Gemeenteblad van Arnhem
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Arnhem | Gemeenteblad 2024, 76813 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Arnhem | Gemeenteblad 2024, 76813 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
VERORDENING TOT WIJZIGING VAN DE RE-INTEGRATIEVERORDENING
VERORDENING TOT WIJZIGING VAN DE RE-INTEGRATIEVERORDENING
DE RAAD VAN DE GEMEENTE ARNHEM;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 9 januari 2024, zaaknummer 4030908;
gelet op artikel 147 van de Gemeentewet en artikel 8a van de Participatiewet;
VERORDENING TOT WIJZIGING VAN DE RE-INTEGRATIEVERORDENING
Artikel I Wijziging van de verordening
De verordening wordt als volgt gewijzigd:
A. In artikel 1 wordt onderdeel g vernummerd tot l, en worden vijf nieuwe onderdelen ingevoegd, die komen te luiden:
4. Het college kan een voorziening weigeren als:
5. Het college biedt de goedkoopst adequate voorziening aan, houdt bij het voorzieningenaanbod rekening met andere voorzieningen die in het kader van het sociaal domein beschikbaar zijn en stemt het aanbod, als dat nodig is, intern af zodat het optimaal bijdraagt aan een integrale ondersteuning van de persoon. Het college houdt bij de afstemming ook rekening met voorzieningen op grond van andere wettelijke regelingen en stemt dit af in het plan van aanpak, bedoeld in artikel 44a van de wet.
C. In artikel 9 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
Ten behoeve van de in het vorige lid genoemde persoonlijke ondersteuning en aanpassing van de werkplek ontvangt de werkgever in afwijking van de artikelen 11 tot en met 11c, een vaste vergoeding ten bedrage van de rijksvergoeding die de gemeente ontvangt voor beschut werk. Deze vergoeding wordt niet afgebouwd en wordt ingezet zolang het nodig is.
D. Artikel 10 wordt vervangen en komt te luiden:
E. Artikel 11 wordt vervangen en komt te luiden:
Artikel 11 Algemene bepalingen over persoonlijke ondersteuning bij werk
Persoonlijke ondersteuning bij werk kan verstrekt worden in de vorm van jobcoaching in natura door middel van een erkende jobcoach die werkzaam is in een dienstverband bij of in opdracht van de gemeente, of een erkende jobcoach die werkzaam is bij een jobcoachorganisatie waarbij de gemeente de uitvoering van de jobcoaching heeft ingekocht.
Het college onderzoekt, voor zover nodig en gelet op de omstandigheden van de belanghebbende, in daartoe voorkomende gevallen de mogelijkheden om door samenwerking met andere partijen, onder meer op het gebied van (publieke) gezondheid, jeugdhulp, maatschappelijke ondersteuning, onderwijs, schuldhulpverlening, welzijn en wonen, te komen tot een zo goed mogelijk afgestemde integrale dienstverlening met het oog op de arbeidsinschakeling, bedoeld in artikel 8a, tweede lid, onder g, onderdeel 1, of de wijze van voortgezette persoonlijke ondersteuning, bedoeld in artikel 8a, tweede lid, onder g, onderdeel 2, van de wet. “
F. Na artikel 11 worden drie nieuwe artikelen ingevoegd die komen te luiden:
Artikel 11a Subsidie voor interne werkbegeleiding
Het college kan op aanvraag van de werkgever een subsidie als bedoeld in artikel 11, derde lid, onder a verlenen aan de werkgever voor het organiseren van interne werkbegeleiding, als een persoon uit de doelgroep voor het kunnen verrichten van werk is aangewezen op begeleiding die de gebruikelijke begeleiding door de werkgever en andere werknemers aanzienlijk te boven gaat.
Artikel 11b Subsidie voor jobcoach in dienst van werkgever
Artikel 11c Inzet jobcoach in dienst van jobcoachorganisatie
G. Na artikel 13a worden vier nieuwe artikelen ingevoegd, die komen te luiden:
De duur van de proefplaatsing is in beginsel maximaal twee maanden. Indien in deze periode een loonwaardemeting uitgevoerd moet worden, kan de proefplaatsing drie maanden duren. In uitzonderlijke gevallen kan een proefplaatsing verlengd worden tot in totaal maximaal zes maanden als dat in het belang van de re-integratie van de individuele uitkeringsgerechtigde is en naar het oordeel van de gemeente noodzakelijk is op grond van de aard van de beperkingen, de afstand tot de arbeidsmarkt en/of de mate van complexiteit van het werk.
Artikel 13c Algemene bepalingen voor vervoersvoorzieningen, intermediaire activiteit, meeneembare voorzieningen
Artikel 13d Vervoersvoorziening
Artikel 13e. Meeneembare voorziening
Artikel II Wijziging van de toelichting bij de verordening
A. De toelichting bij de artikelen 9,10,11 t/m 11c en 13b t/m 13e komt te luiden:
Met ingang van 1 januari 2017 is het college verplicht beschut werk aan te bieden aan personen van wie het college, op advies van UWV, heeft vastgesteld dat zij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben (artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet). Die verplichting is begrensd: het aantal jaarlijks te realiseren beschutte werkplekken wordt bij ministeriële regeling bepaald. Bij een lager aantal positieve adviezen van UWV blijft de verplichting beperkt tot dat aantal afgegeven positieve adviezen. Bij een hoger aantal positieve adviezen van UWV blijven de aantallen zoals neergelegd in de ministeriële regeling van toepassing.
Naast het bepalen van wie in aanmerking kan komen voor beschut werk (eerste en tweede lid) zijn in deze verordening vastgelegd welke voorzieningen voor arbeidsinschakeling ingezet worden om deze dienstbetrekking mogelijk te maken (derde lid) en welke voorzieningen worden aangeboden tot het moment dat de dienstbetrekking beschut werk aanvangt (vijfde lid). In het vierde lid is opgenomen dat de hoogte van de vergoeding voor persoonlijke ondersteuning en werkplekaanpassing een vast bedrag betreft, gerelateerd aan de rijksvergoeding die de gemeente ontvangt.
Dit artikel is een uitwerking van de wettelijke verplichting voor gemeenten om bij verordening te bepalen hoe het administratief proces met betrekking tot het verstrekken van loonkostensubsidie is vormgegeven (artikel 8a, eerste lid en tweede lid, onder c, van de Participatiewet). Door in de verordening naar het werkproces te verwijzen beoogt de wetgever ervoor te zorgen dat werkgevers, in het kader van transparantie, beter weten waar zij aan toe zijn (Kamerstukken II 2019/20, 35 394, nr. 3, p. 54-55).
Omdat alleen personen die behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie hiervoor in aanmerking komen regelt het tweede lid dat op het moment dat er een aanvraag binnenkomt met betrekking tot een persoon ten aanzien van wie nog niet is vastgesteld dat deze onder de doelgroep valt de aanvraag mede moet worden gezien als een aanvraag om onder de doelgroep te worden gebracht.
Het derde lid regelt de termijn waarbinnen de loonwaarde wordt vastgesteld.
Het vierde lid verwijst naar het administratieve werkproces dat door het college wordt gevolgd. Dit betreft het preferente proces loonkostensubsidie. Hiermee wordt gedoeld op het proces zoals dat door “De normaalste zaak”, een netwerk van bijna 700 werkgevers die samen aan de inclusieve arbeidsmarkt bouwen, is ontwikkeld. Doel was om de lasten voor werkgevers als gevolg van verschillende werkwijzen door gemeenten te verminderen, door het creëren van één administratief uitvoeringsproces voor het verstrekken van loonkostensubsidie. Door hierbij aan te sluiten en het makkelijker te maken voor werkgevers wordt beoogd dat meer personen met een loonkostensubsidie aan het werk kunnen komen.
Artikel 11 Persoonlijke ondersteuning bij werk
Dit artikel bevat een aantal algemene bepalingen voor de toekenning van persoonlijke ondersteuning bij werk.
Vereist is dat de persoon behoort tot de doelgroep, bedoeld in artikel 7 van de Participatiewet. Het is van belang dat de inzet van de persoonlijke ondersteuning en/of overige voorziening noodzakelijk is om het werk uit te kunnen voeren. Om een doelmatige inzet van de re-integratiemiddelen te waarborgen is er een minimale omvang verbonden aan de dienstbetrekking (tweede lid).
Persoonlijke ondersteuning bij werk omvat zowel jobcoaching als interne werkbegeleiding. Deze twee vormen van persoonlijke ondersteuning worden beiden benoemd. Het tweede en derde lid geven aan op welke wijze het college zorgdraagt voor het verstrekken van persoonlijke ondersteuning aan de doelgroep in natura en in de vorm van een subsidie (artikel 8a, tweede lid, onder e, sub 1, van de Participatiewet). De werkgever kan een collega van de werknemer inzetten om hem te begeleiden (interne werkbegeleider). Het is mogelijk dat een werkgever zelf een eigen jobcoach in dienst heeft.(tweede lid) De gemeente kan ook een jobcoach inhuren en die aan een werkgever toekennen of de gemeente kan een eigen jobcoach inzetten (derde lid). In kader van duurzame plaatsing wordt bij voorkeur persoonlijke begeleiding georganiseerd door de werkgever, zijnde interne werkbegeleiding of jobcoach in dienst werkgever. Mocht dit niet mogelijk zijn, of heeft de werknemer een andere begeleidingsvraag, dan zijn de andere varianten ook mogelijk om in te zetten.
Uitgangspunt bij persoonlijke ondersteuning is dat de persoon binnen drie jaar na indiensttreding en/of na start van de ondersteuning bij een lopende dienstbetrekking geacht wordt zijn werk zelfstandig te kunnen uitvoeren. Daarom is de maximale duur van de persoonlijke ondersteuning in beginsel drie jaar in dezelfde dienstbetrekking bij dezelfde werkgever. In specifieke situaties kan de inzet van persoonlijke ondersteuning verlengd worden als dat nog noodzakelijk is. Uiteraard stopt de persoonlijke ondersteuning bij een werkgever op het moment dat de dienstbetrekking met de persoon eindigt. Bij het aangaan van een nieuwe dienstbetrekking (een nieuwe werkgever of bij verandering van functie bij dezelfde werkgever), kan opnieuw persoonlijke ondersteuning worden ingezet voor maximaal drie jaar.
Persoonlijke ondersteuning kan ook al worden aangeboden op het moment dat er sprake is van een proefplaatsing (en dus nog niet van een dienstverband). Dit vormt een uitbreiding op de wettelijke basisplicht om deze ondersteuning aan te bieden ten behoeve van opgedragen taken die worden verricht in het kader van een dienstverband bij een werkgever.
Deze leden gaan over de aanvraag door werkgever of werknemer. Uiteraard is de aanvraagmogelijkheid geen verplichting. het college kan ook zelf ambtshalve – dat wil zeggen zonder aanvraag – beoordelen wat nodig is.
Het achtste lid bevat een termijn waarbinnen een aanvraag om persoonlijke ondersteuning moet zijn ingediend, gerekend vanaf de datum van indiensttreding. Deze termijn houdt verband met de aard van de voorziening. Persoonlijke ondersteuning bij werk is een voorziening die wordt verstrekt als deze noodzakelijk is voor de persoon om de aan hem opgedragen taken uit te voeren. Bij een aanvraag die pas na het verstrijken van een ruime periode na indiensttreding wordt ingediend, kan de vraag worden gesteld in hoeverre het verstrekken van deze voorziening nog noodzakelijk is, nu men kennelijk al geruime tijd zonder deze persoonlijke ondersteuning de werkzaamheden al heeft verricht.
Bij het onderzoek houdt het college rekening met de persoonlijke omstandigheden van de aanvrager en met zijn wensen en die van de werkgever. Als dat nodig is, wint het college een specifiek deskundig oordeel in.
In artikel 8a, tweede lid, onder g, van de Participatiewet is bepaald dat in de verordening ook moet worden opgenomen op welke wijze wordt voorzien in integrale ondersteuning. In het zesde lid is daartoe bepaald dat het college tijdens het onderzoek, als dat nodig is, ook voorzieningen uit andere wetten (jeugdhulp, Wmo, schuldhulpverlening, enz.) betrekt bij de afweging en zo komt tot een zo goed mogelijk afgestemde integrale dienstverlening.
Artikel 11a Subsidie voor interne werkbegeleiding
Artikel 8a, tweede lid, onder e, onderdeel 1, van de Participatiewet in combinatie met artikel 10, derde lid, onder b, van de Participatiewet bepaalt onder andere dat in de verordening moet worden geregeld hoe het college zorgdraagt voor het verstrekken van persoonlijke ondersteuning in de vorm van een interne werkbegeleider door middel van subsidieverstrekking. Dit artikel regelt in het eerste, tweede en derde lid hoe dit mogelijk is, welke eisen aan de interne werkbegeleider gesteld worden en wat het kader voor de hoogte van de subsidie is.
De hoogte van de vergoeding tijdens proefplaatsing is een vast bedrag en kent een maximum. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd (vierde lid).
Artikel 11b Subsidie voor jobcoach in dienst van werkgever
Artikel 8a, tweede lid, onder e, onderdeel 1, van de Participatiewet bepaalt onder andere dat in de verordening moet worden geregeld hoe het college zorgdraagt voor het verstrekken van persoonlijke ondersteuning door middel van subsidieverstrekking voor jobcoaching door de werkgever. Dit artikel voorziet hierin en regelt in het eerste, tweede en derde lid welke eisen aan de jobcoach gesteld worden en wat het kader voor de hoogte van de subsidie is.
De hoogte van de vergoeding tijdens proefplaatsing is een vast bedrag en kent een maximum. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd (vierde lid).
Artikel 11c. Jobcoach in dienst van jobcoachorganisatie
Het tweede lid is een uitwerking van artikel 8a, tweede lid, onder e, onderdeel 2, van de Participatiewet, waarin de opdracht is neergelegd om in de verordening aan te geven welke kwaliteitseisen het college stelt aan de jobcoach en hoe deze eisen worden gewaarborgd. Dit is relevant omdat kwaliteit, en kwaliteitseisen, een waarborg (kunnen) zijn voor een goede inzet van de jobcoach.
Een jobcoach heeft minimaal hbo werk- en denkniveau, een jobcoachopleiding (met bijbehorende bijscholing) en ervaring op het gebied van jobcoaching. Jobcoaching kan bijvoorbeeld worden ingekocht bij organisaties die een Blik op werk of Oval Keurmerk hebben of een jobcoacherkenning van UWV hebben of waarvan de individuele jobcoaches een actuele registratie hebben in het Register Loopbaancoach (voormalig Noloc Jobcoach) of het NVS-Beroepenregister voor jobcoaches. Dit is geen harde eis maar helpt om te bepalen of er sprake is van een erkende jobcoach.
Het derde en vierde lid is een uitwerking van de uit artikel 8a, tweede lid, onder e, sub 1, van de Participatiewet voortvloeiende verordeningsplicht. Voor het bepalen van de omvang en intensiteit van de jobcoaching wordt uitgegaan van drie begeleidingsregimes: laag, midden en hoog. Het aantal in te zetten begeleidingsuren is altijd maatwerk. Het aantal begeleidingsuren is afhankelijk van het begeleidingsregime en wordt uitgedrukt in een aantal uur per jaar/maand. De inzet van een jobcoach kent doorgaans een geleidelijke afbouw qua uren (en intensiteit).
In de arbeidsmarktregio Midden-Gelderland wordt jaarlijks door de samenwerkende gemeenten een maximaal uurtarief vastgesteld dat door de jobcoach gehanteerd kan worden.
De hoogte van de vergoeding tijdens proefplaatsing is een vast bedrag en kent een maximum. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd.
Volgens artikel 8a, tweede lid, onder d, van de Participatiewet moet de gemeente in de verordening de voorwaarden aangeven waaronder “het college toestemming verleent aan een persoon als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de wet die algemene bijstand ontvangt, om op een proefplaats gedurende twee maanden met de mogelijkheid tot verlenging met maximaal vier maanden, werkzaamheden te verrichten”. Het doel van deze verplichting is om meer harmonisatie tot stand te brengen. Voor de termijn is aangesloten bij de wetgeving die wordt uitgevoerd door het UWV en het door het UWV gevoerde beleid (Kamerstukken II 2019/20, 35 394, nr. 3, p. 55). Artikel 14a geeft hier invulling aan.
Artikel 13c Algemene bepalingen voor vervoersvoorzieningen, intermediaire activiteit en meeneembare voorzieningen
Dit artikel bevat een aantal voorwaarden voor de toekenning van voorzieningen aan personen met een arbeidsbeperking. Het betreft een aantal specifieke voorwaarden die verband houden met de aard van deze voorzieningen.
Het is van belang dat de inzet van de persoonlijke ondersteuning en/of overige voorziening noodzakelijk is om het werk uit te kunnen voeren (a). Om een doelmatige inzet van de re-integratiemiddelen te waarborgen is er een minimale omvang verbonden aan de dienstbetrekking (b). Op het moment dat het gaat om een voorziening waarvan verwacht mag worden dat de werkgever hiervoor zelf zorgdraagt, omdat dit bijvoorbeeld voortvloeit uit de Arbo-regels, wordt de voorziening niet verstrekt op grond van deze verordening (c, d en e). De aan de voorziening(en) verbonden kosten kunnen in uitzonderlijke gevallen leiden tot het afwijzen van de gevraagde voorziening(en), op het moment dat deze kosten in geen verhouding staan tot de (maatschappelijke) baten die verbonden zijn aan de verstrekking van de voorziening(en) (f).
Artikel 13d Vervoersvoorziening
Artikel 8a, tweede lid, onder f, onderdeel 1, van de Participatiewet bepaalt dat in de verordening moet worden geregeld hoe het college zorgdraagt voor het verstrekken van een vervoersvoorziening die ertoe strekt dat de persoon zijn werkplek, proefplaats of opleidingslocatie kan bereiken. Dit artikel regelt, in aanvulling op artikel 13c, onder welke voorwaarden dit mogelijk is.
Artikel 13e Meeneembare voorziening
Artikel 8a, tweede lid, onder f, onderdeel 3, van de Participatiewet bepaalt dat in de verordening moet worden geregeld hoe het college zorgdraagt voor het verstrekken van meeneembare voorzieningen voor de inrichting van de werkplek, de productie- en werkmethoden, de inrichting van de opleidingslocatie of de proefplaats en bij het werk of opleiding te gebruiken hulpmiddelen. Hiervoor is geen limitatieve lijst. Gedacht kan worden aan een aangepaste bureaustoel, toetsenbord, koptelefoon, enzovoort. Wat een passende voorziening is, is sterk afhankelijk van de individuele behoefte van de persoon. Dit vraagt om maatwerk. Wel gelden de voorwaarden zoals opgenomen in de artikel 13c.”
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 7 februari 2024.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-76813.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.