RECTIFICATIE- ALGEMENE PLAATSELIJKE VERORDENING 2019 (APV)

Kenmerk Z093460/D423843

 

DE RAAD VAN DE GEMEENTE BRUMMEN,

Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 19 december 2023 met kenmerk D423842;

Gehoord het behandeladvies van forum van 25 januari 2024;

HEEFT BESLOTEN:

 

  • 1.

    Bijgaande wijzigingen in de “De Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Brummen 2019” vast te stellen.

 

 

 

Artikel I

De Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Brummen 2019 wordt als volgt gewijzigd.

 

A. Artikel 1:1 komt te luiden:

Artikel 1:1 Definities

In deze verordening wordt verstaan onder:

- bebouwde kom: de bebouwde kom of kommen weergegeven op de kaart in bijlage 1 bij deze verordening;

- beperkingengebiedactiviteit: hetgeen daaronder wordt verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

- bevoegd gezag: bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een omgevingsvergunning als bedoeld in de Omgevingswet;

- bouwwerk: hetgeen daaronder word verstaan in de bijlage, onder A, bij de Omgevingswet;

- bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder e, van de Wegenverkeerswet 1994;

- college: het college van burgemeester en wethouders;

- gebouw: hetgeen daaronder wordt verstaan in bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving;

- handelsreclame: iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk beoogd wordt een commercieel belang te dienen;

- motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

- openbaar water: wateren die voor publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;

- openbare plaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties;

- parkeren: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;

- rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht;

- voertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990, met uitzondering van kleine wagens zoals kruiwagens en kinderwagens en rolstoelen;

- weg: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994.

 

B. Artikel 1:2 komt te luiden:

Artikel 1.2 Beslistermijn

  • 1.

    Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.

  • 2.

    Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verdagen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een aanvraag om een omgevingsvergunning.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid beslist het bevoegd bestuursorgaan binnen twaalf weken indien voor de activiteit politie inzet gewenst of noodzakelijk is.

 

C. Artikel 1:4 komt te luiden

Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen

  • 1.

    Aan een vergunning of ontheffing kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts ter bescherming van het belang of belangen in verband waarmee de vergunning of ontheffing is vereist.

  • 2.

    Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.

  • 3.

    Dit artikel is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

 

D. Artikel 1:5 komt te luiden

Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing

  • 1.

    De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders is bepaald.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

 

E. Artikel 1.6 komt te luiden

Artikel 1.6 Intrekking, wijziging of schorsing van vergunning of ontheffing

  • 1.

    De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken, gewijzigd of geschorst als:

  • a.

    ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;

  • b.

    op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de vergunning of ontheffing, intrekking, wijziging of schorsing noodzakelijk is vanwege het belang of belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;

  • c.

    de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;

  • d.

    van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen of gedurende een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of

  • e.

    de houder dit verzoekt.

  • 2.

    Het eerste lid is niet van toepassing op een omgevingsvergunning.

  •  

F. Artikel 2:10 komt te luiden

Artikel 2:10 Voorwerpen op, boven of aan een openbare plaats

  • 1.

    Het is verboden een openbare plaats anders te gebruiken dan overeenkomstig de publieke functie daarvan, als dat gebruik:

  • a.

    schade toebrengt of kan toebrengen aan de openbare plaats, de bruikbaarheid van de openbare plaats belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer of onderhoud van de openbare plaats;

  • b.

    niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;

  • c.

    schade toebrengt of kan toebrengen aan (gemeentelijke) eigendommen;

  • d.

    de verkeersveiligheid in gevaar brengt

  • 2.

    Van een belemmering voor de bruikbaarheid van openbare plaats is in ieder geval sprake wanneer:

  • a.

    aop voetpaden niet tenminste een vrije doorgang van 1,5 strekkende meter wordt gelaten.

  • b.

    op de rijbaan voor fietsers of gemotoriseerd verkeer niet tenminste een vrije doorgang van 3,5 strekkende meter.

  • c.

    er geen vrije doorganghoogte van 4,2 m op de rijbaan aanwezig is.

  • 3.

    Het college kan in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van het plaatsen van voorwerpen op, boven of aan een openbare plaats voor zover deze regels niet zien op een activiteit die de fysieke leefomgeving wijzigt, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van het Omgevingsbesluit.

  • 4.

    Het bevoegd gezag kan een ontheffing verlenen van het verbod;

  • 5.

    De ontheffing wordt verleend als een omgevingsvergunning door het bevoegd gezag als het in het eerste lid bedoelde gebruik een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of onder k van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht;

  • 6.

    Het verbod is niet van toepassing op:

  • a.

    evenementen als bedoeld in artikel 2:24;

  • b.

    standplaatsen als bedoeld in artikel 5:15 of het omgevingsplan;

  • c.

    driehoeks-reclameborden/ sandwichborden en spandoeken; mits deze niet langer dan 10 dagen ter plaatse blijven en hiervan minimaal 10 werkdagen vóór plaatsing melding is gedaan aan het college, middels een door het college vastgesteld formulier en uiterlijk op de 10de werkdag na de melding geen tegenbericht is ontvangen dat de melding niet akkoord is.

  • d.

    overige voorwerpen;

  • mits deze niet langer dan 30 dagen ter plaatse blijven en hiervan minimaal 10 werkdagen voor plaatsing melding is gedaan aan het college, middels een door het college vastgesteld formulier en uiterlijk op de 10de werkdag na de melding geen tegenbericht is ontvangen dat de melding niet akkoord is.

  • e.

    overige gevallen waarin krachtens een wettelijke regeling een vergunning voor het gebruik van de weg is verleend;

  • f.

    is door het gebruik, bedoeld in het eerste lid, de fysieke leefomgeving wijzigt, als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van het Omgevingsbesluit.

  • 7.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedsactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, provinciale omgevingsverordening of waterschapsverordening of situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

 

G. Artikel 2:11 komt te luiden:

Artikel 2:11 (Omgevings-)vergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde bestuursorgaan een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing voor zover in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam werkzaamheden worden verricht.

  • 3.

    Het verbod is voorts niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg of waterschapswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening of op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, of de Wegenwet, het Wetboek van Strafrecht of het bepaalde bij of krachtens de Telecommunicatiewet.

 

H. Artikel 2:12 komt te luiden:

Artikel 2:12 Maken, veranderen van een uitweg

  • 1.

    Het is verboden zonder een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande uitweg naar de weg.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 wordt de vergunning slechts geweigerd:

  • a.

    ter voorkoming van gevaar voor het verkeer op de weg;

  • b.

    als de uitweg zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;

  • c.

    als door de uitweg het openbaar groen op onaanvaardbare wijze wordt aangetast;

  • d.

    als er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt ontsloten;

  • e.

    als er sprake is van een aantasting van het beoogde aanzien van de omgeving;

  • f.

    als niet kan worden voldaan aan de door de gemeente vastgestelde uitvoeringsaspecten.

  • 3.

    Het college kan nadere regels stellen.

  • 4.

    Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebied-activiteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet, de provinciale omgevingsverordening of de waterschapsverordening.

  •  

I. Artikel 2.21 komt te luiden

Artikel 2.21 Voorzieningen voor verkeer en verlichting

  • 1.

    De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.

  • 2.

    Het eerste lid is niet toepassing op situaties waarin wordt voorzien door hoofdstuk 10 van de Omgevingswet.

 

J. Artikel 2:25 komt te luiden

Artikel 2:25 Evenementenvergunning

  • 1.

    Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.

  • 2.

    De aanvraag moet voldoen aan de door de burgemeester, op het door hem vastgestelde aanvraagformulier, genoemde indieningsvereisten.

  • 3.

    De burgemeester kan in verband met de voorbereidingstijd van het evenement van de termijn genoemd in artikel 1:8 afwijken of voor bijzondere, periodiek terugkerende evenementen afzonderlijk bepalen op welk tijdstip de aanvraag wordt ingediend.

  • 4.

    Het bevoegd bestuursorgaan kan in het belang van de openbare orde en veiligheid of de woon- en leefomgeving nadere regels stellen ten aanzien van evenementen.

  • 5.

    De burgemeester kan plaatsen aanwijzen waarvoor het in dit artikel onder lid 1 genoemde verbod niet geldt.

  • 6.

    Op een aangewezen plaats als bedoeld in lid 4 van dit artikel is artikel 2:25a van overeenkomstige toepassing met uitzondering van het genoemde in lid 1.

  • 7.

    Bij bijzondere gelegenheden kan de burgemeester ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.

  • 8.

    Het verbod van het eerste lid geldt niet voor een wedstrijd op of aan de weg, voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.

  • 9.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester een vergunning voor een vechtsportevenement als bedoeld in artikel 2:24, tweede lid, aanhef en onder f weigeren als de organisator of de aanvrager van de vergunning van slecht levensgedrag is.

  • 10.

    Als ook een aanvraag om een omgevingsvergunning wordt ingediend, is afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing op de behandeling van de aanvragen om een vergunning. De burgemeester is het coördinerend bestuursorgaan.

 

K. Artikel 2:28 komt te luiden

Artikel 2:28 Exploitatie openbare inrichting

  • 1.

    Het is verboden een openbare inrichting te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

  • 2.

    De burgemeester weigert de vergunning indien de exploitatie van de openbare inrichting in strijd is met het omgevingsplan.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in artikel 1:8 kan de burgemeester de vergunning slechts geheel of gedeeltelijk weigeren als naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat:

  • a.

    de woon- of leefsituatie in de omgeving van de openbare inrichting of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig wordt beïnvloed; of

  • b.

    de exploitant of de leidinggevende in enig opzicht van slecht levensgedrag is.

  • 4.

    Geen vergunning is vereist voor een openbare inrichting die zich bevindt in een:

  • a.

    winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet voor zover de activiteiten van de openbare inrichting een nevenactiviteit vormen van de winkelactiviteit;

  • b.

    zorginstelling;

  • c.

    museum; of

  • d.

    bedrijfskantine of –restaurant.

  • 5.

    De burgemeester verleent op verzoek of ambtshalve vrijstelling van het verbod genoemd in het eerste lid aan openbare inrichtingen die horecabedrijf zijn als bedoeld in artikel 1 van de Alcoholwet, als:

  • a.

    zich in de zes maanden voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze bepaling geen incidenten gepaard gaande met geweld, overlast op straat of drugsgebruik en-handel hebben voorgedaan in of bij de inrichting; of

  • b.

    de inrichting zich nieuw in de gemeente vestigt en er zich geen weigeringsgronden voordoen als bedoeld in, tweede of derde lid.

  • 6.

    De vrijstelling wordt ingetrokken wanneer zich een incident heeft voorgedaan als bedoeld in het vijfde lid onder a.

 

 

L. Artikel 2:29 komt te luiden

Artikel 2:29 Sluitingstijd

  • 1.

    Openbare inrichtingen zijn gesloten op maandag tot en met vrijdag tussen 01:30 uur en 06:00 uur, en op zaterdag en zondag tussen 03:00 uur en 06:00 uur.

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid geldt voor een terras een sluitingstijd vanaf 24:00 uur.

  • 3.

    Het is verboden een openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de inrichting te laten verblijven na sluitingstijd

  • 4.

    De burgemeester kan ontheffing verlenen van de sluitingstijden.

  • 5.

    Voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:28, vierde lid, aanhef en onder a, gelden dezelfde sluitingstijden als voor de winkel.

  • 6.

    Het eerste en het vierde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Omgevingswet is voorzien.

 

 

M. artikel 2:39a komt te luiden:

Artikel 2:39a Speelgelegenheden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet op de kansspelen.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 weigert de burgemeester de vergunning als:

  • a.

    naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of

  • b.

    de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met het omgevingsplan.

 

N. Artikel 2:57 komt te luiden

Artikel 2:57 Loslopende honden

  • 1.

    Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen:

  • a.

    binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zonder dat die hond aangelijnd is;

  • b.

    buiten de bebouwde kom op de weg, zonder toezicht;

  • c.

    op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak of speelweide, sportveld en park ’t Goor te Brummen of op een andere door het college aangewezen plaats;

  • d.

    op de weg zonder voorzien te zijn van een halsband of een ander identificatiemerk dat de eigenaar of houder duidelijk doet kennen.

  • 2.

    Het college kan plaatsen aanwijzen waar het verbod genoemd in het eerste lid onder a niet geldt.

  • 3.

    De verboden genoemd in het eerste lid onder a en c, gelden niet voor zover de eigenaar of houder van een hond:

  • a.

    die zich vanwege zijn handicap door een als zodanig zichtbare en aantoonbare geleidehond of sociale hulp hond laat begeleiden; of

  • b.

    die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.

  •  

O. Artikel 2:60 komt te luiden

Artikel 2:60 Houden van hinderlijke of schadelijke dieren

  • 1.

    1. Het is verboden op door het college ter voorkoming of beëindiging van overlast of schade aan de openbare gezondheid aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaande aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:

  • a.

    aanwezig te hebben;

  • b.

    aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college in het aanwijzingsbesluit gestelde regels;

  • c.

    aanwezig te hebben in een groter aantal dan in het aanwijzingsbesluit is aangegeven.

  • 2.

    Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het eerste lid aangewezen plaats ontheffing verlenen van een of meer verboden als bedoeld in het eerste lid.

  •  

P. Artikel 2:71 komt te luiden

Artikel 2:71 Definitie

In deze afdeling wordt onder consumentenvuurwerk verstaan vuurwerk van categorie F1, F2 of F3 dat op grond van artikel 2.1.1 van het Vuurwerkbesluit is aangewezen als vuurwerk dat ter beschikking mag worden gesteld voor particulier gebruik.

 

Q. Artikel 2:78 komt te luiden

Artikel 2:78 Gebiedsontzeggingen

  • 1.

    De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, het voorkomen of beperken van overlast, het voorkomen of beperken van aantastingen van het woon- of leefklimaat, de veiligheid van personen of goederen, de gezondheid of de zedelijkheid aan een persoon die strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht] een tijdelijk verbod opleggen om gedurende ten hoogste 48 uur in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats aanwezig te zijn.

  • 2.

    Met het oog op de in het eerste lid genoemde belangen kan de burgemeester aan een persoon aan wie ten minste eenmaal een tijdelijk verbod is opgelegd als bedoeld in dat lid en die binnen zes maanden na een eerder tijdelijk verbod opnieuw strafbare feiten of openbare orde verstorende handelingen verricht, een tijdelijk verbod opleggen om gedurende ten hoogste acht weken in een of meer bepaalde delen van de gemeente op een openbare plaats aanwezig te zijn.

  • 3.

    De burgemeester beperkt het krachtens het eerste of tweede lid opgelegde verbod, als hij dat in verband met de persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk oordeelt. De burgemeester kan op aanvraag tijdelijk ontheffing verlenen van een tijdelijk verbod.

  • 4.

    Indien de officier van justitie een persoon een gedragsaanwijzing heeft gegeven als bedoeld in artikel 509hh, tweede lid, onderdeel a, van het Wetboek van Strafvordering, legt de burgemeester aan deze persoon voor hetzelfde gebied niet een tijdelijk verbod op als bedoeld in het eerste of tweede lid.

 

R. Artikel 3:5 komt te luiden

Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder

  • 1.

    De exploitant en de beheerder:

  • a.

    staan niet onder curatele

  • b.

    zijn niet onherroepelijk veroordeeld voor een gewelds- of zedendelict of voor mensenhandel, of in enig ander opzicht van slecht levensgedrag; en

  • c.

    hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.

  • 2.

    Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:

  • a.

    met toepassing van de artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;

  • b.

    binnen de laatste vijf jaar voorafgaand aan de dag dat de vergunning wordt aangevraagd onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;

  • c.

    binnen de laatste vijf jaar voorafgaand aan de dag dat de vergunning wordt aangevraagd, bij meer dan één rechterlijke uitspraak of strafbeschikking onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van € 500 of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:

  • 1.

    bepalingen gesteld bij of krachtens de Alcoholwet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;

  • 2.

    de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 250a (oud), 252, 273f, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;

  • 3.

    de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;

  • 4.

    de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de kansspelen;

  • 5.

    de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;

  • 6.

    de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.

  • 3.

    Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijkgesteld:

  • a.

    vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan € 375 bedraagt;

  • b.

    een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.

  • 4.

    De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:

  • a.

    bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;

  • b.

    bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.

  • 5.

    Voor de berekening van de periode van vijf jaar, vermeld in het tweede lid onder b en c, telt de periode waarin een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf is ondergaan, niet mee.

  • 6.

    De exploitant of de beheerder zijn binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.

 

S. Artikel 3:13 komt te luiden

Artikel 3:13 Weigeringsgronden

  • 1.

    De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:

  • a.

    de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;

  • b.

    de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met het omgevingsplan of een bekendgemaakte ontwerpwijziging daarvan, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening; of

  • c.

    er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.

  • d.

    resultaten van op grond van de Wet Bibob uitgevoerd onderzoek daar aanleiding toe geven.

  • 2.

    In afwijking van artikel 1:8 kan de vergunning bedoeld in artikel 3:4 , eerste lid, worden geweigerd in het belang van:

  • a.

    de openbare orde

  • b.

    het voorkomen of beperken van overlast;

  • c.

    het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

  • d.

    de veiligheid van personen of goederen;

  • e.

    de verkeersvrijheid of -veiligheid;

  • f.

    de gezondheid of zedelijkheid;

  • g.

    de arbeidsomstandigheden van de prostituee.

 

T. Artikel 4:1 komt te luiden

Artikel 4:1 Definities

In deze afdeling wordt verstaan onder:

  • a.

    Activiteitenbesluit milieubeheer: Activiteitenbesluit milieubeheer, zoals dat besluit luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

  • b.

    collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;

  • c.

    gevoelige gebouwen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • d.

    gevoelige terreinen: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1. van het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • e.

    houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;

  • f.

    inrichting: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, met dien verstande dat de artikelen 4:2 tot en met 4:5 uitsluitend van toepassing zijn op inrichtingen type A of type B als bedoeld in het Activiteitenbesluit milieubeheer;

  • g.

    onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.

 

U. Artikel 4:5 komt te luiden

Artikel 4:5 Onversterkte muziek

  • 1.

    Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek als bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Activiteitenbesluit, binnen inrichtingen is de onder lid 2 opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:

  • a.

    de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden als de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;

  • b.

    de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;

  • c.

    De waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten als bedoeld in artikel 1 van de Wet geluidhinder en verblijfsruimten als bedoeld in artikel 1.1 onder d, van het Besluit geluidhinder, zoals die wet en dat besluit luidden direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet;

  • d.

    Bij het bepalen van de geluidsniveaus als vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.

2. Tabel

 

07:00-19:00 uur

19:00-23:00 uur

23:00-07:00 uur

Lar.LT op de gevel van de gevoelige gebouwen

50 dB(A)

45 dB(A)

40 dB(A)

LAR.LT in in-en aanpandige gevoelige gebouwen

35 dB(A)

30 dB(A)

25 dB(A)

LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen

70 dB(A)

65 dB(A)

60 dB(A)

LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen

55 dB(A)

50 dB(A)

45 dB(A)

 

  • 3.

    Voor de duur van ten hoogst 8 uren per week is onversterkte muziek, vanwege het oefenen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, in een inrichting gedurende de dag- en avondperiode uitgezonderd van de genoemde geluidsniveaus in het eerste lid.

  • 4.

    Als versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele samenspel beschouwd als versterkte muziek en is dit artikel niet van toepassing.

  • 5.

    De genoemde geluidsniveaus in lid 2 zijn niet van toepassing op het geluid ten behoeve van het oproepen tot het belijden van godsdienst of levensovertuiging of het bijwonen van godsdienstige of levensbeschouwelijke bijeenkomsten en lijkplechtigheden, alsmede geluid in verband met het houden van deze bijeenkomsten of plechtigheden.

  • 6.

    Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in artikel 4:2.

 

V. Artikel 4:6 komt te luiden

Artikel 4:6 Overige geluidhinder

  • 1.

    Het is verboden buiten een inrichting op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handeling te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidshinder wordt veroorzaakt.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Omgevingswet, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de provinciale omgevingsverordening.

 

W. Artikel 4:31 komt te luiden

Artikel 4:31 Definitie

In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan een niet-grondgebonden onderkomen of voertuig dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

 

X. Artikel 4:32 komt te luiden

Artikel 4:32 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen

  • 1.

    Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het omgevingsplan is bestemd of mede bestemd.

  • 2.

    Het verbod geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende op een terrein.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van de bescherming van:

  • a.

    natuur en landschap; of

  • b.

    een stadsgezicht.

 

Y. Artikel 5:4 komt te luiden

Artikel 5:4 Defecte voertuigen

Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken niet kan of mag worden gereden, langer dan drie achtereenvolgende dagen op de weg te parkeren.

 

Z. Artikel 5:5 komt te luiden

Artikel 5:5 Voertuigwrakken

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat rijtechnisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien bij of krachtens de Wet milieubeheer of het Besluit activiteiten leefomgeving.

  •  

AA. Artikel 5:6 komt te luiden

Artikel 5:6 Kampeermiddelen en andere voertuigen

  • 1.

    Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:

  • a.

    langer dan op drie achtereenvolgende dagen te plaatsen of te hebben op weg,

  • b.

    op een plaats te parkeren, op zodanig wijze dat dit schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.

  • 2.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod, bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder a.

  • 3.

    Het eerste lid is niet van toepassing op beperkingengebiedactiviteiten met betrekking tot een weg waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening.

  • 4.

    Op de aanvraag om een ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.

  •  

BB. Artikel 5:15 komt te luiden

Artikel 5:15 Definitie

  • 1.

    In deze afdeling wordt onder venten verstaan het in de uitoefening van de ambulante handel te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis.

  • 2.

    Onder venten wordt niet verstaan:

  • a.

    het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;

  • b.

    het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder g, van de Gemeentewet;

  • c.

    het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten op een standplaats als bedoeld in artikel 5:15 of het omgevingsplan.

  •  

CC. Artikel 5:16 komt te luiden

Artikel 5:16 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden

  • 1.

    Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.

  • 2.

    Het college kan de vergunning weigeren wegens strijd met het omgevingsplan.

  • 3.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd als:

  • a.

    de standplaats hetzij op zichzelf, hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand; of

  • b.

    een kwantitatieve of territoriale beperking als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente noodzakelijk is in verband met een dwingende reden van algemeen belang.

  •  

DD. Artikel 5:18 komt te luiden:

Artikel 5:18 Afbakeningsbepalingen

  • 1.

    Artikel 5:16, eerste lid, is niet van toepassing op beperkingengebiedsactiviteiten met betrekking tot een weg of waterstaatswerk waarvoor regels zijn gesteld bij of krachtens de Omgevingswet of de provinciale omgevingsverordening.

  • 2.

    De weigeringsgrond van artikel 5:16, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.

 

EE. Artikel 5:26 komt te luiden:

Artikel 5:26 Crossterreinen

  • 1.

    Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets te crossen buiten wedstrijdverband, een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding op een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig ten hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

  • a.

    het voorkomen of beperken van overlast;

  • b.

    de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming van andere milieuwaarden;

  • c.

    de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden en ritten of van het publiek.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing als de activiteit is toegelaten bij of krachtens de Omgevingswet, in het bijzonder afdeling 3.9 van het Besluit activiteiten leefomgeving en binnen de in het omgevingsplan aangewezen terreinen voor zover die activiteit daarbij is toegelaten, of als sprake is van een situatie waarin wordt voor zien door de Zondagswet of het Besluit geluidproductie sportmotoren.

  •  

FF. Artikel 5:27 komt te luiden:

Artikel 5:27 Beperking verkeer in natuurgebieden

  • 1.

    Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:

  • a.

    het voorkomen van overlast;

  • b.

    de bescherming van natuur- of milieuwaarden;

  • c.

    de veiligheid van het publiek.

  • 3.

    Het verbod is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:

  • a.

    ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, van het Regelement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegd minister aangewezen hulpverleningsdiensten;

  • b.

    die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

  • c.

    die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschriftmoeten worden uitgevoerd;

  • d.

    van de zakelijke gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;

  • e.

    voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.

  • 4.

    Het verbod is voorts niet van toepassing:

  • a.

    op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden of terreinen;

  • b.

    binnen de bij of krachtens de provinciale omgevingsverordening aangewezen stiltegebieden ten aan zien van motorijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als toestel:

  • c.

    binnen de in het omgevingsplan aangewezen terreinen zoor zover die activiteit daarbij is toegestaan.

  • 5.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod. 

  •  

GG. Artikel 5:28 komt te luiden:

Artikel 5:28 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken

  • 1.

    Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, zoals die wet luidde direct voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Omgevingswet, of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.

  • 2.

    Het verbod is niet van toepassing op:

  • a.

    verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;

  • b.

    sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, voor zover geen afvalstoffen worden verbrand;

  • c.

    vuur voor koken, bakken en braden, zoals barbecueën binnen de bebouwde kom en in het niet-openbare buitengebied van de gemeente, voor zover het geen gevaar, overlast of hinder voor de omgeving oplevert.

  • d.

    het verbranden van schoon snoeihout in de maanden oktober tot en maart in het buitengebied van de gemeente. Voor het stoken van een paasvuur is altijd een ontheffing nodig. Zelfs als Pasen binnen deze periode valt.

  • 3.

    Het college kan ontheffing verlenen van het verbod.

  • 4.

    Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming van de flora en fauna.

  • 5.

    Als er sprake is van een situatie, zoals omschreven in lid 2, onder d. dient voldaan te worden aan de volgende voorwaarden:

  • -

    Er mag alleen snoeihout afkomstig van landschapsonderhoud en erfbeplanting worden verbrand;

  • -

    Er mag geen snoeihout, dat is ontstaan binnen de bebouwde kom, naar het buitengebied worden overgebracht om daar te verbranden;

  • -

    De totale hoeveelheid te verbranden snoeihout mag maximaal 50 m3 zijn. Dit mag geen bedrijfsmatig kap- en snoeihout betreffen. Het mee verbranden van andere (afval)stoffen is nadrukkelijk niet toegestaan;

  • -

    Vanaf de brandplaats moet de afstand tot woningen van derden en bos- en heidegebieden minimaal 100 meter bedragen. De afstand tot brandbare objecten (gebouwen) en wegen moet minimaal 50 meter bedragen;

  • -

    De brandplaats mag een maximale oppervlakte hebben van 20 m2;

  • -

    Er mag geen verbranding binnen het terrein van een inrichting als bedoeld in de Wet milieubeheer plaatsvinden;

  • -

    Er moet worden zorggedragen dat er geen verontreiniging van de bodem dan wel oppervlaktewater optreedt. Artikel 13 van de Wet bodembescherming (zorgplicht) en artikel 6.2 van de Waterwet mogen niet worden overtreden. Voor het maken van vuur mag daarom geen gebruik worden gemaakt van vloeibare brandstoffen;

  • -

    Vanaf de brandplaats moet een afstand van minimaal 5 meter tot een watergang worden aangehouden;

  • -

    Het verbranden van snoeihout moet geschieden op een voorziening, zoals bijvoorbeeld beton, stenen, tegels of metaal;

  • -

    De verbrandingsresten moeten binnen 72 uur na de verbranding op een verantwoorde wijze worden verwijderd en afgevoerd;

  • -

    De weersomstandigheden moeten voldoen aan de volgende twee eisen:

  • a.

    Het moet droog weer zijn, dus bij regen of mist mag er geen verbranding plaatsvinden;

  • b.

    De windkracht mag maximaal 5 Beaufort zijn (max. 10,7 m/s).

  • -

    Er mag allen gestookt worden als op de site van Natuurbrandrisico.nl fase 1 wordt gegeven;

  • -

    Er mag geen gevaar of overlast voor de omgeving optreden. Dit geldt zowel voor buurtbewoners als het verkeer;

  • -

    Er moet onafgebroken toezicht zijn op het vuur door een meerderjarige;

  • -

    Er moet worden zorggedragen voor een goed brandend vuur, zodat zo min mogelijke rookontwikkeling plaatsvindt. Verder moet zodanig worden gestookt, dat er geen vliegvuur of hinder ten gevolge van rook kan ontstaan. Bij hinder aan derden moet het stoken direct worden beëindigd;

  • -

    Er moeten voldoende blusmiddelen aanwezig zijn om, indien nodig, het vuur te temperen of te doven. Dit kan bijvoorbeeld met (een combinatie van) de volgende blusmiddelen:

  • -

    een schop en voldoende zand;

  • -

    een tuinslang of emmers water;

  • -

    een brandblusser.

  • -

    Verbranding mag slechts plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang;

  • -

    Er mag geen verbranding plaatsvinden op zon- en feestdagen, met uitzondering van paas- en kampvuren;

  • -

    Aanwijzingen van het bevoegd gezag (zoals politie, brandweer of gemeente) worden in verband met openbare orde en/of veiligheid direct gevolgd.

  • 6

    Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of bij of krachtens de Omgevingswet. de provinciale omgevingsverordening.

 

 

 

Dit besluit is genomen tijdens de openbare raadsvergadering van 08 februari 2024.

De raad van de gemeente Brummen,

De griffier, D. Balduk

De voorzitter A.J. van Hedel

Naar boven