Gemeenteblad van Westerkwartier
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Westerkwartier | Gemeenteblad 2024, 96733 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Westerkwartier | Gemeenteblad 2024, 96733 | beleidsregel |
Beleidsregels Uitwegvergunningen
Burgemeester en wethouders van Westerkwartier:
Overwegende dat het wenselijk is beleidsregels vast te stellen inzake de beoordeling van aanvragen
Dat in artikel 2:12 van de Algemene Plaatselijke Verordening Westerkwartier (APV) het kader is
bepaald voor het maken en veranderen van een uitweg;
Dat in het belang van het waarborgen van de openbare veiligheid, bruikbaarheid van de weg, veilig en doelmatig gebruik van de weg, uiterlijk aanzien van de omgeving en de groenvoorziening in de
gemeente, de regels omtrent het aanleggen van een uitweg in een beleidsregel worden opgenomen;
Dat artikel 2:12 van de Algemene Plaatselijke Verordening niet van toepassing is op wegen in beheer
bij het Rijk of bij de Provincie;
Dat de gemeente Westerkwartier bevoegd is een uitwegvergunning te verlenen met betrekking tot wegen waarvoor zij als wegbeheerder is aangewezen (A7 is bevoegdheid Rijk; N355, N978, N388, N980, N358, N 983, N979 en N598 zijn bevoegdheid Provincie Groningen).
Als hoofdregel geldt dat burgemeester en wethouders van de gemeente waarin het project in hoofdzaak is gelegen bevoegd gezag zijn voor het verlenen en handhaven van de vergunning. Dit betekent dat de gemeente ook (omgevings)vergunningen voor uitwegen op de provinciale weg verleend. De verordende beleidsbevoegdheid ligt bij de provincie en de provincie geeft advies voor deze aanvragen en heeft hiervoor eigen uitwegenbeleid. Daarvoor geldt de gemeentelijke beleidsregels dus niet.
Dat voor verdere onderbouwing van de beleidsregels wordt verwezen naar de toelichting bij dit
Gelet op het bepaalde in artikel 147 en 160 van de Gemeentewet, artikel 1:3 en 4:81 tot en met 4:84
van de Algemene wet bestuursrecht, artikel 5.1 Omgevingswet en artikel 2:12 van de Algemene Plaatselijke Verordening;
Vast te stellen de “Beleidsregels Uitwegvergunningen”.
Op basis van artikel 2.12 van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) is voor het maken, of veranderen van een uitweg op de weg een vergunning nodig van het college. Dit is de Omgevingsvergunning.
Artikel 2.12 Maken, veranderen van een uitweg
Onverminderd hetgeen bepaald in artikel 1:8 kan de Omgevingsvergunning worden geweigerd in dien:
het functioneren van aanwezige openbare (nuts) voorzieningen op of aan de weg door het maken van een uitweg op onaanvaardbare wijze wordt belemmerd of teniet wordt gedaan en deze openbare voorziening niet kunnen worden verplaatst, zonder aantasting van de verkeersveiligheid en verplaatsing het doelmatig gebruik van de weg niet belemmert.
Aangezien de weigeringsgronden in artikel 2:12 lid 2 zeer algemeen zijn geformuleerd, wordt in
onderstaande Beleidsregels Uitwegvergunningen (BU) uitgelegd, op welke wijze deze weigerings- gronden worden toegepast. Ze dienen ertoe duidelijkheid te scheppen met betrekking tot de invulling van deze in de APV genoemde criteria. In de navolgende hoofdstukken zal per criterium aangegeven worden wat hieronder verstaan wordt en hoe er invulling aan gegeven wordt; tevens worden er voorbeelden gegeven van situaties waarin een aanvraag al dan niet verleend zal kunnen worden. Hierbij is ook gekeken naar het beleid bij andere gemeenten.
Voldoet een aanvraag niet aan deze beleidsregels dan wordt de gevraagde vergunning in beginsel
geweigerd. Een uitweg moet aan bepaalde richtlijnen voldoen. In het algemeen is maatwerk nodig.
In bijzondere gevallen kan gemotiveerd afgeweken worden van het beleid.
In de volksmond spreekt men ook wel van een ‘inritvergunning’ in plaats van een uitwegvergunning.
Met beide begrippen wordt hetzelfde bedoeld.
Voor de definities van de begrippen gebiedsontsluitingsweg en erftoegangsweg wordt verwezen
naar paragraaf 10.2.8 (pag. 602) van de ASVV 2012 (Aanbevelingen verkeersvoorzieningen binnen
de bebouwde kom van het CROW).
Indien de aanleg van een uitweg geregeld is in het (tijdelijke) omgevingsplan, dan is hiermee de uitwegvergunning verleend. Wil men een uitweg op een andere locatie of een bredere uitweg dan de maximale breedte die in het (tijdelijke) omgevingsplan is aangegeven, dan zal hiervoor wel een omgevingsvergunning aangevraagd moeten worden. Deze aanvraag wordt getoetst aan de beleidsregels uitwegen van de gemeente Westerkwartier.
Bij de aanvraag voor een vergunning dient de aanvrager op tekening aan te geven waar op het perceel de gewenste uitweg gerealiseerd zou moeten worden. Iedere vergunningsaanvraag zal getoetst worden aan deze beleidsregels en op locatie beoordeeld worden op de civieltechnische en andere relevante consequenties door een medewerker van de gemeente.
Indien een vergunning wordt geweigerd, zal het besluit gemotiveerd worden onder verwijzing naar de beleidsnota “Beleidsregels Uitwegvergunningen” (BU) . Een vergunning zal worden geweigerd indien dat een logisch gevolg is van hetgeen is neergelegd in deze beleidsregels en tevens niet is gebleken van zodanig bijzondere omstandigheden dat in het specifieke geval van deze beleidsregels kan worden afgeweken. Dergelijke bijzondere omstandigheden zullen in beginsel door aanvrager zelf aangetoond en onderbouwd dienen te worden.
Hoofdstuk 2. Criteria voor weigering van uitwegvergunningen
Artikel 3. Bij het ontwerp dient de volgende eisen te nemen eisen
Bij het ontwerp dient de volgende eisen in acht te worden genomen:
Het criterium “veilig gebruik van de weg” is een zwaar wegend criterium. Indien een uitweg naar
verwachting een negatief effect zal hebben op de veiligheid, zal deze steeds geweigerd kunnen
worden. Bijvoorbeeld uitwegen vanaf een drukke en/of onoverzichtelijk weg, nabij of op een kruising
van wegen of zebrapad, worden beoordeeld als een negatief effect hebbend op de veiligheid en zullen steeds geweigerd kunnen worden. Indien een uitweg gevraagd zal worden op een weg die deel uitmaakt van een gebiedsontsluitingsweg, zal de veiligheid van deze weg negatief beïnvloed kunnen worden door een (extra) uitweg. Dit kan een reden tot weigering zijn.
Bij “doelmatig gebruik van de weg” kan men denken aan bijvoorbeeld de doorstroming van het verkeer op hoofdwegen. Uitwegen die een negatief effect hebben op het veilig en doelmatig gebruik van de weg zullen steeds geweigerd kunnen worden.
Artikel 4 Criteria ten aanzien van de bruikbaarheid van de weg en het zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats.
Een uitwegvergunning wordt in het belang van de bruikbaarheid van de weg in ieder geval geweigerd indien:
door het maken of veranderen van een uitweg bij een woning het aantal openbare parkeerplaatsen wordt verminderd en er volgens de vigerende parkeernormen ingevolge de ASVV en CROW binnen een afstand van 100 meter aan weerszijden van de bedoelde uitweg onvoldoende openbare parkeerplaatsen voorhanden blijven met uitzondering van de volgende situaties:
de uitweg aansluit op een gebiedsontsluitingsweg en er binnen de bestaande wegenstructuur andere ontsluitingsmogelijkheden van het betreffende perceel mogelijk zijn. Als er sprake is van bijzondere omstandigheden, bijvoorbeeld dat er geen andere manier ontsloten kan worden, kan incidenteel toch een vergunning verleend worden. Als de uitweg op een gebiedsontsluitingsweg zeer incidenteel gebruikt zal worden, zoals bij een elektriciteitshuisje, kan tevens een vergunning worden verleend.
door het maken van een uitweg of het veranderen van een bestaande uitweg nadelige gevolgen optreden voor het functioneren van straatmeubilair, verkeersvoorzieningen of onderdelen van het gemeentelijk riool. Indien mogelijk kan van weigering worden afgezien indien de aanvrager de kosten voor verplaatsing van deze voorzieningen wil dragen.
Het criterium van ‘de bruikbaarheid van de weg’ ziet naar de rol die de betrokken weg heeft, de
inrichting van de weg, en de gevolgen die een uitweg zal kunnen hebben op deze rol. Deze kan
bijvoorbeeld nadelig beïnvloed worden door een uitweg indien hierdoor het verkeer (ernstig) geremd
wordt, de doorstroming beperkt wordt, de vrije in-/uitrijruimte beperkt wordt, de weg niet meer of
onvoldoende gebruikt kan worden voor het doel waarvoor hij bedoeld is.
Enkele voorbeelden ter toelichting:
Indien een uitweg gevraagd zal worden op een gebiedsontsluitingsweg, zal de bruikbaarheid van deze weg sterk negatief beïnvloed kunnen worden door een (extra) uitweg. Dit is reden om de gevraagde
uitweg te weigeren. Het verloren gaan van openbare parkeerplaatsen zal doorgaans leiden tot
weigering van de gevraagde vergunning, immers de bruikbaarheid van de weg, in dit geval ingericht
als parkeerplaats, zal negatief beïnvloed worden door de gevraagde uitweg.
Artikel 4 van de Wegenwet bepaalt, wanneer een weg openbaar is. Openbaarheid in de zin van de
Wegenwet is een rechtstoestand van de weg die o.a. inhoudt dat:
Verder kan er ter plaatse sprake zijn van een verzamelpunt van afvalcontainers of een bushalte.
Indien er geen goede alternatieve locatie in de nabijheid voorhanden is, zal ook deze omstandigheid
kunnen leiden tot weigering van de vergunning.
Indien naar verwachting een aangevraagde uitweg primair voor de bruikbaarheid van de weg geen
probleem zal opleveren, maar verwacht wordt dat dit in de toekomst wel het geval zal zijn, bij-voor- beeld door op handen zijnde wijziging van de omstandigheden ter plekke of precedentwerking, zal dit eveneens een reden voor weigering kunnen zijn.
Indien de bruikbaarheid van de weg naar verwachting negatief beïnvloed zal worden door een uitweg, zal toch een vergunning verleend kunnen worden indien er sprake is van bijzondere omstandigheden die verstrekking kunnen rechtvaardigen (bijvoorbeeld indien er geen andere manier is om ontsluiting van het perceel mogelijk te maken).
Artikel 5 Criteria ten aanzien van het onaanvaardbaar aantasten van het openbaar groen.
Een uitwegvergunning wordt in het belang van de bescherming van groenvoorzieningen
in de gemeente in ieder geval geweigerd indien:
Dit criterium sluit aan bij de beleidsregels en bepalingen in de APV die dienen ter bescherming van
(openbaar) groen. Zie afdeling 3 van de APV: “Het bewaren van houtopstanden”.
Indien een uitweg gevraagd wordt waarvan het gevolg zal zijn dat er één of meerdere bomen die op
gemeentegrond staan gekapt moeten worden, zal de uitwegvergunning in beginsel geweigerd worden, ook indien ingevolge de geldende beleidsregels geen omgevingsvergunning (kap) vereist zou zijn. De belangenafweging kan evenwel toch leiden tot het verstrekken van een uitweg-vergunning indien er andere zwaarwegende argumenten zijn, bijvoorbeeld indien de uitweg op geen enkele ander wijze te realiseren valt en/of noodzakelijk is om het perceel te kunnen ontsluiten.
Bepalend voor de afweging of voor een gemeenteboom een omgevingsvergunning (kap) aangevraagd wordt, is met name van belang of er sprake is van een laanstructuur en of de boom voor een omgevingsvergunning (kap) in aanmerking zou komen, zoals bij een waardevolle/beeldbepalende boom. Anderzijds moet het verwijderen van een niet waardevolle/beeldbepalende boom geen automatisme zijn en kan toch maatwerk noodzakelijk zijn, net zoals maatwerk eveneens noodzakelijk kan zijn voor het doorsnijden van een talud, of het verwijderen van een haag.
Indien één of meerdere bomen gekapt moeten worden die eigendom zijn van de aanvrager, zal
eveneens eerst beoordeeld moeten worden of een geoorloofde kap mogelijk is. De kapaanvraag zal
beoordeeld worden op basis van de criteria aangegeven in de betreffende beleidsregels. Pas bij verkregen groen licht in dezen, zal een uitwegvergunning verleend kunnen worden.
Indien een uitweg gevraagd wordt waarvan het gevolg zal zijn dat bestaande groenstructuren of
openbare groenvakken aangetast worden, zal dit een reden kunnen zijn de vergunning te weigeren.
Per geval zal een belangenafweging gemaakt worden, waarbij primair beoordeeld zal worden of in dit geval het aantasten van het groenvlak een negatieve uitstraling zal hebben op het uiterlijk van de
straat en of dat de aantasting van het groenvlak negatieve effecten zal hebben op overig aanwezig
groen, bijvoorbeeld door aantasting van wortels. Wordt een uitwegvergunning verleend en dient een groenvlak verwijderd en/of aangepast te worden, of dienen (gemeente)bomen gekapt te worden, dan komen alle daarmee verband houdende kosten voor rekening van de aanvrager.
Veel sporen uit het verleden zijn nog zichtbaar of herkenbaar in het landschap aanwezig. Historische of culturele landschapselementen als houtsingels, poelen, wierden, dobben, sloten worden in grote getale verspreid over het buitengebied aangetroffen. Vele landschapselementen, die geen deel uit maken van bestaand natuurgebied (beschermd via de bestemming natuur) of van de aankleding van ontsluitingswegen (zoals wegbermen, al dan niet met bijvoorbeeld bomenrijen) vragen eveneens om bescherming. Veel van de oorspronkelijk aanwezige landschapselementen zijn ten gevolge van schaalvergroting in met name de landbouw of samenhang met uitgevoerde herverkavelingen verloren gegaan.
Artikel 6 Criteria ten aanzien van het belemmeren van het functioneren van de aanwezige (nuts) voorzieningen op of aan de weg
Een uitwegvergunning wordt in het belang van het functioneren van de aanwezige (nuts)-voorzieningen op of aan de weg geweigerd indien door het maken van een uitweg of het veranderen van een bestaande uitweg nadelige gevolgen optreden voor het functioneren van de nutsvoorzieningen, bv. verdeelkasten e.d. Indien mogelijk kan van weigering worden afgezien indien de aanvrager de kosten voor verplaatsing van deze voorzieningen wil dragen.
Artikel 7 Uitwegbreedte bij woningen in de bebouwde kom
De breedte van de uitweg is inclusief kantopsluiting minimaal 3 en maximaal 5.00 m. Indien er een verhoogde band langs de weg zit, wordt de daadwerkelijke op/afrit inclusief bocht-band/hoekstukken minimaal 4.00 m en maximaal 6.00 m breed.
Artikel 8 Privé parkeerplaatsen direct grenzend aan de openbare weg in de bebouwde kom
De breedte van de uitwegconstructie wordt bepaald door het aantal parkeerplaatsen dat direct aan de weg grenst en wordt per situatie beoordeeld.
Artikel 9 Uitwegbreedte bij bedrijven in de bebouwde kom
Voor de ‘aan-huis-verbonden bedrijven/kantoren’ en ‘aan-huis-verbonden beroepen’ gelden de aanvullende inrichtingseisen voor uitwegen bij woningen. Dit omdat de bedrijfsfunctie dermate klein is, dat deze nagenoeg eenzelfde aantal verkeersbewegingen genereren als bij een woning. Indien de parkeerplaatsen direct grenzen aan de openbare weg, gelden de aanvullende inrichtingseisen voor uitwegen van privé parkeerplaatsen direct grenzend aan de openbare weg. Voor de overige bedrijven, die volgens het geldende bestemmingsplan zijn toegestaan of waarvoor een afwijking (ontheffing/vrijstelling) is verleend, zijn de volgende aanvullende criteria van toepassing:
de breedte van de uitweg door een gemeentelijke (groen)strook is inclusief kantopsluiting maximaal 6.00 m als er geen grote voertuigen het terrein oprijden. Uitwegen bij bedrijven waar grote voertuigen het terrein oprijden, mogen maximaal 12.00 m breed zijn. De breedte is afhankelijk van het gebruik van de uitweg en de draaicirkel van een maatgevend voertuig ( zie CROW ASVV 2012) .
bij situaties waarbij bedrijfspanden vanaf de weg rechtstreeks toegankelijk zijn voor motorvoertuigen is per naar de weg gerichte toegangsdeur bestemd voor motorvoertuigen in het bedrijfspand een uitweg met een maximumbreedte overeenkomstig de breedte van de toegangsdeur + 2 meter. De locatie van deze uitwegen ligt in het hart van de genoemde toegangsdeuren.
Artikel 10 Uitwegbreedte in het buitengebied (buiten de bebouwde kom en landelijk gebied)
De breedte van de uitweg is afhankelijk van het gebruik van de uitweg. Voor woningen en aan-huis-verbonden bedrijven/kantoren’ en ‘aan-huis-verbonden beroepen’ geldt een maximale breedte van 7.00 meter en voor bedrijven geldt een maximale breedte van 14.00 m beiden exclusief de vleugels ter plaatse van de aansluiting op de rijbaan.
Bij het verlenen van een vergunning voor een uitweg moet altijd een belangenafweging tussen de voor- en nadelen worden gemaakt. Een uitweg biedt de mogelijkheid een of meerdere auto’s of caravans / aanhangers op eigen erf te parkeren / stallen, waarmee de openbare ruimte wordt ontlast. Een uitweg dient dan niet alléén een privébelang, maar ook het algemeen belang. Bij de aanvraag van een extra uitweg voor één perceel moet altijd een belangenafweging worden gemaakt tussen het algemeen belang en het privébelang van de aanvrager. De aanvrager van een uitweg beoogt met een extra uitweg de gebruiksmogelijkheden van zijn perceel te vergroten.
Uitwegen beïnvloeden meestal ook het wegbeeld esthetisch in negatieve zin. Door onderbreking van de kantlijn van de weg ontstaat immers een rommelig beeld. Voorts kan in zijn algemeenheid worden gesteld dat uitwegen geen positieve bijdrage leveren aan een zeker rijgedrag van de weggebruiker en daarmee ten koste kunnen gaan van de verkeersveiligheid. De weggebruiker zal immers bij iedere uitweg moeten beoordelen of het een uitweg is of een weg van rechts om te kunnen vaststellen welke voorrangsregel van toepassing is.
Hoofdstuk 5. Meerdere uitwegen
Artikel 13 Belangenafweging bij meerdere uitwegen voor bedrijven
Bij de belangenafweging tussen het algemeen belang dat de gemeente moet bewaken en het privébelang van de betrokken burger zal als hoofdregel moeten gelden dat het algemeen belang zwaarder weegt dan het privébelang. In de volgende gevallen is een extra uitweg mogelijk:
als er bedrijfsmatige activiteiten aan huis worden uitgevoerd mits de onderlinge afstand tussen de uitwegen minimaal 6 meter is en het algemeen belang baat heeft bij de extra uitweg (bijv. vermindering parkeerdruk). De vergunning wordt ingetrokken zodra de bedrijfsmatige activiteiten worden beëindigd. De kosten voor het verwijderen van de uitweg komt voor rekening van de eigenaar.
bij bedrijven en landbouwpercelen met een perceeloppervlak tot 7.500 m2, mits er minimaal 6 meter tussen beide uitwegen aanwezig is. Indien het een in- en uitweg betreft (beide eenrichtingsverkeer) mogen deze op kortere afstand van elkaar gerealiseerd worden. In de uitvoering moet duidelijk naar voren komen dat het twee aparte uitwegen zijn.
Drie uitwegen zijn mogelijk bij bedrijven en landbouwpercelen met een perceeloppervlak meer dan 7.500 m2.
Artikel 15 Extra uitweg bij woningen
Gelet op het bepaalde in hoofdstuk 9 bestaat in uitzonderlijk gevallen de mogelijkheid tot een extra uitweg bij woningen.
Alle negatieve aspecten van een uitweg hebben een relatie met de genoemde weigeringsgronden uit de APV. Voor het merendeel van deze effecten kan gesteld worden dat deze zich bij elke uitweg voordoen. Maar omdat uitwegen nu eenmaal noodzakelijk zijn om particuliere percelen bereikbaar te maken, worden deze negatieve aspecten, voor zover ze niet een te groot nadelig effect hebben, geaccepteerd. Maar op het moment dat een perceel al een uitweg heeft, dan is het niet noodzakelijk om deze negatieve aspecten te accepteren
Hoofdstuk 7. Aanleg en onderhoud
Artikel 17 Aanleg op gemeentegrond
De aanleg van (het gedeelte) de uitweg op gemeentegrond wordt door de gemeente
verzorgd. In specifieke gevallen kan hiervan gemotiveerd afgeweken worden, bv. als de uitweg niet onderbroken wordt door bv. een voetpad. De gemeente bepaalt dan wel met welke materialen en technieken de uitweg wordt aangelegd. De toe te passen materialen zijn veelal hetzelfde als gebruikt bij andere uitwegen in de omgeving.
Artikel 20 Kosten voor aanvrager
De kosten van het aanleggen, verwijderen of wijzigen van een uitweg op particulier grond-gebied en in de openbare ruimte zijn voor de aanvrager. Mochten er naast de aanleg van de uitweg andere aanpassingen nodig zijn, dan zijn deze kosten ook voor de aanvrager. Vooraf wordt er een opgave gedaan van de aanlegkosten. Nadat de aanvrager hiermee akkoord is gegaan wordt overgegaan tot de aanleg van de uitweg.
Indien de aanleg of verbreding van een uitweg onderdeel is van een werk ( bv. het woonrijpma-ken, reconstructie, herinrichting etc.) dan kan de aanleg plaatsvinden tegen een gereduceerd tarief. Bij een herinrichting kan de gemeente ervoor kiezen de bestrating van de uitwegen te vervangen door een nieuwe bestrating. De afmetingen blijven dan in principe gelijk. Hier worden geen kosten voor in rekening gebracht.
Hoofdstuk 9 . Uitzonderingen (hardheidsclausule)
Het college van burgemeester en wethouders is bevoegd om in uitzonderingsgevallen van de inrichtingseisen af te wijken. De aanvrager dient bij zijn aanvraag aan te geven of hij een omgevingsvergunning aanvraagt voor een reguliere uitweg of voor een uitweg waarvoor één of meerdere uitzonderingen gelden. Indien een uitweg met uitzondering(en) wordt aangevraagd, dient de aanvrager te onderbouwen waarom voor deze uitweg afgeweken moet worden van de eisen.
Het college maakt alleen gebruik van de aan hem in artikel 4:84 AWB toegekende bevoegdheid indien:
het een tweede uitweg betreft bij woningen op erftoegangswegen. Als de beide uitwegen aan dezelfde zijde van de perceelsgrens liggen, dient de afstand tussen beide uitwegen minimaal 6 meter te bedragen. Een tweede uitweg is een uitzondering-situatie en de aanvrager dient te onderbouwen waarom de uitweg ook een verbetering is voor de omgeving. Elke aanvraag hiervoor wordt individueel beoordeeld op parkeer-situatie, verkeersveiligheid en bescherming van het uiterlijke aanzien en groenvoorziening van de omgeving.
Hoofdstuk 10. Niet vergunde uitwegen Artikel 22 Niet vergunde uitwegen
De procedure is dan als volgt:
Indien de gemeente voor de niet vergunde uitweg de aanvraag voor een vergunning goedkeurt, maar de uitweg niet volgens de beleidsregels en het programma van eisen openbare ruimte is ingericht, past de gemeente de uitweg aan met een juiste inrichting. De kosten die de gemeente hierdoor maakt, komen voor rekening van de aanvrager.
Hoofdstuk 11. Overige relevante aspecten
Artikel 23 Aanvraag uitweg binnen de gemeentegrens met aansluiting op een Provinciale weg
Een uitweg welke aansluit op een Provinciale weg dient eveneens via het omgevingsloket te worden aangevraagd. De aanvraag wordt door de gemeente ter advisering naar de Provincie Groningen gestuurd. Bij de beoordeling van aanvragen om een uitwegvergunning speelt het belang van de verkeersveiligheid een doorslaggevende rol speelt. Na ontvangst met advies van de provincie wordt de aanvraag verder afgehandeld door de gemeente. De fysieke aanleg wordt niet door de gemeente verzorgd.
Artikel 24 Andere uitwegen, eerder verworven rechten en precedentwerking
Door anderen in het verleden verworven rechten op het maken/hebben van een (vergelijkbare) uitweg in de directe omgeving, kunnen niet leiden tot een andere conclusie dan die op grond van de hiervoor omschreven criteria is getrokken. De criteria zoals opgenomen in deze beleidsnotitie zijn toetsingscriteria. Burgemeester en Wethouders hebben te allen tijde de mogelijkheid een vergunningsaanvraag te weigeren, ook indien er sprake lijkt van een precedent.
In uitzonderingsgevallen is het college bevoegd, gemotiveerd van de toetsingscriteria af te wijken. De juridische grondslag voor deze afwijking van vastgestelde beleidsregels is te vinden in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht. (Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregels, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen).
Indien de (schijnbaar) vergelijkbare vergunning dateert van na inwerkingtreding van deze beleidsregels zal bij motivatie van een weigering aandacht besteed moeten worden aan de kennelijke gelijkheid. Daarbij zal afwijzing van de vergunning plaats kunnen vinden op grond van het negatieve effect op de doelmatigheid/veiligheid van de weg, waarbij cumulatie van uitwegen een argument kan zijn om de uitweg te weigeren.
Artikel 26 Procedure nieuwbouwlocaties
Een uitwegvergunning is altijd vereist, tenzij bij nieuwbouwlocaties het bouw- en woonrijp maken geschiedt door de gemeente in eigen regie, dan wel dit in een overeenkomst met de ontwikkelaar is geregeld. Er kan dan gedacht worden aan verdere uitwerkingen via een civieltechnisch plan in combinatie met een bestemmingsplan (een daaraan gerelateerd beeldkwaliteitsplan), inrichtingseisen, een inrichtingsschets van het plan of iets van dien aard. Bij dergelijke situaties hoeft een eerste uitweg dan niet via een vergunning te worden aangevraagd. De uitweg (inclusief leges) per nieuw aan te leggen uitweg zijn dan reeds verrekend in de grondprijs/via het project.
Hoofdstuk 12. Intrekken of wijzigen van verleende uitwegvergunning/opheffen bestaande uitweg
Het college kan besluiten tot intrekken of wijzigen van een verleende vergunning en/of tot opheffing van de uitweg als:
de uitweg niet binnen 1 jaar is aangelegd na verlening van een uitwegvergunning. De vergunninghouder kan éénmalig een verlenging van deze termijn verkrijgen voor een periode van drie maanden. Een dergelijke verlenging dient de vergunninghouder schriftelijk te verzoeken en uiterlijk twee maanden voor de einddatum van de verstrekte vergunning door ons ontvangen zijn;
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-96733.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.