenkomst automatisch door de SVB beëindigd. De SVB bevestigt dit altijd met een brief.
Hoogte van de vrijwilligersvergoeding
De budgethouder mag de hulp een maandelijkse onkostenvergoeding geven van:
Deze reiskosten dienen verband te houden met de realisatie van de doelen die de pgb-budgethouder wil bereiken en die derhalve in het ondersteuningsplan zijn opgenomen.
Deze kosten vergoeding is met name bedoeld ter ontlasting van de mantelzorger. Voorbeeld: cliënt heeft een pgb voor individuele begeleiding en iemand uit het sociaal netwerk wil de mantelzorger ontlasten doordat cliënt bij hem kan logeren.
De vrijwilligersvergoeding mag niet worden ingezet voor:
De budgethouder moet zich ervan bewust zijn dat de kosten voor de vrijwilligersvergoeding binnen het pgb-budget vallen. Dit betekent dat de inzet van deze vergoeding gevolgen heeft voor de inzet van de zorgverlener waarmee de budgethouder een zorgovereenkomst heeft afgesloten.
De persoon die op basis van de verklaring een vrijwilligersvergoeding ontvangt moet mogelijk nog belasting betalen over de vergoeding.
Aanvraagproces vrijwilligersvergoeding
Bij de beoordeling van de aanvraag voor een pgb stelt de consulent van Team sociaal vast of de budgethouder in aanmerking komt (wil komen) voor de vrijwilligersvergoeding.
Het al dan niet inzetten van deze verklaring is pas onderwerp van gesprek als complete ondersteuningsvraag helder is. Hierbij moet ook duidelijk zijn dat degene die de cliënt voor ogen heeft om hem op basis van de verklaring te helpen ook daadwerkelijk beschikbaar is.
Het vraagt van de consulent Team sociaal dus gerichte vraagstelling waarom de inzet van de verklaring een toegevoegde waarde heeft bij de realisering van de gestelde doelen. Dus: geen zorgovereenkomst in het kader van het pgb ➔ wel willen helpen ➔ hulp is toegevoegde waarde voor de te realiseren doelen ➔ beschikbaar ➔ cliënt / budgethouder is budgetvaardig omdat inzet van vrijwilligersvergoeding binnen het pgb budget moet vallen.
Cliënten die gebruik willen maken van deze vrijwilligersvergoeding kunnen via het portal Mijn pgb voor gemeenten het Wmo formulier Hulp uit sociaal netwerk (Verklaring hulp uit sociaal netwerk) invullen.
De budgethouder vult deze verklaring in. De budgethouder dient deze verklaring in bij de back office van de gemeente. De backoffice controleert of de verklaring compleet is en zet deze, samen met het formulier ‘maximumtarieven en goedkeuring gemeente’ door naar de SVB.
Heeft de SVB de ‘Verklaring hulp uit sociaal netwerk’ van de gemeente ontvangen, dan ontvangt de budgethouder declaratieformulieren. De budgethouder stuurt de declaratie/betalingsverzoek naar de SVB. De SVB controleert de declaratie en als deze juist is gaan ze tot uitbetaling over.
De budgethouder mag met meerdere personen een verklaring vrijwilligerswerk afsluiten. Voor ieder van deze personen zijn de maximale bedragen zoals onder hoogte vrijwilligersvergoeding van kracht.
De verklaring wordt voor maximaal de duur van de lopende Wmo indicatie voor het persoonsgebonden budget afgegeven.
Meer informatie over de vrijwilligersvergoeding hulp uit sociaal netwerk is te vinden op: https://www.svb.nl/nl/pgb/declareren-en-betalen/hulp-uit-sociaal-netwerk.
Hoofdstuk 1.16. Mantelzorgcompliment
De Welzijnsorganisatie beoordeelt of iemand in aanmerking komt voor een mantelzorgcompliment.
Het mantelzorgcompliment wordt uitgevoerd door Welzijn West Betuwe. Voor meer informatie zie https://www.mantelzorgwestbetuwe.nl.
Onderdeel 2 Beleidsregels Jeugdhulp
Hoofdstuk 2.1. Algemene voorzieningen
De Verordening Maatschappelijke ondersteuning en Jeugd, Onderdeel Jeugdhulp, artikel 9, lid 1 geeft aan dat:
“Jeugdigen en/of ouder(s) komen pas in aanmerking voor een individuele voorziening als zij zelf geen oplossing kunnen vinden voor de ondersteuningsvraag binnen hun eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen (eigen kracht). Eigen kracht is het gebruik maken van de eigen mogelijkheden al dan niet in combinatie met de inzet van het sociale netwerk; hulpbronnen in de sociale omgeving en de wijk waar mensen wonen hieronder wordt in ieder geval verstaan:
Bij het onderdeel Jeugdhulp in artikel 1, lid b van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente West Betuwe 2025 is opgenomen wat we verstaan onder een algemeen gebruikelijke voorziening:
Algemeen gebruikelijk: voorziening op het gebied van jeugd, zorg, onderwijs, maatschappelijk ondersteuning of werk en inkomen, niet vallend onder de jeugdwet. Een algemene voorziening is altijd voorliggend op een voorziening op grond van de Jeugdwet.
Het is niet mogelijk om een limitatief overzicht te geven van alle gebruikelijke voorzieningen of diensten.
Hoofdstuk 2.2 Eigen Kracht en Zelfregie
Steeds meer groeit het besef dat mensen in dergelijke situaties ook zelf de schouders eronder kunnen zetten, met steun van elkaar. Zorgen voor elkaar versterkt de individuele inwoners en de samenleving als geheel. Meer dan nu gebeurt, kan hierdoor voorkomen worden dat alledaagse probleemsituaties of normale opvoedkwesties tot zware en complexe ondersteuningsvragen uitgroeien.
We zetten in op preventie en gaan uit van eigen verantwoordelijkheid en eigen mogelijkheden (eigen kracht) van inwoners met de inzet van hun sociale netwerk. Bij een krachtgerichte benadering van inwoners gaat het om wat mensen kunnen, niet om hun beperkingen. Eigen kracht is dus gebruik maken van de eigen mogelijkheden al dan niet in combinatie met de inzet van het sociale netwerk; hulpbronnen in de sociale omgeving en de wijk waar mensen wonen.
Er zijn verschillende methodieken om samen met de inwoner zicht te krijgen op het sociaal netwerk.
Een belangrijk begrip in de jeugdhulp en de maatschappelijke ondersteuning is zelfregie: het hebben van zeggenschap over het eigen leven en de ondersteuning die een inwoner krijgt. Hoe kunnen inwoners in kwetsbare situaties die ondersteuning ontvangen zélf aan het roer blijven? Hoe houden ze hun zelfbeschikkingsrecht en voorkomen ze onnodige afhankelijkheid? Hoe kunnen zij vormen van hulp ontvangen die aansluiten bij de eigen leefwereld en aanvullend is op wat iemand zelf al doet en kan.
Eigen regie speelt een belangrijke rol bij het vinden van zelfgekozen, duurzame oplossingen. In het werken met inwoners met ondersteuningsvragen is het bieden van ruimte voor eigen regie van mensen een uitgangspunt.
Als een aanvraag tot een jeugdhulpvoorziening is gedaan, dan doet de gemeente onderzoek waarbij we onderstaande stappen volgen.
Hoofdstuk 2.3 Andere voorziening
Een andere voorziening is een voorziening die op grond van andere wet- en regelgeving aan de Jeugdwet voorafgaat. Een andere voorziening is in beginsel voorliggend op een voorziening op grond van de Jeugdwet.
Voordat het college een voorziening op grond van de Jeugdwet inzet zal de gemeente eerst toetsen of de ondersteuningsvraag onder de Jeugdwet valt of onder een andere wet.
Denk hierbij aan: de Wet passend onderwijs, de Wet kinderopvang, de Wet langdurige zorg (Wlz), de ziektekostenverzekering of het Uitvoeringsinstituut Werknemers Verzekeringen (UWV). Als dit het geval is, zal het college op grond van de Jeugdwet geen individuele voorziening verstrekken voor ondersteuning.
Hoofdstuk 2.4 Gebruikelijke hulp
Gebruikelijke hulp is de hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van ouders of verzorger(s) met gezag ten opzichte van hun minderjarige kinderen rekening houdend met hun eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen.
De zorgplicht van ouder(s) strekt zich uit over verzorging, begeleiding en opvoeding die de ouder(s), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de ‘zorg’ bij kortdurende ziekte. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp voor de kinderen over. Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een ouder. Dat betekent dat het college, in het geval van ouders die gescheiden zijn, ook rekening kan houden met de ouder waar de jeugdige af en toe verblijft, maar niet woonachtig is. Is er sprake van co-ouderschap dan spreekt het voor zich dat voor beide ouders wordt beoordeeld of sprake is van gebruikelijke hulp.
De beoordeling of sprake is van gebruikelijke hulp wordt er rekening gehouden met de volgende factoren:
Het college kan pas na een onderzoek vaststellen of van de ouder(s) in het individuele geval verwacht mag worden dat zij gebruikelijke hulp bieden.
Het is gebruikelijk dat ouders hun kind de dagelijkse hulp dan wel zorg bieden die past bij de leeftijd en ontwikkelingsfase van hun kind. Bij gebruikelijke hulp voor kinderen kan het ook gaan om activiteiten die niet standaard bij alle kinderen noodzakelijk zijn, maar die wel als gangbare hulp dan wel zorg van ouders aan kinderen kan worden aangemerkt. Zo is het bijvoorbeeld niet ongebruikelijk dat kinderen van 4 jaar nog stimulans, toezicht of hulp nodig hebben bij het naar het toilet gaan. Bij kinderen met een behoefte aan jeugdhulp is het gebruikelijk dat ouders zo nodig de dagelijkse hulp dan wel zorg leveren, die meer kan zijn dan gemiddeld noodzakelijk is bij kinderen zonder behoefte aan jeugdhulp van dezelfde leeftijd. Immers, ook bij die kinderen van dezelfde leeftijd verschilt de inzet van de dagelijkse hulp dan wel zorg van kind tot kind.
Voor kinderen geldt dat er een bandbreedte is in het normale ontwikkelingsprofiel. Tussen kinderen van dezelfde leeftijd zonder behoefte aan jeugdhulp kan de omvang van de hulp dan wel zorg (per dag) verschillen. Het college beoordeelt in dat kader of de tijd die nodig is voor de hulp dan wel zorg veel meer kost vanwege de aandoening van het kind. Denk aan het wassen en kleden van een kind met bijvoorbeeld spasticiteit. Gelet op het bovenstaande moet het college de genoemde onderwerpen in samenhang beoordelen. Zie verder 2.4.5 de uitgangspunten ‘ondersteuning ouders voor kinderen’.
Opvoedcapaciteiten van de ouder(s)
Voor de beantwoording van de vraag of de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de ouder(s) toereikend zijn, geldt het volgende.
Het college beoordeelt dat aan de hand van de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen van de jeugdige, die ouders ondervinden tijdens de periode van opgroeien van de kinderen. Het kan voor komen dat de ouder(s) zelf - al dan niet tijdelijk - onvoldoende opvoedcapaciteiten hebben om, om te gaan met opgroeiproblemen van hun kinderen. In die gevallen kan het college ondersteuning, hulp dan wel zorg bieden die er op gericht is om ouders instrumenten in handen te geven waardoor zij dit (weer) zelf kunnen doen. Er bestaan echter ook opgroeiproblemen waarbij er jeugdhulp in de vorm van een voorziening noodzakelijk kan zijn, zonder dat sprake is van onwil of onvermogen van de kant van de jeugdige of zijn ouders. Denk bijvoorbeeld aan een beperking (als bedoeld in de wet) van de kant van de jeugdige die het noodzakelijk maakt dat er een voorziening wordt getroffen (zie bijvoorbeeld RBOVE:2016:1380).
Permanent toezicht gedurende het gehele etmaal, waardoor tijdig kan worden ingegrepen om ernstig nadeel te voorkomen (bijvoorbeeld lichamelijk letsel) valt niet onder gebruikelijke hulp. Indien de jeugdige van 12 jaar of ouder geen intieme persoonlijke verzorging wil ontvangen van de ouder(s) wordt geen bijdrage van de ouder(s) verwacht. Daarbij heeft het college oog voor een mogelijke aanspraak op intensieve kindzorg op grond van de Zorgverzekeringswet of toegang tot de Wet langdurige zorg.
2.4.3 Boven-gebruikelijke hulp
Het kan zijn dat de gebruikelijk hulp (substantieel) wordt overschreden. In voorkomende gevallen kan, gelet op de omvang en aard van de gebruikelijke hulp, gesproken worden van boven-gebruikelijke hulp. Ook dan zijn ouder(s) in eerste instantie nog steeds verantwoordelijk voor het bieden van deze bovengebruikelijke hulp.
Bij de beoordeling of sprake kan zijn van boven-gebruikelijke hulp wordt altijd een vergelijking gemaakt met kinderen zonder behoefte aan jeugdhulp met een normaal ontwikkelingsprofiel. Het is echter niet zo dat het college in beleidsregels kan vaststellen hoeveel hulp dan wel zorg precies gebruikelijk is te bieden. Het college moet daarvoor de omstandigheden van het individuele geval beoordelen. Hierbij maken we onderscheid tussen kortdurend en langdurende situaties. Het college verwacht van ouders dat zij in kortdurende situaties de bovengebruikelijke hulp bieden, tenzij dit gelet op de aard van de hulp niet kan worden verwacht of de ouders door (dreigende) overbelasting de hulp niet kunnen bieden. Er moet dan wel een verband zijn tussen de (dreigende) overbelasting en de hulp aan de jeugdige.
Voor persoonlijke verzorging en begeleiding kan het college onder substantiële overschrijding het volgende als uitgangspunt hanteren: een overschrijding van gemiddeld meer dan een uur per etmaal. Zie verder onder 2.4.5 uitgangspunten ‘hulp/zorg ouders voor kinderen’.
Bij een beroep op (dreigende) overbelasting van de ouder(s) en zij melden zich met een ondersteuningsvraag, dan rust er op het college de plicht dat in een onderzoek te onderbouwen. De ouder(s) is dan verplicht, desgevraagd, zijn medewerking te verlenen aan een onderzoek. Weigert de ouder(s) dit, dan kan het college het recht op een individuele voorziening niet vaststellen, tenzij het college dat recht op een andere manier kan vaststellen. Bij dreigende overbelasting geldt dat er een verband moet zijn tussen de overbelasting en de zorg aan de jeugdige.
Omvang planbare en/of niet-planbare ondersteuning
Soms is het duidelijk dat de ouder(s) overbelast is, maar soms ook niet. Niet alleen de omvang van de planbare ondersteuning, maar ook de mate van de noodzaak tot het continu aanwezig zijn om niet-planbare ondersteuning te bieden kan van invloed zijn op de belastbaarheid van de ouder(s) die de gebruikelijke hulp verleent.
Met andere woorden: het uitvoeren van enkele taken op vooraf gezette (gebruikelijke) momenten is vaak minder belastend, dan het uitvoeren van dezelfde taken waarbij continue aanwezigheid en alertheid van de ouder(s) nodig is.
Gebruikelijke ondersteuning overig
Het college zal bij de beoordeling van (dreigende) overbelasting in voorkomende gevallen ook rekening moeten houden met de omstandigheid dat de ouder(s) gebruikelijke ondersteuning bieden in het kader van andere regelgeving. Denk bijvoorbeeld aan verpleging en verzorging op grond van de Zorgverzekerings-wet (Zvw) en/of het overnemen van huishoudelijke taken op grond van de Wmo 2015.
2.4.5 Uitgangspunten ondersteuning van ouder(s) voor kinderen
2.5 Woonplaatsbeginsel Jeugdwet
Het woonplaatsbeginsel in de Jeugdwet regelt welke gemeente financieel verantwoordelijk is voor de jeugdhulp. Het bepaalt ook welke gemeente de jeugdhulp betaalt. Sinds 1 januari 2022 is het nieuwe woonplaatsbeginsel Jeugd van kracht.
In het woonplaatsbeginsel heeft ‘woonplaats’ de volgende betekenis:
ingeval een jeugdige verblijft bij een jeugdhulpaanbieder, pleegouder, in een instelling voor opvang of beschermd wonen als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 of in een justitiële jeugdinrichting als bedoeld in artikel 3a van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, of ingeval van jeugdhulp of jeugdreclassering in verband met het verblijf in een justitiële jeugdinrichting: de gemeente waar de jeugdige onmiddellijk voorafgaand aan zijn verblijf zijn woonadres, bedoeld in artikel 1.1, onder o, van de Wet basisregistratie personen, had;
ingeval de woonplaats niet op grond van de onderdelen 1° en 2° kan worden vastgesteld of ingeval bij het in de basisregistratie personen opgenomen woonadres een aantekening is geplaatst als bedoeld in artikel 2.26 van de Wet basisregistratie personen: de gemeente waar de moeder van de jeugdige ten tijde van diens geboorte als ingezetene was ingeschreven in de basisregistratie personen, of, indien dit niet kan worden vastgesteld, de gemeente waar de jeugdige werkelijk verblijft op het moment van de hulpvraag;
Om te bepalen welke gemeente verantwoordelijk is, kijken we naar de inschrijving van de jeugdige in de Basisregistratie Personen (BRP). Hierin zijn grofweg twee situaties te onderscheiden:
Het woonplaatsbeginsel bepaalt dat de gemeente waar een kind is ingeschreven moet betalen voor de ambulante jeugdhulp.
Bij jeugdhulp met verblijf ligt de verantwoordelijkheid bij de gemeente waar het kind was ingeschreven (woonadres volgens de BRP) voor het die hulp kreeg. De gemeente waar de jeugdzorg vandaan komt is dus verantwoordelijk voor de jeugdige en voor de kosten van de jeugdhulp voor deze jeugdige. Wanneer er naast jeugdzorg met verblijf ook ambulante jeugdhulp noodzakelijk is, is dezelfde gemeente ook daarvoor verantwoordelijk.
De gemeente van herkomst blijft verantwoordelijk tot de jeugdhulp stopt of tot de jeugdige niet meer onder de Jeugdwet valt (let op: er kan sprake zijn van verlengde Jeugdhulp en jeugdhulp in het strafrechtelijk kader na verblijf in een Forensische Centra Jeugd (FCJ), ook als dit jongeren van 18 jaar of ouder betreft).
2.5. Uitzondering woonplaats jeugdige
Het kan voorkomen dat er jeugdigen zijn waarvan de woonplaats van oorsprong onbekend is, bijvoorbeeld bij verblijf in het buitenland. Voor deze groep blijft de gemeente verantwoordelijk waar de jeugdige werkelijk verblijft. Deze situatie komt vaak voor bij jeugdige vreemdelingen die in Nederland verblijven.
2.5.3. Wijziging woonplaats na o.a. verhuizing
De woonplaats van de jeugdige wijzigen bij:
Bij verhuizing van een gezin/jeugdige naar een andere gemeente tijdens de ambulante jeugdhulpverlening wordt de gemeente waar de jeugdige staat ingeschreven ná de verhuizing verantwoordelijk. En zal de ontvangende gemeente –als het gezin dat wenst– deze jeugdhulp zonder nader onderzoek en bij de huidige hulpverlener overnemen en de kosten daarvan vergoeden.
Deze continuering van de lopende afspraken geldt bij trajecten of indicaties, die maximaal 1 jaar duren, voor de gehele looptijd van het hulpverleningstraject.
Bij indicaties, die langer dan 1 jaar duren, kan de ontvangende gemeente na verloop van 1 jaar nieuwe afspraken maken, en eventueel tot een nadere of aangepaste indicering komen. In ieder geval vindt er tussen de beide gemeenten een warme overdracht van het hulpverleningstraject plaats. Bij de aanpassing van de hulpverlening staat het belang van de jeugdige / het gezin en de continuïteit van de hulpverlening centraal. De verhuizing op zich is geen aanleiding voor aanpassing of beëindiging van de jeugdhulpverlening.
De gemeente waar de zorg met verblijf is gestart blijft verantwoordelijk zolang het verblijftraject niet onderbroken wordt.
b. Onduidelijkheid bij verhuizing gezin/jeugdige
Bij onduidelijkheid tussen twee gemeenten over wie verantwoordelijk is, dragen beide gemeenten er zorg voor dat de jeugdige / het gezin en de zorgaanbieder geen nadeel ondervinden van de onduidelijkheid.
De zorgaanbieder kan de hulp bij één van de twee gemeenten declareren, en die gemeente betaalt de zorg vooralsnog. In de tussentijd overleggen beide gemeenten over wie vanuit het woonplaatsbeginsel financieel verantwoordelijk is.
Hoofdstuk 2.6 Sociaal netwerk en SKJ registratie
Voor jeugdhulp die wordt uitgevoerd door het sociaal netwerk gelden de kwaliteitseisen uit de Jeugdwet niet. Dit komt omdat iemand uit het sociaal netwerk niet onder de definitie van 'jeugdhulpaanbieder/jeugdhulpverlener valt'. Dat de kwaliteitseisen niet voor het sociaal netwerk gelden is een bewuste keuze van de wetgever geweest, zodat het ook mogelijk kan zijn dat iemand uit het sociaal netwerk de hulp verleent.
Omdat de kwaliteitseisen niet gelden voor het sociaal netwerk hoeft iemand uit het sociaal netwerk dus niet SKJ-geregistreerd te zijn.
Ook bij professionele jeugdhulp is een SKJ-registratie niet altijd verplicht. Artikel 5.1 lid 2 Besluit Jeugdwet biedt namelijk een afwijkingsmogelijkheid. Er kan van de registratieplicht worden afgeweken wanneer aangetoond kan worden dat het inzetten van een niet-geregistreerde hulpverlener in die specifieke situatie:
Het is dus niet zo dat er volgens de wet alleen gewerkt mag worden met geregistreerde professionals, wanneer sprake is van professionele jeugdhulp. Er zal altijd naar de individuele situatie gekeken worden. Het is namelijk ook niet per definitie zo dat als er maar een geregistreerde hulpverlener ingezet wordt, dat dan voldaan wordt aan de norm van verantwoorde werktoedeling (de hulpverlener moet over de voor die situatie juiste kwalificaties beschikken).
Hoofdstuk 2.7 Andere toegang tot Jeugdhulp
2.7.1. Vier toegangsroutes naar jeugdhulp
De toegang tot een voorziening jeugdhulp kan naast de gemeente nog via andere kanalen lopen, te weten:
a. Via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts
Alle voorzieningen voor jeugdhulp zijn ook toegankelijk via verwijzing door een huisarts, de medisch specialist en de jeugdarts van de GGD. Deze verwijzingen zijn geen beschikkingen in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Jeugdhulpaanbieder stuurt binnen 5 werkdagen een ‘verzoek om toewijzing’ (JW315) naar de gemeente waar de jeugdige/gezaghebbende woont.
b. Via de gecertificeerde instellingen (GI)
Alle voorzieningen voor jeugdhulp zijn ook toegankelijk via een verwijzing door een medewerker van een GI, in het kader van de uitvoering van een maatregel van jeugdbescherming of jeugdreclassering. Het gaat om besluiten tot ondertoezichtstelling en jeugdreclassering. Tegen dergelijke besluiten, is gelet op de juridische context, geen bezwaar of beroep mogelijk.
c. Spoedhulp ingezet door de Raad voor de Kinderbescherming
De Raad voor de Kinderbescherming (hierna Raad genoemd) kan het, hangende het onderzoek, noodzakelijk achten dat een kind (met spoed) in een gesloten accommodatie wordt geplaatst. In die gevallen heeft de Raad een machtiging van de rechter nodig. Die machtiging kan slechts worden afgegeven wanneer het college heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp met verblijf nodig is, een verleningsbeschikking dus. Gelet op de geboden haast, dient het college met spoed aan een dergelijk verzoek van de Raad te voldoen. Het college van burgemeester en wethouders kan besluiten geen verleningsbeschikking af te geven. De motivatie luistert dan nauw. In die gevallen kan de Raad dan de rechter verzoeken ondanks de weigering van het college de machtiging toch af te geven.
Nadat de Raad advies heeft uitgebracht, kan een kinderrechter of een strafrechter een kinderbeschermings- en/of strafmaatregel opleggen. Hierbij kan gedacht worden aan een ondertoezichtstelling of een jeugdreclasseringstraject. Het kan zijn dat aanvullende (gespecialiseerde) jeugdhulp noodzakelijk is. De toeleiding naar aanvullende (gespecialiseerde) jeugdhulp kan plaatsvinden via de GI voor jeugdbescherming en jeugdreclassering, via de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering), het openbaar ministerie, de inrichtingsarts en de directeur van een justitiële jeugdinrichting.
De gemeente West Betuwe heeft in deze gevallen een leveringsplicht. De GI overlegt dan met de medewerker van de gemeente over de in te zetten jeugdhulp in het kader van de door de kinderrechter opgelegde maatregel. Voor de jeugdige die vanuit het gedwongen kader, de GI, een traject moeten volgen maakt de GI een plan van aanpak waaruit ook blijkt welke producten worden ingezet.
De zorg voor kinderen met ernstig dyslexie (ED) valt onder de Jeugdwet. Het gaat om de vergoeding voor onderzoek en behandeling. Aanvragen voor inzet van diagnostiek en behandeling ED worden beoordeeld volgens vastgestelde criteria door het Bureau Dyslexiezorg, dit is regionaal geregeld (Regio Rivierenland). Nadat beoordeling door het Bureau Dyslexiezorg heeft plaatsgevonden wordt de aanvraag met een advies doorgestuurd naar de desbetreffende gemeente binnen regio Rivierenland. Hierbij is regionaal de afspraak gemaakt dat de gemeente na ontvangst van de aanvraag binnen 10 werkdagen een besluit neemt.
Hoofdstuk 2.8 Familiegroepsplan
In de Jeugdwet is geregeld dat jeugdigen en ouders de mogelijkheid krijgen samen met familie, vrienden en anderen die tot het sociale netwerk behoren een familiegroepsplan op te stellen. In dat plan kunnen ouders, de jeugdige zelf en/of het netwerk aangeven hoe ze zelf kunnen bijdragen aan het verbeteren van de opvoed- en opgroeisituatie.
2.8.2 Wanneer wel of niet een familiegroepsplan?
Wanneer wordt een familiegroepsplan opgesteld
De Jeugdwet definieert het familiegroepsplan als een hulpverleningsplan (daar waar het gaat om jeugdhulp) of een plan van aanpak (bij een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering), opgesteld door de ouders, samen met bloedverwanten, aanverwanten of andere die tot de sociale omgeving van de jeugdige behoren. De jeugdhulpaanbieder en de gecertificeerde instelling hebben de verplichting om als eerste de mogelijkheid aan te bieden een familiegroepsplan op te stellen.
Ouders, familieleden en anderen in de omgeving van de jeugdige krijgen hiermee de mogelijkheid om mee te denken en te helpen aan een oplossing. De mogelijkheid tot het opstellen van een familiegroepsplan wordt geboden zowel in de preventieve fase, als bij de verlening van vrijwillige of gedwongen hulp.
Wanneer geen familiegroepsplan?
Het familiegroepsplan is echter niet van toepassing op de gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert of die de voogdij uitoefent als het gezag van de ouders beëindigd is. In alle andere situaties mag de jeugdhulpaanbieder of de gecertificeerde instelling slechts in bepaalde gevallen ervan afzien de mogelijkheid te bieden een familiegroepsplan op te stellen, namelijk als:
In het verleden al een eigen kracht conferentie is ingezet en meerdere keren is geprobeerd om het netwerk bij de situatie te betrekken, maar dit niet tot resultaat heeft geleid en het belang van de jeugdige hierdoor is geschaad, hoeft de mogelijkheid om een familiegroepsplan op te stellen niet te worden geboden.
De Jeugdwet stelt niet direct eisen aan de vorm van het familiegroepsplan. Echter, er worden wel vormvereisten gesteld aan het hulpverleningsplan en plan van aanpak. Omdat het familiegroepsplan uiteindelijk als ondersteuningsplan heeft te gelden, is het van belang deze vormvereisten in het oog te houden.
Hoofdstuk 2.9 Vervoer naar jeugdhulplocatie
Vervoer van jeugdigen naar en van een locatie waar jeugdhulp geboden wordt, valt onder de Jeugdwet (artikel 2.3, lid 2, Jeugdwet). De verantwoordelijkheid van de gemeente voor vervoer op grond van de Jeugdwet geldt alleen voor zover het gaat om vervoer van de jeugdige naar de jeugdhulplocatie en terug. Hierbij geldt als algemeen uitgangspunt: het voorzien van vervoer is primair een taak van de ouder(s)/verzorger(s).
Jeugdigen met een indicatie voor een individuele voorziening jeugdhulp op een jeugdhulplocatie.
Jeugdvervoer van en naar een jeugdhulplocatie
Inzetten van jeugdvervoer op grond van de Jeugdwet is niet vanzelfsprekend. Wanneer jeugdigen en/of hun ouders problemen ervaren op het gebied van vervoer zal worden onderzocht in hoeverre men zelf in de vervoersbehoefte kan voorzien, hulp kan inschakelen van het eigen netwerk, gebruik kan maken van een algemene voorziening of dat een individuele voorziening voor vervoer noodzakelijk is.
Afwegingskader inzetten Jeugdvervoer
Om te kunnen bepalen of jeugdvervoer van en naar een jeugdhulplocatie noodzakelijk is, onderzoeken we de mogelijkheden, in onderstaande volgorde:
Onderzoek of de jeugdige zelfstandig of eventueel met begeleiding uit het netwerk reizen naar de jeugdhulplocatie en terug. Bij het kiezen van een jeugdhulpaanbieder kan hier ook al rekening mee worden gehouden.
Het voorzien in vervoer is primair een taak van de ouder(s)/verzorger(s). Wanneer een jeugdige niet zelfstandig naar de jeugdhulplocatie kan reizen, verwachten we dat de ouders/het netwerk het vervoer regelen. Als dat niet mogelijk is, dienen zij zelf voor een oplossing te zorgen. Die kan gevonden worden door bijvoorbeeld een oppas, buren, familie, vrijwilligers of anderen in te schakelen. Het enkele feit dat beiden ouders werken is zonder bijkomende omstandigheden die een belemmering zijn om zelf het vervoer te regelen en/of te begeleiden, of anderen namens hen het vervoer te laten regelen en/of te begeleiden, geen reden om vervoer toe te kennen.
Wanneer is vastgesteld dat jeugdigen en/of ouders(s)/het netwerk het vervoer zelf kunnen regelen, kan het zijn dat ouder(s)/verzorger(s) de kosten voor het vervoer niet zelf kunnen betalen. Er zijn 2 mogelijkheden voor een financiële vergoeding:
Een vergoeding voor een openbaar vervoersvoorziening (OV)
Een jeugdige komt in aanmerking voor een OV-vergoeding als aan onderstaande voorwaarden wordt voldaan:
Wanneer ouder(s)/verzorger(s) of iemand uit het netwerk de jeugdige van en naar de jeugdhulplocatie kan vervoeren, maar niet de financiële middelen heeft om dit zelf te kunnen betalen, dan is een kilometervergoeding mogelijk.
Wij vergoeden alleen de ritten waarbij de jeugdige in de auto zit. De vergoeding is het tarief dat door de Belastingdienst wordt gehanteerd voor de onbelaste kilometervergoeding. Zie ook (Externe link: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/inkomstenbelasting/vraag-en-antwoord/wat-is-de-maximale-kilometervergoeding-die-ik-van-mijn-werkgever-kan-ontvangen;
Wanneer na onderzoek blijkt dat de jeugdige niet op eigen gelegenheid naar de jeugdhulplocatie kan reizen (stap 1), er sprake is van beperkingen in de zelfredzaamheid van de ouder(s)/verzorger(s) of hun netwerk/sociale omgeving (stap 2) en een financiële vergoeding hiervoor geen oplossing biedt (stap 3) dan kan een jeugdige in aanmerking komen voor een vervoersvoorziening.
De vervoersvoorziening bestaat uit:
Het is aan de medewerker van de gemeente om dit per individuele situatie te beoordelen.
Geen jeugdhulpplicht voor vervoer naar andere locaties
Vervoer naar andere locaties of vervoer van de ouders van de jeugdige valt niet onder de jeugdhulpplicht. Ook ziekenvervoer valt niet onder gemeentelijke verantwoordelijkheid. Ziekenvervoer voor verzekerden van alle leeftijden valt onder de Zorgverzekeringswet. Het gaat dan om vervoer van en naar een persoon of instelling waar zorg uit de zorgverzekering geboden wordt. Het kan gaan om vervoer per ambulance of eigen vervoer, zoals per auto, taxi of openbaar vervoer.
Hoofdstuk 2.10 Persoonsgebonden budget (pgb)
Op grond van de Jeugdwet kunnen jeugdigen en hun ouders voor de invulling van de jeugdhulp onder voorwaarden kiezen voor een persoonsgebonden budget (pgb).
Pgb is een volwaardig alternatief voor zorg in natura. De inwoner kan onder voorwaarden kiezen voor een pgb.
Een pgb is een budget waarmee de cliënt zelf de ondersteuning inkoopt. Met een pgb kan de cliënt zelf beslissen wat hij (binnen de gemaakte afspraken met de gemeente) precies aan ondersteuning wil afnemen, wanneer, bij wie en tegen welk tarief (zie verordening).
Cliënt, of diens vertegenwoordiger, moet wel voldoen aan voorwaarden en dat geldt ook voor de kwaliteit van de zorg/ondersteuning die de cliënt wil inkopen. Cliënt kan ervoor kiezen iemand uit het sociaal (informeel) netwerk in te zetten als zorgverlener. Hier zijn voorwaarden aan verbonden.
Cliënt maakt zelf de afspraken met de zorgverlener(s) en legt deze vast in een zorgovereenkomst (op basis van de formats van de Sociale Verzekeringsbank (SVB)
Cliënt krijgt niet het zelf het budget overgemaakt naar zijn of haar bankrekening, maar ontvangt een budget bij de SVB. Dat noemen we trekkingsrecht. Cliënt is verantwoordelijk voor het betalen van facturen van de zorgverlener(s). Voor meer informatie zie: https://www.pgb.nl, https://www.svb.nl/nl/pgb.
2.10.2 Voorwaarden om in aanmerking te komen voor een pgb
Om een pgb te kunnen krijgen, moet cliënt aan een aantal voorwaarden voldoen (zie artikel 8.1.1, lid 2, Jeugdwet).
Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:
de jeugdige of zijn ouders naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat zijn tot een redelijke waardering van de belangen ter zake dan wel met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, in staat zijn de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
De gemeente wil dat mensen die een pgb willen een bewuste keuze maken en weten welke verantwoordelijkheden daarmee samenhangen. Voor wat betreft het laatste gaat het niet alleen om het inzetten van het budget, maar ook om het aansturen van de hulp.
Als een cliënt een pgb wil, wordt bekeken of hij de verantwoordelijkheden die daarbij horen kan dragen. Daarbij gaat het om bijvoorbeeld het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener en het bijhouden van een juiste administratie (o.a. declaraties).
Wanneer de gemeente vaststelt dat de jeugdige aanspraak maakt op jeugdhulp, en de jeugdige wenst verstrekking in de vorm van een pgb dan onderzoekt de gemeente of dit mogelijk is. Dit wordt getoetst aan de hand van artikel 8.1.1 van de Jeugdwet. Eén van de voorwaarden die je moet toetsen is of een jeugdige voldoende in staat is om de taken die horen bij het pgb uit te kunnen voeren. Wanneer geoordeeld wordt dat de jeugdige dit niet zelf kan, dan moet onderzocht worden of hij dit wel kan met behulp van zijn sociaal netwerk of andere personen genoemd in artikel 8.1.1 lid 2 sub a Jeugdwet.
Of een jeugdige daarvoor in aanmerking kan komen is dus niet per definitie afhankelijk van zijn leeftijd of van de bekwaamheid van de ouders. Een wettelijk vertegenwoordig zal daarom niet altijd namens de jeugdige het contract met de jeugdhulpaanbieder hoeven aan te gaan. Dit kan de jeugdige in bepaalde gevallen namelijk ook zelf (wanneer hij 'voldoende in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen). Ook een minderjarige kan namelijk handelingsbekwaam zijn (zie artikel 1:234 BW).
In het geval de cliënt zelf niet beschikt over de benodigde vaardigheden om de regie te voeren over het pgb, kan toch een pgb worden verstrekt als cliënt met hulp uit het sociaal netwerk dan wel een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp in staat is om de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.
Een cliënt kan, als hij overweegt om de keuze te maken voor een pgb, een pgb-check doen op de site van Per Saldo (www.persaldo.nl).
Bij een aanvraag voor een pgb dienen de volgende zaken mee te worden genomen bij de overweging om al dan niet tot toekenning van een pgb over te gaan:
Deze opsomming is niet limitatief. Er kunnen andere situaties denkbaar zijn waarin het verstrekken van een pgb niet gewenst is.
Cliënt die een pgb wenst, motiveert dit schriftelijk in een plan (zie bijlage 2 Budgetplan) waarin is opgenomen:
Bij de opstelling van het budgetplan kunnen ook nog de volgende vragen worden gesteld:
Door het opstellen van een budgetplan wordt de cliënt gestimuleerd na te denken over zijn ondersteuningsvraag, deze uit te werken en te concretiseren, en tevens het doelbereik en daarmee de kwaliteit van de ondersteuning te evalueren.
Voor de diensten die tot de maatwerkvoorziening behoren geldt dat deze:
Deze eisen gelden zowel voor aanbieders van zorg in natura als voor ondersteuning via een pgb.
Er is onderscheid in inkoop van hulp en ondersteuning bij een formele partij en een informele partij. Van een formele partij is sprake als de hulp en ondersteuning wordt geleverd door een professionele aanbieder (organisatie of zzp-er) en het geen familie van de aanvrager betreft. Bij informele hulp gaat het om hulp van bijvoorbeeld een familielid, vrienden, buren of een bekende.
Kosten die niet betaald mogen worden uit pgb
Het pgb kan niet worden ingezet voor:
2.10.7 Inzetten sociaal netwerk of mantelzorgers
De cliënt kan de wens uitspreken om zijn sociale netwerk of mantelzorgers in te willen zetten. In navolging van de regering is de gemeente van mening dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp (zie beleidsregel gebruikelijke hulp) overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is dan zorg in natura.
2.10.8 Eigen verantwoordelijkheden van de cliënt
De cliënt is zelf verantwoordelijk voor het inkopen / regelen van de individuele voorziening of ondersteuning. In de praktijk wordt vaak met de medewerker van de gemeente samen bepaald welke aanbieder ingezet wordt voor de benodigde hulp. Eveneens is cliënt zelf verantwoordelijk voor het doorgeven (op verzoek of uit eigen beweging) van feiten en omstandigheden aan de gemeente waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een persoonsgebonden budget. Degene die ingeschakeld wordt voor hulp is verantwoordelijk voor het doorgeven van loongegevens aan de belastingdienst. Op de website van de Belastingdienst wordt duidelijk wie aangifteplichtig is. In het kader van het trekkingsrecht geeft de SVB aan de Belastingdienst door aan wie zij geld heeft uitbetaald.
Als cliënt kiest voor een pgb wordt in de toekenningbeschikking opgenomen:
De toekenning eindigt wanneer:
2.10.10 Vrijwilligersvergoeding binnen het toegekende pgb-budget
Het college kan een pgb-houder toestemming geven binnen het toegekende pgb -budget gebruik te maken van de vrijwilligersvergoeding (Hulp uit het sociaal netwerk) via de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Dit is:
Deze vrijwilligersvergoeding is alleen mogelijk bij een pgb voor alle vormen van jeughdhulp met uitzondering van behandeling.
Er mag geen verklaring worden afgesproken met een zorgverlener die óók een zorgovereenkomst heeft met dezelfde budgethouder. Het is of het één of het ander. Wanneer er een verklaring wordt ingezonden, terwijl er al een zorgovereenkomst loopt, dan wordt deze zorgovereenkomst automatisch door de SVB beëindigd. De SVB bevestigt dit altijd met een brief.
Hoogte van de vrijwilligersvergoeding
De budgethouder mag de hulp een maandelijkse onkostenvergoeding geven van:
maximaal 10 euro per nacht tot een maximum van 50 euro per maand voor eten en drinken als er sprake is van logeren. Deze kosten vergoeding is met name bedoeld ter ontlasting van de ouder(s)/verzorger(s). Voorbeeld: jeugdige heeft een pgb voor individuele begeleiding en iemand uit het sociaal netwerk wil de ouder(s)/verzorger(s) ontlasten doordat jeugdige bij hem kan logeren.
De vrijwilligersvergoeding mag niet worden ingezet voor:
De budgethouder moet zich ervan bewust zijn dat de kosten voor de vrijwilligersvergoeding binnen het pgb-budget vallen. Dit betekent dat de inzet van deze vergoeding gevolgen heeft voor de inzet van de zorgverlener waarmee de budgethouder een zorgovereenkomst heeft afgesloten.
De persoon die op basis van de verklaring een vrijwilligersvergoeding ontvangt moet mogelijk nog belasting betalen over de vergoeding.
Aanvraagproces vrijwilligersvergoeding
Bij de beoordeling van de aanvraag voor een pgb stelt Team sociaal vast of de budgethouder in aanmerking komt (wil komen) voor de vrijwilligersvergoeding.
Het al dan niet inzetten van deze verklaring is pas onderwerp van gesprek als complete ondersteuningsvraag helder is. Hierbij moet ook duidelijk zijn dat degene die de cliënt voor ogen heeft om hem op basis van de verklaring te helpen ook daadwerkelijk beschikbaar is.
Het vraagt van de consulent van Team sociaal dus gerichte vraagstelling waarom de inzet van de verklaring een toegevoegde waarde heeft bij de realisering van de gestelde doelen. Dus: geen zorgovereenkomst in het kader van het pgb ➔ wel willen helpen ➔ hulp is toegevoegde waarde voor de te realiseren doelen ➔ beschikbaar ➔ cliënt / budgethouder is budgetvaardig omdat inzet van vrijwilligersvergoeding binnen het pgb budget moet vallen.
Cliënten die gebruik willen maken van deze vrijwilligersvergoeding kunnen via het portal Mijn pgb voor gemeenten het formulier ’Verklaring hulp uit sociaal netwerk’ invullen.
De budgethouder vult deze Verklaring in. De budgethouder dient deze verklaring in bij de back office van de gemeente. De backoffice controleert of de verklaring compleet is en zet deze, samen met het formulier ‘maximumtarieven en goedkeuring gemeente’ door naar de SVB.
Heeft de SVB de Verklaring hulp uit sociaal netwerk van de gemeente ontvangen, dan ontvangt de budgethouder declaratieformulieren. De budgethouder stuurt de declaratie/betalingsverzoek naar de SVB. De SVB controleert de declaratie en als deze juist is gaan ze tot uitbetaling over.
De budgethouder mag met meerdere personen een Verklaring vrijwilligerswerk afsluiten. Voor ieder van deze personen zijn de maximale bedragen zoals onder hoogte vrijwilligersvergoeding van kracht.
De verklaring wordt voor maximaal de duur van de lopende indicatie voor het persoonsgebonden budget afgegeven.
Meer informatie over de vrijwilligersvergoeding hulp uit sociaal netwerk is te vinden op: https://www.svb.nl/nl/pgb/declareren-en-betalen/hulp-uit-sociaal-netwerk.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2025-151757.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.