Gemeenteblad van Zoetermeer
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Zoetermeer | Gemeenteblad 2025, 117461 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Zoetermeer | Gemeenteblad 2025, 117461 | beleidsregel |
Beleidsregels bijzondere bijstand Participatiewet Zoetermeer 2025
Het college heeft op 11 maart 2025 de Beleidsregels bijzondere bijstand Participatiewet Zoetermeer 2025 vastgesteld. De laatste aanpassingen vonden plaats in 2016. Daarom was het tijd om de beleidsregels weer eens tegen het licht te houden. Sommige vergoedingen binnen de bijzondere bijstand zijn bijvoorbeeld al die tijd hetzelfde gebleven.
De belangrijkste aanpassingen zijn:
Het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer heeft op 28 november besloten:
Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zoetermeer houdende regels omtrent bijzondere bijstand (Beleidsregels bijzondere bijstand Participatiewet Zoetermeer 2025)
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Artikel 4 Gemeentelijke normenlijst/Nibud-normen
Bij het vaststellen van het bedrag van de bijzondere noodzakelijke kosten wordt aangesloten bij de normbedragen zoals opgenomen in de gemeentelijke normenlijst. Dit betekent dat de daadwerkelijk gemaakte kosten worden vergoed tot maximaal het bedrag dat in die normenlijst wordt genoemd, tenzij deze beleidsregels anders bepalen.
Hoofdstuk 2 Bepalingen over draagkracht
Artikel 5 Uitgangspunt draagkracht
Bij de vaststelling van de bijzondere bijstand dient rekening te worden gehouden met de aanwezige draagkracht in het inkomen of het vermogen. Bij de vaststelling van aanwezige draagkracht wordt in ieder geval rekening gehouden met de draagkrachtperiode, het vermogen en het inkomen. De toeslagen bedoeld in artikel 36 en 36b van de wet worden niet tot de draagkracht gerekend.
Artikel 6 Vaststelling van het vermogen en de draagkracht
Indien in een periode van 12 maanden voorafgaand aan de aanvraag voor bijzondere bijstand er al een vaststelling van draagkrachtinkomen heeft plaatsgevonden én het college het aannemelijk acht dat er sindsdien géén relevante wijziging in inkomen is geweest, dan kan het college uitgaan van het eerder vastgestelde draagkrachtinkomen.
Artikel 7 Vaststelling van het inkomen en de draagkracht
Indien in een periode van 12 maanden voorafgaand aan de aanvraag voor bijzondere bijstand er al een vaststelling van draagkrachtinkomen heeft plaatsgevonden én het college het aannemelijk acht dat er sindsdien géén relevante wijziging in inkomen is geweest, dan kan het college uitgaan van het eerder vastgestelde draagkrachtinkomen.
Hoofdstuk 3 Bijstand voor zorgkosten, kosten van ouderen en mensen met een beperking
Onder meerkosten wordt verstaan: het gedeelte van de in het eerste lid genoemde zorgkosten dat niet vanuit de zorgpolis van de belanghebbende wordt vergoed of zou worden vergoed. Het eventueel verschuldigde eigen risico wordt niet tot de meerkosten gerekend. Voor het eigen risico wordt geen bijstand verstrekt.
De belanghebbende, die in de loop van een kalenderjaar op grond van een inkomensdaling in aanmerking komt voor deelname aan een gemeentelijke collectieve zorgpolis, kan gedurende het resterende gedeelte van het kalenderjaar aanspraak maken op volledige vergoeding van de noodzakelijke meerkosten vanuit de bijstand.
Heeft een belanghebbende, die in verband met een betalingsachterstand bij zijn zorgverzekeraar geen beroep meer kan doen op zijn aanvullende verzekering of niet de mogelijkheid heeft er een af te sluiten, zorgkosten als bedoeld in het eerste lid die als noodzakelijk zijn aan te merken, dan komt het volledige bedrag van die zorgkosten voor vergoeding vanuit de bijstand in aanmerking. Bijstand wordt verstrekt aan de persoon die bereid is een regeling te treffen voor die betalingsachterstand en vervolgens medewerking verleend aan een betalingsregeling.
Hoofdstuk 4 Overige bijzondere bijstand
Artikel 12 Aanvulling levensonderhoud jongeren
Een belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar heeft slechts recht op bijzondere bijstand, voor zover de noodzakelijke kosten van het bestaan van belanghebbende uitgaan boven de bijstandsnorm en voor deze kosten geen beroep kan worden gedaan op de ouders, omdat de middelen van de ouders daartoe niet toereikend zijn of de belanghebbende redelijkerwijs het onderhoudsrecht jegens de ouders niet te gelde kan maken.
Als belanghebbende zoals bedoeld onder lid 1, redelijkerwijs niet bij de ouders kan inwonen, dan is het bedrag van de aanvullende bijzondere bijstand zodanig dat deze samen met de van toepassing zijnde bijstandsnorm zoals bedoeld in artikel 20, gelijk is aan de norm bedoeld in artikel 21, die geldt voor een 21-jarige of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd.
Artikel 14 Kosten van kinderopvang en peuterspeelzaal
De belanghebbende met een inkomen tot maximaal 110 procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm komt in aanmerking voor bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage voor kinderopvang en peuterspeelzaal als er sprake is van een re-integratietraject, het behouden van betaald werk, studie of wanneer er sprake is van een sociaal-medische indicatie. Bij een studie moet het gaan om uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs.
Artikel 16 Legeskosten van verblijfsvergunningen
De belanghebbende met een vluchtelingenstatus en een inkomen tot maximaal 110 procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm kan in aanmerking komen voor bijzondere bijstand voor kosten van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd. De belanghebbende met een inkomen boven de 110 procent van de van toepassing zijnde bijstandsnorm komt niet in aanmerking voor bijzondere bijstand voor de kosten van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
Bij een (verwachte) detentie van vier maanden of minder kan gedurende een periode van maximaal vier maanden in de kosten van huur/hypotheekrente, vastrecht voor water en energie en/of bewindvoering worden voorzien. Als de (verwachte) detentie meer dan vier maanden duurt, kan in het geheel geen bijzondere bijstand voor deze kosten worden verleend.
Hoofdstuk 5 Bijzondere bijstand voor woonkosten (woonkostentoeslag)
Artikel 19 Voorliggende voorzieningen woonkostentoeslag
Bijzondere bijstand voor woonkosten kan niet worden verleend aan de Nederlander of de daarmee gelijkgestelde die geen recht op huurtoeslag heeft, omdat hij medebewoning heeft van een niet-rechthebbende vreemdeling. Het gemis aan huurtoeslag ten gevolge van de keuze voor een niet-rechthebbende huisgenoot, komt niet voor bijstandsverlening in aanmerking.
Jongeren van 18 tot en met 22 jaar, die geen aanspraak kunnen maken op huurtoeslag als gevolg van een te hoge rekenhuur, hebben recht op woonkostentoeslag die aanvult tot de huurtoeslag die zij zouden ontvangen, als zij 23 jaar of ouder zouden zijn en een zelfstandige woonruimte zouden hebben.
Aanvullend geldt dat voor 18, 19 en 20 jarigen artikel 12 de middelen van de ouders niet toereikend zijn of de belanghebbende redelijkerwijs het onderhoudsrecht jegens de ouders niet ten gelde kan maken en redelijkerwijs niet bij de ouders kan inwonen.
Artikel 21 Woonkosten hoger dan de maximale huurgrens
Wanneer belanghebbende een huurwoning of koopwoning/woonwagen bewoont waarvan de woonkosten hoger zijn dan het grensbedrag van de individuele huurtoeslag als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag, kan er bijzondere bijstand in de woonkosten worden verstrekt, indien er sprake is van een uit bijzondere omstandigheden voortkomende noodzaak om de woning te bewonen.
Bewoont de belanghebbende een huurwoning, dan wordt aan de verstrekking van de bijstand de voorwaarde verbonden dat hij zich maximaal inspant om binnen zes maanden na aanvang van deze bijstand naar woonruimte te verhuizen waarvoor aanspraak op huurtoeslag bestaat of waarvan de woonkosten uit het inkomen kunnen worden voldaan.
Als belanghebbende na afloop van de termijn, waarvoor hem met toepassing van het derde lid bijstand is verleend, nog niet is verhuisd naar een andere woonruimte, maar wel de aan bijstandsverlening verbonden voorwaarden heeft nageleefd, kan de bijstand eenmalig voor de duur van maximaal drie maanden worden verlengd.
Burgemeester en wethouders van Zoetermeer, 11 maart 2025
de secretaris,
A.S. Meijer
de burgemeester,
drs. M.J. Bezuijen
Toelichting bij Beleidsregels bijzondere bijstand
Het college kan aan burgers die daarvoor niet zelf voldoende middelen hebben, bijzondere bijstand verstrekken voor bepaalde kosten. Artikel 35 van de Participatiewet (hierna: de wet) bepaalt dat het moet gaan om:
In de beleidsregels zijn de regels opgenomen die het college hanteert bij het beoordelen van aanvragen voor bijzondere bijstand. De meeste regels hebben betrekking op ‘buitenwettelijk begunstigend beleid’. Dit houdt in dat het college bijstand verleent in gevallen waarin er strikt genomen geen recht op bijzondere bijstand bestaat. De rechter zal het college hier niet op aanspreken, maar zal slechts toetsen of het buitenwettelijke begunstigende beleid juist wordt uitgevoerd.
Buitenwettelijk begunstigend beleid wordt in de regel gebruikt om onevenredige gevolgen en/of maatschappelijk nadelige effecten van een strikte wetstoepassing tegen te gaan. In de artikelsgewijze toelichting zal, waar nodig, worden aangegeven waarom het college in die situatie aanleiding ziet voor buitenwettelijk begunstigend beleid.
In de definitie van ‘bijstandsnorm’ is opgenomen dat de kostendelersnorm, als bedoeld in artikel 22a van de wet, niet wordt toegepast. Deze toevoeging heeft feitelijk alleen betrekking op de belanghebbende die geen uitkering ontvangt en beschermt de belanghebende tegen het hebben van draagkracht als hij met andere meerderjarigen in dezelfde woning woont.
Het draagkrachtprincipe moet namelijk worden afgezet tegen de fictieve bijstandsnorm (als men bijstand zou ontvangen). Deze groep zou dan in veel gevallen geen recht meer hebben op bijzondere bijstand. Dat is niet wenselijk.
Artikel 2 Vorm van de bijstand
Uitgangspunt is dat bijstand om niet (dus als een gift) wordt verstrekt. In de artikelen 48 en 51 van de wet is aangegeven dat de bijstand in bepaalde gevallen als lening kan worden verstrekt.
Artikel 48, tweede lid, van de wet bepaalt dat bijstand kan worden verleend in de vorm van een geldlening indien:
Dit betekent ook dat er in geen andere gevallen dan de wet voorschrijft een lening mag worden verstrekt zodat de belanghebbende niet ten onrechte wordt belast met aflossingsverplichtingen aan de gemeente.
Artikel 51 van de wet bepaalt dat voor duurzame gebruiksgoederen bijzondere bijstand in devorm van een lening kan worden verstrekt.
Het college maakt van haar bevoegdheid gebruik om in de hierboven genoemde situaties daadwerkelijk een lening te verstrekken.
De wettelijke regel is dat aanvragen voor bijzondere bijstand moeten worden ingediend voordat de kosten zich voordoen. In de praktijk is dit uitgangspunt niet altijd even goed hanteerbaar. Te denken valt aan de situatie waarin een belanghebbende met spoed een noodzakelijke tandheelkundige ingreep moet ondergaan. Het is niet redelijk van hem te verlangen dat hij vóór de ingreep nog snel een bijstandsaanvraag indient. Ook zal de omvang van de kosten op dat moment doorgaans nog niet bekend zijn.
In dit artikel is daarom vastgelegd dat aanvragen binnen drie maanden na factuurdatum moeten worden ingediend. Het college is van oordeel dat de belanghebbende met deze termijn voldoende tijd heeft om bijzondere bijstand aan te vragen.
Wordt de aanvraag na afloop van de termijn ingediend, dan bestaat er in beginsel geen recht op bijstand.
De belanghebbende heeft een advocaat ingeschakeld voor een juridische procedure. Debelanghebbende heeft voor de procedure een civiele toevoeging gekregen. Op 1 juli heeft deadvocaat het griffierecht van € 78 voor de procedure aan de rechtbank betaald. Met defactuur van 1 september brengt de advocaat het griffierecht bij de belanghebbende inrekening. De belanghebbende heeft dan tot en met 1 december de tijd om voor de factuurbijstand aan vragen. Als de belanghebbende op 1 november de bijstandsaanvraag indient enaan alle overige voorwaarden voor bijstandsverlening is voldaan, heeft hij dus recht op € 78.
In het geval van duurzame gebruiksgoederen, inrichtingskosten of verhuiskosten dient de aanvraag in beginsel vooraf te worden ingediend omdat de noodzaak van de kosten anders vaak niet is te beoordelen. Daarnaast zijn de kosten doorgaans te voorzien en is het redelijk om ervan uit te gaan dat belanghebbende voor bijvoorbeeld een verhuizing contact opneemt met de gemeente.
Artikel 4 Gemeentelijke normenlijst/Nibud-normen
Bij de uitvoering van de bijzondere bijstand maakt het college in voorkomende gevallen gebruik van de eigen gemeentelijke normenlijst. Als bijstand wordt aangevraagd voor een kostensoort die op die lijst ontbreekt, dan wordt aangesloten bij de Nibud-prijzengids.
Bij bijstand voor duurzame gebruiksgoederen, die altijd in de vorm van een renteloze lening wordt verstrekt, kan de belanghebbende kiezen tussen het betreffende normbedrag uit de gemeentelijke normenlijst en de tweedehandsprijs, die is vastgesteld op de helft van toepasselijke normbedrag. Ook met de tweehandsprijs moet het mogelijk zijn goederen van relatief goede kwaliteit te vinden (bijvoorbeeld via verkoopsites voor tweedehandsspullen of kringloopwinkels). Het voordeel voor de belanghebbende is in dat geval dat de renteloze lening lager is en hij de gemeente dus minder hoeft terug te betalen.
Artikel 5 Uitgangspunt draagkracht
Draagkracht is dat deel van het vermogen en inkomen dat de aanvrager zelf dient aan te wenden om de bijzondere kosten te voldoen. Uitgangspunt is dat het vermogen en inkomen boven een vastgestelde grens als draagkracht dienen te worden aangemerkt; met andere woorden, middelen die beschikbaar zijn om de bijzondere kosten te voldoen.
Het college maakt van zijn bevoegdheid gebruik om de individuele inkomenstoeslag enindividuele studietoeslag niet in de draagkrachtbepaling te betrekken.
Artikel 6 Vaststelling van het vermogen en de draagkracht
Het college heeft ervoor gekozen voor de bijzondere bijstand geen afwijkende regels voor de draagkracht uit vermogen vast te stellen. De wettelijke bepalingen voor het vaststellen van het vermogen bij algemene bijstand (bijstandsuitkering levensonderhoud) gelden dus ook voor de bijzondere bijstand.
Voor lid 3 geldt dat niet iedereen met een uitvaartverzekering deze kan afkopen. Dit hangt af van het soort uitvaartverzekering. Afkopen is doorgaans mogelijk bij een kapitaalverzekering en een combinatieverzekering. In het laatste geval gaat dat meestal om het ‘vrij besteedbare gedeelte’. Naturaverzekeringen keren niet uit in geld, maar vooraf afgesproken diensten.
Artikel 7 Vaststelling van het inkomen en de draagkracht
De wetgever heeft het college de vrijheid gegeven om te beoordelen in hoeverre belanghebbende inkomen of vermogen kan aanwenden, om de kosten waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd te voldoen. De vrijlatingen genoemd in artikel 31, tweede lid, van de wet zijn gericht op de algemene bijstand. Het college maakt gebruik van haar bevoegdheid om de vrijlating op grond van artikel 31, tweede lid, van de wet toe te passen bij de bijzondere bijstand. Ook de particuliere oudedagsvoorziening wordt vrijgelaten. Dit beleid is verdedigbaar aangezien de collectieve regeling voor ouderen is afgeschaft. Hiermee worden ouderen enigszins tegemoetgekomen. Het benoemen van de relevante vrijlating geeft ook maximale rechtszekerheid aan de belanghebbende.
Met de invoering van de Participatiewet per 1 januari 2015 is de bijstandsnorm voor dealleenstaande ouder komen te vervallen. De alleenstaande ouder heeft sinds die datum recht op de (lagere) norm voor een alleenstaande. Om dit inkomensverlies te compenseren is het kindgebonden budget verhoogd (de Belastingdienst is belast met de uitvoering van die regeling). Om te voorkomen dat deze verhoging ertoe zou leiden dat de alleenstaande ouder, ondanks een gelijkblijvend inkomen, draagkracht zou krijgen, is bepaald dat de verhoging niet als draagkracht in aanmerking wordt genomen.
In navolging van de Beleidsregels Vrijlating Giften Participatiewet Zoetermeer is geregeld dat ook voor niet-uitkeringsgerechtigden, die bijzondere bijstand aanvragen, een vrijlating van giften met een waarde van (in totaal) € 1.800 per kalenderjaar geldt. Hiertoe zijn de artikelen 1 tot en met 5 van de Beleidsregels Vrijlating Giften Participatiewet Zoetermeer van overeenkomstige toepassing verklaard.
Artikel 8 Vaststelling van de draagkracht
Op een indirecte manier kan de gemeente de bijzondere bijstand toegankelijker maken door de draagkracht te versoepelen. In de beleidsregels wordt uitgegaan van een draagkrachtpercentage van 35 %en 50% binnen het netto inkomen als dat hoger is dan 110% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm.
De draagkracht wordt in één keer met de bijzondere bijstand verrekend. Dit kan aan de hand van het volgende voorbeeld worden geïllustreerd.
Een belanghebbende vraagt bijstand aan voor bijzondere, noodzakelijke kosten van € 1.000.
Uit de draagkrachtberekening komt naar voren dat hij in de draagkrachtperiode € 200 aan draagkracht heeft. Er wordt dan € 800 aan bijstand uitgekeerd.
Wanneer in het kader van de Wsnp (Wet schuldsanering natuurlijke personen) beslag is gelegd op het inkomen is er geen draagkracht meer aanwezig om de noodzakelijke en bijzondere kosten te voldoen. De belanghebbende bij wie een gemeentelijke schuldregeling tot stand is gekomen, verkeert in een vergelijkbare situatie. Omdat een deel van zijn inkomsten voor de schuldeisers wordt gereserveerd, kan hij niet meer (volledig) over zijn inkomsten beschikken. Doorgaans wordt er ook een bewindvoerder aangesteld die de financiën beheert.
In de praktijk is het zo dat de belanghebbende in een gemeentelijk traject alle (financiële) mogelijkheden moet aanwenden om tot een oplossing van de schulden te komen. Om te zorgen dat dit ook daadwerkelijk kan, meent het college dat rekening wordt gehouden met de afgesproken aflossingsruimte zolang iemand in een traject zit. Dit draagt bij aan een verantwoorde bijdrage aan de oplossing van de schuldenproblematiek.
Kortom: er wordt dus, net als voor mensen in de Wsnp, rekening mee gehouden dat er geen of maar beperkte feitelijke draagkracht is voor mensen die in het minnelijke gemeentelijke schuldentraject zitten.
Het college benadrukt in het artikel ook de mogelijkheid om in individuele gevallen af te wijken van de draagkrachtberekening. Zodat er, bijvoorbeeld wanneer iemand op van het inkomen eigenlijk niet in aanmerking komt, toch daar waar dat in individuele gevallen echt noodzakelijk is, bijstand kan worden verleend.
Artikel 9 Vaststelling van de draagkrachtperiode
Het college stelt de draagkracht in principe vast op twaalf maanden. Er kan aanleiding zijn om de draagkracht te wijzigen in individuele gevallen. Afwijken van de periode van twaalf maanden kan ook.
Voor zorgkosten hoeft in principe geen bijzondere bijstand te worden verstrekt. De wetgever en de rechtspraak gaan er namelijk vanuit dat alle noodzakelijke zorgkosten worden vergoed vanuit de Zorgverzekeringswet (ofwel: de basisverzekering) en de Algemene wet bijzondere ziektekosten (Awbz). Zorgkosten, waarvoor die regelingen geen dekking bieden, worden geacht niet-noodzakelijk te zijn.
Het college heeft ervoor gekozen om voor bepaalde zorgkosten, die niet (volledig) vanuit de basisverzekering of de Awbz worden vergoed, toch bijzondere bijstand te verlenen. Het gaat om de noodzakelijke meerkosten van brillen/lenzen, hulpmiddelen/protheses en tandheelkundige hulp. Het niet vergoeden van die kosten zou de maatschappelijke participatie van de belanghebbende in de weg kunnen staan.
Onder meerkosten wordt in dit verband verstaan: het deel van de kosten dat niet vanuit de zorgpolis van de belanghebbende wordt vergoed of zou worden vergoed. Het eventuele eigen risico wordt niet tot de meerkosten gerekend. Voor het eigen risico wordt geen bijstand verleend.
Het uitgangspunt bij de bijstandsverlening voor de meerkosten is dat iedere belanghebbende aanvullend verzekerd is voor zorgkosten. Inwoners van Zoetermeer met een inkomen tot en met 120% van de toepasselijke bijstandsnorm komen in aanmerking voor deelname aan één van de door de gemeente aangeboden collectieve zorgpolissen. De polis met de meest uitgebreide dekking is aangewezen als de referentiepolis. De hoogte van de bijstand is afhankelijk van de polis die de belanghebbende heeft.
Beschikt de belanghebbende over de referentiepolis, dan krijgt hij noodzakelijke meerkosten volledig vergoed. Heeft hij een andere zorgpolis, die minder vergoedt, of is hij in het geheel niet aanvullend verzekerd, dan heeft hij slechts recht op de bijstand die hij zou hebben gekregen als hij wel voor de referentiepolis zou hebben gekozen.
Een belanghebbende met de referentiepolis heeft een tandartsrekening van € 400 voor eennoodzakelijke ingreep. De referentiepolis keert € 300 uit. Vanuit de bijstand wordt dan € 100vergoed voor de meerkosten.
Heeft de belanghebbende een andere polis, die maar € 200 dekt, dan krijgt hij vanuit debijstand ook € 100 voor de meerkosten. Dat is namelijk het bedrag dat hij zou hebbenontvangen als hij de referentiepolis zou hebben afgesloten. In deze situatie komt dus € 100van de tandartsnota voor rekening van de belanghebbende zelf: € 400 - € 200 (zorgpolis) - €100 (bijstand) = € 100.
Is de belanghebbende in het geheel niet aanvullend verzekerd, dan moet hij € 300 zelfbetalen. Ook in dat geval bedraagt de bijstand namelijk € 100, zijnde het bedrag dat hij zouhebben ontvangen als hij de referentiepolis had afgesloten.
Het voorgaande is ook van toepassing op de belanghebbende die op grond van zijn inkomen niet kan deelnemen aan een collectieve zorgpolis van de gemeente (inkomen > 120% van de toepasselijke bijstandsnorm). Vergoedt zijn zorgpolis minder dan de referentiepolis of is hij niet aanvullend verzekerd, dan komen dus niet alle meerkosten voor vergoeding vanuit de bijstand in aanmerking. Daar komt nog bij dat de draagkracht van de belanghebbende in dit soort situaties een grote(re) rol speelt: hoe hoger het inkomen, des te groter de kans dat de belanghebbende de meerkosten zelf kan dragen.
Er zijn drie uitzonderingen op hierboven beschreven systematiek:
De belanghebbende die op grond van zijn specifieke medische situatie voor een andere zorgpolis dan de referentiepolis heeft gekozen omdat die andere polis een uitgebreidere dekking voor zijn specifieke zorgkosten kent. In een dergelijke situatie kunnen de noodzakelijke meerkosten toch volledig vanuit de bijstand worden vergoed.
De belanghebbende die in de loop van een kalenderjaar een inkomensdaling heeft, waardoor hij vanaf dat moment in aanmerking zou komen voor deelname aan een gemeentelijke collectieve zorgpolis. In de regel zal de belanghebbende pas met ingang van het volgende jaar kunnen overstappen naar een collectieve zorgpolis. Vandaar dat hij gedurende de rest van het kalenderjaar aanspraak kan maken op volledige vergoeding van de noodzakelijke meerkosten vanuit de bijstand.
Het beleid is op zichzelf gericht om financiële problemen niet in de weg te laten staan van bijstandsverlening. Daar staat tegenover dat van de schuldenaar verwacht worden dat hij er vervolgens alles aan doet om voor de financiële problemen een oplossing te vinden.)
De belanghebbende heeft een chronische aandoening, waarvoor hij regelmatig in hetziekenhuis speciale behandelingen moet ondergaan. De basisverzekering vergoedt dezekosten niet. De belanghebbende heeft een aanvullende verzekering gevonden die een zeeruitgebreide dekking voor de behandelingen biedt, uitgebreider dan die van de referentiepolis.
Daar staat tegenover dat die aanvullende verzekering voor bepaalde andere kosten mindervergoedt dan de referentiepolis. Als de belanghebbende de rekening van € 250 voor zijnnieuwe bril bij zijn zorgverzekeraar declareert, krijgt hij bijvoorbeeld € 100 vergoed, terwijl dereferentiepolis € 150 zou hebben uitgekeerd. Op grond van de hoofdregel zou debelanghebbende dan in aanmerking komen voor een vergoeding van € 100 (€ 250 - € 150)vanuit de bijstand. Maar omdat die regel in zijn geval niet van toepassing is, ontvangt hij €150 (€ 250 - € 100).
De belanghebbende heeft een baan waarmee hij 130% van de toepasselijke bijstandsnormverdient. Per 1 juli raakt hij werkloos en is hij op een bijstandsuitkering aangewezen. Op 1augustus moet hij met spoed naar de tandarts voor een noodzakelijke behandeling. Dekosten bedragen € 500. Zijn zorgpolis vergoedt € 300, de referentiepolis € 400. Omdatbelanghebbende een andere zorgpolis dan de referentiepolis heeft -hij kan immers niettussentijds naar de referentiepolis overstappen-, zou hij met toepassing van de hoofdregel €100 aan bijstand kunnen krijgen (€ 500 - € 400). Maar doordat voor hem een uitzonderinggeldt, heeft hij recht op € 200 (€ 500 - € 300).
De belanghebbende kan door een betalingsachterstand geen beroep meer doen op deaanvullende verzekering die hij had afgesloten. Hij kan de nota van € 300, die hij van detandarts heeft gekregen naar aanleiding van een noodzakelijke ingreep, dus niet bij zijnzorgverzekeraar declareren. De referentiepolis zou op de factuur € 200 uitkeren. Als dehoofdregel zou worden toegepast, zou de belanghebbende € 100 aan bijstand krijgen (€ 300- € 200). In plaats daarvan wordt de € 300 volledig vanuit de bijstand vergoed.
Het achtste lid van dit artikel biedt de mogelijkheid tot maatwerk: in zeer bijzondere gevallen kan toch bijstand worden verstrekt voor meerkosten en/of zorgkosten waarvoor op grond van het artikel eigenlijk geen recht bestaat. Of er aanleiding bestaat de uitzonderingsmogelijkheid toe passen, is geheel afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het concrete geval.
Artikel 11 Kosten van ouderen en mensen met een beperking
In deze bepaling zijn kosten opgenomen die op individueel niveau kunnen worden verstrekt, omdat de belanghebbende niet in staat is zelfstandig een maaltijd te bereiden, lijdt aan een voedselallergie die gepaard gaat met meerkosten of een ziekte of handicap heeft die hogere bestaanskosten tot gevolg heeft.
Met deze bepaling wordt bijstand verstrekt met een forfaitair bedrag voor de genoemde meerkosten. In beginsel wordt de tegemoetkoming toereikend geacht.
Artikel 12 Aanvulling levensonderhoud jongeren
Als een feitelijke leefsituatie vergelijkbaar is met die van iemand van 21 of ouder (die ook niet op de financiële steun van ouders kan rekenen), dan hoort er sprake zijn van een gelijk sociaal minimum.
Het is niet redelijk te betogen, dat iemand jonger dan 21 minder nodig heeft om te voorzien in financiële bestaanszekerheid, dan iemand van 21 of ouder, als er sprake is van een gelijkwaardige leefsituatie. Ook in rechte houdt een dergelijke redenering geen stand: zie ook de uitspraak https://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI:NL:RBGEL:2020:5909, met name onder het kopje ‘Ten aanzien van de vaststelling van de omvang van de bijzondere bijstand’ en onder de ‘conclusie’ onder punt 15 en 16.1.
Deze uitspraak volgend, stelt het college de aanvulling levensonderhoud voor jongeren die niet ‘thuis’ kunnen wonen en het onderhoudsrecht van hun ouders (of verzorgers) niet redelijkerwijs te gelde kunnen maken, op een hoogte zodat het tezamen met de bijstandsnorm die geldt voor de jongeren hetzelfde bedrag vormt, als wanneer de jongere 21 jaar zou zijn.
Artikel 13 Kosten voor aanschaf en vervanging van duurzame gebruiksgoederen
Als de bijstand op grond van artikel 51 van de wet als leenbijstand wordt verstrekt, is de gebruikelijke maximale duur van de aflossing gesteld op 36 maanden. Dat betekent dat het eventuele deel van het af te lossen bedrag dat na de 36 maanden aflossing nog niet is afbetaald, wordt kwijtgescholden.
De aflossing bedraagt vijf procent van het inkomen per maand.
Als een geldlening wordt verstrekt op grond van artikel 48, tweede lid, van de wet, dient de bijstand in zijn geheel te worden terugbetaald.
De aflossing bedraagt vijf procent van het inkomen per maand.
Artikel 14 Kosten kinderopvang en peuterspeelzaal
De bijstand voor de eigen bijdrage voor de kinderopvang is niet alleen bedoeld voor de bijstandsgerechtigde, maar ook voor de belanghebbende met een inkomen tot 110% van de toepasselijke bijstandsnorm. Dit kan de maatschappelijke participatie van de belanghebbende met een relatief laag inkomen bevorderen. De duur van de bijstandsverlening wordt op individueel niveau vastgesteld.
Artikel 15 Begrafenis- of crematiekosten
Bij vergoeding van de kosten van lijkbezorging, waarbij de gemeente geen opdrachtgever is, wordt een vast bedrag voor lijkbezorging gehanteerd. Bij de definitieve hoogte van de verstrekking is het aantal bloedverwanten tot in de tweede graad van belang, ongeacht hun woonplaats. Ook hoeven de bloedverwanten niet in Nederland te wonen. De belanghebbende ontvangt een evenredig deel, afhankelijk van het aantal bloedverwanten.
Ook wordt rekening gehouden met de nalatenschap.
Artikel 16 Legeskosten van verblijfsvergunningen
Legeskosten voor een verblijfsvergunning moeten, net als voor de kosten van een paspoort, in beginsel uit het inkomen van de belanghebbende worden voldaan, ook als dat een bijstandsuitkering is. Het college maakt een uitzondering voor de vluchteling die na zijn tijdelijke verblijfsvergunning een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd krijgt. De kosten van een dergelijke vergunning zijn beduidend hoger dan die van een paspoort. De vluchteling met een inkomen tot maximaal 110% van de toepasselijke bijstandsnorm komt daarom in aanmerking voor de meerkosten van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd.
De wet biedt geen mogelijkheid om bijstand te verlenen aan de belanghebbende die in detentie zit. Een strikte wetstoepassing kan echter verstrekkende maatschappelijke gevolgen hebben (zoals huurachterstand en afsluiting van water en energie). De gemeente heeft daarom bovenwettelijk begunstigend beleid op dit punt als ingeschat wordt dat de detentie maximaal 4 maanden duurt.
Artikel 18 Definitie woonkosten
De woonkostentoeslag is bedoeld voor de belanghebbende die door een inkomensdaling plotseling met te hoge woonkosten wordt geconfronteerd. Om te voorkomen dat hij daardoor in de financiële problemen komt, kan er bijstand in de woonkosten worden verstrekt. De voorwaarden waaronder dit gebeurt, zijn opgenomen in de artikelen 18 tot en met 22 van de beleidsregels.
In artikel 18 wordt vermeld welke kosten bij een huurwoning en welke bij een koopwoning als woonkosten worden aangemerkt. De aflossingen op een hypotheek worden niet tot de woonkosten gerekend.
Artikel 19 Voorliggende voorzieningen woonkostentoeslag
In dit artikel is een aantal situaties beschreven waarin geen woonkostentoeslag wordt verstrekt. Ook volgt uit het artikel dat jonge statushouders (18 tot en met 22 jaar) met een te hoge rekenhuur toch voor bijstandsverlening in aanmerking komen. De achterliggende gedachte is dat de gemeente deze jongeren in de regel een woning toewijst. Ze kunnen daarom in de regel geen invloed uitoefenen op de (te hoge) huurprijs.
Artikel 20 Woonkosten lager dan de maximale huurgrens
Het kan voorkomen dat de belanghebbende, die in de loop van een kalenderjaar met een forse inkomensdaling te maken krijgt, dat jaar nog niet in aanmerking komt voor huurtoeslag (bijvoorbeeld omdat zijn belastbare inkomen op jaarbasis nog te hoog is). In een dergelijke situatie kan gedurende het resterende deel van het kalenderjaar een woonkostentoeslag worden verstrekt. Omdat de belanghebbende met ingang van het volgende kalenderjaar wel recht op huurtoeslag heeft, wordt er geen verhuisplicht opgelegd.
Artikel 21 Woonkosten hoger dan de maximale huurgrens
In deze situatie heeft de huurder geen (uitzicht op) recht op huurtoeslag. Vandaar dat hij zich gedurende de periode van bijstandsverlening maximaal moet inspannen om te verhuizen naar woonruimte waarvoor wel aanspraak op huurtoeslag bestaat of waarvan de kosten uit het inkomen kunnen worden voldaan. De gedachte hierachter is dat de belanghebbende niet langer dan strikt noodzakelijk een beroep op de bijstand doet.
Om die reden moet ook de eigenaar van een woning of woonwagen alles in het werk stellen om zijn woonkosten in overeenstemming te brengen met zijn lagere inkomen. Er wordt van hem dan ook verwacht dat hij, met inachtneming van bepaalde voorwaarden, zijn woning of woonwagen te koop zet en na de verkoop een urgentieverklaring aanvraagt voor een woning waarvoor wel recht op huurtoeslag bestaat.
Heeft de belanghebbende voldaan aan de voorwaarden waaronder de woonkostentoeslag is verstrekt, maar is het hem nog niet gelukt een andere woonruimte te vinden, dan kan de termijn voor de woonkostentoeslag eenmalig met drie maanden worden verlengd.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2025-117461.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.