Gemeenteblad van Opsterland
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Opsterland | Gemeenteblad 2025, 1382 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Opsterland | Gemeenteblad 2025, 1382 | beleidsregel |
Beleidsregels Hart voor de Jeugd Gemeente Opsterland 2025
Deze Beleidsregels Hart voor de jeugd 2025 van gemeente Opsterland (hierna beleidsregels) zijn een verdere uitwerking van de Verordening Hart voor de Jeugd 2025 van gemeente Opsterland (hierna verordening). In dit document zijn richtlijnen en kaders opgenomen op basis waarvan medewerkers van het gebiedsteam hun afwegingen kunnen maken bij het bepalen van een maatwerkoplossing en deze beleidsregels kunnen ook als een handleiding worden gezien.
De beleidsregels vinden hun basis in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij de beoordeling van geschillen is het de rechter die toetst of de gemeente de eigen regels, zoals neergelegd in de verordening en de beleidsregels, correct heeft gehanteerd.
1.3 Overige, individuele, andere, voorliggende voorziening en gebruikelijke hulp
In de verordening is onderscheid gemaakt tussen voorzieningen zoals een algemene voorziening en een individuele (niet-vrij toegankelijke) voorziening op het gebied van jeugdhulp. Zie artikel 2 van de verordening voor de criteria waarop een individuele voorziening wordt verstrekt. Daarnaast zijn er nog andere voorzieningen. Dit zijn voorzieningen anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen.
Het college hoeft geen voorziening te treffen als de jeugdige gebruik kan maken van een andere voorziening (artikel 1.2 lid 1 Jeugdwet). Een andere voorziening is een voorziening op grond van een andere wet dan de Jeugdwet. Voorliggende voorzieningen waar de jeugdige gebruik van kan maken zijn bijvoorbeeld:
Er is pas sprake van een voorliggende voorziening als de jeugdige aanspraak kan maken op die voorziening.
Veel problemen die voorkomen in gezinnen zijn normaal, daarom is het omgaan met die problemen te beschouwen als een gewone opvoedingsopgave voor de ouder(s), beroepsopvoeders (pedagogisch medewerkers, leerkrachten) en gemeenschappen zoals de buurt. We noemen dit normaliseren. Problemen moeten niet groter worden gemaakt dan ze zijn. De jeugdige en de ouder(s) kan/kunnen opvoedvragen veelal op eigen wijze oplossen met hulp van bijvoorbeeld familie, vrienden, andere ouders of buren. Een deel van de gezinnen heeft echter meer nodig. Als een andere (voorliggende) voorziening niet toereikend is, kan worden gekeken naar de mogelijkheden voor een algemene voorziening. Hier kan/kunnen de jeugdige en de ouder(s) vaak gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en de ouder(s) kan/kunnen zich voor deze ondersteuning rechtstreeks tot de aanbieder wenden.
De volgende algemene voorzieningen zijn beschikbaar:
a. preventieve jeugdhulp via de gebiedsteams en de publieke jeugdgezondheidszorg;
b. basisvoorzieningen via het jongerenwerk;
c. opgroei- en opvoedondersteuning.
Een consultatiebureau is een voorbeeld van een algemene voorziening. Preventieve jeugdhulp via de gebiedsteams, het jongeren- en welzijnswerk, de zorg- en ontwikkelstructuur rondom het onderwijs en de peuteropvang vallen ook onder algemene voorzieningen. Het gebiedsteam kan de jeugdige en de ouder(s) zelf (lichte) preventieve (opvoed)ondersteuning bieden.
Indien een algemene voorziening ontoereikend is, kan een individuele voorziening worden toegekend. Hoewel de voorkeur van de gemeente uitgaat naar dat gezinnen hun problemen zelf oplossen of gebruik maken van een algemene voorziening, zal altijd een deel van de gezinnen hulp nodig hebben in de vorm van een individuele voorziening.
De individuele voorzieningen worden hieronder nader toegelicht:
Ondersteuning voor jeugdigen met (een vermoeden van) ernstige dyslexie (ED). Er is alleen sprake van ED als er volgens het Protocol Dyslexie Diagnostiek en Behandeling 3.0 een diagnose is gesteld.
Ondersteuning voor jeugdigen die (tijdelijk of blijvend) niet thuis kunnen wonen. Het is ondersteuning waarbij pleegouders de jeugdige basiszorg op het gebied van dagelijkse en specifieke verzorging en opvoeding, onderwijs en wonen bieden. Dit in combinatie met professionele begeleiding van het pleegkind, de pleegouders en de biologische ouder(s) door een pleegzorgaanbieder. Pleegzorg kan zowel tijdelijk als langdurig en zowel in voltijd, deeltijd als crisis geboden worden. Een pleeggezin kan zowel een gezin uit het pleeggezinnenbestand van een voorziening voor pleegzorg als een gezin uit het eigen netwerk van familie of bekenden zijn.
Woonvormen zijn: gezinshuizen, kleinschalige woonvoorzieningen, ouder en kind woonvoorzieningen en zelfstandigheidstrainingwoonvoorzieningen.
Ondersteuning voor jeugdigen met ontwikkelings- en gedragsproblemen. Binnen Specialistische Jeugdhulp zijn de volgende profielen te onderscheiden:
Profiel E: Begeleiding en ondersteuning bij duurzame problematiek en versterken van de zelfredzaamheid van de jeugdige en de ouder(s). Ondersteuning en begeleiding gericht op het leren hanteren en omgaan met duurzame problematiek en het versterken van de zelfredzaamheid van de jeugdige en het gezinssysteem.
Profiel H: Residentiële Specialistische Jeugdhulp. Verblijf (inclusief begeleiding en verzorging) gedurende meerdere dagen per week op locatie van een aanbieder. Het verblijf is aanvullend op behandeling die gericht is op het oplossen of verminderen van de aanwezige problematiek zodat een stabiele situatie ontstaat.
Ondersteuning in de vorm van residentiële jeugdhulp voor jeugdigen met ernstige gedrags- en/of gezinsproblemen, al dan niet met een licht verstandelijke beperking en/of psychiatrische problematiek. De voorziening heeft als doel om binnen de 3 milieus - wonen, onderwijs en vrije tijd - met 24 uurs verblijf en begeleiding een gezonde ontwikkeling van jeugdigen te stimuleren, aanwezige problemen te verminderen, en de stabiliteit, veiligheid en positieve interactie tussen de jeugdige en zijn sociale netwerk te herstellen.
Ondersteuning in de vorm van gesloten residentiële jeugdhulp voor jeugdigen die zich onttrekken aan de jeugdhulp die noodzakelijk is. Zonder behandeling vormen zij een risico voor zichzelf en/of hun omgeving. Deze ondersteuning wordt indien nodig ingekocht buiten de regio Fryslân.
Ondersteuning voor jeugdigen met een zeer weinig voorkomende ondersteuningsvraag die zeer specialistische inzet vraagt. Deze ondersteuning is namens alle gemeenten landelijk ingekocht door de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG). Een overzicht van het LTA staat op: www.vng.nl/artikelen/functies-en-aanbieders-jeugdhulp.
Ondersteuning die directe inzet vraagt om de veiligheid van de jeugdige en de ouder(s) te garanderen. Dit kan zijn in situaties waarbij gevaar voor een jeugdige dreigt door ernstige verwaarlozing, fysiek geweld of seksueel misbruik, situaties waarin de ouder(s) of jeugdige dreigt/dreigen met zelfdoding of een psychose heeft/hebben. Crisishulp kan zowel ambulant als residentieel zijn.
Vaktherapie opzichzelfstaand (onderdeel van de zogenaamde complementaire ondersteuning) valt vanaf 2024 niet meer onder het door Sociaal Domein Fryslân gecontracteerde aanbod. Friese gemeenten moeten zelf bepalen hoe ze deze vorm van hulp en ondersteuning in de eigen gemeente organiseren. In de gemeente Opsterland wordt vaktherapie vanaf 2024 als individuele voorziening gezien. Bij vaktherapie worden veelal interventies ingezet die de nadruk leggen op creativiteit en fysiek actief zijn. Deze vorm van hulpverlening is vaak ‘practice based’ (vanuit de ervaringen van hulpverleners weten we dat het effectief is) en richt zich vooral op het algemeen welbevinden van de jeugdige en de ouder(s).
In het volgende hoofdstuk wordt het algemene afwegingskader geschetst, van waaruit een hulpvraag wordt benaderd.
HOOFDSTUK 2: ALGEMEEN AFWEGINGSKADER
De gemeente Opsterland wil bereiken dat alle inwoners meedoen en meetellen in de (lokale) samenleving. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat inwoners zelf verantwoordelijk en zelfredzaam zijn. Als inwoners dat niet (meer) kunnen, biedt de gemeente (tijdelijke) ondersteuning of hulpverlening. Wat betreft de jeugd wil de gemeente Opsterland dat ieder kind gezond en veilig opgroeit en zo zelfstandig mogelijk kan deelnemen aan het maatschappelijke leven, rekening houdend met zijn of haar ontwikkelingsniveau.
De ouder(s) in onze gemeente zorgt/zorgen zelf voor hun kinderen; de gemeente organiseert passende ondersteuning waar nodig.
Het kind staat centraal in deze visie; uitgangspunten zijn:
Gezinnen krijgen met één coördinerende contactpersoon te maken en medewerkers van het gebiedsteam krijgen via het gebiedsteam ruim mandaat om hun werk te doen. Snelle, passende hulp moet voorkomen dat problemen uit de hand lopen. Per gezin of kind komt één plan van aanpak, het zogenaamde ondersteuningsplan. De gemeente is verantwoordelijk voor de regie van de samenwerking van de aanbieders van hulp en ondersteuning voor de jeugdige of het gezin.
2.2 Pedagogische visie - Doen wat nodig is, laten waar het kan
In de pedagogische visie ‘Als professional bijdragen aan opvoeden en opgroeien in Friesland - Sa doch ik dat’ is de visie van de gemeente Opsterland verder uitgewerkt (zie bijlage 2 en 3). De pedagogische visie is de basis van waaruit een afweging wordt gemaakt. Het document is richtinggevend voor de professionele betrokkenheid van de gemeente bij jeugdigen en het kader waarbinnen wordt gehandeld.
Aansluitend op bovengenoemde visie uit het beleidsplan spreekt de pedagogische visie van ‘Doen wat nodig is, laten waar het kan’. Hoe jeugdigen worden opgevoed, bepaalt/bepalen in de eerste plaats de ouder(s). Dat betekent, dat de gemeente van medewerkers van het gebiedsteam terughoudendheid verlangt, en stimuleert dat zij elkaar daarop aanspreken. Zij doen niet meer dan nodig is. Als de ouder in staat is om zelf ondersteuning te bieden, hiervoor beschikbaar is en dit niet leidt tot overbelasting of financiële problemen, is geen aanvullende ondersteuning vanuit de Jeugdwet nodig.
Wat de basis of ondergrens is van veilig en positief opvoeden en opgroeien, wordt wel door de
gemeente/overheid bepaald. Dat betekent, dat de gemeente medewerkers van het gebiedsteam in staat moet kunnen stellen doortastend te zijn, en stimuleert dat medewerkers van het gebiedsteam elkaar daarbij helpen. De medewerkers van het gebiedsteam moeten kunnen doen wat nodig is. De gemeente stimuleert en bewaakt dat medewerkers van het gebiedsteam niet aan de zijlijn blijven staan als de basis van opvoeden en opgroeien wordt bedreigd, als de situatie niet ‘goed genoeg’ is.
Terughoudendheid en doortastendheid zijn door de gemeente allebei vastgelegd in de volgende uitgangspunten en bijpassende wetgeving:
2.3 Pedagogische visie - Vier pedagogische pijlers
Op basis van deze uitgangspunten zijn er vier ‘pedagogische pijlers’ voor gemeenten in Friesland. Ze zijn ook ondergebracht in de stelselwijziging (transitie) en inhoudelijke opgave (transformatie) van de nieuwe Jeugdwet:
Kwaliteit van opvoeden bevorderen. Friesland kiest voor veel aandacht voor de kwaliteit van het ‘gewone’ opvoeden. De ouder(s), maar ook medewerkers van het gebiedsteam, peuterspeelzaalleidsters, leerkrachten en andere partijen rondom de jeugdige moeten waar nodig versterkt worden in hun eigen handelingsrepertoire om de ontwikkeling van jeugdigen met alle ‘gewone strubbelingen’ in goede banen te leiden.
Eigen kracht en regie aanspreken. Als er problemen zijn met opvoeden en opgroeien, moet er terughoudend worden omgegaan met te intensieve zorg en medicatie. Friesland kiest voor steeds betere ambulante hulp en zorg in de gewone omgeving van jeugdigen en hun ouder(s), en bij voorkeur naar het vinden van oplossingen zonder dat medicatie wordt ingezet. Deze zorg gaat uit van versterking van het eigen oplossend vermogen van jeugdigen en de ouder(s).
Lokaal werken: Intensieve zorg in eigen omgeving. Ook als de jeugdige en de ouder(s) op intensievere hulp aangewezen zijn, wordt deze zoveel mogelijk in de eigen omgeving aangeboden. Deze hulp dient in alle gevallen bij te dragen aan de kracht van sociale netwerken. Behandeling die geheel buiten de sociale context van jeugdigen plaatsvindt in dagopvang, tehuizen, klinieken of speciale scholen gebeurt bij uitzondering en alleen als de bescherming van het kind of de samenleving daarmee duidelijk gediend is.
Bovenstaande pijlers kunnen in één zin worden samengevat: Doen wat nodig is, en laten waar het kan.
2.4 Nederlands Jeugd instituut (NJi) - De basis van opvoeding en ontwikkeling
Bij de eerste pedagogische pijler wordt gesproken over het ‘gewone’ opvoeden. Vaak wordt vergeten dat veel moeilijkheden in de opvoeding en ontwikkeling van een kind normaal zijn. Deze problemen zijn meestal gebonden aan de ontwikkelingsfase waarin jeugdigen zich bevinden.
Omdat veel problemen heel normaal zijn, is het omgaan met die problemen te beschouwen als een gewone opvoedingsopgave voor de ouder(s), beroepsopvoeders zoals pedagogisch medewerkers en leerkrachten en gemeenschappen zoals de buurt. We noemden eerder al in de inleiding dat we moeten normaliseren. Problemen moeten niet groter worden gemaakt dan ze zijn. Indien nodig kan/kunnen ouder(s), beroepsopvoeders en het sociale netwerk worden geholpen met deze opvoedingsopgave. Dit kan door hulp bij het herkennen en erkennen van normale opvoedingsopgaven en het zo nodig inzetten van vroegtijdige opvoedingsvoorlichting, advies en ondersteuning, waardoor verergering van problematiek en verwijzing naar specialistische individuele voorzieningen kan worden voorkomen.
De gemeente Opsterland vindt dit een belangrijke basisgedachte en wil daarom handelen in lijn met de inhoud van de notitie ‘De basis van opvoeding en ontwikkeling’ van het Nederlands Jeugd Instituut (NJi), zie bijlage 3.
In deze notitie zijn de factoren benoemd die een gezonde opvoeding en ontwikkeling kenmerken. Deze notitie beschrijft een levensloopmodel waarin opvoeding en ontwikkeling in samenhang worden gepresenteerd. Het model is gebaseerd op de alom geaccepteerde opvatting binnen de hedendaagse ontwikkelingspsychologie, namelijk dat ontwikkeling gezien wordt als een interactief proces tussen kind en (pedagogische) omgeving. De omgeving (omgevingsfactoren) heeft invloed op de ontwikkeling van het kind. Bij een kind dat opgroeit in een liefdevolle, stabiele en stimulerende gezinsomgeving (ouderfactoren) is de kans groter dat het zich goed ontwikkelt dan bij een kind dat opgroeit in een minder ondersteunende omgeving. Maar het kind heeft ook invloed op de omgeving (kindfactoren). Zowel kindfactoren als ouderfactoren als omgevingsfactoren hebben invloed op het proces van opvoeding.
De notitie beschrijft vier pedagogische basisdoelen voor elke opvoedomgeving en de basale vaardigheden die van opvoeders kan worden verwacht. Dit is vervolgens vertaald naar een overzicht van ontwikkelingsopgaven, opvoedingsopgaven en veel voorkomende en ernstige problemen per ontwikkelingsfase. De onderstaande tabel vormt een duidelijk uitgangspunt bij de analyse van de hulpvraag.
Overzicht van leeftijdsfasen, veel voorkomende ‘normale’ problemen en ernstiger problemen.
*Bron: Yperen, T.A. van (1994). Problemen in de ontwikkeling van kinderen. In: J. Rispens, P.P. Goudena & J.J.M. Groenendaal (Red.), Preventie van psychosociale problemen bij kinderen en jeugdigen (p. 71-89). Houten: Bohn, Stafleu & Van Loghum.
2.5 Het ordeningsprincipe ‘Kind in Fryslân’
Met behulp van het ordeningsprincipe ‘Kind in Fryslân’ (zie volgende pagina) kunnen we vervolgens de ernst bepalen van de aard van de problematiek bij de jeugdige en/of het gezin en welke vorm van ondersteuning noodzakelijk is. Het ordeningsprincipe is een instrument dat in samenspraak met het gezin kan worden ingezet. Deze ordening plaatst de problematiek van de jeugdige en het gezin binnen een kader van vier opvoedingskwadranten.
‘Ordeningsprincipe Kind in Fryslân’
Om de aard en oorzaak van de problematiek bij de jeugdige en/of het gezin goed te kunnen duiden met het ordeningsprincipe ‘Kind in Fryslân’ moet eerst de draaglast/draagkracht van het gezin worden onderzocht met de daarbij behorende risicofactoren en beschermende factoren. Dit kan worden gedaan met analyse instrumenten zoals het Balansmodel van Bakker, dat wordt toegelicht in de volgende paragraaf. Ook kan worden gewerkt met de Verklarende analyse die de samenhang van problemen in het gezin in kaart kan brengen.
2.6 Balansmodel van Bakker (NJi)
De ontwikkelingsopgaven, opvoedingsopgaven en levenstaken beschreven in paragraaf 2.4 vormen samen met risicofactoren de draaglast die de jeugdige en het gezin moeten dragen om goed te kunnen opgroeien. Om deze draaglast het hoofd te kunnen bieden hebben de jeugdige en het gezin draagkracht nodig. De draagkracht bestaat uit de veerkracht van de gezinsleden en de hulp en andere positieve invloeden van buitenaf die de jeugdige en het gezin kunnen helpen. De veerkracht die gezinsleden hebben noemt men ook wel ‘vaardigheden’ of ‘competenties’.
In de literatuur worden factoren genoemd waardoor de opvoeding minder goed kan verlopen en de draaglast van de jeugdige en het gezin zwaarder maakt. Dergelijke factoren (risicofactoren) maken het leven complex en vragen derhalve extra energie om de opvoeding toch op het goede spoor te houden. Deze risicofactoren zijn uitgewerkt in het balans model van Bakker aan de linkerkant van het model op de volgende pagina. Factoren in het kind, de ouder(s) en/of de omgeving die de opvoeding daarentegen goed laten verlopen en die de draaglast lichter maken, zijn ‘beschermende factoren’. Ook deze beschermende factoren zijn uitgewerkt in het balans model van Bakker aan de rechterkant van het model op de volgende pagina. De risicofactoren en beschermende factoren werken onderling op elkaar in. Dit betekent dat bijvoorbeeld door een beschermende factor een risicofactor minder erg kan worden, wat maakt dat de draagkracht/draaglast in het gezin in verhouding blijft en de jeugdige en het gezin op eigen kracht de ontwikkelingsopgaven, opvoedingsopgaven en levenstaken het hoofd kunnen bieden.
De aanwezigheid van een enkele risicofactor zal weinig invloed hebben op de kwaliteit van de opvoeding en ontwikkeling van jeugdigen. Ieder individu krijgt immers te maken met bepaalde risicofactoren. Er ontstaan problemen als de risicofactoren zich opstapelen en de beschermende factoren niet. Als er veel risicofactoren aanwezig zijn in een gezinssituatie en weinig beschermende factoren kunnen de kind-, ouder- en gezinsvaardigheden de risicofactoren die tot uiting komen niet meer opvangen met hun draagkracht. Op dat moment is de verhouding tussen draagkracht en draaglast uit balans. De verhouding tussen draagkracht en draaglast bepaalt of de ouder(s) de opvoeding daadwerkelijk ‘aankan/aankunnen’ of dat de verhouding uit balans is (Bakker e.a., 1998) (zie volgende pagina).
Het balansmodel (Bakker e.a., 1998) brengt dus de beschermende en de risicofactoren in kaart die bij een gezin kunnen spelen om na te gaan of de draaglast/draagkracht verhouding uit balans is en of de jeugdige of opvoeders zich competent genoeg voelen om de draaglast het hoofd te kunnen bieden. De mate waarin de balans verstoord is bepaalt of de ouder(s) of de jeugdige ondersteuning nodig heeft/hebben bij het opvoeden. Met het ordeningsprincipe ‘Kind in Fryslân’ kan vervolgens worden bepaald welke soort ondersteuning of hulp passend is.
*Bron: Bakker, I., Bakker, K., Van Dijke, A. & Terpstra, L. (1998). O & O in perspectief. Utrecht: NIZW.
HOOFDSTUK 3: TOEGANG ONDERSTEUNING
In de verordening wordt in de artikelen 5 tot en met 12 geregeld hoe de toegang tot ondersteuning eruitziet.
De toeleiding naar de jeugdhulp vindt op verschillende manieren plaats. Namens het college gaat dit via het gebiedsteam (zie ook de artikelen 6 t/m 12 van de verordening). In paragraaf 3.7 van dit document staan ook de overige toegangsmogelijkheden benoemd.
Namens het college is het gebiedsteam de toegang voor alle inwoners met vragen omtrent zorg en ondersteuning op de terreinen wonen, welzijn, zorg, werk en inkomen en jeugd en gezin. De jeugdigen en de ouder(s) kan/kunnen een (hulp)vraag stellen bij het gebiedsteam.
Het gebiedsteam biedt informatie en advies, legt huisbezoeken af, initieert initiatieven om de sociale leefomgeving te versterken en kan lichte kortdurende ondersteuning bieden. De medewerker van het gebiedsteam maakt de hulpvraag van de inwoners helder en regelt zo nodig de noodzakelijke hulp of toegang daartoe. Het gebiedsteam is ook de toegang naar pleegzorg, specialistische hulp en complexe specialistische hulp.
Het gebiedsteam bestaat uit medewerkers vanuit verschillende disciplines, die integraal werken binnen het sociaal domein. Zij zijn het gezicht naar het gebied, werken outreachend en benaderen inwoners zo nodig proactief. Zij stimuleren de eigen kracht van de inwoners en waarborgen een integrale benadering onder andere door het volgen van het principe 1 gezin – 1 plan – 1 contactpersoon.
Een hulpvraag kan op verschillende manieren bij het gebiedsteam binnenkomen (telefonisch, per e-mail of fysiek). Het gebiedsteam bekijkt of de hulpvraag direct is te beantwoorden of dat een gesprek met de jeugdige en de ouder(s) nodig is. Leidt de hulpvraag tot een gesprek, dan wordt dit schriftelijk bevestigd door middel van een ontvangstbevestiging. In deze ontvangstbevestiging wordt onder andere de datum van de hulpvraag vastgelegd en aangegeven binnen welke termijn het gesprek zal plaatsvinden. Ook wordt de hulpvrager gewezen op de beschikbaarheid van een vertrouwenspersoon.
3.2 Vooronderzoek (toegang via gemeente)
Tijdens het vooronderzoek wordt de hulpvrager op de hoogte gebracht van de mogelijkheid om een familiegroepsplan als bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet op te stellen. Desgewenst kan de medewerker van het gebiedsteam de hulpvrager hierbij ondersteunen.
De hulpvrager wordt geïnformeerd over het woonplaatsbeginsel, de Verwijsindex, de mogelijkheid tot een familiegroepsplan, dossiervorming, gegevensuitwisseling, beschikking en bezwaarprocedure, klachtenregeling en de mogelijkheid tot het inschakelen van een vertrouwenspersoon.
Van het vooronderzoek (artikel 7 van de verordening) kan worden afgezien als bijvoorbeeld sprake is van een hulpvraag die kan worden afgehandeld door middel van het verstrekken van (digitale) informatie, als verwijzing naar een andere (voorliggende) voorziening afdoende is, of als het een (beperkte) aanvullende hulpvraag is waarvoor niet nogmaals een vooronderzoek (zie artikel 7 van de verordening) dient te worden doorlopen. Er zijn ook situaties mogelijk waarin het vooronderzoek plaatsvindt zonder overleg met de jeugdige of de ouder(s).
3.3 Gesprek/onderzoek (toegang via gemeente)
Om de ondersteuningsbehoefte vast te stellen vindt een gesprek plaats tussen de medewerker van het gebiedsteam en de jeugdige of de ouder(s). Dit gesprek kan plaatsvinden op basis van een hulpvraag, maar ook in het kader van een tussenevaluatie of een nieuwe indicatie.
Het gesprek wordt bij voorkeur bij de jeugdige of de ouder(s) thuis gevoerd omdat dit de vertrouwde omgeving van de hulpvrager is. Daarbij kan het relevant zijn de leefomgeving van de jeugdige te zien. De jeugdige of de ouder(s) kan/kunnen aangeven het gesprek liever elders te voeren, bijvoorbeeld in het gemeentehuis of bij een vertrouwenspersoon. Waar nodig of gewenst kan tevens een jeugddeskundige of de reeds betrokken zorguitvoerder bij het gesprek aanwezig zijn of later betrokken worden bij de uitwerking van het ondersteuningsplan.
Bij het gesprek worden de volgende stappen gevolgd:
Vervolgens wordt onderzocht of onze gemeente verantwoordelijk is voor dit gezin op basis van het woonplaatsbeginsel en wordt onderzocht of de Jeugdwet van toepassing is.
De draaglast/draagkrachtverhouding van het gezin wordt bepaald (zie paragraaf 2.5 en 2.6 van dit document). Vervolgens wordt met het ordeningsprincipe ‘Kind in Fryslân’ (zie paragraaf 2.5 van dit document) de ernst bepaald van de aard van de problematiek bij de jeugdige of het gezin.
Het gesprek betreft een brede en integrale uitvraag vanuit het afwegingskader zoals verwoord in hoofdstuk 2. Bij meervoudige complexe problematiek of wanneer er sprake is of lijkt van een onveilige situatie voor de jeugdige is nader advies van een gedragswetenschapper dan wel aandachtsfunctionaris en/of Veilig Thuis verplicht. Bij (vermoedens van) huiselijk geweld en kindermishandeling dient de gemeentelijke meldcode te worden gevolgd.
Vervolgens wordt onderzocht welke vorm van ondersteuning noodzakelijk is. Zie ook paragraaf 3.9 van dit document. Hierbij worden jeugdigen en hun ouder(s) gewezen op de mogelijkheid van het aanvragen van een pgb. Indien een pgb wordt aangevraagd moet worden beoordeeld of aan de voorwaarden voor pgb wordt voldaan.
3.4 Verslag c.q. ondersteuningsplan en ondersteuningsprofielen
Op basis van het vooronderzoek en het gesprek stelt de medewerker van het gebiedsteam in overleg met de hulpvrager ‘een ondersteuningsplan’ op. Deze term wordt gehanteerd in plaats van ‘verslag’. Een ondersteuningsplan is breder en geeft niet alleen het gesprek weer, maar beschrijft ook welke hulpvraag/vragen er is/zijn, wat de draagkracht/draaglast is van het gezin en of er zorgen zijn over de ontwikkeling of de veiligheid van de jeugdige of de gezinsleden. Daarnaast wordt onderzocht welke oplossingen concreet kunnen worden geboden en wat de gemaakte afspraken zijn met de jeugdige of de ouder(s). Ook welke voorzieningen kunnen worden ingezet (een algemene, andere, of individuele voorziening) en tot welke resultaten dit moet leiden worden hierbij meegenomen. Tevens wordt vermeld (als hiervan sprake is) of de hulpvrager de individuele voorziening wil ontvangen in de vorm van Zorg In Natura (en welke zorgorganisatie) of in de vorm van een pgb (en wie deze zal uitvoeren). Zie voor meer informatie over pgb artikel 12 van de verordening.
Per 2024 zal een individuele voorziening voornamelijk op basis van ondersteuningsprofielen worden ingezet.
De ondersteuningsprofielen specialistische jeugdhulp zijn uitgewerkt in bijlage 4: Ondersteuningsprofielen specialistische jeugdhulp. Om te komen tot het juiste ondersteuningsprofiel wordt gebruikgemaakt van een instrument voor vraagverheldering.
Persoonlijke verzorging, vervoer en verblijf
Indien van toepassing maken zowel persoonlijke verzorging als vervoer onderdeel uit van de ondersteuningsprofielen. Voor een nadere toelichting met betrekking tot persoonlijke verzorging en vervoer zie bijlage 6.
Verblijf maakt geen onderdeel uit van de ondersteuningsprofielen. Bij de ondersteunings-profielen wordt uitgegaan van ambulante zorgtrajecten. Als het voor het bereiken van de beoogde resultaten toch nodig is dat een jeugdige tijdelijk in een voorziening verblijft, dan kan een verblijfscomponent worden toegevoegd aan het gekozen profiel. Het verblijf wordt vergoed met een etmaalprijs, dus moet voor deze toevoeging wel een exacte duur worden afgesproken. Verblijf kan alleen in combinatie met een ondersteuningsprofiel worden ingezet en betreft puur en alleen verblijf (geen ondersteuning in dat kader, dit moet vanuit het ondersteuningsprofiel worden geboden).
Voor de afweging van de aard van de ondersteuning binnen pleegzorg, zie de beschrijving van de ondersteuningsprofielen pleegzorg zoals opgenomen in bijlage 5.
3.5 Aanvraag en keuze aanbieder
Indien de hulpvrager (zonder voorafgaand gesprek of vooronderzoek) direct een aanvraag wil indienen voor een individuele voorziening kan dit door een schriftelijke aanvraag te doen. Daarbij dient dan te worden aangegeven dat het een directe aanvraag betreft. Dit is eigenlijk niet de bedoeling. Zonder gesprek kan namelijk niet (goed) de hulpvraag worden onderzocht. Maar aangezien het een wettelijk recht is, is deze optie wel opgenomen in de verordening.
In principe is een voorafgaand gesprek of vooronderzoek dus bijna altijd van toepassing. Na het definitief vaststellen van het ondersteuningsplan middels ondertekening door de hulpvrager, wordt een beschikking opgemaakt. Het ondersteuningsplan vormt daarmee de formele aanvraag voor een individuele voorziening.
Het kan voorkomen dat de medewerker van het gebiedsteam besluit om geen individuele voorziening toe te kennen en de hulpvrager het hier niet mee eens is.
In het ondersteuningsplan voor een individuele voorziening wordt de keuze voor een aanbieder opgenomen (en vervolgens opgenomen in de beschikking).
Om te bepalen welke aanbieder de noodzakelijke ondersteuning mag bieden, hanteert de verwijzer de volgende criteria:
Als uit bovenstaande blijkt dat meerdere aanbieders aan de criteria voldoen en de jeugdige of de ouder(s) heeft/hebben nog steeds geen voorkeur, dan beslist de verwijzer op een objectieve wijze.
3.6 Beschikking (beslistermijn, inhoud, duur en 18+)
Op basis van het ondersteuningsplan stelt de gemeente de individuele voorziening middels een beschikking beschikbaar aan de betrokkene. Of wijst deze middels een beschikking af.
Het is van belang dat binnen een redelijke termijn een beeld wordt verkregen van de situatie en de eventuele daarop gerichte acties. Het onderzoek dient zo snel mogelijk te worden afgerond, maar in ieder geval binnen de beslistermijn als reeds een aanvraag is ingediend. De beslistermijn is de termijn waarbinnen het college een beschikking moet afgeven op een aanvraag tot jeugdhulp. Een zorgvuldig onderzoek is het uitgangspunt. Dit kan met zich meebrengen dat de beslistermijn moet worden verlengd. Er hoeft niet in alle gevallen een uitgebreid onderzoek te worden uitgevoerd. Dat is afhankelijk van de (complexiteit) van de aanvraag tot jeugdhulp. In spoedeisende gevallen kan het noodzakelijk zijn, ter waarborging van de veiligheid en belangen van de jeugdige, om een uitgebreid onderzoek achterwege te laten.
Het college streeft er daarom naar dat de hulpvrager de beslissing op zijn aanvraag binnen 8 weken na de aanvraag of start van een indicatieproces, schriftelijk in een beschikking ontvangt. Als binnen 8 weken nog geen besluit kan worden genomen, dan mag het college de beslistermijn met nog eens maximaal 8 weken ‘eenzijdig’ verlengen. Mits dit binnen de eerste beslistermijn aan de hulpvrager schriftelijk wordt medegedeeld en er wordt gemotiveerd waarom er niet aan de eerdere beslistermijn kon worden voldaan. Als binnen 16 weken geen besluit kan worden genomen, zal op grond van de Awb de hulpvrager gevraagd worden schriftelijk in te stemmen met opschorting van deze termijn. Overschrijding van deze termijn kan bijvoorbeeld veroorzaakt worden door de noodzaak van aanvullend onderzoek of omdat er nog geen overeenstemming is bereikt met de jeugdige of de ouder(s) over de in te zetten ondersteuning.
In de beschikking wordt in ieder geval vastgelegd wat in artikel 11 van de verordening is benoemd.
De duur van de beschikking voor een individuele voorziening voor gespecialiseerde jeugdhulp voor de producten genoemd in artikel 4 van de verordening, is vastgelegd in de regionale inkoopvoorwaarden. Hier zijn ook de afspraken vastgelegd over het verlengen van de beschikking voor deze jeugdhulp. In eerste instantie wordt uitgegaan van hersteltrajecten die kortdurend van aard zijn. Bij verlengingen wordt de noodzaak hiervoor grondig onderzocht. Daarbij moet sprake zijn van effectieve inzet van hulp. Voor andere individuele voorzieningen houden we een termijn aan van maximaal 1 jaar. Indien deze andere individuele voorzieningen afgegeven worden in de vorm van een traject betreft het een te verwachten einddatum en is verlenging van de beschikking mogelijk. Wederom geldt dat alleen een verlenging gegeven kan worden als dat echt noodzakelijk is. Ook hier moet sprake zijn van effectieve inzet van hulp.
Soepele overgang 18+ of verlengde Jeugdwet
Het college vindt het van groot belang dat ondersteuning doorloopt op het moment dat een kwetsbare jongere de leeftijdsgrens van 18 jaar bereikt. Een vloeiende overgang van ondersteuning, zonder hinder van eventuele financiële schotten, is daarbij de basis. Een jongere is kwetsbaar als er problemen zijn op (meer dan één van) onderstaande domeinen:
Aan zorgaanbieders Jeugd zijn daarom de volgende eisen gesteld:
Zorg dat bij iedere jeugdige die Jeugdzorg (jeugdhulp, jeugdbescherming en jeugdreclassering) ontvangt, vanaf 16,5 jaar een toekomstplan wordt opgesteld. Dit onder regie van de casusregisseur (gecertificeerde instelling/gebiedsteam/zorgaanbieder). Deel het toekomstplan met de verantwoordelijke gemeente als aanvullende ondersteuning van de gemeente nodig is.
Het opstellen van het plan gebeurt in samenspraak met de jeugdige en/of de ouder(s) en samen met een eventuele aanbieder die na het 18e levensjaar wordt ingezet. In het plan is expliciet aandacht voor veranderingen in:
In het plan wordt ook bekeken of ondersteuning die na het 18e levensjaar wordt ingezet gefinancierd kan worden uit de Wmo, Zvw of Wlz.
Als de zorgbehoefte van een 18-jarige jeugdige niet onder een van bovenstaande wetten valt, dan kan de verlengde Jeugdwet worden ingezet. Daarvoor moet in elk geval worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
Daarnaast valt alle jeugdhulp die verleend wordt in het kader van een strafrechtelijke beslissing of jeugdreclassering onder de Jeugdwet. Dit geldt ook als de jeugdige ouder is dan 18 jaar of als de hulp ook door een andere wet kan worden gefinancierd.
Toegang jeugdhulp via de huisarts, medisch specialist of jeugdarts
De Jeugdwet regelt ook dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist. Onder deze noemer valt bijvoorbeeld ook de POH-Jeugd.
Na een dergelijke verwijzing staat nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp een jeugdige of zijn ouder precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de jeugdhulpaanbieders die de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is, hoe vaak iemand moet komen en hoe lang.
Bij deze beoordeling moet de jeugdhulpaanbieder zich houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie. Deze afspraken zien toe op hoe de gemeente haar regierol kan waarmaken en op de omvang van het pakket. Deze afspraken gaan ook in op hoe de artsen en de gemeentelijke toegang goed van elkaar op de hoogte zijn van de doorverwijzing of behandeling van een kind. Dit om de integrale benadering rond het kind en het principe van 1 gezin – 1 plan – 1 contactpersoon, vooral bij multiproblematiek, te waarborgen en om te voorkomen dat er nieuwe ‘verkokering’ plaats vindt, waarbij professionals niet goed van elkaar weten dat zij bij het gezin betrokken zijn.
Daarnaast moet de jeugdhulpaanbieder rekening houden met de regels die de gemeente bij verordening heeft gesteld. Deze verordening regelt welk aanbod van de gemeente alleen via verwijzing of met een besluit van de gemeente toegankelijk is (zie artikel 4 van de verordening). Omdat de gemeente verder geen nadrukkelijke rol speelt bij de toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist, regelt de gemeente alleen de aspecten met betrekking tot het proces (zie artikel 5 van de verordening).
Toegang via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter, het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting
Een andere ingang tot de jeugdhulp is via de gecertificeerde instelling, de kinderrechter (via een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering), het openbaar ministerie en de directeur of de selectiefunctionaris van de justitiële jeugdinrichting. De gecertificeerde instelling is verplicht om bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp in het kader van een door de rechter opgelegde kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering te overleggen met de gemeente. Uiteraard kan bij dit overleg een kostenafweging plaatsvinden. De gemeente is op haar beurt vervolgens gehouden de jeugdhulp in te zetten die deze partijen nodig vinden om een kinderbeschermingsmaatregel of een maatregel tot jeugdreclassering uit te voeren. Ook hier geldt dat de gecertificeerde instelling in beginsel gebonden is aan de jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. Als de kinderrechter een ondertoezichtstelling of gezagsbeëindiging uitspreekt, wijst hij gelijktijdig in de beschikking de gecertificeerde instelling aan die de maatregel gaat uitvoeren. Dit kan de rechter doen omdat de raad voor de kinderbescherming in zijn verzoekschrift een concreet advies geeft over welke gecertificeerde instelling de maatregel zou moeten uitvoeren. De raad voor de kinderbescherming neemt een gecertificeerde instelling in zijn verzoekschrift op die na overleg met de gemeente en gezien de concrete omstandigheden van het geval hiervoor het meest geschikt lijkt. De raad voor de kinderbescherming is verplicht om hierover met de gemeente te overleggen.
Deze toegang wordt al in de Jeugdwet zelf geregeld en komt verder dus niet terug in de verordening.
Toegang via Veilig Thuis Friesland (advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling)
Veilig Thuis Friesland vormt ook een toegang tot onder andere jeugdhulp. Veilig Thuis Friesland geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt wanneer nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig de ouder(s) tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening. Inzet van jeugdhulp wordt indien van toepassing geregeld in overleg met het gebiedsteam.
Deze toegang wordt al in de Jeugdwet/Wmo zelf geregeld en komt verder dus niet terug in de verordening.
De ouder(s), scholen en gemeenten zijn er samen verantwoordelijk voor dat jeugdigen goed leren lezen en spellen. Als een jeugdige moeite heeft met leren lezen en spellen dan is het in de eerste plaats de taak van de basisschool om extra ondersteuning in te zetten. De basisschool zet vervolgens zelf in op effectief leesonderwijs, om doorverwijzing van de jeugdige naar een dyslexiehulpaanbieder te voorkomen. Alleen als dat onvoldoende resultaat oplevert en de basisschool heeft een vermoeden van Ernstige Dyslexie dan kan de basisschool de jeugdige (direct) doorverwijzen voor een onderzoek (diagnostiek) bij een dyslexiehulpaanbieder. De jeugdige en de ouder(s) mogen dan aangeven welke dyslexiehulpaanbieder hun voorkeur heeft.
De dyslexiehulpaanbieder beoordeelt vervolgens of op basis van ‘het Protocol Dyslexie Diagnostiek en Behandeling 3.0’ sprake is van Ernstige Dyslexie bij de jeugdige. Alleen als sprake is van Ernstige Dyslexie kan volgens het protocol een behandeling hiervoor worden gestart. Wanneer er geen sprake is van Ernstige Dyslexie, kan volgens het protocol geen behandeling starten. De extra ondersteuning die de jeugdige wel nodig heeft, wordt dan geboden door de school. Zie ook de informatie en infographic over Ernstige Dyslexie op de website van Sociaal Domein Friesland (https://www.sdfryslan.nl).
Diagnostiek en behandeling van Ernstige Dyslexie is beschikbaar voor jeugdigen op de basisschool. Het onderzoek naar Ernstige Dyslexie mag alleen worden uitgevoerd door ervaren jeugdhulpprofessionals. Zij doen onderzoek op basis van het Protocol Dyslexie Diagnostiek en Behandeling 3.0. Alleen op basis van de criteria uit dit protocol kan de diagnose Ernstige Dyslexie worden vastgesteld. Tijdens het onderzoek wordt ook gekeken of er andere factoren een rol kunnen spelen bij de achterstand bij lezen en spellen. De gemeente betaalt de diagnostiek en eventuele behandeling bij Ernstige Dyslexie. Inhoudelijk is de gemeente niet betrokken bij de diagnostiek of bij de behandeling.]
3.8 Pedagogische visie - Drie compartimenten: ondersteunen, versterken en overnemen.
‘Doen wat nodig is, laten waar het kan’ leidt tot een indeling van bijdragen door de overheid aan opvoeden en opgroeien in drie compartimenten: Ondersteunen, versterken, en overnemen.
Samen vormen deze drie compartimenten een systeem van bijdragen op maat:
Deze driedeling vertrekt vanuit de plicht en de verantwoordelijkheid van primair de ouder(s) en vervolgens de sociale gemeenschap om voor jeugdigen een veilige en stimulerende opvoedcontext te realiseren. In die sociale gemeenschap bevinden zich naast het informele netwerk ook de bij-opvoeders: gesubsidieerde voorzieningen als kindercentra, onderwijs, buitenschoolse opvang en jeugdsportvoorzieningen die een belangrijke (bij-)rol vervullen in het opvoeden. De nadruk ligt niet op gespecialiseerde opvangvoorzieningen voor jeugdigen (exclusie van jeugdigen), maar op het versterken van de eigen sociale context van de jeugdige (inclusie van jeugdigen).
Als de gewone opvoeders (de ouder(s), het netwerk en de bij-opvoeders) zeggen: wij willen dat iemand ons bijstaat bij het opvoeden, dan hebben zij recht op een aanbod waarbij we jeugdigen binnen hun eigen sociale context houden. Daarom is er in de eerste plaats ondersteuning. Het gebiedsteam is de eerste partij dat hiervoor verantwoordelijk is. Bij-opvoeders kunnen bovendien ondersteuning krijgen vanuit de gespecialiseerde jeugdzorg (versterkers), zodat zij (nog beter) in staat zijn jeugdigen binnen hun eigen sociale context te houden. Zo zetten we maximaal in op ‘laten waar het kan’.
Aansluitend op de drie compartimenten biedt de gemeente Opsterland de volgende vormen van ondersteuning oplopend qua niveau:
Ondersteuning in de samenleving en overige voorzieningen:
Lichte ondersteuning waar nodig:
Specialistische en zeer complexe intensieve specialistische jeugdhulp waar dat moet:
Wanneer lichte basisondersteuning niet de gewenste resultaten oplevert, wordt (aanvullend) gespecialiseerde jeugdhulp ingezet.
Specialistische jeugdhulp is alle ambulante jeugdhulp, niet zijnde dyslexiezorg, pleegzorg of zeer complexe intensieve specialistische jeugdhulp. Ambulante jeugdhulp betreft jeugdhulp die op vaste of onregelmatige tijden plaats vindt bij de jeugdige thuis, op locatie van de aanbieder of elders (school, kinderdagverblijf e.d.).
Specialistische Jeugdhulp wordt op basis van een ondersteuningsprofiel en in de vorm van een traject geboden. In paragraaf 1.3 van dit document zijn deze profielen toegelicht. Een toelichting op deze profielen is te vinden in bijlage 4. Daarnaast zijn er O3M’s, Jeugdhulp Plus voorzieningen en is er het Landelijk Transitiearrangement (LTA) voor de zeer complexe intensieve specialistische jeugdhulp. Deze hulp staat omschreven bij paragraaf 1.3. Hierbij is sprake van meervoudige ernstige problematiek, die vraagt om een multidisciplinaire aanpak vanuit meerdere jeugdhulpdisciplines.
Is een vorm van ondersteuning die directe inzet vraagt om de veiligheid van de jeugdige en/of de ouder(s)/verzorgende(n) te garanderen. Dit kan zijn in situaties waarbij gevaar voor een jeugdige dreigt door ernstige verwaarlozing, fysiek geweld of seksueel misbruik, situaties waarin de ouder(s) of de jeugdige dreigt/dreigen met zelfdoding of een psychose heeft/hebben. Crisishulp kan zowel ambulant als residentieel zijn.
Ondersteuning in het kader van jeugdbeschermingsmaatregelen
Een (Voorlopige) Ondertoezichtstelling en een Gezagsbeëindigende maatregel zijn jeugdbeschermingsmaatregelen. Deze maatregelen kan de rechter opleggen als vrijwillige hulp niet toereikend is en de jeugdige ernstig bedreigd wordt in zijn ontwikkeling. Soms woont een jeugdige daarom (tijdelijk) niet meer thuis. Gezinsvoogden van een gecertificeerde instelling begeleiden een gezin bij de opvoeding, tot de ouder(s) dit weer zelfstandig kan/kunnen. Bij het begeleiden van een gezin kan jeugdhulp worden ingezet.
Ondersteuning tot de leeftijd van 21 jaar, waarbij pleegouders de jeugdige verblijf, verzorging en opvoeding bieden in combinatie met professionele begeleiding van het pleegkind, de pleegouders en de biologische ouder(s) door een pleegzorgaanbieder. Eventueel kan verlengde pleegzorg worden toegekend tot 23 jaar op vrijwillige basis.
Pleegzorg kan zowel tijdelijk als langdurig en zowel 24/7 als in deeltijd of weekeind opvang (respijtzorg) geboden worden. Een pleeggezin kan zowel een gezin uit het pleeggezinnenbestand van een voorziening voor pleegzorg als een gezin uit het eigen netwerk van familie of bekenden zijn. Binnen pleegzorg zijn eveneens varianten vastgesteld (zie bijlage 5).
HOOFDSTUK 4: PERSOONSGEBONDEN BUDGET
4.2 Wettelijke voorwaarden pgb
Een weigering van een pgb moet gebaseerd zijn op het niet voldoen aan een van de wettelijke voorwaarden of het van toepassing zijn van een van de wettelijke weigeringsgronden. De wettelijke voorwaarden zijn conform artikel 8.1.1 van de Jeugdwet als volgt:
Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:
de jeugdige of de ouder(s) naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is/zijn tot een redelijke waardering van de belangen ter zake dan wel met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp, in staat zijn de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
Daarnaast zijn in artikel 12 van de verordening een aantal andere weigeringsgronden uitgewerkt.
In lijn met de genoemde wettelijke bepalingen en artikel 12 van de verordening zijn de voorwaarden samengevat:
In de volgende paragraaf worden deze voorwaarden toegelicht.
De eerste voorwaarde betreft de ‘bekwaamheid’ van de hulpvrager. Allereerst wordt van een hulpvrager verwacht dat deze zelfstandig of met behulp van zijn netwerk een goede beoordeling kan maken van zijn belangen ten aanzien van de ondersteuningsvraag. Een persoon moet duidelijk kunnen maken welke problemen hij heeft, hoe deze zijn ontstaan en bij welke ondersteuning hij gebaat zou zijn.
Ten tweede wordt van de hulpvrager verwacht dat deze de aan het pgb verbonden taken op een verantwoorde wijze kan uitvoeren. Bijvoorbeeld het kiezen van de juiste zorgverlener, het aangaan van een contract, het in de praktijk aansturen van de zorgverlener en het bijhouden van een correcte administratie. Om goed inzicht te krijgen in wat een pgb inhoudt, kan gebruik gemaakt worden van de informatie op de website van Per Saldo, Ben je pgb-vaardig? - Per Saldo. Of gebruik de 10 punten pgb-vaardigheid van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Het gaat hierbij niet om het beheren van het budget zelf. Dit doet immers de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Zie hierover het onderdeel Uitbetaling en beheer PGB. Het gaat vooral om o.a. het aangaan en beheren van de zorgovereenkomst(en) die je met aanbieder(s) sluit.
Mocht de hulpvrager of diens netwerk dit niet zelf kunnen, dan moet het college kijken of de jeugdige of zijn ouder(s) met hulp uit het sociale netwerk òf met hulp van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp in staat is/zijn de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. Het is aan het college om daar in iedere individuele situatie een oordeel over te vellen (TK 2013-2014, 33983. nr. 3, p. 23 nadere regels individuele jeugdhulpvoorziening).
Het college kan het pgb weigeren als het wordt beheerd door de persoon die de hulp gaat bieden (zie artikel 12, lid 13 van de verordening). In het kader van de Wmo 2015 heeft de CRvB geoordeeld dat als de cliënt wil dat de beoogde zorgverlener zelf het pgb gaat beheren, het college zich op het standpunt mag stellen dat dat niet mogelijk is. Dit omdat de zorgverlener niet met voldoende afstand en kritisch de beheertaken zal kunnen vervullen (Uitspraak Centrale Raad van Beroep: CRvB 27-11-2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3761).
4.2.2 Keuze voor pgb motiveren
De tweede voorwaarde betreft de motivering door de hulpvrager. Voor de Jeugdwet moet de hulpvrager motiveren dat het bestaande aanbod van ZIN van de gemeente niet passend is en dat de hulpvrager gebruik wenst te maken van een pgb. Uit de argumentatie moet duidelijk worden dat de hulpvrager zich voldoende heeft georiënteerd op de voorziening in ZIN. Wanneer een persoon de onderbouwing in redelijkheid heeft beargumenteerd, is dit toereikend en wordt aan deze eis voldaan.
4.2.3 Waarborgen goede kwaliteit voorzieningen
De derde en laatste voorwaarde om in aanmerking te komen voor een pgb betreft de kwaliteit van de jeugdhulp. De kwaliteit dient gewaarborgd te zijn. Voor de zorg die ingekocht wordt met het pgb gelden dezelfde kwaliteitseisen als voor voorzieningen in Zorg in natura.
Kwaliteitseisen in de Jeugdwet
Er geldt een zelfstandig kwaliteitsregime voor alle aanbieders van jeugdhulp. De reden hiervoor is dat het begrip jeugdhulp het brede spectrum omvat van lichtere vormen van jeugdhulp tot aan zware vormen van geestelijke gezondheidszorg en jeugdhulp die ingezet wordt in het kader van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. In hoofdstuk 4 van de Jeugdwet staan de kwaliteitseisen beschreven die worden gesteld aan jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen.
De wetgever acht een aantal kwaliteitseisen zo fundamenteel dat deze in de Jeugdwet uniform zijn vastgelegd. De volgende kwaliteitseisen gelden voor alle professionele jeugdhulpaanbieders:
Bij de contractering van de jeugdhulp zijn in de contracten met zorgaanbieders kwaliteitseisen gesteld over de te leveren diensten. Deze kwaliteitseisen zijn ook van toepassing op jeugdhulp die bekostigd wordt uit een pgb. Het college heeft als taak om bij de pgb-aanvraag te beoordelen of de in te kopen jeugdhulp van de juiste kwaliteit is. Dat houdt in dat het college moet vaststellen of de hulp die een (jeugd)professional/jeugdhulpaanbieder zal verlenen een passende oplossing biedt voor de hulpvraag van de jeugdige. Het gaat hier vooral om een toets op de doelmatigheid: gaat de in te zetten jeugdhulp een oplossing bieden voor de ontwikkeldoelen van de jeugdige of de ouder(s). Aanbieders van jeugdhulp uit een pgb (formeel pgb) worden gevraagd te verklaren aan de gestelde kwaliteitseisen te voldoen. Deze verklaring dient te worden aangeleverd bij de aanvraag van het pgb.
Bij een informeel pgb moet aangegeven worden hoe de kwaliteit geborgd is en wordt gevraagd om:
4.3 Onderscheid pgb formele hulp en informele hulp
Het college maakt onderscheid tussen een pgb ten behoeve van formele hulp en informele hulp, zie artikel 12, lid 2. Het pgb kan dus worden ingezet om inzet vanuit het sociale netwerk mee te betalen.
Tot informele hulp uit het sociale netwerk worden personen gerekend uit de huiselijke kring en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Bij deze laatste groep kan gedacht worden aan familieleden die niet in hetzelfde huis wonen, buren, vrienden, kennissen, etc.
Als de hulp wordt verleend door een andere persoon dan beschreven in artikel 12 het tweede lid onderdeel a van de verordening, is sprake van informele hulp. Dit geldt ook voor een beroepskracht die niet voldoet aan de gestelde (kwaliteits)eisen.
Voor gezinsleden binnen hetzelfde huishouden als de cliënt kan de gemeente gebruik maken van de bepalingen rond gebruikelijke hulp die zijn vastgelegd in artikel 3 van de verordening en bijlage 1 ‘Gebruikelijke hulp’.
Als het gaat om niet-gezinsleden is er sprake van een zeker grijs gebied, want wanneer is er sprake van meer dan het leveren van een ‘vriendendienst’? En wanneer is het afgeven van een pgb hiervoor ongewenst? Het betalen van hulp die anders zonder betaling geleverd zou worden uit het sociale netwerk van de cliënt wordt niet wenselijk geacht. Daarbij dienen en willen we iedere situatie apart beoordelen.
De draaglast en draagkracht verschillen per persoon. In het gesprek met de hulpvrager moet bekeken worden wat het sociaal netwerk redelijkerwijs kan doen. Er moet zodanig maatwerk geboden worden dat de betrokkene de zorg kan volhouden.
4.4 Geen pgb informele hulp voor een GGZ- behandeling.
Op grond van artikel 8.1.1 lid 3 Jeugdwet hebben gemeenten de mogelijkheid om aanvullende voorwaarden te stellen ten aanzien van de inzet van het sociaal netwerk.
In lijn met paragraaf 4.2.3, ter waarborging van de goede kwaliteit van de geleverde hulp, verstrekt het college daarom geen pgb informele hulp voor:
Zie ook artikel 12 van de verordening. De reden hiervoor is dat de bestaande relatie tussen deze persoon uit het sociale netwerk en het kind een objectieve en onafhankelijke blik en daarmee kwalitatief goede hulpverlening voor deze vormen van zorg altijd (in algemene zin) in de weg staat.
Een individuele voorziening in de vorm van een pgb (t.b.v. formele en/of informele hulp) wordt alleen toegekend indien jeugdigen en/of de ouder(s) dit gemotiveerd aan de hand van een opgesteld pgb-plan vraagt/vragen. Zij moeten motiveren dat het bestaande aanbod van zorg in natura niet passend is. En uit het pgb-plan moet blijken dat zij zich voldoende georiënteerd hebben op het zorg in natura aanbod. Door het opstellen van een persoonlijk plan worden hulpvragers gestimuleerd na te denken over de zorgvraag, deze uit te werken, te concretiseren en tevens het doelbereik en daarmee de kwaliteit van de zorg in een later stadium te evalueren.
Het pgb-plan bevat minimaal de volgende onderdelen:
Het gebiedsteam beoordeelt of het pgb-plan voldoet, bepaalt welke vorm van jeugdhulp het betreft en welke intensiteit en toetst de gestelde (kwaliteits-)eisen. Dit wordt ook opgenomen in de beschikking.
Op basis van het plan, de categorie jeugdhulp, en/of het formele of informele hulp betreft, wordt het pgb-tarief vastgesteld. Zie artikel 12, lid 5 t/m 9 van de verordening voor meer informatie over de tarieven en de toelichting onderbouwing pgb-tarieven hieronder.
In artikel 12 lid 6 van de verordening staan de categorieën waarvoor pgb-tarieven zijn bepaald. Als basis voor de tarieven is in de eerste plaats een keuze gemaakt voor vier veel voorkomende soorten jeugdhulp, te weten: begeleiding individueel (inclusief persoonlijke verzorging), specialistische begeleiding, dagbesteding en logeren. Daarnaast is een afzonderlijke categorie voor vervoer opgenomen.
Het pgb-tarief voor informele ondersteuning bedraagt maximaal het uurloon van de passende loonschaal uit de geldende CAO Verpleeg-, Verzorgingshuizen en Thuiszorg (VVT) (hoogste periodiek, inclusief vakantietoeslag en tegenwaarde van verlofuren). Uitzondering is het pgb-tarief dagbesteding informeel. Hierbij volgen we het pgb-tarief voor dagbesteding formeel.
Het college verstrekt geen pgb voor kosten van:
Zie voor afwijkingen hierop artikel 12 van de verordening.
Uit de Jeugdwet volgt dat de hoogte van een pgb zodanig moet zijn, dat hiermee passende hulp kan worden ingekocht. Bij een pgb gaan we uit van een uur- of etmaalprijs. Dit is een andere systematiek dan de ZIN-profielen. Daarom is geen aansluiting gezocht bij de bedragen behorend bij een profiel.
Voor de jeugd pgb-tarieven volgen we inmiddels al jaren de Wmo pgb-tarieven (90% van ZIN). In de praktijk is gebleken dat deze tarieven toereikend zijn om passende jeugdhulp mee in te kopen. Daarbij willen we in de tarieven zoveel mogelijk aansluiting hebben bij Wmo vanwege doorstroming in de Wmo als een jeugdige 18 jaar wordt.
Met de hoogte van het pgb-tarief is voldaan aan de voorwaarde dat passende hulp ingekocht moet kunnen worden. Wel moet het college in ieder individueel geval toetsen of met het vastgestelde tarief inderdaad de benodigde hulp kan worden ingekocht. Blijkt dat niet zo te zijn, dan moet de hoogte van het pgb voor die individuele situatie worden aangepast. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de aangewezen jeugdhulp bij ten minste één aanbieder moet kunnen worden ingekocht. Daarmee wordt aangesloten bij Wmo-jurisprudentie, die naar alle waarschijnlijkheid ook voor de Jeugdwet zal gelden (CRvB 26-2-2020, ECLI:NL: CRVB:2020:456).
Bij het inzetten van een pgb voor informele hulp (binnen het sociale netwerk of wanneer een beroepskracht niet voldoet aan de gestelde (kwaliteits)eisen) wordt aangesloten bij Wmo-jurisprudentie, waaruit blijkt dat voor het pgb-tarief voor informele ondersteuning maximaal het uurloon van de passende loonschaal uit de geldende CAO Verpleeg-, Verzorgingshuizen en Thuiszorg (VVT) geldt (hoogste periodiek, inclusief vakantietoeslag en tegenwaarde van verlofuren). Uitzondering is het pgb-tarief dagbesteding informeel. Hierbij volgen we het pgb-tarief voor dagbesteding formeel. Reden hiervoor is dat het informele tarief dan niet hoger is dan het formele tarief.
HOOFDSTUK 5: AFWIJZINGSGRONDEN EN OVERIG
5.1 Herziening, intrekking of terugvordering en afwijzingsgronden
Artikel 14 van de verordening is een uitwerking van de verplichte bepaling in de wet dat de gemeente bij verordening regels stelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, of van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet.
Het college onderzoekt periodiek of er aanleiding is een beslissing aangaande een afgegeven indicatie voor een individuele voorziening nog passend is of dat deze moet worden heroverwogen. Hoe vaak dit noodzakelijk is, hangt mede af van de behoefte aan jeugdhulp van de jeugdige of zijn ouder(s) en van hetgeen bij het onderzoek is vastgesteld. De tussenevaluatie kan ertoe leiden dat het college na onderzoek tot de conclusie komt dat het geheel aan maatregelen nog altijd goed op de persoon is afgestemd, maar ook dat het college na heroverweging beslist dat de jeugdige of zijn ouder(s) meer of minder diensten en een daarbij behorende indicatie nodig heeft/hebben.
Daarnaast kan het college de volgende afwijzingsgronden hanteren:
Het begrip gebruikelijke hulp kent de wet niet (wel: eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen, zie artikel 3 van de verordening). In de verordening is daarom invulling gegeven aan de wettelijke bepaling van de eigen mogelijkheden en oplossend vermogen van de ouder(s) en de jeugdige (zie artikel 3 van de verordening). Daarbij geldt het uitgangspunt dat de ouder(s) in eerste instantie zelf verantwoordelijk is/zijn voor het verzorgen en naar eigen inzicht opvoeden van hun kinderen (zorgplicht) en er dient te worden uit gegaan van de normale ontwikkelingen van jeugdigen inclusief de ‘normale problemen’ (zie ook algemeen afwegingskader hoofdstuk 2 van dit document).
Indien de jeugdige van 12 jaar of ouder geen intieme persoonlijke verzorging wil ontvangen van de ouder(s) wordt geen bijdrage van de ouder(s) verwacht. Daarbij heeft het college oog voor een mogelijke aanspraak op intensieve kindzorg op grond van de Zorgverzekeringswet of toegang tot de Wet langdurige zorg.
Voor jeugdigen tot 18 jaar wordt beschermd wonen gezien als gebruikelijke zorg.
Beschermd wonen voor personen vanaf 18 jaar valt onder de Wmo 2015. Beschermd wonen kan verleend worden aan personen met psychische problemen of psychosociale problemen. Het gaat om personen die als gevolg van deze problemen niet in staat zijn zich op eigen kracht staande te houden in de samenleving. Zij kunnen dan wonen in een instelling die hen een beschermende woonomgeving biedt met daarbij behorend toezicht en begeleiding.
Beschermd wonen is geen voorziening onder de Jeugdwet. Voor jeugdigen tot 18 jaar wordt beschermd wonen gezien als gebruikelijke zorg. Dat sluit aan bij de algemeen aanvaarde maatstaf zoals verwoord in het handboek Indicatiestelling voor de Jeugd-GGZ, p. 31: 'het bieden van een beschermende woonomgeving van de ouder(s) aan jeugdigen is tot en met een leeftijd van 18 jaar gebruikelijke zorg, zowel in kortdurende als langdurige situaties'.
Afhankelijk van de zorg die nodig is, kan er ook aanspraak op Wlz-zorg of recht op Zvw-zorg zijn.
Permanent medisch toezicht gedurende het gehele etmaal, waardoor tijdig kan worden ingegrepen, valt niet onder gebruikelijke hulp.
Bij een beroep op (dreigende) overbelasting van de ouder(s) moet dat aannemelijk worden gemaakt en zo nodig nader worden onderbouwd. In dat geval rust er op het college de plicht daar een onderzoek naar in te stellen. De ouder(s) is/zijn dan verplicht, desgevraagd, zijn/hun medewerking te verlenen aan een onderzoek. Weigert/weigeren de ouder(s) dit, dan kan het recht op een individuele voorziening niet worden vastgesteld, tenzij het college het recht op een andere manier kan vaststellen.
3. Omvang planbare en/of onplanbare hulp /zorg
Soms is het duidelijk dat de ouder(s) overbelast is/zijn, maar soms ook niet. Niet alleen de omvang van de planbare hulp dan wel zorg, maar ook de mate van de noodzaak tot het continu aanwezig zijn om onplanbare hulp dan wel zorg te bieden kan van invloed zijn op de belastbaarheid van de ouder(s) die geacht wordt/worden gebruikelijke hulp te verlenen. Met andere woorden: het uitvoeren van enkele taken op vooraf gezette (gebruikelijke) momenten is vaak minder belastend dan het uitvoeren van dezelfde taken waarbij continue aanwezigheid en alertheid van de ouder(s) nodig is, die geacht wordt/worden gebruikelijke hulp te verlenen.
4. Begeleiding tijdens onderwijs
Als een kind, vanwege een aandoening, stoornis of beperkingen, gedrag heeft dat het leren bemoeilijkt, valt de daarbij behorende begeleiding onder het onderwijs. Het gaat daarbij om begeleiding die te maken heeft met de lessen, het leren, de vakinhoud en de pedagogische en didactische omgang. Een concentratieprobleem van een kind kan op zichzelf dus geen reden zijn voor inzet van begeleiding. In het kader van passend onderwijs voorziet een school in begeleiding van leerlingen tijdens het onderwijs. Ook remedial teaching of huiswerkbegeleiding richten zich op het helpen van kinderen met leerproblemen. Dit zijn onderwijsgebonden problemen en behoren tot het domein van het onderwijs. Als het gedrag van het kind de omgang met andere leerlingen bemoeilijkt, kan wel begeleiding in de vorm van toezicht aangewezen zijn. Dit is bovengebruikelijk toezicht waarvoor begeleiding ingezet kan worden.
5. Jeugdhulp ter vervanging van onderwijs
Jeugdhulp ter vervanging van onderwijs, zoals dagbesteding of dagbehandeling, kan niet worden ingezet als de voorliggende mogelijkheden vanuit het onderwijs niet zijn onderzocht. Jeugdhulp ter vervanging van onderwijs zal in zeer uitzonderlijke situaties pas ingezet kunnen worden nadat er overleg is geweest tussen de ouder(s), de leerplichtambtenaar, de gemeente, de school, het schoolbestuur en het samenwerkingsverband passend onderwijs. Daarbij moet er gezamenlijke overeenstemming zijn dat het onderwijs geen mogelijkheden meer heeft om dit kind te bieden wat er nodig is.
6. Gebruikelijke zorg/hulp overig
Het college zal bij de beoordeling van (dreigende) overbelasting in voorkomende gevallen ook rekening moeten houden met de omstandigheid dat de ouder(s) gebruikelijke zorg/hulp biedt/bieden in het kader van andere regelgeving. Denk bijvoorbeeld aan verpleging en verzorging op grond van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en/of het overnemen van huishoudelijke taken op grond van de Wmo 2015.
7. Uitgangspunten hulp/zorg van de ouder(s) voor kinderen
ALS PROFESSIONAL BIJDRAGEN AAN OPVOEDEN EN OPGROEIEN IN FRIESLAND
Sa doch ik dat te vinden op https://www.sdfryslan.nl/kennisbank/pedagogische-visie-friesland
Bijlage 3: De basis van opvoeding en ontwikkeling
Notitie ‘De basis van opvoeding en ontwikkeling' van het Nederlands Jeugd instituut (NJi)
http://NJi.nl/nl/Download-NJi/Normale-ontwikkeling-pdftekst.pdf
Bijlage 4: Ondersteuningsprofielen specialistische jeugdhulp
|
Er is geen sprake van (zware) gezinsproblematiek. De problemen van de Jeugdige zijn goed beïnvloedbaar door |
|||
|
(zware) gezinsproblematiek. De problemen van de pedagogische handelen van de ouder(s) en andere mede-opvoeders. |
|||
|
Ouder(s) beschikt/ beschikken over opvoedvaardigheden om op Eigen kracht positief opvoeden effectief inhoud te geven |
|||
|
Ouder(s) beschikt/beschikken over opvoedvaardigheden om op Eigen kracht positief opvoeden effectief inhoud te geven |
|||
|
Ouder(s) beschikt/ beschikken over opvoedvaardigheden om op Eigen kracht positief opvoeden effectief inhoud te geven |
|||
|
Ouder(s) beschikt/ beschikken over opvoedvaardigheden om op Eigen kracht positief opvoeden effectief inhoud te geven |
|||
|
Ouder(s) beschikt/ beschikken over opvoedvaardigheden om op Eigen kracht positief opvoeden effectief inhoud te geven |
|||
Bijlage 5: Ondersteuningsprofielen pleegzorg
Pleegzorg heeft een prominentere plek binnen het zorglandschap gekregen. Uitgangspunt blijft dat kinderen thuis opgroeien in hun eigen gezin. Alleen als er sprake is van een onveilige ontwikkeling wordt hiervan afgeweken. Wanneer jeugdigen (tijdelijk) niet thuis kunnen wonen is Pleegzorg het eerste alternatief. We sluiten daarmee aan bij de landelijke doelstelling om meer kinderen zo thuis mogelijk te laten opgroeien.
Het komt voor dat pleegouders familie of bekenden zijn van de jeugdige /of de ouder(s). We noemen dit netwerkpleegzorg. Netwerkpleegzorg kan ingezet worden in alle varianten van pleegzorg zoals hieronder beschreven. De verwijzer brengt het netwerk in kaart en bespreekt met de ouder(s) of iemand in het netwerk (tijdelijk) pleegouder zou kunnen zijn. Als dat lukt, heeft netwerkpleegzorg de voorkeur.
De deeltijdvariant is opgedeeld in twee soorten: deeltijd pleegzorg in combinatie met pleegzorg ter ondersteuning van de pleegouders en solo-deeltijd pleegzorg ter ondersteuning van de eigen ouder(s).
Pleegzorg Deeltijd in combinatie met pleegzorg heeft als doel de inzet van andere vormen van zorg te versterken waarbij het pleeggezin waar het kind opgroeit voor een bepaalde termijn enige etmalen per maand wordt ontlast. Daarnaast kunnen jeugdigen die in een gezinshuis of een residentiële setting verblijven positieve ervaringen opdoen met het wonen en leven in een zo gewoon mogelijke gezinssituatie ter versterking van een Pleegzorg voltijd hulpverleningstraject.
Solo-Deeltijd Pleegzorg wordt geboden aan kinderen die (nog) thuis wonen bij de eigen ouder(s) maar waarbij een zorgelijke gezinssituatie van toepassing is. Door deze kinderen op bepaalde momenten uit deze situatie te halen wordt getracht een uithuisplaatsing te voorkomen. Daarnaast kunnen jeugdigen die in een gezinshuis of een residentiële setting verblijven positieve ervaringen opdoen met het wonen en leven in een zo gewoon mogelijke gezinssituatie ter versterking van een perspectief biedend hulpverleningstraject. Bij solo-deeltijdplaatsingen geldt een maximum van 10 etmalen per maand, dit in verband met een hoger tarief per etmaal. Voor solo-deeltijd is een ander tarief afgesproken in verband met de begeleidingskosten. Zijn er meer dan 10 etmalen solo-deeltijdplaatsing noodzakelijk, dan valt deze zorg onder voltijd.
Deze variant wordt ingezet voor jeugdigen (0-21 jaar) die (tijdelijk) niet meer thuis kunnen wonen en worden opgevangen in een (netwerk) pleeggezin. Er wordt onderscheid gemaakt in perspectief biedend (duurzaam wonen in pleeggezin) of perspectief zoekend (tijdelijk wonen in een pleeggezin gericht op terugkeer naar huis). Er wordt samen met de ouder(s) gewerkt aan oplossingen voor de problemen zodat het kind weer naar huis kan (perspectief zoekend). Lukt dit niet, dan wordt vanuit de situatie van duurzaam wonen in een pleeggezin (perspectief biedend) samen met de ouder(s) gekeken naar hoe het contact met hun kind kan worden onderhouden en invulling geven kan worden aan hun ouderrol.
Pleegzorg Crisis wordt ingezet bij jeugdigen (0-18 jaar) in een acute onveilige situatie die direct ergens anders moeten wonen. Jeugdigen worden tijdelijk geplaatst in een crisispleeggezin. Vanuit daar wordt gekeken of terugkeer naar het eigen gezin mogelijk is.
Zie voor meer informatie de website van Sociaal Domein Fryslân Implementatie Pleegzorg | Sociaal Domein Fryslân (sdfryslan.nl)
Bijlage 6: Vervoer en persoonlijke verzorging
Uitgangspunt is dat de ouder(s)/verzorger(s) zelf het vervoer van de jeugdige organiseert/organiseren en betalen als dit noodzakelijk is voor de toegekende hulp (profiel). Er is een tegemoetkoming voor vervoer mogelijk in uitzonderlijke gevallen. Bijvoorbeeld als gezien de financiële draagkracht van een gezin de kosten van vervoer naar een locatie voor hulp niet op te brengen is. Als de ouder(s)/verzorgers dit niet zelf kan/kunnen organiseren of betalen, denk hierbij ook aan het inschakelen van de inzet vanuit het sociaal netwerk, moet de Jeugdhulpaanbieder dit organiseren. De Jeugdhulpaanbieder moet vooraf toestemming vragen aan het gebiedsteam voor het vervoer, ook als de verwijzer een huisarts of GI is. Het gebiedsteam geeft indien noodzakelijk de indicatie af voor de verwachte vervoersbeweging per maand.
Vervoer voor de ouder(s) om het kind te bezoeken, bijvoorbeeld wanneer het in een residentiële voorziening verblijft, hoeft niet door de aanbieder te worden vergoed. De ouder(s) komt/komen mogelijk, bij onvoldoende inkomen, in aanmerking voor bijzondere bijstand.
Toelichting persoonlijke verzorging
Persoonlijke verzorging houdt in dat een jeugdige ondersteuning krijgt bij dagelijkse handelingen op het gebied van verzorging. Daarnaast wordt de jeugdige gestimuleerd en aangeleerd om de handelingen zelf te doen. De dagelijkse handelingen kunnen ook worden overgenomen. Persoonlijke verzorging heeft als doel een tekort aan zelfredzaamheid bij de jeugdige op te heffen.
Verzorging valt deels onder de Zorgverzekeringswet (Zvw) en deels onder de Jeugdwet. Onder de Zvw valt de persoonlijke verzorging die nodig is in verband met behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop. Bedoeld wordt de verpleging en verzorging die verpleegkundigen bieden. Voor jeugdigen tot 18 jaar beoordeelt een kinderverpleegkundige of sprake is van behoefte aan geneeskundige zorg of een hoog risico daarop. Als dat zo is, geeft de kinderverpleegkundige een indicatie af voor persoonlijke verzorging op grond van de Zvw. Als dit niet zo is, is de gemeente aan zet. De gemeente moet dan vanuit de Jeugdwet een voorziening voor persoonlijke verzorging treffen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2025-1382.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.