I. De APV Kaag en Braassem als volgt te wijzigen:
A De artikelen 1:9, 2:1a, 2:1b, 2:32, 2:37, 2:50a, 4:3a en 5:1 komen te vervallen.
B De afdelingstitels in hoofdstuk 2 afdelingen 2, 3, 4, 6, 16 en hoofdstuk 4 afdeling 2A komen te vervallen.
C Artikel 1:1 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1:1 Begripsbepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
- -
bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a lid 1 van de Wegenverkeerswet 1994;
- -
beperkingengebiedactiviteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;
- -
bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet;
- -
bouwwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;
- -
bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;
- -
college: het college van burgemeester en wethouders;
- -
gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving;
- -
handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;
- -
motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;
- -
openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;
- -
openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;
- -
parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;
- -
rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;
- -
voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens, zoals kruiwagens en kinderwagens, en rolstoelen;
- -
weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.
D Artikel 1:2, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:
- 3.
Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.
E Aan artikel 1:4 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
- 3.
Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.
F Voor de bestaande tekst van artikel 1:5 wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.
Toegevoegd wordt een nieuw lid, luidende:
- 2.
Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.
G Artikel 1:6 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing
- 1.
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd als:
- a.
ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;
- b.
op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;
- c.
de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;
- d.
van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of
- e.
- 2.
Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.
H Artikel 1:7 wordt als volgt gewijzigd:
1:7 Termijnen
- 1.
De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.
- 2.
De aard van de vergunning of ontheffing verzet zich in ieder geval tegen gelding voor onbepaalde tijd als het aantal vergunningen of ontheffingen is beperkt en het aantal mogelijke aanvragers het aantal beschikbare vergunningen of ontheffingen overtreft.
I Artikel 2:1 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
- 1.
Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.
- 2.
Degene die op een openbare plaats:
- a.
aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;
- b.
aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of
- c.
zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;
is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
- 3.
Het is verboden zich te begeven naar of zich te bevinden op openbare plaatsen die door het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.
- 4.
De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het derde lid.
- 5.
Dit artikel is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.
J Artikel 2:3 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
- 1.
Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan voor de openbare aankondiging en ten minste 48 uren voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.
- 2.
De kennisgeving bevat:
- a.
naam en adres van degene die de betoging houdt;
- b.
het doel van de betoging;
- c.
de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;
- d.
de plaats en, voor zover van toepassing, de route;
- e.
voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling; en
- f.
maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.
- 3.
Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.
- 4.
Als het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.
- 5.
De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.
K Afdeling 5 Bruikbaarheid en aanzien van de weg, wordt vernummerd tot afdeling 2
L Artikel 2:10 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg
- 1.
Het is verboden de weg of een weggedeelte anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als dat gebruik:
- a.
schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de weg; of
- b.
niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
- 2.
Van een belemmering voor de bruikbaarheid van de weg is in ieder geval sprake wanneer niet ten minste een vrije doorgang van 1 strekkende meter wordt gelaten op voetpaden en van 3,5 strekkende meter op de rijbaan voor fietsers of gemotoriseerd verkeer.
- 3.
Het college kan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen voor terrassen, uitstallingen en reclameborden.
- 4.
Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod.
- 5.
Het verbod is niet van toepassing op:
- a.
evenementen als bedoeld in artikel 2:24;
- b.
standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17;
- c.
overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend.
- 6.
Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
M Artikel 2:11 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
- 1.
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.
- 3.
Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.
N Artikel 2:12 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg
- 1.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.
- 2.
In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning slechts geweigerd:
- a.
ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;
- b.
als de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;
- c.
als door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of
- d.
als een perceel (niet-zijnde een bedrijfsperceel) al door een andere uitweg wordt ontsloten.
- 3.
Het verbod is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening.
O Afdeling 7 Evenementen, wordt vernummerd tot afdeling 3
P Artikel 2:24 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2:24 Begripsbepaling
- 1.
In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak al dan niet tegen betaling, met uitzondering van:
- a.
bioscoop- en theatervoorstellingen overeenkomstig de bestemming van dat gebouw;
- b.
markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet;
- c.
kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
- d.
het in een inrichting in de zin van de Alcoholwet gelegenheid geven tot dansen;
- e.
betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.
- 2.
Onder evenement wordt mede verstaan:
- a.
een herdenkingsplechtigheid;
- b.
een braderie of snuffelmarkt;
- c.
een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;
- d.
een straatfeest of buurtbarbecue;
- e.
een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;
- f.
een door de burgemeester aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of -gala’s.
- 3.
In deze afdeling worden de volgende evenementen onderscheiden:
- a.
meldingsplichtig evenement: evenement met een zeer laag risicoprofiel, waarvoor geen vergunning hoeft te worden aangevraagd;
- b.
A-evenement: regulier evenement waarbij het (zeer) onwaarschijnlijk is dat die gebeurtenis leidt tot risico’s voor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu en dat maatregelen of voorzieningen vergt van het bevoegd gezag om die dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken;
- c.
B-evenement: evenement waarbij het mogelijk is dat die gebeurtenis leidt tot risico’s voor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu en dat maatregelen of voorzieningen vergt van het bevoegd gezag om die dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken;
- d.
C-evenement: risicovol evenement waarbij het (zeer) waarschijnlijk is dat die gebeurtenis leidt tot risico’s voor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu en dat maatregelen of voorzieningen vergt van het bevoegd gezag om die dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken.
Q Artikel 2:25 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2:25 Evenementenvergunning
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.
- 2.
Het verbod geldt niet voor:
- a.
het houden van evenementen in gebouwen, niet zijnde vechtsportwedstrijden of -gala’s, overeenkomstig de bestemming van dat gebouw;
- b.
activiteiten in (horeca)bedrijven die in de uitoefening van het bedrijf gebruikelijk zijn;
- c.
het houden van snuffelmarkten in ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.
- 3.
Geen vergunning is vereist voor een evenement, als:
- a.
het evenement op één locatie in de openlucht plaatsvindt;
- b.
het aantal gelijktijdig aanwezigen (deelnemers, publiek en personeel) niet meer bedraagt dan 300 personen;
- c.
het evenement plaatsvindt op:
- -
maandag tot en met zaterdag tussen 07.00 en 23.00 uur;
- -
zondag tussen 13.00 en 23.00 uur;
- d.
geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 07.00 uur of na 23.00 uur;
- e.
het geluidsniveau van de muziek als bedoeld in sub d niet meer bedraagt dan 70 dB(A), gemeten op de gevel van gevoelige gebouwen.
- f.
het evenement niet plaatsvindt op de doorgaande weg of anderszins een belemmering vormt voor de hulpdiensten of de bereikbaarheid van woonwijken;
- g.
niet meer dan 5 kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 25 m² per object;
- h.
er een aanspreekpunt ten tijde van het evenement aanwezig is die vooraf bekend gemaakt is bij de gemeente;
- i.
de organisator uiterlijk 14 dagen voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester.
- 4.
De burgemeester kan uiterlijk 48 uur voordat een meldingsplichtig evenement plaatsvindt besluiten om beperkingen op te leggen aan het organiseren van een evenement of het evenement verbieden, als daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.
- 5.
In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8, tweede lid, kan de vergunning worden geweigerd als de aanvraag voor een A-evenement minder dan acht weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.
- 6.
In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8, tweede lid, kan de vergunning worden geweigerd als de aanvraag voor een B- en C-evenement minder dan dertien weken voor de beoogde datum van de beoogde activiteit is ingediend en daardoor een behoorlijke behandeling van de aanvraag niet mogelijk is.
- 7.
De burgemeester kan in verband met de voorbereidingstijd van de aanvraag afwijken van de genoemde termijnen in het vijfde en zesde lid of voor bijzondere, periodiek terugkerende evenementen afzonderlijk bepalen op welk tijdstip de aanvraag uiterlijk moet worden ingediend.
- 8.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning als de organisator van een vechtsportwedstrijd of -gala van slecht levensgedrag is.
- 9.
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
R Artikel 2:26 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2:26 Ordeverstoring
Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.
S Afdeling 8 Toezicht op openbare inrichtingen, wordt vernummerd tot afdeling 4
T Artikel 2:27 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2:27 Begripsbepalingen
- 1.
In deze afdeling wordt onder openbare inrichting verstaan een hotel, restaurant, pension, café, waterpijpcafé, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis of elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie ter plaatse worden bereid of verstrekt.
- 2.
Een buiten de in het eerste lid bedoelde besloten ruimte liggend deel waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt, waaronder in ieder geval een terras, maakt voor de toepassing van deze afdeling deel uit van die besloten ruimte.
U Artikel 2:28 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting
- 1.
Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
- 2.
De burgemeester weigert de vergunning als de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met het omgevingsplan.
- 3.
In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren als:
- a.
naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed;
- b.
de ondernemer of de leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is;
- c.
de ondernemer of de leidinggevende onder curatele staat;
- d.
de ondernemer of de leidinggevende niet de leeftijd van achttien heeft bereikt.
- 4.
Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in een:
- a.
winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;
- b.
- c.
- d.
bedrijfskantine of -restaurant.
- 5.
De burgemeester verleent op verzoek of ambtshalve vrijstelling van het verbod aan openbare inrichtingen die horecabedrijf zijn als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet, als:
- a.
zich in de zes maanden voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling geen incidenten gepaard gaande met geweld, overlast op straat of drugsgebruik en -handel hebben voorgedaan in of bij de inrichting; of
- b.
de inrichting zich nieuw in de gemeente vestigt en er zich geen weigeringsgronden voordoen als bedoeld in artikel 1:8 of 2:28, tweede of derde lid.
- 6.
De vrijstelling wordt ingetrokken wanneer zich een incident heeft voorgedaan als bedoeld in het vijfde lid, onder a.
- 7.
Op de aanvraag om een vergunning of een vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
V De bestaande tekst van artikel 2:29 wordt gewijzigd in: ‘Het is de houder van een bij een openbare inrichting behorend terras verboden dit terras geopend te hebben of daarop bezoekers toe te laten of te hebben tussen 23.00 en 07.00 uur, tenzij een vergunning als bedoeld in artikel 2:25 is verleend’. Voor deze tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst. Toegevoegd wordt lid 2 en 3:
- 2.
Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:28, vierde lid, aanhef en onder a, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.
- 3.
Het eerste en het derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Omgevingswet is voorzien.
W Artikel 2:31a wordt toegevoegd luidende:
2:31a Messen en steekwapens
- 1.
Het is verboden op door de burgemeester aangewezen wegen, met inbegrip van daaraan gelegen voor publiek toegankelijke gebouwen, messen of andere zaken die als steekwapen kunnen worden gebruikt bij zich te hebben.
- 2.
Het verbod geldt niet voor wapens als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie en evenmin voor andere zaken die als steekwapen kunnen worden gebruikt mits deze zaken zodanig zijn ingepakt dat zij niet geschikt zijn voor onmiddellijk gebruik.
X Afdeling 5 met artikelen 2:34a en 2:34b worden toegevoegd, luidende:
Afdeling 5 Regulering paracommerciële rechtspersonen en overige aangelegenheden uit de Alcoholwet
Artikel 2:34a Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- -
- -
- -
- -
- -
paracommerciële rechtspersoon;
- -
- -
- -
zwak-alcoholhoudende drank;
dat wat daaronder wordt verstaan in de Alcoholwet.
Artikel 2:34b Regulering paracommerciële rechtspersonen
- 1.
Paracommerciële rechtspersonen verstrekken uitsluitend alcoholhoudende drank gedurende de periode binnen de tijden zoals omschreven in het derde lid van artikel 2:25 van deze verordening, beginnende met 1 uur voor aanvang en eindigende met 2 uur na beëindiging van activiteiten die passen binnen de maatschappelijke functie van de desbetreffende paracommerciële rechtspersoon.
- 2.
In afwijking van het bepaalde in lid 1 verstrekken paracommerciële rechtspersonen die zich richten op activiteiten van sportieve aard uitsluitend alcoholhoudende drank vanaf een tijdstip dat ligt na 12.00 uur.
- 3.
Paracommerciële rechtspersonen verstrekken geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en zij mogen per jaar tijdens ten hoogste vier bijeenkomsten, die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn, alcoholhoudende drank verstrekken.
- 4.
Van het bepaalde in lid 3 zijn uitgezonderd de dorpshuizen, culturele centra met een dorpshuisfunctie en kerkelijke centra. Deze rechtspersonen kunnen alcoholhoudende drank verstrekken tijdens per jaar ten hoogste 26 bijeenkomsten van persoonlijke aard, niet zijnde recepties en bruiloftsfeesten.
- 5.
De paracommerciële rechtspersonen houden een jaarlijks overzicht bij van de in de vorige leden bedoelde bijeenkomsten. Dit overzicht dient in het bedrijf aanwezig te zijn en op eerste aanvraag ter inzage te worden gegeven.
Artikel 2:34c Beperkingen voor horecabedrijven en slijtersbedrijven
Het is verboden bedrijfsmatig of anders dan om niet sterke drank te verstrekken in:
- -
paracommerciële inrichtingen; en
- -
inrichtingen waarin of in een onderdeel waarvan uitsluitend of in hoofdzaak geringe eetwaren, zoals belegde broodjes, patates frites en kroketten worden verkocht.
Y Afdeling 9 Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf, wordt vernummerd tot afdeling 6
Z Artikel 2:38 wordt als volgt gewijzigd:
2:38 Verschaffing gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.
AA Afdeling 10 Toezicht speelgelegenheden, wordt vernummerd tot afdeling 7
AB Artikel 2:38a wordt toegevoegd, luidende:
Artikel 2:38a Begripsbepaling
- 1.
In deze afdeling wordt onder speelgelegenheid verstaan een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.
- 2.
In deze afdeling voorkomende begrippen die in de Wet op de kansspelen zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in die wet.
AC Artikel 2:39 wordt toegevoegd, luidende:
Artikel 2:39 Speelgelegenheden
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet op de kansspelen of de Speelautomatenverordening 2009.
- 3.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning als:
- a.
naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of
- b.
de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met het omgevingsplan.
- 4.
Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
AD Artikel 2:40 wordt toegevoegd, luidende:
Artikel 2:40 Kansspelautomaten
In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee kansspelautomaten toegestaan.
AE Afdeling 11 Maatregelen ter voorkoming van overlast gevaar of schade, wordt vernummerd tot afdeling 8
AF Artikel 2:42 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2:42 Plakken en kladden
- 1.
Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.
- 2.
Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:
- a.
een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;
- b.
met kalk, teer of een kleur- of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.
- 3.
Het verbod, bedoeld in het tweede lid, is niet van toepassing voor zover gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.
- 4.
De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht deze aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.
- 5.
Het college wijst aanplakborden aan voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.
- 6.
Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.
- 7.
Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud daarvan.
AG Artikel 2:48 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2:48 Verboden drankgebruik
- 1.
Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing op:
- a.
een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet;
- b.
een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Alcoholwet.
AH Artikel 2:57 wordt als volgt gewijzigd:
2:57 Loslopende honden
- 1.
Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:
- a.
op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;
- b.
binnen de bebouwde kom op een openbare plaats als de hond niet is aangelijnd;
- c.
op de weg als die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.
- 2.
Het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.
- 3.
Het eerste lid, aanhef en onder a tot en met c, is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden of die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.
AI Artikel 2:59 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
- 1.
Als de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.
- 2.
De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijngebod is opgelegd, is verplicht de hond kort aangelijnd te houden, met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.
- 3.
De eigenaar of houder van de hond aan wie een aanlijn- en muilkorfgebod is opgelegd, is naast de verplichting bedoeld in het tweede lid verplicht de hond voorzien te houden van een muilkorf die:
- a.
vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;
- b.
door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en
- c.
zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.
- 4.
Onverminderd artikel 2:57, eerste lid, aanhef en onder d, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de minister die het aangaat op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.
AJ Artikel 2:60 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren
- 1.
Het is verboden op door het college ter voorkoming of beëindiging van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:
- a.
- b.
aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;
- c.
aanwezig te hebben in een groter aantal dan in het aanwijzingsbesluit is aangegeven.
- 2.
Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen plaats ontheffing verlenen van een of meer verboden als bedoeld in het eerste lid.
AK Afdeling 12 Bestrijding van heling van goederen wordt vernummerd tot afdeling 9
AL Aan artikel 2:67 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
- 3.
Op de aanvraag om een vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
AM Hoofdstuk 2 Afdeling 13 wordt als volgt gewijzigd:
Afdeling 10 Consumentenvuurwerk
AN Artikel 2:71 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2:71 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan vuurwerk van categorie F1, F2 of F3 dat op grond van artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.
AO Afdeling 14 Drugsoverlast wordt vernummerd tot afdeling 11
AP Artikel 2:74a wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2:74a Verzameling van personen in verband met harddrugs of heling
Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.
AQ Hoofdstuk 2 Afdeling 15 wordt als volgt gewijzigd:
Afdeling 12 Bijzondere bevoegdheden van de burgemeester
AR Artikel 2:78 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen
- 1.
De burgemeester kan aan een persoon die de artikelen 2:1 (samenscholing), 2:26 (ordeverstoring evenement), 2:31 (ordeverstoring in openbare inrichting), 2:31a (verbod messen), 2:47 (hinderlijk gedrag op een openbare plaats), 2:48 (verboden drankgebruik), 2:50 (hinderlijk gedrag voor in publiek toegankelijke ruimten), 2:74 (drugshandel op straat), 2:74a (verzameling van personen met drugs), 2:75 (bestuurlijke ophouding) of 3:9 (straatprostitutie) van deze verordening overtreedt een bevel geven zich gedurende ten hoogste 24 uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.
- 2.
Bij overtredingen als bedoeld in het eerste lid kan de burgemeester aan een persoon aan wie ten minste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw één of meer van de bovengenoemde overtredingen begaat, een bevel geven zich gedurende ten hoogste acht weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.
- 3.
Een bevel als bedoeld in het tweede lid kan slechts worden gegeven als de overtreding binnen zes maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid, plaatsvindt.
- 4.
De burgemeester beperkt de krachtens het eerste of tweede lid gegeven bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.
AS Artikel 2:79 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2:79 Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet
- 1.
Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt of tegen betaling in gebruik geeft, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.
- 2.
De burgemeester kan een last onder bestuursdwang wegens overtreding van het eerste lid in ieder geval opleggen bij ernstige en herhaaldelijke:
- a.
- b.
- c.
hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;
- d.
overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;
- e.
intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.
AT Artikel 2:79a wordt toegevoegd, luidende:
Artikel 2:79a (Tijdelijke) sluiting overlastgevende voor het publiek openstaande gebouwen
- 1.
De burgemeester kan, indien de openbare orde dit naar zijn oordeel vereist de gehele of gedeeltelijke sluiting bevelen van een voor het publiek openstaand gebouw - niet zijnde een inrichting als bedoeld in artikel 2:27 of artikel 3:1 - of een bij dat gebouw behorend erf.
- 2.
Onverminderd hetgeen in artikel 5:24 van de Algemene wet bestuursrecht is bepaald omtrent de bekendmaking, wordt het bevel tot sluiting tevens bekend gemaakt door een schrijven, waaruit van dat bevel tot sluiting blijkt, aan te brengen op of nabij de toegang(en) van het gebouw of het erf.
- 3.
Een ieder is verplicht toe te laten dat het in het tweede lid bedoelde afschrift wordt aangebracht en aangebracht blijft, zolang de sluiting van kracht is.
- 4.
Het is de rechthebbende op en de beheerder van een gebouw of erf als bedoeld in het eerste lid verboden daarin bezoekers toe te laten of daarin te laten verblijven, zolang de sluiting van kracht is.
- 5.
Het is een ieder verboden een overeenkomstig het eerste lid gesloten gebouw of erf te bezoeken of als bezoeker daarin te verblijven.
- 6.
Onder bezoekers worden voor de toepassing van het vierde en vijfde lid niet verstaan de personen wier tegenwoordigheid in het voor het publiek openstaande gebouw of het bij dat gebouw behorende erf wegens dringende omstandigheden vereist wordt.
- 7.
Een sluiting voor onbepaalde duur kan op aanvraag van belanghebbende(n) door de burgemeester worden opgeheven, wanneer later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven en naar zijn oordeel voldoende garanties aanwezig zijn, dat geen herhaling van de feiten of gedragingen die tot sluiting hebben geleid, zal plaatsvinden.
AU Hoofdstuk 4 Afdeling 1 wordt als volgt gewijzigd:
Afdeling 1 Voorkomen of beperken geluidhinder en hinder door verlichting
AV Artikel 4:1 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 4:1 Begripsbepalingen
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- -
Activiteitenbesluit milieubeheer: Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;
- -
collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;
- -
gevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;
- -
gevoelige terreinen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;
- -
houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;
- -
incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;
- -
inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, met dien verstande dat de artikelen 4:2 tot en met 4:5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;
- -
onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.
AW Artikel 4:3 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 4:3 Melding incidentele festiviteiten
- 1.
Het is een inrichting toegestaan maximaal 9 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste twee weken voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
- 2.
Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 9 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 3.148, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste tien werkdagen voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
- 3.
Het college stelt een formulier vast voor het doen van een melding.
- 4.
De melding wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.
- 5.
De melding wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.
- 6.
Het equivalente geluidsniveau Leq,t, veroorzaakt door de inrichting, bedraagt niet meer dan 80 dB(A) en 95 dB(C), gemeten op de gevel van geluidsgevoelige gebouwen;
- 7.
In geval er in- of aanpandige woningen zijn mag het equivalente geluidsniveau Leq,t veroorzaakt door de inrichting, niet meer bedragen dan 60 dB(A) in een geluidsgevoelige ruimte van de woning.
- 8.
Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het binnen het bebouwde gedeelte van de inrichting ten gehore brengen van extra muziek - hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit - uiterlijk om 01.00 uur beëindigd.
- 9.
Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.
- 10.
Het college kan gemotiveerd afwijken van de in het zesde en zevende lid genoemde geluidnormen en van de in het achtste lid genoemde eindtijd.
- 11.
De houder van een inrichting waar een incidentele festiviteit plaatsvindt, licht omwonenden binnen een straal van vijftig meter uiterlijk 48 uur voor het begin van de festiviteit in over de voor genomen festiviteit op de wijze zoals aangegeven op het meldingsformulier.
- 12.
Het gebruik van de aanwezige omroepinstallatie beperkt zich tot het aankondigen van het starten en beëindigen van wedstrijd- of feestonderdelen.
AX Artikel 4:5c wordt toegevoegd, luidende:
Artikel 4:5c Geluidhinder door dieren
Degene die buiten een inrichting de zorg heeft voor een dier, voorkomt dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving geluidhinder veroorzaakt.
AY Artikel 4:6 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 4:6 Overige geluidhinder
- 1.
Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
- 2.
Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
- 3.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de provinciale omgevingsverordening.
AZ Afdeling 3 met artikelen 4:11 en 4:12 worden toegevoegd, luidende:
AFDELING 3 HET BEWAREN VAN HOUTOPSTANDEN
Artikel 4:10 Begripsbepalingen
- 1.
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- -
houtopstand: hakhout, een houtwal of een of meer bomen;
- -
hakhout: een of meer bomen die na te zijn geveld, opnieuw op de stronk uitlopen.
- 2.
In deze afdeling wordt onder vellen mede verstaan: rooien, met inbegrip van verplanten, alsmede het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging of ontsiering van houtopstand ten gevolge kunnen hebben.
Artikel 4:11 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden
- 1.
Het college stelt een Bomenlijst vast waarop de monumentale en andere beschermenswaardige bomen in de gemeente worden vermeld.
- 2.
Het is verboden zonder omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de houtopstanden te vellen of te doen vellen die staan vermeld op de in het eerste lid genoemde Bomenlijst.
- 3.
In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd op grond van:
- a.
de natuurwaarde van de houtopstand;
- b.
de landschappelijke waarde van de houtopstand;
- c.
de waarde van de houtopstand voor stads- en dorpsschoon;
- d.
de beeldbepalende waarde van de houtopstand;
- e.
de cultuurhistorische waarde van de houtopstand; of
- f.
de waarde voor de leefbaarheid van de houtopstand.
- 4.
Het verbod is niet van toepassing als de burgemeester toestemming verleent voor het vellen van een houtopstand in verband met een spoedeisend belang voor de openbare orde of een direct gevaar voor personen of goederen.
- 5.
Het bevoegd gezag kan een herplantplicht opleggen onder nader te stellen voorschriften.
BA Artikel 4:13 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen, enz.
- 1.
Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, in de openlucht of buiten de weg de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
- a.
onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;
- b.
bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;
- c.
kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:17 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel; of
- d.
mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.
- 2.
Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.
- 3.
Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.
BB Artikel 4:15, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
- 2.
Het verbod is niet van toepassing in gevallen waarin een omgevingsvergunning is verleend en het gevaar en de hinder zijn betrokken bij de afweging.
BC Artikel 4:17 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 4:17 Begripsbepaling
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
BD Hoofdstuk 25 Afdeling 1 wordt als volgt gewijzigd:
Afdeling 1 Parkeerexcessen en stopverbod
BE Artikel 5:2 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 5:2 Voertuigen van autobedrijf en dergelijke
- 1.
Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:
- a.
het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;
- b.
het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.
- 2.
Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:
- a.
voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze werkzaamheden;
- b.
voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.
- 3.
Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:
- a.
drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen een cirkel met een straal van 500 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;
- b.
de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.
- 4.
Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.
- 5.
Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
BF Aan artikel 5:3 wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:
- 3.
Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
BG Artikel 5:5, tweede lid, wordt als volgt gewijzigd:
- 2.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving.
BH Artikel 5:6 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 5:6 Kampeermiddelen en andere voertuigen
- 1.
Het is verboden een caravan, aanhangwagen, boottrailer, kampeerwagen of een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:
- a.
langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op een door het college aangewezen weg, waar dit naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte of schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente;
- b.
op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
- 2.
Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid, aanhef en onder a, gestelde verbod.
- 3.
Het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening.
- 4.
Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
BI Artikel 5:8 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen
- 1.
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
- 2.
Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6 meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.
- 3.
Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag, dagelijks van 08.00 tot 18.00 uur.
- 4.
Het verbod in het tweede lid is voorts niet van toepassing:
- -
op campers, kampeerauto’s, caravans en kampeerwagens, voor zover deze voertuigen niet langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg worden geplaatst of gehouden;
- -
gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor het uitvoeren van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.
- 5.
Het college kan ontheffing verlenen van de verboden.
- 6.
Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
BJ Artikel 5:12 wordt toegevoegd luidende:
Artikel 5:12 Overlast van fiets en bromfiets
- 1.
Het is verboden op door het college in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of beëindiging van overlast of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
- 2.
Het is verboden op door het college aangewezen plaatsen fietsen of bromfietsen langer dan een door het college vastgestelde periode onafgebroken te laten staan.
BK Artikel 5:13 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden, dan wel in het openbaar leden of donateurs te werven als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
- 2.
Onder een inzameling als bedoeld in het eerste lid wordt mede verstaan het aanvaarden van geld of goederen bij het aanbieden van diensten of goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, als daarbij te kennen wordt gegeven of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is bestemd.
- 3.
Het verbod geldt niet voor een inzameling of werving die wordt gehouden:
- a.
- b.
door een instelling die is ingedeeld in het door het college vastgestelde collecte- en wervingsrooster, mits de inzameling of werving overeenkomstig dat collecte- en wervingsrooster en met inachtneming van de door het college gegeven voorschriften plaatsvindt; of
- c.
door een andere, door het college aangewezen instelling.
- 4.
Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
BL Artikel 5:17, tweede lid, aanhef en onder a. wordt als volgt gewijzigd:
- a.
een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;
BM Artikel 5:18 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.
- 2.
Het college weigert de vergunning wegens strijd met het omgevingsplan.
- 3.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd als:
- a.
de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; of
- b.
een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een dwingende reden van algemeen belang.
- 4.
Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
BN Artikel 5:20 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen
- 1.
Artikel 5:18, eerste lid, is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.
- 2.
De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.
BO Hoofdstuk 5 Afdeling 8 wordt als volgt gewijzigd:
Afdeling 8 Vuurverbod
BP Artikel 5:34 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 5:34 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken
- 1.
Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.
- 2.
Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:
- a.
verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;
- b.
sfeervuren op door het college aangewezen openbare plaatsen, mits deze een maximale afmeting hebben van 0,5 m2 en die geen schade toebrengen aan de openbare ruimte, indien geen afvalstoffen worden verbrand;
- c.
sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;
- d.
vuur voor koken, bakken en braden.
- 3.
Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.
- 4.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.
- 5.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1˚ of 3˚, van het Wetboek van Strafrecht of de provinciale omgevingsverordening.
II. De Drank- en horecaverordening 2013, Kapverordening Kaag en Braassem 2009 en Speelautomantenverordening Kaag en Braassem 2009 in te trekken;
III. Dit besluit in werking te laten treden op de eerste dag na bekendmaking.