HOOFDSTUK 2 OPENBARE ORDE
Afdeling 1. Bestrijding van ongeregeldheden
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden
- 1.
Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.
- 2.
Degene die op een openbare plaats
- a.
aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;
- b.
aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of
- c.
zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;
is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie zijn weg te vervolgen of zich in de door hem aangewezen richting te verwijderen.
- 3.
Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.
- 4.
De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.
- 5.
Het bepaalde in de voorgaande leden is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.
- 6.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Afdeling 2. Betoging
Artikel 2:2 Optochten
(Vervallen)
Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen
- 1.
Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan vóór de openbare aankondiging en ten minste 48 uur voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.
- 2.
De kennisgeving bevat:
- a.
naam en adres van degene die de betoging houdt;
- b.
het doel van de betoging;
- c.
de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;
- d.
de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;
- e.
voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling; en
- f.
maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.
- 3.
Degene die de kennisgeving doet ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.
- 4.
Indien het tijdstip van de schriftelijke kennisgeving valt op een vrijdag na 12.00 uur, een zaterdag, een zondag of een algemeen erkende feestdag, wordt de kennisgeving gedaan uiterlijk op de werkdag die aan de dag van dat tijdstip voorafgaat vóór 12.00 uur.
- 5.
De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.
Artikel 2:4 Afwijking termijn
(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)
Artikel 2:5 Te verstrekken gegevens
(Vervallen; opgenomen in artikel 2:3)
Afdeling 3. Verspreiden van gedrukte stukken
Artikel 2:6 Beperking geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen
- 1.
Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.
- 2.
Het college kan het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.
- 3.
Het verbod is niet van toepassing op het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.
- 4.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.
Afdeling 4. Vertoningen e.d. op de weg
Artikel 2:7 Feest, muziek en wedstrijd e.d.
(Vervallen)
Artikel 2:8 Dienstverlening
(Vervallen)
Artikel 2:9 Straatartiest e.d.
- 1.
Het is verboden ten behoeve van publiek als straatartiest, straatmuzikant, straatfotograaf, tekenaar, filmoperateur of gids op te treden op door de burgemeester in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en het milieu aangewezen openbare plaatsen.
- 2.
De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.
- 3.
De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.
- 4.
Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Afdeling 5. Bruikbaarheid en aanzien van de weg
(Verplaatst naar de Verordening fysieke leefomgeving)
Artikel 2:10 Voorwerpen op of aan de weg
(Verplaatst naar de Verordening fysieke leefomgeving)
Artikel 2:11 (Omgevings)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg
(Vervallen)
Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg
(Verplaatst naar de Verordening fysieke leefomgeving)
Afdeling 6. Veiligheid op de weg
(Verplaatst naar de Verordening fysieke leefomgeving)
Artikel 2:13 Veroorzaken van gladheid
(Vervallen)
Artikel 2:14 Winkelwagentjes
- 1.
Een winkelier die winkelwagentjes ter beschikking stelt is verplicht deze
- a.
te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en
- b.
terstond te verwijderen of te doen verwijderen uit de omgeving van dat bedrijf.
- 2.
Het is verboden een winkelwagentje na gebruik onbeheerd op een openbare plaats achter te laten.
- 3.
Het in het eerste lid onder b bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet.
Artikel 2:15 Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp
(Verplaatst naar de Verordening fysieke leefomgeving)
Artikel 2:16 Openen straatkolken e.d.
(Verplaatst naar de Verordening fysieke leefomgeving)
Artikel 2:17 Kelderingangen e.d.
(Vervallen)
Artikel 2:18 Rookverbod in bossen en natuurterreinen
(Verplaatst naar de Verordening fysieke leefomgeving)
Artikel 2:19 Gevaarlijk of hinderlijk voorwerp
(Vervallen)
Artikel 2:20 Vallende voorwerpen
(Vervallen)
Artikel 2:21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting
(Verplaatst naar de Verordening fysieke leefomgeving)
Artikel 2:22 Objecten onder hoogspanningslijn
(Vervallen)
Artikel 2:23 Veiligheid op het ijs
(Vervallen)
Afdeling 7. Evenementen
Artikel 2:24 Definities
- 1.
In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak, met uitzondering van:
- a.
bioscoop- en theatervoorstellingen;
- b.
markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder g, van de Gemeentewet;
- c.
kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
- d.
het in een inrichting in de zin van de Alcoholwet gelegenheid geven tot dansen;
- e.
betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
- f.
activiteiten als bedoeld in de artikelen 2:9 en 2:39 van deze verordening;
- g.
reguliere sportactiviteiten in en op sportaccommodaties;
- 2.
Onder evenement wordt mede verstaan:
- a.
een herdenkingsplechtigheid;
- b.
- c.
een optocht op de weg, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;
- d.
een feest, muziekvoorstelling, wedstrijd op of aan de weg of een toertocht op de weg;
- e.
een straatfeest of buurtbarbecue;
- f.
een door de burgemeester aangewezen categorie vechtsportwedstrijden of -gala’s.
- g.
een pelotonstocht, als bedoeld in het ‘Beleid Wielertoertochten Zuid-Limburg’, van meer dan 29 personen;
- h.
een wielertoertocht, als bedoeld in het ‘Beleid Wielertoertochten Zuid-Limburg’, van meer dan 100 personen.
- 3.
In deze afdeling wordt onder klein evenement verstaan een eendaags evenement waarbij:
- a.
het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 200 personen;
- b.
de activiteiten plaatsvinden tussen 10.00 en 00.00 uur;
- c.
geen muziek vóór 10.00 uur of na 23.00 uur ten gehore wordt gebracht,
- d.
de activiteiten niet plaatsvinden op de rijbaan, (brom)fietspad of parkeergelegenheid of anderszins een belemmering vormen voor het verkeer en de hulpdiensten;
- e.
slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 20 vierkante meter per object en niet meer dan 6 objecten per straat;
- f.
het een wielertoertocht betreft met minimaal 101 en maximaal 250 deelnemers;
- g.
het een toertocht betreft, waarbij het aantal gemotoriseerde voertuigen dat deelneemt minder dan 100 bedraagt en vanaf 20 deelnemende voertuigen melding wordt gemaakt van de toertocht.
- 4.
Voor een klein evenement gelden in ieder geval de volgende regels:
- a.
Het geluidsniveau door versterkte muziek mag maximaal een geluidsniveau hebben van 75 dB(A) en 95 dB(C) op de dichtstbijzijnde gevel van een gebouw dan wel bij een park of een openveld op 200 meter loodrecht van de geluidsbron. Bij een tent is dit de buitenzijde van deze tent waarin de geluidsinstallatie is opgesteld. De La(eq) dient minimaal gedurende twee minuten te worden aangehouden (geluidsklasse 1 geluidsmeter). Bij deze normstelling wordt geen rekening gehouden met een strafcorrectie van muziekgeluid.
- b.
de geluidswaarde als hierboven bedoeld in sub a en b is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten;
- c.
voor wat betreft het toegestane geluidsniveau voor een klein binnenevenement gelden de normen als genoemd in artikelen 4:3 en 4:4 van deze verordening;
- d.
geluidmetingen vinden plaats conform de Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999 (kortweg HMRI’99), De geluidsniveaus worden bepaald zonder toeslagen en correcties zoals deze zijn genoemd in de kortweg HMRI’99, uitgezonderd de gevelcorrectie (cg) voor zover een meting met enkel invallend geluid noodzakelijkerwijs uit praktische overwegingen niet mogelijk is bij de uitvoering van de meting.
- 5.
Voor een regulier evenement gelden in ieder geval de volgende regels:
- a.
het evenement mag plaatsvinden tussen 07:00 uur en 02:00 uur. Hierbij mag maximaal tot 01:30 uur alcohol worden geschonken en mag na 01:00 uur geen muziek worden afgespeeld;
- b.
de burgemeester kan gemotiveerd afwijken van de openingstijden;
- c.
Het geluidsniveau door versterkte muziek mag maximaal een geluidsniveau hebben van 80 dB(A) en 95 dB(C) op de dichtstbijzijnde gevel van een gebouw dan wel bij een park of een openveld op 200 meter loodrecht van de geluidsbron. Bij een tent is dit de buitenzijde van deze tent waarin de geluidsinstallatie is opgesteld. De La(eq) dient minimaal gedurende twee minuten te worden aangehouden (geluidsklasse 1 geluidsmeter). Bij deze normstelling wordt geen rekening gehouden met een strafcorrectie van muziekgeluid.
- d.
de geluidswaarde als hierboven bedoeld in sub a en b is inclusief onversterkte muziek en exclusief 10 dB(A) toeslag vanwege muziekcorrectie. Tevens wordt de bedrijfsduurcorrectie buiten beschouwing gelaten;
- e.
voor wat betreft het toegestane geluidsniveau voor een binnenevenement gelden de normen als genoemd in artikelen 4:3 en 4:4 van deze verordening;
- f.
geluidmetingen vinden plaats conform de Handleiding meten en rekenen industrielawaai 1999 (kortweg HMRI’99), De geluidsniveaus worden bepaald zonder toeslagen en correcties zoals deze zijn genoemd in de kortweg HMRI’99, uitgezonderd de gevelcorrectie (cg) voor zover een meting met enkel invallend geluid noodzakelijkerwijs uit praktische overwegingen niet mogelijk is bij de uitvoering van de meting;
- g.
Indien er een partytent wordt geplaatst, dient deze tent te voldoen aan de voorwaarden als gesteld in het Besluit Brandveilig Gebruik en Basishulpverlening Overige Plaatsen.
Artikel 2:25 Evenementenvergunning
- 1.
Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren;
- 2.
Indien een aanvraag voor een vergunning als bedoeld in lid 1 wordt ingediend minder dan 13 weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning nodig heeft, kan de burgemeester besluiten de aanvraag niet te behandelen;
- 3.
De burgemeester kan de vergunning weigeren als organisator van een evenement als bedoeld in het eerste lid in enig opzicht van slecht levensgedrag is;
- 4.
Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, als de organisator ten minste 4 weken voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester;
- 5.
De burgemeester kan binnen 2 weken na ontvangst van de melding besluiten een klein evenement te verbieden, als er aanleiding is te vermoeden dat daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt of als de organisator in enig opzicht van slecht levensgedrag is;
- 6.
Het verbod is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin voorzien wordt door artikel 10 juncto 148 van de Wegenverkeerswet 1994;
- 7.
De burgemeester kan nadere regels vaststellen ten aanzien van evenementen;
- 8.
De burgemeester kan nadere regels vaststellen ten aanzien van wielertoertochten;
- 9.
De burgemeester kan besluiten de vergunning te weigeren indien de aanvraag in strijd is met het geldende evenementen- of wielerbeleid;
- 10.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning voor een vechtsportevenement als bedoeld in artikel 2:24, tweede lid, onder f, weigeren als de organisator of de aanvrager van de vergunning van slecht levensgedrag is.
Artikel 2:25a Kunststof drinkgerei
- 1.
Bij evenementen is enkel het gebruik van duurzaam herbruikbare bekers, niet zijnde glas, toegestaan.
- 2.
De burgemeester kan in bijzondere gevallen afwijken van het bepaalde in het eerste lid, indien geen sprake is van overlast en gevaar en/of de kleinschaligheid en exclusiviteit dit toelaat.
Artikel 2:26 Ordeverstoring
- 1.
Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.
- 2.
Het is verboden enig gereedschap, voorwerp of middel te vervoeren of bij zich te hebben met de kennelijke bedoeling daarmee bij een evenement de orde te verstoren.
- 3.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak en een herdenkingsplechtigheid.
Afdeling 8. Toezicht op openbare inrichtingen
Artikel 2:27 Definities
- 1.
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- a.
openbare inrichting:
- –
een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis, clubhuis of waterpijpcafé
- –
elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt of bereid;
- b.
terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt.
- 2.
Onder openbare inrichting wordt mede verstaan een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie ter plaatse kunnen worden bereid of verstrekt.
Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting
- 1.
Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.
- 2.
De burgemeester weigert de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk, in aanvulling op artikel 1:8 van de APV, indien de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met een geldend omgevingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit dan wel indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat:
- a.
de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed of indien de aanvrager geen verklaring omtrent het gedrag, of met een verklaring omtrent gedrag gelijk te stellen verklaring uit het buitenland, met betrekking tot de leidinggevende overlegt die uiterlijk drie maanden voor de datum waarop de aanvraag is ingediend, is afgegeven; of
- b.
de exploitant of de leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is.
- 11.
De vergunning wordt eveneens geweigerd indien geen met een verklaring omtrent gedrag gelijk te stellen verklaring uit het buitenland is overgelegd van de exploitant en beheerder indien de beheerder en/of de exploitant afkomstig is uit het buitenland en sinds drie jaar of korter in Nederland verblijft of nog in het buitenland woonachtig is.
- 12.
Bij de toepassing van de in lid 2 opgenomen weigeringsgronden houdt de burgemeester rekening met:
- a.
het karakter van de straat en de wijk waarin de openbare inrichting is gelegen of zal zijn gelegen;
- b.
de aard van de openbare inrichting;
- c.
de wijze van bedrijfsvoering door de exploitant of de leidinggevende en;
- d.
het levensgedrag van de exploitant of leidinggevende.
- 13.
Een vergunning kan tevens worden geweigerd in het geval en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur. Voordat hier toepassing aan wordt gegeven kan het bevoegde gezag het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, bedoeld in artikel 8 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die wet worden gevraagd.
- 14.
Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in
- a.
een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;
- b.
- c.
- d.
een bedrijfskantine of – restaurant.
- 15.
De burgemeester trekt de vergunning in, indien:
- a.
ter verkrijging van de vergunning, gegevens zijn verstrekt die zodanig onjuist of anders blijken te zijn, dat op de aanvraag een andere beslissing zou zijn genomen, als bij de beoordeling daarvan de juiste omstandigheden volledig bekend waren geweest;
- b.
door de wijze van exploitatie het woon- en leefklimaat in de naaste omgeving op ontoelaatbare wijze nadelig wordt aangetast of dreigt te worden aangetast;
- c.
zich in het betrokken horecabedrijf feiten of omstandigheden hebben voorgedaan die de ernstige
- d.
vrees wettigen dat het van kracht blijven van de vergunning gevaar oplevert voor de openbare orde;
- e.
niet langer wordt voldaan aan de eisen, bedoeld in artikel 2:28 lid 2 en 3;
- f.
binnen een termijn van zes maanden na de dagtekening van de vergunning geen gebruik is gemaakt van de vergunning, anders dan wegens overmacht;
- g.
de exploitatie van het horecabedrijf voor een periode langer dan een jaar is of wordt onderbroken, anders dan wegens overmacht;
- h.
de vergunninghouder c.q. – houders hierom verzoekt c.q. verzoeken;
- i.
er aanwijzingen zijn, dat er in het horecabedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet 2000 bepaalde.
- 16.
Op de aanvraag om een vergunning of een vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:28a Terrassen
- 1.
Het is verboden een terras bij een openbare inrichting te exploiteren, als:
- a.
met betrekking tot de ligging en het onderhoud aan het terras door de exploitant niet de nodige zorgvuldigheid wordt betracht;
- b.
het terras ontsierend is voor het straatbeeld;
- c.
het terras gevaar of hinder oplevert voor de omgeving;
- d.
er geen sprake is van een vrije en onbelemmerde doorgang van minimaal 1,50 meter voor voetgangers, invaliden- en kinderwagens;
- e.
het elders dan bij het pand waar het bedrijf wordt geëxploiteerd wordt aangelegd;
- f.
er geen vrije en onbelemmerde doorgang van minimaal 3,50 meter aanwezig is ten behoeve van hulpdiensten;
- g.
het terras wordt gesitueerd op een openbare parkeerplaats.
- 2.
De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid.
- 3.
Het terras dient gesitueerd te zijn recht tegenover of ter hoogte van de gevel van de inrichting en mag in beginsel niet breder zijn dan de gevelbreedte van het pand waarvoor het terras wordt geëxploiteerd.
- 4.
Alle voorwerpen op het terras dienen demontabel te zijn.
- 5.
Statafels zijn niet toegestaan op het terras.
- 6.
Tappunten zijn niet toegestaan op het terras.
Artikel 2:29 Sluitingstijd
- 1.
Openbare inrichtingen zijn gesloten op maandag tot en met donderdag, evenals op zondag tussen 02.00 uur en 07.00 uur, en op vrijdag zaterdag en zondag tussen 03.00 uur en 07.00 uur (sluitingstijd).
- 2.
Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd.
- 3.
De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijd.
- 4.
Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:28, vierde lid onder a, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.
- 5.
Het eerste en het derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de wet milieubeheer is voorzien.
- 6.
Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:30 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting
- 1.
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.
- 2.
Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.
Artikel 2:31 Verboden gedragingen
Het is verboden in een openbare inrichting:
- a.
- b.
zich te bevinden na sluitingstijd, tenzij het personeel betreft, of gedurende de tijd dat de inrichting gesloten dient te zijn op grond van een besluit krachtens artikel 2:30, eerste lid;
- c.
op het terras spijzen of dranken te verstrekken aan personen die geen gebruik maken van het terras;
Artikel 2:32 Handel binnen openbare inrichtingen
De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar, aangewezen bij algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enige andere wijze overdraagt.
Artikel 2:33 Het college als bevoegd bestuursorgaan
Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van artikel 2:28 tot en met 2:30 op als bevoegd bestuursorgaan.
Artikel 2:34
(Vervallen)
Afdeling 8A Bijzondere bepalingen over horecabedrijven als bedoeld in de Alcoholwet
Artikel 2:34a Definities
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- •
- •
- •
- •
- •
paracommerciële rechtspersoon,
- •
- •
- •
zwak-alcoholhoudende drank,
dat wat daaronder wordt verstaan in de Alcoholwet.
Artikel 2:34b Regulering van paracommerciële rechtspersonen
- 1.
Een paracommerciële rechtspersoon kan onverminderd artikel 2.29 uitsluitend alcoholhoudende drank verstrekken met in achtneming van het volgende:
de drank wordt verstrekt vanaf 1 uur voor de aanvang en tot uiterlijk twee uren na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen van de rechtspersoon; of de drank wordt verstrekt tijdens per jaar ten hoogste twee bijeenkomsten van persoonlijke aard of gericht op personen welke niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.
- 2.
Een paracommerciële rechtspersoon kan tijdens een bijeenkomst als bedoeld in het eerste lid, onder b, alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken op:
- a.
maandag tot en met vrijdag vanaf 12.00 tot 01.00 uur;
- b.
zaterdag (op zondag) vanaf 12.00 uur tot 02.00 uur;
- c.
zondag vanaf 12.00 uur tot 21.00 uur.
- 3.
Een paracommerciële rechtspersoon doet uiterlijk 4 weken voor een bijeenkomst als bedoeld in het tweede lid, melding hiervan aan de burgemeester.
Artikel 2:34c Beperkingen voor horecabedrijven en slijtersbedrijven
(Vervallen)
Artikel 2:34d Koppeling toegang aan leeftijden
(Vervallen)
Artikel 2:34e Beperkingen voor andere detailhandel dan slijtersbedrijven
(Vervallen)
Artikel 2:34f Verbod ‘happy hours’
Het is verboden in een horecalokaliteit of op een terras bedrijfsmatig of anders dan om niet alcoholhoudende drank te verstrekken voor gebruik ter plaatse tegen een prijs die voor een periode van 24 uur of korter lager is dan 60% van de prijs die daar gewoonlijk wordt gevraagd.
Artikel 2:34g Proeverijen in slijtlokaliteiten
- 1.
Slijtersbedrijven zijn vrijgesteld van het in artikel 3, eerste lid, en het in artikel 14, eerste lid, van de Alcoholwet vervatte verbod, ten behoeve van het tegen betaling organiseren van een proeverij in hun slijtlokaliteit.
- 2.
De vrijstelling geldt buiten de dagen en tijden dat de slijtlokaliteit bij of krachtens de Winkeltijdenwet regulier is opengesteld.
Afdeling 9. Toezicht op inrichtingen tot het verschaffen van nachtverblijf
Artikel 2:35 Definitie
In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.
Artikel 2:36 Vergunningsplicht
- 1.
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan de burgemeester.
- 2.
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een inrichting te exploiteren.
- 3.
De aanvraag voor de vergunning dient te geschieden met een door de burgemeester vastgesteld formulier.
- 4.
In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:
- a.
de persoonsgegevens van de exploitant; en
- b.
de persoonsgegevens van de beheerder.
- 5.
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:36a Gedragseisen
De Exploitant en de beheerder:
- a.
staan niet onder curatele;
- b.
zijn niet in enig opzicht van aantoonbaar slecht levensgedrag; en
- c.
hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.
Artikel 2:36b Weigeringsgronden
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd indien:
- a.
de exploitant of beheerder niet voldoet aan de in 2:36a gestelde eisen;
- b.
de exploitatie van de inrichting in strijd is met een geldend omgevingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit;
- c.
naar het oordeel van de burgemeester moet worden aangenomen dat de woon- of leefsituatie in de omgeving van de inrichting of de openbare orde door de exploitatie van de inrichting op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed;
- d.
de exploitatie van de inrichting een onaanvaardbaar risico op ernstige verstoring van de openbare orde met zich zal meebrengen;
- e.
dit in het belang is van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten.
Artikel 2:36c Sluiting
- 1.
De burgemeester kan ter bescherming van de openbare orde en veiligheid de sluiting bevelen van een inrichting indien daar:
- a.
door misdrijf verkregen zaken voorhanden, bewaard of verborgen zijn dan wel verworven of overgedragen;
- b.
discriminatie heeft plaatsgevonden op grond van ras, geslacht, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook;
- c.
wapens als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie aanwezig zijn waarvoor geen ontheffing, vergunning of verlof is verleend;
- d.
zich andere feiten en omstandigheden hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het geopend blijven van de inrichting ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde.
- 2.
De burgemeester kan de sluiting bevelen van een inrichting indien:
- a.
de exploitant of beheerder handelt in strijd met het bepaalde in de in artikel 2:36 tweede lid of 2:36a onder sub a en b;
- b.
de exploitant of beheerder handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften.
- 3.
De burgemeester trekt het sluitingsbevel in als naar zijn oordeel de in het eerste lid genoemde belangen voortzetting van de sluiting niet langer vereisen.
- 4.
De burgemeester draagt zorg voor het aanbrengen van het bevel tot sluiting bij de toegang van de inrichting of in de directe nabijheid daarvan.
- 5.
De rechthebbende laat toe dat een afschrift van het sluitingsbevel wordt aangebracht.
Artikel 2:36d Aanwezigheid in gesloten inrichting
- 1.
Het is verboden een inrichting te betreden waarvan de sluiting is bevolen.
- 2.
Het is de rechthebbende verboden zonder toestemming van de burgemeester bezoekers toe te laten of zelf de inrichting te betreden.
Artikel 2:36e Intrekking vergunning
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 wordt de vergunning ingetrokken indien:
- a.
de exploitatie van de inrichting door een andere dan in de vergunning genoemde houder wordt overgenomen;
- b.
De exploitant of beheerder niet meer voldoet aan de in artikel 2:36a onder sub a en b gestelde eisen.
Artikel 2:37 Nachtregister
- 1.
De houder van een inrichting of een voor hem handelend persoon is verplicht een register, als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht, bij te houden, dat is ingericht volgens het door de burgemeester vastgesteld model.
- 2.
De houder van een inrichting of een voor hem handelend persoon is verplicht het in het eerste lid bedoelde register aan de burgemeester of aan een door hem aangewezen ambtenaar over te leggen op een door de burgemeester te bepalen wijze.
Artikel 2:38 Verschaffing gegevens nachtregister
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, woonplaats, dag van aankomst en de dag van vertrek te verstrekken.
Afdeling 10. Toezicht op speelgelegenheden
Artikel 2:38a Definities
- 1.
In deze afdeling wordt onder speelgelegenheid verstaan een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of verloren.
- 2.
In deze afdeling voorkomende begrippen die in de Wet op de kansspelen zijn omschreven, hebben dezelfde betekenis als in die wet.
Artikel 2:39 - Speelgelegenheden
- 1.
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet op de kansspelen.
- 3.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning als:
- a.
naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of
- b.
de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met het geldend omgevingsplan.
- 4.
Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:40 - Speelautomaten
- 1.
In hoogdrempelige inrichtingen zijn twee kansspelautomaten toegestaan.
- 2.
In laagdrempelige inrichtingen zijn maximaal twee behendigheidsspelen als bedoeld in artikel 30, onder b, van de Wet toegestaan, maar geen kansspelautomaten.
- 3.
In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan.
Artikel 2:40a Speelautomatenhal
Het is verboden binnen de gemeente Gulpen-Wittem om een speelautomatenhal te exploiteren of te vestigen.
Afdeling 10a. Toezicht op bedrijfsmatige activiteiten en gebouwen
Artikel 2:40b Tegengaan onveilig, niet leefbaar en malafide ondernemersklimaat
- 1.
In dit artikel wordt verstaan onder:
- a.
Exploitant: natuurlijke persoon of personen of de bestuurder(s) van een rechtspersoon of hun gevolmachtigden, voor wiens rekening en risico de bedrijfsmatige activiteiten worden uitgeoefend;
- b.
Beheerder: de exploitant alsmede andere natuurlijke personen die de algemene of onmiddellijke leiding hebben over de bedrijfsmatige activiteiten;
- c.
Bedrijf: de bedrijfsmatige activiteit die plaatsvindt in een voor publiek toegankelijk gebouw, of een daarbij behorend perceel, niet zijnde een woning die als zodanig in gebruik is.
- 2.
De burgemeester kan gebieden, gebouwen en bedrijfsmatige activiteiten aanwijzen waarop het verbod uit het derde lid van toepassing is. Een gebied wordt uitsluitend aangewezen als in dat gebied de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Een gebouw wordt uitsluitend aangewezen als in of rondom dat gebouw de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid onder druk staat. Een aanwijzing van een gebied of een gebouw kan zich tot een of meer bedrijfsmatige activiteiten beperken. Een bedrijfsmatige activiteit wordt uitsluitend aangewezen als de leefbaarheid of de openbare orde en veiligheid door de bedrijfsmatige activiteit onder druk staat.
- 3.
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een bedrijf uit te oefenen:
- a.
In een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen gebied of gebouw voor door de burgemeester genoemde bedrijfsmatige activiteiten, of
- b.
Indien de uitoefening van het bedrijf een door de burgemeester op grond van het tweede lid aangewezen bedrijfsmatige activiteit betreft.
- 4.
De burgemeester kan een vergunning als bedoeld in het derde lid weigeren:
- a.
In het belang van het voorkomen of beperken van overlast of strafbare feiten;
- b.
Indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke exploitatie niet met de aanvraag in overeenstemming zal zijn;
- c.
Indien er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde;
- d.
Indien de vestiging of de exploitatie in strijd is met het geldend omgevingsplan of een geldende Leefmilieuverordening;
- e.
Indien een of meer beheerders van het bedrijf binnen 3 jaar vóór de indiening van de vergunningaanvraag een bedrijf heeft geëxploiteerd of daar leiding aan heeft gegeven, dat wegens het aantasten van de openbare orde, de aantasting van het woon- en leefklimaat daaronder begrepen, gesloten is geweest dan wel waarvoor de vergunning om die reden is ingetrokken.
- 5.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:6 kan de burgemeester een vergunning als bedoeld in het derde lid intrekken of wijzigen indien:
- a.
Door het bedrijf de openbare orde wordt aangetast of dreigt te worden aangetast, of;
- b.
Door het bedrijf de leefbaarheid in het gebied door de wijze van de exploitatie nadelig wordt beïnvloed of dreigt te worden beïnvloed, of;
- c.
De voorwaarden uit de vergunning niet worden nageleefd, of;
- d.
De exploitant of beheerder in enig opzicht van slecht levensgedrag is, of;
- e.
De exploitant of beheerder betrokken is of ernstige nalatigheid kan worden verweten bij activiteiten of strafbare feiten in of vanuit het bedrijf danwel toestaat of gedoogt dat strafbare feiten of activiteiten worden gepleegd waarmee de openbare orde nadelig wordt beïnvloed, of;
- f.
Er strafbare feiten in het bedrijf hebben plaatsgevonden of plaatsvinden, of;
- g.
Er aanwijzingen zijn dat in het bedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of Vreemdelingenwet 2000 bepaalde, of;
- h.
De bedrijfsmatige activiteiten door de exploitant zijn beëindigd, of;
- i.
Redelijkerwijs moet worden aangenomen dat de feitelijke exploitatie niet met het in de vergunning vermelde in overeenstemming is.
- 6.
De burgemeester kan de sluiting van het bedrijf bevelen indien een bedrijf in strijd met het verbod uit het derde lid van deze bepaling wordt geëxploiteerd.
- 7.
Het is een ieder verboden een overeenkomstig het zesde lid van deze bepaling gesloten bedrijf te betreden of daarin te verblijven.
- 8.
De sluiting kan door de burgemeester worden opgeheven indien later bekend geworden feiten en omstandigheden hiertoe aanleiding geven.
- 9.
Indien er een verandering van omstandigheden optreedt, waardoor er een wijziging van de vergunning dient te komen, moet de exploitant onverwijld een wijzigingsaanvraag indienen. Indien deze aanvraag niet binnen een maand is ingediend na de verandering van omstandigheden, kan de burgemeester de verleende vergunning intrekken. Een vergunning vervalt, wanneer de verlening van een vergunning, strekkende tot vervanging van eerstbedoelde vergunning, van kracht is geworden.
- 10.
Het is verboden een bedrijf voor bezoekers geopend te hebben zonder dat een op de vergunning vermelde beheerder in het bedrijf aanwezig is.
- 11.
In afwijking van het derde lid geldt dit verbod voor de exploitant die op het moment van inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit reeds onder het aanwijzingsbesluit vallende bedrijfsmatige activiteiten verricht, voor die bestaande activiteiten op bestaande locaties eerst drie maanden na inwerkingtreding van het aanwijzingsbesluit of met ingang van inwerkingtreding van het besluit tot weigering of intrekking van een door hem aangevraagde vergunning, voor zover dat eerder is.
Afdeling 11. Maatregelen tegen overlast en baldadigheid
Artikel 2:41 Betreden gesloten woning of lokaal
- 1.
Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.
- 2.
Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.
- 3.
Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.
Artikel 2:41a Sluiting van voor het publiek toegankelijke gebouwen
- 1.
De burgemeester kan de sluiting bevelen van een voor publiek toegankelijk gebouw, inrichting of ruimte als daar:
- a.
is gehandeld in strijd met artikel 1 van de Wet op de kansspelen;
- b.
door misdrijf verkregen zaken voorhanden, bewaard of verborgen zijn dan wel verworven of overgedragen;
- c.
discriminatie heeft plaatsgevonden op grond van ras, geslacht, seksuele gerichtheid of op welke grond dan ook;
- d.
wapens als bedoeld in artikel 2 van de Wet wapens en munitie aanwezig zijn waarvoor geen ontheffing, vergunning of verlof is verleend of
- e.
zich andere feiten en omstandigheden hebben voorgedaan die de vrees wettigen dat het geopend blijven van het gebouw, de inrichting of de ruimte ernstig gevaar oplevert voor de openbare orde.
- 2.
De burgemeester trekt het sluitingsbevel in als naar zijn oordeel de in het eerste lid genoemde belangen voortzetting van de sluiting niet langer vereisen.
- 3.
De burgemeester draagt zorg voor het aanbrengen van het bevel tot sluiting bij de toegang van het gebouw, de inrichting of de ruimte, of in de directe nabijheid daarvan.
- 4.
De rechthebbende laat toe dat een afschrift van het sluitingsbevel wordt aangebracht.
- 5.
Het is verboden een gebouw, inrichting of ruimte te betreden waarvan de sluiting is bevolen.
- 6.
Het is de rechthebbende verboden zonder toestemming van de burgemeester bezoekers toe te laten of zelf het gebouw, de inrichting of de ruimte te betreden.
- 7.
Het derde, vierde, vijfde en zesde lid zijn van overeenkomstige toepassing als de burgemeester krachtens artikel 174a van de Gemeentewet of artikel 13b van de Opiumwet heeft besloten tot sluiting van een woning, een lokaal of een bij de woning of dat lokaal behorend erf.
Artikel 2:42 Plakken en kladden
- 1.
Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.
- 2.
Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:
- a.
een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;
- b.
met kalk, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te brengen of te doen aanbrengen.
- 3.
Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens wettelijk voorschrift.
- 4.
Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen.
- 5.
Het is verboden de aanplakborden te gebruiken voor het aanbrengen van handelsreclame.
- 6.
Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en bekendmakingen.
- 7.
De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.
Artikel 2:43 Vervoer plakgereedschap e.d.
- 1.
Het is verboden op de weg of openbaar water te vervoeren of bij zich te hebben enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap.
- 2.
Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:42.
Artikel 2:44 Vervoer inbrekerswerktuigen
- 1.
Het is verboden op de weg of op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.
- 2.
Het is verboden op de weg of in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van (winkel)diefstal te vergemakkelijken.
- 3.
De in de eerste lid en tweede lid gestelde verboden zijn niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de in dat lid bedoelde voorwerpen of middelen niet bestemd zijn voor de in dat lid bedoelde handelingen.
Artikel 2:45 Betreden van plantsoenen e.d.
(Vervallen)
Artikel 2:46 Rijden over bermen e.d.
(Vervallen)
Artikel 2:47 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen
- 1.
Het is verboden op een openbare plaats:
- a.
te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;
- b.
zich op te houden op een wijze die aan andere gebruikers of aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder berokkent.
- 2.
Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
Artikel 2:48 Verboden drankgebruik
- 1.
Het is voor personen die de leeftijd van achttien jaar hebben bereikt verboden op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben.
- 2.
Het verbod geldt in ieder geval in de bebouwde kom van de gemeente Gulpen-Wittem
- 3.
Het verbod is niet van toepassing op:
- a.
een terras dat behoort bij een horecabedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet; en
- b.
een andere plaats dan een horecabedrijf als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Alcoholwet.
Artikel 2:48a Gevaarlijk drinkgerei en verpakkingen
- 1.
Een houder van een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:27 is verplicht zodanige maatregelen te nemen dat de bezoekers van zijn inrichting geen drinkgerei van glas, blik of glazen verpakkingen, bestemd voor het bewaren van dranken, buiten de inrichting of het daarbij behorende terras brengen.
- 2.
Het is een houder van een inrichting als bedoeld in artikel 2:27 en degene die een winkelbedrijf of slijtersbedrijf uitoefent, welke inrichting, winkel of slijterij is gelegen aan een door de burgemeester aangewezen weg of weggedeelte, verboden dranken in door de burgemeester aangewezen verpakkingen, en/of drinkgerei van glas te verstrekken gedurende een door de burgemeester aangewezen periode. De burgemeester wijst de wegen of weggedeelten, verpakkingen en drinkgerei en de periode aan in het belang van de openbare orde en/of veiligheid indien en voor zover de genoemde belangen dit dringend noodzakelijk maken en ook in aantoonbaar verband staan tot deze aanwijzing.
Artikel 2:49 Verboden gedrag bij of in gebouwen
- 1.
Het is verboden:
- a.
zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;
- b.
zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.
- 2.
Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.
Artikel 2:50 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten
Het is verboden zich zonder redelijk doel en op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval begrepen: portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.
Artikel 2:50a Verbod op zichtbare uitingen van verboden organisaties
[vervallen]
Artikel 2:51 Neerzetten van fietsen e.d.
Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw of in de ingang van een portiek indien:
- a.
dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek; of
- b.
daardoor die ingang versperd wordt.
Artikel 2:52 Overlast van fiets of bromfiets op markt en evenementen
Het is verboden op de door het college of de burgemeester aangewezen uren en plaatsen zich met een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein waar een markt, kermis, of ander evenement wordt gehouden wordt dat publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is gemaakt aan de bezoekers.
Artikel 2:53 Bespieden van personen
(Vervallen)
Artikel 2:54 Bewakingsapparatuur
(Vervallen)
Artikel 2:55 Nodeloos alarmeren
(Vervallen)
Artikel 2:56 Alarminstallaties
(Vervallen)
Artikel 2:57 Loslopende honden
- 1.
Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:
- a.
op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak, begraafplaats, plantsoen of speelweide of op een andere door het college aangewezen plaats;
- b.
binnen de bebouwde kom op een openbare plaats indien de hond niet is aangelijnd; of
- c.
op de weg indien die hond niet is voorzien van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.
- d.
buiten de bebouwde kom in natuurgebieden of andere door het college aangewezen plaatsen buiten de bebouwde kom, zonder dat die hond is aangelijnd.
- 2.
Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod in het eerste lid aanhef en onder b niet geldt.
- 3.
De verboden in het eerste lid aanhef en onder a en b zijn niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond:
- a.
die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of
- b.
die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.
Artikel 2:58 Verontreiniging door honden
- 1.
Het is de eigenaar of houder van een hond of hij die een hond onder zijn hoede heeft verboden, indien hij zich met de hond op de openbare weg, op een voor het publiek toegankelijke plaats begeeft dan wel bevindt, dit te doen zonder een deugdelijk hulpmiddel voor het opruimen van de uitwerpselen van de hond bij zich te hebben.
- 2.
Het in het eerste lid bedoelde hulpmiddel dient op de eerste aanvraag van de toezichthoudende ambtenaar direct worden getoond.
- 3.
Het is de eigenaar of houder van een hond of hij die een hond onder zijn hoede heeft verboden, die hond op de openbare weg, op een voor het publiek toegankelijke plaats zich te laten ontdoen van uitwerpselen.
- 4.
Het in het derde lid genoemde verbod wordt opgeheven, indien de eigenaar, de houder of hij die een hond onder zijn hoede heeft van de hond de uitwerpselen met dat hulpmiddel onmiddellijk verwijdert, waaronder mede wordt verstaan het deponeren van de uitwerpselen in de berm buiten de bebouwde kom.
- 5.
Onder een deugdelijk hulpmiddel als bedoeld in de leden 1, 2 en 4 wordt verstaan een hulpmiddel, dat gezien de vorm en constructie dient tot het opruimen van hondenuitwerpselen en/of tot dat doel in de handel is.
- 6.
Het college kan van de in het eerste en derde lid gestelde verboden in zeer bijzondere gevallen ontheffing verlenen.
- 7.
In afwijking van lid 4 is het verboden om uitwerpselen in de berm te deponeren in door het college op grond van artikel 2.57 lid 1 sub d aangewezen gebieden, in die gebieden geldt een opruimplicht.
Artikel 2:58a Verontreiniging door rijdieren
- 1.
De eigenaar of houder van een rijdier die zich met dit rijdier op een openbare plaats gelegen binnen de bebouwde kom begeeft, is verplicht er voor te zorgen dat de uitwerpselen van dat rijdier worden verwijderd.
- 2.
Het college kan andere plaatsen aanwijzen waar het gebod genoemd in het eerste lid eveneens geldt.
- 3.
Het college kan plaatsen aanwijzen waar het gebod genoemd in het eerste lid niet geldt.
- 4.
De strafbaarheid wegens overtreding van het in het eerste lid gestelde gebod wordt opgeheven indien de eigenaar of houder van het rijdier er zorg voor draagt dat de uitwerpselen zo spoedig mogelijk worden verwijderd.
Artikel 2:59 Gevaarlijke honden
- 1.
Indien de burgemeester een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan hij de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.
- 2.
Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.
- 3.
Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf die:
- a.
vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;
- b.
door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en
- c.
zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.
- 4.
Onverminderd artikel 2:57, eerste lid, aanhef en onder d, dient een hond als bedoeld in het eerste lid voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.
Artikel 2:59a Gevaarlijke honden op eigen terrein
- 1.
Het is de eigenaar of houder van een hond verboden deze hond op zijn terrein zonder muilkorf te laten loslopen als de burgemeester een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod heeft opgelegd als bedoeld in artikel 2:59, eerste lid of heeft meegedeeld dat hij de hond gevaarlijk acht, dan wel als de hond is opgeleid voor bewakings-, opsporings- en verdedigingswerk.
- 2.
Het in het eerste lid genoemde verbod geldt niet als:
- a.
op een vanaf de weg zichtbare plaats een naar het oordeel van de burgemeester duidelijk leesbaar waarschuwingsbord is aangebracht;
- b.
het mogelijk is een brievenbus te bereiken en aan te bellen zonder het terrein te betreden; en
- c.
het terrein voorzien is van een zodanig hoge en deugdelijke afrastering dat de hond niet zelfstandig buiten het terrein kan komen.
Artikel 2:60 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijke dieren
- 1.
Het college kan buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer plaatsen aanwijzen waar het ter voorkoming of beëindiging van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren:
- a.
- b.
aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels;
- c.
aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven; of
- d.
- 2.
Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een plaats die krachtens het eerste lid is aangewezen, ontheffing verlenen van een of meer verboden bedoeld in het eerste lid.
- 3.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:61 Wilde dieren
(Vervallen)
Artikel 2:62 Loslopend vee
De rechthebbende op herkauwende of eenhoevige dieren of varkens die zich bevinden in een aan een weg liggend weiland of terrein dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat deze dieren die weg niet kunnen bereiken.
Artikel 2:63 Duiven
(Vervallen)
Artikel 2:64 Bijen
(Vervallen)
Artikel 2:65 Bedelarij
Ter voorkoming of beëindiging van overlast is het verboden op een openbare plaats te bedelen om geld of andere zaken.
Artikel 2:65a Gevaarlijke voorwerpen
Het is verboden op door het college aangewezen wegen en daaraan gelegen voor het publiek toegankelijke gebouwen en terreinen, messen, knuppels, slagwapens of andere voorwerpen die als wapen kunnen worden gebruikt, openlijk bij zich te dragen.
Afdeling 12. Bepalingen ter bestrijding van heling van goederen
Artikel 2:66 Definitie
In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van het Uitvoeringsbesluit ex artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:67 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister
- 1.
De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de burgemeester gewaarmerkt register en daarin vermeldt hij onverwijld:
- a.
het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;
- b.
de datum van verkoop of overdracht van het goed;
- c.
een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voor zover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;
- d.
de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed;
- 2.
De burgemeester is bevoegd vrijstelling te verlenen van deze verplichtingen.
Artikel 2:68 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht
De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:
- a.
de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:
- b.
dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;
- –
van een verandering van de onder a, sub 1°, bedoelde adressen;
- –
als hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;
- –
dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan. burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;
- c.
aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;
- d.
een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste vijf dagen in bewaring te houden in de staat waarin het goed verkregen is.
Artikel 2:69 Vervreemding van door opkoop verkregen goederen
(Vervallen)
Artikel 2:70 Handel in horecabedrijven
Dit artikel is verplaatst naar afdeling 8 (Toezicht op openbare inrichtingen) onder artikel 2:32.
Afdeling 13. Vuurwerk
Artikel 2:71 Definitie
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit).
Artikel 2:72 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen.
- 1.
Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een vergunning van het college.
- 2.
Op de aanvraag om een vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Artikel 2:73 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling
- 1.
Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.
- 2.
Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade of overlast kan veroorzaken.
- 3.
De verboden bedoeld in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 2:73a Carbidschieten
- 1.
In dit artikel wordt verstaan onder:
- a.
bevoegd bestuursorgaan: het college van burgemeester en wethouders of, voorzover het openbare vermakelijkheden als bedoeld in artikel 174 van de Gemeentewet betreft, de burgemeester;
- b.
bus: een (originele)(melk)bus van staal/ijzer, container, opslagvat, buis of ander daarmee gelijk te stellen voorwerp;
- c.
carbidschieten: het in een bus op explosieve wijze verbranden van acetyleengas afkomstig van een reactie tussen calciumacetylide (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen.
- 2.
Carbidschieten in de open lucht is verboden.
- 3.
Het verbod gesteld in lid 2 lid geldt niet indien:.
- a.
carbidschieten plaatsvindt op 31 december tussen 10.00 uur en 24.00 uur en op 1 januari tussen 00.00 en 02.00 uur, als daarbij gebruik wordt gemaakt van bussen met een maximale inhoud van 1 liter en mits daarbij geen handelingen worden verricht of nagelaten waarvan degene die het carbidschieten verricht weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat daardoor gevaar, schade of hinder kan optreden voor personen of voor de omgeving;
- b.
carbidschieten plaatsvindt op 31 december tussen 10.00 uur en 24.00 uur en op 1 januari tussen 00.00 en 02.00 uur buiten de bebouwde kom waarbij gebruik wordt gemaakt van melkbussen en/of dergelijke voorwerpen met een maximale omvang van 50 liter, met gebruikmaking van acetyleengas afkomstig van reactie tussen calciumcarbid (carbid) en water of gasmengsels met vergelijkbare eigenschappen, mits daarbij geen handelingen worden verricht of nagelaten waarvan degene die het carbidschieten verricht weet of redelijkerwijs had kunnen vermoeden dat daardoor gevaar, schade of hinder kan optreden voor personen of voor de omgeving;
- c.
er een schriftelijke toestemming is van de eigenaar van het terrein van waaraf geschoten wordt;
- d.
de plaats vanwaar geschoten wordt is gelegen;
- –
op een afstand van ten minste 75 meter van woonbebouwing en
- –
op een afstand van ten minste 300 meter van inrichtingen voor de intramurale zorg en
- –
op een afstand van ten minste 300 meter van in gebruik zijnde voorzieningen voor het houden van dieren en
- –
op een afstand van ten minste 500 meter van een vogelbeschermingsgebied;
- e.
wordt geschoten in een richting welke tegengesteld is aan de richting waarin de dichtstbijzijnde woonbebouwing is gelegen;
- f.
het vrijschootsveld minimaal 75 meter is en hierin geen verharde openbare wegen of paden liggen;
- g.
er geen busdeksels of soortgelijke gevaarlijke projectielen worden gebruikt om met behulp van carbid te worden weggeschoten;
- h.
het gebruik van (voet)ballen of andere afsluitingen zodanig is dat deze geen schade aan mens, dier of goed kan worden veroorzaakt;
- i.
het schietterrein wordt afgezet met linten of ander vergelijkbaar materiaal;
- j.
binnen een cirkel met een straal van 100 meter rond de plaats waar het carbidschieten plaatsvindt in totaal niet meer dan tien bussen worden gebruikt dan wel gebruiksklaar aanwezig worden gehouden voor carbidschieten;
- k.
de (melk)bussen/containers/opslagvaten zodanig stevig worden verankerd in de bodem of in een frame, of op andere wijze zodat terugslag kan worden voorkomen;
- l.
er wordt geschoten door een persoon van 16 jaar of ouder, niet onder invloed van alcohol/drugs, onder toezicht van een of meerdere personen van 18 jaar of ouder. Deze dienen de eigen veiligheid en die van het publiek te waarborgen;
- m.
het schietterrein goed wordt verlicht indien het carbidschieten plaatsvindt na zonsondergang.
- 4.
Het is verboden op of aan de weg carbid bij zich te hebben op andere dagen dan op 31 december tussen 10.00 uur en 24.00 uur en op 1 januari tussen 00.00 en 02.00 uur.
- 5.
Het bepaalde in het vierde lid is niet van toepassing op degenen aan wie carbid is afgeleverd gedurende de tijd die nodig is om thuis te komen, noch op degene die aannemelijk maakt dat hij het carbid nodig heeft in de uitoefening van beroep of bedrijf.
- 6.
Het bepaalde in het vierde lid is voorts niet van toepassing op de houder van een melding als bedoeld in het derde lid gedurende de tijd waarvoor de ontheffing als bedoeld in lid 7 is verleend alsmede gedurende een uur daarvoor en een uur daarna.
- 7.
Het bevoegd bestuursorgaan kan ter voorkoming van gevaar, schade of overlast of in het belang van de natuurbescherming, plaatsen in de gemeente aanwijzen waar het gestelde in het lid 3 niet van toepassing is.
- 8.
Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het in het lid 2 gestelde verbod.
- 9.
Het verbod geldt niet voorzover in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het de Wet milieubeheer, de Wet wapens en munitie, de Wet milieugevaarlijke stoffen, de Wet vervoer gevaarlijke stoffen of het Wetboek van Strafrecht.
Afdeling 14. Drugsoverlast
Artikel 2:74 Drugshandel op straat
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
Artikel 2:74a Openlijk drugsgebruik
Het is verboden op of aan de weg, op een andere openbare plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw middelen als bedoeld in de artikelen 2 of 3 van de Opiumwet of daarop gelijkende waar te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen of stoffen voorhanden te hebben.
Afdeling 15. Bestuurlijke ophouding, veiligheidsrisicogebieden, cameratoezicht op openbare plaatsen en gebiedsontzegging
Artikel 2:75 Bestuurlijke ophouding
De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet te besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen plaats indien deze personen het bepaalde in artikelen 2:1, 2:10, 2:16, 2:21, 2:26, 2:47, 2:48, 2:49, 2:50 of 2:73, 2:75a en 5:34 van de Algemene plaatselijke verordening groepsgewijs niet naleven.
Artikel 2:75a Handhaving bij diverse vormen van overlast
- 1.
In het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat, de veiligheid van personen en goederen, de verkeersvrijheid of veiligheid en de gezondheid of zedelijkheid kan de burgemeester een gebied aanwijzen waar door politie-ambtenaren aan een persoon, die zich bevindt op de weg of plaats, die deel uitmaakt van dit gebied, gedurende de uren daarbij genoemd, het bevel kan worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.
- 2.
Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan:
- a.
de burgemeester aan de persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het eerste lid, een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste veertien dagen, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op de weg of plaats, die deel uitmaakt van een door de burgemeester aangewezen gebied als bedoeld in het eerste lid, gedurende de tijden daarbij genoemd;
- b.
de burgemeester aan de persoon aan wie eerder een verbod als bedoeld onder a is opgelegd een verbod opleggen om zich gedurende een in dat verbod genoemd tijdvak van ten hoogste zes maanden, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op de weg of plaats, die deel uitmaakt van een door de burgemeester aangewezen gebied als bedoeld in het eerste lid, gedurende de uren daarbij genoemd.
- 3.
De burgemeester beperkt het in het tweede lid, onder a en b genoemde verbod of de daarin genoemde termijn indien dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.
- 4.
Het is verboden zich te gedragen in strijd met een door de burgemeester opgelegd verbod als bedoeld in het tweede lid, onder a en b.
Artikel 2:76 Veiligheidsrisicogebieden
De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven, aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied.
Artikel 2:77 Cameratoezicht op openbare plaatsen
- 1.
De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.
- 2.
De burgemeester heeft die bevoegdheid eveneens ten aanzien van de volgende andere plaatsen:
- a.
voor een ieder toegankelijke parkeergelegenheden.
Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen
- 1.
De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verrichten een bevel geven zich gedurende ten hoogste 24 uur niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.
- 2.
Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie tenminste eenmaal een bevel als bedoeld in dat lid is gegeven en die opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een bevel geven zich gedurende ten hoogste acht weken niet in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats op te houden.
- 3.
Een bevel krachtens het tweede lid kan slechts worden gegeven als het strafbare feit of de openbare orde verstorende handeling] binnen zes maanden na het geven van een eerder bevel, gegeven op grond van het eerste of tweede lid, plaatsvindt.
- 4.
De burgemeester beperkt de in het eerste of tweede lid gestelde bevelen, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een bevel.
Artikel 2:78a Woonoverlast als bedoeld in artikel 151d Gemeentewet
- 1.
Degene die een woning of een bij die woning behorend erf gebruikt, of tegen betaling in gebruik geeft, draagt er zorg voor dat door gedragingen in of vanuit die woning of dat erf of in de onmiddellijke nabijheid van die woning of dat erf geen ernstige en herhaaldelijke hinder voor omwonenden wordt veroorzaakt.
- 2.
Als de burgemeester een last onder dwangsom of onder bestuursdwang oplegt naar aanleiding van een schending van deze zorgplicht kan hij daarbij aanwijzingen geven over wat de overtreder dient te doen of na te laten om verdere schending te voorkomen. De burgemeester stelt beleidsregels vast over het gebruik van deze bevoegdheid.
- 3.
De last kan in ieder geval worden opgelegd bij ernstige en herhaaldelijke:
- a.
- b.
- c.
hinder van bezoekers of personen die tijdelijk in een woning of op een erf aanwezig zijn;
- d.
overlast door vervuiling of verwaarlozing van een woning of een erf;
- e.
intimidatie van derden vanuit een woning of een erf.
Afdeling 16 Huisvesting arbeidsmigranten
Artikel 2:79 Definities
In deze afdeling wordt verstaan onder:
- a.
Arbeidsmigranten: personen die hun vaste woon- of verblijfplaats in een ander Europees land dan Nederland hebben en op grond van een EU-paspoort of een tewerkstellingsvergunning legaal in Nederland tijdelijk werkzaam zijn. Onder arbeidsmigranten wordt tevens verstaan tijdelijke Nederlandse arbeidskrachten;
- b.
Huisvestingsvoorziening: voor bewoning geschikt gemaakte onroerende zaken en woningen;
- c.
Logies: het bedrijfsmatig (nacht)verblijf aanbieden, waarbij de betreffende persoon het hoofdverblijf elders heeft.
Artikel 2:80 Exploitatievergunning huisvestingsvoorziening arbeidsmigranten
- 1.
Het is verboden om zonder vergunning van de burgemeester een huisvestingsvoorziening te gebruiken voor de huisvesting van meer dan acht arbeidsmigranten.
- 2.
Een vergunning zoals bedoeld in het eerste lid wordt per huisvestingsvoorziening aangevraagd door een ondernemer ten behoeve van de huisvesting van voor zijn onderneming werkzame arbeidsmigranten of door een ABU (Algemene Branchevereniging voor Uitzendondernemingen) of VIA (Vereniging van Internationale Arbeidsbemiddelaars) gecertificeerd uitzendbureau of door een eigenaar van een huisvestingsvoorziening.
- 3.
Bij de aanvraag dient tevens een verklaring omtrent gedrag of daarmee gelijk te stellen verklaring uit het buitenland, indien de beheerder en/of de exploitant afkomstig is uit het buitenland en sinds drie jaar of korter in Nederland verblijft of nog in het buitenland woonachtig is, te worden ingediend.
- 4.
De vergunninghouder is gehouden gewijzigde omstandigheden waarvan hij redelijkerwijs kan vermoeden dat deze van invloed zijn op de verleende vergunning, onverwijld aan de burgemeester door te geven.
Artikel 2:81 Weigeringsgronden
- 1.
Een aanvraag om vergunning zoals bedoeld in artikel 2:80 kan, onverminderd de algemene weigeringsgronden van artikel 1:8 worden geweigerd indien en voor zover:
- a.
naar het oordeel van de burgemeester moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de huisvestingsvoorziening op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed;
- b.
het beoogde gebruik in strijd is met het omgevingsplan;
- c.
geen verklaring omtrent gedrag als bedoeld in artikel 2:80 lid 3 is overgelegd.
Artikel 2:82 Vergunningvoorschriften
De burgemeester kan aan de vergunning voorschriften verbinden met betrekking tot onder andere:
- a.
het maximum aantal arbeidsmigranten;
- b.
de verblijfsduur van de arbeidsmigranten.
Artikel 2:83 Vergunningsduur
De burgemeester kan een vergunning als bedoeld in artikel 2:80 voor één jaar of meerdere jaren verlenen.