Beleidsregels bijzondere bijstand Kempengemeenten 2024 (gemeente Eersel)

het college van de gemeente Eersel;

 

gelet op het artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht, de artikelen 35 en 36 van de Participatiewet en artikel 1.13 van de Wet kinderopvang;

 

overwegende dat het noodzakelijk is beleidsregels vast te stellen met betrekking tot de bijzondere bijstand, de individuele inkomenstoeslag en de tegemoetkoming kinderopvang;

 

 

b e s l u i t

 

vast te stellen de volgende beleidsregel:

 

Beleidsregels bijzondere bijstand Kempengemeenten 2024

 

Hoofdstuk 1 Algemeen

Artikel 1.1 Begrippen

  • 1.

    In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

    • a.

      bijzondere bijstand: bijstand als bedoeld artikel 35 van de wet;

    • b.

      college: het college van burgemeester en wethouders;

    • c.

      draagkracht: het deel van het inkomen en/of vermogen dat belanghebbende moet aanwenden om zelf in de kosten te voorzien;

    • d.

      draagkrachtinkomen: het inkomen, zoals dat geldt voor de algemene bijstand, dat hoger is dan 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm;

    • e.

      draagkrachtvermogen: het vermogen als bedoeld in artikel 34 van de wet dat hoger is dan de volgens artikel 34, derde lid genoemde vermogensgrenzen;

    • f.

      inkomen: het inkomen zoals bedoeld in de artikelen 31 tot en met 33 van de wet;

    • g.

      kinderopvangtoeslag: toeslag die aangevraagd wordt bij en uitgevoerd wordt door de Belastingdienst/Toeslagen;

    • h.

      tegemoetkoming: tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang die kan worden aangevraagd bij het college;

    • i.

      voorliggende voorziening: een voorziening als bedoeld in artikel 5, onder e, van de wet;

    • j.

      wet: Participatiewet.

  • 2.

    Voor zover niet anders is bepaald worden begrippen in deze beleidsregels gebruikt in dezelfde betekenis als in de wet en de Algemene wet bestuursrecht.

 

Artikel 1.2 Gebruik aanvraagformulier

Belanghebbende maakt voor het indienen van de aanvraag gebruik van een door het college beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

 

Artikel 1.3 Moment indienen aanvraag bijzondere bijstand

  • 1.

    Een aanvraag voor bijzondere bijstand wordt uiterlijk drie maanden vanaf de dag van het opkomen van de kosten ingediend. Het is daarbij niet relevant of de kosten al zijn voldaan.

  • 2.

    Een aanvraag voor verlenging van bijzondere bijstand kan vanaf twee maanden voor het verstrijken van de looptijd van de lopende voorziening bijzondere bijstand worden ingediend.

 

Artikel 1.4 Draagkracht

  • 1.

    Bijzondere bijstand wordt verleend met inachtneming van de draagkracht van de belanghebbende en zijn gezin, tenzij deze beleidsregels anders bepalen.

  • 2.

    De draagkracht bedraagt 35% van het draagkrachtinkomen plus 100% van het draagkrachtvermogen.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid bedraagt de draagkracht 100% van het draagkrachtinkomen plus 100% van het draagkrachtvermogen bij bijzondere bijstand voor bepaalde periodieke kosten die betrekking hebben op algemeen noodzakelijke bestaanskosten.

  • 4.

    Bij de vaststelling van het draagkrachtvermogen blijft het vermogen in de eigen woning, die het hoofdverblijf is van de belanghebbende, buiten beschouwing. Vermogen in onroerend goed dat niet het hoofdverblijf is van belanghebbende, wordt voor 100% als draagkracht meegerekend.

  • 5.

    Indien er sprake is van draagkracht uit inkomen, wordt bij het vaststellen van de draagkracht rekening gehouden met het niet of minder ontvangen van huurtoeslag en/of zorgtoeslag en/of kindgebonden budget vanwege het hogere inkomen. Het draagkrachtinkomen wordt hiervoor gecompenseerd.

 

Artikel 1.5 Draagkracht bij schulden

  • 1.

    Voor belanghebbende in de WSNP en belanghebbende die een minnelijk traject volgt via schuldhulpverlening van de gemeente, wordt het vrij te laten bedrag als in aanmerking te nemen inkomen gehanteerd, voor zover het vrij te laten bedrag minder bedraagt dan het werkelijke inkomen.

  • 2.

    Mocht in een van de gevallen als bedoeld in het eerste lid sprake zijn van een partner die niet onder het eerste lid valt, dan telt het inkomen van deze partner volledig mee en wordt, voor het bepalen van het draagkrachtinkomen, de bijstandsnorm voor een alleenstaande als de van toepassing zijnde bijstandsnorm gehanteerd. Hierbij wordt rekening gehouden met de mate waarin het inkomen van deze partner is verrekend bij de berekening van het vrij te laten bedrag van de partner in de schuldregeling.

  • 3.

    Voor belanghebbende bij wie beslag op het inkomen ligt, wordt het inkomen na aftrek in verband met beslag gehanteerd.

 

Artikel 1.6 Draagkrachtverrekening

  • 1.

    Bij incidentele bijzondere bijstand wordt de draagkracht in één keer met de bijzondere bijstand verrekend.

  • 2.

    Bij periodieke bijzondere bijstand wordt de draagkracht uit vermogen in één keer met de bijzondere bijstand verrekend en wordt de draagkracht uit inkomen verrekend naar rato van het aantal maanden van de periode waarop deze bijstand betrekking heeft.

 

Artikel 1.7 Draagkrachtperiode bijzondere bijstand

  • 1.

    De draagkracht wordt telkens voor een periode van één jaar vastgesteld, beginnende op de eerste dag van de maand waarin de kosten zijn opgekomen.

  • 2.

    De draagkracht kan voor een kortere of langere periode vastgesteld worden, indien de periode waarop de kosten betrekking hebben of de situatie van belanghebbende daartoe aanleiding geeft. In het geval belanghebbende een uitkering ontvangt op grond van de wet, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, wordt de draagkracht vastgesteld voor de hele periode waarin men aanspraak kan maken op deze uitkering.

  • 3.

    De draagkracht wordt gedurende de in het eerste lid genoemde periode niet herberekend, tenzij:

    • a.

      het een zodanige wijziging van inkomen is dat deze wijziging uit het oogpunt van bijstandsverlening niet buiten beschouwing gelaten kan worden;

    • b.

      het een wijziging van de gezinssituatie betreft die een normwijziging of beëindiging van de bijstand tot gevolg heeft;

    • c.

      er een wijziging in de vermogenssituatie is opgetreden, in zoverre dat de wijziging een overschrijding van de van toepassing zijnde vermogensgrens betekent. Dit is niet van toepassing indien de vermogensgrens wordt overschreden door een geleidelijke aanwas van het vermogen; of

    • d.

      er een wijziging in de vermogenssituatie is opgetreden, waardoor belanghebbende een vermogen heeft dat valt onder het vrij te laten vermogen.

  • 4.

    De toepassing van het derde lid onder a en b levert geen wijziging op ten aanzien van eerder in het draagkrachtjaar verstrekte bijzondere bijstand, maar enkel voor de periodieke bijzondere bijstand die nog verstrekt zal worden na de draagkrachtwijziging, tenzij sprake is van schending van de inlichtingenplicht.

  • 5.

    Het voor draagkracht in aanmerking te nemen inkomen wordt bepaald aan de hand van het meest waarschijnlijke inkomen gedurende de draagkrachtperiode. Bij wisselende inkomsten wordt uitgegaan van het gemiddelde inkomen van 3 maanden voorafgaand aan de maand van aanvraag.

 

Artikel 1.8 Vorm bijzondere bijstand

  • 1.

    De bijzondere bijstand wordt om niet verstrekt.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid wordt de bijzondere bijstand in de vorm van een renteloze geldlening verstrekt in de gevallen die genoemd worden in artikel 48, tweede lid, van de wet en indien de bijzondere bijstand de kosten van duurzame gebruiksgoederen als bedoeld in artikel 51 van de wet betreft.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid wordt de bijzondere bijstand verstrekt in de vorm van een geldlening aan personen die bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag ontvangen én aan wie een krediethypotheek is verstrekt.

 

Artikel 1.9 Hoogte bijzondere bijstand

Onverminderd de draagkracht wordt de hoogte van de bijzondere bijstand, tenzij deze beleidsregels anders bepalen, individueel bepaald door de hoogte van de noodzakelijke kosten, waarbij als uitgangspunt geldt dat de bijzondere bijstand niet meer bedraagt dan de kosten van de goedkoopst adequate voorziening.

 

Artikel 1.10 Drempelbedrag

Het college hanteert geen drempelbedrag.

 

Hoofdstuk 2 Medische kosten

Artikel 2.1 Uitgangspunten

  • 1.

    De Zorgverzekeringswet en de Wet langdurige zorg en daarmee samenhangende regelingen. vormen een passende en toereikende voorliggende voorziening voor medische kosten, zodat voor medische kosten geen bijzondere bijstand wordt verstrekt, tenzij deze beleidsregels anders bepalen.

  • 2.

    Het college verstrekt geen bijzondere bijstand voor zover de kosten worden vergoed door de (aanvullende) zorgverzekering.

 

Artikel 2.2 Medisch advies

Het college kan voor de beoordeling van de noodzaak van de verstrekking van bijzondere bijstand voor medische kosten een extern medisch advies aanvragen. De belanghebbende verleent hieraan zodanig medewerking, dat de externe adviseur in staat is om tijdig en zorgvuldig een advies te geven aan het college.

 

Artikel 2.3 Collectieve zorgverzekering

  • 1.

    Voor deelname aan de collectieve zorgverzekering geldt:

    • a.

      dat het inkomen niet meer bedraagt dan 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm;

    • b.

      dat het vermogen niet meer bedraagt dan het vrij te laten vermogen als bedoeld in artikel 34 derde lid van de wet.

  • 2.

    Voor het bepalen van de van toepassing zijnde bijstandsnorm als bedoeld in het eerste lid, wordt de kostendelersnorm niet toegepast.

  • 3.

    Een inkomenswijziging na toekenning van de bijzondere bijstand voor de kosten van de collectieve zorgverzekering, die beëindiging van de bijzondere bijstand tot gevolg heeft, heeft geen gevolgen voor het kalenderjaar waarvoor de bijzondere bijstand is toegekend.

  • 4.

    De collectieve zorgverzekering bestaat uit een basisverzekering en een aanvullende verzekering. De volgende pakketten worden aangeboden:

 

CZ

VGZ

Pakket 1

Basisverzekering + Aanvullend pakket start

Basisverzekering + Aanvullend pakket Compact

Pakket 2

Basisverzekering + Aanvullend pakket Extra

Basisverzekering + Aanvullend pakket Compleet

Pakket 3

Basisverzekering + Aanvullend pakket extra Uitgebreid

Basispakket + Aanvullend pakket Compleet met € 0,- eigen risico

 

  • 5.

    Het college verstrekt bijzondere bijstand voor de kosten van het aanvullende pakket ter hoogte van:

    • a.

      Pakket 1: volledige premie aanvullende verzekering;

    • b.

      Pakket 2: volledige premie aanvullende verzekering;

    • c.

      Pakket 3: de premie van de aanvullende verzekering van pakket 2.

 

Artikel 2.4 Eigen risico

Het college verstrekt geen bijzondere bijstand voor het verplicht eigen risico in het kader van de Zorgverzekeringswet of voor de uit een vrijwillig gekozen hoger eigen risico voortkomende kosten.

 

Artikel 2. 5 Vervoer naar ziekenhuis/medisch specialist in verband met een behandeling

Het college verstrekt bijzondere bijstand voor de kosten van het vervoer aan personen die deze vervoerskosten hebben vanwege de noodzaak van medische behandelingen in een ziekenhuis of een andere behandelingsinstelling in Nederland, indien aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

De kosten van de behandeling waarvoor reiskosten worden gemaakt, worden vergoed op grond van de Jeugdwet, Zorgverzekeringswet of de Wet langdurige zorg.

Het ziekenhuis of de instelling waar de behandeling plaatsvindt, is de dichtstbijzijnde optie voor de behandeling.

Wanneer reiskosten voortkomen uit de behandeling van een ten laste komend kind in het kader van de Jeugdwet, wordt de noodzaak van eigen vervoer onderbouwd.

Het college verstrekt alleen bijzondere bijstand voor reiskosten, indien de enkele reisafstand vanaf het woonadres naar de plaats van bestemming meer dan 10 kilometer bedraagt. Bij een medische behandeling kan hiervan om medische of sociale reden gemotiveerd van worden afgeweken.

De hoogte van de bijzondere bijstand wordt bepaald op basis van het reguliere openbaar vervoer tarief 2e klas voor het goedkoopst mogelijke traject.

In afwijking van het derde lid wordt de hoogte van de bijzondere bijstand bepaald op basis van de kortste route en een kilometervergoeding die gelijk is aan het in artikel 13a, vierde lid, onder e van de Wet op de loonbelasting genoemde bedrag, indien de belanghebbende met de auto reist én het reizen met het openbaar vervoer niet goedkoper is.

 

Artikel 2.6 Brillen en contactlenzen

  • 1.

    Het college verstrekt bijzondere bijstand voor de kosten van een bril of contactlenzen op sterkte.

  • 2.

    De bijzondere bijstand als bedoeld in het eerste lid wordt éénmaal per periode verstrekt conform de voorwaarden vanuit de collectieve aanvullende verzekering pakket 2 van CZ of VGZ. Bij geen deelname aan de collectieve zorgverzekering geldt de meest gunstige vergoeding van pakket 2 tenzij er dringende medische redenen zijn om hiervan af te wijken.

  • 3.

    De bijzondere bijstand als bedoeld in het eerste lid bedraagt voor een bril maximaal de laagste vergoeding vanuit de collectieve aanvullende verzekering pakket 2 van CZ of VGZ. Bij geen deelname aan de collectieve zorgverzekering geldt de meest gunstige vergoeding op basis van pakket 2.

 

Artikel 2.7 Eigen bijdrage hoortoestellen

  • 1.

    Het college verstrekt bijzondere bijstand voor de eigen bijdrage voor een hoortoestel.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt niet meer dan de laagste vergoeding vanuit de collectieve aanvullende verzekering pakket 2 van CZ of VGZ. Bij geen deelname aan de collectieve zorgverzekering geldt de meest gunstige vergoeding op basis van pakket 2.

  • 3.

    Het college verstrekt geen bijzondere bijstand voor de met een hoortoestel samenhangende kosten, zoals de kosten voor batterijen.

 

Artikel 2.8 Dieetkosten

  • 1.

    Het college verstrekt bijzondere bijstand voor de meerkosten van een dieet, indien het volgen van het dieet medisch noodzakelijk is.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt bepaald op basis van de Nibud Prijzengids.

 

Artikel 2.9 Tandheelkundige hulp

  • 1.

    Het college verstrekt bijzondere bijstand voor de ingevolge de Zorgverzekeringswet verschuldigde eigen bijdrage voor een uitneembare volledige prothetische voorziening voor de boven- en/of onderkaak.

  • 2.

    Indien de belanghebbende geen aanvullende (tand)verzekering heeft, verstrekt het college eenmalig bijzondere bijstand voor tandartskosten, waarbij enkel tandartskosten die vanuit de collectieve aanvullende verzekering van CZ of VGZ zouden worden vergoed voor bijzondere bijstand in aanmerking komen. De bijzondere bijstand bedraagt niet meer dan de laagste vergoeding vanuit de collectieve aanvullende verzekering pakket 2 van CZ of VGZ. Bij geen deelname aan de collectieve zorgverzekering geldt de meest gunstige vergoeding op basis van pakket 2.

  • 3.

    Onder noodzakelijke tandartskosten als bedoeld in het tweede lid worden uitsluitend verstaan de tandartskosten die op grond van de collectieve aanvullende verzekering van CZ of VGZ voor vergoeding in aanmerking komen.

 

Artikel 2.10 Maaltijdvoorziening

  • 1.

    Het college verstrekt bijzondere bijstand voor de maaltijdvoorziening die voorziet in een warme maaltijd, indien de belanghebbende niet in staat is zelf een warme maaltijd te bereiden.

  • 2.

    De bijzondere bijstand wordt verleend voor één warme maaltijd per dag, dus maximaal zeven warme maaltijden per week. Onder warme maaltijd worden alle gangen tezamen verstaan, dus de aparte gangen (zoals voorgerecht, hoofdgerecht en nagerecht) komen niet afzonderlijk voor bijzondere bijstand in aanmerking.

  • 3.

    De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt voor alleenstaanden maximaal € 80 per maand en gehuwden maximaal € 160 per maand, waarbij rekening is gehouden met het betalen van een eigen bijdrage per maaltijd.

 

Artikel 2.11 Sociale alarmering

  • 1.

    Het college verstrekt bijzondere bijstand voor de aansluitkosten en de abonnementskosten van personenalarmering, indien de personenalarmering om medische of sociale redenen noodzakelijk is.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand bedraagt niet meer dan de laagste vergoeding vanuit de collectieve zorgverzekering meest gunstige vergoeding op basis van pakket 3.

 

Artikel 2.12 Stookkosten

  • 1.

    Het college verstrekt bijzondere bijstand voor de energiekosten, indien de energiekosten hoger zijn dan de door het Nibud vastgestelde gemiddelde energiekosten en de belanghebbende als gevolg van een chronische ziekte of handicap extra energiekosten moet maken.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt bepaald op de daadwerkelijke energiekosten minus de door het Nibud vastgestelde gemiddelde energiekosten. Daarnaast wordt bij de toekenning rekening gehouden met voorliggende voorzieningen op het gebied van tegemoetkoming in energiekosten.

 

Artikel 2.13 Bewassing en kledingslijtage

  • 1.

    Het college verstrekt bijzondere bijstand voor de extra kosten van het wassen van kleding en kleding-slijtage, indien de belanghebbende deze extra kosten moet maken als gevolg van een chronische ziekte of handicap.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt bepaald op de noodzakelijke extra kosten, voor zover deze hoger liggen dan de door het Nibud vastgestelde kosten voor bewassing en kleding.

 

Hoofdstuk 3 Reiskosten

Artikel 3.1 Algemene bepalingen reiskosten

  • 1.

    Voor reiskosten wordt geen bijzondere bijstand verstrekt, tenzij deze beleidsregels anders bepalen.

  • 2.

    Het college verstrekt alleen bijzondere bijstand voor reiskosten, indien de enkele reisafstand vanaf het woonadres naar de plaats van bestemming meer dan 10 kilometer bedraagt.

  • 3.

    De hoogte van de bijzondere bijstand voor reiskosten wordt bepaald op basis van het reguliere openbaar vervoer tarief 2e klas voor het goedkoopst mogelijke traject.

  • 4.

    In afwijking van het tweede lid wordt de hoogte van de bijzondere bijstand bepaald op basis van de kortste route en een kilometervergoeding die gelijk is aan het in artikel 13a, vierde lid, onder e Wet op de loonbelasting genoemde bedrag, indien de belanghebbende met de auto reist én het reizen met het openbaar vervoer niet goedkoper is.

 

Artikel 3.2 Reiskosten bezoek zieke familieleden

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor de reiskosten die de belanghebbende maakt voor het in Nederland bezoeken van een ziek gezinslid of familielid in de eerste graad.

  • 2.

    De bijzondere bijstand als bedoeld in het eerste lid wordt verleend vanaf het vijfde bezoek per kalenderjaar, met een maximum van twaalf bezoeken per kalenderjaar. De reiskosten voor de eerste vier bezoeken en vanaf het dertiende bezoek per kalenderjaar komen dus voor eigen rekening van de belanghebbende.

  • 3.

    In afwijking van het eerste lid kan, indien dit noodzakelijk wordt geacht, bijzondere bijstand worden verleend aan bloed- of aanverwanten tot en met de tweede graad.

 

Artikel 3.3 Reiskosten bezoek gedetineerde

  • 1.

    Het college verstrekt bijzondere bijstand voor de reiskosten voor het bezoek aan een gedetineerde indien de gedetineerde behoort tot het gezin van de belanghebbende, de gedetineerde geen recht op verlof heeft en de instelling buiten de gemeente is gelegen, maar binnen Nederland.

  • 2.

    De bijzondere bijstand als bedoeld in het eerste lid wordt verleend voor:

    • a.

      het eenmaal per maand bezoeken van de gedetineerde door de partner en de kinderen. De partner is de volwassen persoon met wie de gedetineerde een relatie onderhoudt en die is ingeschreven in de BRP op het (voormalige) adres van de gedetineerde, dan wel de ouder van de kinderen.

    • b.

      het eenmaal per maand bezoeken van het gedetineerde (pleeg)kind door de ouders en broers en zussen die tot het huishouden van de gedetineerde behoren.

  • 3.

    Het college kan individueel bezien of een eenmalig bezoek per maand aan een gedetineerde broer of zus (met wie in gezinsverband werd geleefd), als noodzakelijk wordt aangemerkt.

 

Artikel 3.4 Reiskosten bezoek uit huis geplaatste kinderen

  • 1.

    Het college verstrekt bijzondere bijstand voor reiskosten voor het bezoek aan een uit huis geplaatst kind of kinderen met een frequentie van maximaal 2 maal per maand, tenzij het geldende behandelplan anders bepaalt.

  • 2.

    Het college verstrekt bijzondere bijstand voor reiskosten die voortvloeien uit het halen of brengen van uit huis geplaatste kinderen met een frequentie van maximaal 2 maal per maand, tenzij het geldende behandelplan anders bepaalt.

 

Artikel 3.5 Reiskosten schoolgaande kinderen

  • 1.

    Bijzondere bijstand kan worden verstrekt aan een ouder met een ten laste komend kind dat jonger is dan 18 jaar en tevens voldoet aan alle volgende voorwaarden;

    • a.

      het ten laste komende kind volgt onderwijs op een grote afstand van de woonplaats en

    • b.

      het volgen van onderwijs op een grote afstand van de woonplaats is redelijkerwijs noodzakelijk.

  • 2.

    Ondersteuning in de vorm van vervoer of een vergoeding op basis van de Verordening leerlingenvervoer wordt in ieder geval, maar niet uitsluitend, aangemerkt als een passende en toereikende voorliggende voorziening.

  • 3.

    Onder een grote afstand wordt verstaan:

    • a.

      voor kinderen in het basisonderwijs: een reisafstand van meer dan 6 kilometer;

    • b.

      voor kinderen in het voortgezet onderwijs: een reisafstand van meer dan 10 kilometer.

  • 4.

    Per ten laste komend kind zoals omschreven in het eerste lid kan een vergoeding worden toegekend. De hoogte van de vergoeding wordt voor een schooljaar vastgesteld.

  • 5.

    In uitzondering op het vierde lid wordt de vergoeding toegekend voor het deel van het schooljaar van 1 september tot en met de maand waarin het ten laste komende kind 18 wordt.

  • 6.

    De hoogte van de vergoeding wordt, met toepassing van bovenstaande, per maand berekend op basis van de goedkoopste wijze van reizen gedurende de periode 1 september tot 1 juli.

 

Artikel 3.6 R eiskosten deelname inburgeringsaanbod

  • 1.

    Bijzondere bijstand kan worden verstrekt aan een inburgeraar die voldoet aan de volgende voorwaarden:

    • a.

      de inburgeraar maakt gebruik van het inburgeringsaanbod op grote afstand van de woonplaats én

    • b.

      het volgen van dit inburgeringsaanbod op een grote afstand van de woonplaats is redelijkerwijs noodzakelijk.

  • 2.

    Onder een grote afstand wordt verstaan een enkele reis van meer dan 10 kilometer.

  • 3.

    De hoogte van de vergoeding, wordt met toepassing van bovenstaande, per maand berekend op basis van de goedkoopste wijze van reizen.

 

Hoofdstuk 4 Woonkosten

Artikel 4.1 Duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten

  • 1.

    In dit artikel worden verstaan onder:

    • a.

      duurzame gebruiksgoederen: gebruiksgoederen die bestemd zijn voor een duurzaam gebruik, zoals een computer/laptop, diepvries, internetaansluiting, koelkast, televisie, wasdroger, wasmachine, bed, matras en bankstel.

    • b.

      overige inrichtingskosten: de kosten van inrichting, die geen betrekking hebben op duurzame gebruiksgoederen, zoals de kosten van behang, gordijnen, verf en vloerbedekking.

    • c.

      klein appartement: een appartement met maximaal 2 slaapkamers of een tiny house.

  • 2.

    Het college verstrekt geen bijzondere bijstand voor de kosten van duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten, omdat deze kosten behoren tot de incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan.

  • 3.

    In afwijking van het tweede lid kan het college indien er sprake is van bijzondere omstandigheden bijzondere bijstand verstrekken voor de kosten van duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten. Het niet kunnen reserveren als gevolg van schulden is geen bijzondere omstandigheid.

  • 4.

    Bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen wordt in de vorm van een lening verstrekt. Bijzondere bijstand voor overige inrichtingskosten wordt om niet verstrekt.

  • 5.

    De hoogte van de bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen wordt bepaald op een percentage van de actueel opgenomen bedragen in de Nibud-prijzengids in tabel 2.1A en 2.1B minus het bedrag voor stoffering.

    • a.

      De Nibud tabel inventarispakket 2.1A wordt gehanteerd bij een alleenstaande en tabel 2.1B bij gehuwden.

    • b.

      Het percentage van het totaalbedrag bedraagt maximaal 50% als er sprake is van zelfstandige bewoning van een woning.

    • c.

      Het percentage van het totaalbedrag bedraagt maximaal 20% als er sprake is van kamerbewoning.

    • d.

      Het percentage van het totaalbedrag bedraagt maximaal 40% als er sprake is van een klein appartement.

    • e.

      Voor zover de tabellen er niet in voorzien, wordt daarbovenop voor elk extra ten laste komend kind maximaal € 600,- extra gerekend. Dit bedrag geldt ook voor inwonende meerderjarige kinderen.

  • 6.

    De hoogte van de bijzondere bijstand voor overige inrichtingskosten wordt bepaald op maximaal 100% van het actueel opgenomen bedrag voor stoffering in de Nibud-prijzengids in tabel 2.1A en 2.1B als er sprake is van zelfstandige bewoning van een woning, maximaal 20% als er sprake is van kamerbewoning en maximaal 40% als er sprake is van een klein appartement.

  • 7.

    Bij het betrekken van een nieuwbouwwoning kan een hoger bedrag voor inrichtingskosten worden verstrekt van € 750,- voor de meerkosten die een casco nieuwbouwwoning oplevert. De bijdrage kan ook besteed worden aan een erfafscheiding. Op het aanvraagformulier wordt duidelijk gemaakt dat het een nieuwbouwwoning betreft. Deze bijdrage geldt niet voor een appartement of een tiny house.

  • 8.

    Bij het hanteren van deze Nibud-richtlijnen voor een inventarispakket wordt er rekening mee gehouden dat belanghebbende gebruik kan maken van een kringloopwinkel, actieprijzen en aanbiedingen van particulieren op advertentiesites.

  • 9.

    Het witgoed: wasmachine, koelkast, kookplaat en stofzuiger worden in beginsel nieuw aangeschaft.

  • 10.

    De hoogte van het maandelijkse aflossingsbedrag is gelijk aan 5% van de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 11.

    De aflostermijn is 36 maanden, wanneer alle termijnen zijn voldaan wordt het restant van de lening kwijtgescholden. Het verlenen van uitstel/opschorten van een betalingsverplichting wordt niet aangemerkt als voldoen aan een termijn.

 

Artikel 4.2 Verhuiskosten

  • 1.

    Het college verstrekt geen bijzondere bijstand voor de kosten van een verhuizing, omdat deze kosten behoren tot de incidenteel noodzakelijke kosten van het bestaan.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid kan het college bijzondere bijstand verlenen voor de kosten van een noodzakelijke verhuizing indien er sprake is van bijzondere omstandigheden.

  • 3.

    De werkelijke kosten worden vergoed waarbij als uitgangspunt geldt: verhuizen door het eigen netwerk.

  • 4.

    Als een eigen netwerk ontbreekt, worden de kosten van een erkende verhuizer vergoed. Alvorens tot vergoeding wordt overgegaan, vraagt belanghebbende een offerte op bij twee verschillende verhuisbedrijven.

 

Artikel 4.3 Eerste maand huur en administratiekosten

Het college verstrekt bijzondere bijstand voor de kosten van de eerste maand huur en administratiekosten, indien de verhuizing noodzakelijk is.

 

Artikel 4.4 Berekening woonkostentoeslag huurders

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor de woonkosten van een huurwoning, voor zover de belanghebbende geen aanspraak kan maken op huurtoeslag op grond van de Wet op de huurtoeslag en de huur niet hoger is dan de maximale huurgrens in de Wet op de huurtoeslag.

  • 2.

    Bij bewoning van een recreatiewoning wordt geen woonkostentoeslag verleend, tenzij er sprake is van een ontheffing voor bewoning.

  • 3.

    De hoogte van de woonkostentoeslag als bedoeld in het eerste lid wordt bepaald door de maximale woonkostentoeslag, berekend conform de systematiek van de Wet op de huurtoeslag.

  • 4.

    In afwijking van de vorige leden kan het college, indien de woonkosten hoger zijn dan de maximum huurgrens in de Wet op de huurtoeslag, op grond van individuele omstandigheden een (aanvullende) woonkostentoeslag verlenen, waarbij de hoogte hiervan wordt bepaald op de woonkosten minus de eigen bijdrage die verschuldigd zou zijn bij een huur gelijk aan de maximum huurgrens.

  • 5.

    De woonkostentoeslag als bedoeld in het derde en vierde lid wordt toegekend voor maximaal 1 jaar en de belanghebbende wordt de verplichting opgelegd om te zoeken naar goedkopere huisvesting waarvoor wel recht bestaat op huurtoeslag. Verlening van deze termijn met maximaal 1 jaar is mogelijk als door belanghebbende aantoonbaar is gezocht naar andere woonruimte.

 

Artikel 4.5 Berekening woonkostentoeslag eigenaren

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor de woonkosten van een eigen woning, waarbij alleen de volgende woonkosten voor deze woonkostentoeslag in aanmerking komen:

    • a.

      de hypotheekrente;

    • b.

      de zakelijke lasten in verband met het hebben van eigendom, zoals rioolrechten, het eigenaarsdeel waterschapslasten, het erfpachtcanon, de premies van verzekeringen tegen brand- en stormschade (alleen voor de opstallen) en het eigenaarsdeel onroerende zaakbelasting (dus niet het gebruikersdeel);

    • c.

      een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor groot onderhoud.

  • 2.

    De hoogte van de woonkostentoeslag als bedoeld in het eerste lid wordt bepaald op de maximale woonkostentoeslag, rekening houdend met de in het eerste lid genoemde woonkosten en berekend conform de systematiek van de Wet op de huurtoeslag.

  • 3.

    In afwijking van de vorige leden kan het college, indien de woonkosten hoger zijn dan de maximum huurgrens in de Wet op de huurtoeslag, op grond van individuele omstandigheden een (aanvullende) woonkostentoeslag verlenen, waarbij de hoogte hiervan wordt bepaald op de woonkosten minus de eigen bijdrage die verschuldigd zou zijn bij een huur gelijk aan de maximum huurgrens.

  • 4.

    De woonkostentoeslag als bedoeld in het derde lid wordt toegekend voor maximaal 1 jaar en de belanghebbende wordt de verplichting opgelegd om te zoeken naar huisvesting waarvoor wel recht bestaat op huurtoeslag. Verlenging van deze termijn met maximaal 1 jaar is mogelijk als door belanghebbende aantoonbaar is gezocht naar andere woonruimte.

  • 5.

    De woonkostentoeslag wordt verstrekt als voorschot. De woonkostentoeslag wordt vastgesteld na overlegging van de definitieve aanslag inkomstenbelasting IB/PVV.

     

Artikel 4.6 Doorbetaling vaste lasten bij opname in inrichting

  • 1.

    Voor de kosten van het aanhouden van een woning bij tijdelijk verblijf in een inrichting kan bijzondere bijstand worden verleend.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt bepaald aan de hand van de netto woonkosten. Hierbij wordt rekening worden gehouden met eventuele reserveringsmogelijkheden.

  • 3.

    Wanneer belanghebbende de intentie heeft terug te keren naar de woning, kunnen de vaste lasten gedurende een periode van maximaal 12 maanden doorbetaald worden. Deze periode kan nog eenmaal verlengd worden met een periode van 6 maanden wanneer daarvoor dringende redenen zijn.

  • 4.

    Als vooraf bekend is dat de opname langer duurt of de belanghebbende heeft niet de intentie terug te keren, kan bijstandsverlening plaatsvinden over de termijn van 3 maanden.

 

Hoofdstuk 5 Bewind, mentorschap, curatele en juridische kosten

Artikel 5.1 Kosten rechtsbijstand

  • 1.

    Het college verstrekt bijzondere bijstand voor de kosten van de eigen bijdrage voor een advocaat en het griffierecht, indien de procedure noodzakelijk is. De procedure is in ieder geval noodzakelijk als de belanghebbende een toevoeging van een advocaat door de Raad voor Rechtsbijstand heeft.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand is gelijk aan de werkelijk gemaakte kosten, met dien verstande dat, indien de belanghebbende niet de korting van het in artikel 2 zesde lid Besluit eigen bijdrage rechtsbijstand genoemde bedrag verkrijgt, deze misgelopen korting niet voor bijzondere bijstand in aanmerking komt.

 

Artikel 5.2 Kosten bewindvoering, curatele en mentorschap

  • 1.

    Het college verstrekt bijzondere bijstand voor de kosten van bewindvoering, curatele of mentorschap indien de noodzaak daartoe is vastgesteld door de kantonrechter.

  • 2.

    De bijzondere bijstand is gelijk aan het bedrag waarop de kantonrechter de beloning heeft vastgesteld.

  • 3.

    In afwijking van artikel 1.5 wordt de draagkracht voor de kosten van bewindvoering in de volgende situatie op nihil gesteld indien:

    • a.

      Belanghebbende onder bewind is gesteld;

    • b.

      Er sprake is van bewind met schulden; én

    • c.

      De consulent schuldhulpverlening van de gemeente oordeelt dat inzet van bijzondere bijstand noodzakelijk is om tot een schuldregeling te kunnen komen.

  • De bijzondere bijstand wordt verstrekt voor maximaal 12 maanden, gerekend vanaf de datum van de beschikking tot onderbewindstelling.

 

Artikel 5.3 Kosten beheer PGB

Het college verstrekt uitsluitend bijzondere bijstand voor de kosten van het beheer van een Persoonsgebonden budget, indien de noodzakelijke zorg voor belanghebbende niet in natura beschikbaar is.

 

Artikel 5.4 Bankkosten

Het college verstrekt geen bijzondere bijstand voor bankkosten.

 

Hoofdstuk 6 Bijzondere bijstand jongeren

Artikel 6.1 Hoogte bijzondere bijstand 18 t/m 20-jarigen niet in een inrichting

  • 1.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen aan de persoon van 18, 19 of 20 jaar indien deze persoon uitwonend is én:

    • a.

      de ouders zijn overleden;

    • b.

      de ouders duurzaam in het buitenland, zijnde buiten een land binnen de EU-EER, verblijven;

    • c.

      er sprake is van een aantoonbare ernstig verstoorde relatie tussen de ouders en de jongere, waardoor de jongere aantoonbaar zijn ouders niet op hun onderhoudsplicht aan kan spreken; óf

    • d.

      de ouders aantoonbaar niet bij kunnen dragen in de kosten.

  • 2.

    De zorgplicht van de ouders wordt niet onderzocht bij een aanvraag voor deelname aan de collectieve zorgverzekering als bedoeld in artikel 2.3.

  • 3.

    De hoogte van de bijzondere bijstand als bedoeld in het eerste lid is, indien de bijzondere bijstand betrekking heeft op de algemene noodzakelijke kosten van het bestaan, gelijk aan het verschil tussen de van toepassing zijnde jongerennorm en het bedrag dat een 21-jarige in dezelfde situatie zou krijgen.

  • 4.

    De hoogte van de bijzondere bijstand als bedoeld in het eerste lid wordt, indien de bijzondere bijstand betrekking heeft op bijzondere kosten, vastgesteld conform het elders in deze beleidsregels bepaalde.

 

Artikel 6.2 Hoogte bijzondere bijstand 18 t/m 20-jarigen in een inrichting

  • 1.

    Het college verstrekt, onverminderd het bepaalde in artikel 12 van de wet, bijzondere bijstand aan een persoon van 18, 19 of 20 jaar in een inrichting voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan, indien:

    • a.

      de ouders zijn overleden;

    • b.

      de ouders duurzaam in het buitenland, zijnde buiten een land binnen de EU-EER, verblijven;

    • c.

      er sprake is van een aantoonbaar ernstig verstoorde relatie tussen de ouders en de jongere, waardoor de jongere aantoonbaar zijn ouders niet op hun onderhoudsplicht aan kan spreken; óf

    • d.

      de ouders aantoonbaar niet bij kunnen dragen in de kosten.

  • 2.

    De hoogte van de bijzondere bijstand als bedoeld in het eerste lid wordt bepaald aan de hand van de individuele situatie en bedraagt minimaal 75% van de norm van een alleenstaande van 21 jaar en ouder in een inrichting, maar maximaal 100% van de norm van een alleenstaande van 21 jaar en ouder in een inrichting, met dien verstande dat de door de ouders voor de persoon van 18 jaar ontvangen kinderbijslag in mindering wordt gebracht op de bijzondere bijstand.

 

Hoofdstuk 7 Kosten kinderopvang

Artikel 7.1 Doelgroep

  • 1.

    Het college verstrekt bijzondere bijstand voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op grond van deze beleidsregels voor de noodzakelijke kosten voor kinderopvang als aanvulling op de kinderopvangtoeslag, die door de Belastingdienst wordt verstrekt aan de in de gemeente Eersel woonachtige ouder die voldoet aan de voorwaarden zoals gesteld in art. 1.6 eerste lid onder c, e, f, g of j van de Wet kinderopvang.

  • 2.

    Voor de noodzakelijke kosten van kinderopvang op grond van een sociaal medische indicatie (SMI) zijn uitsluitend de Beleidsregels tegemoetkoming kinderopvang SMI 2022 van toepassing.

 

Artikel 7.2 Beoordeling aanvraag

Voordat het college beslist op de aanvraag wordt eerst beoordeeld in hoeverre het eigen netwerk en de eigen omgeving van de aanvrager, of voorliggende voorzieningen, kunnen bijdragen aan de opvang van het(de) kind(eren).

 

Artikel 7.3 Hoogte en duur van de bijzondere bijstand

  • 1.

    De tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is een aanvulling op de kinderopvangtoeslag die verstrekt wordt door het rijk.

  • 2.

    De tegemoetkoming vult de kinderopvangtoeslag aan tot ten hoogste de werkelijk gemaakte kosten aan noodzakelijk geachte kinderopvang. Voor de maximale hoogte van de bijzondere bijstand wordt aangesloten bij de maximale uurprijs voor kinderopvang zoals deze is opgenomen in het Besluit kinderopvangtoeslag.

  • 3.

    De tegemoetkoming wordt niet toegekend voor meer uren, dan waarvoor kinderopvangtoeslag van het rijk wordt ontvangen, wanneer er recht bestaat op kinderopvangtoeslag.

  • 4.

    De tegemoetkoming wordt maandelijks uitbetaald na ontvangst van de factuur van het kinderopvangcentrum of het gastouderbureau en na controle van de aangevraagde kinderopvangtoeslag van het rijk.

  • 5.

    De ouder verstrekt binnen vier weken na afloop van de in het vorige lid bedoelde periode of uiterlijk na een kalenderjaar de definitieve beschikking kinderopvangtoeslag van de Belastingdienst en de jaaropgave van de kinderopvangorganisatie of gastouderbureau. Aan de hand hiervan wordt de bijzondere bijstand definitief vastgesteld.

  • 6.

    De tegemoetkoming wordt per kalenderjaar toegekend.

 

Hoofdstuk 8 Schuldhulpverlening

Artikel 8.1 Opstartkosten budgetbeheer

  • 1.

    In bijzondere gevallen, onderbouwd met een verzoekschrift vanuit de afdeling schuldhulpverlening, waaruit blijkt dat belanghebbende gemotiveerd is om het traject van schuldhulpverlening te doorlopen, verstrekt het college bijzondere bijstand om de kosten die nodig zijn voor het opstarten van budgetbeheer mogelijk te maken.

  • 2.

    De kosten zoals genoemd in het eerste lid zijn bedoeld als basisbedrag, wanneer belanghebbende niet kan beschikken over liquide geldelijke middelen, om bijvoorbeeld lopende reserveringen in te vullen of eerste, kleine extra uitgaven te voldoen.

 

Hoofdstuk 9 Overige kosten

Artikel 9.1 Uitvaartkosten

  • 1.

    Het college kan aan de belanghebbende die als erfgenaam wordt of kan worden aangemerkt bijzondere bijstand verlenen voor de uitvaartkosten indien en voor zover de nalatenschap of uitvaartverzekering geen of onvoldoende middelen bevat of nog niet bekend is of dat het geval zal zijn.

  • 2.

    Indien de partner van de overledene bijzondere bijstand aanvraagt, wordt ervan uit gegaan dat deze de enige erfgenaam is. In andere gevallen worden de totale uitvaartkosten evenredig verdeeld over het aantal erfgenamen.

  • 3.

    De uitvaartkosten worden tot een totaalbedrag van € 6.500,- als noodzakelijk aangemerkt.

  • 4.

    De hoogte van de bijzondere bijstand als bedoeld in het eerste lid bedraagt maximaal € 6.500,-.

 

Artikel 9.2 Babyuitzet

  • 1.

    Het college kan in zeer uitzonderlijke gevallen bijzondere bijstand verlenen voor de noodzakelijke kosten van een babyuitzet. Bij zeer uitzonderlijke gevallen kan onder andere worden gedacht aan geboorte van een meerling (alleen de meerkosten komen voor bijzondere bijstand in aanmerking), een onvrijwillige zwangerschap ten gevolge van een zedenmisdrijf of hogere kosten ten gevolge van medische complicaties.

  • 2.

    Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor de noodzakelijke kosten van een babyuitzet, indien het gaat om een eerste babyuitzet, waarvoor de inwoners niet hebben kunnen reserveren.

  • 3.

    Het college verleent alleen bijzondere bijstand voor de noodzakelijke kosten van een eerste babyuitzet, wanneer belanghebbende gedurende de zwangerschap voor tenminste 6 maanden een inkomen heeft gehad onder de toepasselijke bijstandsnorm.

  • 4.

    De hoogte van de bijzondere bijstand wordt bepaald op het bedrag voor het basispakket in de Nibud Prijzengids.

 

Hoofdstuk 10 Individuele inkomenstoeslag

Artikel 10.1 Nadere regels Individuele inkomenstoeslag

In aanvulling op hoofdstuk 2 van de Verordening Participatiewet 2015 geldt:

  • 1.

    Belanghebbende heeft uitzicht op inkomensverbetering indien in de periode van twaalf maanden na de peildatum naar verwachting algemeen geaccepteerde arbeid zal worden aangeboden of verworven met een hoger loon dan de bijstandsnorm.

  • 2.

    Geen individuele inkomenstoeslag wordt verstrekt als belanghebbende gedurende de referteperiode geen of onvoldoende inspanningen heeft verricht.

  • 3.

    Geen recht op individuele inkomenstoeslag heeft:

    • a.

      de belanghebbende die twaalf maanden voorafgaand aan de peildatum, een maatregel heeft gekregen in verband met het niet of onvoldoende medewerking verlenen aan re-integratie en re-integratieactiviteiten of een maatregel heeft gekregen in verband met het niet verkrijgen en behouden van algemeen geaccepteerde arbeid.

    • b.

      de belanghebbende die gedurende de referteperiode uit 's Rijks kas bekostigd onderwijs volgt of heeft gevolgd.

 

Hoofdstuk 11 Slotbepalingen

Artikel 11.1 Hardheidsclausule

Het college kan in specifieke, bijzondere gevallen ten gunste van de aanvrager of belanghebbende op basis van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht afwijken van de bepalingen van deze beleidsregels, indien onverkorte toepassing hiervan leidt tot disproportionele onredelijke of onbillijke gevolgen.

 

Artikel 11.2 Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregel treedt in werking op 1 maart 2024.

  • 2.

    Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregels bijzondere bijstand Kempengemeenten 2024.

 

Artikel 11.3 Intrekking oude beleidsregel

De beleidsregel Beleidsregels bijzondere bijstand Kempengemeenten 2022 wordt ingetrokken.

 

Artikel 11.4 Overgangsrecht

  • 1.

    Een inwoner houdt recht op een lopende voorziening verstrekt op grond van de oude beleidsregels totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 2.

    Aanvragen die zijn ingediend voor inwerkingtreding van deze beleidsregels en waarop nog niet is beslist worden afgehandeld conform Beleidsregels bijzondere bijstand Kempengemeenten 2022.

  • 3.

    Van het tweede lid kan ten gunste van de aanvrager worden afgeweken.

 

Aldus besloten in de vergadering van het college van 27 februari 2024

burgemeester en wethouders van Eersel,

de secretaris, ing. H.M.L. Offermans

de burgemeester, drs. W.A.C.M. Wouters

Naar boven