Gemeenteblad van Ede
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ede | Gemeenteblad 2025, 1105 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ede | Gemeenteblad 2025, 1105 | beleidsregel |
1.1 Ruimtelijke kwaliteit en welstand
Deze Beleidsregel Welstand heeft als doel bij te dragen aan de ruimtelijke kwaliteit in Ede, vanuit de overtuiging dat welstandstoezicht het algemene belang van een aantrekkelijke leefomgeving behartigt. Een overtuiging die al meer dan honderd jaar deel uitmaakt van de Edese ruimtelijke cultuur. Het welstandsbeleid uit 2013 is in deze nota geactualiseerd tegen de achtergrond van de Omgevingswet. De oude criteria voor het uiterlijk van bouwwerken zijn herzien in duurzame redelijke eisen van welstand. Zie deel 6 voor de wijzigingen ten opzichte van eerdere nota’s.
Deze nota is bedoeld als toegankelijk, compact en inspirerend beleid dat burgers rechtszekerheid en rechtsgelijkheid biedt. Criteria zijn zo transparant, objectief en begrijpelijk mogelijk geformuleerd.
Balans tussen orde en verrassing
Inhoudelijk zoekt de gemeente een balans tussen orde en verrassing. De gebouwde omgeving is gestructureerd of speels opgezet zonder dat in orde de aantrekkingskracht door simpelheid verloren gaat, of dat verrassing leidt tot rommeligheid of chaos.
Naast deze toelichting bestaat deze beleidsregel uit een gebruiksdeel met criteria in hoofdstuk 2 t/m 5, een digitaal te raadplegen welstandskaart en architectuurbijlage.
De gemeente heeft welstandscriteria voor kleine bouwwerken, waaronder ook installaties en nutsgebouwen (hoofdstuk 2). Voor alle andere bouwwerken buiten welstandsvrij gebied, gelden algemene criteria (hoofdstuk 3) en gebiedscriteria (hoofdstuk 4), waarbij in geval van een beeldkwaliteitsplan bijzondere gebiedscriteria gelden. Voor alle bouwwerken, dus ook vergunningsvrij en welstandsvrij, gelden in Ede excessen criteria (hoofdstuk 5).
Gemeentelijke procedures hangen af van de eigenschappen van het plan en het perceel. Het Omgevingsloket van de overheid geeft inzicht of er voor het plan een vergunning nodig is, en zo ja, welke regels voor het plan gelden. Hierover is meer informatie op te vragen bij de gemeente.
Deze beleidsregel bevat niet de criteria uit het Omgevingsplan, het Besluit Bouwwerken Leefomgeving of andere (landelijke) regelingen. Voor vergunningsprocedures t.a.v. rijks- en gemeentelijke monumenten is het toetsingskader de actuele Beleidsregel Monumenten Opknappen en Instand houden Ede (Beleidsregel MOOI Ede) en gelden daarnaast uitsluitend de algemene welstandscriteria.
Commissie Ruimtelijke Kwaliteit
Ruimtelijke kwaliteit ontstaat als visie en vakmanschap elkaar ontmoeten. Die ontmoeting, een overleg over de kwaliteit van een plan gebaseerd op de welstandscriteria, vindt plaats met de onafhankelijke deskundigen van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit (CRK).
De advisering over de redelijke eisen van welstand aan B&W is een taak van de CRK, de gemeentelijke adviescommissie als bedoeld in Art. 17.9 van de Omgevingswet. Dit advies gaat over welstandsaspecten van vergunningsaanvragen, reclame-uitingen, objecten in de openbare ruimte en beeldkwaliteit in ruimtelijke plannen. De CRK baseert adviezen op de democratisch vastgestelde criteria uit deze beleidsregel en beeldkwaliteitsplannen.
De CRK adviseert maximaal 3 keer over hetzelfde bouwplan. Bij een derde negatief oordeel volgt een negatief eindadvies. De samenstelling van de CRK, werkwijze, vorm en inhoud van adviezen zijn vastgelegd in de verordening ‘Commissie Ruimtelijke Kwaliteit’ (heden 2023). Hierin is ook meer informatie over zogenaamde ‘kwaliteitsteams’ of ‘supervisors’ die in bijzondere gevallen (complexe projecten) de planbegeleiding namens de CRK op zich nemen.
Als onderdeel van deze beleidsregel kan de gemeenteraad beeldkwaliteitsplannen vaststellen. Dit kan bijvoorbeeld op beeldbepalende locaties, bij grootschalige ontwikkelingen of bij bijzondere ambities waarbij niet kan worden aangesloten bij de oorspronkelijke situatie. Actuele beeldkwaliteitsplannen zijn opgenomen in de Welstandskaart en meer informatie is op te vragen bij de gemeente. Omwille van duurzaam, continu en eenduidig kwaliteitsbeleid gaat de gemeente met ingang van deze beleidsregel meer terughoudend om met nieuwe beeldkwaliteitsplannen als afwijking op welstandsbeleid. Nieuwe plannen zijn altijd gebaseerd op een standaard format, gebaseerd op de criteria uit deze nota en opgesteld in overleg met, en geaccordeerd door, de CRK.
Welstandsvrij betekent dat een vergunningsaanvraag niet vooraf op welstandscriteria wordt getoetst. Bedrijventerreinen, niet zijnde zichtlocaties, zijn in Ede welstandsvrij gebied (zie de Welstandskaart). Daarnaast zijn kleine bouwwerken in bepaalde achtererf situaties welstandsvrij (zie hoofdstuk 2).
Voor kleine plannen als dakkapellen, uitbouwen en installaties bieden de Beleidsregel Kleine Bouwwerken (stedenbouwkundig) en deze beleidsregel (architectuur) houvast. Deze standaarden spreken over trendsetters. Een trendsetter is een plan uit eenzelfde bouwblok dat als uitgangspunt gehanteerd kan worden vanwege vergelijkbare architectuur en hetzelfde type bouwwerk, op locaties waar herhaling gewenst is. Wie zijn plan gelijk uitvoert, voldoet in de regel aan de redelijke eisen van welstand.
Niet ieder bouwwerk is automatisch een trendsetter. Een voorwaarde is dat:
Trendsetters gelden dus niet voor een straat, buurt of de hele gemeente. Daarnaast gelden ze ook niet voor altijd. Zoals vermeld in paragraaf 1.8 kan op vergunde werken die in strijd zijn met de actuele criteria van deze beleidsregel geen beroep meer worden gedaan als precedent of trendsetter.
1.6 Beleid, actualisatie en achtergronden
In de gemeente is sinds begin twintigste eeuw welstandstoezicht. Pas met de juridisering in de Woningwet werd de eerste Welstandsnota (2004) van kracht. Een herziening van de ruimtelijke ordening leidde tot de tweede welstandsnota in 2013. Hierin werden regels en procedures eenvoudiger, het regime juist meer complex en gedifferentieerd en het buitengebied gesplitst van de kernen. Deze opvolgende beleidsregel betekent een vereenvoudiging van het regime naar wel of geen welstand en een halvering van de gebiedscriteria. De gebieden zelf zijn een actuele vertaling van (o.a.) de Cultuurhistorische Waardenkaart Ede (2012 e.v.) in zich onderscheidende karakteristieken in plaats van de vertaling in een algeheel bijzonder welstandsniveau (in de nota 2013). Zowel de algemene criteria als de criteria kleine bouwwerken zijn meer toegespitst op uiterlijke verschijningsvorm, maar omvatten bredere ruimtelijke kwaliteit, met aandacht voor de gebouwde gevolgen van duurzaamheid, klimaatadaptatie, energietransitie en natuurinclusiviteit. Het BKP Buitengebied (2012) wordt momenteel geactualiseerd en zal separaat blijven gelden voor bouwwerken buiten stedelijk gebied.
1.7 Reikwijdte, hardheidsclausule en bezwaar
De achtste dag na die van bekendmaking van deze beleidsregel vervalt eerder beleid en zijn de opgenomen criteria van kracht. Op al vergunde bouwwerken die hiermee in strijd zijn, kan dan geen beroep meer worden gedaan als precedent of trendsetter. Afwijken van de welstandscriteria is in bijzondere gevallen mogelijk, indien een ontwerp wel past in de geest van de beleidsregel en betere oplossingen presenteert, maar niet voldoet aan de letter. Indien toepassing van de criteria in deze gevallen kennelijk onredelijk en onbillijk uitpakt, kunnen B&W gemotiveerd afwijken of kan de CRK gemotiveerd afwijkend adviseren.
Het welstandsadvies van de CRK is niet bindend, maar in de regel neemt B&W dit oordeel over.
Het advies zelf is geen bestuurlijk besluit en er kan daarom geen bezwaar tegen worden gemaakt.
Een bezwaarmogelijkheid ontstaat pas bij het besluit over de omgevingsvergunning, die (mede) op dat advies gebaseerd is.
1.8 Checklist indieningsvereisten
Een vergunningsaanvraag dient te voldoen aan wettelijke indieningsvereisten. Via het Omgevingsloket online (OLO) staan de vereisten op het aanvraagformulier. Documenten dienen te worden aangeleverd in archiefwaardig formaat (bestandsformaten PNG/JPG/TIFF of PDF 1.4).
Wanneer uitsluitend toetsing aan de criteria uit deze beleidsregel welstand van toepassing is, wordt tenminste ingediend:
Hoofdstuk 2 Criteria kleine bouwwerken
De welstandscriteria op de volgende pagina’s gelden voor nutsvoorzieningen, reclame-uitingen en voor de volgende kleine bouwwerken en duurzame installaties:
De precieze begripsbepaling en vergunningplicht volgt uit het Omgevingsplan Ede. Voor beschermde rijks- en gemeentelijke monumenten gelden de criteria voor kleine bouwwerken niet. De genoemde bouwwerken zijn welstandsvrij, als ze passen in het Omgevingsplan én zijn opgericht aan gevels of daken niet gekeerd naar openbaar gebied (1), op een achtererf meer dan 10 m uit openbaar gebied met een achterste perceelsgrens die niet aan openbaar gebied grenst (2), of onder maaiveld zoals kelders (3).
In het geval er anders gebouwd wenst te worden, en een perceel niet in welstandsvrij gebied of een beeldkwaliteitsplan valt, verdient het aanbeveling een kopie te bouwen van een trendsetter (zie hoofdstuk 1.5). Dat is een vergund bouwwerk binnen hetzelfde bouwblok en vergelijkbare architectuur, of een goedgekeurde nieuwbouwoptie.
Als een plan niet aan de criteria voldoet, is het niet per definitie in strijd met welstandseisen, maar dan volgt de reguliere toets aan de algemene criteria (hoofdstuk 3) en gebiedscriteria (hoofdstuk 4).
Voor alle bouwwerken, dus ook vergunningsvrij en welstandsvrij, gelden de eisen uit de excessen regeling. Na realisatie kan de gemeente uw plan hieraan toetsen en indien nodig handhaven.
Dit zijn bijbehorende bouwwerken, grondgebonden toevoegingen op het erf van één bouwlaag die qua afmeting, vorm of uiterlijk ondergeschikt zijn. Deze werken zijn aangebouwd, zoals erkers en veranda’s, of zelfstandig bijgebouwd zoals schuurtjes, overkappingen en carports. Balkons, dakterrassen en uitkragende erkers (op verdiepingen) worden niet op basis van deze sneltoetscriteria getoetst maar regulier behandeld. Alleen als ze bepalend zijn in het straatbeeld vindt een welstandstoets plaats.
Dakopbouwen (nokverhogingen), aan voor- of achterzijde, hebben altijd impact op de openbare ruimte en worden dus altijd door welstand getoetst. Ook sommige dak- en gevelwijzigingen worden beoordeeld, als zij belangrijk zijn voor de architectuur of dominant zichtbaar in openbaar gebied. Dit is bijvoorbeeld het geval als grote of hoge dakkapellen de indruk wekken van een extra bouwlaag. Het uitgangspunt is dat nieuwe initiatieven de samenhang en ritmiek van straatwanden niet verstoren.
1. Aan- en uitbouwen (incl. erkers)
Vergunningsaanvragen voor grondgebonden bouwwerken aan- of uitgebouwd en onderdeel van het hoofdgebouw, zoals ook erkers, worden beoordeeld op:
Uitkragende aan- en uitbouwen op de verdiepingen, zoals erkers, balkons en dakterrassen, die grenzen aan openbaar gebied worden op de algemene welstandscriteria en gebiedscriteria getoetst.
2. Bijgebouwen, overkappingen en carports
Vergunningsaanvragen voor vrijstaande of los tegen het hoofdgebouw geplaatste bijbehorende bouwwerken, zoals schuurtjes, vrijstaande garages, overkappingen en carports, worden beoordeeld op:
3. Gevel- en kozijnwijzigingen
Gevel- en kozijnwijzigingen zijn welstandsvrij indien conform de oorspronkelijk vergunde indeling, maatvoering, vormgeving, materialisering en detaillering vernieuwd.
Overige vergunningsaanvragen worden beoordeeld op:
Dakopbouwen zijn zeer beeldbepalend. Deze criteria betreffen eenzijdige nokverhogingen waarbij het voorste of achterste dakvlak wordt verlengd (‘lantaarns’), en nokverhoging in het midden van het dak, waardoor aan beiden zijden een hogere goot ontstaat (‘duiventil’). Daarnaast ook niet vrij in het dakvlak liggende ‘dakkapellen’, opgetrokken uit de goot, tegen de nok of zijkant dakvlak. Dakopbouwen op een plak dak vallen buiten de criteria kleine bouwwerken en worden getoetst aan de algemene en gebiedscriteria. Nokverhogingen worden beoordeeld op:
Vergunningplichtige dakkapellen niet gekeerd naar openbaar gebied zijn welstandsvrij mits ze in het Omgevingsplan passen. Dit geldt bijvoorbeeld voor (gestapelde) dakkapellen op de tweede lijn in het (zadel)dakvlak, maar niet voor dakkapellen op bijzondere mansardekappen en wolfseinden van zadeldaken. Vergunningsaanvragen worden beoordeeld op:
6. Dakramen, dakvensters en daklichten
Vergunningsaanvragen voor daglichtvoorzieningen worden beoordeeld op:
De waarde van deze bouwkundige installaties ligt in duurzame energieopwekking en klimaat adaptatie. Voorzieningen zijn zelden gericht op het verfraaien van gebouwen, maar vaak noodzakelijk. De installaties worden beoordeeld op potentiële omgevingshinder en zichtbaarheid vanaf de openbare ruimte. Installaties voldoen (geluids)technisch aan het Bouwbesluit en zijn inpandig geplaatst tenzij dit aantoonbaar niet kan. In de buitenruimte zijn ze zodanig geplaatst dat geen overlast voor de omgeving ontstaat door geluid, warmte/koude en luchtverplaatsing. Uitgangspunt is dat installaties de samenhang en het beeld van bebouwing respecteren en zich voegen naar de directe omgeving. Ze hebben een ingetogen en ondergeschikte vorm, materialisatie en kleur. Alle installaties en elementen samen vormen een afgewogen daklandschap of gevelcompositie zowel in onderlinge positie en samenhang als in kleur en materiaalgebruik. Onder de criteria duurzame installaties vallen geen schoorstenen, lift opbouwen en rook- of luchtkanalen.
In het geval een airco of warmtepomp wordt geplaatst die volgens het Omgevingsplan niet vergunningsvrij is en niet welstandsvrij, wordt getoetst op:
8. Zonnepanelen en zonnecollectoren
Zonnepanelen of collectoren die niet vergunningsvrij zijn of onderdeel uitmaken van een vergunningplichtig bouwwerk, worden beoordeeld op:
Voor windinstallaties geldt altijd een vergunningsplicht. Wat betreft uiterlijk en detaillering van het bouwwerk wordt deze beoordeeld op:
Zonwering (screens, uitvalschermen, luiken) kunnen bijdragen aan het binnenklimaat en het straatbeeld verlevendigen. In het geval dergelijke werken worden geplaatst aan een gebouw dat geen woning of woongebouw is, wordt de aanvraag beoordeeld op:
11. Natuurinclusieve en klimaatadaptieve daken
Groene daken worden aangemoedigd ten behoeve van energiehuishouding in gebouwen en klimaatadaptatie. Ze zijn daarom welstandsvrij indien geplaatst op daken met een maximale hellingshoek van 25 graden of hellende daken niet gekeerd naar openbaar gebied.
Indien anders uitgevoerd, worden ze beoordeeld op:
12. Erf- en perceelafscheidingen
Vergunningsaanvragen, uitgezonderd afscheidingen tussen balkons of dakterrassen, worden op welstand beoordeeld als deze een bouwwerk betreffen. Hagen, heggen en andere opgaande beplanting worden niet getoetst. Criteria voor deze beoordeling zijn:
Onder deze categorie vallen kleine nutsgebouwen zoals transformatorhuizen, hoofd- en onderverdeelstations voor bijvoorbeeld stroom, glasvezelkabels of warmtenet, en gemalen. Een goede inpassing in de omgeving;
Nutsgebouwen groter dan 30 m2 en/of van meer dan 4 m bouwhoogte worden niet beschouwd als kleine bouwwerken met een beperkte ruimtelijke impact. Voor deze solitaire gebouwen gelden de algemene welstandscriteria en gebiedscriteria.
Onderverdeelstations en trafo’s
Beoordeling gebeurt op onderstaande criteria, ook in het geval werken volgens het Omgevingsplan vergunningsvrij zijn, maar geplaatst op gemeentelijk grondeigendom:
Vergunningsaanvragen worden beoordeeld op:
Permanente handelsreclame zichtbaar vanaf de openbare weg wordt beoordeeld naar de relatie met gevoerde diensten of producten. Reclame mag niet het zicht op of in de openbare ruimte belemmeren. Reclame wordt beoordeeld op de harmonie tussen de reclame-uiting en het dragende pand in vorm, maat, gevelritmiek en kleur.
Bedrijven en openbare instellingen
De zes algemene welstandscriteria gelden in principe voor alle gebouwen behalve in welstandsvrij gebied. De criteria zijn met name bedoeld voor locaties waar geen gebiedscriteria gelden, voor solitaire gebouwen met een bijzondere (publieke) functie, beeldbepalende (hoog) bouw en bouwwerken in groengebied of op zichtlocaties. Daarnaast kunnen de criteria gebruikt worden als motivering om af te wijken van gebieds- en objectcriteria in geval van plannen van bijzonder goede kwaliteit. Evenals in voorgaand welstandsbeleid, en menig Nederlandse welstandsnota, zijn de algemene criteria gebaseerd op de zes richtlijnen van voormalig Rijksbouwmeester prof. dr. Ir. Tjeerd Dijkstra over ‘Architectonische kwaliteit’ uit 1985. Bijna 40 jaar later is deze standaard wel aangepast naar de opvattingen van deze tijd over omgevingskwaliteit. De waardering van kwaliteit is immers tijd- en plaatsgebonden.
Van een bouwwerk dat voldoet aan de redelijke eisen van welstand mag worden verwacht:
Bewuste presentatie, betekenis en oriëntatie
Een gebouw oriënteert zich altijd op de direct aangrenzende openbare ruimte, tenzij in gebieds- criteria anders is aangegeven. Vanaf een bouwhoogte van 4 verdiepingen, de ‘four-story limit’, is de relatie met deze openbare ruimte beperkt terwijl de druk op het gebruik en impact toeneemt. Deze hogere gebouwen presenteren zich van gebouwvoet en gebouwplint tot gevelbeëindiging bijzonder zorgvuldig. Dit geldt ook voor gebouwen op zichtlocaties - aan de dorpsrand, een hoofdweg, het spoor of een centrale publieke plek – of met openbare betekenis waarvan de impact op buurt, dorp en stadsilhouet groot is.
Inclusief, tijdsbestendig en cultureel duurzaam
Gebouwen dragen in massa, opbouw en materiaalgebruik zo veel mogelijk bij aan biodiversiteit door natuur inclusief bouwen en hebben zo min mogelijk negatief effect op het leefklimaat. Het doel is windhinder, verblindende lichtreflectie, ongewenste schaduwwerking en warmte uitstraling te voorkomen. Elk nieuw bouwwerk schrijft zich in de cultuur van de leefomgeving in.
Gezien vanuit eeuwenlange ontwikkelingen en het belang van toekomstige generaties om nog ongekende mogelijkheden zoveel mogelijk open te houden, past bouwen een zekere bescheidenheid en spaarzaamheid in vormgeving en (her)gebruik van materiaal, energie en grondstoffen.
Typologische relatie tussen vorm en functie
De vorm van een gebouw heeft een relatie met het gebruik en de manier waarop het wordt gemaakt. Typologie wordt bepaald door culturele waarden (ontwerp opvattingen) en bouwtraditie. Binnen deze interpretatieruimte wordt getoetst op de herkenbaarheid van uitgangspunten en samenhang tussen gebruik, constructie en vorm.
Samenhang in schaal, maat en compositie
Maatverhoudingen zijn van groot belang voor de belevingswaarde van een gebouw. In de compositie worden de verschillende onderdelen van het bouwwerk ten opzichte van elkaar en als totale hoofdvorm ten opzichte van de omgeving beheerst samengebracht. Gebouwen vertonen harmonie in schaal, maatverhoudingen en ritme en een heldere hiërarchie in ruimtevorm, bouwmassa en vlakverdelingen.
Herkenbare eenheid en verscheidenheid
Regelmaat, structuur, geometrie en symmetrie, ritme en repetitie zorgen voor eenheid in horizontale en verticale opbouw van bouwmassa, gevels, daken en details. Eenheid bestaat niet zonder variatie, differentiatie en benadrukte verschillen die eigenheid en identiteit in architectuur, stad en landschap herkenbaar en beleefbaar maken.
Materiaal- en kleurgebruik en detaillering
Materiaal- en kleurgebruik ondersteunen het ontwerp en karakter van het bouwwerk en de samenhang met de omgeving. Onder licht-toetreding bepalen deze aspecten vorm, expressie en tactiliteit. Toevallige keuzes of decoratie kunnen afbreuk doen. De uitwerking en detaillering van een ontwerp moet logisch zijn en ondersteunend aan het concept, met evenwicht tussen helderheid en complexiteit.
Een nieuw bouwwerk dient te passen bij de ruimtelijke kenmerken van de betreffende straat of buurt, oftewel gebiedscriteria. De actuele, feitelijke situatie is de basis voor criteria in 20 gebieden, tenzij een beeldkwaliteitsplan geldt (zie hoofdstuk 1.3). In dat geval geldt voor alle bouwwerken dit beeldkwaliteitsplan tot de gehele ontwikkeling is vergund.
In de welstandskaart staan alle gebieden en de geldende beeldkwaliteitsplannen aangegeven. Deze dynamische kaart is via internet in de gemeentelijke kaartviewer te raadplegen. Door postcode of adres in te vullen wordt duidelijk in welk gebied het adres is gelegen en welke gebiedscriteria (of welk beeldkwaliteitsplan) van toepassing zijn. De kaart is te vinden via deze Externe link: link.
Momenteel gelden de volgende beeldkwaliteitsplannen, opgenomen met rode contour in de welstandskaart:
4.1 Locaties zonder gebiedscriteria
Gebiedscriteria zijn gebaseerd op de ruimtelijke kenmerken van 20 specifieke gebieden in Ede.
De karakteristieke ruimtes zijn een uitdrukking van culturele en sociaaleconomische ontwikkelingen en politieke keuzes van de afgelopen eeuwen, in architectonisch en ook in stedenbouwkundig en landschappelijk opzicht.
Voor een aantal locaties zijn geen gebiedscriteria geformuleerd. Dit zijn gebieden waar bebouwing niet of nauwelijks aanwezig is, zoals sportvelden, volkstuinen, begraafplaatsen of parken. Daarnaast zijn het locaties met solitaire bouwwerken die weinig samenhangende stijlkenmerken vertonen met hun directe omgeving. Dan gaat het vaak om gebouwen met bijzondere functies zoals scholen, kerken, zorginstellingen of winkelcentra.
Enkele landgoederen vallen hier ook onder, zoals landgoed ‘De Harscamp’ en ‘De Bruinhorst’ in Ederveen. Grote delen hiervan zijn beschermd in het kader van het monumentenbeleid. Voor deze bouwwerken gelden alleen de algemene welstandscriteria.
In het bijzonder de (ontworpen) relatie van panden met nabije monumenten is karakteristiek, die tot uitdrukking komt in gebouwkenmerken. Dit geldt voor het Beatrixpark rond de assen van de Beatrixkerk, het Enka carré in de oude fabriek en enkele kazerne clusters.
Stedenbouwkundig silhouet (massa en plaatsing)
Architectuur (uiterlijk van het bouwwerk)
De dorpscentra van Bennekom en Lunteren. Historische wegen zijn goed herkenbaar, straatwanden zijn (haast) gesloten, bebouwing is gevarieerd.
Stedenbouwkundig silhouet (massa en plaatsing)
Architectuur (uiterlijk van het bouwwerk)
Informele dorpslinten langs oude wegen en diverse, kleinschalige bouw die de historische oorsprong weerspiegelt, zoals de Bospoort in Ede.
Stedenbouwkundig silhouet (massa en plaatsing)
4.5 Plan Tulp Stationsweg (Ede)
Vrijstaande villa’s en complexen op royale, groene percelen. Gelijke kavels van circa 70 m diep aan weerszijden van de weg, planmatig aangelegd.
Stedenbouwkundig silhouet (massa en plaatsing)
Architectuur (uiterlijk van het bouwwerk)
4.6 Tuindorp Oude Kolkakkerbuurt (Ede)
Een buurtje uit de jaren dertig van vrijwel identieke vrijstaande woningen met puntdaken in ritmische reeksen, de zogenaamde ‘Veluwse Puntjes’.
Stedenbouwkundig silhouet (massa en plaatsing)
Architectuur (uiterlijk van het bouwwerk)
4.7 Tuindorp Nieuwe Kolkakkerbuurt (Ede)
Recente herstructurering van het oorspronkelijke ‘tuindorp’ met een zeer sterke samenhang tussen straatruimtes, bijzondere hoeken en architectuur.
Stedenbouwkundig silhouet (massa en plaatsing)
Architectuur (uiterlijk van het bouwwerk)
4.8 Tuindorp Oud Ede - Zuid (Ede)
Recente herstructurering van het oorspronkelijke ‘tuindorp’ met een zeer sterke samenhang tussen straatruimtes, bijzondere hoeken en architectuur poorten en omsloten groen. De eerste fase met gesloten straatwanden is grotendeels monumentaal.
Stedenbouwkundig silhouet (massa en plaatsing)
Architectuur (uiterlijk van het bouwwerk)
Gebieden rond centra met een dorps karakter van (half) open verkavelingen, vrijstaande woningen en (meestal iets meer recente) rijblokken met een kap.
Stedenbouwkundig silhouet (massa en plaatsing)
Architectuur (uiterlijk van het bouwwerk)
Vroeg naoorlogse bouwwerken van seriematige, industriële systeembouw waaronder veel rijwoningen en de eerste middelhoge portiekflats.
Stedenbouwkundig silhouet (massa en plaatsing)
Architectuur (uiterlijk van het bouwwerk)
Portieketageflats op een souterrain in plantsoenen die samen een begeleidende straatwand vormen van functionele gevels met een sterke ritmiek.
Stedenbouwkundig silhouet (massa en plaatsing)
Architectuur (uiterlijk van het bouwwerk)
Vierlaagse flats met beneden-bovenwoningen, diagonaal gepositioneerd en met de kopse kant via trappenhuizen met portico geplaatst aan de weg.
Stedenbouwkundig silhouet (massa en plaatsing)
Architectuur (uiterlijk van het bouwwerk)
Twee-onder-een-kapwoningen uit de jaren ‘50 in schuurachtige volumes in vrije setting met een sterke sfeer van wonen in het bos.
Stedenbouwkundig silhouet (massa en plaatsing)
Architectuur (uiterlijk van het bouwwerk)
4.14 Grootschalige wederopbouw
Panden met een prefab industriële bouw en veel herhaling in herkenbare groepen of clusters, perceelvormen, woningtypen en in gevels.
Stedenbouwkundig silhouet (massa en plaatsing)
Architectuur (uiterlijk van het bouwwerk)
Markante hoge flats van circa 6 tot 14 bouwlagen die in reeksen samenhang, compositie en accentuering bepalen op het niveau van de stad.
Stedenbouwkundig silhouet (massa en plaatsing)
Architectuur (uiterlijk van het bouwwerk)
Een buurt met typerende dambordstructuur (grid) van bosparkjes met randen van portiekflats en samenhangende bouwvelden van gelijke maat.
Stedenbouwkundig silhouet (massa en plaatsing)
Architectuur (uiterlijk van het bouwwerk)
Besloten, introverte buurtjes met geknikte en doodlopende straten, verspringende clusters en hofjes en schuine lijnen in percelen en panden.
Stedenbouwkundig silhouet (massa en plaatsing)
Architectuur (uiterlijk van het bouwwerk)
De vrijstaande woningen, bungalows en villa’s op uitzonderlijk ruime percelen in de (oostelijke) bosachtige omgeving van de dorpen.
Stedenbouwkundig silhouet (massa en plaatsing)
Architectuur (uiterlijk van het bouwwerk)
Gebouwen die onderdeel uitmaken van de formele orde en bebouwingspatronen van conceptuele buurten vanaf de jaren ‘90, waar beeld de eigenheid bepaalt.
Stedenbouwkundig silhouet (massa en plaatsing)
Architectuur (uiterlijk van het bouwwerk)
4.20 Bedrijven- en kantorenparken
Bedrijfs- en kantoorpanden die zich op terreinen of parken bevinden met samenhangend concept, categorie, type of ruimtelijke opzet, of beeldbepalende zichtlocatie.
Stedenbouwkundig silhouet (massa en plaatsing)
Architectuur (uiterlijk van het bouwwerk)
Bij ernstige strijdigheid met de redelijke eisen van welstand is sprake van een exces: een ook voor niet-deskundigen duidelijke extremiteit in het uiterlijk van een bouwwerk.
De criteria voor excessen gelden voor de hele gemeente, dus ook voor gebieden die welstandsvrij zijn. De criteria gelden voor de voor- en achterkant van alle bouwwerken, dus ook voor vergunning- en welstandsvrije delen. De regeling is gericht op het uiterlijk van bouwwerken en dus niet bedoeld om plaatsing van bouwwerken tegen te gaan.
Er is sprake van een exces wanneer:
Er is eerder sprake van een exces naarmate:
Hoofdstuk 6 Architectuuropvattingen en stijlkenmerken
Dit deel van de beleidsregel wil inspiratiebron zijn en richting geven aan passende ingrepen bij bestaande gebouwen. Begrip van de intenties en opvattingen achter het oorspronkelijk ontwerp en kennis van kenmerken dragen immers bij aan de kwaliteit van ingrepen. Het is geen toetsingskader.
Architectuur is een culturele activiteit. In elke periode, onder andere omstandigheden, leidt dit tot andere opvattingen. De belangrijkste overtuigingen en grondhoudingen op basis waarvan architectuur zich de afgelopen 100 jaar heeft ontwikkeld zijn toegelicht met daarbij stijl kenmerken die hieruit in Ede zijn voortgekomen.
De architectuur van de tweede helft van de negentiende eeuw wordt gekenmerkt door zogenaamde Neostijlen; het Eclecticisme. Voor bepaalde types bouwwerken worden bepaalde stijlen uit het verleden gewenst omdat deze het gebruik symboliseren.
In dit kader strekt het te ver om alle Neostijlen te beschrijven. Voor informatie over Neoclassicisme, Eclecticisme, Neorenaissance, Neoromaans, Overgangsarchitectuur, Neogotiek en Empire wordt verwezen naar Monumentenzorg.
Architectuur opvattingen 20e eeuw
In de twintigste eeuw komen tal van stijlen tot ontwikkeling, soms naast of in reactie op elkaar en soms als transformatie van een eerdere stijl. Het geheel kan tot 4 grondhoudingen worden herleid:
Na de oorlog vindt een verschuiving plaats van de dominante Europese cultuur naar de Amerikaanse cultuur met een nadruk op economie en commerce. In combinatie met de invloed van nieuw media ontstaat een beeldcultuur waarin beeldproductie belangrijker wordt dan objectproductie. Het architectonische beeld raakt onder invloed hiervan losgekoppeld van het te produceren gebouw: architectuur is niet meer de logische en universele expressie van de tijdgeest maar een subjectieve keuze, een thematische beeldarchitectuur.
Aanvankelijk uit zich dit in de architectuur als een collage van antieke stijlen, vergelijkbaar met de neostijlen, maar gaandeweg ontwikkelt zich een waaier aan stromingen. Door de marktwerking in de projectontwikkeling wordt marketing dominant en volgen in de 21e eeuw stijlen, modes en hypes elkaar in hoog tempo op.
Uitgangspunt van het traditionalisme is het voortbouwen op de jarenlange bouwtraditie. Historische anonieme architectuur acht men vanwege ouderdom en continuïteit eerbiedwaardig en nastrevenswaardig. Er wordt niet gezocht naar een expressie van de tijdgeest of innovatief materiaalgebruik maar juist het geleidelijk ontwikkelen van de gebruikelijke combinaties van vormen en materialen is belangrijk. Men refereert vaak aan alledaagse bouwwerken zoals boerderijen en woonhuizen.
De traditionalistische bouwstijl kenmerkt zich door het veelvuldig gebruik van baksteen. Doordat de bakstenen niet alleen als gevelbekleding maar ook voor lateien, dorpels en afdekkers worden gebruikt manifesteert het gebouw zich als volledig gebouwd uit steen. Er is dan ook weinig onderscheid tussen voor-, zij- en achtergevel. Binnen deze alzijdige baksteenhuid zijn de openingen hiërarchisch geordend. Vlechtwerk, invullingen met stenen in een andere kleur en/of ander verband en natuurstenen accenten vormen een subtiele ornamentiek. De gebouwen zijn voorzien van een kap, gedekt met keramische pannen en voorzien van relatief grote gemetselde schoorstenen. De sfeer is ambachtelijk en kleinschalig. De hoofdvorm is eenvoudig, veelal een rechthoekige plattegrond met zadeldak, en refereert naar de vertrouwde vorm van het huis. Soms komen letterlijke historische fragmenten voor zoals luiken en gemetselde bogen.
De traditionalistische bouwstijl na 1925 wordt over het algemeen Delftse School genoemd.
Voor publieke gebouwen wordt dan veelal inspiratie gezocht bij Scandinavische en Italiaanse baksteenarchitectuur. Steile kappen en natuurstenen accenten worden daarbij veelvuldig toegepast.
De traditionele bouwstijl in de wederopbouw periode is soberder van aard. De kappen zijn meestal flauwer, het metselwerk soberder en ornamentiek en accenten komen minder voor. Door een grotere seriematigheid is de detaillering minder ambachtelijk
De expressionistische stijlen kenmerken zich door de nadruk op de specifieke vorm van het individuele gebouw of het ensemble in combinatie met materiaal en kleur. Gebouwdelen die zich hiertoe lenen, zoals entrees, erkers, balkons en schoorstenen, worden gebruikt om de compositie van gevel en dak te verlevendigen, meestal door extra plasticiteit. Er is niet per se een relatie tussen de expressieve gevel en de constructie of het gebruik van de ruimtes achter de gevel.
Architecten gebruiken expressionisme veelal om hun werk betekenis te geven voorbij nut en noodzaak van huisvesting. Daarnaast ondersteunt de nadruk op creativiteit en verbeelding het romantische beeld van de architect als kunstenaar. De noodzakelijke bouwkundige middelen worden - soms vervormd of uitvergroot - gebruikt om het gebouw en met name de gevel te laten communiceren met een breed publiek.
De Art Nouveau is een architectuurstijl die op de overgang van de negentiende naar de twintigste eeuw opbloeit. De gebouwen kenmerken zich door de zeer expressieve gevels met een asymmetrische compositie, ronde erkers, bijzondere entrees, dakoverstekken en uitbundig kleurgebruik.
Er worden tal van materialen naast elkaar gebruikt zoals baksteen in verschillende kleuren en veelal geglazuurd, bewerkt natuursteen, grillig gevormd gietijzer en keramische tegeltableaus. Naast de zeer uitbundige voorbeelden komen ook meer gestileerde geometrische versies van de Art Nouveau voor. De stijl is hoofdzakelijk toegepast voor individuele woonhuizen, villa’s en winkels.
De Chaletstijl is een andere vroeg twintigste eeuwse expressionistische stijl. Deze bouwstijl komt voor bij vrijstaande gebouwen in een bosrijke omgeving, zoals villa’s en hotels, en is geïnspireerd op Zwitserse voorbeelden. De gebouwen kenmerken zich door daken met grote overstekken, vakwerken in de gevel, houtsnijwerk en de toepassing van houten erkers en veranda’s.
De Amsterdamse School vindt haar oorsprong uiteraard in Amsterdam en komt daar, maar ook in de rest van Nederland, tussen 1910 en 1930 veelvuldig voor. De stijl kenmerkt zich door het expressieve gebruik van metselwerk; het gebouw of bouwblok wordt vormgegeven als één grote plastiek van baksteen met een krachtig gebruik van de grafische en visuele mogelijkheden van metselwerk veelal in combinatie met houten of stalen kozijnen. De ramen hebben een kleine negge of liggen vlak in de gevel. Er wordt gebruik gemaakt van moderne constructiemethodes die een horizontaal karakter van de gevel en gevelopeningen mogelijk maken, maar de achterliggende constructie wordt niet getoond. De expressie van de gevels is niet of nauwelijks gerelateerd aan het gebruik van de achterliggende ruimtes waardoor in een woongebouw de individuele woningen niet te onderscheiden zijn. Er is een soberder en strakkere vorm van Amsterdamse School die Interbellumarchitectuur genoemd wordt en die gekenmerkt wordt door hoekige vormen, verdiepte voegen, minder accenten en opvallende daken met overstekken.
Door de Forum-groep wordt in de jaren ’60 gepleit voor meer aandacht voor de maatschappelijke effecten van het ontwerp en voor de menselijke maat. Hiermee verzetten zij zich tegen de in hun ogen te eenvormige, grootschalige en anonieme functionalistische architectuur. Vanaf de jaren ’70 komt de stijl veelvuldig voor.
In de bebouwingsstructuur is het individuele woonhuis het element waarmee geschakeld en geclusterd wordt. Het woonblok of de rij heeft geen zelfstandige vorm maar is een afgeleide van de schakeling van huizen. Deze schakeling is vaak schuin, verschoven of overhoeks waarbij kopgevels nadrukkelijk in beeld komen. Deze kopgevels zijn dragend en dus veelal zonder gevelopeningen. Panden zijn bekleed met ruwe baksteen vaak in wildverband gemetseld, met relatief kleine kozijnen met sterk wisselende maten en vlakverdelingen. Gevelbetimmeringen in hout komen veelvuldig voor. Betonnen constructie-elementen zoals lateien en bogen worden als zichtwerk uitgevoerd. De gebouwen worden plat, met kap of een combinatie afgedekt waarbij asymmetrische kapvormen domineren. De dakbedekking is vaak van betonpannen met een geschilderde of gelakte betimmering als dakrand en -goot. Opmerkelijk is dat hoeken van woningen en kozijnen vaak worden afgeschuind. De aarde tinten bruin, geel, oranje en rood overheersen. Hoewel opgebouwd uit gelijkvormige repeterende elementen is de verschijningsvorm zeer gevarieerd.
De vorm van organische architectuur wordt ontleent aan de natuur; de mens, planten of dieren of dode natuur zoals steenformaties. De specifieke expressieve stijl is met name vanuit de antropo-sofische beschouwing ingezet bij vrije scholen en klinieken met toepassing van de architectonische ideeën van grondlegger Rudolf Steiner. Kenmerken voor de vorm zijn de gefacetteerde dakvormen, de afgeschuinde kozijnen en glasopeningen, en soms achterover hellende gevels. De gebouwen zijn vaak onnadrukkelijk symmetrisch en de gebruikte materialen zijn natuurlijk; baksteen en hout voor de gevel, koper of zink voor het dak. De kap is nadrukkelijk vormgegeven en kent vaak een flink overstek. Entrees worden vaak gemarkeerd met gemetselde muurtjes en een met koper beklede luifel.
Bij functionalistische architectuur is het uitgangspunt dat de vorm van het gebouw niet vooraf wordt vastgelegd maar, na analyse van de eisen, wordt ontdekt in het ontwerpproces.
De functie van het gebouw, de ruimte en het materiaal is leidend voor de vorm: de vorm volgt vanzelf uit de functie. Schoonheid ontstaat doordat alle elementen een noodzakelijke en dus verklaarbare vorm hebben, waardoor het toevoegen van ornamenten onnodig en ongewenst is. Een functionalistisch gebouw wordt vanuit de plattegrond ontwikkelt en kenmerkt zich door standaardisatie en seriematige productie van gelijkvormige, vaak in de fabriek geproduceerde elementen. De nadruk ligt op het gebouwontwerp waardoor de relatie met de stedelijke omgeving minder van belang is, evenals de relatie met andere ontwerpen of historische voorbeelden.
Het Nieuwe Bouwen / Modernisme
De functionalistische bouwstijl komt vanaf 1920voor maar vindt zijn grootste toepassing in de wederopbouwperiode. De nadruk op efficiency, materiaaleconomie en prefabricage maken het bij uitstek geschikt om goedkoop en snel te bouwen. Gebouwen zijn opgezet vanuit een logisch geordende orthogonale plattegrond en hebben een, vaak uit industrieel vervaardigde seriematige elementen samengestelde, voor- en achtergevel met een groot glasoppervlak. Gevels zijn abstract geordende composities zonder ‘overbodige’ ornamentiek.
De kopgevels zijn vaak van een ander materiaal, bijvoorbeeld metselwerk, en zonder raamopeningen. De woning scheidende bouwmuur tekent zich af als metselwerk, betonelement of paneel tussen de woningpuien. Bij gestapelde bouw zijnde balkons manifest in de compositie aanwezig en de balkonafscheidingen uitgevoerd in beton of in een metalen hekwerk met panelen. De vloeren zijn vaak afleesbaar in de gevel. Het kleurenpalet is over het algemeen licht. Een gematigde vorm van het functionalisme komt veel voor. Hierbij worden gevels niet volledig als pui uitgevoerd maar deels gemetseld. Woon- en slaapkamerkozijnen zijn breed en worden vaak tot een grotere pui gecombineerd of de borstweringen worden afwijkend, als siermetselwerk of paneel, uitgevoerd om het niet-constructieve karakter te benadrukken. De kap is vaak een zadeldak met een gering overstek en eenvoudige dakgoot.
Deze stijl is een combinatie van traditionalistische architectuur met functionele bouwtechniek.
De opzet van de gebouwen is functionalistisch, dus orthogonaal met zichtbare constructiedelen, maar de gevelinvullingen zijn traditioneler van aard met siermetselwerk, meerdere kleuren baksteen, tegels of mozaïeken met figuratieve voorstellingen en soms roedeverdelingen in de ramen. Ook wordt ornamentiek toegevoegd; als beeldhouwwerk, als een specifiek vormgegeven betonluifel bij entrees of als traliewerk bij het badkamerkozijn.
Het Brutalisme is een expressieve functionalistische architectuurstijl die zich kenmerkt door het gebruik van onafgewerkte constructies en materialen. Er wordt vaak gekozen voor het toepassen van onafgewerkt beton (beton brut) in een grootschalige, sculpturale vormgeving. De plastiek- vergrotende elementen zoals luifels, vrijstaande kolommen, overstekken en diepe negges bepalen het beeld. Het betreft vrijwel altijd utilitaire bouwwerken.
Rationalistische architectuur richt zich op het realiseren van adequate gebouwen door een logische constructie van de architectuur. In deze benadering wordt op basis van typologisch onderzoek een neutrale vorm ontwikkelt, geschikt voor algemene toepassing, die in alle onderdelen wordt doorwerkt. Het rationalisme stelt de autonomie van het vak architectuur centraal wat betekent dat naast het gebruik (de functie) vooral de geometrische vorm, relatie met de omgeving, en de verhouding tot (architectuur) geschiedenis van belang zijn. Alle andere ontwerpeisen worden opgelost, maar zijn niet leidend voor vorm. In plaats van expressieve werken ontstaan hierdoor weinig nadrukkelijke generieke gebouwen die de openbare ruimte ondersteunen en in staat zijn veranderingen in gebruik eenvoudig op te nemen.
De architect Berlage heeft aan de verspreiding van deze utilitaire stijl in belangrijke mate bijgedragen. De plattegronden van woningen en andere gebouwen achter de gevelwand zijn functioneel en gebaseerd op onderzoek naar het ideale type. Gevels zijn bijna altijd gemetseld met regelmatige raampatronen die onnadrukkelijk zijn aangepast aan achterliggende functies. De regelmaat en eenheid van de gevel gaat voor de expressie van het bouwblok of de individuele woning. Naast metselwerk en houten kozijnen wordt natuursteen gebruikt voor accenten en ijzer voor constructies en hekwerken. De ritmiek van de metselwerk gevel wordt soms ondersteund door de keuze voor een op bakstenen geënte moduulmaat.
Na een sluimerend bestaan in de wederopbouw keert het Rationalisme terug aan het einde van de twintigste eeuw als een van de eerste effecten van het Postmodernisme. In de Rationalistische stijl ligt eveneens de nadruk op een stedenbouwkundig plan met gesloten wanden en wordt de vorm van de openbare ruimte belangrijker geacht dan de gevel van het gebouw. Gebouwen zijn functioneel van opzet, samengesteld uit geometrische volumes en over het algemeen steenachtig van materiaal; baksteen, stucwerk of met tegels bekleed beton.
Door rationalisatie van de bouwopgave ontstaat een sterke ritmiek en repetitie met tamelijk streng geordende gevels als gevolg. Expressie in de gevel wordt pas ingebracht wanneer dit vanuit het gebruik of de stedenbouwkundige setting noodzakelijk is.
De Postmodernistische architectuur is één van de eerste stromingen binnen de beeldarchitectuur.
Belangrijkste kenmerken zijn het gebruik van klassieke elementen, zoals kolommen, bogen, timpanen, pilasters, kapitelen, gevellijsten, maar dan in ongebruikelijke combinaties, in soms schrille kleuren, verschaald, in diverse materialen zoals beton of plastic en niet gerelateerd aan constructie of functie. De stijl komt in deze extreme vorm in Nederland nauwelijks en in Ede niet voor.
Architectuurstijl die sterk beïnvloed is door het bouwkunde onderwijs van de TU Delft dat gericht was op analyse van ‘De Stijl’ en ‘Functionalisme’ en daarom ook wel Onderwijsmodernisme wordt genoemd. De stijl kenmerkt zich door kubistische gebouwen en het veel toepassen van stucwerk in gevels, vaak in wit maar ook in pasteltinten. Ook worden baksteen, hout en glazen bouwstenen gebruikt. Daken zijn aanvankelijk plat of licht hellend, later worden ook zadel- en schilddaken toegepast. De stijl is in nieuwbouwwijken en in de stadsvernieuwing toegepast.
Het Supermodernisme is een verdere doorwerking van het Functionalisme en het Neo-modernisme waarbij het expressieve beeld van moderniteit of van de functie belangrijker is dan het gebouw of de functie zelf. Het betreft meestal eenvoudige neutrale en geometrische gebouwen, bekleed met een gladde huid, bijvoorbeeld glas of doorschijnende panelen. De opbouw van het volume en vorm en materiaal van de bekleding draagt het gewenste beeld uit. Het betreft over het algemeen utilitaire gebouwen.
Bij High-Tech is de bouwtechniek bepalend voor het expressieve beeld. Door de constructie nadrukkelijk in het zicht te plaatsen en het krachtenverloop via spankabels en stalen vakwerk- of raatliggers inzichtelijk te maken ontstaat een sterk technisch beeld, vaak in accentkleuren. Soms zijn de benodigde installaties ook zichtbaar op het dak geplaatst. De stijl is uitsluitend in utilitaire bouwwerken toegepast en meestal voor niet geïsoleerde constructies zoals overkappingen, busremises en afvalstations. In de gemeente Ede zijn -nog- geen voorbeelden van deze stijl.
Als antwoord op kwesties als duurzaamheid en klimaatneutraliteit is Eco-Tech een variant ontstaan op de High-Tech. Het beeld wordt hierbij bepaald door duurzame materialen en technieken. Toegepaste materialen zijn met name hout, aarde, en leem, maar ook hergebruikt materiaal zoals trottoirtegels of autobanden. De vorm is rechthoekig of organisch en de gevels zijn, door de hergebruikte materialen, tamelijk willekeurig ingedeeld. Daken zijn licht hellend en begroeid met gras of sedum. Qua techniek vallen kleine windmolens en pv-panelen op.
In recente wijken toegepaste stijl waarbij in de vormentaal sterk gerefereerd wordt aan traditionele woningbouw. De gekozen stijl wordt vooral bepaald door marketing. Favoriet zijn de jaren ’30-stijl, Tudor architectuur, dorpse stijl, notariswoningen, hoeve-stijl etc. In enkele gevallen wordt de wijk als een compleet historisch ensemble opgezet, bijvoorbeeld een vesting, een landgoed of een boerendorp. De gebouwde woningen zijn over het algemeen rijwoningen en tweekappers en een enkel appartementengebouw.
In bijna alle varianten is de individuele woning uitgangspunt en worden tal van middelen ingezet om de verschillen tussen woningen in een blok onderling te benadrukken, zoals verspringende rooilijnen, in hoogte variërende gootlijnen, gedraaide nokrichtingen, verschillende kleuren metselwerk, verschillende gevelindelingen en verschil in materialisatie door bijvoorbeeld zowel hout als baksteen als gevelbekleding toe te passen. Vaak zijn er koperopties zoals erkers, veranda’s, dakkapellen en tuinkamers wat de variatie nog doet toenemen. Over het algemeen
zijn blok lengtes kort en verspringend of taps toelopend.
Deze architectuurstijl komt het laatste decennium voor en kenmerkt zich door de combinatie van een exotische stijl met een lokale stijl. Bij de meeste voorbeelden betreft het een Arabisch gebouwtype dat naast de Arabische ornamentiek voornamelijk. Nederlandse bouwtechniek en materialen zoals baksteen bevat.
7. 1 Intrekken Welstandsnota 2013
De raad besluit tot het intrekken van het besluit van de raad van 19 december 2013, nummer 7635 tot vaststelling van de Welstandsnota 2013 en de aanvullende beeldkwaliteitsplannen behoudens die zoals benoemd aan het begin van hoofdstuk 4 van deze beleidsregel.
Op aanvragen om een omgevingsvergunning voor welstandsplichtige bouwwerken en beeldkwaliteitsplannen die zijn ingediend vóór inwerkintreding van de Beleidsregels Welstand blijft het bepaalde in de voorheen geldende welstandsnota van toepassing. Dit geldt tevens voor bezwaar- en beroepsprocedures ten aanzien van besluiten op die aanvragen.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2025-1105.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.