Gemeenteblad van Rijswijk
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Rijswijk | Gemeenteblad 2025, 113181 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Rijswijk | Gemeenteblad 2025, 113181 | beleidsregel |
Uitvoerings- en Handhavingsstrategie 2025-2028 Gemeente Rijswijk
Voor u ligt onze Uitvoerings- en Handhavingsstrategie (verder U&H-strategie) voor de komende jaren. Deze U&H-strategie bevat de weergave van hoe de gemeente Rijswijk haar uitvoerings- (Vergunningen) en handhavingstaken (Toezicht en Handhaving) uitvoert en hoe we de interpretatieruimte die de wetgeving biedt willen invullen. Voorheen werd dit ook wel het VTH-beleid genoemd. In voorliggende U&H-strategie hanteren we echter de nieuwe terminologie en begrippen uit de per 1 januari 2024 inwerking getreden Omgevingswet (verder Ow) en de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (verder Wkb) en wijzigen we het VTH-beleid naar een U&H-strategie.
In 2023 heeft het college van burgemeester en wethouders reeds meerjarig uitvoeringsbeleid vastgesteld, het VTH-uitvoeringsbeleid fysieke leefomgeving 2023-2027. Echter is in de praktijk gebleken dat het nieuwe beleid helaas niet voldoende handvatten biedt voor de dagelijkse uitvoering van de werkzaamheden. Met name nu de Ow en de Wkb in werking zijn getreden. Zo ontbreekt een eenduidige vergunningenstrategie en zijn er geen (meetbare) doelen gekoppeld aan de uitvoering van de taken. Onderdelen die conform de Ow voldoende in het beleid geborgd moeten zijn en waarop de provincie toeziet in het kader van het interbestuurlijk toezicht (IBT). Daarnaast is het, gelet op de beschikbare capaciteit wenselijk om de taken (meer) ‘risico-gestuurd’ uit te voeren. Risico-gestuurd werken is door de wetgever toegestaan. Door risico-gestuurd te werken zet Rijswijk de beschikbare capaciteit in daar waar de (bouw- en omgevings-)risico’s het grootst zijn en waarvoor onze deskundigheid en kennis (het meest) nodig is. Waar de risico’s het grootst zijn wordt intensiever en/of sneller gehandeld, daar waar de risico’s minder hoog of laag zijn, wordt minder intensief en/of minder snel gehandeld.
Dit beleid is tot stand gekomen in nauwe afstemming met onze ambtelijke en bestuurlijke organisatie en onze samenwerkingspartners (zie verder paragraaf 1.6). Op basis van een terugblik op het oude beleidsplan (zie Bijlage A) hebben we voor het nieuwe beleid als uitgangspunt bepaald dat we vasthouden aan wat al goed is en/of goed gaat. Aangevuld met verbeteringen waar dit mogelijk en nodig is om te komen tot een kwalitatief hoogwaardige, efficiënte en effectieve inzet van mensen en middelen bij de uitvoering van onze Uitvoerings- en Handhavingstaken (verder U&H-taken).
In dit eerste hoofdstuk wordt achtereenvolgend een aantal algemene kaders toegelicht. Het betreft de reikwijdte van deze strategie, de wettelijke en beleidsmatige kaders en de beleidscyclus. Daarna worden, aan de hand van een doelenboom, het hoofddoel en de subdoelen van onze U&H-strategie inzichtelijk gemaakt. Gevolgd door de gewenste resultaten, (meetbare) indicatoren en de actiepunten gedurende deze beleidsperiode. Afsluitend worden onze primaire samenwerkingspartners benoemd.
Deze U&H-strategie geldt voor de taken die voortvloeien uit de:
Voor zover het de Ow betreft is het vaststellen van uitvoerings- en handhavingsbeleid wettelijk verplicht (artikel 18.19 van de Omgevingswet in samenhang met artikelen 13.5 en 13.6 van het Omgevingsbesluit). Voor de APV en de bijzondere wetten is het niet wettelijk verplicht om dergelijk beleid vast te stellen, maar is het niet ongebruikelijk om dit wel te doen. Rijswijk kiest er bewust voor om ook de APV en bijzondere wetten mee te nemen in de op basis van de Ow verplichte U&H-strategie. Op deze manier zijn alle U&H-taken die een relatie hebben met de fysieke leefomgeving verenigd in één beleidsdocument. Het betreft taken waaraan een Vergunningen-, Toezicht- en/of Handhavingscomponent zit. Daarnaast draagt deze samenvoeging van de U&H-taken bij aan het realiseren van meer samenhang op bestuurlijke speerpunten zoals bijvoorbeeld de aanpak van ondermijning. Dit onderwerp is in essentie gerelateerd aan het taakveld openbare orde en veiligheid1 maar hebben, om goed te kunnen slagen, een nauwe relatie met vergunningverlening, toezicht en handhaving van de Ow, de APV én de bijzondere wetten.
De U&H-strategie vormt ook de basis van/geeft richting aan het jaarlijkse Uitvoeringsprogramma. Ook hiervoor geldt dat deze onder de Ow wettelijk verplicht is (artikel 13.8 van het Omgevingsbesluit) en voor de APV en bijzondere wetten niet. Een jaarlijks uitvoeringsprogramma waar de verschillende beleidsvelden samenkomen versterkt onder andere de samenhang (meer integraal werken) op bestuurlijke thema’s.
1.3 Wettelijke- en beleidsmatig kaders
Bij het behandelen van vergunningaanvragen (Ow en APV), het houden van toezicht en ons handhavend optreden vormen onder meer (niet uitputtend) de volgende wetten en (beleids)documenten belangrijke (beleids)kaders:2
* Deze beleidsdocumenten worden samen met deze U&H-strategie vastgesteld.
Om ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de uitvoering van de U&H-taken procesmatig geborgd is, wordt in deze strategie gebruik gemaakt van de landelijke beleidscyclus, de zogenaamde ‘BIG 8’ (zie figuur 1). Door toepassing van deze beleidscyclus worden beleid en uitvoering met elkaar verbonden. Daarnaast zorgt het evaluatieonderdeel van deze cyclus ervoor dat het beleid steeds blijft aansluiten op de uitvoeringspraktijk.
De BIG-8 systematiek maakt onderscheid tussen een jaarlijkse- (onderste cirkel) en een meerjaarlijkse cyclus (bovenste cirkel). De meerjaarlijkse cyclus bevat de langetermijndoelen en is meer beleidsmatig en strategisch van aard. Het betreft onder andere het College werkprogramma 2022-2026 en voorliggende U&H-strategie.
De jaarlijkse cyclus is een uitvoeringscyclus van planning, uitvoering en verslaglegging waarbinnen sneller geschakeld en aangepast kan worden. Onderdeel van deze uitvoeringscyclus is het jaarlijkse uitvoeringsprogramma en jaarverslag. In het jaarlijkse uitvoeringsprogramma wordt vooruit gekeken naar de activiteiten die het komende jaar worden uitgevoerd. In het jaarverslag wordt gerapporteerd over de mate waarin uitvoering van het uitvoeringsprogramma heeft plaatsgevonden en de mate waarin deze uitvoering heeft bijgedragen aan het bereiken van de doelen uit het beleid. Naar aanleiding van het jaarverslag wordt het beleid bezien en zo nodig aangepast. Door de jaarlijkse terugblik in het jaarverslag en het jaarlijks vooruitkijken in het uitvoeringsprogramma blijft het beleid aansluiten op de praktijk en is het evaluatieonderdeel gedurende de looptijd van voorliggende beleidsnotities geborgd. Zowel het uitvoeringsprogramma als het jaarverslag moeten jaarlijks bij IBT worden ingediend, volgens de door het IBT vastgestelde cyclus en termijnen.
1.5 Visie, missie, ambities en doelen
Zoals in het collegewerkprogramma 2022-2026 verwoord is Rijswijk “Een plek waar je fijn kunt wonen, werken en verblijven en waar mensen zich graag inzetten voor hun stad. Een stad met een hechte gemeenschap waar iedereen op zijn eigen manier een bijdrage levert – waar je elkaar nog goeiedag zegt, vrijwilligerswerk doet of je eigen buurt netjes houdt. Waar de gemeente op haar beurt ruimte biedt aan bewonersinitiatieven en hen ondersteunt die hulp nodig hebben om mee te doen. De stad verbindt mensen en initiatieven om ze groter, succesvoller of toegankelijker te maken.” 3
Met de uitvoering van onze U&H-taken wordt bijgedragen aan een fijne en veilige leefomgeving door erop toe te zien dat bestaande regels en voorschriften worden nageleefd. De gemeente kan echter niet toezien op de naleving van alle wet- en regelgeving waarvoor zij verantwoordelijk is. Dit betekent dat er keuzes gemaakt worden. Relevante vragen hierbij zijn: Hoe willen we uitvoering geven aan onze U&H-taken? Welke aandachtspunten spelen in de gemeente? Welke activiteiten achten we het meest risicovol? Wat wordt gehandhaafd en hoe wordt er gehandhaafd? Wat heeft prioriteit en wat heeft minder of geen prioriteit? Voor het antwoord op deze vragen hebben we gekeken naar de ervaringen en evaluaties van voorgaande jaren (jaarverslagen) en hebben we een Omgevingsanalyse uitgevoerd (zie Bijlage C). Dit heeft geleid tot het formuleren van een visie, doelen die deze visie ondersteunen (1 t/m 4) en daaraan gekoppelde activiteiten (a, b en c). In de figuur hieronder is dit schematisch weergegeven.
Figuur 2: Missie, doelen en activiteiten U&H-strategie 2025-2028
* kleine ergernissen zoals hondenpoep, afval, fietsen in voetgangersgebieden.
Met het behalen van bovenstaande doelstellingen worden de volgende resultaten beoogd:
Gedurende de beleidsperiode worden de doelen, activiteiten en de te behalen resultaten gemonitord. Hiervoor zijn per doel, actiepunten en/of indicatoren geformuleerd. In figuur 3 worden enige actiepunten en indicatoren (beknopt) weergegeven. Een volledige weergave van actiepunten en indicatoren is opgenomen in Bijlage B. Deze bijlage bevat alle actiepunten en indicatoren voor de nieuwe beleidsperiode. Het betreft actiepunten naast de uitvoering van de reguliere (wettelijke) U&H-taken. Conform de jaarlijkse U&H-cyclus, volgt de jaarlijkse planning in het jaarlijkse Uitvoeringsprogramma’s (zie paragraaf 1.4).
Figuur 3: activiteiten en/of indicatoren U&H-strategie 2023-2026
Rijswijk werkt niet alleen aan het behalen van deze doelen. Een deel van de U&H-taken worden, onder mandaat, uitgevoerd door de Omgevingsdienst Haaglanden (verder de ODH). De ODH voert voor Rijswijk een uitgebreid pakket aan milieu U&H-taken uit. Rijswijk heeft namelijk naast de milieubasistaken, die krachtens de wet door de ODH worden verricht, ook de zogeheten milieuplustaken aan de ODH overgedragen. Daarnaast voert de ODH-adviestaken uit op het gebied van bodem, geluid, externe veiligheid in het kader van ruimtelijke plannen en Omgevingsvergunningen. De relatie met de ODH is gebaseerd op een opdrachtgever-opdrachtnemerrelatie.
Door regelmatig overleg en afstemming, zowel op bestuurlijk als op ambtelijk niveau, bouwen wij voortdurend aan de relatie en de onderlinge verbanden met onze uitvoeringspartner, de ODH.
Daarnaast kennen we nog een aantal andere samenwerkingspartners die van belang zijn bij de uitvoering van de gemeentelijke U&H-taken, te weten:
de Veiligheidsregio Haaglanden (VRH):
De VRH beoordeelt de risico's van branden, rampen en crises en onderzoekt mogelijkheden om deze incidenten te voorkomen of te beperken, de zelfredzaamheid te versterken, en maatregelen te treffen voor een effectieve en veilige inzet van hulpdiensten. In dit kader adviseert de VRH de gemeente Rijswijk risicogericht met betrekking tot vergunningverlening op het gebied van omgevings- en brandveiligheid. Tevens biedt de VRH evenementenadviezen om de veiligheid tijdens evenementen te waarborgen en voert toezicht uit bij evenementen. Daarnaast adviseert de VRH ons bij handhaving. De VRH zet aanvragen uit naar de Geneeskundige Hulpverleningsorganisatie in de Regio (GHOR) voor coördinatie van de geneeskundige hulpverlening en naar de GGD voor advisering op het gebied van publieke gezondheid, inclusief EHBO en gezondheidskwesties.
De provincie Zuid-Holland maakt in de uitvoering, bij haar provinciale taken, ook gebruik van de instrumenten vergunningverlening, toezicht en handhaving. De provincie is het bevoegde gezag voor de uitvoering van de U&H-taken bij een groot aantal bedrijven en activiteiten in Zuid-Holland. Het gaat hierbij met name om vergunningverlening en handhaving met het oog op zwaardere milieuactiviteiten en natuurbescherming (onder andere tegen stikstof). Onder de oude wetgeving (Wet ruimtelijke ordening) hadden provincies de mogelijkheid om inpassingsplannen vast te stellen. Dit zijn bestemmingsplannen maar dan op provinciaal niveau. Dit is veranderd onder de Ow. Rijk, provincies en waterschappen kunnen een projectbesluit vaststellen. Het projectbesluit biedt een uniforme procedure voor ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving. Het desbetreffende bestuursorgaan heeft de regie over de besluitvorming. Het projectbesluit wijzigt het omgevingsplan zodanig dat het project kan worden gerealiseerd. Ook uitvoeringsbesluiten als omgevingsvergunningen kunnen van het projectbesluit deel uitmaken. Daarnaast ziet de provincie erop toe dat gemeenten voldoen aan de wettelijk gestelde kwaliteitseisen voor de organisatie en de medewerkers (interbestuurlijk toezicht).
het Hoogheemraadschap van Delfland:
Veel werkzaamheden in de buurt van een dijk, water of een weg in het beheer van het waterschap, zijn niet zonder meer toegestaan. Hiervoor is dan een (omgevings-)vergunning wateractiviteit nodig. Indien zowel een omgevingsvergunning als een omgevingsvergunning wateractiviteit nodig zijn en deze tegelijk worden aangevraagd, is de coördinatieregeling Ow van toepassing. Bij de coördinatieregeling voert de gemeente de regie. De aanvragen worden in samenhang behandelt door de beide bevoegd gezagen. Ieder bevoegd gezag neemt wel een eigen besluit. De coördinatieregeling bepaalt dat de gemeente beide besluiten en de eventuele tussentijdse brieven tezamen toezendt aan de aanvrager en ook zorgt voor de bekendmaking. Voor de omgevingsvergunning wateractiviteit is het Hoogheemraadschap het bevoegd gezag voor het toezicht op de voorschriften. Hierbij kan ook handhavend worden opgetreden, al dan niet in samenwerking met de gemeente en/of andere samenwerkingspartners. Daarnaast moet voor omgevingsvergunningen (regulier en uitgebreid) voor buitenplanse omgevings-planactiviteiten advies aan het Hoogheemraadschap gevraagd worden.
de politie en Openbaar Ministerie (OM):
In het geval strafrechtelijk optreden is vereist, bijvoorbeeld bij de vervolging van milieuovertredingen en/of situaties waarbij sprake is van economische delicten, vindt afstemming met de politie en het OM plaats. De vervolging van overtredingen openbare ruimte worden ook afgehandeld door het OM. Daarnaast vindt er op dossierniveau ook afstemming plaats met de politie en het OM, bijvoorbeeld bij de aanpak van ondermijning, een constatering van een hennepkwekerij in een woning of het sluiten van een openbare inrichting. De samenwerking met de politie is vastgelegd in een handhavingsarrangement.
Op basis van de Wet Publieke Gezondheid (WPG) is de gemeente verantwoordelijk voor ‘het bevorderen van technische hygiënezorg’. De Technische hygiënezorg (THZ) wordt voor de gemeente uitgevoerd door de GGD. Dit gebeurt conform de Algemene Plaatselijke Verordening. Bij de beoordeling van aanvragen voor seksinrichtingen doen wij bij de inspectie voor seksinrichtingen een verzoek om een melding, zodat zij een inspectie kunnen inplannen. Dit zorgt ervoor dat we kunnen voldoen aan de vereisten voor handhaving en toezicht. Regelmatige inspecties zijn essentieel om de kwaliteit en veiligheid van seksinrichtingen te waarborgen en om ervoor te zorgen dat deze voldoen aan de geldende regelgeving.
De sociaal verpleegkundige van de GGD speelt een belangrijke rol bij het beoordelen van de gezondheidsaspecten van aanvragen en adviseert over relevante gezondheidskwesties in de context van vergunningverlening en handhaving.
In dit hoofdstuk staan de U&H-taken op grond van de Ow centraal. Het gaat bij vergunningverlening o.a. om vergunningen voor de (ver)bouw van een bouwwerk, vergunningen voor het afwijken van het omgevingsplan, vergunningen voor het kappen van bomen (houtopstanden) en meldingen sloop en brandveilig gebruik panden. Bij toezicht gaat het onder meer om controle op de uitvoering van verleende vergunningen, zonder vergunning gerealiseerde bouwwerken of strijdig gebruik met het omgevingsplan. Handhaving is het sluitstuk van het proces. Indien een overtreding van de regels wordt ontdekt, wordt een handhavingstraject gestart met als doel de betreffende overtreding ongedaan te maken. In de hierop volgende paragrafen wordt aangegeven hoe de gemeente Rijswijk uitvoering geeft aan deze wettelijke taken en welke uitgangspunten hierbij leidend zijn.
In navolging van maatschappelijke ontwikkelingen is de bedoeling van de Ow dat initiatiefnemers meer ruimte krijgen voor initiatieven maar ook zelf meer verantwoordelijkheid nemen voor deze initiatieven. Overheden, bedrijven én burgers zijn samen verantwoordelijk voor een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. Dit is dus niet alleen de taak van de overheid. Risico-gestuurd werken volgt deze gedachtenlijn. Door risico-gestuurd te werken zetten wij de beschikbare capaciteit in daar waar de risico’s het grootst zijn en waarvoor onze deskundigheid en kennis (het meest) nodig is. Deze manier van werken is gelegitimeerd omdat bij de behandeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning voor bouwen moet worden bepaald of het aannemelijk is dat aan de normen wordt voldaan. Deze aannemelijkheidstoets biedt enige ruimte om te kunnen variëren in toets- en toezichtintensiteit.
Om te bepalen waar onze deskundigheid en kennis (het meest) nodig is, is een Omgevingsanalyse uitgevoerd (zie Bijlage C). De Omgevingsanalyse bestaat uit een (1) Gebieds-, (2) Probleem-4 en een (3) Risicoanalyse. Het resultaat van de Omgevingsanalyse, en dan met name de Risicoanalyse, is een prioriteitenlijst. Om het risico van een bouwwerk/gebouw te bepalen is voor verschillende (vergunningplichtige) activiteiten, door middel van een risicoafwegingsmodel, een prioriteit bepaald. Wij hanteren vijf prioriteringsniveaus van ‘Zeer Laag’ oplopend tot ‘Zeer Hoog’. De totale prioriteringslijst en een toelichting op het gehanteerde risicoafwegingsmodel zijn eveneens weergegeven in Bijlage C, Omgevingsanalyse. In navolgende paragrafen wordt het risico-gestuurd vergunnen, toezichthouden en handhaven nader uitgewerkt.
In de afgelopen jaren zien we de complexiteit van de wensen van inwoners en bedrijven toenemen. Inwoners en bedrijven zoeken de grenzen van de wet op om hun wensen te realiseren. Dit vraagt meer tijd en inzet. Complexiteit van de aanvragen leidt tot meer inhoudelijk complexe juridische procedures. Professioneel casemanagement en goede samenwerking met interne en externe partners is hierbij essentieel. Het realiseren van (passende) wensen volgt ook uit de Ow. Het gedachtegoed van de Ow is om te kijken naar wat wél kan. Een van ‘nee, tenzij’, naar ‘ja, mits’ omslag. Rijswijk zet in op het laten indienen van conceptaanvragen, zodat in een proces van vooroverleg tegen relatief lage legeskosten eerst de wenselijkheid van een initiatief kan worden beoordeeld. Indien een initiatief wenselijk is, wordt vervolgens onderzocht of een initiatief haalbaar is in brede zin. Hiertoe heeft Rijswijk het proces van de intaketafel ingericht voor de beoordeling van de wenselijkheid en het proces van de omgevingstafel(s) voor de beoordeling van de haalbaarheid. Deelnemers van de omgevingstafel zijn zowel de interne adviseurs van de gemeente als de externe adviseurs. De geformuleerde doelen en uitgangspunten voor vergunningen sluiten hierbij aan (zie ook paragraaf 1.5).
In de praktijk betekent de toename in de complexiteit van de wensen dat de doorlooptijden van aanvragen langer duren, waarbij het de uitdaging is en blijft om binnen de wettelijke beslistermijn een besluit te nemen. Bij de afhandeling van aanvragen zijn de door de wetgever vastgestelde afhandelingstermijnen bepalend. Zo valt het merendeel van de ingediende aanvragen op grond van de Ow onder de zogenoemde reguliere procedure waarvoor in beginsel een beslistermijn van acht weken geldt. Deze termijn kan eenmaal met zes weken worden verdaagd. Voor activiteiten betekent deze vereenvoudiging (ten opzichte van de Wabo) dat veel sneller duidelijk wordt of een vergunning al dan niet wordt verleend (van zes maanden naar acht weken). Indien niet binnen de door de wetgever gestelde termijn wordt beslist ontstaat onder de Ow geen vergunning van rechtswege meer. Als de beslistermijn verstreken is, maar er is nog geen besluit genomen kan een gevolg zijn dat de gemeente formeel in gebreke wordt gesteld en dat de gemeente op grond van Algemene wet bestuursrecht een dwangsom moet betalen aan de aanvrager.5
De bedoeling van de wetgever is dat onder de Ow de voorbereiding van de omgevingsvergunning zoveel mogelijk in de informele voorfase (dus voor het indienen van de officiële aanvraag) door middel van het indienen van een conceptaanvraag via DSO plaatsvindt. Op die manier kan met een kortere beslistermijn worden volstaan. Wel bepaalt de Ow dat de uitgebreide procedure van toepassing is, op verzoek of met instemming van de aanvrager. Daarnaast kan het college bij activiteiten die aanzienlijke gevolgen voor de omgeving kunnen hebben en waarvan de verwachting is dat verschillende belanghebbenden bedenkingen zullen hebben, na het horen van de aanvrager, eenzijdig besluiten dat de uitgebreide procedure van toepassing is.
Daarnaast heeft de wetgever ervoor gekozen om alle vergunningplichtige omgevingsplanactiviteiten generiek onder het toepassingsbereik van de Wet Bevordering Integriteitsbeoordelingen door het Openbaar Bestuur (wet Bibob) te brengen. Hiermee verbreedt de wetgever de mogelijkheden om op meerdere onderdelen van het omgevingsplan en vergunningplichtige activiteiten onder de wet Bibob te laten vallen. Waar dit voorheen (vaak) alleen mogelijk was als de gemeente een huisvestingsverordening heeft vastgesteld. In artikel 5.31 lid 2 van de Ow is daarom geregeld dat een aanvraag voor een omgevingsplanactiviteit kan worden geweigerd, indien (de a-grond of b-grond van) de Wet Bibob van toepassing is.
De Ow vraagt om een integrale afweging, met als uitgangspunt: ‘Hoe kunnen we dit initiatief mogelijk maken?’ Dit vraagt om een zorgvuldig proces. Een proces van overleg over het initiatief met bestuurlijke partners, ketenpartners en belanghebbenden. Een proces dat (ruimschoots) start voordat een aanvraag om omgevingsvergunning formeel bij ons wordt ingediend. Dit alles krijgt vorm in het vooroverleg door het indienen van een conceptaanvraag via DSO. Echter in het geval van een zeer complex plan, is een regulier vooroverleg mogelijk niet afdoende om vervolgens de behandeltermijn van acht weken te halen. Voor deze complexe zaken hebben wij de Intake- en Omgevingstafel in het leven geroepen. Tijdens de Intaketafel wordt gekeken naar de wenselijkheid van het initiatief. Initiatieven die een positieve reactie hebben gekregen vanuit de Intaketafel worden vervolgens besproken aan de Omgevingstafel. Aan de Omgevingstafel wordt de haalbaarheid van een initiatief besproken, samen met interne en externe adviseurs en de initiatiefnemer.
Ook is onder de Ow een nieuw aanvraagvereiste geïntroduceerd. Het betreft participatie bij een vergunningaanvraag. Dit nieuwe vereiste stimuleert initiatiefnemers om informatie te verschaffen over de wijze waarop de belangen van belanghebbenden zijn gehoord en hoe het resultaat daarvan is verwerkt in het plan. Een initiatiefnemer is echter niet (altijd) verplicht om daadwerkelijk aan participatie te doen. Dit aanvraagvereiste geldt alleen voor bepaalde (soorten) aanvragen, een zogeheten ‘buitenplanse omgevingsactiviteit’.6 In de Ow is bepaald dat aan de gemeenteraad de bevoegdheid is gegeven om gevallen van buitenplanse activiteiten aan te wijzen, waarbij het wel verplicht is te participeren met de omgeving vóórdat een aanvraag om een omgevingsvergunning kan worden ingediend. Voor die gevallen moet de aanvrager aantonen dat hij aan participatie heeft gedaan. Als hij dit niet doet, kan de aanvraag wel buiten behandeling worden gelaten. In welke gevallen het verplicht is te participeren en hoe wij de aangeleverde participatiegegevens beoordelen, is vastgelegd in het Participatiebeleid en de Externe link: Participatieverordening.7 De Externe link: Handleiding participatie Gemeente Rijswijk bevat handvatten over hoe een initiatiefnemer de omgeving kan betrekken bij de plannen.8
Gesloten of open normen omgevingsplan
Ook de wijze waarop vergunningaanvragen getoetst worden is veranderd. De Ow kent de mogelijkheid om in het omgevingsplan minder vergunningplichten te hebben en meer zorgplichten of meer algemene regels. Dit kan ertoe leiden dat waar voorheen vooraf werd getoetst, toetsingen in het nieuwe stelsel meer achteraf kunnen gaan plaatsvinden. De mate waarin de gemeente in het omgevingsplan met gesloten of open normen gaat werken wordt de komende jaren meer (en verder) vormgegeven. Het uitgangspunt is om zoveel mogelijk aan te sluiten bij de gedachte van de Ow.
Intrekken ongebruikte vergunningen
Daarnaast is het voor het omgevingsplan opportuun om (oude) ongebruikte vergunningen in te trekken. Er wordt op jaarbasis een aanzienlijk aantal omgevingsvergunningen verleend, zowel aan particulieren als aan bedrijven. De meeste van de vergunde activiteiten worden ook binnen een afzienbare termijn, nadat de omgevingsvergunning is verleend, uitgevoerd. Het komt echter ook voor dat er geen of pas na een aantal jaren gebruikt wordt gemaakt van de verleende omgevingsvergunning. Daardoor ontstaat een zogenaamde 'slapende' omgevingsvergunning waarbij de feitelijke situatie intussen anders kan zijn dan de vergunde dan wel planologisch vastgelegde situatie. Dit kan bouwtechnisch, planologisch en stedenbouwkundig onwenselijk zijn omdat de eerder vergunde situatie mogelijk kan afwijken van nieuwe bouwregelgeving of als er sprake is van nieuw gewijzigd beleid. Om dit te voorkomen worden er deze beleidsperiode beleidsregels opgesteld voor het intrekken van ongebruikte omgevingsvergunningen.
Met de komst van de Wkb is onze rol tijdens het bouwproces veranderd. Inwerkingtreding van de Wkb heeft aan de voorkant tot gevolg dat er in het kader van vergunningverlening geen bouwtechnische toets meer plaatsvindt voor gevolgklasse 1 bouwwerken. Het betreft bouwwerken zoals woningen, eenvoudige bedrijfsgebouwen en vakantiehuisjes. Deze preventieve toets wordt vervangen door een toets door private kwaliteitsborgers. Om tegemoet te komen aan de zorgen over een eventueel tekort aan private kwaliteitsborgers en de wens tot het inrichten van extra waarborgen heeft de minister besloten om tot 1 juli 2025 gevolgklasse 1 te beperken tot nieuwbouw. Daarna gaan naar verwachting ook de verbouwactiviteiten onder gevolgklasse 1 vallen.9
Voor het bouwen van een bouwwerk onder gevolgklasse 1 moet minstens vier weken voor het begin van de bouwwerkzaamheden een melding worden gedaan aan het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag kijkt of de melding compleet is. Hierbij kan onder meer worden gedacht aan de naam- en adresgegevens, een beschrijving van het bouwwerk, een beschrijving van de kwaliteitsborger, het gebruikte toetsinstrument, de risicobeoordeling (welke risico’s zijn er die ertoe zouden kunnen leiden dat er niet aan de bouwtechnische voorschriften wordt voldaan) en het borgingsplan (welke maatregelen worden genomen om die risico’s te voorkomen of te beperken). In de risicobeoordeling moet rekening worden gehouden met (bijzondere) locatie specifieke omstandigheden (bijvoorbeeld als de grond een afwijkende draagkracht heeft en de fundering op grond hiervan moet worden aangepast). Hier is straks een rol weggelegd voor het bevoegd gezag. De kwaliteitsborger (die niet per definitie uit de omgeving hoeft te komen) treedt hierover in overleg met het bevoegd gezag. Onze werkwijze met betrekking tot de Wkb waaronder o.a. de bouwmelding en de bijzondere locatie specifieke omstandigheden is vastgelegd in Bijlage F, Uitvoeringsbeleid Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) 2024.
2.3.2 Risico-gestuurd vergunnen
Een veelvoorkomende misvatting is de stelling dat een aanvraag die onder de reguliere termijn valt, een eenvoudige aanvraag betreft. Deze conclusie is, zeker onder de Ow, niet terecht. Een aanvraag die als regulier aangemerkt moet worden, kan zeer complex zijn. De complexiteit hangt af van het aantal en de soort activiteiten die gaan plaatsvinden maar ook van het effect en het risico op calamiteiten van de te ontplooien activiteiten t.o.v. de omgeving. Ieder bouwplan is anders en niet ieder gebouw/bouwwerk vraagt van ons dezelfde mate van toetsing en controle. Het is ook praktisch niet mogelijk om alle bouwwerken op alle voorschriften uit het Besluit bouwwerken leefomgeving (verder Bbl) even uitputtend te toetsen. We vergunnen onze aanvragen, voor wat betreft de toets aan het Bbl, daarom risico-gestuurd. Het risico-gestuurd toetsen is volgens de wetgever en op basis van de vaste jurisprudentie toegestaan.
Om het risico van een bouwwerk/gebouw te bepalen is voor verschillende vergunningplichtige activiteiten, door middel van een risicoafwegingsmodel, een prioriteit bepaald. De totale prioriteringslijst is weergegeven in Bijlage C. Aan elke prioriteit is een niveau van toetsen verbonden: aanvragen met hoge risico’s worden intensief getoetst, waar minder risico’s zijn, voeren wij een globale uitgangspuntentoets uit. Met welke intensiteit (diepte niveau) de gemeente een bouwplan (een bouwwerkcategorie) toetst aan wet- en regelgeving is vastgelegd in het Vergunningen ToetsprotocolBbl, zie Bijlage D. Het Toetsprotocol heeft betrekking op de voorschriften uit het Bbl. Met het vaststellen van een Toetsprotocol worden bouwplannen eenduidig, consequent, transparant en adequaat getoetst. Hierdoor wordt de veiligheid van bouwwerken op een aanvaardbaar niveau gebracht en gewaarborgd, alsmede het gezond en veilig gebruik ervan.
Naast de vaste risicobepaling en de daarbij behorende toetsniveau’s is er, te allen tijde ruimte om op basis van kennis en kunde per aanvraag om omgevingsvergunning een inschatting te maken of het vooraf bepaalde toetsniveau in dat specifieke geval adequaat is. In de praktijk betekent dit dat er in specifieke gevallen gemotiveerd afgeweken kan worden van het vastgelegde niveau.
Bijzondere aandacht gaat uit naar de constructieve toetsing van een bouwplan. De constructieve toets wordt uitgevoerd door een gespecialiseerd (ingehuurd) bureau. Hierbij is de in dit beleidsplan gehanteerde prioritering leidend voor het al dan niet voorleggen van een aanvraag aan het externe bureau.
2.3.3 Vaste toetsingskaders en uitgangspunten
Voor het behandelen en beoordelen van aanvragen hanteren wij onder meer de volgende vaste toetsingskaders en uitgangspunten. De toetsingskaders komen voort uit de wet en/of ons vastgestelde beleid.
Zodra een vergunning of ontheffing is verleend, of als er een melding is gedaan, houdt de gemeentelijke bouwtoezichthouder toezicht op de naleving van de vergunnings- of ontheffingsvoorwaarden. Daarnaast houdt de gemeentelijke bouwtoezichthouder toezicht op de naleving van wet- en regelgeving zoals het omgevingsplan. De gemeente houdt toezicht en treedt handhavend op om ervoor te zorgen dat activiteiten die worden gerealiseerd in orde zijn in het kader van o.a. (omgevings)veiligheid en gezondheid. Daarnaast vindt toezicht en handhaving plaats om het naleefgedrag van regels door inwoners en bedrijven te bevorderen en daarmee de eigen verantwoordelijkheid te stimuleren. De ambities, activiteiten en uitgangspunten ten aanzien van toezicht en handhaving sluiten hierop aan (zie ook paragraaf 1.5).
Vanuit (bouw)toezicht vindt onder de Wkb geen of versoberde controle plaats op de feitelijke uitvoering van de bouwwerkzaamheden van (in eerste instantie) de gevolgklasse 1 bouwwerken (eerste 1,5 jaar na inwerkingtreding alleen nieuwbouw, daarna ook verbouwactiviteiten).10 Naast de preventieve toets van het bouwplan aan de bouwregelgeving vooraf wordt ook het toezicht tijdens en na realisatie van de bouw grotendeels vervangen door toezicht door private kwaliteitsborgers. Hierdoor verschuift het toezicht van de voorkant van het proces naar handhaving achteraf. Bij het vervullen van deze nieuwe rol biedt de Wkb ruimte aan gemeenten om in beleid specifieke keuzes te maken. Deze keuzes hebben we vastgelegd in het hierboven eerder genoemde Uitvoeringsbeleid Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) 2024, zie Bijlage F.
We hanteren als uitgangspunt dat we vertrouwen (en in beginsel mogen vertrouwen) op de deskundigheid van de kwaliteitsborger en laten de verantwoordelijkheid voor het voldoen van het bouwwerk aan wet- en regelgeving daar waar deze hoort. De kwaliteitsborger ziet erop toe dat het bouwwerk daadwerkelijk aan de eisen uit het Bbl voldoet. Het is ook de kwaliteitsborger die aan de vergunninghouder een verklaring afgeeft op het moment dat er een gerechtvaardigd vertrouwen bestaat dat het bouwwerk voldoet aan het Bbl.
2.4.2 Risico-gestuurd toezicht (Toezichtstrategie)
Voor het bouwtoezicht en de handhaving geldt eveneens dat er risico-gestuurd wordt gewerkt. Onze capaciteit wordt ingezet op die aspecten die wij het meest risicovol achten en dus prioriteit willen geven. Waar de risico’s het hoogst zijn, wordt intensiever toezicht gehouden, daar waar de risico’s minder of laag zijn, wordt minder intensief toezicht gehouden. Belangrijke zaken, zoals constructie, brand- en (omgevings)veiligheid krijgen daarom veel (en sneller) aandacht en minder belangrijke/risicovolle zaken krijgen minder (snel) aandacht.
Risico-gestuurd toezicht ziet op de manier waarop wij de beschikbare capaciteit inzetten voor het toezicht op omgevingsvergunningen, controles van de bestaande bouwvoorraad of de controle van APV vergunningen voor bouw gerelateerde onderdelen zoals een tent op een evenemententerrein of de inrichtingseisen van een horeca inrichting. De mate van toezicht hierbij is afhankelijk van de complexiteit en risico’s van het betreffende bouwwerk. Op activiteiten met een hoger risico wordt intensiever (of sneller) toezicht gehouden dan op activiteiten waarbij het risico laag c.q. acceptabel wordt geacht. De uitgevoerde Omgevingsanalyse (zie Bijlage C) is voor het toezicht en de handhaving, net als voor vergunningverlening, leidend bij de inzet van onze capaciteit.
Wanneer en op welke wijze er toezicht wordt gehouden, is vastgelegd in het ‘Toezichtprotocol Bbl’ (zie Bijlage E). Het Toezichtprotocol heeft betrekking op de voorschriften uit het Bbl en is een praktisch werkinstrument voor het toezicht tijdens de verschillende fasen van de bouw. Ook voor het toezicht geldt dat er te allen tijde ruimte is om op basis van kennis en kunde een inschatting te maken of in een specifiek geval het vastgelegde diepteniveau adequaat is. In de praktijk betekent dit dat er in specifieke gevallen gemotiveerd afgeweken kan worden.
Voor het bevorderen van het naleefgedrag wordt daarnaast ingezet op actieve en transparante communicatie over de geldende wet- en regelgeving en het gemeentelijke beleid. Ook wordt, voor zover mogelijk, in gesprek met inwoners en bedrijven gezocht naar mogelijkheden zonder het zetten van formele stappen. Hierbij worden inwoners en bedrijven bewogen geen overtredingen te begaan. Dat doen wij door de inzet van de instrumenten zoals:
2.4.3 Risico-gestuurd handhaven (Handhavingsstrategie)
De (bouw)toezichthouders hebben naast het controleren van verleende vergunningen ook een belangrijke taak bij het opsporen van illegale bouwwerken en activiteiten. Vaak wordt daarbij geacteerd naar aanleiding van klachten, meldingen of een formeel verzoek om handhaving. Daarnaast worden ook constateringen gedaan door de toezichthouder zelf. Dit kan bijvoorbeeld illegaal gebruik of strijdigheid met de regels voor bestaande bouw of vergunningsvrij bouwen betreffen. Bij geconstateerde overtredingen hebben gemeenten een beginselplicht tot handhaven (ECLI:NL:RVS:2019:1216). Bij handhavend optreden werken wij ook risico-gestuurd. Omdat capaciteit om overtredingen aan te pakken niet oneindig is, is het belangrijk en geoorloofd om het werk te prioriteren. Mits de prioritering gebaseerd is op een afweging van het risico dat een negatief effect optreedt en de kans dat een overtreding plaatsvindt.
* De onder ogen gebrachte situatie wordt beoordeeld en afhankelijk van de beoordeling vindt al dan niet (directe) handhaving plaats. Zie ook hierna ‘Verzoeken om handhaving o.b.v. prioritering’.
Tijdens de beoordeling van een ontvangen klacht, melding of verzoek om handhaving wordt gekeken naar de aard en de ernst van de onder ogen gebrachte situatie. Indien uit de boordeling blijkt dat de situatie ernstiger, onveiliger en/of gevaarlijker dan wel minder ernstig, minder onveilig en/of minder gevaarlijk blijkt kan er een herprioritering plaatsvinden. De volgende uitgangpunten worden hierbij in acht genomen:
Vanzelfsprekend wordt er geen onderscheid gemaakt tussen acteren op en/of optreden tegen externe partijen en (eigen) overheidsinstanties.
Indien het interveniëren van de toezichthouder niet leidt tot beëindiging van de overtreding worden er handhavingsinstrumenten ingezet. Het inzetten van handhavingsinstrumenten heeft als doel de (illegaal) ontstane situatie terug te brengen naar een situatie die wel voldoet aan de (wettelijke) regels en (vergunning) voorschriften. Door de inzet van bestuursrechtelijke maatregelen, strafrechtelijke maatregelen of een combinatie van beide wordt normconform gedrag afgedwongen. Om de strategie van sanctie-instrumenten te bepalen hanteren wij de Handhavingsstrategie Rijswijk 2024 als richtlijn voor ons handhavend optreden (zie Bijlage G). Voor de inzet van handhavingsinstrumenten door de ODH wordt de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht (LHSO) toegepast. Deze werkwijze is eveneens terug te vinden in Bijlage G.
Verzoeken om handhaving o.b.v. prioritering
Voor verzoeken om handhaving worden prioriteiten zoals opgenomen in de Omgevingsanalyse (zie Bijlage C) als leidraad genomen. Op grond van jurisprudentie (ECLI:NL:RVS:2014:1982 en meer recent ECLI:NL:RVS: 2024: 3478) is het prioriteren van verzoeken om handhaving toegestaan om in het kader van een doelmatige handhaving onderscheid te maken in de wijze waarop uitvoering wordt gegeven aan de handhavingstaak (ECLI:NL:RVS:2021:1961). Zo kan prioritering bepalend zijn voor de mate waarin toezicht wordt gehouden op de naleving van voorschriften. Dit betekent echter niet dat tegen overtredingen met een lage prioriteit nooit wordt opgetreden. Bij de beoordeling van een verzoek om handhaving wordt gekeken of er ondanks de prioritering in het concrete geval toch handhavend moet worden opgetreden. Daarbij moet op grond van de vaste jurisprudentie een belangenafweging worden gemaakt.
Gemotiveerd tijdelijk afzien van handhaving
Gelet op het algemene belang dat gediend is met handhaving, moet de gemeente in de regel van haar handhavende bevoegdheid gebruik maken wanneer een wettelijk voorschrift wordt overtreden (beginselplicht tot handhaven). Er kunnen zich echter uitzonderlijke situaties voordoen waarbij het wenselijk of nodig is om tijdelijk af te zien van handhavend optreden. Dit betekent dat we in zeer uitzonderlijke gevallen de keuze kunnen maken om tijdelijk niet actief op te treden tegen een geconstateerde overtreding. Dit doen we altijd met gedegen motivering. De keuze voor tijdelijk afzien van handhavend optreden wordt alleen gemaakt indien sprake is van zwaarwegende (persoonlijke) belangen en/of omdat handhavend optreden in de betreffende situatie onredelijk is. Het persoonlijke contact met de overtreder en de eventuele verzoeker is hierbij van belang. Indien zich een uitzonderlijke situatie voordoet waarbij sprake is van onredelijkheid en/of zwaarwegende (persoonlijke) belangen, hecht de gemeente er waarde aan om in goed overleg tot een (tijdelijk) gewenste situatie te komen.
Bij de inzet van maatregelen worden de volgende uitgangspunten in acht genomen:
Naast het reguliere toezicht op omgevingsvergunningen zijn er ook landelijke en (n.a.v. de omgevingsanalyse) bestuurlijke speerpunten die de inzet van toezicht en handhaving vragen. Deze speerpunten worden themagericht en/of gebiedsgericht opgepakt. Dit wil zeggen dat bepaalde activiteiten of een bepaald gebied in een kort tijdsbestek systematisch en uniform gecontroleerd wordt. Daarnaast bestaat de wens naar meer samenhang op bestuurlijke speerpunten, die ertoe heeft geleid dat alle U&H-taken (Ow, APV en bijzondere wetten) verenigd zijn in deze beleidsnotitie. Hieronder een korte opsomming van de huidige bestuurlijke speerpunten:
Ondermijning: De aanpak van ondermijning valt onder de regie van het openbaar bestuur. De dagelijkse aanpak van ondermijning is belegd in het taakveld openbare orde en veiligheid. Om goed te kunnen slagen is het van belang dat ondermijning binnen de organisatie breed op de agenda staat, er voldoende draagvlak is en er domein overstijgend wordt samengewerkt. Een nauwe relatie met diverse interne disciplines is van cruciaal belang om te kunnen slagen in de aanpak van ondermijning. Zo hebben de (bouw)toezichthouders een signaalfunctie als zij tijdens werkzaamheden bij inwoners en bedrijven over de vloer komen. Daarnaast hebben vergunningverleners een signalerende functie als het gaat om exploitatievergunningen en de Bibob-toetsing op grond van de Wet Bibob. De aanpak van ondermijning binnen de eenheid Den Haag richt zich voornamelijk op de thema’s Drugscriminaliteit, Mensenhandel en Arbeidsuitbuiting, Witwassen, Bedrijventerreinen, Outlaw Motorcycle Gangs (OMG’s) en het voorkomen van jonge aanwas. Binnen de eenheid zal er altijd op lokaal niveau sprake zijn van een bepaalde trend.
Veilige huisvesting: In 2024 is gestart met een nieuw gremium, zijnde de Rijswijkse pandbrigade. De pandbrigade onderzoekt of eigenaren, huurders en verhuurders van panden en woningen zich houden aan de regels voor bouwen en wonen. Met diverse in- en externe partners wordt ingezet op misstanden in woonpanden. Denk hierbij aan overbewoning, illegale kamergewijze verhuur, illegale bewoning, woonoverlast, vervuiling e.d.
Daarnaast wordt bekeken of het mogelijk is om themagericht te handhaven op meldingen, klachten of handhavingsverzoeken. Het betreft het inventariseren of er meerdere meldingen, klachten en/of handhavingsverzoeken zijn over hetzelfde onderwerp. Indien dit het geval is en de situatie leent zich voor een projectmatige aanpak, wordt hierop een aparte actie gestart. Dit in tegenstelling tot het per melding, klacht of handhavingsverzoek optreden. Dit scheelt tijd, capaciteit en kan tevens een preventief effect sorteren.
3. Algemene Plaatselijke Verordening (APV) & Bijzondere wetten
De gemeente heeft een scala aan mogelijke instrumenten om te kunnen beïnvloeden welke activiteiten waar en onder welke voorwaarden in de gemeente plaatsvinden. Eén van deze instrumenten is de APV. Hierin is regelgeving neergelegd die betrekking heeft op de openbare orde en veiligheid zoals bijvoorbeeld voor evenementen en horecabedrijven. Naast de APV is er ook een categorie wetten die de bijzondere wetten wordt genoemd en op grond waarvan de burgemeester of het college bevoegd is om vergunningen en ontheffingen te verlenen en toezicht op te houden. Deze wetten zien toe op één specifiek onderwerp zoals de Alcoholwet (voorheen de Drank- en Horecawet) en de Wet op de kansspelen (Wok).
In de hierop volgende paragrafen worden enkele activiteiten en wetten weergegeven die bij het verlenen van vergunningen/ontheffingen op grond van de APV en de bijzondere wetten gehanteerd worden. Daarna wordt inzichtelijk gemaakt hoe wij het toezicht op en de handhaving van de APV en de bijzondere wetten uitvoeren. De U&H-taken op grond van de APV en de bijzondere wetten dragen, net als de Ow-taken, bij aan de in hoofdstuk 1 geformuleerde doelen (hoofd- en subdoelen) en de te behalen resultaten.
3.2 Vergunningen en ontheffingen
Voor sommige activiteiten, zoals bijvoorbeeld het organiseren van een evenement of het exploiteren van een openbare inrichting, is een vergunning of ontheffing (of melding) nodig op grond van de APV. Het doel van deze vergunningplicht is gelegen in de bescherming van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en/of de bescherming van het milieu. Om de toetsing van vergunningaanvragen zorgvuldig te kunnen verrichten en de risico’s op veiligheid goed te kunnen beoordelen, is het van belang dat aanvragen tijdig en volledig worden aangeleverd.
Evenementen zijn belangrijk voor onze gemeente en dragen bij aan de leefbaarheid, de saamhorigheid en vergroten de maatschappelijke cohesie. In de APV en ‘Toetsingskader Evenementen gemeente Rijswijk 2024’, zijn kaders vastgelegd die duidelijkheid verschaffen voor welke activiteiten en op welke wijze een evenementenvergunning aangevraagd dient te worden. We onderscheiden drie categorieën evenementen. De indeling in categorieën gebeurt op basis van een risicoscan. De risicoscan is een eerste beoordeling van de risico’s van het beoogde evenement op hoofdlijnen.
Voor het bepalen van de risico’s van een beoogd evenement wordt gekeken naar factoren als het type publiek, aantallen bezoekers, de locatie waar het evenement plaatsvindt en de activiteiten die ontplooid worden. Op basis van de indeling worden adviezen gevraagd aan politie, VRH, ODH, Provincie Zuid-Holland en gemeentelijke afdelingen. Deze adviezen worden verwerkt in de vergunning en de daarbij behorende voorschriften. De indeling in categorieën ziet er in grote lijnen als volgt uit:
* risico’s voor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en/of de bescherming van het milieu
De indeling heeft slechts een signaalfunctie en is nadrukkelijk géén volledige risicoanalyse van het evenement. Gaande het proces van vergunningverlening kan blijken dat de veiligheidsaspecten zodanig zijn dat een andere classificatie indeling gerechtvaardigd is. Samen met de hulpdiensten wordt dit proces gemonitord en kan de categorie naar boven of beneden aangepast worden ondanks dat de score anders aangeeft. Alle evenementen worden opgenomen in de Rijswijkse evenementenkalender. Via de Rijswijkse evenementenkalender is het voor eenieder inzichtelijk welke evenementen, waar en wanneer georganiseerd worden. Daarnaast worden alle B en C evenementen ook aangemeld voor op de Regionale evenementenkalender. Door middel van de Regionale evenementenkalender hebben onze partners/de hulpdiensten inzicht waar en wanneer de risicovolle evenementen worden georganiseerd. Dit helpt bij het bepalen van (knelpunten van) capaciteit en samenloop en levert voor de hulpdiensten een betere regionale spreiding op voor de inzet. Op de Regionale evenementenkalender staan dus niet alleen Rijswijkse evenementen, maar bevat alle risicovolle vergunningplichtige evenementen binnen de 9 gemeenten van de VRH.
Het vergunningentraject is een belangrijke schakel in het gehele proces. Het is daarbij van belang dat organisatoren een vergunningaanvraag tijdig en volledig indienen. Bij een niet tijdige en/of niet volledige indiening spreken we de organisatoren daarop aan en wijzen hen op het belang van tijdig en goed indienen en hun eigen verantwoordelijkheid hierin. Afhankelijk van het soort evenement en de complexiteit wordt een afweging gemaakt of de vergunningaanvraag alsnog kan worden behandeld.
3.2.2 Alcoholwet vergunning en ontheffing
Een Alcoholwetvergunning is vereist voor openbare inrichtingen zoals een café of restaurant en paracommerciële instellingen, zoals verenigingen en stichtingen, waar alcoholhoudende drank wordt geschonken voor het nuttigen ter plaatse. Maar een Alcoholwetvergunning is ook vereist voor slijterijen die alcoholische drank verkopen. De vergunning wordt verleend op grond van de Alcoholwet. Naast een vergunning kent de Alcoholwet ook een ontheffing (artikel 35 Alcoholwet). Het betreft een tijdelijke ontheffing voor de verstrekking van zwak-alcoholische dranken tijdens evenementen. Daarnaast gebiedt de Alcoholwet gemeenten om regels op te stellen ter voorkoming van oneerlijke mededinging. Deze regels hebben we vastgelegd in de APV en gelden voornamelijk voor paracommerciële inrichtingen, zoals buurthuizen en sportkantines.
De exploitatievergunning is primair een overlastvergunning: zij biedt de mogelijkheid preventief te toetsen of de exploitatie van een bedrijf zich verdraagt met het woon- en leefmilieu ter plaatse. Daarbij is van belang in welke mate van het bedrijf zelf overlast is te verwachten, maar ook in welke mate de komst van het bedrijf de leefbaarheid en het karakter van de buurt aantasten. Bij de vergunningverlening let de burgemeester op de aard van de inrichting, de mate van de te constateren overlast, het karakter van de omgeving (de straat en de wijk) en de (justitiële) achtergrond van de beheerder. Bij de “aard van de inrichting” wordt gekeken naar het soort bedrijf (bijvoorbeeld discotheek of lunchroom) in relatie tot overlast en het omgevingsplan. Bij de mate van overlast valt te denken aan de overschrijding van de sluitingstijden die de exploitant hanteert en overlast van bezoekers (door parkeren en verkeerslawaai). Bij het karakter van de omgeving moet worden gedacht aan de verkeersituatie, aantal beschikbare parkeerplaatsen voor bezoekers, afstand tot woningen, breedte van de straat, etc. De gemeente heeft hiermee een middel in handen om overlastgevende horeca aan te pakken. Deze vorm van vergunning biedt voordelen in het kader van het waarborgen van de leefomgeving. Tevens kan een dergelijke vergunning preventief werken.
De wet Bibob is in het leven geroepen om te voorkomen dat de gemeente onbedoeld criminele activiteiten faciliteert. We gebruiken de wet Bibob als het vermoeden bestaat dat met de (aangevraagde) vergunning strafbare feiten worden gepleegd of dat uit gepleegde strafbare feiten verkregen op geld waardeerbare voordelen worden genut (‘zwart’ geld witwassen). Op grond van de wet Bibob is het daarnaast mogelijk een reeds verstrekte vergunning in te trekken als het vermoeden bestaat dat we door het verstrekken van een vergunning onbedoeld criminele activiteiten faciliteren. Wij maken gebruik van de mogelijkheden die wet Bibob biedt en hebben daarvoor de ‘Beleidsregel toepassing Wet Bibob gemeente Rijswijk 2024’ opgesteld. Deze beleidsregel heeft o.a. betrekking op de Alcoholvergunning, evenementenvergunning, de exploitatievergunning en bij bepaalde aanvragen om een beschikking op grond van de Ow. Voor hier volstaat een verwijzing naar de Beleidsregel waarin de volledige reikwijdte wordt toegelicht.
3.2.5. Aanwezigheidsvergunning en loterijvergunning
Op grond van de APV en de Wok kunnen vergunningen nodig zijn voor kleine kansspelen (bv. bingo, rad van fortuin), loterijen en het aanwezig hebben van een kansspelautomaat. De vergunning voor het hebben van een kansspelautomaat heet een aanwezigheidsvergunning. We maken hierbij onderscheid tussen hoogdrempelige en laagdrempelige inrichtingen. Alleen in hoogdrempelige horecabedrijven mogen kansspelautomaten aanwezig zijn. In laagdrempelige inrichtingen zijn alleen behendigheidsautomaten toegestaan. Meer informatie over de aanwezigheidsvergunning en/of de loterijvergunning is te vinden op de Externe link: gemeentelijke website.
Daarnaast kennen we een (aparte) vergunning voor speelautomatenhallen. De Wok biedt gemeenten de gelegenheid om bij verordening te bepalen of, en zo ja, hoeveel speelautomatenhallen in de gemeente zijn toegelaten. Op basis van een vergelijking met andere steden in combinatie met de omvang en het inwoneraantal van onze gemeente, is er in Rijswijk plek voor maximaal 1 speelautomatenhal. Het vergeven (selectieproces) van de vergunning is opgenomen in de Verordening Speelautomatenhallen gemeente Rijswijk 2020.
3.2.7 Standplaatsen en de markt
Voor het verkopen van goederen of het aanbieden van diensten met behulp van een fysiek middel zoals een kraam, een wagen of een tafel, dan moet hiervoor een standplaatsvergunning worden aangevraagd. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in drie soorten standplaatsen: een tijdelijke standplaats, een vaste standplaats of een seizoensgebonden standplaats zoals bijvoorbeeld een oliebollenkraam. Wat op welke locatie mogelijk is ligt vast in ons Standplaatsenbeleid.
Deze drie soorten standplaatsen staan los van een plek op de (week-/waren-)markt. Voor een plek op de markt is een aparte vergunning nodig. De regels omtrent de markt zijn opgenomen in de Verordening Fysieke leefomgeving gemeente Rijswijk.
3.3 Uitgangspunten en beslistermijnen
We hanteren de volgende uitgangspunten bij een aanvraag voor een vergunning/ontheffing of als er een melding op grond van de APV wordt gedaan:
Voor APV-vergunningen en ontheffingen geldt de beslistermijn zoals opgenomen in de APV of andere van toepassing zijnde wetgeving zoals de Alcoholwet. Indien geen wettelijke beslistermijnen zijn opgenomen gelden de beslistermijnen zoals opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht.
Om toe te zien dat de regels afdoende worden nageleefd is toezicht op en handhaving van de regels nodig. Handhaving is elke (re)actie die erop gericht is om de naleving van het bij of krachtens wet- of regelgeving geldende recht te bevorderen en te bewerkstellingen, zo nodig door het opleggen van sancties. Toezicht heeft in het kader van handhaving juist een preventieve werking die eruit bestaat dat wettelijke voorschriften worden nageleefd zonder enige sanctionering. Overtredingen kunnen zo al in een vroeg stadium worden voorkomen. In de praktijk blijkt dat toezichthouders met aansporingen en waarschuwingen er voor (kunnen) zorgen dat de daadwerkelijke bestuursrechtelijke maatregelen en sancties niet behoeven te worden ingezet. Het toezicht op en de handhaving van de APV en de bijzondere wetten wordt uitgevoerd door twee verschillende toezichthouders. Voor zover het bouwgerelateerde zaken betreft zoals bijvoorbeeld de constructie van een tent die gebruikt wordt tijdens een evenement, wordt het toezicht uitgevoerd door de toezichthouders bouw. Het bouwtoezicht is een onderdeel van de U&H-taken op grond van de Ow (hoofdstuk 2). Voor het toezicht op en de handhaving van de bouwregelgeving wordt aangesloten bij de werkwijze zoals beschreven in hoofdstuk 2 (paragraaf 2.4).
Het overige toezicht op de APV en bijzondere wetten wordt uitgevoerd door de toezichthouders bijzondere wetten en de Inspecteurs openbaar gebied, de boa’s. Boa’s zijn toezichthouders met opsporingsbevoegdheden. Onderstaande paragrafen betreft de inzet en de werkwijze van de toezichthouders wetten en de boa’s. Deze inzet draagt bij aan de volgende (hoofd- en sub) doelen (zie paragraaf 1.5).
3.3.1 Toezichthouders bijzondere wetten
Het werk van de toezichthouders kenmerkt zich door het toezicht en de handhaving op (de voorschriften van de verleende evenementenvergunning, standplaatsvergunningen (niet zijnde de marktstandplaatsvergunning) openbare inrichtingen en overige inrichtingen die vallen onder de alcoholwet en de Wok. Bijvoorbeeld slijterijen, paracommercie, sportkantines, horecabedrijven (inclusief terrasvergunningen). Naast toezicht en de handhaving spelen de toezichthouders ook een rol bij voorlichting en advisering. Ze kunnen bijvoorbeeld bedrijven en particulieren informeren over de geldende regels en voorschriften, helpen bij het interpreteren van wetgeving en richtlijnen en advies geven over hoe ze aan de regels kunnen voldoen. Ook adviseren ze bijvoorbeeld bij vergunningaanvragen over de inrichtingseisen voor een horecabedrijf.
3.3.2 Inspecteurs openbaar gebied (boa’s)
De Inspecteurs openbaar gebied, ook wel bekend als de boa’s vervullen een belangrijke rol in de leefbaarheid en de kwaliteit van de woon- en leefomgeving in onze gemeente. Om Rijswijk leefbaar te maken én te houden zijn de boa’s zichtbaar en herkenbaar aanwezig op straat en spreken zij mensen aan op hun verantwoordelijkheid. Zij stimuleren mensen om zich aan de regels te houden en treden zo nodig handhavend op. Zij kunnen hierbij gebruik maken van een breed instrumentarium van bestuursrechtelijke en strafrechtelijke instrumenten, variërend van een waarschuwend gesprek tot een boete. Het leefbaar maken en houden van onze woonomgeving doen zij niet alleen. De boa’s werken, ieder vanuit hun eigen verantwoordelijkheid, nauw samen met diverse interne en externe partners zoals de politie, het OM en jongerenwerk. Voor deze partners hebben zij (ook) een belangrijke signaalfunctie, een extra paar ogen en oren.
Het takenpakket van onze boa’s is veelzijdig. De gronden op basis waarvan zij toezicht houden en handhavend optreden zijn divers en zelfs breder dan alleen de APV en de bijzondere wetten. Het takenpakket is in de afgelopen jaren ook (flink) uitgebreid. Het werk van de boa’s richt zich onder meer op de naleving van:
Daarnaast worden de inspecteurs ingezet tijdens evenementen voor het bewaken van de openbare orde. Ook vervullen zij een rol bij de aanpak van ondermijning en jeugdoverlast. Ook deze rol lijkt steeds groter/omvangrijker te worden.
Het werk van de boa’s kenmerkt zich door melding- en wijkgericht en themagericht (ondermijning/jeugd) toezicht. Meldinggericht toezicht ziet op het oppakken en afhandelen van binnengekomen meldingen, klachten en/of signalen. Het toezicht is reactief. Wijkgericht toezicht ziet op het surveilleren en zichtbaar zijn in de wijken en heeft een preventief karakter. Het werkgebied van de boa’s is ingedeeld in zeven wijken. Iedere wijk kent een vast aanspreekpunt.
Vanwege het uitgebreide takenpakket, het grote aantal meldingen en de toegenomen vraag naar handhaving is de druk op de inzet van de boa’s groot. Hierdoor worden de dagelijkse werkzaamheden van de boa’s voor een groot deel bepaald door de ‘waan van de dag’. Dit heeft effect op (de frequentie van) de preventieve surveillance in de wijken.
Tevens kennen we, naast melding- en wijkgericht toezicht, een actieve preventieve inzet op specifieke overlastfeiten en/of ‘hotspots’ zoals voor jongerenoverlast, afval en parkeren. Hiervoor maken we gebruik van een registratiesysteem. Door middel van het vastleggen van onze registraties vormt zich (op termijn) een beeld van aandachtsgebieden en thema’s. Hierdoor kunnen de boa’s (preventief) ingezet worden daar waar het, op basis van verzamelde data, nodig c.q. gevraagd is. Door het preventieve karakter wordt ook het naleefgedrag bevorderd.
Door het uitgebreide takenpakket, het uitgestrekte werkterrein en het gegeven dat we niet beschikken over oneindige handhavings- en toezichtscapaciteit, is het maken van keuzes over de inzet van de boa’s onvermijdelijk. Het is daarom belangrijk en geoorloofd om het werk te prioriteren. Door middel van beschikbare data (op termijn) en een risicoafweging worden gekozen prioriteiten verantwoord en transparant gemaakt. Daarbij speelt ook dat iedere wijk een eigen karakter heeft en daarom zijn eigen aanpak verdient. In Bijlage C, Omgevingsanalyse is de volledige lijst met handhavingsprioriteiten opgenomen.
Het gedrag van mensen laat zich echter niet sturen. Hierdoor ontkomen we er niet aan dat een deel van de werkzaamheden altijd op basis van acute/spoed situaties plaatsvindt.
Besluitvorming op (vergunnings-)aanvragen, toezicht en handhaving zijn een kerntaak van de gemeente, die hierin duidelijk haar verantwoordelijkheden heeft en neemt. De uitvoering van de U&H-taken op het gebied van de Ow, APV en bijzondere wetten is gesplitst ondergebracht bij Domein Ruimtelijke Ontwikkelingen, Team Vergunningen, Archeologie en Monumentenzorg en Domein Maatschappelijke Ontwikkelingen, Team Veiligheid, Inspectie en Handhaving. In dit hoofdstuk worden (1) de capaciteit & middelen en (2) de functies, taken en verantwoordelijkheden van de verschillende domeinen/teams toegelicht. Afsluitend wordt aangegeven hoe onze U&H-organisatie voldoet aan de wettelijke U&H voorwaarden (zie ook paragraaf 1.5).
Op dit moment worden onze U&H-taken uitgevoerd door ca. 44,7 fte. Waarvan ca. 15,13 fte in Domein Ruimtelijke Ontwikkelingen, Team Vergunningen, Archeologie en Monumentenzorg en 29,4 fte in Domein Maatschappelijke Ontwikkelingen, Team Veiligheid, Inspectie en Handhaving.
Rijswijk is een organisatie die medewerkers kansen wil bieden en open staat voor persoonlijke ontwikkeling. In de praktijk kan dit betekenen dat we iemand een opleiding en/of ontwikkeltraject aanbieden om in zijn/haar rol te groeien. Daarnaast hebben we als organisatie constant oog voor het (her)opleiden van medewerkers en/of het verversen van kennis op specifieke onderdelen. De afgelopen jaren heeft het ‘opleidingstraject’ van de medewerkers voornamelijk in het teken gestaan van de Ow en de Wkb. In de nieuwe beleidsperiode wordt dit indien nodig noodzakelijkerwijs voortgezet en aangevuld met andere aandachtsgebieden. De in deze strategie beschreven doelen en prioriteiten worden in beginsel uitgevoerd binnen het beschikbare budget. Daarin is voor het kunnen schakelen op piekmomenten binnen Vergunningen ten behoeve van de Omgevingswet een budget voor een flexibele schil begroot. Indien blijkt dat de formatie bijstelling behoeft dan zal dit via de reguliere begrotingscyclus worden ingebracht.
Daarnaast heeft Rijswijk uitvoeringskosten voor de ODH van € 903.000,- en uitvoeringskosten voor de VRH van € 6.162.970,- De genoemde uitvoeringskosten van de ODH en de VRH kunnen aan verandering onderhevig zijn.
4.3 Functies, taken & verantwoordelijkheden
Zoals eerder aangegeven vindt de uitvoering van de U&H-taken plaats bij twee verschillende teams, die ook binnen twee verschillen domeinen vallen. Beide teams worden aangestuurd door een teammanager. De teammanagers worden aangestuurd door de domeinmanagers. In de tabel hieronder worden de twee teams beschreven aan de hand van de functies, taken en verantwoordelijkheden.
De komst van de Ow en de Wkb hebben impact op de manier waarop het werk binnen gemeenten wordt uitgevoerd en georganiseerd. Dit brengt andere competenties en vaardigheden met zich mee. Voor diverse functies zijn daarom nieuwe competentie- en functieprofielen in kaart gebracht en waar nodig aangevuld/aangepast op basis van de competenties en vaardigheden die de nieuwe wetgeving van ons vraagt.
Medio 2016 is de Wet Vergunningen, Toezicht en Handhaving (wet VTH) in werking getreden. Bij de inwerkingtreding van de Ow is deze wet integraal overgeheveld naar afdeling 18.3 van de Ow. De Wet VTH/Ow regelt de randvoorwaarden voor gemeenten en provincies om tot een hogere kwaliteit te komen van de uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het Ow taakveld. Om tot een hogere kwaliteit te komen van de uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving zijn er landelijke kwaliteitseisen ontwikkeld, de Kwaliteitscriteria. Met de landelijk ontwikkelde Kwaliteitscriteria zijn er afspraken gemaakt over de minimale kwaliteit van de uitvoering van de U&H-taken. Dit geldt zowel voor de taken die worden uitgevoerd door een Regionale uitvoeringsdienst als voor U&H-taken die gemeenten in eigen beheer uitvoeren.
Door de vaststelling van de ‘Verordening kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving Omgevingsrecht Rijswijk 2023 (Verordening kwaliteit VTH)’ heeft de gemeenteraad vastgelegd dat de gemeente ernaar streeft te voldoen aan de kwaliteitscriteria (vigerende). Voor de Kwaliteitscriteria geldt: pas toe of leg uit, “comply or explain”. Een volledig overzicht van de geldende Kwaliteitscriteria en op welke manier deze geborgd zijn binnen onze organisatie is weergegeven in Bijlage H, Zelfevaluatie Kwaliteitscriteria. Daarnaast gelden er vanuit afdeling 18.3 Ow en afdeling 13.1 Omgevingsbesluit nog enkele aanvullende eisen. Welke dit zijn en hoe wij die geborgd hebben, is hieronder weergegeven.
De vergunningen-, toezichts- en handhavingstaken zijn verdeeld over twee verschillende teams, vallende binnen twee verschillende domeinen en daarmee op functieniveau gescheiden. Dit betekent in de uitvoeringspraktijk dat niet door één en dezelfde medewerker een vergunning wordt verleend om daar vervolgens ook toezicht op te houden.
Roulatiesysteem Toezichthouders
Gelet op het relatief beperkte oppervlakte (circa 14 vierkante kilometer) is de samenwerking tussen de verschillende toezichthouders intens en staan de toezichthouders voortdurend in contact met elkaar. Er vindt regulier afstemming plaats. Er is tot heden derhalve niet ingezet op het wisselen van wijk.
Voor vergunningverlening en de juridische ondersteuning wordt ingezet op ‘het 4-ogen’ principe. Dit houdt in dat vergunningen en handhavingsbeschikkingen op regelmatige basis worden tegengelezen door een collega. Hiermee bevorderen we de kwaliteit van onze beschikkingen en werken we tevens eventueel ontstane afhankelijkheid tegen.
Taken, bevoegdheden, verantwoordelijkheden vastgelegd
Voor alle medewerkers binnen de organisatie zijn de taken en verantwoordelijkheden vastgelegd in functieomschrijvingen binnen het functiehuis. Daarnaast is in het gemeentelijke bevoegdhedenoverzicht geregeld welke taken door respectievelijk de burgemeester en het college van burgemeester en wethouders aan de medewerkers, die belast zijn met de uitvoering van de U&H-taken, zijn gemandateerd. Zoals hierboven aangegeven hebben de komst van de Ow en de Wkb impact op de manier waarop het werk binnen de gemeente wordt uitgevoerd. Daarom zijn er nieuwe functieprofielen ontwikkeld.
Ten aanzien van een gemeentelijke handhaver, een boa, geldt dat er een wettelijke verplichting bestaat om zijn/haar bevoegdheden, taken en verantwoordelijkheden op schrift vast te leggen. Alle boa’s zijn als zodanig aangewezen en aangesteld door het bevoegde bestuursorgaan (college van burgemeester en wethouders, dan wel de burgemeester), al dan niet onder mandaat. Bij de aanwijzingsbesluiten is vastgelegd ten aanzien van welke regelgeving zij de toezichthoudende bevoegdheden hebben.
Met het vaststellen van voorliggende U&H-strategie en de hieraan gekoppelde jaarlijkse Uitvoeringsprogramma’s en Jaarverslagen wordt voldaan aan deze wettelijke (kwaliteits)eis. Hierop wordt jaarlijks toegezien door de provincie in het kader van het Interbestuurlijk toezicht (IBT) omgevingsrecht (zie ook paragraaf 1.6).
De uitvoering van de U&H-taken geschiedt conform werkprocessen. De werkprocessen worden uitgewerkt en/of zijn verwerkt/opgenomen in de digitale werkomgeving. Met de inwerkingtreding van de Ow en de Wkb zijn en/of worden de werkprocessen (deels) vernieuwd.
Gemeenten moeten voor ongewone voorvallen, klachten en meldingen 24 uur per dag bereikbaar en beschikbaar zijn. Concreet betekent dit dat de gemeente buiten kantoortijden een bereikbaarheidsregeling moeten organiseren. Klachten en meldingen van overlast in het fysiek domein kunnen 24/7 via de website van de gemeente Rijswijk gemeld worden. Het formulier op de website ondersteunt een voortvarende afhandeling (gerichte vragen naar informatie, snel doorgeleiden naar verantwoordelijke ambtenaar). Daarnaast draaien we mee in het samenwerkingsverband voor de crisis en rampenbestrijding. Hiervoor is door middel van een piketdienst de 24/7 bereikbaarheid ingericht.
Bijlage A: Terugblik beleidsperiode 2023-2024 VTH-uitvoeringsbeleid Fysieke leefomgeving 2023-2027
In maart 2023 heeft het college van burgemeester en wethouders het VTH-uitvoeringsbeleid Fysieke leefomgeving 2023-2027 vastgesteld. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024 moet het meerjarige beleid “Omgevingswetproof” gemaakt worden. Daarnaast is in de praktijk gebleken dat het nieuwe beleid helaas (nog) niet voldoende handvatten biedt voor de dagelijkse uitvoering van de VTH-werkzaamheden. Zo ontbreekt een eenduidige vergunningenstrategie en zijn er geen (meetbare) doelen gekoppeld aan de uitvoering van de taken. Beide onderdelen zijn in het kader van het interbestuurlijk toezicht verplicht om goed in het beleid te borgen. Tevens is het, gelet op de beschikbare capaciteit wenselijk om de taken (meer) ‘risico-gestuurd’ in te richten. Door risico-gestuurd te werken zet Rijswijk de beschikbare capaciteit in daar waar de (bouw- en omgevings-)risico’s het grootst zijn en waarvoor onze deskundigheid en kennis het (meest) nodig is. Waar de risico’s het hoogst zijn wordt intensiever en/of sneller gehandeld, daar waar de risico’s minder hoog of laag zijn, wordt minder intensief en/of minder snel gehandeld.
Het VTH-uitvoeringsbeleid Fysieke leefomgeving 2023-2027 is daarom geëvalueerd. Daaruit is geconcludeerd dat het in 2023 vastgestelde beleid herzien moet worden. Daarbij is als uitgangspunt bepaald dat we vast houden aan wat al goed is en/of goed gaat. Aangevuld met verbeteringen waar dit mogelijk en nodig is. In het Jaar(evaluatie)verslag VTH 2023 is reeds inhoudelijk teruggeblikt op het in 2023 vastgestelde meerjarige beleidskader.11 Hieronder volgen enkele aanvullende bijzonderheden ten aanzien van het VTH-uitvoeringsbeleid Fysieke leefomgeving 2023-2027 en de daaruit voortkomende verbeteracties.
Cyclisch en programmatisch werken (oordeel IBT)
In het omgevingsrecht zijn er bepaalde regels opgenomen waaraan overheden zich moeten houden bij het uitvoeren van hun U&H-taken. Deze regels zijn er om de veiligheid en gezondheid van mens en natuur te beschermen. De provincie beoordeelt of gemeenten het uitvoeren van de U&H-taken zó hebben ingericht, dat deze adequaat uitgevoerd kunnen worden. Dit wordt gedaan aan de hand van een actueel strategisch en operationeel beleid alsmede een jaarlijks uitvoeringsprogramma en een jaar(evaluatie)verslag. In het jaarlijkse uitvoeringsprogramma wordt vooruit gekeken naar de activiteiten die het komende jaar worden uitgevoerd. In het jaarverslag wordt gerapporteerd over de mate waarin uitvoering van het uitvoeringsprogramma heeft plaatsgevonden en de mate waarin deze uitvoering heeft bijgedragen aan het bereiken van de doelen uit het beleid. Naar aanleiding van het jaarverslag wordt het beleid bezien en zo nodig aangepast. Door de jaarlijkse terugblik in het jaarverslag en het jaarlijks vooruitkijken in het uitvoeringsprogramma blijft het beleid aansluiten op de praktijk en is het evaluatieonderdeel gedurende de looptijd van het beleidsplan geborgd.
In de afgelopen jaren is het structureel en/of tijdig opstellen van de documenten uit de wettelijk verplichte cyclus niet elke keer optimaal geweest. In het kader van het IBT vanuit de provincie Zuid-Holland zijn afspraken gemaakt ter verbetering. Met de vaststelling van het Uitvoeringsprogramma 2024 is daarom gestart met een nieuwe werkwijze.12 Namelijk dat we ervoor kiezen om geen uitgebreid tekstueel document op te stellen maar volstaan met een overzichtelijk A3 waarin beknopt het programma voor het voorliggende jaar gepresenteerd wordt. We zetten hiermee in op een meer praktische invulling van de jaarlijkse beleidscyclus en gaan er vanuit hiermee het behalen van de provinciale termijnen te bespoedigen. Daarnaast is toegezegd dat een nieuw vierjarig beleidskader opgesteld wordt dat meer handvatten bied voor jaarlijkse programmering, uitvoering, planning, monitoring en evaluatie.
Onder voorbehoud van deze afspraken is Rijswijk in 2023 geplaatst op trede 2b (oranje). Deze score betekent dat de provincie tijd en ruimte geeft voor de benodigde verbeteringen. Met het doorvoeren van de geschetste verbeteringen kunnen we aantonen dat het slechts en tijdelijke achterstand in de taakuitvoering betreft en er geen sprake is van structurele taakverwaarlozing.
Met de vaststelling van het Uitvoeringsprogramma 2024 in februari 2024 en het Jaar(evaluatie)verslag 2023 in september 2024 is Rijswijk geplaatst op trede 1 (groen/signaleren). Dit betekent dat de provincie de verbeterslag signaleert en de voorzetting ervan in de gaten houdt.
Zoals in de inleiding reeds is aangegeven is het, gelet op de beschikbare capaciteit wenselijk om het werk (meer) ‘risico-gestuurd’ in te richten. Door risico-gestuurd te werken zet Rijswijk de beschikbare capaciteit in daar waar de (bouw- en omgevings-)risico’s het grootst zijn en waarvoor onze deskundigheid en kennis het (meest) nodig is. Waar de risico’s het hoogst zijn wordt intensiever en/of sneller gehandeld, daar waar de risico’s minder of laag zijn, wordt minder intensief en/of minder snel gehandeld. In de praktijk wordt dit principe wel al toegepast. We kunnen immers niet overal tegelijk zijn en moeten daarom keuzes maken. Risico-gestuurd werken is door de wetgever en op basis van jurisprudentie toegestaan mits dit gebeurt op basis van een risicoafweging. Als onderdeel van de nieuwe U&H-strategie is een omgevingsanalyse uitgevoerd. Hierbij is gekeken naar het grondgebied van de gemeente en de aandachtspunten per gebied. Daarbij is aansluiting gezocht bij de (verkenning van de) Omgevingsvisie. Daarnaast is op activiteitenniveau een risicoanalyse uitgevoerd. Het risico-gestuurd werken is naast toezicht en handhaving ook van toepassing op vergunningverlening. Dit sluit aan bij het gedachtegoed van de Omgevingswet waarbij er meer ruimte komt voor initiatieven maar dat daar tegenover ook meer verantwoordelijkheid vanuit de initiatiefnemers wordt verwacht. Overheden, bedrijven én burgers zijn samen verantwoordelijk voor een veilige en gezonde fysieke leefomgeving. Dit is dus niet alleen de taak van de overheid. In de nieuwe strategie heeft dit vorm gekregen in het Toets- en Toezichtprotocol (bijlage D en E van de U&H-strategie) maar ook in de manier waarop, en met name de snelheid/termijn waarmee wordt gehandeld bij meldingen, klachten en verzoeken om handhaving.
Om meer samenhang en integraliteit te creëren kiezen we, t.o.v. het VTH-uitvoeringsbeleid Fysieke leefomgeving 2023-2027 om het hernieuwde beleidskader een bredere reikwijdte geven. Het hernieuwde beleidskader ziet toe op zowel de taken op grond van de Ow als op de taken op grond van de APV en de bijzondere wetten. Daarnaast is in de nieuwe strategie gekozen om het beleid aan te vullen met de inzet van de toezichthouders bijzondere wetten en de inspecteurs openbare ruimte (boa’s). Op deze manier zijn alle U&H-taken die een relatie hebben met de fysieke leefomgeving verenigd in één beleidsdocument. Daarnaast draagt deze samenvoeging van de U&H-taken bij aan het realiseren van meer samenhang op bestuurlijke speerpunten zoals bijvoorbeeld de aanpak van ondermijning. Tot slot sluit dit ook aan bij de samenstelling van de teams Vergunningen, Archeologie en Monumentenzorg en Veiligheid, Inspectie en Handhaving.
BIJLAGE B: Doelen- en resultatenoverzicht U&H-strategie 2025-2028
Hieronder wordt een volledig overzicht gegeven van de visie, de missie/ambities, de doelen en de daaraan gekoppelde activiteiten en indicatoren. Het betreft indicatoren en actiepunten naast de uitvoering van de reguliere (wettelijke) Uitvoerings- en Handhavingstaken (verder U&H-taken). Conform de jaarlijkse U&H-cyclus, volgt de jaarlijkse planning in het jaarlijkse Uitvoeringsprogramma (zie ook paragraaf 1.4 van de U&H-strategie). Hieronder in de figuur worden de visie, de missie/ambities (1 t/m 4) en daaraan gekoppelde activiteiten (a, b en c) voor de komende beleidsperiode schematisch weergegeven (zie ook paragraaf 1.5 van de U&H-strategie).
Met het behalen van bovenstaande doelstellingen worden de volgende resultaten beoogd:
Ambities/doelen, activiteiten en (meetbare) indicatoren
Bijlage C: Omgevingsanalyse & prioriteitenlijst
De Omgevingsanalyse is een instrument dat we hebben toegepast om onze (toekomstige) ‘Omgeving’ zo goed en volledig mogelijk in beeld te brengen. Met de (toekomstige) ‘Omgeving’ bedoelen we de omgeving binnen onze gemeente in de meest brede zin, het gehele grondgebied (fysieke leefomgeving/openbare ruimte) met al haar kenmerken (gebouwen, bewoners/ bedrijven/instellingen, natuur etc.) waarvan we (niet) weten of, en in hoeverre hier sprake is van risico’s en/of risicovolle activiteiten en/of ontwikkelingen.
De Omgevingsanalyse bestaat uit een (1) Gebieds-, (2) Probleem- (incl. analyse van inzichten) en een (3) Risicoanalyse. Op basis van de Omgevingsanalyse kunnen we bepalen waar we gedurende deze beleidscyclus onze prioriteiten leggen voor de uitvoering van onze U&H-taken. De Omgevingsanalyse hebben we uitgevoerd door workshops te houden met een vertegenwoordiging van de ambtelijke uitvoeringsorganisatie (de inhoudelijke vakspecialisten).
Hieronder volgen de uitkomsten van de gebieds- en probleemanalyse. Er worden 5 gebieden onderscheiden te weten, (1) Centrumgebied, (2) Landgoederenzone/ (stads)parkzone, (3) Bestaande/rustige woonwijk, (4) Bedrijventerrein en (5) Gemengd wonen en werken. Voor deze gebiedsindeling is aansluiting gezocht bij de indeling zoals gehanteerd in het (in ontwikkeling zijnde) omgevingsplan en de Verkenning omgevingsvisie gemeente Rijswijk (oktober 2023). Omdat zowel het omgevingsplan als de omgevingsvisie nog in ontwikkeling zijn, is het mogelijk dat de gehanteerde gebiedsindeling uiteindelijk nog (iets) aangepast wordt. Echter is het voor deze omgevingsanalyse een goed en gedegen uitgangspunt.
Per gebied hebben we de huidige problemen/aandachtpunten benoemd waarmee bij de uitvoering van onze U&H-taken rekening wordt houden.
Voor de risicoanalyse zijn in de ambtelijke workshops met de inhoudelijke vakspecialisten de (risicovolle) activiteiten in kaart gebracht. Niet iedere activiteit die wordt ontplooid kent immers dezelfde risico´s als er iets mis gaat en/of als wij onze U&H-taken op deze activiteiten niet zouden uitvoeren. Om inzicht te krijgen in het risico als wij onze U&H-taken op deze activiteiten niet uitvoeren, is er aan de hand van zes landelijke criteria gekeken naar (de impact van) de mogelijke negatieve effecten. Wij hebben hierbij de volgende negatieve effecten onderscheiden:
Daarnaast is ook meegewogen de te verwachten aantallen aanvragen en meldingen, de aard en de te verwachten complexiteit van de aanvragen.
Aan de hand van de weging is per activiteit een ‘risicoscore’ bepaald. Deze risicoscore geeft per activiteit aan of het negatieve effect ‘Groot’, ‘Gemiddeld’ of ‘Klein’ is. Vervolgens is afgewogen wat de kans is op een overtreding op het moment dat wij onze U&H-taken niet zouden uitvoeren. Ook hiervoor is per activiteit een afweging gemaakt of deze ‘Groot’, ‘Gemiddeld’ of ‘Klein’ is. De afweging van het negatieve effect maal de kans heeft uiteindelijk geleid tot een ‘prioriteit’ van ‘Zeer Hoog’, ‘Hoog’, ‘Gemiddeld’, ‘Laag’ of ‘Zeer Laag’ (zie figuur 1 hiernaast).
Figuur 1: weging negatief effect x kans
Hieronder worden vervolgens de prioriteiten weergegeven van ‘Zeer Hoog’ tot en met ‘Zeer Laag’. Daarop volgend wordt de volledige activiteitenlijst met bijbehorende prioritering weergegeven.
In verband met de nieuwe wetgeving wordt hieronder ter toelichting het verschil tussen de gevolgklasses weergegeven. Belangrijk om hierbij op te merken is dat de minister heeft besloten om (tenminste) tot 1 juli 2025, gevolgklasse 1 te beperken tot nieuwbouw. Daarna gaan naar verwachting ook de verbouwactiviteiten onder gevolgklasse 1 vallen. Tevens is besloten om vanaf datum inwerkingtreding gevolgklasse 1 een periode van vijf jaar uit te trekken om partijen voldoende tijd te geven om de werkwijze van het nieuwe stelsel goed te kunnen borgen in de organisaties en een gedegen voorbereidingstijd op nadere gevolgklassen te geven. Gevolgklassen 2 en 3 zullen daarmee niet eerder dan 2028 worden ingevoerd.13
Prioriteiten ‘Zeer Hoog’, ‘Hoog’ en ‘Gemiddeld’
Bijlage D: Vergunningen Toetsprotocol Bbl
Voor u ligt het ‘Vergunningen Toetsprotocol’ (hierna: Toetsprotocol). Dit Toetsprotocol maakt deel uit van de Uitvoerings- en Handhavingsstrategie 2025-2028 van de gemeente Rijswijk. In het Toetsprotocol is vastgelegd met welke intensiteit een bouwplan, dat ingediend is bij de gemeente Rijswijk, getoetst wordt aan wet- en regelgeving. Hierdoor wordt weloverwogen en herleidbaar aangegeven welke toets-aspecten aandacht verdienen en hoeveel aandacht de verschillende toets-aspecten krijgen.
Aanvragen voor een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen worden getoetst aan de voorschriften uit het omgevingsplan, de redelijke eisen van welstand en in bepaalde gevallen (ook nog) aan het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl). Met de komst van de Omgevingswet en de Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb) voeren we voor een aantal nieuw te bouwen bouwwerken vooraf geen bouwkundige toetsing meer uit. Het betreft (voor nu) alleen de bouwwerken die vallen in gevolgklasse I. Voor alle overige bouwwerken geldt nog steeds dat tijdens het vergunningenproces vooraf moet worden getoetst aan het Besluit bouwwerken leefomgeving (Bbl), de opvolger van het Bouwbesluit 2012.
De wetgever heeft de technische voorschriften uit het Bbl niet gedifferentieerd naar zwaarte. Bij de behandeling van een aanvraag om een omgevingsvergunning moet voor bepaalde normen worden bepaald of het aannemelijk is dat aan de normen uit het Bbl wordt voldaan. Deze aannemelijkheidstoets biedt enige ruimte om te kunnen variëren in toetsintensiteit. Door het Toetsprotocol wordt hier invulling aan gegeven. Net als voor alle andere gemeenten is het ook voor Rijswijk praktisch niet mogelijk om alle voorschriften even uitputtend te toetsen. Ook vraagt niet elk gebouw/bouwwerk om dezelfde mate van toetsing en controle. Bouwplannen lopen immers zeer uiteen. Met het vaststellen van een Toetsprotocol worden bouwplannen eenduidig, consequent, transparant en adequaat getoetst. Hierdoor wordt de veiligheid van bouwwerken verhoogd en gewaarborgd, alsmede het gezond en veilig gebruik ervan en worden keuzes en prioriteiten gemotiveerd en bestuurlijk vastgelegd.
Prioriteiten ‘Zeer Laag’ oplopend tot ‘Zeer Hoog’
In het Toetsprotocol komt de prioritering van de activiteiten uit de U&H-strategie (Bijlage C) en het niveau (de diepgang) van toetsen samen. Om het risico van een bouwwerk/gebouw te bepalen is voor verschillende vergunningplichtige activiteiten, door middel van een risicoafwegingsmodel, een prioriteit bepaald (zie ook paragraaf 2.3.2 van de U&H-strategie en Bijlage C). In het risicoafwegingsmodel is aan de hand van zes landelijke criteria bij elke activiteit gekeken welke maximale geloofwaardige calamiteit kan optreden bij normaal gebruik of normale bedrijfsvoering. Het betreffen de criteria ‘Veiligheid & Gezondheid’, ‘Leefbaarheid’, ‘Ruimtelijke Kwaliteit & Cultuurhistorie’, ‘Bestuurlijk(imago)’, ‘Financieel/economisch’ en ‘Duurzaamheid’. Alle activiteiten hebben een eigen prioritering gekregen. Aan elke prioriteit is een niveau van toetsen verbonden. De werkwijze komt er op neer dat hoe groter het risico is, hoe meer er getoetst wordt en met een grotere diepgang/detail. Omgekeerd geldt dit ook, hoe lager het risico hoe minder (diepgaand) er wordt getoetst.
Wij hanteren vijf prioriteringsniveaus van ‘Zeer Laag’ oplopend tot ‘Zeer Hoog’. Deze vijf prioriteringniveaus corresponderen met de volgende toetsintensiteit (elk volgend toetsniveau is een aanvulling op het vorige toetsniveau):
Tabel 1: De verschillende toetsniveaus .
Hierbij zijn de volgende twee kanttekeningen van belang.
Naast de vaste prioritering en de daarbij horende toetsniveaus is er te allen tijde ruimte om op basis van kennis en kunde per aanvraag om omgevingsvergunning een inschatting te maken of de vaste prioritering in dat specifieke geval adequaat is. In de praktijk betekent dit dat er in specifieke gevallen gemotiveerd afgeweken kan worden van de vastgelegde prioritering.
Constructieve toets heeft eigen matrix
Het uitvoeren van de constructieve toets wordt uitgevoerd door een externe partij. Indien een plan aan de betreffende partij wordt toegestuurd wordt deze altijd volledig getoetst.
Hieronder volgt een uitgebreidere definitie van de verschillende toetsniveaus. Deze definities komen overeen met de landelijke definities. De diepgang van de toets kan variëren van geen toets tot volledig toetsen. Zoals eerder gemeld is elk volgend toetsniveau een aanvulling op het vorige.
Bijlage E: Toezichtprotocol Bbl
Voor u ligt het Toezichtprotocol Bbl (hierna: Toezichtprotocol). Dit Toezichtprotocol maakt deel uit van Uitvoerings- en Handhavingsstrategie 2025–2028 gemeente Rijswijk. Het Toezichtprotocol heeft betrekking op de voorschriften uit het Bbl en is een hulpmiddel om te komen tot en het uitvoeren van integraal, kwalitatief, meetbaar en efficiënt toezicht op naleving van de Omgevingswet. In het Toezichtprotocol is de intensiteit van het bouwtoezicht vastgelegd. Bouwtoezicht heeft betrekking op de bouwkwaliteit en het naleven van de bouwregelgeving op de bouwplaats en bebouwde omgeving (bouwhandhaving).
Het Toezichtprotocol is een praktisch werkinstrument voor het toezicht tijdens de (ver)bouwfase, de gebruiksfase en de sloopfase van een gebouw. Kenmerkend voor het Toezichtprotocol is een keuze voor prioriteiten: belangrijke zaken krijgen veel aandacht en minder belangrijke minder (risico-gestuurd werken). Met het vaststellen van een Toezichtprotocol:
Prioriteiten ‘Zeer Laag’ oplopend tot ‘Zeer Hoog’
In het Toezichtprotocol komt de prioritering van de activiteiten uit de U&H-strategie (Bijlage C) en het niveau (de diepgang) van toezichthouden samen. Zoals ook in de U&H-strategie (in paragraaf 2.4.2 en in Bijlage C) is toegelicht, is er aan de hand van zes landelijke criteria gekeken naar de impact en de omvang wanneer er onverhoopt iets misloopt. Het betreffen de criteria ‘Veiligheid & Gezondheid’, ‘Leefbaarheid’, ‘Ruimtelijke Kwaliteit & Cultuurhistorie’, ‘Bestuurlijk(imago)’, ‘Financieel/economisch’ en ‘Duurzaamheid’. Bij elke activiteit is gekeken welke maximale geloofwaardige calamiteit kan optreden bij normaal gebruik of normale bedrijfsvoering. Activiteiten zijn type gebouwen of bedrijven, bijvoorbeeld ‘wonen’, ‘industrie’ etc. Het resultaat is een prioriteitenlijst (Bijlage C). Alle activiteiten hebben een eigen prioritering gekregen. Wij hanteren vijf prioriteringsniveaus van ‘Zeer Laag’ (prioriteit 5) oplopend tot ‘Zeer Hoog’ (prioriteit 1). Deze vijf prioriteringniveaus corresponderen met de hieronder nader toegelichte toezichtniveaus.
Naast de vaste prioritering en de daarbij horende toezichtniveaus is er te allen tijde ruimte om op basis van kennis en kunde per controle of object een inschatting te maken of de vaste prioritering in dat specifieke geval adequaat is. In de praktijk betekent dit dat er in specifieke gevallen gemotiveerd afgeweken kan worden van de vastgelegde prioritering.
Hieronder volgt een toelichting op de verschillende toezichtniveaus.
Op de volgende pagina is een toezichttabel weergegeven. In deze tabel wordt de prioritering gecombineerd met een (diepte)niveau van toezicht. Met de komst van de Wkb is de rol van de gemeente tijdens het bouwproces verandert. Naast het vervallen van de bouwtechnische toets voor (in eerste instantie) gevolgklasse 1 (CC-1) bouwwerken tijdens het vergunningenproces vindt vanuit (bouw)toezicht versoberde/geen controle plaats op de feitelijke uitvoering van de bouwwerkzaamheden van deze type bouwwerken. De preventieve toets van het bouwplan aan de bouwregelgeving vooraf en het toezicht tijdens en na realisatie van de bouw wordt vervangen door toetsing en toezicht door private kwaliteitsborgers. Ten aanzien van de toezichttabel heeft dit (in eerste instantie) gevolgen voor de toezichtmomenten op gevolgklasse 1 activiteiten.
Bijlage F: Uitvoeringsbeleid Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (Wkb)
De Wet kwaliteitsborging voor het bouwen (hierna: Wkb) is op 1 januari 2024, gelijktijdig met de Omgevingswet, in werking getreden. Het doel van de Wkb is om de bouwkwaliteit te verbeteren en introduceert hiervoor de onafhankelijke kwaliteitsborger. De Wkb brengt grote veranderingen met zich mee, waaronder ook de rol van de gemeente tijdens het vergunning- en bouwproces. In het vergunningenproces toetst de gemeente de meeste bouwplannen alleen nog aan het omgevingsplan (voorheen: bestemmingsplan), welstand (indien van toepassing) en omgevingsveiligheid. De bouwtechnische toets aan het Besluit bouwwerken leefomgeving (voorheen: Bouwbesluit 2012) vervalt voor de meeste gevallen (gefaseerd) voor de gemeente. Ten aanzien van het toezicht wordt een aanzienlijke hoeveelheid taken overgedragen aan de nieuwe speler in het veld: de private kwaliteitsborger. De gemeente blijft verantwoordelijk voor het toezicht op de bestaande bouw en voor de resterende gevallen die niet onder de Wkb vallen als gevolg van de regelgeving. Daarnaast blijft de gemeente verantwoordelijk voor het feit dat er (in het algemeen) conform de verleende vergunning wordt gebouwd, immers de private kwaliteitsborger kijkt alleen of het technische gedeelte in orde is. De private kwaliteitsborger oordeelt dus over de technische aspecten van een bouwwerk maar oordeelt niet over of het betreffende bouwwerk überhaupt wel of niet vergund is en conform vergunning voor het niet bouwtechnische deel is uitgevoerd.
De private kwaliteitsborger toetst aan de hand van het nieuwe figuur van “instrumenten” of een bouwplan aan de technische regels voldoet. De gemeente blijft echter het bevoegde gezag (voor handhaving) en treedt vanuit deze rol - in beginsel - alleen nog op, op aangeven van de kwaliteitsborger. Bij het vervullen van deze nieuwe rol, biedt de Wkb ruimte aan gemeenten om in beleid specifieke keuzes te maken. In voorliggend uitvoeringsbeleid leggen we deze keuzes vast.
Naast de werkwijze onder de nieuwe wetgeving loopt het bouwtoezicht naar verwachting nog 2 à 3 jaar na inwerkingtreding van de Omgevingswet en de Wkb op 1 januari 2024, op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) tijdelijk door, omdat bouwwerken waarvoor een omgevingsvergunning op grond van de Wabo is verleend in de praktijk niet direct worden gebouwd en omdat de bouw ook enige tijd in beslag neemt. In de praktijk betekent dit concreet dat er (tijdelijk) met twee wetgevingsregimes gewerkt moet worden. Werken met nieuwe wet- en regelgeving kost in het begin altijd meer tijd en het onder twee regimes moeten werken zal extra capaciteit vragen van zowel toezichthouders als van de handhavingsjuristen.
In dit eerste hoofdstuk wordt gestart met een algemene toelichting op de reikwijdte van de Wkb, de rol van de kwaliteitsborger en de “instrumenten” die hierbij beschikbaar zijn. In het daarop volgende hoofdstuk worden de rol en de taken van de gemeente toegelicht.
Met de Wkb is in de praktijk nog nauwelijks ervaring opgedaan. Het Rijk wilde wel inzetten op pilots die door gemeenten werden uitgevoerd, maar in de praktijk bleek dat hiervoor bij de marktpartijen geen animo bestond. Het gebrek aan pilots, deed zich landelijk voor. Dit betekent dat de uitvoeringspraktijk en jurisprudentie vanaf januari 2024 aanleiding kunnen geven tot aanpassing van voorliggende beleidsuitgangspunten.
De Wkb geldt vanaf de inwerkingtreding op 1 januari 2024 in beginsel alleen voor bouwwerken in gevolgklasse 1 onder de noemer nieuwbouw. Gevolgklasse 1 omvat eenvoudige bouwactiviteiten, zoals woningen, waaronder woonboten, recreatiewoningen, eenvoudige bedrijfsgebouwen en kleine infrastructurele werken. Bij bouwactiviteiten vallend onder gevolgklasse 1 zijn de gevolgen in de fysieke leefomgeving in geval van falen van een bouwwerk beperkt.
De volledige lijst van bouwwerken die onder gevolgklasse 1 vallen betreft:
Gevolgklasse 1 is tot 1 juli 2025 beperkt tot nieuwbouw. Naar verwachting gaan na 1 juli 2025 ook de verbouwactiviteiten onder gevolgklasse 1 vallen, al kan dit op dit moment nog niet met zekerheid gesteld worden, omdat de invoering voor geheel gevolgklasse 1 al meerdere malen is uitgesteld.14
Welke gevolgklasse voor een bouwactiviteit van toepassing is, wordt verder bepaald op basis van de beoogde gebruiksfunctie van het bouwwerk. Is sprake van een combinatie van verschillende gebruiksfuncties in één bouwplan, dan zal de hoogste gevolgklasse bepalend zijn voor de vraag onder welke gevolgklasse het betreffende bouwplan valt. Zo zal een combinatie van wonen en winkels niet in gevolgklasse 1 kunnen vallen omdat winkels onder een hogere gevolgklasse vallen. Dit betekent ook dat als de bouwactiviteit na de bouwmelding niet langer voldoet aan gevolgklasse 1, bijvoorbeeld doordat tijdens de bouw aanpassingen zijn gedaan waardoor de bouwactiviteit onder gevolgklasse 2 komt te vallen, de bouw dient te worden gestopt en voor het bouwen een omgevingsvergunning bij de gemeente dient te worden aangevraagd. De wetgever heeft ervoor gekozen om met de (vergunningplichtige) bouwwerken in gevolgklasse 1 te beginnen en hiervoor een periode van vijf jaar uit te trekken. Op deze manier krijgen partijen voldoende tijd om de werkwijze van het nieuwe stelsel goed te kunnen borgen in de organisaties en een gedegen voorbereidingstijd op de nadere gevolgklasse te geven. De praktijkervaring die wordt opgedaan met bouwwerken die onder gevolgklasse 1 vallen, wordt dan gebruikt om de regels/werkwijze gevolgklassen 2 en 3 vanaf de start optimaal in te kunnen richten. Gevolgklassen 2 en 3 zullen daarmee niet eerder dan 2028 worden ingevoerd.15
1.3 De kwaliteitsborger en instrumenten
Inwerkingtreding van de Wkb heeft aan de voorkant tot gevolg dat er in het kader van vergunningverlening tot 1 juli 2025 weinig of geen bouwtechnische toets plaatsvindt voor nieuwbouw onder gevolgklasse 1 bouwwerken en (naar verwachting) vanaf 1 juli 2025 er zo goed als geen bouwtechnische toets meer plaatsvindt voor gevolgklasse 1 bouwwerken inclusief verbouwactiviteiten. Daarnaast vindt vanuit de toezichthouders onder de Wkb ook weinig of geen controle plaats op het technische gedeelte van de bouwwerkzaamheden van (in eerste instantie) de gevolgklasse 1 bouwwerken. Zowel de preventieve toets van het bouwplan aan de bouwregelgeving vooraf als het toezicht door de toezichthouders tijdens en na realisatie van de bouw worden (grotendeels) primair belegd bij private kwaliteitsborgers. Op vergunningen die zijn verleend onder de oude wetgeving (de Wabo) heeft wel nog een bouwtechnische toets door de gemeente plaatsgevonden en tijdens de realisatiefase dient ook nog, het voorheen reguliere bouwtoezicht ingezet te worden, omdat bij die vergunningen geen kwaliteitsbroger betrokken is of wordt.
Een kwaliteitsborger wordt aangetrokken door de initiatiefnemer/vergunninghouder van het bouwwerk. De vergunninghouder is formeel de opdrachtgever van de kwaliteitsborger in een privaatrechtelijke relatie. De kwaliteitsborger ziet er op toe dat volgens de eisen van het Besluit bouwwerken leefomgeving, afgekort Bbl (voorheen Bouwbesluit 2012) wordt gebouwd. Daartoe toetst de kwaliteitsborger een bouwplan aan de hand van zogenoemde “instrumenten”. Een instrument is een werkwijze waarmee een kwaliteitsborger tijdens de bouw toeziet of het bouwwerk voldoet aan de geldende voorschriften. Dit kan bijvoorbeeld een erkenningsregeling of certificering zijn. Een instrument beschrijft op welke wijze het toezicht (door de kwaliteitsborger) moet worden ingeric uitgevoerd. Instrumenten moeten voldoen aan wettelijke gestelde eisen en worden toegelaten tot het stelsel alvorens deze mogen worden toegepast door een kwaliteitsborger. De vereisten voor een instrument worden bepaald in de Wkb.
1.3.1 Risicobeoordeling en borgingsplan
Basis voor de kwaliteitsborging is een borgingsplan dat gebaseerd is op een goede risicobeoordeling. In een risicobeoordeling staat beschreven welke risico's er voor dit specifieke bouwwerk door de kwaliteitsborger worden gezien, en wordt aangegeven wat het specifieke risico inhoudt. Het gaat dan vooral om locatie-specifieke risico’s dan wel bijzondere lokale omstandigheden die van invloed kunnen zijn op hoe de bouwactiviteit technisch uitgevoerd moet worden. Daarnaast kan ook het ontwerp van een bouwplan (zelf) een risico geven in de uitvoering van de werkzaamheden. Een opsomming van algemene- en locatie specifieke risico’s is opgenomen in bijlage B. De in bijlage B opgesomde risico’s ontslaan de kwaliteitsborger niet van de taak om zelf altijd na te gaan welke mogelijke risico’s er (nog meer) bij een project zijn. In het borgingsplan wordt beschreven welke maatregelen worden genomen om deze risicos te voorkomen of worden beperkt. Het gaat hier om risico’s dat het resultaat van een bouwactiviteit – en daarmee het gerealiseerde bouwwerk – niet aan de bouwtechnische regels voldoet, waarbij extra aandacht besteed moet worden aan die onderdelen die aan het zicht onttrokken zijn/worden.
Deze twee stukken worden aan het bevoegd gezag overgelegd. Pas dan komt de rol van het bevoegd gezag in beeld. Het uitgangspunt van de Wkb is dat de (gemeentelijke) toezichthouder uit het bouwproces wordt gehouden en tijdens het bouwproces alleen nog optreedt naar aanleiding van signalen en/of naar aanleiding van informatiemomenten. Dat betekent dat het zwaartepunt van de controlerende taak van de toezichthouder zich verplaatst naar de controle op en beoordeling van het borgingsplan en zich minder op het veldwerk richt. De rol en de taken van het bevoegd gezag tijdens het bouwproces worden in hoofdstuk 2 toegelicht. Los van het bouwproces blijft de gemeente wel verantwoordelijk voor het feit dat er (in het algemeen) conform de verleende vergunning (toets omgevingsplan) wordt gebouwd, bijvoorbeeld het controleren van de uitgezette rooilijnen en het bepalen van het bouwpeil, immers de private kwaliteitsborger kijkt alleen of het bouwtechnische gedeelte in orde is.
Daarnaast blijft de gemeente verantwoordelijk voor de bouw- en sloopveiligheid. Het indienen van een bouw- en sloopveiligheidsplan is weliswaar geen verplicht onderdeel van de bouwmelding maar kan op grond het Bbl wel verplicht ingediend moeten worden tezamen mét de bouwmelding (informatieplicht).
Het doel van een bouw- en sloopveiligheidsplan is het vooraf inzichtelijk maken of een beoogd initiatief veilig en verantwoord, in zijn relatie tot de directe omgeving en de openbare ruimte, gerealiseerd kan worden. We volgens hierbij de landelijke richtlijn bouw- en sloopveiligheid van de Vereniging BWT.16
2. Fases in het nieuwe stelsel en de rol en taken bevoegd gezag
In het nieuwe stelsel zijn voor het bevoegd gezag de volgende drie ´fase´ te onderscheiden:
FASE 1 – VOOR DE (AANVANG VAN DE) BOUW
Naast de standaard “basis” beoordeling worden jaarlijks minimaal 2 bouwmeldingen (ook) volledig “inhoudelijk” beoordeeld. Dit wordt eventueel uitgebreid indien daartoe signalen worden ontvangen vanuit bijvoorbeeld de markt en/of omliggende gemeenten. Hierbij wordt voornamelijk gekeken naar de borging van algemene- en/of locatie gebonden risico’s en op constructieve- en brandveiligheid. Criteria om (toch) uitgebreider te beoordelen kunnen dan zijn:
Voor het beoordelen van de ‘bouwmelding’ is in bijlage A een checklist opgenomen.
Indien de melding niet compleet is of als er twijfels bestaan over de borging van de risico’s, kan de gemeente op grond van artikel 2.20 van het Bbl om aanvullende informatie vragen. Er kan dan worden gevraagd om over specifieke bouwwerkzaamheden en de momenten waarop deze worden uitgevoerd gegevens en bescheiden te overleggen met het oog op het voorkomen en/of beperken van risico’s die van invloed kunnen zijn op het voldoen van het te bouwen bouwwerk aan de regels. Het opvragen van de gewenste informatie is gekoppeld aan specifieke signalen of aan bijzondere lokale omstandigheden.
De gemeente kan in bijzondere situaties waarin bepaalde specifieke risico’s spelen die van invloed kunnen zijn op het voldoen van de bouwactiviteit aan de bouwtechnische regels ook/wederom (1) meer informatie opvragen tijdens de bouw en (2) informatie opvragen over de momenten van het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden (zoals het storten van beton). De bevoegdheid voor het opvragen van (aanvullende) informatie ten aanzien van specifieke situaties en/of risico’s kan dus zowel na het ontvangen van de bouwmelding (zie FASE 1) als ook tijdens de bouw.
Het verzoeken om informatie is alleen mogelijk als dat in het bijzonder is aangewezen met het oog op het voorkomen van of beperken van risico’s. In de regel zal de bevoegdheid om aanvullende informatie op te vragen alleen ingezet hoeven te worden als er sprake is van bijzondere lokale omstandigheden die in de risicobeoordeling zijn opgenomen én waar later in het proces de gemeente nog aanvullende informatie noodzakelijk acht. In het overgrote deel van de gevallen zal de informatie die eerder in het proces bij de melding en de daarbij behorende risicobeoordeling is ingediend voldoende zijn.
De gemeente zal van de bevoegdheid om tijdens de bouw (wederom) aanvullende informatie op te vragen gebruik maken indien er:
Tijdens de bouw ziet de kwaliteitsborger toe op het naleven van het borgingsplan en een correcte uitvoering van het bouwplan. Bij strijdigheden met de bouwregelgeving informeert de kwaliteitsborger, de aannemer en de opdrachtgever. Ontstaan bouwtechnische problemen die niet (kunnen) worden opgelost, dan moet de kwaliteitsborger ook de gemeente informeren. Op basis van de bevindingen wordt besloten of een aanschrijvingstraject wordt gestart.
De gemeente zal tevens van de bevoegdheid om tijdens de bouw aanvullende informatie op te vragen gebruik maken indien:
FASE 3 – NA (AFRONDING VAN) DE BOUW
Het nieuwe bouwwerk mag niet in gebruik worden genomen voordat er een complete “Gereedmelding” is ingediend met een verklaring van de kwaliteitsborger. De gereedmelding moet minimaal twee weken voorafgaand aan ingebruikname ingediend zijn via het DSO. Bij grotere (woning)bouwprojecten worden bouwwerken (woningen) vaak in delen opgeleverd. Tussen de oplevering en bewoning van de eerste woningen en de oplevering van de laatste woningen kan een langere tijd zitten. Het uitgangspunt is dat twee weken voor iedere fase een volledige gereedmelding wordt gedaan. In dat geval moet dan eerder ook per fase een bouwmelding zijn gedaan. Wanneer er slechts één bouwmelding is gedaan voor alle deelopleveringen bepaalt het college op basis van alle belangen of er wel of niet handhavend wordt opgetreden. Het college kan besluiten tot verbod op gebruik. Voor het beoordelen van de ‘gereedmelding’ is in bijlage A een checklist opgenomen.
In de praktijk worden veel bouwwerken casco opgeleverd, bijvoorbeeld zonder badkamer of keuken. Ook hierbij is een gereedmelding verplicht voor het in gebruik nemen. In geval van een casco-levering zullen delen van het bouwwerk niet klaar zijn. Als dit delen zijn die op basis van de regels in het Bbl verplicht zijn dan zal een kwaliteitsborger geen verklaring kunnen afgeven bij oplevering. Gereedmelding is dan dus niet mogelijk.
Het is aan de initiatiefnemer om te bepalen welke van de twee opties wordt toegepast. Het bevoegd gezag kan – wanneer duidelijk is dat de casco punten zijn belegd bij een (nieuwe) kwaliteitsborger – volgens het begrip 'zicht op legalisatie' voorlopig afzien van handhaven. De gemeente geeft in dat geval schriftelijk aan binnen welke termijn de kwaliteitsborger alsnog een gereedmelding moet doen.
De inhoud van de “Verklaring” omvat onder meer ook een opgave welk instrument is toegepast en de verklaring dat de kwaliteitsborger dat instrument ook mag gebruiken, een verklaring dat de
kwaliteitsborging zijn werkzaamheden heeft uitgevoerd volgens de in het instrument gestelde eisen en een verklaring dat de kwaliteitsborger vindt dat het bouwwerk voldoet aan de bouwtechnische voorschriften. In de verklaring wordt ook ingegaan op de maatregelen die zijn getroffen om eventuele risico’s die in het borgingsplan staan te beheersen.
Een reden om te besluiten niet te handhaven kan zijn, dat de gemeente handhaven disproportioneel vindt gezien de grootte van het onherstelbare feit. We laten de eigenaar weten dat het pand niet voldoet aan alle eisen vanuit de wet, maar dat we het zijn/haar verantwoordelijkheid laten hoe hier mee om te gaan. We kunnen de melding niet accepteren en formeel is het pand niet gereed (verklaring kwaliteitsborger ontbreekt). Een dergelijk besluit nemen we als gemeente dan ook heel bewust en niet zomaar. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij kleine afwijkingen van het Bbl waarbij geen gevaar voor de veiligheid of gezondheid is en we het vertrouwen hebben dat dit alsnog wordt hersteld.
We moeten in de praktijk ervaring gaan opdoen wanneer afwijkingen ontoelaatbaar zijn en ingebruikname niet wordt toegestaan. Elke situatie daartussen is grijs gebied en wordt van geval tot geval beoordeeld. Hierbij moeten we goed vastleggen hoe we de situatie hebben afgehandeld. Met als doel vergelijkbaar en navolgbaar handelen in vergelijkbare situaties.
De informatie uit het “Dossier bevoegd gezag” bevat met name informatie die van belang is voor het toezicht op de bestaande bouw en het gebruik van bouwwerken, bijvoorbeeld de aanduiding van gebruiksfuncties, verblijfsgebieden, verblijfsruimten en afmetingen en maximale bezetting van alle
ruimten, en bij eventuele calamiteiten, zoals gegevens over de aard en plaats van brandveiligheidsinstallaties en de noodverlichting en gegevens over de constructie.
We beoordelen jaarlijks minimaal 2 dossiers bevoegd gezag inhoudelijk. Dit wordt eventueel uitgebreid indien daartoe signalen worden ontvangen vanuit bijvoorbeeld de markt en/of omliggende gemeenten. De diepte van beoordelen van dossiers is mede afhankelijk van de risico’s die een bepaald bouwwerk en/of project met zich meebrengen.
Let op: naast de in dit document vastgelegde wijze van beoordelen (inhoudelijk en/of op hoofdlijnen) is er te allen tijde ruimte om op basis van kennis en kunde per dossier een inschatting te maken of de wijze van beoordelen in dat specifieke geval adequaat is. In de praktijk betekent dit dat er in specifieke gevallen gemotiveerd afgeweken kan worden van de vaste wijze van beoordeling.
In het geval de gemeente bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten moet inzetten om een mogelijke overtreding te beëindigen wordt aangesloten bij de (Landelijke) Handhavingsstrategie Rijswijk 2024, zoals opgenomen in Bijlage G van de Uitvoerings- en Handhavingsstrategie 2025-2028. Het inzetten van handhavingsinstrumenten heeft als doel de (illegaal) ontstane situatie terug te brengen naar een situatie die wel voldoet aan de (wettelijke) regels en (vergunning) voorschriften. Door de inzet van bestuursrechtelijke maatregelen, strafrechtelijke maatregelen of een combinatie van beide wordt het gewenste gedrag afgedwongen.
Checklist beoordeling “Bouwmelding”
Om de beoordeling van de “Bouwmelding” goed en effectief te laten verlopen wordt de volgende checklist als uitgangspunt genomen:
Met name rondom de risicobeoordeling is aan te bevelen dat het bevoegd gezag vroegtijdig met een bouwer en de kwaliteitsborger overlegt. Bij een dergelijk overleg kunnen tevens eventuele specifieke lokale omstandigheden – die verplicht moeten worden meegenomen in de risicobeoordeling – worden besproken en toegelicht.
Welke momenten zijn relevant voor Toezicht en Handhaving?
Zoals reeds aangegeven in paragraaf 2.1 kan er aanleiding zijn om de bouwmelding (toch) uitgebreider te beoordelen dan wel om aanvullende informatie te vragen.
Checklist beoordeling “Gereedmelding”
Om de beoordeling van de “Gereedmelding” goed en effectief te laten verlopen wordt de volgende checklist als uitgangspunt genomen:
Algemene- en locatie specifieke risico’s in Rijswijk
Onderstaande risico’s moeten in de risicobeoordeling bij het borgingsplan worden opgenomen door de kwaliteitsborger:
Bodemgesteldheid: De bodemopbouw in Rijswijk heeft een grillige structuur. De draagkrachtige lagen zijn op verschillende diepten. Onderzoek de grondopbouw (lagen in de grond) door het maken van sonderingen (metingen om de sterkte van de grondlagen in een grafiek te zetten). Grondmechanisch onderzoek en deskundig funderingsadvies zijn altijd noodzakelijk. Dit is nodig om de juiste keuze van funderingsconstructie te maken. Voor een aantal gebieden in Rijswijk bestaan bodemonderzoeken .U kunt hiervoor contact op met de gemeente.
Niet- grondverdringende funderingspalen: Er is onvoldoende vertrouwen in de kwaliteit en toepasbaarheid van paalsystemen die horen tot de categorie 'niet-grondverdringende funderingspalen'. Dit komt door de grillige grondsamenstelling van de bodem in Rijswijk en de onzekerheden die daarbij horen. We raden dan ook nadrukkelijk af om paalsystemen zoals mortelschroef en avegaar te gebruiken.
Monumenten en belendingen: In Rijswijk staan veel gebouwen dicht bij elkaar. Controleer of de keuzes voor de fundering (waarop het bouwwerk staat) en de constructie geschikt zijn voor de funderingen en constructies van belendingen (aangrenzende gebouwen). Ga ook na of belendingen de status van monument hebben.
Bestaande funderingspalen en damwanden verwijderen: Bij het verwijderen van bestaande funderingspalen en damwanden dient rekening gehouden te worden en risico’s te vermijden met het trekken van palen en damwanden (o.a. bij spoorlijn, rijksweg of dijklichaam, gevolgen voor bodem en grondwaterstromen). Dit kan alleen na overleg met de gemeente.
Geluid: Sommige gebieden in Rijswijk hebben een hogere geluidsbelasting. Dit is omdat ze dicht bij grotere wegen of industrie liggen. Om het geluidsniveau in het gebouw aanvaardbaar te houden, kunnen bij het bouwen extra maatregelen nodig zijn. Dit gaat niet om alle geluid, daar zijn regels voor. Vraag daarom een deskundige om dit uit te zoeken
Onderstaande locatiegerichte risico's betreffen risico’s die van invloed kunnen zijn op het voldoen van het bouwwerk aan de bouwtechnische regels. De meest voorkomende locatiegerichte risico’s in Rijswijk zijn:
bodemwarmte interferentie zone. Een kaart van alle geregistreerde bodemenergiesystemen is te vinden via Externe link: www.wkotool.nl;
Ingeval van een vooroverleg kunnen de algemene- en locatiegerichte risico’s worden meegegeven aan de initiatiefnemer.
Bovenstaande risico’s ontslaat de kwaliteitsborger niet van de taak om zelf altijd na te gaan welke mogelijke risico’s er (nog meer) bij een project zijn. De wijze waarop de lokale omstandigheden door moeten werken in het borgingsplan (dus de risico’s en wijze waarop deze beheerst worden), wordt vastgesteld door de kwaliteitsborger, in samenspraak met de initiatiefnemer, aannemer en adviseurs.
Bijlage G: Handhavingsstrategie 2024 gemeente Rijswijk
Bedrijven en burgers zijn in de basis primair zelf verantwoordelijk voor het naleven van voorschriften. De gemeente heeft de rol naleving van voorschriften te bevorderen. Dat doet de gemeente door daarover te communiceren en daarnaast ziet de gemeente toe op het in acht nemen van regels en handhaaft waar nodig. De gemeente Rijswijk kiest hierbij voor een pragmatische aanpak, waarbij het doelgericht zoeken naar oplossingen niet uit het oog wordt verloren.
Op grond van artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, afdeling 13.2 van de Omgevingswet en de aanvullende criteria die de (vigerende set) Kwaliteitscriteria ons voorschrijven, wordt in voorliggende (landelijke) Handhavingsstrategie de wijze van ons handhavend optreden geschetst. In deze handhavingsstrategie is aangegeven hoe wordt omgegaan met geconstateerde overtredingen. Met andere woorden: hoe ziet ons handhavend optreden eruit, welke stappen worden onderscheiden, welke handhavingsinstrumenten worden ingezet en op welke wijze.
De strategie biedt een vast afwegingskader maar houdt ook rekening met de nodige flexibiliteit. Het doel van handhavend optreden is om een (illegaal) ontstane situatie terug te brengen naar een situatie die wel voldoet aan de (wettelijke) regels en (vergunning) voorschriften. Dit doet we door het inzetten van handhavingsinstrumenten zoals bijvoorbeeld een last onder dwangsom, een last onder bestuursdwang of het opleggen van een bestuurlijke boete. Het opleggen en uitvoeren van sancties draagt eveneens bij aan preventie bij anderen en zorgt ervoor dat regels beter worden nageleefd.
Handhavingsstrategie: DEEL A, DEEL B en DEEL C
Voor ons handhavende optreden wordt een splitsing gemaakt tussen de zogeheten ‘thuis-taken’ die de gemeente zelf uitvoert en de taken die gemeenten wettelijk verplicht hebben overgedragen aan een Omgevingsdienst (de ‘basistaken’). Vanwege deze splitsing bestaat deze handhavingsstrategie uit 3 delen. Ondanks dat er qua beginselen, uitgangspunten en werkwijze in basis een overeenstemming is, wordt het toch opportuun gevonden de werkwijze te splitsen. Dit ligt in het feit dat de werkwijze van de gemeente toepasbaar is voor diverse rechtsgebieden waaronder in ieder geval de Omgevingswet, de Apv en Bijzondere wetten, de Huisvestingswet en de Wet goed verhuurderschap.
In dit deel wordt uitleg gegeven over de algemene uitgangspunten en beginselen, de verschillende soorten sancties en welke handhavingsmiddelen de gemeente dan wel de Omgevingsdienst tot hun beschikking hebben.
DEEL B: Werkwijze ‘thuis-taken’ uitgevoerd door de gemeente
Voor de handhaving op overtredingen inzake de taken die de gemeente in eigen beheer uitvoert, de zogeheten ‘thuis-taken’ wordt in dit deel de werkwijze weergegeven.
DEEL C: Werkwijze ‘basistaken’ onder mandaat uitgevoerd door de Omgevingsdienst
Voor de handhaving op overtredingen inzake de wettelijk verplicht aan de ODH overgedragen basistaken wordt gebruik gemaakt van de werkwijze die is vastgelegd in de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht (LHSO). Dit is reeds in 2023 door het Algemeen Bestuur (AB) van de Omgevingsdienst Haaglanden besloten.
A1. Uitgangspunten en beginselen
Aan het Nederlandse geschreven en ongeschreven recht kan een aantal uitgangspunten en beginselen worden ontleend die centraal staan bij de handhaving en de samenwerking tussen de handhavingspartners. Dat zijn de volgende.
Veilige en gezonde fysieke leefomgeving
Handhaving door de overheid draagt bij aan het bereiken van de diverse doelen zoals duurzame ontwikkeling, bewoonbaarheid van het land en de bescherming en verbetering van het leefmilieu. Ook is handhaving gericht op het bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving, een goede omgevingskwaliteit, ook vanwege de intrinsieke waarde van de natuur, en op het doelmatig beheren en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving.
Bij vertrouwen hoort het nemen van verantwoordelijkheid. De overheid wil erop kunnen vertrouwen dat burgers en bedrijven zich houden aan de voor hen geldende regels. Burgers en bedrijven moeten er op kunnen vertrouwen dat de overheid degenen die regels overtreden daarop aanspreekt. Het spreekt vanzelf dat burgers en bedrijven erop kunnen vertrouwen dat de overheid ook zelf de regels naleeft. En de instanties die met de uitvoering en handhaving van het omgevingsrecht zijn belast, handelen op basis van onderling vertrouwen en respect.
Integraal, risico gestuurd en effectgericht.
Handhaving in het omgevingsrecht is integraal (de activiteiten van de betrokken overheidsorganisaties zijn onderling afgestemd) en risico-gestuurd. Vanzelfsprekend wordt waar nodig en/of op verzoek van handhavingspartners ook buiten vooraf gestelde prioriteiten opgetreden.
Onafhankelijk en professioneel.
Het tot handhaving bevoegde gezag is sterk, slagkrachtig en onbevangen. Het heeft een onafhankelijke houding, is deskundig en professioneel, en handelt zonder vooringenomenheid. Handhavingsinstanties en hun medewerkers handelen consequent en vasthoudend op basis van de geldende wet- en regelgeving en de landelijke handhavingsstrategie.
Samenwerking en een adequate overlegstructuur
Met het oog op effectieve handhaving werken de met handhaving belaste bestuurlijke, politiële en justitiële autoriteiten met elkaar samen en hebben ze regelmatig overleg. Ze wisselen waar mogelijk en noodzakelijk informatie met elkaar uit en delen kennis met elkaar. Ze stemmen handhavingsactiviteiten af om te komen tot passende interventies en de gekozen interventies effectief te doen zijn. Ze beseffen dat het delen van beschikbare informatie een noodzakelijke voorwaarde is voor een toereikende informatiepositie en effectieve handhaving.
Het tot handhaving bevoegde bestuurlijk gezag verwacht van zijn bestuurders en medewerkers dat zij handelen in het algemeen belang en dat zij zich dienstbaar opstellen en rolvast zijn richting betrokken burgers en bedrijven, verzoekers om handhaving en overtreders. Daarnaast is het bevoegd gezag transparant over zijn afwegingen, beleid, prioriteiten, activiteiten en resultaten.
Handhaving is gelijkwaardig, doeltreffend, afschrikwekkend en evenredig om een goede naleving te bereiken
Het evenredigheidsbeginsel brengt met zich dat de nadelige gevolgen van een besluit voor een of meer belanghebbenden niet onevenredig mogen zijn in verhouding tot de met dat besluit te dienen doel.
Beginselplicht tot handhaving.
Uitgangspunt is de “beginselplicht tot handhaving” zoals deze in de rechtspraak is geformuleerd. Dit houdt in dat in beginsel van de overheid verwacht mag worden dat zij handhavend optreedt tegen geconstateerde overtredingen. Niet tegen alle overtredingen is het mogelijk en/of wenselijk om handhavend op te treden en bovendien beschikken gemeenten ook niet over oneindig veel capaciteit. De U&H-strategie, waarvan deze Handhavingsstrategie een bijlage betreft, biedt een afwegingskader maar houdt ook rekening met de nodige flexibiliteit.
De overheid behoort gelijke gevallen gelijk te behandelen. Voor het bestuurlijk bevoegd gezag vloeit dat voort uit de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Het waarborgen van een level playing field is daarvan een onderdeel. Bij handhaving is dat van zo mogelijk nog groter belang. Dit vergt van de handhavende instanties dat zij stelselmatig en consistent handelen. Het uitgangspunt van transparantie en het gelijkheidsbeginsel betekenen dat het bestuursorgaan voorspelbaar handelt bij overtredingen.
De persoon of onderneming die als overtreder of als klager te maken krijgt met handhavend overheidsoptreden moet in de gelegenheid worden gesteld te worden gehoord. Dit kan door gebruik te maken van de rechtsmiddelen zoals opgenomen in de Awb.
Respect voor fundamentele rechten
Juist bij handhaving – waar handelen inbreuk (kan) maken op deze rechten - is dat respect van groot belang. Er moet daarbij in het bijzonder worden gedacht aan fundamentele grondrechten zoals het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, het huisrecht en het zwijgrecht.
A2. Bestuursrechtelijke handhaving
Binnen de bestuursrechtelijke handhaving kan onderscheid worden gemaakt tussen verschillende instrumenten. Deze instrumenten oftewel de bestuurlijke sancties worden in twee groepen onderscheiden: herstelsancties en bestraffende sancties. Herstelsancties hebben een reparatoir karakter en beogen een rechtsconforme situatie te bereiken. Herstelsancties zijn aldus gericht op herstel van een illegale in een legale toestand en strekken tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding of tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding.
De belangrijkste herstelsancties zijn de last onder bestuursdwang en de last onder dwangsom.
Naast de reparatoire sanctiemiddelen kent het bestuursrecht ook bestraffende ofwel punitieve sancties, zoals de bestuurlijke boete. Deze sancties zijn gericht op het toevoegen van leed aan de dader.
Voor de aanpak van overtredingen staan een aantal instrumenten ter beschikking. Deze worden hieronder weergegeven en er wordt toegelicht wanneer deze instrumenten worden ingezet.
In beginsel zal gekozen worden voor een last onder dwangsom. Een last onder dwangsom is een herstelsanctie, die strekt tot het geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding en die de verplichting inhoudt tot betaling van een geldsom, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Een last onder bestuursdwang is een herstelsanctie, die strekt tot het geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding en de verplichting om te dulden dat het bestuursorgaan de last zelf door feitelijk handelen ten uitvoer legt, als de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd. De kosten van de feitelijke tenuitvoerlegging van de last worden door het bestuursorgaan op de overtreder verhaald. Tenzij deze kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
(zeer) Spoedeisende bestuursdwang:
Bij het opleggen van spoedeisende bestuursdwang wordt zoveel mogelijk de normale bestuursdwangprocedure gevolgd met een aangepaste (zeer) korte begunstigingstermijn. In voorkomende acute gevallen of onomkeerbare situaties kan bestuursdwang mondeling worden aangezegd en direct worden geëffectueerd. Naderhand dient de bestuursdwang alsnog op schrift te worden gesteld en bekend te worden gemaakt. Hieronder staan enkele voorbeelden:
Preventieve last onder bestuursdwang of dwangsom:
Als er sprake is van een klaarblijkelijk gevaar van een op zeer korte termijn te verwachten overtreding (die niet eerder heeft plaatsgevonden of is opgetreden) van een concreet bij- of krachtens wet- en regelgeving gesteld voorschrift kan een preventieve last onder bestuursdwang of dwangsom worden opgelegd. Daarbij is van belang dat de overtreding in de beschikking kan worden omschreven met die mate van duidelijkheid, die uit een oogpunt van rechtszekerheid ten aanzien van handhavingsbeschikkingen is vereist.
Een eerder verleende vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken als sanctie op onrechtmatig gedrag van een houder van een beschikking. Intrekking is slechts mogelijk op grond van wet- en regelgeving, waarvoor het college of de burgemeester bevoegd gezag is. Te denken valt hierbij aan het verstrekken van onjuiste of onvolledige gegevens of het niet nakomen van de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen. In sommige gevallen zijn nog aanvullende handhavingsmaatregelen nodig in de vorm van een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang. De situatie, waarin van de intrekkingsbevoegdheid gebruik wordt gemaakt, is dermate casuïstisch dat deze per situatie wordt beoordeeld.
De burgemeester heeft de mogelijkheid een inrichting (tijdelijk) te sluiten vanwege verstoring van de openbare orde. Voor het sluiten van panden wegens drugs gerelateerde overtredingen is apart handhavingsbeleid vastgesteld.
De wettelijke grondslag van een bestuurlijke boete is gelegen in afdeling 5.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De bestuurlijke boete moet expliciet in de wet zijn geregeld om opgelegd te kunnen worden. Het betreft een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom. De bestuurlijke boete wordt ingezet om een zogenaamd ‘lik op stuk’ beleid te kunnen uitvoeren. Door een directe consequentie te verbinden aan een overtreding wordt het naleefgedrag vergroot. De bestuurlijke boete kan naast bijvoorbeeld een last onder bestuursdwang of last onder dwangsom worden opgelegd.
DEEL B: WERKWIJZE ‘THUIS-TAKEN’ UITGEVOERD DOOR DE GEMEENTE
Voor de handhaving op overtredingen inzake de taken die de gemeente in eigen beheer uitvoert, de zogeheten ‘thuis-taken’ wordt in dit deel de werkwijze weergegeven. Het gaat in deze werkwijze om handhaving van regels voor:
Toezicht en handhaving wordt uitgevoerd door toezichthouders van de gemeente.
Bij constatering van een overtreding (en bij inzet van reparatoire sanctiemiddelen) is er een beginselplicht tot handhaving. Daarvan kan in bijzonder omstandigheden worden afgezien wanneer sprake is legalisatie of handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
De toezichthouder bepaalt samen met de handhavingsjurist (en eventueel in samenspraak met andere afdelingen binnen de gemeente) of hiervan sprake is en van handhaving wordt afgezien. Zo niet, dan wordt (afhankelijk van de overtreder en de aard en omvang van de overtreding) gekeken of de overtreder in een gesprek kan worden overtuigd om de overtreding te beëindigen. Dit is meestal het geval bij kleinere overtredingen en een goedwillende overtreder.
Als de omstandigheden dit naar oordeel van de toezichthouder niet toelaten, dan handelen we in beginsel volgens het volgende drietraps-model.
Stap 1 ambtelijke waarschuwing
Na constatering van een overtreding wordt in principe eerst een ambtelijke waarschuwing gestuurd. In de ambtelijke waarschuwing is aangegeven welke overtreding is geconstateerd, het wetsartikel dat wordt overtreden, welke maatregel kan worden genomen om de overtreding ongedaan te maken en binnen welke termijn de overtreding ongedaan moet zijn gemaakt. We starten in principe met een waarschuwingsbrief omdat -gelet op de omstandigheden- ook kan worden gekozen om deze stap over te slaan. In de ambtelijke waarschuwing wordt tevens vermeld dat wanneer de overtreding niet ongedaan wordt gemaakt, de procedure tot het opleggen van een bestuurlijke sanctiemaatregel wordt gestart. Nadat de termijn voor het herstellen van de overtredingen of afwijkingen voorbij is, wordt opnieuw ter plaatse gecontroleerd. Als blijkt dat de overtreding niet ongedaan is gemaakt, dan volgt een voornemen tot het opleggen van een bestuurlijke sanctie.
Stap 2 Voornemen bestuurlijke sanctie
Wanneer een waarschuwingsbrief niet voldoende is of wanneer deze stap wordt overgeslagen, wordt een brief gestuurd waarin het voornemen tot het opleggen van een bestuurlijke (herstel) sanctie wordt aangekondigd. . In dit voornemen wordt aangegeven waarom een bestuurlijke (herstel) sanctie wordt opgelegd. De gemeente stelt de betrokkene in de brief in de gelegenheid om een zienswijze in te dienen. De termijn voor het indienen van een zienswijze is in principe 2 weken. In principe, omdat bij spoedeisende zaken gemotiveerd voor een kortere zienswijzeperiode kan worden gekozen. Ook kan op een gemotiveerd verzoek van de overtreder deze termijn worden verlengd. Als er geen zienswijze is ingediend of als uit de zienswijze blijkt dat de overtreder niet bereid is om de overtreding ongedaan te maken, volgt de derde stap.
Stap 3 Opleggen bestuurlijke sanctie
Rekening houdend met een eventueel ontvangen zienswijze gaat de gemeente over tot het definitief toepassen van de aangekondigde sanctiemaatregel. Deze beschikking bevat, naast de constatering en het artikel dat wordt overtreden, een begunstigingstermijn waarbinnen een eind moet zijn gemaakt aan de overtreding en de wijze waarop de overtreding ongedaan kan worden gemaakt. Hierbij wordt gekozen voor de minst belastende maatregel. Ook wordt de dwangsom vermeld die wordt verbeurd wanneer de overtreding niet binnen de aangegeven begunstigingstermijn ongedaan is gemaakt. Indien de overtreding na de begunstigingstermijn nog niet is beëindigd, dan ontstaat van rechtswege de verplichting tot het betalen van de dwangsom. De dwangsom wordt ingevorderd door middel van een voornemen, gevolgd door het invorderingsbesluit.
In beginsel hanteren we het uitgangspunt dat het instrument van de last onder dwangsom wordt ingezet, tenzij, gezien de aard van de overtreding, een last onder bestuursdwang meer in de rede ligt. In artikel 5:32 van de Awb is bepaald dat een bestuursorgaan, dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, in plaats daarvan ook een last onder dwangsom kan opleggen. De wet laat aan het bestuursorgaan een discretionaire vrijheid om te kiezen voor één van beide alternatieven.
B2. Overtredingen Omgevingswet
Bij constatering van een overtreding van de Omgevingswet worden stappen 1, 2 en 3 gevolgd zoals hierboven zijn aangegeven.
B3. Overtredingen Huisvestingswet
Bij constatering van een overtreding van de Huisvestingwet worden stappen 1, 2 en 3 gevolgd zoals hierboven zijn aangegeven. Het gaat in het bijzonder om de volgende overtredingen (zie Hoofdstuk 5 van de Huisvestingsverordening Rijswijk 2023):
Wanneer is geconstateerd dat een overtreding niet is beëindigd binnen de in de last genoemd begunstigingstermijn, wordt én een nieuwe last onder dwangsom opgelegd én een bestuurlijke boete. Beiden (in principe) eerst weer voorafgegaan met een voornemen. De nieuwe dwangsom wordt in principe, met 100% verhoogd ten opzichte van de eerdere dwangsom. De hoogte van de bestuurlijke boete volgt de bedragen zoals opgenomen in de Huisvestingsverordening Rijswijk 2023.
Bij constatering van een overtreding van de Wet goed verhuurderschap17 worden ook stap 1, 2 en 3 gevolgd zoals in paragraaf 3.1 zijn aangegeven. Aangezien zicht op legalisatie hier niet aan de orde is, wordt beoordeeld of er wellicht bijzondere omstandigheden waardoor van handhaving moet worden afgezien voordat verdere stappen worden genomen.
Wanneer wordt geconstateerd dat een overtreding niet is beëindigd binnen de in de last genoemd begunstigingstermijn, wordt én een nieuwe last onder dwangsom opgelegd én in principe een bestuurlijke boete. De nieuwe dwangsom wordt met 100% verhoogd ten opzichte van de eerdere dwangsom. De bestuurlijke boete kan pas worden opgelegd wanneer een beleidsregel is opgesteld. De verwachting is, dat de beleidsregel in 2025 wordt opgesteld. In deze beleidsregel zal tevens worden opgenomen dat een bestuurlijke boete openbaar kan worden gemaakt. Dit laatste wordt in de eerste last onder dwangsom aangekondigd en draagt bij aan de afschrikwekkende werking.
De burgemeester heeft de mogelijkheid een openbare inrichting of horecabedrijf een bestuurlijke sanctie op te leggen die strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken van een overtreding, tot het voorkomen van een herhaling van een overtreding dan wel het wegnemen van de gevolgen van de overtreding. Voor de handhaving op horecabedrijven is een apart handhavingsbeleid vastgesteld.
Voor overige APV of VFL overtredingen volgen we de 3 stappen van het stappenplan. Voor kleine ergernissen en overtredingen wordt in principe gekozen voor een strafrechtelijke boete grond van Wet afdoening OM. (mulderfeiten) Het is aan de buitgewoon opsporingsambtenaar (boa) om op basis van eigen inzicht en ervaring hier uitvoering aan te geven of de overtreding af te doen met een waarschuwing.
Bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom en het maximum van het te verbeuren bedrag komt een ruime mate van beleidsruimte aan het bestuursorgaan toe.
Het opleggen van een last onder dwangsom heeft tot doel de overtreder te bewegen tot naleving van de voor hem of haar geldende regels. Om dit doel te bereiken wordt de hoogte van het bedrag afgestemd op het financiële voordeel dat een overtreder kan verwachten bij het niet naleven van deze regels. Van de dwangsom moet een zodanige prikkel uitgaan, dat de opgelegde last wordt uitgevoerd zonder dat een dwangsom wordt verbeurd.
Bij het bepalen van de hoogte van de dwangsom wordt rekening gehouden met onder andere de onderstaande uitgangspunten:
In geval van overtredingen van de Omgevingswet, de Huisvestingswet en de Wet goed verhuurderschap/Wet betaalbare huur wordt er in principe voor gekozen om de dwangsom ‘ineens’ op te leggen oftewel een eenmalige dwangsom vast te stellen. Dit betekent dat de overtreder de dwangsom moet betalen voor een handeling, die voor een bepaalde datum niet is uitgevoerd. Voor overige gevallen wordt er een bedrag per constatering met een maximaal te verbeuren bedrag opgelegd.
Als er cumulatie is van dezelfde soort overtredingen (de overtreding wordt daardoor groter), dan dient ook de dwangsomhoogte proportioneel groter te worden. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer er:
Als er sprake is van gecombineerde overtredingen dan worden) dwangsommen cumulatief opgenomen in de last onder dwangsom. Dit gebeurt niet als er aanleiding is om hiervan af te zien vanwege bijzondere omstandigheden.
B8. Overtreding niet beëindigd
Het kan voorkomen dat na het verbeuren van de maximale dwangsom blijkt dat de overtreder geen gehoor heeft gegeven en de overtreding nog steeds voortduurt. Dan zal de gemeente Rijswijk opnieuw een afweging maken over het in te zetten handhavingsinstrument. In principe kiest de gemeente voor de inzet van een tweede last onder dwangsom met een hogere dwangsom, tenzij de omstandigheden zodanig zijn dat een last onder bestuursdwang moet worden ingezet. De dwangsom wordt (in principe) 100% verhoogd. In principe, omdat omstandigheden altijd kunnen leiden tot een andere afweging.
B9. Herhaalde overtreding/recidive
Indien sprake is van een herhaling van een overtreding (door dezelfde overtreder, op het zelfde perceel) waarvoor in het verleden al een dwangsombeschikking is afgegeven, wordt ook gekozen voor een last onder dwangsom waarbij de dwangsom wordt verhoogd (tenzij de omstandigheden zodanig zijn dat een last onder bestuursdwang moet worden ingezet). Recidive geldt als dezelfde overtreder binnen vijf jaar na de opgelegde last onder dwangsom dezelfde overtreding opnieuw begaat.
De verhoging van de dwangsom bedraagt 50% bij de eerste herhaling en vervolgens tot 150% verhoogd (ten opzichte van de allereerste last onder dwangsom) de daarop volgende herhaling. Als deze herstelsanctie geen effect sorteert of indien op voorhand duidelijk is dat deze maatregel niet tot een beëindiging van de overtreding zal leiden, wordt gekozen voor een last onder bestuursdwang.
B10. Lengte begunstigingstermijn
Een begunstigingstermijn is de termijn, die de overtreder krijgt om de overtreding te beëindigen. De begunstigingstermijn komt op een zorgvuldige wijze tot stand. Dit houdt in dat de termijn voldoende lang is om als overtreder de opgelegde verplichtingen uit te kunnen voeren en dat de termijn, gezien de omstandigheden van de situatie, redelijk is.
Een begunstigingstermijn mag niet langer zijn dan noodzakelijk. Hiermee wordt een open einde van het handhavingstraject voorkomen. De lengte mag ook niet zodanig lang zijn, dat sprake is van het gedogen van de overtreding. Voorts behoeft er geen rekening te worden gehouden met de termijnen van bezwaar en beroep.
De begunstigingstermijn gaat lopen op de dag na dagtekening van de handhavingsbeschikking. Bij gevaarlijke situaties zoals (brand)veiligheid of gevaar voor de volksgezondheid kan de termijn korter zijn.
Onder de Omgevingswet verschaft de artikelen 5:7a en 5:33a van de Awb de bevoegdheid om aan een bestuursdwang- of dwangsombesluit zakelijke werking toe te kennen. Zakelijke werking houdt in dat het sanctiebesluit ook voor eventuele directe rechtsopvolgers geldt en dus ook jegens hen kan worden geëffectueerd. Een rechtsopvolger is een natuurlijk- of een rechtspersoon, die in de rechten van de oorspronkelijke overtreder treedt. Doorgaans zal het gaan om eigendomsoverdracht, niet ondenkbaar is dat rechtsopvolging plaatsvindt door overgang van een ander zakelijk recht, zoals pacht.
Met het oog op de rechtszekerheid moet voor een eventuele rechtsopvolger wel kenbaar zijn, dat er een sanctiebesluit geldt. Om die kenbaarheid te waarborgen moet het sanctiebesluit binnen vier dagen na de bekendmaking ervan worden ingeschreven in het beperkingenregister.
DEEL C: WERKWIJZE ‘BASISTAKEN’ ONDER MANDAAT UITGEVOERD DOOR DE OMGEVINGSDIENST
Voor de handhaving op overtredingen inzake de wettelijk verplicht aan de ODH overgedragen basistaken wordt gebruik gemaakt van de werkwijze die is vastgelegd in de Landelijke Handhavingsstrategie Omgevingsrecht (LHSO). Dit is reeds in 2023 door het Algemeen Bestuur (AB) van de Omgevingsdienst Haaglanden besloten. Hieronder is de werkwijze uit de LHSO opgenomen.
C1. Visie op een passende interventie
De LHSO zet in op een passende interventie bij iedere overtreding. Handhavers hanteren de strategie bij iedere constatering van een overtreding en maken daarbij gebruik van de daarin aangegeven instrumenten. Dit waarborgt een effectieve en doelmatige handhaving. Het draagt bij aan passend en eenduidig optreden. Het waarborgt rechtszekerheid en rechtsgelijkheid.
Een passende interventie is een interventie die is gebaseerd op de verzamelde feiten en op een beoordeling van de aard en ernst van de overtreding en van de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd, en die zo effectief en efficiënt mogelijk leidt tot spoedig herstel van de rechtmatige toestand, verdere naleving waarborgt, herhaling voorkomt en/of straft indien dit passend of noodzakelijk is om de normadressaat tot naleving te bewegen dan wel om de norm te bevestigen (speciale en generale preventie).
Om in het omgevingsrecht tot een passende interventie te komen, zijn de volgende twee hoofdvragen leidend:
Dit zijn twee vragen met gelijk belang. Positieve beantwoording van de één betekent niet dat beantwoording van de andere hoofdvraag achterwege zou moeten worden gelaten. De vragen zijn nevengeschikt. Het zijn vragen die zowel door de bestuurlijke als door de strafrechtelijke handhavingspartners behoren te worden gesteld. In combinatie met het beginsel van loyale samenwerking betekent dit bijvoorbeeld ook dat het Openbaar Ministerie zich dient af te vragen of er herstel mogelijk is met bevoegdheden van de bestuurlijke handhavingspartners, en deze laatste partners of er bestraffende interventies kunnen zijn aangewezen waar het Openbaar Ministerie een taak heeft. Loyale samenwerking betekent onder meer ook dat waar mogelijk tijdig informatie wordt gewisseld om het beantwoorden van deze hoofdvragen op het juiste moment mogelijk te maken voor de ander in de handhavingssamenwerking.
C2. Stappenplan om te komen tot een passende interventie
Hieronder volgt een stappen plan voor het toepassen van de hierboven toegelichte visie. Startpunt van het stappenplan zijn de bevindingen van het toezicht (al dan niet na een melding of aangifte): de constatering van feiten en omstandigheden en het oordeel van de toezichthouder, boa of handhaver daarover (de vaststelling dat sprake is van een overtreding). Het stappenplan is een hulpmiddel om de juiste afwegingen te maken en moet in geen geval als een rigide beslisboom worden beschouwd. De LHSO is immers vooral een afwegingsinstrument voor uitvoerders en richt zich tot hen. Aan de hand van het stappenplan, waartoe de hierna weer te geven interventiematrix behoort, kan worden gekomen tot onderling afgestemd en effectief handelen van de handhavingspartners.18
Het stappenplan bestaat uit de volgende vijf stappen:
Het stappenplan wordt hieronder per stap toegelicht. Het begrip ‘handhaver’ ziet op iedere functionaris – toezichthouder, opsporingsambtenaar, handhavingsjurist – die binnen de betrokken organisatie (een of meer onderdelen van) het stappenplan doorloopt.
Stap 1: positionering van de bevindingen in de basisinterventiematrix
De handhaver19 bepaalt in welk segment van de in figuur 1 opgenomen matrix (de basisinterventiematrix) hij zijn bevindingen positioneert door (1) het beoordelen van de gevolgen van de overtreding voor de fysieke leefomgeving, zoals milieu, erfgoed, natuur, water, ruimtelijke ordening, veiligheid, gezondheid e.d., en (2) het typeren van de (vermeende) overtreder.20
Ad 1 Typering van de gevolgen voor de fysieke leefomgeving
De handhaver beoordeelt de gevolgen van de geconstateerde overtreding voor de fysieke leefomgeving als:
Onder gevolgen worden ook dreigende gevolgen verstaan, dat wil zeggen als de overtreding (mogelijk) leidt tot (bij categorie 3 en 4: aanmerkelijke) nadelige gevolgen van belang (of het risico daarop) voor de fysieke leefomgeving, zoals hinder, schade aan beschermde waarden (zoals milieu, natuur of erfgoed), verontreiniging, zieken, gewonden of doden (mens, plant en dier). Ook kunnen daaronder de gevolgen van een overtreding worden verstaan die de mogelijkheden van controle beperken of onmogelijk maken, en de gevolgen of verstorende effecten die de overtreding heeft of kan hebben voor het gezag van de overheid of voor het systeem van ordening- of normering van de betrokken bedrijfstak als zodanig. Bij gevolgen is sprake van een glijdende schaal en het verschilt per (type) overtreding wat de gevolgen kunnen zijn en hoe ernstig die kunnen zijn. In zijn algemeenheid gaat het bij categorie 1 en 2 om lichte overtredingen. Het onderscheid tussen gevolgen van belang (categorie 3) en aanzienlijke gevolgen (categorie 4) zit vooral in de ernst en omvang van de (dreigende) schade. Schade van enige omvang die onomkeerbaar is, wordt in beginsel ingedeeld in categorie 4.
Voor specifieke domeinen of specifieke (bijvoorbeeld veelvoorkomende) overtredingen kan de kwalificatie van de gevolgen van een geconstateerde overtreding nader worden uitgewerkt om de handhavers houvast te bieden.
De handhaver baseert zijn kwalificatie van de gevolgen op de bevindingen van het toezicht. Als duidelijk is dat de overtreding nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving heeft of kan hebben maar de precieze omgeving daarvan nog niet kan worden vastgesteld, hanteert hij als uitgangspunt dat er gevolgen van belang zijn.
Ad 2 Typering van (het gedrag van) de overtreder.
De handhaver typeert de overtreder aan de hand van zijn gedrag als:
Calculerend/opportunistisch (indien de overtreder wist of moest weten wat de gevolgen van de bevinding zouden zijn en die op de koop toe neemt, alleen tot normconform gedrag overgaat indien de toezichthouder daar uitdrukkelijk op wijst (of daarvoor een sanctie laat opleggen of oplegt), bewust risico(’s) op overtreding neemt); of
Van professionele marktpartijen en ervaren personen of bedrijven mag worden verwacht dat zij de regels kennen en streven naar de naleving daarvan.21 En voor de overheid als overtreder geldt hier dat voor de kennis over en de naleving van regels gelet op haar voorbeeldfunctie strenge maatstaven gelden. Dat betekent dat een geconstateerde overtreding al snel wijst op een onverschillige houding of zelfs aanknopingspunt kan zijn voor het aannemen van calculerend gedrag. Dat geldt sterker indien een overtreding (steeds) pas ongedaan wordt gemaakt nadat een toezichthouder erop heeft gewezen.
De handhaver baseert de typering op de bevinding van het toezicht en neemt daarbij het gedrag van de overtreder en de toezicht- en handhavingshistorie mee in de beschouwing. De typering van de overtreder moet objectief en controleerbaar zijn en mag niet zijn gebaseerd op ‘onderbuikgevoelens’.
Als de handhaver niet in staat is om de overtreder te typeren, dan is typering A het uitgangspunt bij overtredingen waarvan de gevolgen vrijwel nihil zijn (categorie 1) en typering B het uitgangspunt bij overtredingen met beperkte gevolgen, gevolgen van belang of aanzienlijke/onomkeerbare gevolgen (categorie 2, 3 en 4).
Stap 2: bepalen van de verzwarende aspecten die aanleiding kunnen geven voor een ingrijpender herstelsanctie of voor straf rechtelijk onderzoek of bestraffing
De handhaver bepaalt of er verzwarende aspecten zijn die aanleiding geven voor een meer ingrijpende op herstel gerichte interventie of voor bestraffing. Bij de op herstel gerichte interventie hangen de verzwarende aspecten samen met de mate waarin er op feiten en omstandigheden gebaseerd vertrouwen is dat de overtreder terugkeer naar normconformiteit nastreeft en herstel. Dat vertrouwen is bijvoorbeeld geschonden wanneer er sprake is van recidive. (hoofdvragen 1a en 1b)
De handhaver bepaalt of er aspecten zijn die aanleiding geven voor bestraffing (hoofdvraag 2a), hetzij, - indien wettelijk mogelijk - met een bestuursrechtelijke bestraffing (bestuurlijke boete), hetzij met een strafrechtelijke bestraffing (strafbeschikking of strafvervolging). Hieronder valt ook de beslissing dat (nader) strafrechtelijk onderzoek aangewezen lijkt. De uitkomst van beantwoording van de hiervoor beschreven twee hoofdvragen (herstel of bestraffing) kan in veel gevallen zijn dat met herstel kan worden volstaan. Bij sommige aspecten is sowieso strafrechtelijke handhaving geïndiceerd.
In zijn algemeenheid geldt dat de keuze voor de soort bestraffing afhankelijk is van de wens van de wetgever in het betrokken domein. De wens van de wetgever over de keuze tussen strafrechtelijke en bestuursrechtelijke bestraffing loopt per domein of zelfs per (soort) overtreding uiteen. Zoals hiervoor is toegelicht, zal de doeltreffendheid bij de bestuursrechtelijke handhaving met bestraffende sancties meer gewicht hebben, en afschrikwekkendheid meer bij de strafrechtelijke handhaving. De scherpte van de sancties in het strafrecht en de kracht van de strafprocesrechtelijke bevoegdheden en methoden voor waarheidsvinding onderscheiden zich van bestuursrechtelijke handhaving. Dit zijn factoren die bij de keuze tussen bestuurs- rechtelijke en strafrechtelijke bestraffing en bij de daarover te maken afspraken in zijn algemeenheid een rol zullen (moeten) spelen.
De volgende aspecten worden in elk geval meegewogen bij de keuze voor strafrechtelijke bestraffing:
Onomkeerbare gevolgen/geen herstelsanctie mogelijk: de overtreding heeft nadelige gevolgen voor de fysieke leefomgeving die niet (meer) kunnen worden weggenomen, zoals onherstelbare milieuschade, of de normadressaat heeft het anderszins niet (meer) in zijn macht om de rechtmatige toestand te herstellen. Hoe groter en/of ernstiger de schade, hoe eerder strafrechtelijke handhaving is geïndiceerd. Een overtreding met onomkeerbare gevolgen zal overigens veelal al meteen bij het indelen in de basisinterventiematrix (stap 1) in de zwaardere interventiecategorie vallen.
Recidive: de normadressaat was al eerder in de fout gegaan en eerdere herstelsancties en/of een bestuurlijke boete hadden een onvoldoende preventief effect. Omdat het hier een beleidsmatige afweging betreft, zijn (algemene of domeinspecifieke) afspraken mogelijk over wat onder recidive wordt verstaan: herhaling van dezelfde overtreding, van eenzelfde type overtreding (en wat dat dan is) of van een overtreding in het betrokken domein – en alles daartussen. Bij het bepalen van recidive worden ook overtredingen meegenomen uit andere regio’s, ook overtredingen uit aangrenzende landen of het verdere buitenland kunnen worden meegenomen.
Verkregen financieel voordeel (winst of besparing): de normadressaat heeft door zijn handelen of nalaten financieel voordeel behaald en/of het behalen van financieel voordeel was het doel. Als het voordeel (substantieel) hoger is dan de maximale bestuurlijke boete die voor het betrokken feit kan worden opgelegd of als er helemaal geen bestuurlijke boete kan worden opgelegd, is strafrechtelijke handhaving aangewezen.
Combinatie met andere relevante strafbare feiten: de normadressaat heeft andere strafbare feiten gepleegd om de in het omgevingsrecht geconstateerde overtreding te verhullen, zoals valsheid in geschrifte of omkoping, of de geconstateerde overtreding is gepleegd in het kader van andere strafbare feiten, zoals witwassen. Een zeer belangrijke indicator is ook het vermoeden van het bestaan van een criminele organisatie.
Medewerking van malafide deskundigen (“facilitators”): De normadressaat is bij zijn handelen ondersteund door malafide deskundigen, zoals malafide vergunningverlenende of certificerende instellingen, keuringsinstanties en brancheorganisaties. Het gaat hier om de inschakeling van ‘facilitators’, dat wil zeggen sleutelfiguren in een branche die niet-naleving bewust faciliteren. Het ligt voor de hand dat het strafrecht zich in het bijzonder juist op deze facilitators zal richten. Loyale samenwerking tussen het OM en het bestuur is hier van groot belang alleen al gelet op de taken en bevoegdheden van het bestuur bij het verlenen en intrekken van vergunningen, certificaten en dergelijke.
Waarheidsvinding: soms is strafrechtelijke handhaving aangewezen vanwege de mogelijkheid van het toepassen van opsporingsbevoegdheden waarover de bestuurlijke organisaties niet beschikken. Strikt genomen gaat het hier niet om een verzwarende omstandigheid maar om de inzet van onderzoeksbevoegdheden die alleen in het strafrecht voorhanden zijn. Die bevoegdheden kunnen veelal alleen worden ingezet bij zwaardere feiten.
Normbevestiging: het strafrecht is het meest indringende corrigerende systeem. Juist door zijn expressieve kracht is het bij uitstek geschikt om het belang van regels en de ernst van niet-naleving te agenderen bij politiek, publiek en branche. In aanvulling op deze algemene verzwarende aspecten kunnen per domein domeinspecifieke verzwarende aspecten worden geformuleerd.
Stap 3: optreden aan de hand van de algemene of domeinspecifieke interventiematrix
De LHSO heeft als uitgangspunt om de meest effectieve interventie in te zetten. Dat betekent in veel gevallen dat kan worden volstaan met een lichte interventie. In andere gevallen brengt de situatie mee dat zo’n lichte interventie geen recht doet, en moet een zwaardere, meer ingrijpende interventie worden gekozen. Per situatie wordt deze ‘interventieladder’ beoordeeld met de vraag wat de meest effectieve interventie is in het concrete geval. Daarbij speelt ook het maatschappelijk draagvlak voor handhaving een belangrijke rol. Zo zal bij een goedwillende overtreder die een lichte overtreding zonder nadelige gevolgen heeft gepleegd (positionering in segment A1) in eerste instantie kunnen worden volstaan met aanspreken, informeren of waarschuwen.22 Moet die overtreder (beperkte) maatregelen treffen om de overtreding op te heffen en laat hij dat na of gaat hij anderszins weer in de fout, dan wordt opgeschaald naar bijvoorbeeld het opleggen van een herstelsanctie of een bestuurlijke boete.
De handhaver gebruikt bij stap 4 de algemene of, indien beschikbaar en van toepassing, de domeinspecifieke interventiematrix. Dit werkt als volgt:
De handhaver kiest voor de minst zware (combinatie) van de bij het betreffende segment behorende interventies, tenzij de handhaver motiveert dat een andere (combinatie van) interventie(s) in de betreffende situatie passender is. Daarbij maakt hij gebruik van zijn bevindingen bij stap 2 (inzake eventuele verzwarende aspecten.
In aanvulling op de LHSO kunnen er handhavings- of sanctiestrategieën zijn voor specifieke deelterreinen van het omgevingsrecht vergelijkbaar met de aanvulling voor Seveso-overtredingen (Brzo) uit 2012.
In algemene zin geldt voor het stellen van termijnen het volgende:
In alle andere gevallen, waaronder ook situaties waarin voor het treffen van herstelmaatregelen (al dan niet aanzienlijke) investeringen moeten worden gedaan, geldt: hoe urgenter de situatie des te korter de termijn. De termijn moet altijd worden afgestemd op de tijd die redelijkerwijs nodig is om de benodigde herstelmaatregelen te treffen, dus rekening houdend met de technische en organisatorische uitvoerbaarheid.
Stap 4: bepalen of afstemmingsoverleg nodig is
Indien er aan de hand van stap 1 en stap 2 wordt vastgesteld dat er aanleiding is voor bestraffing, beziet de handhaver bij stap 3 of er overleg met andere handhavende instanties is afgesproken of om andere redenen nodig is. Indien er is afgesproken dat de bestraffende interventie een strafrechtelijke is, dan wordt die weg ingezet. Indien er sprake is van opzettelijk of zeer nalatig veroorzaken van gevaar aan personen en/of milieu wordt steeds overleg met het OM gevoerd. Afhankelijk van de afspraken vindt er nadere afstemming plaats of niet. De gemaakte afspraken en de afstemming kunnen betekenen dat er een gezamenlijke interventie plaatsvindt.
Deze stap beoogt het faciliteren van goede afstemming en weloverwogen inzet van het handhavingsinstrumentarium. Het betreft daarom tweerichtingsverkeer: bestuursrechtelijke handhavers zoeken indien nodig en volgens de (algemene of domeinspecifieke) gemaakte afspraken het overleg op met politie en OM en omgekeerd. Samen met tijdige informatie- uitwisseling is dit tweerichtingsverkeer een uitwerking van het beginsel van loyale samenwerking.
Aan overleg is meer behoefte als voor de betrokken situatie geen standaard afspraken over de afstemming tussen bestuursrechtelijke en strafrechtelijke handhaving gelden. De standaardafspraken voor de betrokken situatie kunnen voorzien in overleg of overleg wordt gezocht als de handhaver in de bevindingen van het concrete geval aanleiding ziet om van de standaard afspraken af te wijken. Uit een oogpunt van doelmatige handhaving wordt zoveel mogelijk gehandhaafd op basis van algemene afspraken tussen bestuur, politie en justitie over afstemming en keuzes voor afdoening.
Als de handhaver in een concreet geval concludeert dat overleg over de afstemming en inzet van bestuurs- en/of strafrecht nodig is, wordt gehandeld op basis van vooraf tussen bestuursrechtelijke handhavingsinstanties, bijzondere opsporingsdiensten, politie en OM gemaakte algemene afspraken over hun inzet en samenspel (afstemming). Alleen zo kan in voorkomende gevallen accuraat en effectief optreden worden gewaarborgd, vooral als sprake is van spoed en/of heterdaad. Situaties waarin de vooraf gemaakte afspraken niet voorzien, zullen apart door de betrokken instanties worden beoordeeld, in een regulier overleg of in ad hoc overleg als snelheid is vereist. Uit het overleg volgt hoe de betreffende overtreding verder wordt opgepakt.
Ten slotte wordt, ongeacht de positionering van overtreding en overtreder, standaard aangifte bij het OM gedaan als toezichthouders de volgende ernstige bevindingen doen:
Bij deze vormen van niet-medewerking aan het toezicht wordt tevens bestuursrechtelijk opgetreden met het opleggen van ,een last onder dwangsom of een last onder bestuursdwang (artikel 5:20, derde lid, en 5:32 Awb).
Stap 5: vastlegging stappen en beslissingen
De doorlopen stappen en genomen beslissingen worden systematisch, verifieerbaar en transparant vastgelegd, zodanig dat hieruit kan worden afgeleid dat is voldaan aan het motiveringsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel, het verbod van willekeur en het verbod van misbruik van bevoegdheid. De handhaver neemt hierbij in aanmerking dat handhavingsbeleid, waartoe naar vaste rechtspraak ook een handhavingsstrategie en/of interventieladder behoort, in de regel moet worden gevolgd en dat handelen in afwijking van het beleid zorgvuldig moet worden afgewogen en deugdelijk moet worden gemotiveerd. Ook wordt zo inzichtelijk op welke wijze verzwarende en verzachtende omstandigheden een rol hebben gespeeld bij de keuze, wat bijdraagt aan een consistent overheidshandelen. Het verdient aanbeveling om te werken met een vast model voor verslaglegging dat zoveel mogelijk landelijk wordt gehanteerd en in de gebruikte ICT systemen is ingebouwd.
Bijlage H: Zelfevaluatie Kwaliteitscriteria 2024
Samen met het kabinet werken gemeenten en provincies aan het verbeteren van de uitvoering van het Omgevingsrecht. Medio 2016 is de Wet Vergunningen, Toezicht en Handhaving (wet VTH) in werking getreden. Met de inwerkingtreding van de Omgevingswet per 1 januari 2024 is de Wet VTH integraal overgeheveld naar afdeling 18.3 van de Omgevingswet. Deze afdeling regelt de randvoorwaarden voor gemeenten en provincies om tot een hogere kwaliteit te komen van de uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving binnen het omgevingsrecht. Om tot een hogere kwaliteit te komen van de uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving zijn er landelijke kwaliteitseisen ontwikkeld, de Kwaliteitscriteria. 23 Met de landelijk ontwikkelde Kwaliteitscriteria zijn er afspraken gemaakt over de minimale kwaliteit van de uitvoering van de uitvoerings- en handhavingstaken (hierna U&H-taken) Dit geldt zowel voor de taken die worden uitgevoerd door een regionale uitvoeringsdienst als voor U&H-taken die gemeenten, provincies, waterschappen en rijksdiensten in eigen beheer uitvoeren.
De Kwaliteitscriteria hebben zowel betrekking op de kwaliteit van de organisatie als de kwaliteit van de medewerkers. Voor de organisatie betekent dit dat er een sluitende beleidscyclus is, een inhoudelijke ondergrens geldt en dat de taken belegd worden bij organisaties die continuïteit in de uitvoering kunnen garanderen. Op medewerkersniveau betekent dit dat voldoende deskundigheid en ‘vlieguren’ (frequente uitvoering) gevraagd worden om de taken adequaat uit te kunnen voeren.
De oorspronkelijke wet VTH is geschreven vanuit een stelsel dat gebaseerd is op vertrouwen en decentralisatie. Dit betekent dat een belangrijk deel van de besluitvorming over de kwaliteit van de uitvoering decentraal plaatsvindt door de desbetreffende bevoegde gezagen. Leidend hierin is de afspraak met het kabinet dat er een landelijk kwaliteitsniveau moet worden gerealiseerd en behouden.
Afdeling 18.3 van de Omgevingswet bepaalt dat voor de taken die gemeenten wettelijk verplicht hebben overgedragen aan een Omgevingsdienst (de basistaken) de gemeenteraad een verordening moet vaststellen. Het doel van de verordening is het vastleggen van de kwaliteit voor de taken die de Omgevingsdienst voor de gemeente uitvoert. Voor de zogeheten ‘thuis-taken’ die de gemeente zelf uitvoert, geldt deze wettelijke verordeningsplicht niet. Voor deze taken heeft het college van burgemeester en wethouders een zorgplicht. Voor Rijswijk betreft het de bouwtaken die wettelijk gezien nog in eigen beheer uitgevoerd mogen worden.
Om gemeenten hierbij te ondersteunen hebben de VNG en IPO destijds in 2016 een Model Verordening kwaliteit VTH Omgevingsrecht opgesteld. De modelverordening zet kwaliteit van de vergunningverlening, het toezicht of de handhaving voorop, ongeacht of de taken door de gemeente zelf verricht worden of krachtens de wet in opdracht van de gemeente, door de omgevingsdiensten, worden verricht. Rijswijk heeft de modelverordening integraal overgenomen.24 Hierdoor is deze van toepassing op zowel de aan de Omgevingsdienst overgedragen ‘basistaken’ als op de ‘thuis-taken’ die de gemeente zelf uitvoert. De modelverordening zelf kent geen inhoudelijke kwaliteitseisen, maar verwijst naar de vigerende set kwaliteitscriteria. De Kwaliteitscriteria zijn een cruciaal richtsnoer waarvoor geldt: pas toe of leg uit, “comply or explain”.
Om de gewenste kwaliteit van de VTH-organisatie te behouden en waar nodig te verbeteren wordt door middel van voorliggend document inzichtelijk gemaakt waar Rijswijk momenteel voldoet (“comply”) aan de kwaliteitscriteria en waar gemotiveerd worden afgeweken (“explain”). Indien de Kwaliteitscriteria (nog) niet op alle (thuis)taken worden toegepast wil dit niet zeggen dat de kwaliteit per definitie te wensen overlaat. In dit geval wordt gemotiveerd aangegeven waarom de criteria niet toegepast zijn of konden worden en hoe wel voor de gestelde kwaliteit wordt gezorgd. Per 1 januari 2025 geldt een vernieuwde set Kwaliteitscriteria, versie 3.0.25 Bij de zelfevaluatie is de vernieuwde set gehanteerd.
De Kwaliteitscriteria bevatten criteria voor:
Kritieke massa criteria geven onder andere aan welke capaciteit, kennis en ervaring tenminste in een organisatie aanwezig moet zijn om de U&H-taken goed uit te voeren. De criteria voor kritische massa schrijven, per deskundigheid, op vijf onderdelen criteria voor. Deze vijf onderdelen zijn: opleiding, werkervaring, (aanvullende) kennis, frequentie en aantal.
Met de criteria voor kritieke massa kan een antwoord gegeven worden op de vraag of een organisatie en haar medewerkers in principe in staat zijn om de taken en de onderliggende operationele activiteiten uit te voeren gezien tegen de minimaal vereiste deskundigheid en de continuïteit. De criteria hebben geen relatie met de omvang van het werkaanbod. Er wordt geen onderscheid gemaakt in de omvang van de gemeente, het aantal af te handelen aanvragen/meldingen en het aantal handhavingsdossiers. De criteria voor kritieke massa geven de organisaties een ondergrens van het aantal medewerkers en hun deskundigheid om de activiteiten in continuïteit uit te kunnen voeren.
De uitgangspunten zijn vastgelegd in de Uitvoerings- en Handhavingsstrategie 2025-2028 en in het jaarlijks vast te stellen uitvoeringsprogramma. Gelet op de feitelijke structuur, waarin de gemeente als opdrachtgever de taken, opgaven en ambities bepaald, wordt voor de kritieke massa uit gegaan van de minimale fte die voor Rijswijk als uitvoeringsorganisatie vereist is (tenzij gemotiveerd wordt afgeweken).
Voor de totstandkoming van producten zoals vergunningen, controles en handhavingsacties zijn diverse werkprocessen nodig. Transparantie en bestuurlijke vastlegging spelen daarin een belangrijke rol. De procescriteria samen leiden tot een sluitende cyclus en kwaliteitsborging. Zoals het woord ’’procescriteria’’ doet vermoeden, betreft het eisen aan het proces.
Daarnaast beschrijven de procescriteria de eisen die gesteld worden aan de beleidscyclus. Door de criteria te volgen wordt de cyclus gesloten. De kwaliteitscriteria hanteren hiervoor de zogenaamde ‘BIG 8’ (zie figuur hiernaast). Door toepassing van deze beleidscyclus wordt beleid en uitvoering met elkaar verbonden. Daarnaast zorgt het evaluatieonderdeel van deze cyclus ervoor dat het beleid steeds blijft aansluiten op de uitvoeringspraktijk.
De BIG-8 systematiek maakt onderscheid tussen een jaarlijkse- (onderste cirkel) en een meerjaarlijkse cyclus (bovenste cirkel). De meerjaarlijkse cyclus bevat de langeretermijndoelen en is meer beleidsmatig en strategisch van aard. De jaarlijkse cyclus is een uitvoeringscyclus van planning, uitvoering en verslaglegging waarbinnen sneller geschakeld en aangepast kan worden. Onderdeel van deze uitvoeringscyclus is het jaarlijkse uitvoeringsprogramma en jaarverslag.
Processen gaan pas werken als mensen er vorm aan geven. Daarom zijn competentieprofielen opgesteld voor de nieuwe of meest veranderende rollen onder de Omgevingswet. De competentieprofielen hebben als doel om samen steeds beter in de geest van de Omgevingswet te kunnen werken. Ten opzichte van de eerdere sets Kwaliteitscriteria betreft dit een nieuw onderdeel.
Op de volgende pagina’s is schematisch weergegeven waar VTH op dit moment voldoen aan de Kwaliteitscriteria (set 3.0), waar actie op ondernomen wordt en waar gemotiveerd afgeweken wordt van de criteria. Op een aantal deskundigheden wijkt de gemeente gemotiveerd af van de Kwaliteitscriteria. De motivering is bij de betreffende deskundigheden weergegeven. Tevens vinden er op een aantal deskundigheden nog aanvullende cursussen plaats. Deze cursussen vinden plaats in het kader van de permanente bijscholing van de medewerkers om zodoende de kennis actueel te houden.
Stand van zaken: kritieke massa
Stand van zaken competentieprofielen
Indien er naar aanleiding van organisatorische veranderingen aanleiding is tot een verandering van de huidige keuzes voor wat betreft de toepassing van de Kwaliteitscriteria. worden die in het jaarlijkse Uitvoeringsprogramma meegenomen. Met ingang van de nieuwe vierjarige beleidsperiode per 2025, wordt jaarlijks over de toepassing van de Kwaliteitscriteria gerapporteerd in het Uitvoeringsprogramma. In het Jaarplan van de omgevingsdienst vindt eenzelfde rapportage plaats
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2025-113181.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.