Verordening tot de eerste wijziging van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Capelle aan den IJssel 2023

De raad van de gemeente Capelle aan den IJssel;

 

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 14 november 2023;

 

gelet op artikel 3.8 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, en

 

gelet op artikel 2.1.3, vierde lid, van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

 

gezien het advies van de commissie Samenleving en Economie

 

B E S L U I T :

 

vast te stellen de Verordening tot de eerste wijziging van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Capelle aan den IJssel 2023.

Artikel I  

De Verordening maatschappelijke ondersteuning Capelle aan den IJssel 2023 wordt gewijzigd

als volgt:

 

Artikel 14. Hoogte van een pgb

  • 1.

    De hoogte van een pgb wordt vastgesteld aan de hand van een door de cliënt opgesteld plan waarin in ieder geval uiteen is gezet:

    • a.

      welke diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren de cliënt van het budget wil betrekken, en

    • b.

      indien van toepassing, welke hiervan de cliënt wil betrekken van een persoon die behoort tot het sociale netwerk en of deze persoon gekenmerkt kan worden als bedoeld in artikel 2 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015 en opteert voor een tegemoetkoming van € 141,- per kalendermaand, en voor zover van toepassing een tegemoetkoming per kalendermaand voor reiskosten.

  • 2.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget voor een voorziening wordt bepaald aan de hand van en tot het maximum van de kostprijs van de in de situatie van de cliënt goedkoopst adequate maatwerkvoorziening in natura en is toereikend voor de aanschaf en de instandhoudingskosten daarvan.

  • 3.

    Onderscheid formele en informele hulp

    • a.

      Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb voor diensten, wordt onderscheid gemaakt tussen het tarief voor formele en informele hulp.

    • b.

      Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van personen uit het sociaal netwerk van cliënt:

      • I.

        personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

      • II.

        personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten zij ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister (conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007) en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken.

    • c.

      Informele hulp is:

      • I.

        Hulp die geboden wordt door personen die niet voldoen aan de criteria als genoemd in lid 3 onder b.

  • 4.

    Het persoonsgebonden budget voor personen als bedoeld in lid 3 onder b bedraagt maximaal 100% van de kostprijs van de in de situatie van de cliënt goedkoopst adequate maatwerkvoorziening in natura en is toereikend.

  • 5.

    Het persoonsgebonden budget voor personen als bedoeld in lid 3 onder c (informele hulp) bedraagt

    • a.

      gelijk aan de hoogste periodiek voor de benodigde hulp in de desbetreffende cao, vermeerderd met de vakantiebijslag en tegenwaarde van de verlofuren, of;

    • b.

      een tegemoetkoming van € 141,- per kalendermaand, voor zover van toepassing aangevuld met een tegemoetkoming voor reiskosten ten behoeve van de hulp waarbij de hoogte van de tegemoetkoming voor reiskosten wordt vastgesteld op grond van de volgende berekening: 156 x de dagelijkse reisafstand x € 0,19 x deeltijdfactor, gedeeld door 12 maanden.

Artikel 16. Bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen

  • 1.

    Een cliënt is een bijdrage in de kosten verschuldigd voor huishoudelijke ondersteuning, persoonlijke verzorging en begeleiding, zolang hij van de maatwerkvoorziening gebruik maakt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt;

  • 2.

    In afwijking van het eerste lid is geen eigen bijdrage verschuldigd voor individuele begeleiding categorie waakvlamcontact.

  • 3.

    De hoogte van de bijdragen voor een of meerdere maatwerkvoorzieningen of pgb’s is samen gelijk aan de kostprijs, tot aan ten hoogste het landelijk vastgestelde bedrag zoals genoemd in artikel 2.1.4 lid 3 en artikel 2.1.4a lid 4 Wmo 2015 per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënten tezamen, tenzij overeenkomstig artikel 2.1.4a, vijfde lid, van de wet of hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 geen bijdrage is verschuldigd.

  • 4.

    In afwijking van het eerste lid

    • a.

      kunnen zorgmijders geen bijdrage verschuldigd zijn de eerste zes maanden van zorgverlening, of langer wanneer dat noodzakelijk is naar oordeel van het college.

    • b.

      zijn cliënten die in een hospice verblijven geen bijdrage verschuldigd voor de huishoudelijke ondersteuning die ze ontvangen tijdens het verblijf binnen het hospice.

  • 5.

    De hoogte van de eigen bijdrage voor de maatwerkvoorziening voor vervoer (collectief aanvullend vervoer) bedraagt voor:

  • 1 zone € 1,24 per rit;

  • 2 zones € 1,86 per rit;

  • 3 zones € 2,48 per rit;

  • 4 zones € 3,10 per rit;

  • 5 zones € 3,72 per rit.

  • 6.

    De bedragen genoemd in het vijfde lid worden met ingang van 1 januari 2023 jaarlijks aangepast aan de wijziging die het LTI-indexcijfer heeft ondergaan ten opzichte van 1 januari van het voorafgaande jaar

  • 7.

    Indien medische begeleiding tijdens het collectief aanvullend vervoer verplicht is, is de verplichte begeleider geen eigen bijdrage verschuldigd voor de kosten voor het gebruik van het collectief aanvullend vervoer.

Artikel II  

Dit besluit treedt in werking per 1 januari 2024.

Vastgesteld in de openbare vergadering van 18 december 2023,

de griffier,

de voorzitter,

Toelichting op de Verordening maatschappelijke ondersteuning Capelle aan den IJssel 2023

Artikel 14. Hoogte van een pgb

Dit artikel berust op artikel 2.1.3, tweede lid, onder b, van de wet. Hierin staat dat in de verordening in ieder geval wordt bepaald op welke wijze de hoogte van een pgb wordt vastgesteld, waarbij geldt dat de hoogte toereikend moet zijn. Het betreft de substantiële materiële norm- en kaderstelling, in de vorm van een berekeningswijze voor het bepalen van de hoogte van pgb’s, die iedere keer als uitgangspunt genomen wordt. Een op basis van deze berekeningswijze vastgesteld budget moet de cliënt in staat stellen de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren van derden te betrekken (artikel 2.3.6, eerste lid, van de wet).

 

In het tweede lid is vastgelegd dat de maximale hoogte van een pgb is begrensd op de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate door het college ingekochte maatwerkvoorziening in natura. Een pgb voor een hulpmiddel, woningaanpassing of een andere maatregel die tot een maatwerkvoorziening behoren, wordt indien nodig aangevuld met een budget voor onderhoud, reparatie en verzekering, de instandhoudingskosten.

 

In het derde lid is bepaald dat voor diensten onderscheid wordt gemaakt in de tarifering tussen formele en informele hulp. Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt in het kader van de uitoefening van een bedrijf of beroep. De hulp wordt dan verleend door een zorgaanbieder of door een zelfstandige zorgverlener (ZZP-er). Hierop geldt één (belangrijke) uitzondering en dat is wanneer de zorgverlener uit het sociaal netwerk van de cliënt. Bij zorgverlening door een persoon uit het sociale netwerk, is altijd sprake van informele hulp. Ook al gaat het om een zorgverlener die voldoet aan de criteria genoemd in lid 2 van deze bepaling; dan nog geldt dat in het kader van deze verordening als informele hulp. De achtergrond daarvan is dat ook bijvoorbeeld familieleden of vrienden met een zorggerelateerd beroep of opleiding in eerste instantie een affectieve relatie hebben met de budgethouder.

Dat is dan ook doorslaggevend voor het bijbehorende pgb-tarief. Informele hulp is alle hulp die geboden wordt door personen uit het sociaal netwerk van de cliënt of door personen die niet beroeps of bedrijfsmatig ondersteuning verlenen. ECLI:NL:CRVB:2021:1999

 

Ten aanzien van het derde lid onder c is van belang dat in de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2013/14, 33 841, nr. 34) de regering heeft aangegeven dat de beloning van het sociale netwerk in elk geval beperkt moet blijven tot die gevallen waarin het de gebruikelijke hulp overstijgt en dit aantoonbaar tot betere en effectievere ondersteuning leidt en aantoonbaar doelmatiger is. Overeenkomstig de huidige Wmo-praktijk met betrekking tot informele hulp wordt hierbij in ieder geval gedacht aan diensten.

 

Informele hulp bij hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot een maatwerkvoorziening behoren is minder goed denkbaar. Ingeval ook hiervoor een pgb wordt aangevraagd is het van belang dat slechts een pgb wordt verstrekt indien naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de in te kopen diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt (artikel 2.3.6, tweede lid, onder c, van de wet).

 

Bij het beoordelen van de kwaliteit als bedoeld in artikel 2.3.6, tweede lid, onder c, van de wet weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt (artikel 2.3.6, derde lid, van de wet).

 

Het vierde en vijfde lid onder a bepalen de maximale hoogte van het persoonsgebonden budget voor diensten voor professionals en het informele netwerk. Voor formele hulp geldt het hogere pgb-tarief gebaseerd op de kostprijs van vergelijkbare maatwerkvoorziening in natura. Voor informele hulp geldt het lagere tarief op basis van van het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij de voor de betreffende periode geldende cao, te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren.

 

Dit is conform een tweetal uitspraken van de Centrale Raad van Beroep d.d. 16 augustus 2023. De Raad oordeelt dat het gebruik van het wettelijk minimumloon als norm voor het inkopen van huishoudelijk ondersteuning en individuele begeleiding bij een persoon die tot het sociale netwerk niet is toegestaan. Zij oordeelt dat de hoogte van deze pgb-uurtarieven minimaal de hoogte moet hebben van het uurloon van de hoogste periodiek behorende bij de voor de betreffende periode geldende cao, te vermeerderen met vakantietoeslag en de tegenwaarde van de verlofuren. Voor huishoudelijke ondersteuning betreft het de hoogste periodiek behorende bij hulp bij het huishouden van de cao VVT. Voor individuele begeleiding betreft het de hoogste periodiek behorende bij de Functie Waardering Gezondheidszorg (FWG 30) van de cao VVT (ECLI:NL:CRVB:2023:1394 en ECLI:NL:CRVB:2023:1580).

 

In lid 5 onder b is vastgelegd dat de maximale hoogte van het persoonsgebonden budget voor het informele netwerk ook kan bestaan uit een tegemoetkoming, al dan niet aangevuld met een onkostenvergoeding. Dit betreft de ministeriële regeling voor hulp uit het sociale netwerk (te betalen uit een pgb) als bedoeld in artikel 2 van de Uitvoeringsregeling Wmo 2015. De hoogte van de onkostenvergoeding is gebaseerd op de onbelaste reiskosten van €0,19 per kilometer over een maximum van 156 dagen (3 dagen per week over een periode van 52 weken per jaar) en is gelinkt naar de dagelijkse reisafstand met een maximum van 150 kilometer per dag. De maandelijkse onbelaste reiskostenvergoeding wordt op de volgende manier berekend: 156 x de dagelijkse reisafstand x € 0,19 x deeltijdfactor, gedeeld door 12 maanden. 156 is het aantal werkdagen per jaar waarover de cliënt reiskosten mag vergoeden. De dagelijkse reisafstand (heen- en terugreis bij elkaar opgeteld) mag maximaal 150 kilometer zijn. De deeltijdfactor hangt af van het aantal dagen dat de zorgverlener bij de cliënt werkt. Het aantal werkdagen per week is maximaal 3.

 

Artikel 16. Regels voor bijdrage in de kosten van maatwerkvoorzieningen

Deze bepaling geeft uitvoering aan de artikelen 2.1.4, eerste tot en met derde en zevende lid, en 2.1.5, eerste lid van de wet.

 

In het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 worden regels vastgesteld met betrekking tot deze bijdragen (artikel 2.1.4, vierde lid, van de wet). De bijdrageregels in de verordening passen binnen de kaders die het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 stelt.

 

In het eerste lid is vastgelegd voor welke maatwerkvoorziening een eigen bijdrage geldt, te weten huishoudelijke ondersteuning, persoonlijke verzorging en begeleiding.

 

In het tweede lid is vastgelegd dat de lichtste categorie voor begeleiding individueel, waakvlamcontact, is vrijgesteld van de bijdrage. Dit sluit aan bij het beleid dat er voor zorgmijders de mogelijkheid bestaat de eigen bijdrage de eerste zes maanden van zorgverlening niet te innen. Dit is vastgelegd in het vierde lid onder a. Deze periode kan worden verlengd wanneer de situatie hierom vraagt, bijvoorbeeld wanneer inzet van bemoeizorg noodzakelijk is om verdere zorgmijding te voorkomen. Dit betreft zorgmijdende cliënten waarvoor bemoeizorg om Wmo-ondersteuning vraagt en waarvan zij het nodig acht dat het niet innen van de eigen bijdrage noodzakelijk is. Dit volgt uit het Besluit van 6 december 2017 (Stb. 2017, nr. 481) waarin een wijziging van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015 is opgenomen voor een verruiming van de gemeentelijke beleidsruimte bij het opleggen van de bijdrage voor een cliënt. In de toelichting op het wijzigingsbesluit is opgenomen dat middels dit besluit o.a. wordt geregeld dat het college de bevoegdheid heeft de bijdrage voor een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget (niet zijnde opvang en beschermd wonen in natura) in een individueel geval op nihil te laten vaststellen in situaties dat wanneer de verschuldigdheid van de bijdrage nadelig is voor een persoonsgerichte aanpak om bepaalde specifieke doelgroepen mee te laten doen in de samenleving. Indien gewenst kan vanaf 1 januari 2023 de vrijstelling van de eigen bijdrage voor zorgmijders met terugwerkende kracht (tot maximaal 36 maanden) ingaan (wijzigingsbesluit van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015, Staatsblad 2022/346).

 

In het vierde lid onder b is vastgelegd dat cliënten die in een hospice verblijven geen eigen bijdrage voor de huishoudelijke ondersteuning betalen die zij in het hospice ontvangen gedurende hun verblijf in het hospice. Hiermee wordt voorkomen dat cliënten in hun laatste levensfase moeten worden onderworpen aan een toetsing voor de noodzaak van de inzet van de ondersteuning door het Wmoloket.

 

In het derde lid is de hoogte van de eigen bijdrage vastgelegd. Hierbij wordt verwezen naar de artikelen in de Wet waar dit is vastgelegd.

 

In het vijfde lid is bepaald dat bij het collectief aanvullend vervoer voor sociaal recreatief vervoer een bijdrage gevraagd wordt voor algemeen gebruikelijke kosten. In artikel 2.1.4a van de wet is de maximale bijdrage die voor een maatwerkvoorziening gevraagd mag worden bepaald. Hiervan mag echter worden afgeweken als het gaat om een vervoersvoorziening. Dat moet dan wel in een verordening worden vastgelegd (artikel 3.8, lid 1 van het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015). De hoogte van de eigen bijdrage voor het collectief aanvullend vervoer is vergelijkbaar met de kosten voor het regionale openbaar vervoer voor de afgelegde ritten.

 

In het zesde lid is bepaald dat de bedragen voor de bijdragen in de kosten voor collectief aanvullend vervoer jaarlijks worden geïndexeerd aan de hand van de LTI-index. Dit is de Landelijke Tarief Index (LTI) die wordt gebruikt om tarieven in het OV aan te passen.

Wanneer tijdens de rit medische begeleiding vereist is, kan de cliënt één begeleider gratis mee laten reizen. De criteria voor noodzakelijke medische en (psycho)sociale begeleiding tijdens de rit zijn:

  • er is medische zorg noodzakelijk tijdens de rit, bijvoorbeeld het moeten toedienen van medicatie (oraal) of het bedienen van medische apparatuur, en/of;

  • er sprake is van aantoonbare gedragsproblemen of angst bij de cliënt die door de begeleiding weggenomen of verminderd wordt, en/of;

  • er is tijdens de rit ADL- hulp noodzakelijk; dit zijn eenvoudige verzorgende handelingen, zoals bijvoorbeeld het afvegen van mond en neus bij een gestoorde handfunctie.

 

Naar boven