Gemeenteblad van Loon op Zand
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Loon op Zand | Gemeenteblad 2024, 93577 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Loon op Zand | Gemeenteblad 2024, 93577 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening jeugdhulp 2024 gemeente Loon op Zand
Besluit van de raad van de gemeente Loon op Zand tot vaststelling van de Verordening Jeugdhulp gemeente Loon op Zand 2024
De raad van de gemeente Loon op Zand;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 12 december 2023;
gelet op de artikelen 2.1 t/m 2.15, en de artikelen 8.1 en 12.4 van de Jeugdwet;
het van belang is, alvorens een persoonsgebonden budget te verstrekken, de vaardigheden van een budgethouder (of een vertegenwoordiger) te toetsen en vast te stellen dat de vaardigheden voldoende zijn om een persoonsgebonden budget op een verantwoorde manier te beheren en dat het persoonsgebonden budget wordt ingezet voor kwalitatief goede ondersteuning die bijdraagt aan het gewenste resultaat en past bij het ontwikkelperspectief;
besluit vast te stellen de verordening jeugdhulp gemeente Loon op Zand 2024.’
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen verstaan we onder
algemene voorziening: een vrij toegankelijk aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder of met een beperkt voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van jeugdigen en/of diens ouders(zoals bedoeld in artikel 2.9 sub a in de Jeugdwet, daarin “overige voorziening” genoemd.
cliëntondersteuner: Onafhankelijke persoon die de jeugdige en/of diens ouders ondersteunt met informatie, advies en algemene ondersteuning, die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen.
gebruikelijke hulp: de normale, dagelijkse hulp die ouders en/of andere huisgenoten geacht worden elkaar onderling te bieden. Voor jeugdigen geldt dat ouders de tot hun gezin behorende minderjarige kinderen behoren te verzorgen, op te voeden en op hen toe moeten zien, ook al is er sprake van een jeugdige met een ziekte, aandoening of beperking.
pgb plan: door jeugdige en/of diens ouders ingevuld plan waarin staat hoe het persoonsgebonden budget wordt besteed, op welke wijze er invulling wordt gegeven aan de afgesproken resultaten (zoals vastgelegd in het persoonlijk plan), waarin wordt gemotiveerd waarom gecontracteerd aanbod niet passend is en waarin de jeugdige/diens ouders aantoont dat hij of zij een pgb kan beheren.
vertrouwenspersoon: onafhankelijke persoon die jeugdigen en/of ouders op hun verzoek ondersteunt in aangelegenheden die samenhangen met de wettelijke taken en verantwoordelijkheden van het college, de jeugdhulpaanbieder, de gecertificeerde instelling en het advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling.
Artikel 1.2 Doelgroep van deze verordening
De voorzieningen die worden geregeld in deze verordening zijn toegankelijk voor jeugdigen en ouders die volgens de begripsbepaling in de Jeugdwet, Loon op Zand als woonplaats hebben. De woonplaats wordt als volgt bepaald :
de gemeente waar de jeugdige zijn woonadres, bedoeld in artikel 1.1, onder o, van de Wet basisregistratie personen, heeft;
ingeval een jeugdige verblijft bij een jeugdhulpaanbieder, pleegouder, in een instelling voor opvang of beschermd wonen als bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 of in een justitiële jeugdinrichting als bedoeld in artikel 3a van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, of ingeval van jeugdhulp of jeugdreclassering in verband met het verblijf in een justitiële jeugdinrichting: de gemeente waar de jeugdige onmiddellijk voorafgaand aan zijn verblijf zijn woonadres, bedoeld in artikel 1.1, onder o, van de Wet basisregistratie personen, had;
ingeval de woonplaats niet op grond van lid a en b kan worden vastgesteld of ingeval bij het in de basisregistratie personen opgenomen woonadres een aantekening is geplaatst als bedoeld in artikel 2.26 van de Wet basisregistratie personen: de gemeente waar de moeder van de jeugdige ten tijde van diens geboorte als ingezetene was ingeschreven in de basisregistratie personen, of, indien dit niet kan worden vastgesteld, de gemeente waar de jeugdige werkelijk verblijft op het moment van de hulpvraag;
Hoofdstuk 2 Vormen van jeugdhulp
Artikel 2.2. Individuele voorzieningen
De volgende individuele voorzieningen zijn beschikbaar:
Artikel 2.3 Criteria individuele voorzieningen jeugdhulp
Als er sprake is van een aanvraag voor een individuele voorziening voor een jeugdige van 16 jaar of ouder moet de jeugdconsulent -indien van toepassing- de gecertificeerde instelling of de jeugdhulpaanbieder in het persoonlijk plan, de bepaling jeugdhulp of het beknopt plan jeugdhulp expliciet vermelden hoe lang de ondersteuning naar verwachting nodig is.
Als er sprake is van een aanvraag voor een individuele voorziening voor een jeugdige van 16 jaar of ouder moet er door de jeugdconsulenten, gecertificeerde instelling en/of jeugdhulpaanbieder in het Plan van Aanpak expliciet worden vermeld hoe lang de ondersteuning nodig is. Indien naar verwachting ook na het 18e jaar nog hulp nodig is, wordt nagedacht op welke wijze en via welke financieringsstroom dit vorm krijgt (Wmo, zorgverzekering, Wlz). Input voor het persoonlijk plan wordt mede geleverd door jeugdhulpaanbieders via het Perspectiefplan 18+. Uiterlijk bij de leeftijd van 17,5 jaar moet duidelijk zijn of en welke ondersteuning er nodig is vanaf 18e jaar en hoe dit geregeld gaat worden c.q. binnen welk wettelijk kader deze ondersteuning dient te vallen.
Artikel 2.4 Vervoersvoorzieningen
Het college bepaalt bij de toekenning van de vervoersvoorziening de wijze en het tijdstip van de verstrekking dan wel de uitbetaling van de vergoeding, alsmede de tijdsduur van de toegekende vervoersvoorziening dan wel vergoeding. Hierbij hanteert het college het principe van de in de betreffende situatie goedkoopste adequate individuele voorziening.
Artikel 3.3 Toegang jeugdhulp via justitieel kader
Het college zorgt voor inzet van de jeugdhulp die de rechter of de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van een jeugdbeschermingsmaatregel, die de rechter, het openbaar ministerie, de selectiefunctionaris, de inrichtingsarts of de directeur van de justitiële inrichting nodig achten bij de uitvoering van een strafrechtelijke beslissing, of die de gecertificeerde instelling nodig acht bij de uitvoering van de jeugdreclassering.
Hoofdstuk 4 Procedure toegang jeugdhulp via de gemeente
Enkel bij een aanvraag voor een individuele voorziening hoog specialistische jeugdhulp wordt samengewerkt met de gecontracteerde partij, het Samenwerkingsverband. De Toegang voert het onderzoek uit zoals beschreven in artikel 4.3 en 4.4. Als gedurende dit proces duidelijk wordt dat het een hoog specialistische hulpvraag is, wordt het samenwerkingsverband hoog specialistische hulp verzocht aan het onderzoek deel te nemen. De gezaghebbende ouder(s) en/of de jeugdige en het samenwerkingsverband hoog specialistische jeugdhulp bepalen de aard en omvang van de individuele voorziening en komen gezamenlijk tot een Plan van Aanpak.
Het college verzamelt voor het onderzoek alle gegevens over de jeugdige en zijn situatie, die van belang en toegankelijk zijnen maakt vervolgens zo spoedig mogelijk (maar binnen een termijn van 2 weken) met de jeugdige en/of diens ouders een afspraak voor een gesprek. Hierbij brengt het college de jeugdige en/of diens ouders op de hoogte van de mogelijkheid om zelf een familiegroepsplan op te stellen. Als de jeugdige en diens ouders daarom verzoeken, draagt het college zorg voor ondersteuning bij het opstellen van het familiegroepsplan.
Voor het gesprek verschaffen de jeugdige en/of diens ouders aan het college alle overige gegevens en bescheiden die naar oordeel van het college voor het onderzoek nodig zijn en waarover zij redelijkerwijs de beschikking kunnen krijgen. De jeugdige en/of diens ouders geven inzage in een identificatiedocument als bedoeld in artikel 1 van de wet op de identificatieplicht.
Als de jeugdige en/of ouders onvoldoende medewerking verlenen aan het onderzoek als bedoeld in het derde lid alsmede een onderzoek als bedoeld in artikel 4.7 en daardoor de situatie van de jeugdige en/of ouders onvoldoende in kaart kan worden gebracht, kan er geen individuele voorziening worden verstrekt.
Indien de jeugdige en de ouders de hulpvraag als bedoeld in het eerste lid, sub c zelf kunnen oplossen, of er is mogelijkheid om gebruik te maken van een andere of algemene voorziening als bedoeld in het eerste lid, sub e en het eerste lid, sub f, kent het college een individuele voorziening niet toe.
De jeugdige en/of gezaghebbende (ouder(s)) ondertekenen het Persoonlijk plan of familiegroepsplan voor gezien of akkoord en zorgt ervoor dat een getekend exemplaar binnen tien werkdagen wordt geretourneerd. Per leeftijdscategorie of situatie gelden daarbij de regels als genoemd in artikel 7.3.4 van de wet.
Artikel 4.6 Inhoud beschikking
Bij het verstrekken van een individuele voorziening worden in de beschikking tevens de met de jeugdige en/of diens ouders gemaakte afspraken vastgelegd, wie de jeugdhulp gaat bieden, wat het te behalen resultaat is, aard en omvang van de in te zetten hulp en welke “andere voorzieningen” relevant zijn of kunnen zijn.
In geval van een beschikking hoog specialistische jeugdhulp wordt de aard en omvang van de in te zetten hulp niet beschreven in de beschikking, maar in het geaccordeerde Beknopt plan van aanpak die door het Samenwerkingsverband hoog specialistische jeugdhulp samen met het gezin/de jeugdige is opgesteld.
Hoofdstuk 5 persoonsgebonden budget
Artikel 5.1 Regels voor persoonsgebonden budget
Het college stelt vast dat de gezaghebbende ouder(s), al dan niet met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde, in staat zijn tot een redelijke waardering van hun belangen, en in staat zijn om de rechten en plichten die zijn verbonden aan het pgb op een verantwoorde manier uit te voeren.
De hoogte van het pgb voor informele hulp is bij het bestaan van een dienstbetrekking gelijk aan het uurloon van de hoogste periodiek, behorende bij FWG 30 (Functie Waardering Gezondheidszorg) van de voor de betreffende periode geldende cao van Verpleeg-, Verzorgingshuizen, Thuiszorg en Jeugdgezondheidszorg (VVT), te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van verlofuren.
Bij de tarieven zoals genoemd in artikel 5.3 sub 3 wordt onderscheid gemaakt tussen professionele jeugdhulpaanbieders die aan de kwaliteitseisen voldoen en jeugdhulp leveren (formele hulpverleners) enerzijds en hulpverleners uit het sociale netwerk van de jeugdige en/of diens ouders (informele zorgverleners) anderzijds.
Hoofdstuk 6 Toezicht en handhaving
Artikel 6.1 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
Onverminderd artikel 8.1.2 van de wet doen een jeugdige of zijn ouders op verzoek of direct uit eigen beweging aan het college mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hun redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening of een pgb.
Als het college een beslissing op grond van het tweede lid, onder a, heeft ingetrokken, kan het college van degene die opzettelijk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verschaft geheel of gedeeltelijk de geldswaarde vorderen van de ten onrechte genoten individuele voorziening op basis van zorg in natura of het ten onrechte genoten pgb.
Artikel 6.2 Opschorting betaling uit het pgb
Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste 13 weken als er over een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet.
Hoofdstuk 7: Kwaliteit en klachten
Artikel 7.2 Calamiteiten en incidenten
Het college maakt afspraken met jeugdhulpaanbieders van voorzieningen over de facturatie, resultaatsturingen, accountantscontroles, zodat declaraties en uitbetalingen in overeenstemming zijn met de contractuele afspraken, de leveringsopdracht, de prestatieafspraken en de feitelijk geleverde prestaties.
Artikel 7.3 Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Het college kan aan het verstrekken van een voorziening voorwaarden verbinden, die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde voorziening.
Het college van de gemeente Loon op Zand stelt de Beleidsregels Jeugdhulp vast. Hierin neemt het nadere regels op over de uitvoering van deze verordening.
Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende besluit geldende bedragen indexeren.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Loon op Zand, op 8 februari 2024.
De voorzitter,
De griffier,
Toelichting bij de Verordening Jeugdhulp 2024 gemeente Loon op Zand
Deze verordening geeft uitvoering aan de Jeugdwet. De Jeugdwet kent een voorzieningenplicht voor de gemeente; de jeugdhulpplicht. Deze houdt kort gezegd in dat het college een jeugdhulpvoorziening moet treffen als de jeugdige of ouders dit nodig hebben bij problemen met het opgroeien, de zelfredzaamheid of deelname aan de maatschappij. De aard en omvang van deze voorzieningenplicht wordt in beginsel door de gemeente bepaald (maatwerk).
De Jeugdwet schrijft in de artikelen 2.9, 2.10 en 2.12 voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt:
Artikel 2.9 van de Jeugdwet is niet uitputtend geformuleerd en biedt derhalve ruimte om met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet nog andere regels te stellen.
Daarnaast kan de gemeenteraad op grond van artikel 8.1.1 lid 3 van de Jeugdwet bepalen onder welke voorwaarden de persoon aan wie een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, de jeugdhulp kan betrekken van een persoon die behoort tot zijn sociale netwerk.
Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen
Het gesprek is het mondeling contact bij het onderzoek naar de hulpvraag waarin het college - in de praktijk zal het college deze bevoegdheid mandateren aan deskundigen - met degene die jeugdhulp vraagt zijn gehele situatie bespreekt ten aanzien van de ondervonden problemen en de gevolgen daarvan en de gewenste resultaten van de te kiezen oplossingen.
Tot het sociale netwerk worden gerekend de personen uit de huiselijke kring (o.a. (ex-)partners, gezinsleden, familieleden of mantelzorgers) en andere personen met wie iemand een sociale relatie onderhoudt. Met dat laatste worden personen bedoeld met wie de jeugdige of ouder regelmatig contacten onderhoudt, zoals buren, medeleden van een vereniging etc. Het begrip ‘sociaal netwerk’ komt ook voor in de Wmo 2015. Bij de uitvoering van de Jeugdwet wordt aangesloten bij deze begripsomschrijving. De vraag of er personen in het sociale netwerk zijn die een bijdrage kunnen leveren aan de oplossing van de hulpvraag, komt aan de orde bij het onderzoek dat de gemeente verricht als een jeugdige of ouder zich meldt met een hulpvraag.
Hoofdstuk 2 - Vormen van jeugdhulp
Artikel 2.1 Algemene voorzieningen
Algemene voorzieningen zijn vrij toegankelijk. Er vindt geen voorafgaand onderzoek plaats naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de jeugdige en/of zijn ouder(s). Het college geeft hiervoor dan ook geen beschikking af.
Het is wel mogelijk dat iemand een aanvraag indient voor een individuele voorziening en het college vervolgens na het onderzoek tot de conclusie komt dat er een algemene voorziening aanwezig is die passend is. Dan kan het college daar naar verwijzen en de aanvraag voor de individuele voorziening dus afwijzen.
Artikel 2.2 Individuele voorzieningen
Dit artikel geeft een nadere uitwerking van de verplichte delegatiebepaling van artikel 2.9, onder a, van de wet, waarin is bepaald dat de gemeente bij verordening regels stelt over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen.
Artikel 2.3 Criteria individuele voorziening jeugdhulp
Dit artikel geeft aan dat het college bij nadere regels de beschikbare voorzieningen vaststelt.
Het twaalfde lid waarborgt dat de jeugdhulpaanbieder - ook wanneer deze jeugdhulp biedt in het buitenland - binnen de kaders van het Nederlands recht en de Nederlandse inspecties dient te opereren.
Artikel 2.4 Vervoersvoorzieningen
Dit artikel gaat in op de voorwaarden voor een vervoersvoorziening.
Het eerste lid geeft aan dat in eerste instantie ouders zelf verantwoordelijk zijn voor het vervoer van de jeugdige naar de jeugdhulpaanbieder.
In het tweede lid staan twee criteria waaronder het college een vervoersvoorziening toekent naar dagbehandeling of dagbegeleiding. Met betrekking tot de beoordeling van de zelfredzaamheid is de financiële situatie van ouders niet de enige grondslag om een vervoersvoorziening toe te kennen (lid 3). In lid vier staat dat een vervoersvoorziening altijd tijdelijk is en in lid zes staat dat het college onder meer de uitbetaling van de vergoeding alsmede de tijdsduur van de vervoersvoorziening dan wel de hoogte vergoeding bepaalt.
Artikel 3.1 Toegang jeugdhulp via de gemeente
Voor het verkrijgen van een individuele, niet overige voorziening, geldt de in hoofdstuk 3 beschreven procedure. Bij het onderzoek ter beoordeling van een aangemelde hulpvraag zal, in een gesprek met de jeugdige en zijn ouders de gehele situatie worden bekeken en kan bijvoorbeeld alsnog worden verwezen naar een overige jeugdhulpvoorziening in plaats van, of naast, mogelijke toekenning van een individuele voorziening.
Artikel 3.2 Toegang jeugdhulp via het medisch domein
In artikel 2.6, eerste lid, onderdeel e, van de Jeugdwet is geregeld dat, naast de gemeentelijk georganiseerde toegang tot jeugdhulp, ook de directe verwijzingsmogelijkheid door de huisarts, medisch specialist en jeugdarts naar de jeugdhulp blijft bestaan. Dit laatste geldt zowel voor de vrij-toegankelijke (overige) voorzieningen als de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Met een dergelijke verwijzing kan de jeugdige zich rechtstreeks melden bij de jeugdhulpaanbieder. Dit is niet van toepassing als de hulpvraag hoog specialistische hulp vereist. In die gevallen dient de huisarts, medisch specialist en jeugdarts de jeugdige naar de Toegang te verwijzen. De Toegang zorgt voor verwijzing naar het samenwerkingsverband dat is gecontracteerd voor hoog specialistische hulp. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zijn die na de verwijzing in overleg met de jeugdige en zijn ouders beoordeelt welke jeugdhulp precies nodig is en in welke vorm, omvang en duur deze geboden dient te worden Deze aanbieder stelt dus feitelijk vast wat naar zijn oordeel de inhoud van de benodigde voorziening dient te zijn en hij zal zijn oordeel mede baseren op de protocollen en richtlijnen die voor een professional de basis van zijn handelen vormen.
De huisarts, medisch specialist en jeugdarts kunnen niet verwijzen naar jeugdhulp in pgb; om een individuele voorziening in pgb te verstrekken zijn handelingen nodig zoals het opstellen van een budgetplan en voorlichting geven over de Sociale Verzekeringsbank (SVB), die doorgaans geen onderdeel zijn van een dergelijke verwijzing. Daarnaast is conform de Memorie van Toelichting op de Jeugdwet jeugdhulp alleen direct toegankelijk als deze verwijzing naar een jeugdhulpaanbieder wordt gedaan waar het college een subsidie- of contractrelatie mee heeft.
In artikel 3.2, lid 2 staat dat het college de te verlenen individuele voorziening, dan wel het afwijzen daarvan, in een beschikking aan de jeugdige of zijn ouders vastlegt. Op die manier wordt de jeugdige en zijn ouders de benodigde rechtsbescherming geboden.
In het derde lid wordt gesproken over een toets op basis van signalen en steekproeven. Met signalen wordt bedoeld alle zaken die over aanbieders, vormen van jeugdhulp en producten worden gesignaleerd. De signalen kunnen op verschillende manieren worden opgemerkt. Bijvoorbeeld vanuit materiële controle, relatiebeheer met aanbieders, data-analyse waaronder het maken van algemene prognoses en begrotingen. Signalen dient hier dus breed te worden opgevat. De steekproeven die worden bedoeld in lid 3 kunnen alle mogelijke delen zijn van de totale populatie aan jeugdhulp zoals aangevraagd als bedoeld in artikel 3.2. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt in zorgsoort, aanbieder, periode van controle, etc. Een steekproef kan daarmee voor een bepaalde periode ook behelzen dat alle aanvragen worden gecontroleerd.
Artikel 3.3 Toegang jeugdhulp via justitieel kader
Een verzoek ten aanzien van een machtiging gesloten jeugdhulp wordt, conform artikel 6.1.8 eerste lid van de wet, door het college van de gemeente waar de jongere woont ingediend.
De uitzondering op deze regel wordt verwoord in het tweede lid van dat artikel. Als er sprake is van een kinderbeschermingsmaatregel, dan is het de gecertificeerde instelling die het genoemde verzoek indient en niet het college. In de Memorie van Toelichting bij de Verzamelwet VWS 2016 (Kamerstukken II, 2014/15, 34 191, nr. 3) geeft de wetgever eveneens aan dat artikel 2.11 van de wet er toe strekt “de kwaliteit van de voorzieningen op grond van de Jeugdwet te waarborgen alsmede de goede verhouding tussen de prijs en de kwaliteit ervan”. Er wordt vervolgens duidelijk aangegeven dat er in de parlementaire behandeling diverse malen is aangegeven dat het college de mogelijkheid heeft om jeugdhulpaanbieders te mandateren om namens het college te besluiten welke jeugdhulp jeugdigen of ouders nodig hebben.
Door deze voorgenomen wijziging in de Jeugdwet is daarmee artikel 2.11 eerste lid Jeugdwet verduidelijkt; het college heeft, na inwerkingtreding van de Verzamelwet VWS 2016, de mogelijkheid om de vaststelling van rechten en plichten, als bedoeld in een verleningsbesluit, te mandateren.
Hoofdstuk 4 - Procedure toegang jeugdhulp via gemeente
In dit artikel zijn verschillende procedure afspraken opgenomen die gelden bij de procedure toegang jeugdhulp via de gemeente. Deze hebben te maken met het besluit en de start zorg van een jeugdhulpaanbieder bij een afgegeven besluit.
Jeugdigen of ouders kunnen een aanvraag jeugdhulp mondeling, schriftelijk of telefonisch indienen. In de Jeugdwet zelf zijn geen termijnen opgenomen voor de periode van onderzoek of het nemen van een besluit op een aanvraag jeugdhulp. Dit betekent dat de Algemene wet bestuursrecht van toepassing is, daarbij geldt een redelijke termijn (dat wil zeggen: acht weken) voor het nemen van een besluit op een aanvraag. Deze termijn start bij het eerste contact over de aanvraag. De ervaring leert dat het onderzoek bij jeugd vaak meer tijd vraagt, zeker bij multi-problematiek. Dit wil overigens niet zeggen dat er in die periode geen ondersteuning kan worden geboden aan de jeugdige en/of ouders. Als er meer tijd nodig is voor het onderzoek, zal dit in goed overleg met de jeugdige en ouders gebeuren.
Alleen als uit het onderzoek blijkt dat er een noodzaak is voor hoog specialistische jeugdhulp wordt de jeugdige door de Toegang doorverwezen naar het Samenwerkingsverband hoog specialistische hulp. Het Samenwerkingsverband hoog specialistische jeugdhulp bepaalt de aard en omvang van de hoog specialistische jeugdhulp. Samen wordt gekeken welke aanbieder het beste bij de problematiek van de jeugdige past. De uitkomsten van het onderzoek worden vastgelegd in een Persoonlijk Plan (vormt tevens de bijlage van de beschikking). In de Beleidsregels en het Besluit kan het college deze procedure nader uitwerken. Het is mogelijk (via de reguliere procedure) hier bezwaar tegen te maken. De afhandeling van bezwaarzaken wordt afgehandeld door de afdeling Juridische Zaken van de gemeente Loon op Zand. In alle andere gevallen bepaalt de Toegang de aard en omvang van de jeugdzorg en stuurt de gemeente een beschikking met het Plan van Aanpak als bijlage.
Na ontvangst van de aanvraag start het (voor)onderzoek.
Het tweede lid dient ter voorbereiding van het gesprek waarbij voor het onderzoek naar aanleiding van de aanvraag relevante bekende gegevens in kaart worden gebracht, zodat cliënten niet worden belast met vragen over zaken die bij de gemeente al bekend zijn en een goede afstemming mogelijk is met eventuele andere voorzieningen op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen. De regels met betrekking tot de privacy van betrokkenen en gegevensuitwisseling die gelden op grond van de Jeugdwet en de Wet bescherming persoonsgegevens zijn hierop van overeenkomstige toepassing. Indien gegevens nodig zijn waartoe het college geen toegang heeft in verband met de privacyregels, kan het college de jeugdige of zijn ouders vragen om toestemming om deze op te vragen of in te zien. Het onderzoek kan afhankelijk van de inhoud van de aanvraag meer of minder uitgebreid zijn en omvat ook de uitnodiging voor het gesprek.
In het derde lid kunnen bij de vaststelling van de datum, het tijdstip en de locatie voor het gesprek ook al wat concrete vragen worden gesteld of aan de jeugdige of zijn ouders worden verzocht om nog een aantal stukken te overleggen. In het kader van de rechtmatigheid wordt in ieder geval de identiteit van de jeugdige of ouders vastgesteld aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. Tevens kan worden beoordeeld of sprake is van een voorliggende voorziening en of het college op grond van artikel 1.2 van de wet al dan niet is gehouden om een voorziening op basis van deze wet te treffen.
Ook is hierin een bepaling opgenomen ter voorkoming van onnodige bureaucratie. Als de gemeente al een dossier heeft van de jeugdige of zijn ouders, en de jeugdige of zijn ouders geven toestemming om dit dossier te gebruiken, dan kan een vooronderzoek achterwege blijven. Een gesprek over de acute hulpvraag is dan in de regel nog wel nodig. Indien de hulpvraag ook al bekend is, en het bijvoorbeeld over een vervolgvraag gaat, dan kan in overleg met de jeugdige of zijn ouders ook van het gesprek worden afgezien.
Voor een zorgvuldig te nemen besluit is het van belang dat alle feiten en omstandigheden van de aanvraag worden onderzocht. Daarbij is het van belang dat het onderzoek in samenspraak met de jeugdige en zijn ouders wordt verricht. Voor een zorgvuldig onderzoek is veelal persoonlijk contact nodig om een totaalbeeld van de jeugdige en zijn ouders te krijgen. Het ligt daarom ook voor de hand dat tijdens een gesprek met de jeugdige en zijn ouders het een en ander wordt besproken. Of dit gesprek op een gemeentelocatie plaatsvindt, op school, bij de jeugdige of zijn ouders thuis, of bij een andere deskundige zal afhankelijk van de concrete situatie worden besloten. Indien nodig voor het onderzoek, kan ook sprake zijn van meerdere (opeenvolgende) gesprekken.
In het eerste lid is opgenomen dat het gesprek zo spoedig mogelijk moet plaatsvinden. Het hangt af van de situatie hoe snel dat kan of moet plaatsvinden.
In de onderdelen a tot en met i zijn de onderwerpen van het gesprek weergegeven. Het betreft uiteraard altijd maatwerk. In onderdeel c wordt de eigen kracht van jeugdigen en ouders voorop gesteld overeenkomstig het in de considerans van de wet [en de verordening] vermelde uitgangspunt dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders en de jeugdige zelf ligt. Een te verstrekken voorziening kan ook juist nodig zijn om de mate van probleemoplossend vermogen van de jeugdige en zijn ouders en die van de naaste omgeving te versterken.
Het derde lid bevestigt de regeling van het familiegroepsplan, Plan van aanpak in de wet (artikel 2.1, onder g, in samenhang met artikel 1.1). De wet vraagt niet om hierover bij verordening een regeling op te stellen. De bepaling is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven.
Deze bepaling is opgenomen in het belang van een zorgvuldige dossiervorming en een zorgvuldige procedure. Het college verstrekt een weergave van de uitkomsten van het onderzoek. Dat moet in beginsel schriftelijk. Een goede weergave maakt het voor de gemeente inzichtelijk om een juiste beslissing te nemen te nemen op een aanvraag en draagt bij aan een inzichtelijke communicatie met de cliënt. De schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek wordt ook gebruikt als een met de cliënt overeengekomen plan waarin de gemaakte afspraken en de verplichtingen die daaruit voortvloeien, zijn vastgelegd. Het is in dat geval passend dat het college en de cliënt dit plan ondertekenen. Het later toevoegen van opmerkingen of het aanbrengen van wijzigingen of het herstellen van feitelijke onjuistheden is vormvrij (tweede lid).
Artikel 4.6 Inhoud beschikking
Indien de jeugdige of zijn ouders een aanvraag bij het college indienen of er een beschikking afgegeven wordt, dient het college een schriftelijke beschikking op te stellen, waartegen zij bezwaar en beroep kunnen indienen. In de beschikking staat de informatie die voor de ouder(s) en of jeugdige nodig is om hun rechtspositie te bepalen en te begrijpen.
Dit artikel geeft aan dat het voor het college mogelijk is om een extern deskundige om advies te vragen in het onderzoek. De jeugdige en/of ouders worden hiervan op de hoogte gesteld.
Hoofdstuk 5 Persoonsgebonden budget
Artikel 5.1 Regels voor Persoonsgebonden budget
Alvorens een pgb toe te kennen is het van belang dat het college toetst aan de criteria zoals vastgelegd in artikel 8.1.1 lid 2 Jeugdwet. Eén van die criteria is dat de kwaliteit van de in te kopen hulp naar het oordeel van het college geborgd is. In dat kader moet het college, bij de wens om hulp van het sociale netwerk te betrekken, beoordelen of de benodigde hulp wel door het sociale netwerk geboden kan worden. Als de conclusie is dat de ontwikkeldoelen niet bereikt kunnen worden als de betreffende hulp door iemand uit het sociale netwerk wordt geboden, kan dat reden zijn om het pgb te weigeren. De kwaliteit van de in te zetten hulp is dan immers niet geborgd.
In lid 4 staan de voorwaarden genoemd waaronder het college een Pgb kan verstrekken aan persoon die behoort tot het sociale netwerk.
In lid 5 staat dat jeugdhulp geleverd door bloed- of aanverwanten in de eerste, tweede of derde graad van de budgethouder, altijd wordt aangemerkt als informele hulp. Verwanten in de eerste graad zijn ouders of kinderen. Verwanten in de tweede graad zijn grootouders, kleinkinderen en broers en zussen. Familie in de derde graad zijn overgrootouders, ooms en tantes (broers of zussen van de ouders), neven en nichten (kinderen van broers of zussen). Jeugdhulp geleverd door een van de genoemde bloed- of aanverwanten wordt dus aangemerkt als informele jeugdhulp.
Lid 8 bepaalt dat de formele hulpverlener die in het kader van een Pgb ondersteuning verleent moet voldoen aan de kwaliteitseisen zoals die in de Jeugdwet zijn gesteld onder hoofdstuk 4. De afspraken moeten worden vastgelegd in de modelovereenkomst van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) (lid 9).
In lid 10 staat dat het college onderzoek kan doen naar de rechtmatigheid, de kwaliteit en de doelmatigheid van de Pgb-bestedingen.
In lid 11 staat dat het college ruimte heeft om nog nadere regels te stellen over de aan het pgb verbonden voorwaarden en verplichtingen.
In dit artikel wordt ingegaan op de voorwaarden voor het verkrijgen van een Pgb en worden de weigeringsgronden benoemd. Daarbij wordt in lid 1 ingegaan op de kwaliteit en op het Pgb plan dat de aanvrager moet opstellen. Als een jeugdige/ouder in aanmerking wil komen voor een Pgb, moet hij een budgetplan opstellen. Een aantal zaken die in het plan moeten worden opgenomen vloeien rechtstreeks voort uit de wet. De Jeugdwet noemt in artikel 8.1.1 namelijk een aantal criteria om in aanmerking te kunnen komen voor een pgb. Deze criteria komen terug in het Pgb plan en het college kan op deze manier toetsen of aan de wettelijke voorwaarden wordt voldaan. In lid 4 wordt aangegeven welke kosten uitgesloten zijn c.q. niet gefinancierd mogen worden uit het Pgb. Het pgb is enkel en alleen bedoeld voor financiering van de noodzakelijke jeugdhulp.
Het eerste lid berust op artikel 2.9, onder c, van de wet. In deze wetsbepaling staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld.
Bij het vaststellen van de hoogte van het Pgb maakt het college onderscheid tussen formele en informele hulp (lid 2 en lid 7). Voor formele hulp geldt het hogere Pgb-tarief en voor informele hulp geldt het lagere tarief op basis van de CAO VVT (zie ook lid 5). Dit sluit aan bij de systematiek die binnen de Wet langdurige zorg (Wlz) en Zorgverzekeringswet (Zvw) wordt gehanteerd.
Van formele hulp is, kortweg, sprake als de hulp verleend wordt in het kader van de uitoefening van een bedrijf of beroep. De hulp wordt dan verleend door een jeugdhulpaanbieder of door een zelfstandige jeugdhulpverlener (ZZP-er), die onder toezicht staan van de in de Jeugdwet aangewezen inspecties. Van formele hulp is ook sprake als de hulpverlener een BIG of SKJ-registratie heeft. Hierop geldt één (belangrijke) uitzondering en dat is wanneer de hulpverlener uit het sociaal netwerk van de budgethouder komt. Bij hulpverlening door een persoon uit het sociaal netwerk, is altijd sprake van informele hulp. Ook al gaat het om een hulpverlener die bijvoorbeeld BIG-geregistreerd is en voldoet aan de criteria genoemd in lid 1 van deze bepaling. Dan nog geldt dat in het kader van deze verordening als informele hulp. De achtergrond daarvan is dat ook personen uit het sociaal netwerk met een zorg-gerelateerd beroep of opleiding in eerste instantie een affectieve relatie hebben met de budgethouder. Dat is dan ook doorslaggevend voor het bijbehorende pgb-tarief.
Informele hulp is dan alle hulp die geboden wordt door personen uit het sociaal netwerk of door personen die niet beroeps of bedrijfsmatig jeugdhulp verlenen.
Er gelden dus andere tarieven voor zorgverleners uit het sociale netwerk van de jeugdige en ouders (informele zorgverleners) dan voor reguliere aanbieders (formele zorgverleners).
In lid 3 staat dat de hoogte van het pgb voor formele hulp 80% bedraagt van het tarief voor gecontracteerde jeugdhulp in natura, tenzij op basis van het door de jeugdige en/of zijn ouders ingediende pgb plan passende en toereikende jeugdhulp voor een lager tarief kan worden ingekocht.
Uit de Jeugdwet volgt dat de hoogte van een pgb zodanig moet zijn, dat hiermee passende hulp kan worden ingekocht. Met de hoogte van het pgb-tarief zoals vastgelegd in het eerste lid onder b, zal nagenoeg altijd aan deze voorwaarde zijn voldaan. Desalniettemin moet het college in ieder individueel geval toetsen of met het vastgestelde tarief inderdaad de benodigde hulp kan worden ingekocht. Blijkt dat niet zo te zijn, dan moet de hoogte van het pgb voor die individuele situatie worden aangepast. Daarbij geldt als uitgangspunt dat de aangewezen jeugdhulp bij ten minste één aanbieder moet kunnen worden ingekocht (lid 4).
In lid 5 staat dat voor informele zorgverleners bij het bestaan van een dienstbetrekking vanaf 1 januari 2024 een uurtarief geldt dat gelijk is aan het uurloon van de hoogste periodiek, behorende bij FWG 30 (Functie Waardering Gezondheidszorg) van de voor de betreffende periode geldende cao van Verpleeg-, Verzorgingshuizen, Thuiszorg en Jeugdgezondheidszorg (VVT), te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van verlofuren. In bijlage 1 van de verordening staan de tarieven voor zorg in natura, voor formele Pgb’s en het uurtarief voor informele Pgb’s voor 2024 opgenomen.
Hoofdstuk 6 Toezicht en handhaving
Artikel 6.1 Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
De bepaling in lid 1 berust mede op artikel 8.1.2 lid 1 van de Jeugdwet, waarin is vastgelegd dat de jeugdige of zijn ouders het college alle informatie verstrekt die van belang kan zijn voor de verlening van een pgb. In deze verordening wordt de toepassing van deze informatieplicht verbreed naar de voorzieningen in natura. Immers, ook van jeugdigen en/of ouders met jeugdhulp in natura kan verlangd worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of terecht een beroep op de voorziening wordt of is gedaan. De medewerkingsverplichting uit het derde lid van artikel 8.1.2 van de wet ziet toe op alle denkbare vormen van medewerking om toe te kunnen zien op een rechtmatige verstrekking van een individuele voorziening of pgb.
De bepaling in lid 3 regelt in welke gevallen het college een besluit tot verlening van een individuele voorziening kan beëindigen of wijzigen, dan wel intrekken of herzien. Bij ‘wijzigen’ gaat het om het aanpassen van de aanspraak naar de toekomst toe. De tegenhanger is ‘herzien’, wat een wijziging van de aanspraak over het verleden betreft. Intrekking ziet eveneens op het verleden: een aanspraak wordt dan beëindigd vanaf een in het verleden gelegen datum. De bepaling is afgeleid van artikel 8.1.4 van de Jeugdwet die de herziening en intrekking regelt van verstrekte pgb's. Hoewel de Jeugdwet enkel spreekt van ‘herzien’ of ‘intrekken’ is uit de toelichting af te leiden dat hiermee ook beëindigen of wijzigen wordt bedoeld. Dat is daarom expliciet benoemd in deze bepaling. Verder breidt de verordening bepaling de herzienings- / intrekkingsbevoegdheid uit tot de individuele voorziening in natura. Het gaat hier om een 'kan'-bepaling. Het college is dus niet verplicht gebruik te maken van zijn bevoegdheid tot herziening of intrekking.
Lid 4: in de Jeugdwet is geregeld dat het college een pgb kan invorderen als dit is herzien of ingetrokken in verband met onjuiste of onvolledige informatieverstrekking door de jeugdige/ouder (zie artikel 8.1.4 lid 3 Jeugdwet). Alvorens tot invordering te kunnen overgaan, moet het college het bedrag echter eerst terugvorderen. Terugvordering is niet geregeld in de Jeugdwet. Het is daarom van belang hiervoor een grondslag op te nemen in de verordening. Net zoals bij herziening en intrekking gaat het bij terugvordering om een bevoegdheid van het college. De Regeling Jeugdwet bepaalt dat de voor budgethouders verplicht gestelde modelzorgovereenkomsten een zogenoemd derdenbeding bevatten, waarmee het college ten onrechte gedeclareerde ondersteuning kan verhalen op de ondersteuner die jeugdhulp levert (artikel 8a, lid 2 onder c).
Artikel 6.2 Opschorting betaling uit het pgb
Lid 1 bepaalt dat het college de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd kan verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor ten hoogste 13 weken als er over een cliënt een ernstig vermoeden is gerezen dat sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 2.3.10, eerste lid, onder a, d of e, van de wet. Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken te beslissen tot een gehele of gedeeltelijke opschorting van betalingen uit het pgb voor de duur van de opname als sprake is van een omstandigheid als bedoeld in artikel 15, derde lid, onder d van de wet.
Hoofdstuk 7: Kwaliteit en klachten
Artikel 7.1 Kwaliteitseisen aanbieders jeugdhulp en gecertificeerde instellingen
Onder lid 1 worden de activiteiten weergegeven waardoor aanbieders van jeugdhulp en gecertificeerde instellingen moeten laten zien dat zij voldoen aan de kwaliteitseisen betreffende hun voorzieningen en beroepskrachten. In lid 3 staat dat het college toeziet op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met aanbieders, een jaarlijks cliënt ervaringsonderzoek en indien nodig met de client ter plaatse de geleverde voorzieningen controleert.
Artikel 7.2 Calamiteiten en incidenten
In lid 1 is de grondslag gegeven om een toezichthouder aan te wijzen die zich bezig houdt met het toezicht op een rechtmatige uitvoering van de Jeugdwet (zie artikel 5:11 Awb). Anders dan in de Wmo 2015, is in de Jeugdwet niet bepaald dat het college een toezichthouder moet aanwijzen. Desalniettemin kan uit de wetsgeschiedenis worden afgeleid dat het mogelijk is een toezichthouder aan te wijzen. Zo wordt in de Memorie van Toelichting bijvoorbeeld de medewerkingsverplichting jegens de toezichthouder benoemd (zie TK 2013-2014, 33684, nr. 11). In lid 3 staat dat het college nadere regels kan stellen over de bevoegdheden van de toezichthouder.
Het toezicht door de aangewezen toezichthouder ziet niet op de kwaliteit van de door de jeugdhulpaanbieders geleverde jeugdhulp. Zowel gecontracteerde als pgb-jeugdhulpaanbieders vallen onder het kwaliteitstoezicht van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IG&J). De gemeente heeft in het kader van contractering en monitoring een rol bij het toezien op en controleren van de kwaliteit. Voor zover de gemeente hierbij signalen ontvangt over de kwaliteit van de te leveren of geleverde jeugdhulp, stuurt de gemeente deze door naar de IG&J.
Het kwaliteitstoezicht op mogelijke aanvullende kwaliteitseisen is aan de gemeente zelf. Het toezicht door de gemeentelijke toezichthouder Jeugd ziet o.a. op de rechtmatigheid van ingediende declaraties door jeugdhulpaanbieders, zowel in natura als pgb. De toezichthouder is bij de uitoefening van zijn taak gebonden aan de regels zoals vastgelegd in de artikelen 5:11 t/m 5:20 van de Awb.
Artikel 7.3. Verhouding prijs en kwaliteit aanbieders jeugdhulp en uitvoerders kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering
Het college kan de uitvoering van de wet door aanbieders laten verrichten (artikel 2.11 lid 1 van de Jeugdwet). Met het oog op gevallen waarin dit ten aanzien van jeugdhulp of de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering gebeurt, moeten bij verordening regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan (artikel 2.12 van de Jeugdwet). Daarbij moet in ieder geval rekening worden gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.
Om te voorkomen dat er alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering, worden in dit artikel een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven (naast de prijs) rekening dient te houden. Hiermee wordt bereikt dat er een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die zij door aanbieders willen laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder kundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden.
De gemeente is op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. In Hoofdstuk 9 van de Awb is de klachtbehandeling uitvoering geregeld. Dit artikel is toch in de verordening opgenomen vanwege het belang om in de verordening een compleet overzicht van rechten en plichten van jeugdigen en ouders te geven.
Voor de melding van klachten over de feitelijke hulpverlening moeten jeugdige of zijn ouders zich richten tot de aanbieder/instelling die de hulpverlening biedt. De klachtmogelijkheid tegenover de aanbieder is geregeld in artikel 4.2.1 e.v. van de Jeugdwet. Jeugdhulpaanbieders moeten een klachtenregeling opstellen (lid 2).
Artikel 7.5 Vertrouwenspersoon
In artikel 2.6, eerste lid, onder f, van de wet is bepaald dat het college ervoor verantwoordelijk is dat jeugdigen, hun ouders of pleegouders een beroep kunnen doen op een vertrouwenspersoon. Met de vertrouwenspersoon wordt een functionaris bedoeld zoals deze nu al werkzaam is binnen de jeugdzorg. Onafhankelijkheid, beschikbaarheid en toegankelijkheid zijn belangrijke factoren (wettelijke vereisten) voor een goede invulling van deze functie.
Artikel 8.1 Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 2.10 van de Jeugdwet in samenhang met artikel 2.1.3 lid 3 van de Wmo 2015. Op grond van die bepalingen moet in de verordening worden geregeld hoe ingezetenen, waaronder in ieder geval jeugdigen en ouders, worden betrokken bij de vormgeving van het jeugdbeleid.
De mogelijkheid tot medezeggenschap tegenover de jeugdhulpaanbieder is al geregeld in artikel 4.2.4 en verder van de wet. Met het vierde lid wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.
Deze evaluatie is niet hetzelfde als de evaluatie die op centraal (rijks)niveau (zie artikel 12.2 van de Jeugdwet) zal plaatsvinden, maar kan wel de daarin verzamelde gegevens benutten.
Dit artikel bepaalt dat het college in bijzondere gevallen ten gunste van de jeugdige of zijn ouders kan afwijken van de bepalingen van deze verordening (en dus niet van de in de wet zelf genoemde bepalingen). Zo nodig wordt hierbij advies ingewonnen. Afwijken kan alleen maar ten gunste, en nooit ten nadele van de betrokken jeugdige of zijn ouders.
Verder is met nadruk gemeld: in bijzondere gevallen. Het gebruik maken van de hardheidsclausule moet beschouwd worden als een uitzondering en niet als een regel. Gaat het om het verlenen van individuele jeugdhulpvoorzieningen, dan verplicht artikel 2.3 Jeugdwet het college reeds maatwerk te verrichten. Gebruik van de hardheidsclausule zal daarom in dat opzicht niet snel aan de orde komen. In uitzonderingsgevallen zou het bijvoorbeeld kunnen spelen bij de regels rondom het verstrekken van een pgb.
Bij toepassing van de hardheidsclausule moet het college uitgebreid motiveren waarom in de desbetreffende situatie van de verordening wordt afgeweken.
In dit artikel wordt bepaald dat het college beleidsregels jeugdhulp vaststelt. Deze documenten bevatten richtlijnen over de uitvoering van deze verordening.
Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening en het op deze verordening berustende besluit geldende bedragen indexeren. Zie hiervoor ook de bijlage bij de verordening (Bijlage 1).
Artikel 9.5 Intrekking oude verordening en overgangsrecht
In het derde lid is als hoofdregel opgenomen dat aanvragen die nog bij het college in behandeling zijn, op grond van deze verordening beoordeeld zullen worden. Omdat dit nadelige gevolgen voor de cliënt kan hebben, is in het vierde lid bepaald dat de vorige verordening gebruikt mag worden, als dit evident voordeliger is voor de cliënt. Dit ter voorkoming dat de cliënt gedupeerd is als zijn aanvraag enige tijd bij het college in behandeling is geweest en zijn rechtspositie door het tijdsverloop wordt aangetast.
In lid 5 wordt bepaald dat beslissing op bezwaarschriften tegen een besluit op grond van de verordening Jeugdhulp gemeente Loon op Zand 2023, geschiedt op grond van de verordening Jeugdhulp gemeente Loon op Zand 2023 die over de betreffende zaak zijn rechtskracht behoudt. In lid 6 staat dat het college hier ten gunste van de cliënt kan afwijken.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-93577.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.