Besluit van de burgemeester en van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld tot het aanbrengen van wijzigingen in Bijlagen bij de Uitvoeringsbepalingen APV Barneveld

De burgemeester en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld;

 

gelet op de artikelen 2:9, 2:10, 2:48, 2:57, 2:58, 2:67, 2:78, 2:79 en 5:18 van de Algemene plaatselijke verordening gemeente Barneveld;

 

besluiten, elk voor zover het hun bevoegdheden betreft, als volgt:

Artikel I. Wijziging van de Uitvoeringsbepalingen APV Barneveld

A

De tekst tussen de titel en artikel 1 van het ‘Besluit aangewezen beperkingen optredens straatartiesten en dergelijke’, zijnde Bijlage A bij de Uitvoeringsbepalingen APV Barneveld, komt te luiden:

 

Met dit besluit wordt invulling gegeven aan de bevoegdheden van de burgemeester als bedoeld in artikel 2:9 van de Verordening om beperkingen te stellen aan de plaats en de tijd waar straatartiesten en dergelijke op openbare plaatsen mogen optreden.

 

B

Artikel 3, eerste lid, van de ‘Nadere regels en beleidsregels objecten op de weg‘, zijnde Bijlage B bij de Uitvoeringsbepalingen APV Barneveld, komt te luiden:

  • 1.

    Terrassen die gelegen zijn voor een openbare inrichting zijn niet breder dan het pand van waaruit de openbare inrichting wordt geëxploiteerd. Een terras kan uitsluitend doorsneden worden door een trottoir, fietspad en/of voetgangerszone.

C.

Het onderdeel ‘Barneveld’ in artikel 1 van het ‘Aanwijzingsbesluit verbod nuttigen en voorhanden hebben aangebroken verpakking alcoholhoudende drank’, zijnde Bijlage G bij de Uitvoeringsbepalingen APV Barneveld, komt te luiden:

 

Barneveld

  • het gebied gelegen tussen de Groen van Prinstererlaan, de Thorbeckelaan, de Burgemeester Kuntzelaan, de Van Dompselaerstraat, de Van Schothorstraat, de Churchillstraat, de Bouwheerstraat, de Plantagelaan (tot de Rozenstraat), de Rozenstraat en de Schoutenstraat, inclusief stationsgebied Barneveld-Centrum;

  • het gebied gelegen tussen de Boutensstraat, de Bilderdijkstraat, de Nicolaas Beetstraat en de Staringstraat;

  • het gebied rondom en op het Oldebarneveldplein;

  • het speelveld/gebied tussen de Plantagelaan en de Narcissenstraat;

  • het speelveld/gebied tussen de Brummelkamperweg, de Hortensiastraat en de Acaciastraat;

  • het gebied tussen de Oldenbarneveldseweg, Narcissenstraat, Zonnebloemstraat en Begoniastraat;

  • het gebied rondom de Van Hogendorplaan ter hoogte van de Dr. Kuyperlaan;

  • het gebied tussen de Churchillstraat, de Van Schothorststraat, het Jan Seppenplein en de Rooseveltstraat (het gebied rondom de supermarkt);

  • het gebied op en rondom de parkeerplaats De Vetkamp aan de Stationsweg;

  • het gebied op en rondom het Lavendelplein;

  • het gebied gelegen tussen Lange Voren, Tarweakker, De Hoge Akker en Dorskamp;

  • het gebied tussen Wijnakker, Tabaksland en Grasland;

  • het gebied tussen de Barnseweg en de Espeterweg, (gelegen binnen de driehoek Espeterweg - Barnseweg - Espeterweg);

  • het gebied tussen Beekboog, Eilandenboog, Nederwoudseweg, en de Burgemeester C.W. Labreelaan;

  • de groenstrook en speeltuinen in en bij de beekzone van de Barneveldse Beek, gelegen tussen de Lunterseweg tot de Plantagelaan en tussen de wijken Zuid II en De Burgt;

  • het gebied tussen de Van Wijnbergenlaan, de Van Haersoltelaan en de Ambrosius van Ommerenlaan;

  • het gebied in en rondom het Oosterbos;

  • Landgoed Schaffelaar;

  • stationsgebied Barneveld-Zuid;

  • stationsgebied Barneveld-Noord;

  • het gebied op en rondom het parkeerterrein aan de Buru (bij de supermarkt);

  • het gebied tussen de Leghornlaan, de Anconalaan, de Zijdehoenderlaan en de Barneveldse Beek;

  • het gebied tussen de Vellerselaan en de ds. E. Fransenlaan en de Barneveldse Beek;

  • het speelveld dat omsloten wordt door de Brahmalaan;

  • het speelveld dat omsloten wordt door de Sabelpootlaan;

  • het gebied tussen de Groninger Meeuwlaan en de Vellerselaan;

  • de groenstrook met speeltuinen tussen de wijken Zuid III en Veller, vanaf de spoorlijn tot de Schijndelaarlaan;

  • het parkeerterrein bij de sporthal De Meerwaarde, het voet- en fietspad tussen de school De Meerwaarde en de genoemde sporthal, inclusief het gebied onder de tunnel; en

  • het gebied tussen de Burgemeester Kuntzelaan 29 en de Wilhelminastraat, inclusief het parkeerterrein tot aan de spoorlijn.

D

De ‘Nadere regels vrijstelling losloopverbod honden en opruimplicht uitwerpselen, alsmede besluit tot aanwijzing losloopgebieden’, zijnde bijlage H bij de Uitvoeringsbepalingen APV Barneveld, komt te luiden:

 

BIJLAGE H:

Besluit van burgemeester en wethouders tot het vaststellen van nadere regels betreffende de vrijstelling van het verbod om honden los te laten lopen, van de verplichting om hondenuitwerpselen te verwijderen en van de verplichting om een opruimmiddel bij zich te hebben, alsmede tot aanwijzing van gebieden waar geen verbod om een hond los te laten lopen geldt.

 

Vrijstelling

Op grond van artikel 2:57, vierde lid en artikel 2:58, derde lid, van de Verordening zijn ingezetenen van de gemeente Barneveld, die eigenaar zijn van een hond en die vanwege lichamelijke ziekte of gebrek beperkingen ondervinden waardoor zij hun aantoonbaar als zodanig gekwalificeerde geleidehond of een hond die aantoonbaar voor die kwalificatie in opleiding is – niet aangelijnd kunnen houden en/of niet in staat zijn uitwerpselen van die hond op te ruimen, vrijgesteld van het verbod bedoeld in artikel 2:57, eerste lid van de Verordening en het gebod, bedoeld in artikel 2:58, eerste en tweede lid van de Verordening. Onder eigenaar wordt tevens de houder verstaan. Ter invulling van deze vrijstelling kunnen burgemeester en wethouders op grond van artikel 2:57, vijfde lid en artikel 2:58, vijfde lid van de Verordening nadere regels stellen.

 

Artikel 1 Losloopverbod

  • 1.

    Een vrijstelling van het verbod de hond los te laten lopen, genoemd in artikel 2:57, eerste lid, van de Verordening is alleen van toepassing zijn als de eigenaar van de (al dan niet in opleiding zijnde) geleidehond lichamelijke beperkingen ondervindt in zijn functioneren als gevolg van ziekte of gebrek, waardoor de hond gevaar kan opleveren voor de eigenaar als hij is aangelijnd.

  • 2.

    De beperkingen, bedoeld in het eerste lid hebben specifiek betrekking op het valrisico door verstoring van de evenwichtsfunctie in het geval dat de hond zich plotseling aan het gezag onttrekt. Dit risico kan niet worden opgeheven door het gebruik van een rollijn.

  • 3.

    De vrijstelling kan alleen van toepassing zijn als de eigenaar in een normale situatie gezag heeft over de hond. Het loslopen van de hond mag geen overlast veroorzaken voor andere gebruikers van het openbaar gebied.

  • 4.

    De hond moet zich binnen de gebieden waarin een aanlijnplicht geldt, altijd binnen een straal van vijf meter van de eigenaar bevinden.

  • 5.

    De vrijstelling is niet van toepassing op honden waarvoor een algemene aanlijn- of muilkorfverplichting geldt.

Artikel 2 Verplichtingen op te ruimen en opruimmiddel bij zich te hebben

  • 1.

    De vrijstelling van de opruimverplichting en van de verplichting om een opruimmiddel bij zich te hebben, genoemd in artikel 2:58, eerste en tweede lid van de Verordening kan van toepassing zijn als de eigenaar van de (al dan niet in opleiding zijnde) geleidehond als gevolg van een lichamelijke ziekte of gebrek beperkingen ondervindt in zijn hand- en/of coördinatiefunctie, waardoor hij niet in staat is uitwerpselen op te ruimen.

  • 2.

    De vrijstelling kan ook van toepassing zijn als de eigenaar van de hond niet kan bukken en niet in staat is gebruik te maken van hulpmiddelen waarmee het bukken kan worden voorkomen.

  • 3.

    Ongeacht het van toepassing zijn van de vrijstelling, is de eigenaar nog steeds gehouden de overlast voor andere gebruikers van het openbare gebied zo veel mogelijk te beperken.

Artikel 3 Pas noodzakelijk

  • 1.

    Een eigenaar van een hond kan zich alleen met succes op de vrijstelling bedoeld in artikel 2:57, vierde lid en/of artikel 2:58, derde lid van de Verordening beroepen als hij beschikt over een voor dat doel uitgegeven pas en hij deze op eerste verzoek aan de politie of aan de gemeentelijke toezichthouder toont.

  • 2.

    Een pas is op aanvraag verkrijgbaar bij de gemeente Barneveld. De aanvraag bevat in ieder geval een verifieerbare onderbouwing dat er bij de betreffende eigenaar sprake is van beperkingen als bedoeld in artikel 1, eerste en tweede lid en/of beperkingen als bedoeld in artikel 2, eerste en tweede lid, en dat aan de hond de kwalificatie ’geleidehond’ toegekend is of ten behoeve van die kwalificatie nog in opleiding is.

  • 3.

    Om te kunnen beoordelen of er bij de betreffende eigenaar van de hond sprake is van beperkingen die verstrekking van de pas rechtvaardigen kan, als burgemeester en wethouders dat wenselijk achten, medisch advies worden ingewonnen worden bij een daartoe door de gemeente gecontracteerde onafhankelijke instantie.

  • 4.

    Burgemeester en wethouders kunnen voorts gebruik maken van de bij de gemeente bekende medische informatie van de aanvrager, als de aanvrager hier specifiek toestemming voor geeft door dit aan te geven op het aanvraagformulier.

Artikel 4 Geldingsduur pas

De pas heeft een geldingsduur van maximaal vijf jaar, is persoonsgebonden en vervalt wanneer de hond niet langer door de pashouder wordt verzorgd.

 

Aanwijzing

Artikel 5 Losloopgebieden

Burgemeester en wethouders wijzen op grond van artikel 2:57, derde lid van de Verordening, de volgende hondenlosloopgebieden aan:

  • 1.

    het gedeelte van Landgoed Schaffelaar van Geldersch Landschap en Kasteelen, dat als zodanig is aangewezen op de ‘hondenlosloopkaart De Schaffelaar’ die via www.glk.nl te raadplegen is;

  • 2.

    het gedeelte van Wilbrinkbos van Geldersch Landschap en Kasteelen, dat als zodanig is aangewezen op de ‘hondenlosloopkaart Wilbrinkbos’ die via www.glk.nl te raadplegen is; en

  • 3.

    de Apeldoornsestraat in Voorthuizen van Staatsbosbeheer, gelegen tussen de Harderwijkerkarweg, de Hoge Boeschoterweg en de Apeldoornsestraat.

Slot

Artikel 6 Citeertitel

Dit onderdeel van de Uitvoeringsbepalingen APV Barneveld wordt aangehaald als: Nadere regels vrijstelling losloopverbod honden en opruimplicht uitwerpselen, alsmede besluit tot aanwijzing losloopgebieden.

 

Toelichting op de nadere regels

Inleiding 

De verplichting om uitwerpselen van honden op te ruimen en het verbod om honden los te laten lopen worden streng gehandhaafd. Hondenpoep op straat en loslopende honden zijn immers een voortdurende bron van ergernis voor velen. Er zijn echter mensen die fysiek niet in staat zijn om de uitwerpselen op te rapen of die door fysieke beperkingen snel omver getrokken kunnen worden wanneer de hond aan de riem zou trekken. Met de vrijstelling, bedoeld in artikel 2:57, vierde lid en artikel 2:58, derde lid van de Verordening wordt in deze behoefte voorzien. Onderhavige nadere regels geven een invulling hiervan. Het betreft uitzonderingssituaties, waarin de eigenaar van een hond voldoende kan aantonen dat zijn of haar fysieke beperkingen maken dat het feitelijk onmogelijk is om aan het bedoelde verbod en/of gebod te voldoen (wat hieronder bij ‘Losloopverbod’ en bij ‘Opruimplicht uitwerpselen’ uitgelegd wordt) en dat hij in verband daarmee genoodzaakt is om zich te laten begeleiden door een aantoonbaar als zodanig gekwalificeerde geleidehond of door een hond die aantoonbaar gekwalificeerd daartoe opgeleid wordt . Tevens dient de betreffende eigenaar te beschikken over een voor dat doel door de gemeente Barneveld te verstrekken pas, die hij desgevraagd aan de controleur moet tonen. Deze pas wordt verstrekt als de aanvrager voldoende aangetoond heeft dat zijn beperkingen een uitzondering op het losloopverbod en/of de opruimplicht rechtvaardigen

 

Losloopverbod 

Met betrekking tot het losloopverbod moet er sprake zijn van een evenwichtsprobleem bij de hondeneigenaar, waardoor de kans op vallen groot is wanneer hij of zij uit evenwicht wordt gebracht. Het kan ook zijn dat een eigenaar niet in staat is een riem of rollijn vast te houden. Het mag nadrukkelijk niet gaan om een hond die erg trekt aan de riem en die niet luistert naar commando’s. De eigenaar komt voorts alleen voor een pas in aanmerking, wanneer hij of zij in een normale situatie gezag heeft over de hond. De hond moet binnen een afstand van vijf meter van de eigenaar verblijven. De eigenaar moet de hond direct bij zich kunnen roepen. Wanneer de eigenaar dit gezag over de hond niet heeft, wat blijkt uit een op grond van artikel 2:59 van de Verordening opgelegd aanlijnings- en/of muilkorfgebod, wordt er in ieder geval geen pas verstrekt. De loslopende hond mag immers geen gevaar of overlast veroorzaken voor andere gebruikers van het openbaar gebied.

 

Opruimplicht uitwerpselen 

De vrijstelling van de opruimverplichting is alleen van toepassing als de betreffende eigenaar van de hond beschikt over een voor dat doel uitgegeven pas van de gemeente en deze desgevraagd aan de controleur toont. Die pas wordt verstrekt als hij of zij in de pasaanvraag voldoende aantoont dat hij door fysieke beperkingen niet in staat is om de uitwerpselen zelf op te ruimen. Hierbij gaat het om beperkingen aan de handen, als gevolg waarvan hij of zij niets kan oppakken. Voorts kan het gaan om het niet kunnen bukken en weer omhoogkomen. In dit kader is van belang dat de eigenaar ook geen gebruik kan maken van een schepje of grijpertje met een steel.

 

Ook indien de vrijstelling van de verplichting om de uitwerpselen van een hond op te ruimen en van de verplichting om een opruimmiddel bij zich te dragen geldt, is het van belang de overlast die daardoor ontstaat zo veel mogelijk te beperken. Het van toepassing zijn van deze vrijstelling mag er bijvoorbeeld niet toe leiden dat de uitwerpselen midden op de stoep zullen blijven liggen of op een veld waar kinderen spelen. Om die reden is in artikel 2, lid 3 bepaald dat de overlast zo veel mogelijk moet worden beperkt. De eigenaar moet de hond ertoe bewegen de behoefte zo veel mogelijk in de goot te doen of tussen struiken waar geen wandelaars komen. Wanneer de eigenaar zich hier niet aan houdt of de hond niet in die mate onder gezag heeft dat hij of zij kan bepalen waar de uitwerpselen terecht komen, kan de pas op de gronden die genoemd zijn in artikel 1:6 van de Verordening worden ingetrokken.

 

E

Het ‘Aanwijzingsbesluit Digitaal Opkopers Register’, zijnde Bijlage J bij de Uitvoeringsbepalingen APV Barneveld komt te luiden:

 

BIJLAGE J: 

Besluit van de burgemeester tot het aanwijzen van het Digitaal Opkopers Register als in- en verkoopregister voor gebruikte en ongeregelde goederen 

 

Artikel 1 Aanwijzing, waarmerking 

De burgemeester wijst het Digitaal Opkopers Register aan als doorlopend en gewaarmerkt register voor de in- en verkoop van gebruikte of ongeregelde goederen zoals bedoeld in artikel 2, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit ex artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht en in artikel 2:67, eerste lid, van de Verordening.

 

Artikel 2 Citeertitel 

Dit onderdeel van de Uitvoeringsbepalingen APV Barneveld wordt aangehaald als: Aanwijzingsbesluit Digitaal Opkopers Register.

 

Toelichting op het aanwijzingsbesluit 

Om heling van goederen tegen te gaan moeten handelaren in gebruikte en ongeregelde goederen gecontroleerd kunnen worden. Artikel 2:67 van de Verordening en artikel 2, tweede lid van het Uitvoeringsbesluit ex artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bepalen dat dergelijke handelaren verplicht zijn in een register aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die zij verkopen of op een andere wijze overdragen en die zij verworven of voorhanden hebben.

 

De politie heeft een digitale versie van deze registers ontworpen, zijnde het Digitaal Opkopers Register (DOR), waarmee een zo efficiënt en effectief mogelijk gebruik van het in- en verkoopregister door de politie kan plaatsvinden. Het DOR kan worden gekoppeld aan een landelijk systeem waarin gestolen goederen worden geregistreerd, zodat bij registratie van een gestolen goed door een handelaar het systeem hiervan een melding maakt, waardoor gestolen goederen snel kunnen worden getraceerd en heling op een effectieve wijze kan worden tegengegaan. Het is daarom wenselijk het DOR middels aanwijzing te waarmerken als een dergelijk verkoop- en inkoopregister.

 

F

De ‘Beleidsregels gebiedsontzegging’, zijnde Bijlage L bij de Uitvoeringsbepalingen APV Barneveld, komt te luiden:

 

BIJLAGE L: 

Besluit van de burgemeester tot het vaststellen van beleidsregels voor het toepassen van zijn bevoegdheid om een persoon een gebiedsontzegging op te leggen 

In artikel 2:78 van de Verordening is bepaald dat de burgemeester onder bepaalde omstandigheden bevoegd is om een persoon een gebiedsverbod op te leggen. In de hiernavolgende beleidsregels wordt uiteengezet op welke wijze de burgemeester van deze bevoegdheid gebruik zal maken.

 

Inleiding 

Ook in de gemeente Barneveld vindt overlast plaats door personen die de openbare orde verstoren en/of zich schuldig maken aan strafbare feiten. Het gedrag van deze personen bestaat onder meer uit samenscholing, hinderlijk drankgebruik, geweldpleging, schreeuwen, openlijk gebruik van drugs, handel in drugs, onvoorspelbare agressiviteit en het anderszins lastigvallen van personen. Door dit gedrag ervaren burgers overlast wat bij hen reële en concrete gevoelens van onveiligheid teweegbrengt.

 

De gebiedsontzegging is een maatregel om de openbare orde in het aangewezen gebied te handhaven, de criminaliteit en overlast terug te dringen en burgers hun gevoel van veiligheid terug te geven. Voor het opleggen van een gebiedsontzegging moet voldaan zijn aan het situatievereiste: er moet sprake zijn van omstandigheden die tot het ingrijpen ter handhaving van de openbare orde kunnen noodzaken. Het kan ook gaan om een dreigende verstoring van de openbare orde. Daarnaast moet voldaan zijn aan het doelcriterium: de maatregel moet gericht zijn op het beëindigen of voorkomen van (verdere) ordeverstoringen of overlast of het beperken van de gevolgen daarvan en dat de maatregel moet voldoen aan de eisen van subsidiariteit (er is geen minder zwaar middel voorhanden) en proportionaliteit (de gebiedsontzegging staat in verhouding tot de te bestrijden problematiek c.q. het te bereiken doel). Ook de duur van de maatregel moet dus direct gekoppeld zijn aan de situatie dat er gevaar dreigt voor de openbare orde.

 

De gebiedsontzegging moet worden gezien als een ultimum remedium. Een gebiedsontzegging heeft geen gevolg voor de bevoegdheid van het Openbaar Ministerie om de gepleegde strafbare feiten te gaan vervolgen.

 

Artikel 1 Aangewezen gebied 

Een persoon wordt een gebiedsontzegging opgelegd die geldt voor het door de burgemeester aan te wijzen gebied.

 

Artikel 2 Feiten die in aanmerking komen 

Het verrichten van openbare orde verstorende handelingen of van feiten die strafbaar gesteld zijn met het oog op;

  • a.

    het voorkomen of beperken van overlast,

  • b.

    het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat,

  • c.

    de bescherming van de openbare orde,

  • d.

    de bescherming van de veiligheid van personen of goederen, of

  • e.

    de bescherming van de gezondheid of de zedelijkheid;

    zijn feiten die, in geval zij plaatsvinden op een openbare plaats, kunnen leiden tot een gebiedsontzegging.

Artikel 3 Waarschuwingsbrief

  • 1.

    Na het eerste geconstateerde feit of handeling, bedoeld in artikel 2, wordt betrokkene schriftelijk gewaarschuwd dat bij een volgende overtreding de burgemeester kan overgaan tot een gebiedsontzegging.

  • 2.

    De politie of de buitengewoon opsporingsambtenaar (boa) levert de informatie, bedoeld in het eerste lid, aan bij de burgemeester.

  • 3.

    De waarschuwingsbrief wordt per post verzonden of uitgereikt aan de geadresseerde.

Artikel 4 Opleggen en duur gebiedsontzegging

  • 1.

    Een besluit tot het opleggen van een gebiedsontzegging voor maximaal 48 uur als bedoeld in artikel 2:78, eerste lid van de Verordening kan niet eerder worden genomen dan na verzending van de in artikel 3 bedoelde waarschuwingsbrief, als betrokkene wederom voor feiten of handelingen als bedoeld in artikel 2 een proces-verbaal of dagvaarding is aangezegd of uitgereikt heeft gekregen.

  • 2.

    Een besluit tot het opleggen van een gebiedsontzegging van maximaal acht weken als bedoeld in artikel 2:78, tweede lid van de Verordening, kan niet eerder worden genomen dan na de derde constatering van één van de in de artikel 2 bedoelde feiten of handelingen, blijkend uit het feit dat betrokkene voor de derde maal een proces-verbaal of dagvaarding is aangezegd of uitgereikt heeft gekregen. Die feiten of handelingen moeten zich hebben voorgedaan binnen twaalf maanden na het in het eerste lid genoemde besluit.

  • 3.

    De gebiedsontzegging geldt tijdens de in de bekendmaking van het besluit genoemde periode en dagen. De periode van de gebiedsontzegging kan alle dagen van een week betreffen (van 00.00 tot 24.00 uur) voor de duur van ten hoogste acht weken.

Artikel 5 Besluit opleggen gebiedsontzegging

  • 1.

    Het besluit tot het opleggen van een gebiedsontzegging dient gemotiveerd te zijn.

  • 2.

    In de motivering wordt in ieder geval aangegeven:

    • a.

      het aantal en de inhoud van de processen-verbaal van de geconstateerde overtredingen of misdrijven en de relatie met aan te wijzen gebied;

    • b.

      eventueel eerdere gebiedsontzeggingen;

    • c.

      een vermelding van de waarschuwingsbrief;

    • d.

      overige feiten en omstandigheden die van belang kunnen zijn;

    • e.

      de periode en de duur van de gebiedsontzegging; en

    • f.

      een omschrijving van het gebied van de ontzegging dan wel een kaart van dat gebied als bijlage.

Artikel 6 Persoon woonachtig of werkzaam in het aangewezen gebied 

Indien de persoon aan wie het besluit tot gebiedsontzegging wordt opgelegd, woont of werkt in het gebied waarvoor de ontzegging geldt, wordt dat aangewezen gebied zodanig aangepast dat die persoon een aanlooproute heeft van en naar zijn/haar woning of werklocatie of naar de middelen van openbaar vervoer, niet zijnde een taxi.

 

Artikel 7 Citeertitel 

Dit onderdeel van de Uitvoeringsbepalingen APV Barneveld wordt aangehaald als: Beleidsregels gebiedsontzegging.

 

G

De ‘Beleidsregels aanpak woonoverlast’, zijnde Bijlage M bij de Uitvoeringsbepalingen APV Barneveld komt te luiden:

 

BIJLAGE M: 

Besluit van de burgemeester tot het vaststellen van beleidsregels voor het toepassen van zijn handhavingsbevoegdheden bij woonoverlast 

In artikel 2:79 van de Verordening is een zorgplicht opgenomen om in of vanuit een woning of een daarbij behorend erf geen ernstige en herhaaldelijke woonoverlast voor omwonenden te (laten) veroorzaken. Met de hiernavolgende beleidsregels wordt uiteengezet hoe de burgemeester invulling geeft aan zijn bevoegdheid om deze zorgplicht, al dan niet door toepassing van zijn aanwijzingsbevoegdheid, te handhaven.

 

Inleiding 

Op 1 juli 2017 trad artikel 151d van de Gemeentewet (Gw) in werking. Dit artikel staat bekend als de ”Wet aanpak woonoverlast”. Op basis van dit artikel kan de gemeenteraad bij verordening aan de burgemeester de bevoegdheid toekennen om bij ernstige en herhaaldelijke woonoverlast aan een overlastgever een gedragsaanwijzing op te leggen. Deze bevoegdheid is in artikel 2:79 van de Verordening aan de burgemeester toegekend. Met toepassing van deze bevoegdheid kan hij effectief en maatwerkgericht optreden tegen mensen die woonoverlast in de gemeente Barneveld veroorzaken. In deze beleidsregels legt de burgemeester vast op welke wijze hij dit effectief en maatgericht optreden in de gemeente vormgeeft. De beleidsregels geven aan welke sanctiemiddelen worden ingezet en wat de voorwaarden hiervoor zijn. Deze gedragsaanwijzing kan in de vorm van een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom worden opgelegd.

 

 Interpretatie van begrippen uit de genoemde bepaling van de Verordening, 

  • Woning of een bij die woning behorend erf”

    De burgemeester gaat pas over tot het opleggen van een specifieke gedragsaanwijzing als de ernstige hinder redelijkerwijs niet op een andere geschikte wijze kan worden tegengegaan. Daarmee wordt gedoeld op de inzet van minder ingrijpende middelen. Denk bijvoorbeeld aan het inschakelen van buurtbemiddeling of het proberen de woonoverlast op een andere, minder ingrijpende manier tegen te gaan.

  • “Gebruiker van de woning”

    Hieronder wordt verstaan degene die de woning feitelijk bewoont. De gebruiker hoeft geen huurrechtelijke of eigendomsrechtelijke relatie tot de woning of het erf te hebben en hoeft niet de rechtmatige gebruiker van de woning te zijn. Ook een illegale onderhuurder of een kraker van de woning valt onder dit begrip.

  • “Gedragingen”

    Hiermee worden gedragingen die in of rondom de woning of het erf worden gepleegd bedoeld. De gedragingen kunnen worden gepleegd door de gebruiker van de woning zelf of door bezoekers, gasten of vrienden van de gebruiker, maar ook door diens huisdier. Het gaat om de woning die, of het erf dat, de overlastgever gebruikt.

  • “Omwonenden”

    Het gaat om personen die woonachtig zijn in de onmiddellijke nabijheid van de woning en/of het erf van waaruit de overlast plaatsvindt.

  • “Ernstige en herhaaldelijke hinder”

    Ter invulling van dit begrip kan een vergelijking worden gemaakt met artikel 5:37 van het Burgerlijk Wetboek (BW), waar onder ‘hinder’ gedragingen worden verstaan zoals het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen of het onthouden van licht of lucht.

    Ernstige hinder als bedoeld in artikel 151d Gw kan tevens onrechtmatig zijn in de zin van artikel 5:37 BW, maar dat is geen vereiste. En andersom zal niet elke onrechtmatige burenhinder ook automatisch kunnen worden aangemerkt als ernstige hinder als bedoeld in artikel 151d Gw. In het derde lid van de bedoelde bepaling uit de verordening worden enkele niet-limitatief bedoelde vormen van “ernstige en herhaaldelijke hinder” opgesomd. Met de term ‘herhaaldelijk’ wordt gedoeld op het vereiste dat de ernstige hinder een terugkerend karakter heeft. De burgemeester geeft daarom geen toepassing aan de bestuursdwangbevoegdheid op basis van één incident.

  • “Last onder bestuursdwang of onder dwangsom”

    De burgemeester is alleen dan bevoegd tot het opleggen van een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom, indien de ernstige hinder redelijkerwijs niet op een andere geschikte wijze kan worden tegengegaan. De last kan daarbij de vorm aannemen van een “aanwijzing” (gedragsaanwijzing).

  • “Aanwijzing” c.q. “gedragsaanwijzing”

    Voor het bestrijden van ernstige woonoverlast is de burgemeester bevoegd tot het geven van een specifieke (gedrags)aanwijzing. De gedragsaanwijzing neemt in juridische zin de vorm aan van een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom. In deze last staat dat de overlastgever bepaalde handelingen moet doen of juist moet nalaten zodat de overlast ophoudt.

  • “Tijdelijk huisverbod” (artikel 151d, derde lid Gw)

    De burgemeester zal per geval maatgericht te werk gaan. Mocht deze gerichte aanpak niet werken, dan kan desgewenst alsnog worden overgegaan tot het opleggen van een tijdelijk huisverbod. De bewoner wordt tijdelijk de toegang tot de woning ontzegd voor een periode van 10 dagen, welke periode kan worden verlengd tot maximaal 4 weken. Binnen het brede palet van het bij wijze van bestuursrechtelijke herstelsanctie geven van een gedragsaanwijzing is het uitvaardigen van een tijdelijk huisverbod een ‘ultimum remedium’.

  • “Uitvoerbaarheid van de last”

    Het moet in het vermogen van betrokkene liggen om de hinderlijke gedragingen te staken. Ook moet het in diens vermogen liggen om aan de eventueel opgelegde last te kunnen voldoen. Dit vloeit voort uit de Algemene wet bestuursrecht. Soms wordt de overlast veroorzaakt door mensen met psychische problemen. Het is mogelijk dat zij, door hun psychische gesteldheid, niet bij machte zijn de overlast gevende gedragingen te staken. Een gedragsmaatregel op grond van de Wet aanpak woonoverlast is dan mogelijk niet voldoende of geen passende maatregel ter beëindiging van de overlast.

  • “Andere geschikte wijze” (artikel 151d, tweede lid Gw)

    De burgemeester gaat pas over tot het opleggen van een specifieke gedragsaanwijzing als de ernstige hinder redelijkerwijs niet op een andere geschikte wijze kan worden tegengegaan. Daarmee wordt gedoeld op de inzet van minder ingrijpende middelen. Denk bijvoorbeeld aan het inschakelen van buurtbemiddeling of het proberen de woonoverlast op een andere, minder ingrijpende manier tegen te gaan.

 Sanctiemiddelen 

De burgemeester kiest ervoor om de onderstaande sanctiemiddelen in te zetten na het constateren van overtredingen van artikel 2:79 van de Verordening. Voor de stapnummers wordt verwezen naar de corresponderende nummers in het stappenplan in de volgende paragraaf.

  • het opleggen van een besluit last onder dwangsom (stap 3);

  • het besluiten tot het invorderen van een dwangsom (invorderingsbeschikking, stap 4);

  • het opleggen van een besluit last onder bestuursdwang (stap 5);

  • feitelijke bestuursdwang (stap 6);

  • tijdelijk huisverbod (stap 7).

Deze sanctiemiddelen worden voorafgegaan door onderzoek en bemiddeling als genoemd in stap 1 van het stappenplan en door een schriftelijke waarschuwing als bedoeld in stap 2 van het stappenplan. De stappen die genoemd zijn in het stappenplan worden pas gezet wanneer er redelijkerwijs geen minder ingrijpende maatregel is om de woonoverlast tegen te gaan. Afhankelijk van de feiten en omstandigheden kunnen stappen toegevoegd of overgeslagen worden.

 

Stappenplan 

Onderstaande tabel bevat de weergave van de te volgen procedure. Van iedere constatering van een overtreding wordt vanaf stap 2 een op schrift gestelde rapportage opgemaakt door een daartoe aangewezen (gemeentelijk) toezichthouder, politieambtenaar of ter zake kundige. Hiermee wordt gelijkgesteld een verklaring van een getuige van woonoverlast, mits deze verklaring verifieerbaar is.

 

Stappenplan

Handelwijze bij stap

1. Onderzoek en bemiddeling en andere mogelijkheden

Signalen of meldingen van (ernstige) woonoverlast kunnen omwonenden en professionals melden bij de burgemeester. Waar nodig wordt extra informatie gevraagd bij de melder, zodat kan worden vastgesteld of er sprake is van ernstige en herhaaldelijke woonoverlast en hoe deze gekwalificeerd kan worden. Samen met betrokken instanties als politie, hulpverlening en woningverhuurder wordt de melding geverifieerd en de precieze aard en omvang van de woonoverlast vastgesteld en vastgelegd. Bij een huurwoning van Woningstichting Barneveld (WSB) wordt deze benaderd en zal zij haar eigen procedures inzetten met als doel de overlast te beëindigen. Waar mogelijk wordt eerst door één of meerdere van de ketenpartners en/of de gemeente een “goed gesprek” gevoerd. Dit kan bijvoorbeeld met de wijkagent, de verhuurder, maatschappelijk werk, buurtbeheerder en/of buurtbemiddeling. Daarbij geldt dat wanneer de benadering door één of meerdere van de genoemde ketenpartners niet leidt tot het beëindigen van de ernstige woonoverlast, wordt overgegaan naar stap 2. De informatie die is verzameld tijdens stap 1 wordt door de gemeente in een dossier vastgelegd.

2. Schriftelijke waarschuwing

In stap 2 volgt een schriftelijke waarschuwing van de burgemeester. Daarin wordt de overlastgever erop gewezen dat de burgemeester bij een voortzetting of herhaling van schending van de zorgplicht gebruik zal maken van zijn bevoegdheid als genoemd in artikel 2:79 van de Verordening.

3. Last onder dwangsom

Wanneer stap 2 niet het gewenste resultaat heeft geleid, gaat de burgemeester over tot het opleggen van een last onder dwangsom. Deze stap wordt in beginsel voorafgegaan door het versturen van een brief waarin het voornemen wordt geuit tot het opleggen van een last onder dwangsom. De overtreder wordt in de gelegenheid gesteld om mondeling of schriftelijk zijn zienswijze kenbaar te maken.

4. Invorderen dwangsom na verbeurte

Bij constatering van een overtreding van de last onder dwangsom (stap 3) verbeurt de dwangsom van rechtswege. Er volgt invordering hiervan, die begint met het versturen van een invorderingsbeschikking als bedoeld in artikel 5:37 van de Awb.

5. Last onder bestuursdwang

Deze stap volgt in beginsel wanneer stap 1 tot en met 4 niet hebben geleid tot het gewenste resultaat. Deze stap wordt in beginsel voorafgegaan door het versturen van een brief waarin het voornemen wordt geuit tot het opleggen van een last onder bestuursdwang. De overtreder wordt in de gelegenheid gesteld om mondeling of schriftelijk zijn zienswijze kenbaar te maken.

6. Feitelijke bestuursdwang

Deze stap volgt wanneer stap 1 tot en met 5 niet hebben geleid tot het gewenste resultaat. De burgemeester neemt zelf de herstelmaatregelen genoemd in de last, bedoeld onder stap 5. De kosten van bestuursdwang worden verhaald op de overtreder.

7. Tijdelijk huisverbod

Een last kan ook een tijdelijk huisverbod als bedoeld in artikel 151d, derde lid Gw inhouden. Deze stap volgt in beginsel wanneer stap 1 tot en met 6 niet hebben geleid tot het gewenste resultaat. Een dergelijke last is een ultimum remedium, waarbij een bewoner tijdelijk de toegang tot de woning wordt ontzegd. Het verbod geldt voor een periode van 10 dagen en kan worden verlengd tot ten hoogste vier weken.

 

Afsluiting 

Deze beleidsregels geven de algemene handelwijze aan bij toepassing van artikel 2:79 van de Verordening. Wanneer van een bepaalde stap die volgens het stappenplan gezet dient te worden redelijkerwijs onvoldoende effect kan worden verwacht, kan de burgemeester er bijvoorbeeld voor kiezen om één stap of meerdere stappen over te slaan, mits hij dit onderbouwt. Dit kan onder andere, indien de situatie onverwachts zodanig uit de hand dreigt te lopen dat snel optreden of zwaarder optreden nodig is. Zulke afwijkingen zullen in het besluit gemotiveerd worden. Voorts handelt de burgemeester overeenkomstig het beleid, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen.

 

Citeertitel 

Dit onderdeel van de Uitvoeringsbepalingen APV Barneveld wordt aangehaald als: Beleidsregels aanpak woonoverlast.

 

G.

Artikel 1, onderdeel d van de ‘Beleidsregels standplaatsvergunning’, zijnde Bijlage S bij de Uitvoeringsbepalingen APV Barneveld, komt te luiden:

 

  • d.

    gemeentelijke of andere openbare parkeerplaatsen worden alleen beschikbaar gesteld voor het innemen van een standplaats, als de parkeerdruk ter plaatse dat toelaat; en

Artikel II. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag na dag waarop de bekendmaking ervan plaatsvindt.

Aldus vastgesteld op 18 maart 2025,

Burgemeester en wethouders,

W. Wieringa

secretaris

J. van der Tak,

burgemeester

De burgemeester,

J. van der Tak

Naar boven