Gemeenteblad van Purmerend
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Purmerend | Gemeenteblad 2025, 135697 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Purmerend | Gemeenteblad 2025, 135697 | beleidsregel |
Wijziging beleidsregels Maatschappelijke ondersteuning Purmerend 2024
De titel en tekst van paragraaf 3.6 wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:
§ 3.5 Respijtzorg en spoedzorg
Respijtzorg wordt geduid als mantelzorgvervanging en wordt verstrekt wanneer sprake is van overbelasting of dreigende overbelasting van de mantelzorger van de cliënt. De te verstrekken inzet sluit aan bij de vraag van de mantelzorger.
Aan Hoofdstuk 3 wordt een paragraaf met artikelen toegevoegd, onder vernummering van de artikelen 22 en 23 tot 24 en 25, die luiden als volgt:
§ 3.6 Begeleiding en dagbesteding
Artikel 22. Normenkader begeleiding 2.0
Als afwegingsinstrument voor begeleiding en dagbesteding wordt het normenkader begeleiding 2.0 gebruikt. Het Normenkader Begeleiding 2.0 helpt bij het bepalen van de aard en omvang van de begeleiding (incl. dagbesteding). De uiteindelijke afweging en de inzet blijft altijd maatwerk en wordt met de opgenomen cliëntkenmerken gemotiveerd vastgelegd. Het normenkader is een hulpmiddel om te komen tot een gedegen en toetsbare afweging.
Het normenkader begeleiding 2.0 is toegevoegd aan Bijlage II.
Artikel 23. Gebruikelijke hulp bij begeleiding
Er mag van uitgegaan worden dat het algemeen gangbaar is dat huisgenoten elkaar helpen met de dagelijkse activiteiten die geen specialistische hulp vereisen. In aanvulling op het gestelde in artikel 5 worden in het kader van begeleiding in ieder geval de volgende taken als gebruikelijke hulp aangemerkt binnen een leefeenheid:
Het bieden van hulp bij of het overnemen van taken die bij een gezamenlijk huishouden horen, zoals het doen van de (financiële) administratie, boodschappen, verzorgen van maaltijden, regie voeren over het huishouden. Hiertoe behoort ook het aansporen tot of het herinneren aan het uitvoeren van genoemde taken door cliënt;
Aan de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning Purmerend 2024 wordt onder de Bijlage normtijden specificatie een bijlage toegevoegd die luidt als volgt:
Bijlage Normenkader begeleiding 2.0
Normenkader Begeleiding Versie 2.0
Afwegingskader voor het indiceren van Wmo-begeleiding
Ontwikkeld door bureau HHM en Factum Advies
Normenkader begeleiding, versie 2.0
Instrument voor het indiceren van Wmo -begeleiding
Dit Normenkader Begeleiding is ontwikkeld door bureau HHM en Factum Advies, op basis van opdrachten uitgevoerd voor meerdere gemeenten en een gezamenlijke doorontwikkeling en validatie door beide bureaus.
Zie bijlage 5 voor de belangrijke verschillen tussen versie 1.0 en versie 2.0 van dit normenkader.
Dit normenkader is ontwikkeld om gemeenten te helpen bij het bepalen van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt en het afwegen en onderbouwen van de aard en omvang van indicaties voor Wmo-begeleiding.
Het Normenkader Begeleiding is als versie 1.0 in 2022 uitgewerkt op basis van voorgaande ontwikkel- en implementatie-trajecten door bureau HHM (Normenkader Begeleiding) en Factum Advies (FAQT-V) met en voor meerdere gemeenten. In de jaren 2022 - 2024 hebben beide bureaus het normenkader samen doorontwikkeld tot versie 2.0 van het Normenkader Begeleiding. In het separate Ontwikkelverslag Normenkader Begeleiding 2.0 (bureau HHM, Factum Advies, 2024) is de ontwikkelhistorie en validatie van het normenkader beschreven.
In geschillen rondom de Hulp bij het huishouden heeft de Centrale Raad van Beroep (CRvB) aangegeven dat gemeenten voor de onderbouwing van indicaties gebruik mogen maken van een normenkader, mits dit normenkader tot stand is gekomen op basis van objectief, deskundig en onafhankelijk uitgevoerd onderzoek1 .
Een goed onderzocht normenkader leunt daarbij op drie pijlers (triangulatie):
In het Ontwikkelverslag Normenkader Begeleiding 2.0 beschrijven wij hoe we vorm en invulling hebben gegeven aan deze drie pijlers bij de uitwerking van het Normenkader Begeleiding 2.0.
In deze handleiding de uitwerking: hoe kan het Normenkader Begeleiding worden toegepast door gemeentelijk consulenten.
1.2 Doel normenkader begeleiding
Veel inwoners van de gemeente regelen alleen of samen met anderen de vraagstukken die zij tegenkomen in hun leven. Een deel van de inwoners heeft hierbij tijdelijk of langdurend ondersteuning nodig, bijvoorbeeld in de vorm van Wmo-begeleiding: individuele begeleiding en/of dagbesteding.
|
De Wmo 2015 kent als hoofddoel: Inwoners van de gemeente zo nodig ondersteuning bieden ten aanzien van zelfredzaamheid en participatie. |
Als een cliënt2 om ondersteuning vraagt, doet de gemeente hier onderzoek naar. De gemeente onderzoekt de gehele ondersteuningsbehoefte van de cliënt. Bepaalt daarna wat de mogelijkheden zijn om hierin te voorzien vanuit eigen kracht, het netwerk en overige voorliggende voorzieningen. Om tot slot te bepalen welke maatwerkvoorziening hierop aanvullend nodig is. Deze maatwerkvoorziening (ondersteuning op maat van het individu) wordt vastgelegd in een beschikking ofwel een indicatie. De cliënt ‘verzilvert’ de indicatie vervolgens ‘in natura’ en/of met een persoonsgebonden budget.
De cliënt wil daarbij weten “wat ga ik nu krijgen en waarom krijg ik dit?”, de gemeente moet dit ook inzichtelijk maken.
De Wmo-consulent3 van de gemeente heeft behoefte aan een kader om transparant en zo objectief mogelijk te kunnen bepalen welke ondersteuning de cliënt nodig heeft, binnen de lokale en wettelijke kaders.
De aanbieder wil weten welke inzet van ondersteuning van hen wordt verwacht.
Met dit normenkader helpen we de Wmo-consulent om diens professionele afweging - nog meer -transparant, afgewogen en eenduidig te maken. In de indicatie wordt de aard, omvang en duur van de te bieden ondersteuning vastgelegd, in overeenstemming met het juridisch kader zoals bepaald door de CRvB. Het is aan de gemeente om te bepalen hoe zij dit normenkader willen implementeren in hun eigen werkprocessen. Dit vraagt om situationeel maatwerk. Dit normenkader is algemeen van karakter en is daarmee voor alle gemeenten bedoeld.
N.B.: het indiceren van Wmo-begeleiding is geen ‘harde wetenschap’ met vaste uitkomsten op basis van harde ‘rekenregels’. Het indiceren van begeleiding vraagt om een professionele afweging, op basis van veel elementen, met als doel ondersteuning op maat te bieden voor de inwoner. Dit normenkader helpt dit transparant en afgewogen te doen, maar vereist wel een basisdeskundigheid van de Wmo-consulent om het te kunnen gebruiken.
N.B.: in het normenkader volgen we de lijn van het algemene werkproces van Wmo-indicatiestelling met als focus de aard, omvang en duur van de te indiceren ondersteuning. We beschrijven daarom niet het gehele werkproces in al zijn facetten.
Dit bevat meer stappen en elementen, zoals het wijzen op de mogelijkheid van onafhankelijke cliëntondersteuning, het kunnen kiezen tussen zorg in natura of pgb, hoe wordt omgegaan met het vastleggen van gegevens, de mogelijkheid van het aanreiken van een persoonlijk plan, de mogelijkheid tot het maken van bezwaar en dergelijke.
Bureau HHM en Factum Advies spannen zich in om dit Normenkader Begeleiding juridisch houdbaar te laten zijn in geval van bezwaar en beroep. Wij kunnen succes bij juridische toetsing echter niet garanderen en aanvaarden geen aansprakelijkheid voor eventuele schade die hierdoor kan ontstaan.
Wij bevelen sterk aan om – voordat men met het normenkader gaat werken - een training te volgen over het werken met het Normenkader Begeleiding zodat het normenkader wordt gebruikt zoals het is bedoeld.
Na de algemene inleiding in hoofdstuk 1, schetsen we in hoofdstuk 2 het proces van indicatiestelling voor begeleiding.
In hoofdstuk 3 beschrijven we de start van het proces van indicatiestelling: het integrale onderzoek en het beschrijven van de ondersteuningsbehoefte van de cliënt (stappen 1, 2 en 3, conform de CRvB-uitspraak).
In hoofdstuk 4 beschrijven we stap 4 (conform de CRvB-uitspraak) van het proces, het onderzoeken van de eigen mogelijkheden van cliënt en netwerk en overige voorliggende oplossingen.
In hoofdstuk 5 beschrijven we de afsluitende stap 5 (conform de CRvB-uitspraak) van het proces: het vertalen van de nog in te vullen ondersteuningsbehoefte van de cliënt naar een Wmo-maatwerkvoorziening.
De Centrale Raad van Beroep heeft in een uitspraak4 vastgelegd welke vijf stappen een gemeente moet doorlopen om op een zorgvuldige wijze tot een besluit te komen. Het proces om te komen tot een indicatie voor begeleiding hebben wij uitgewerkt in deze vijf stappen, zie figuur 1.
Figuur 1. Proces besluitvorming Wmo -begeleiding
Stap 1: Wat is de hulpvraag van de cliënt?
De cliënt meldt zich met een hulpvraag. De Wmo-consulent start het onderzoek en gaat met de cliënt in gesprek.
De cliënt heeft recht op onafhankelijke cliëntondersteuning en kan een persoonlijk plan uiterlijk binnen 7 dagen indienen.
Tijdens het onderzoek bevraagt de Wmo-consulent de cliënt, gerelateerd aan het gebruik van het Normenkader Begeleiding, op drie aspecten:
Stap 3: Welke ondersteuning is naar aard en omvang nodig?
Vaststellen aard en omvang van de bruto ondersteuningsbehoefte van de cliënt bij participatie en/of zelfredzaamheid.
Stap 4: Afweging voorliggende oplossingen?
Vervolgens weegt de Wmo-consulent af welke andere oplossingen dan wel voorliggende oplossingen beschikbaar zijn voor de cliënt om tot oplossingen te komen voor diens ondersteuningsbehoefte:
onderzoek overige voorliggende voorzieningen5 .
Tot slot komt de Wmo-consulent in drie substappen tot de voor de cliënt benodigde maatwerkondersteuning op grond van de Wmo 2015 (netto):
Dit hoofdstuk omschrijft de eerste drie stappen uit het stappenplan van de Centrale Raad van Beroep:
De Wmo-consulent bespreekt met de cliënt diens problematiek ten aanzien van participatie en/of zelfredzaamheid (aandoeningen, stoornissen en beperkingen), inventariseert diens ondersteuningsbehoefte en de effecten hiervan op verschillende leefgebieden en inventariseert de situatie van de cliënt op een aantal specifieke kenmerken.
Stap 1. Cliënt meldt zich, start onderzoek
Wanneer de cliënt zich meldt, bespreekt de Wmo-consulent diens hulpvraag met de cliënt. De Wmo-consulent onderzoekt ook de leefsituatie van de cliënt (gezinssituatie etcetera). Cliënten hebben de mogelijkheid een persoonlijk plan aan te dragen, dat de Wmo-consulent vervolgens meeneemt in het proces.
Tijdens het onderzoek bevraagt de Wmo-consulent de cliënt, voor zover nodig en gerelateerd aan het gebruik van het Normenkader Begeleiding, op drie aspecten:
Ad a. De problematiek (aandoeningen, stoornissen en beperkingen) t.a.v. zelfredzaamheid en/of participatie van de cliënt
De Wmo-consulent brengt het functioneren van de cliënt in kaart aan de hand van de aandoeningen, stoornissen en beperkingen. De onderzoeksmethodiek ICD/ICF6 kan hierbij helpend zijn.
Ad b. Inventarisatie van de aard en omvang van de ondersteuningsbehoefte per leefgebied
De Wmo-consulent brengt de ondersteuningsbehoefte van de cliënt in kaart aan de hand van elf leefgebieden7 . Per leefgebied wordt bekeken op welke manier de aandoeningen, stoornissen en beperkingen invloed hebben en leiden tot zelfredzaamheids- of participatieproblemen. Deze worden beschreven en concluderend ook vastgelegd
Belangrijk is hierbij dat de Wmo-consulent het leefgebied scoort naar de werkelijke ondersteuning die een cliënt naar beoordeling van de consulent nodig heeft, ook als dit nu op een andere manier wordt opgelost of wanneer een cliënt geen ondersteuning op dit gebied wenst. Zo doe je het meest recht aan de feitelijke situatie van de cliënt en wordt de ‘bruto’ behoefte aan ondersteuning van de cliënt duidelijk. In stap 4 worden de voor de cliënt al beschikbare of andere nog in te zetten mogelijke oplossingen op deze leefgebieden geïnventariseerd, waardoor deze uiteindelijk niet meewegen in de toe te kennen ‘netto’ maatwerkvoorziening.
Let op: we bevelen aan ieder leefgebied aan de orde te stellen, waarbij alleen de voor het onderzoek relevante informatie wordt vastgelegd in de rapportage.
De elf leefgebieden beschrijven we op volgende pagina’s.
Persoonlijk functioneren: dit leefgebied gaat over het zelfbeeld/zelfinzicht van de cliënt en de controle over het gedrag.
Kan de cliënt zelf een hulpvraag formuleren en kan de cliënt deze ook uitstellen? Dit omvat bijvoorbeeld ook het begrijpen van consequenties, omgaan met veranderingen, keuzes maken, emoties reguleren, eigen grenzen aangeven en agressie.
Sociaal functioneren: dit leefgebied gaat over het gedrag van cliënt in relatie tot anderen.
Is de cliënt beïnvloedbaar? Kan de cliënt rekening houden met anderen? Is de cliënt in staat om te functioneren binnen het gezin, de familie of binnen de vriendengroep? Kan de cliënt vriendschappen aangaan, deze behouden en onderhouden?
Gezondheid en zelfzorg: dit leefgebied gaat over de zelfzorg en het inzicht van de cliënt in gezondheidsrisico’s.
Denk hierbij aan problematiek gerelateerd aan slapen, evenwichtig dag- en nachtritme, volhouden van een gezond voedingspatroon, uiterlijke verzorging en tijdig medische professionals inschakelen wanneer er iets speelt.
Wonen: dit leefgebied focust zich op problematiek rondom het onderhouden van de woning, zelfstandig kunnen wonen, het veroorzaken van dan wel omgaan met overlast en het contact met de eigenaar van de woning. Hieronder valt bijvoorbeeld ook het hebben van een veilige, passende woning en het veilig bewonen van de woning.
Zie bijlage 3 voor een aanvullende lijst met aandachtspunten per leefgebied. Dit is een hulpmiddel wat kán helpen bij het concreet in kaart brengen van de specifieke problemen van de cliënt per leefgebied, zowel tijdens het huisbezoek als bij het uitwerken van het verslag.
In bijlage 4 zijn indicatieve beschrijvingen opgenomen die kunnen helpen om de zwaarte van de problematiek en de daaruit volgende ondersteuningsbehoefte per levensgebied te bepalen.
Let op: het gaat hier om de mate waarin ondersteuning nodig is naar het oordeel van de Wmo-consulent.
Ad c. Inventarisatie van overige kenmerken van de cliënt
Tot slot van stap 2 inventariseert de Wmo-consulent een aantal overige kenmerken van de cliënt (zie tabel 1).
Deze overige kenmerken worden in combinatie met de scores op de leefgebieden later in stap 5 gebruikt bij de definitieve bepaling van de aard, omvang en duur van de in te zetten ondersteuning.
Tabel 1. Overige kenmerken van de cliënt
Toelichting overige cliëntkenmerken
De draagkracht van het netwerk is hoog/gemiddeld/laag.
In geval van overbelasting of afwezigheid van het netwerk is de draagkracht laag. Overbelasting of afwezigheid van het netwerk kán problematiserend zijn.
Bij een gemiddelde draagkracht kan het netwerk de cliënt op een reguliere wijze ondersteunen.
Als sprake is van een hoge draagkracht, dan helpt het netwerk nadrukkelijk om de problematiek van de cliënt op te lossen of te laten verminderen.
Stap 3: Vaststellen aard en omvang ondersteuningsbehoefte
De Wmo-consulent bepaalt, zoveel als mogelijk in samenspraak met de cliënt en/of het netwerk, de te behalen aandachtspunten per leefgebied en de noodzakelijke ondersteuning hiervoor. Zodat duidelijk wordt wat de aard en omvang van de ondersteuningsbehoefte is van de cliënt en waar ook eventuele prioriteiten en keuzes van de cliënt liggen. Hierbij kan onder andere gebruik worden gemaakt van een zorginventarisatie, het persoonlijk plan of het ondersteuningsplan van de cliënt.
In stap 4 weegt de Wmo-consulent vervolgens af welke andere oplossingen dan op grond van de Wmo 2015 beschikbaar zijn voor de cliënt om diens ondersteuningsbehoefte in te vullen.
De Wmo-consulent bespreekt met de cliënt en onderzoekt de mogelijkheden van de cliënt zelf, van het cliëntsysteem en het netwerk van de cliënt om oplossingen te vinden voor de door de cliënt ervaren zelfredzaamheids- en/of participatieproblemen. Dit betreft naast de mogelijkheden van de cliënt persoonlijk ook mogelijkheden om gebruik te maken van andere regelingen dan de Wmo. Deze oplossingen kunnen onder andere zijn: algemeen gebruikelijke voorzieningen, algemene voorzieningen, laagdrempelige steunpunten, de Zorgverzekeringswet, de Participatiewet en/of de Wet langdurige zorg (Wlz).
Alle oplossingen die voorliggend zijn op een Wmo-maatwerkvoorziening worden als eerste benut. Hierover wordt de cliënt geadviseerd in het gespreksverslag. Daarbij is het conform de uitspraak van de CRvB van belang dat de Wmo-consulent nadrukkelijk onderzoekt of de voorliggende oplossing daadwerkelijk een oplossing biedt voor het probleem van de cliënt én ook voor de cliënt beschikbaar is. Het is ook mogelijk dat de ondersteuningsbehoefte van de cliënt wordt ingevuld door een combinatie van eigen kracht en/of voorliggende oplossingen met daarop aanvullend een maatwerkvoorziening.
In de laatste stap van het indicatieproces volgen de substappen 5a, 5b en 5c:
5a. Concreet maken benodigde Wmo-maatwerkvoorziening.
5b. Kiezen van het best passende profiel, dat richting geeft aan het uiteindelijk te nemen besluit.
5c. Afweging op basis van alle verzamelde informatie: definitieve aard, omvang en duur van de te indiceren ondersteuning.
5.1 Stap 5a - Concreet maken benodigde Wmo -maatwerkvoorzieningen
Na de stappen 3 en 4 is duidelijk voor welke aandachtspunten op welke leefgebieden een Wmo-maatwerkvoorziening nodig is om de cliënt te helpen diens zelfredzaamheids- en/of participatieproblemen op te lossen.
De Wmo-consulent maakt in deze stap ook keuzes over:
Ad b-1. Ontwikkelgerichte begeleiding
Primair doel van de begeleiding is het realiseren van een duidelijke ontwikkeling (leren, groeien, versterken) van de mogelijkheden van de cliënt om zich (meer) zelfstandig te redden in het leven. Hiervoor wordt een overzichtelijke periode bepaald, bijvoorbeeld een aantal maanden tot een jaar (eventueel twee jaar). Hierbij kan dus ook een secundair element van behouden aan de orde zijn.
Ad b-2. Behoudgerichte begeleiding
Primair doel van de begeleiding is het behouden of zoveel als mogelijk behouden van de mogelijkheden van de cliënt om zich zelfstandig te redden in het leven. Er kan ook sprake zijn van begeleiding bij achteruitgang. Hierbij kan dus ook een bijkomend element van ontwikkeling aan de orde zijn.
De keuze voor ontwikkelgericht dan wel behoudgericht heeft niet zozeer gevolgen voor de omvang van de te indiceren ondersteuning. Maar wel voor de opdracht die wordt meegegeven aan de aanbieder en voor de duur van de indicatie.
Op basis van onderzoek in de uitvoeringspraktijk hebben we ‘profielen’ uitgewerkt. Zowel voor individuele begeleiding als voor dagbesteding en voor beide een ontwikkelgerichte en een behoudgerichte versie. Deze profielen geven een beschrijving van cliëntgroepen aan de hand van de mogelijke scores op de set met leefgebieden en overige cliëntkenmerken zoals hiervoor beschreven.
Aan ieder profiel is een omvang van de te indiceren ondersteuning gekoppeld. Deze omvang is richtinggevend en dus niet dwingend bepalend.
Want: het kiezen van een profiel gebeurt op basis van de inhoudelijke beschrijving van de ondersteuningsvraag van de cliënt. Maar: er zijn ook altijd cliënten waarbij zodanige bijzonderheden aan de orde zijn dat het nodig is buiten de bandbreedte van het profiel te indiceren. En dat kan dan uiteraard, op grond van twee stelregels: ‘
Pas toe of leg uit’ en ‘Het enige doel dat je hebt, is ondersteuning op maat voor de cliënt indiceren’.
In stap 5b kiest de Wmo-consulent op basis van alle over de cliënt verzamelde informatie het voor deze cliënt best passende profiel. Dit doet de Wmo-consulent op basis van het totaalbeeld uit stap 2: de problemen van de cliënt, de scoring op de leefgebieden en de scoring op de overige cliëntkenmerken. Dit kunnen ook twee profielen zijn: één voor individuele begeleiding en één voor dagbesteding. Hierna geven we een nadere beschrijving van deze twee typen profielen.
I. Profielen individuele begeleiding
We onderscheiden vier profielen voor individuele begeleiding met een ontwikkelgericht respectievelijk behoudgericht karakter.
De ontwikkelgerichte individuele begeleiding wordt in het algemeen voor relatief korte duur geïndiceerd.
De behoudgerichte individuele begeleiding wordt in het algemeen voor lange duur geïndiceerd.
Per profiel is een bandbreedte gesteld van de gemiddelde tijd die een cliënt binnen dit profiel nodig heeft aan individuele begeleiding. De uren in het profiel zijn de direct cliëntgebonden uren. Dit betreft de uren die een begeleider direct besteedt aan het begeleiden van de cliënt (fysieke afspraken, telefonisch contact, digicontact etcetera). Alle andere uren die een begeleider besteedt aan een cliënt - denk hierbij bijvoorbeeld aan reistijd of rapportage - vallen niet binnen de uren in het normenkader.
Zie tabel 2 op de volgende bladzijde voor een samenvatting van de profielen.
In bijlage 1 zijn de profielen helemaal uitgeschreven.
Tabel 2. Profielen individuele begeleiding
Uit het door ons uitgevoerde data-onderzoek blijkt dat bij een ontwikkelgericht profiel, de volgende kenmerken naar voren komen:
Als sprake is van een behoudgericht profiel, komen de volgende kenmerken naar voren:
Op basis van data-onderzoek in het uitvoeringsveld hebben we nader inzicht gekregen welke leefgebieden en overige cliëntkenmerken welke mate van invloed hebben op de keuze van een profiel.
In figuur 2 hebben we dit zichtbaar gemaakt.
N.B.: het kiezen van het voor deze cliënt best passende profiel blijft een nadrukkelijke kwalitatieve component houden. Maar op basis van onderzoeksdata kunnen we wel aangeven wat de denkrichting is. En nogmaals: het gaat om het kiezen van het best passende profiel en dus niet om een 100% match met een profiel.
Figuur 2. Individuele begeleiding
De ‘totaalscore’ die in figuur 2 wordt benoemd = de optelling van de scores op alle leefgebieden. Zie de beschrijving van de profielen voor individuele begeleiding in bijlage 1 voor de bijbehorende getallen.
We onderscheiden twee profielen voor dagbesteding met een ontwikkelgericht respectievelijk behoudgericht karakter.
De ontwikkelgerichte dagbesteding (begeleiding groep) wordt in het algemeen voor relatief kortere duur geïndiceerd.
De behoudgerichte dagbesteding (begeleiding groep) wordt in het algemeen voor lange duur geïndiceerd.
De profielen voor dagbesteding zijn gesplitst naar 1 t/m 4 dagdelen (1 of 2 dagen) versus 5 t/m 9 dagdelen (3, 4, of 4,5 dagen).
Zie tabel 3 voor een samenvatting van de profielen. In bijlage 2 zijn de profielen uitgeschreven.
|
Dagbesteding Ontwikkelgericht 1 (DBO-1) |
Dagbesteding Behoudgericht 1 (DBB-1) |
|
|
Dagbesteding Ontwikkelgericht 2 (DBO-2) |
Dagbesteding Behoudgericht 2 (DBB-2) |
|
Tabel 3. Profielen dagbesteding
Uit het uitgevoerde data-onderzoek blijkt dat als sprake is van een ontwikkelgericht profiel, de volgende kenmerken naar voren komen:
Als sprake is van een behoudgericht profiel, komen de volgende kenmerken naar voren:
Een ander aspect dat bij de keuze voor een profiel voor dagbesteding heel bepalend is, is de hoofdvraag binnen de ondersteuningsbehoefte van de cliënt:
Primaire vraag van de cliënt = zinvolle daginvulling
Voor een deel van de cliënten is de primaire vraag het bieden van een zinvolle daginvulling, ter vervanging van werk of studie. Waarbij de cliënt ook wordt gesteund en gestimuleerd bij het persoonlijk functioneren. Bijkomend kan sprake zijn van het ontlasten van mantelzorg/netwerk.
Primaire vraag van de cliënt = ontlasten van mantelzorg/netwerk
Voor een deel van de cliënten is de primaire vraag gericht op het ontlasten van mantelzorgers of het netwerk. Zodat de cliënt samen of alleen zo lang mogelijk in een zelfstandige huisvestingssituatie kan verblijven.
Aan de cliënt zelf wordt een zinvolle daginvulling geboden en deze wordt gesteund en gestimuleerd bij het persoonlijk functioneren.
Om vervolgens te komen tot een keuze van de omvang van de in te zetten dagbesteding, is figuur 3 behulpzaam.
In deze figuur laten we zien welke aspecten meespelen bij deze keuze.
Figuur 3. Afweging omvang dagbesteding
De leidende vraag ten aanzien van de inzet van dagbesteding is:
‘Kun je zelf(standig) de dag doorkomen?’ En zo nee: welke mate en welke vorm van ondersteuning is dan voor je nodig?
Van de leefgebieden uit het Normenkader Begeleiding zijn met name de leefgebieden dagbesteding (werk/school) en vrije tijd van belang of het nodig is Wmo-dagbesteding in te zetten.
De situatie van de cliënt op andere leefgebieden kán mede bepalend zijn voor de mate waarin ondersteuning in de vorm van dagbesteding nodig is.
5.3 Stap 5c - Laatste afweging, vaststellen definitieve indicatie
Het in stap 5b gekozen profiel geeft richting aan de te stellen indicatie: ‘dit is de aard en omvang van de indicatie die bij deze cliënt, gezien de ondersteuningsbehoefte en kenmerken van de cliënt, verwacht mag worden nodig te zijn’.
In stap 5c maakt de Wmo-consulent de definitieve afweging over de omvang en de duur van de te stellen indicatie.
Zo wordt gekomen tot een indicatie op maat voor deze cliënt.
Omvang ondersteuningstijd bepalen
In het gekozen profiel (individuele begeleiding en/of dagbesteding) is de mogelijke omvang van de benodigde ondersteuning indicatief in een bandbreedte aangegeven.
Op basis van de specifieke situatie van de cliënt weegt de Wmo-consulent af of er meer of minder omvang van de ondersteuning nodig is dan gemiddeld in het profiel staat.
In eerste instantie gebeurt dit binnen de aangegeven bandbreedte. Maar dit kan daar ook buiten zijn, als dit de daadwerkelijk benodigde ondersteuning voor de cliënt is.
Cliënten kunnen zo nodig voor individuele begeleiding en dagbesteding tegelijk een indicatie krijgen.
Bij het definitief afwegen, het finetunen van de omvang van de indicatie, maakt de Wmo-consulent gebruik van het totaalbeeld dat deze heeft van de cliënt en maakt een gemotiveerde inschatting of de cliënt, afgezet tegen de ‘gemiddelde cliënt in het profiel’, hoger of lager dan dit gemiddelde moet worden geïndiceerd.
Voor alle profielen kan het risico-aspect een doorslaggevende factor zijn voor de aard, omvang en duur van de ondersteuning. Als sprake is van een groot risico voor de cliënt of de omgeving, dan kan deze factor belangrijker zijn dan bijvoorbeeld leerbaarheid, motivatie of de draagkracht van het netwerk. Dan is afdoende ingrijpen belangrijker.
Bij individuele begeleiding gericht op het ontwikkelen van vaardigheden zijn vooral de leerbaarheid en motivatie van de cliënt leidend bij de beslissing of meer ondersteuning wordt geboden tijdens een kortere termijn. Of dat juist minder ondersteuning tegelijk wordt geboden, maar gedurende een langere termijn.
Bij individuele begeleiding gericht op het behouden van vaardigheden is vooral leidend wat minimaal nodig is om de situatie van de cliënt stabiel te houden.
Als de ondersteuningsvraag van de cliënt dagbesteding betreft die is gericht op het behoud van vaardigheden, speelt meestal de belastbaarheid van het netwerk een grote rol in het toekennen van het aantal dagdelen. Naast de belastbaarheid van de cliënt zelf. Soms moet een gebalanceerd evenwicht worden bereikt tussen deze twee.
Wanneer het gaat om ontwikkelgerichte dagbesteding dan is met name de belastbaarheid en het lerend vermogen van de cliënt zelf doorslaggevend. Is sprake van een positieve verwachting van het kunnen leren door of ontwikkelen van de cliënt, dan kan worden overwogen een groter aantal dagdelen in te zetten voor een kortere termijn. Als de leerbaarheid en belastbaarheid beperkt is, dan is een lagere omvang van de inzet gedurende een langere periode meer aangewezen.
Verder spelen bij alle profielen de ondersteuningsmogelijkheden van het netwerk van de cliënt een rol. Positief of negatief.
Duur van de ondersteuning bepalen
De Wmo-consulent bepaalt op cliëntniveau de best passende duur8 van de indicatie.
Bij de duur van een indicatie is vooral de verwachting van de snelheid van ontwikkeling of situatie van de cliënt bepalend.
Als snelle ontwikkeling wordt verwacht, is sprake van ontwikkelgerichte ondersteuning en is een indicatie voor korte duur passend. Zodat controle of herijking van het indicatiebesluit kan plaatsvinden.
Als geen snelle ontwikkeling of situatie van de cliënt wordt verwacht of sprake is van langdurig behoudgerichte ondersteuning, is een indicatie voor lange duur passend.
Bijlage 1. Profielen individuele begeleiding
Afwegingen die gemaakt kunnen worden om te kiezen tussen ontwikkel- en behoudgerichte profielen bij individuele begeleiding:
Bijlage 2. Profielen dagbesteding
Afwegingen die gemaakt kunnen worden om te kiezen tussen ontwikkel- en behoudgerichte profielen bij dagbesteding:
Bijlage 3. Aandachtspunten per leefgebied
De navolgende tabellen kunnen als hulpmiddel dienen bij het concreet in kaart brengen van de specifieke problemen van de cliënt per leefgebied, zowel tijdens het huisbezoek als bij het uitwerken van het verslag. Bijlage 4 bevat een inhoudelijke beschrijving van de verschillende niveaus van problematiek die hierbij kunnen worden gebruikt.
Let op: deze tabellen zijn geen afvinklijsten, neem alleen de onderwerpen mee die voor het onderzoek relevant en nodig zijn.
Bijlage 4. Beschrijving problematiek per leefgebied
Bijlage 5. Verschillen versie 1.0 en versie 2.0 van het Normenkader Begeleiding
De opzet van het Normenkader Begeleiding versie 2.0 is gelijk aan die van versie 1.0. We hebben wel aanpassingen doorgevoerd. Dit op grond van het uitgevoerde validatie-onderzoek, de evaluatiebijeenkomst die we met gebruikers hebben gehouden, twee bijeenkomsten met een expertgroep en de praktijkervaringen die we bij een 30-tal gemeenten hebben opgedaan.
Het validatie-onderzoek heeft een statische onderbouwing gegeven voor het normenkader en heeft met name bijgedragen aan het nog verder versterken van de lijnen van besluitvorming binnen het normenkader.
De belangrijkste aanpassingen in versie 2.0 ten opzichte van versie 1.0 van het Normenkader Begeleiding zijn:
We zijn van het woord "problematiek van de cliënt" overgegaan naar het woord "ondersteuningsbehoefte van de cliënt”. Effectief bedoelen we daarmee hetzelfde, maar met de term ondersteuningsbehoefte sluiten we beter aan op de wederzijdse afstemming die plaatsvindt tussen de cliënt en de Wmo-consulent.
De voorbeelden van de mogelijke duur van de in te zetten ondersteuning worden niet meer specifiek benoemd. Deze bleken in de praktijk verwarrend te werken. De mogelijke duur waarop de ondersteuning wordt ingezet, is een lokale keuze. Hier komen mogelijk op termijn wel nadere landelijke richtlijnen voor.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2025-135697.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.