Gemeenteblad van Eemnes
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Eemnes | Gemeenteblad 2024, 61282 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Eemnes | Gemeenteblad 2024, 61282 | algemeen verbindend voorschrift (verordening) |
Verordening jeugdhulp Eemnes 2024
De raad van de gemeente Eemnes;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van Eemnes d.d. 19-12-2023,
gelet op de artikelen 2.9, 2.10, 2.12 en 8.1.1., derde lid, van de Jeugdwet en de artikelen 147 en 156 van de Gemeentewet;
dat de Jeugdwet de verantwoordelijkheid voor het organiseren van goede en toegankelijke jeugdhulp bij de gemeente heeft belegd, waarbij het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het gezond en veilig opgroeien van jeugdigen allereerst bij de ouders of, al naar gelang het geval, wettige voogden, en de jeugdige zelf ligt;
dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en algemene voorzieningen, met betrekking tot de voorwaarden voor toekenning en de wijze van beoordeling van, en de afwegingsfactoren bij een individuele voorziening, over de wijze waarop de toegang tot en de toekenning van een individuele voorziening wordt afgestemd met andere voorzieningen, de wijze waarop de hoogte van een persoonsgebonden budget wordt vastgesteld, voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een persoonsgebonden budget alsmede misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet, en regels ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van jeugdhulp of de uitvoering van een kinderbeschermings-maatregel of jeugdreclassering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan;
besluit vast te stellen de Verordening jeugdhulp gemeente Eemnes 2024
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet of de daarop gebaseerde lagere regelgeving en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Jeugdhulpvoorziening op grond van de wet die rechtstreeks toegankelijk is zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften en persoonskenmerken van de jeugdige of zijn ouders.
Voorziening anders dan in het kader van de Jeugdwet, op het gebied van zorg, onderwijs, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;
Een plan opgesteld door (of namens) de jeugdige en/of zijn ouder(s) waaruit blijkt dat de besteding van het pgb voldoet aan de voorwaarden van de wet of deze verordening;
De persoon die een pgb ontvangt op grond van de Jeugdwet;
Onafhankelijke ondersteuning met informatie, advies en algemene ondersteuning die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie en het verkrijgen van een zo integraal mogelijke dienstverlening op het gebied van maatschappelijke ondersteuning, preventieve zorg, zorg, jeugdhulp, onderwijs, welzijn, wonen, werk en inkomen;
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Eemnes;
Hulpverleningsplan of plan van aanpak opgesteld door de ouder(s), samen met bloedverwanten, aanverwanten of anderen die tot de sociale omgeving (het sociale netwerk) van de jeugdige of ouder(s) behoren;
Een door het college vastgestelde regeling waar op grond van deze verordening nadere regels en bedragen zijn gesteld;
Hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de ouder(s) en/of andere verzorgers of opvoeders, zoals beschreven in bijlage 1;
Rechtspersoon die in het bezit is van een certificaat of voorlopig certificaat als bedoeld in artikel 3.4 van de wet en die een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering uitvoert;
Behoefte van een jeugdige of ouder(s) aan jeugdhulp in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen, als bedoeld in artikel 2.3, eerste lid, van de wet;
Een op de jeugdige of zijn ouders toegesneden voorziening als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid van de verordening;
De prijs waarvoor de gemeente de voorziening heeft ingekocht bij een jeugdhulpaanbieder;
De afdeling waar Eemnes in samenwerkt met de gemeenten Huizen, Blaricum en Laren, voor de ondersteuning op gebied van werk en inkomen, en zorg aan langdurig zieken en ouderen.
Ondersteuning verleend door een persoon die deel uitmaakt van het sociale netwerk van de jeugdige of ouder(s), waarbij:
Een document waarin de ondersteuningsbehoefte van de jeugdige of zijn ouders is vastgelegd, samen met de doelen (beoogde resultaten) en hoe deze te bereiken, evenals de bijdragen die zowel het college als de hulpvrager en zijn sociale netwerk hieraan kunnen leveren;
Persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 8.1.1 van de wet, zijnde een door het college verstrekt budget aan een jeugdige of ouder, dat hen in staat stelt de jeugdhulp die tot de individuele voorziening behoort van derden te betrekken;
Een familielid, huisgenoot, (voormalig) echtgenoot of andere personen met wie de jeugdige of ouder een sociale relatie onderhoudt;
Een (onvoorziene) situatie die geen uitstel verdraagt;
Hoofdstuk 4 Toegang tot jeugdhulp
Het college vraagt aan de jeugdige of ouder(s) toestemming om hun persoonsgegevens te verwerken en indien noodzakelijk voor het onderzoek voor het inwinnen en delen van informatie met andere instanties, zoals de huisarts of de onderwijsinstelling. Hiertoe wordt een toestemmingsformulier beschikbaar gesteld. Afhankelijk van de leeftijd van de jeugdige wordt er om toestemming voor de hulpverlening gevraagd aan de ouder(s) of de jeugdige zelf, conform artikel 7.3.4 van de Jeugdwet.
Artikel 4.3 Criteria individuele voorzieningen
Hoofdstuk 5 Persoonsgebonden budget (pgb)
Artikel 5.2 Afwegingsfactoren persoonsgebonden budget
Het college verstrekt uitsluitend een pgb in overeenstemming met artikel 8.1.1 van de Jeugdwet indien:
de jeugdige of ouder(s) naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat zijn tot een redelijke waardering van de belangen ter zake dan wel met hulp uit hun sociale netwerk dan wel van een curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde, gecertificeerde instelling of aanbieder van gesloten jeugdhulp in staat zijn de aan het pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren; en
Artikel 5.5 Hoogte persoonsgebonden budget (pgb)
De hoogte van het pgb bedraagt:
voor informele hulp, als bedoeld in artikel 5.4 lid 2 en 3 van deze verordening, geldt 50% van het tarief voor gecontracteerde jeugdhulp in natura, met als ondergrens (bij het bestaan van een dienstbetrekking) de hoogste periodiek voor de benodigde hulp in de desbetreffende CAO, vermeerderd met de vakantiebijslag en tegenwaarde van de verlofuren.
Hoofdstuk 6 Afstemming met andere voorzieningen
Artikel 6.1 Overgang naar volwassenheid
Indien de zorg vanaf de 18e verjaardag onder het basispakket van de Zorgverzekeringswet valt en de reële verwachting is dat deze zorg na de 18e verjaardag van de jeugdige wordt voortgezet, voldoet het besluit over de voortzetting van de zorg aan de eisen die daaraan gesteld worden door de zorgverzekeraars.
Hoofdstuk 7 Nieuwe feiten en omstandigheden
Artikel 7.1 Herziening, intrekking en terugvordering
Degene aan wie krachtens deze verordening een individuele voorziening is verstrekt, is verplicht op verzoek of onverwijld uit eigen beweging aan het college mededeling te doen van feiten en omstandigheden waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot heroverweging van een beslissing aangaande een individuele voorziening.
Artikel 7.2 Fraudepreventie en controle
Het college zet in op fraudepreventie. Onderdeel daarvan is de wijze waarop het college jeugdigen en ouders informeert over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een individuele voorziening (zorg in natura of in de vorm van een pgb) zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik. Ook onderzoekt het college periodiek of er aanleiding is een beslissing om een individuele voorziening toe te kennen, te heroverwegen
Hoofdstuk 8 Overige bepalingen
Voor de afhandeling van klachten van jeugdigen of ouders die betrekking hebben op gedragingen jegens hen van het college of van personen die namens hem meldingen en aanvragen als bedoeld in deze verordening behandelen, hanteert het college de Klachtenregeling Jeugd en Gezinsteam Eemnes. Voor de formele behandeling van deze klachten kan gebruik worden gemaakt van de Regionale Klachtencommissie Jeugd Eemland, te Amersfoort, welke commissie voldoet aan de vereisten van artikel 4.2.1 van de Jeugdwet.
Onverminderd artikel 4.2.1 van de Jeugdwet stellen aanbieders met wie de gemeente een contract heeft gesloten of aan wie subsidie is verleend, een effectieve en laagdrempelige regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten ten aanzien van gedragingen jegens een cliënt en de uitvoering/ levering van de voorziening.
Artikel 8.2 Betrekken van inwoners bij het beleid
Het college stelt cliënten en vertegenwoordigers van cliëntgroepen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende jeugdhulp te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende jeugdhulp, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen
Artikel 8.3. Toepassing Subsidieverordening Amersfoort
Voor de subsidies in het kader van de Jeugdwet - betrekking hebbend op de voorheen landelijk en provinciaal gefinancierde jeugdzorg - die namens het college van de gemeente Eemnes door het college van de gastheergemeente Amersfoort worden verleend, is de vigerende Algemene subsidieverordening van de gemeente Amersfoort van toepassing.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 29 januari 2024.
De voorzitter,
dhr. R. van Benthem RA
De griffier,
mw. A.H de Graaf – Gerrits
Bijlage 1: Gebruikelijke hulp jeugd
Onder gebruikelijk hulp wordt de hulp of de zorg verstaan die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de ouder(s), rekening houdend met de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen. De zorgplicht van ouder(s) strekt zich uit over verzorging, begeleiding en opvoeding die de ouder(s), onder meer afhankelijk van de leeftijd en verstandelijke ontwikkeling van het kind, normaal gesproken geeft aan een kind, inclusief de ‘zorg’ bij kortdurende ziekte. Bij uitval van één van de ouders neemt de andere ouder de gebruikelijke hulp voor de kinderen over. Gebruikelijke hulp voor kinderen omvat in ieder geval de aanwezigheid van een ouder. Dat betekent dat het college, in het geval ouders die gescheiden zijn, ook rekening kan houden met de ouder waar de jeugdige niet woonachtig is. Is er sprake van co-ouderschap dan spreekt het voor zich dat voor beide ouders wordt beoordeeld of sprake is van gebruikelijke hulp.
De beoordeling of sprake is van gebruikelijke hulp is gebaseerd op de volgende feiten en omstandigheden:
Daarnaast wordt het onderstaande schema als uitgangspunt genomen. Het omvat in grote lijnen de normale ontwikkeling van kinderen zonder beperking in verschillende levensfasen.
Schema 1 Ontwikkeling kinderen naar leeftijd
Bron: Factsheet Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport “Zorg voor kinderen met een intensieve zorgvraag. Gebruikelijke zorg.”
Doel van de Jeugdwet is om het jeugdstelsel te vereenvoudigen en het efficiënter en effectiever te maken met als uiteindelijk doel het versterken van de eigen kracht van de jeugdige en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van diens gezin en sociale omgeving.
De Jeugdwet schept een jeugdhulpplicht voor gemeenten. De jeugdhulpplicht geldt alleen als de jeugdige en zijn ouders er zelf niet uitkomen. De wet draagt gemeenten verder op om te zorgen voor een deskundige advisering over en beoordeling van de vraag of er een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is en welke voorziening dit dan is. Dat neemt echter niet weg dat de gemeente een zelfstandige afweging kan maken over welke voorziening precies moet worden getroffen.
De te treffen voorziening kan zowel een algemene, vrij toegankelijke voorziening zijn als een individuele voorziening. Een individuele voorziening zal vaak betrekking hebben op meer gespecialiseerde zorg. De gemeente bepaalt zelf welke hulp vrij toegankelijk is en welke niet. Voor de niet vrij toegankelijke vormen van ondersteuning zal eerst beoordeeld moeten worden of de jeugdige of zijn ouders deze ondersteuning daadwerkelijk nodig hebben op basis van een beoordeling van de persoonlijke situatie en behoeften van de aanvrager.
Een jeugdige of een ouder kan jeugdhulp nodig hebben in verband met opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen en voor zover de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen ontoereikend zijn. Met een deskundige toeleiding naar, advisering over, bepaling van en het inzetten van de aangewezen voorziening, is gewaarborgd dat de jeugdige in staat wordt gesteld:
Deze verordening geeft invulling aan de opdracht uit de Jeugdwet (art. 2.9 van de wet).
Artikel 1.1 toelichting op een aantal begrippen
Een andere voorziening is een voorziening die de jeugdige kan ontvangen op grond van een andere wet dan de Jeugdwet, bijvoorbeeld de Wet Passend Onderwijs, de Wmo 2015, de Participatiewet, de Zorgverzekeringswet (Zvw) of de Wet langdurige zorg (Wlz).
In de praktijk worden de begrippen budgethouder en budgetbeheerder als synoniemen van elkaar worden gebruikt (dat is onjuist). Voor de duidelijkheid is dit begrip opgenomen in de begripsbepalingen.
Het begrip gebruikelijke hulp kent de wet niet. Hiermee wordt invulling gegeven aan het wettelijk uitgangspunt van de eigen mogelijkheden en oplossend vermogen van de ouder(s) en de jeugdige. Daarbij geldt het uitgangspunt dat ouders in eerste instantie zelf verantwoordelijk zijn voor het verzorgen en naar eigen inzicht opvoeden van hun kinderen (zorgplicht). Ook van andere verzorgers/opvoeders kan gebruikelijke hulp verwacht worden. Onder andere verzorgers/opvoeders kunnen ook pleegouders vallen. Het begrip gebruikelijke hulp sluit aan op het (voormalige) Besluit zorgaanspraken AWBZ en thans geldende Besluit langdurige zorg. Het begrip is van belang voor de vormen van jeugdhulp: begeleiding, persoonlijke verzorging en kortdurend verblijf als bedoeld in de wet. Het uitgangspunt is dat deze vormen van jeugdhulp niet hoeven te worden ingezet voor zover sprake is van gebruikelijke hulp. Voor alle duidelijkheid is aan de verordening een bijlage toegevoegd die een weergave geeft van de Factsheet van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport “Zorg voor kinderen met een intensieve zorgvraag. Gebruikelijke zorg.”
Artikel 1.1 lid 12 individuele voorziening
Een individuele voorziening is een op de jeugdige of zijn ouder(s) toegesneden vorm van jeugdhulp. Deze voorziening is niet vrij toegankelijk; er is een individuele beoordeling en ook een verleningsbeschikking nodig. Hoe individuele voorzieningen verkregen kunnen worden, is nader geregeld in de hoofdstukken 4, 5 en 6.
Artikel 1.1 lid 16 onderzoeksverslag
Er is in deze verordening voor gekozen om een andere term dan plan van aanpak te gebruiken. Het plan van aanpak is namelijk binnen de Jeugdwet een plan dat ziet op de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen of jeugdreclassering (zie artikel 1.1 Jeugdwet). Omdat in de verordening op een ander plan gedoeld wordt, is er gekozen voor onderzoeksverslag en is deze trem nu ook opgenomen in de begrippenlijst.
Artikel 1.1 lid 19 spoedeisend geval
Het is aan de jeugdige of zijn ouder(s) om te stellen en te onderbouwen dat sprake is van een spoedeisende situatie. Het is dan ter beoordeling van het college of een individuele voorziening in natura moet worden ingezet, dit in afwachting van het onderzoek na de hulpvraag. Ook kan het college een machtiging voor gesloten jeugdhulp bij de kinderrechter vragen als daartoe aanleiding is. Gelet op het spoedeisende karakter kan (nog) geen sprake zijn van toekenning van een PGB.
Hoofdstuk 2. Algemene- en andere voorzieningen
Bij verordening worden regels gesteld over de door het college te verlenen individuele voorzieningen en overige (jeugdhulp)voorzieningen. Inwoners hebben recht op een duidelijk beeld van het aanbod van voorzieningen binnen de gemeente (Kamerstukken II 2012/13, 33 684, nr. 3). De verordening regelt welk aanbod vrij-toegankelijk is en welke voorzieningen niet vrij-toegankelijk zijn.
Vrij-toegankelijk: algemene voorzieningen
Voor een deel van de hulpvragen zal volstaan kunnen worden met een vrij-toegankelijke voorziening. Hier kunnen de jeugdige en/of zijn ouder(s) gebruik van maken zonder dat zij daarvoor een verwijzing of een besluit van de gemeente nodig hebben. De jeugdige en/of zijn ouder(s) kunnen zich voor deze hulp dus rechtstreeks tot deze voorzieningen wenden.
De vrij toegankelijke algemene voorzieningen die in Eemnes beschikbaar zijn worden in de nadere regels beschreven. De jeugdhulp vanuit het Jeugd en Gezinsteam is een vrij toegankelijke algemene voorziening en is daarmee voorliggend op jeugdhulp die niet vrij-toegankelijk is en die ingezet wordt als individuele voorziening (dit wordt toegelicht in hoofdstuk 3).
Een andere voorziening is voorliggend aan een voorziening die op grond van de Jeugdwet beschikbaar wordt gesteld. Deze voorzieningen worden vanuit een andere wetgeving dan de jeugdwet ingezet, op het gebied van zorg, onderwijs, leerplicht, maatschappelijke ondersteuning of werk en inkomen;
Het Jeugd en Gezinsteam werkt met SKJ geregistreerde consulenten die zelf het gezin of jeugdige begeleiding kunnen bieden en die integraal samenwerken met algemene- en andere voorzieningen en waar nodig met individuele voorzieningen jeugdhulp. Het Jeugd en gezinsteam onderzoekt de hulpvraag door met de ouder(s) en/of jeugdige in gesprek te gaan. Het gezin kan een door henzelf en samen met het netwerk opgesteld familiegroepsplan voorleggen. Het Jeugd en Gezinsteam wijst de jeugdige of zijn ouder(s) ook op de mogelijkheid gebruik te maken van onafhankelijke cliëntondersteuning en het opstellen van een familieplan. De consulent van het Jeugd- en Gezinsteam start met dit familiegroepsplan het onderzoek.
Artikel 4.2 van de verordening omvat alle stappen die moeten worden gezet in het onderzoek en deze zijn essentieel voor het bepalen van de eventuele inzet van een individuele voorziening. Met instemming van de jeugdige of ouder(s), kan het Jeugd en Gezinsteam informatie inwinnen bij andere instanties, en met deze in gesprek gaan over de hulpvraag en de meest aangewezen hulp. Met het onderzoeksverslag wordt de onderzoeksfase afgerond. Dit bevat een integraal plan van aanpak, waarin doelen zijn opgenomen om de ontwikkeling van de jeugdige –en gezin vooruit te helpen.
De hulp en ondersteuning is gericht op het versterken van de eigen kracht en de sociale steun vanuit het netwerk van het gezin. Hierdoor wordt de omstandigheid gecreëerd dat jeugdigen duurzaam ondersteund worden door de ouder(s) en het netwerk wat bijdraagt aan het oplossen, verminderen of stabiliseren van de hulpvraag.
Wanneer aanvullend jeugdhulp nodig is, wordt verkend of de jeugdhulp door het Jeugd en Gezinsteam geboden kan worden, waar mogelijk in combinatie door de inzet van algemene- of andere voorzieningen. Wanneer met de inzet hiervan onvoldoende bereikt kan worden, dan pas wordt de inzet van een individuele voorziening jeugdhulp beschikt.
De uitkomst van het onderzoek kan ook zijn dat de aanvraag voor jeugdhulp wordt afgewezen omdat er eerst een oplossing vanuit het netwerk of een algemene- of andere voorziening wordt ingezet.
Hoofdstuk 3 Individuele voorzieningen
De opsomming van individuele voorzieningen is dekkend voor de vormen van zorg die ter voorziening in een hulpvraag door het college moeten kunnen worden toegewezen.
Niet vrij-toegankelijk: individuele voorzieningen
Een individuele voorziening is niet vrij toegankelijke jeugdhulp en is aanvullend op de eigen kracht en sociale steun van het gezin en algemene en andere voorzieningen.
Bij de toegang tot niet vrij-toegankelijke individuele voorzieningen wordt eerst door de gemeente of door de huisarts, medisch specialist of jeugdarts en de jeugdhulpaanbieder beoordeeld of de jeugdige of zijn ouder(s) deze ondersteuning daadwerkelijk nodig heeft. Het gaat om situaties waarvoor meer of andere hulp nodig is, dan waarin bijvoorbeeld het Jeugd en Gezinsteam zelf kan voorzien. Een individuele voorziening kan ook groepsgerichte behandeling bevatten.
Hoofdstuk 4 Toegang tot jeugdhulp
De toeleiding naar jeugdhulp kan op de volgende manieren plaatsvinden:
Toegang via de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist.
De wet regelt dat de jeugdhulp toegankelijk is na een verwijzing door de huisarts, de jeugdarts en de medisch specialist (art. 2.6, eerste lid, onder g van de wet). Dit geldt zowel voor de vrij-toegankelijke (algemene) voorzieningen als voor de niet vrij-toegankelijke (individuele) voorzieningen. Na een dergelijke verwijzing staat nog niet vast welke specifieke behandelvorm van jeugdhulp (dus bijvoorbeeld welke therapie) een jeugdige of zijn ouder(s) precies nodig heeft. Een jeugdige kan op dat moment terecht bij de aanbieders van jeugdhulp die de gemeente heeft ingekocht. In de praktijk zal het de jeugdhulpaanbieder zelf zijn die op basis van zijn professionele autonomie na de verwijzing beoordeelt welke voorziening precies nodig is (de behandelvorm), hoe vaak iemand moet komen (de omvang) en hoe lang (de duur). Bij deze beoordeling dient de jeugdhulpaanbieder zich te houden aan de afspraken die hij daarover met de gemeente heeft gemaakt in het kader van de contract- of subsidierelatie.
Toegang via de gemeente (art 4.1)
Ook kan een hulpvraag van een jeugdige en/of zijn ouder(s) binnenkomen bij de gemeente. De beslissing door de gemeente welke zorg of ondersteuning een jeugdige of zijn ouder(s) precies nodig heeft, komt vervolgens tot stand in samenspraak met die jeugdige en/of zijn ouder(s). In een gesprek tussen een door de gemeente ingezette deskundige (de medewerkers van het Jeugd en Gezinsteam) en de jeugdige en/of zijn ouder(s) zal gekeken worden wat de jeugdige en/of zijn ouder(s) eventueel zelf of met behulp van hun netwerk kunnen doen aan het probleem. Als aanvullend daarop een voorziening op het gebied van jeugdhulp nodig is, dan zal eerst gekeken worden of dit een vrij-toegankelijke voorziening is of een niet vrij-toegankelijke voorziening. Is het laatste het geval dan neemt deze deskundige, namens het college, een besluit en verwijst hij de jeugdige door naar de jeugdhulpaanbieder die volgens de deskundige de aangewezene is om de betreffende problematiek aan te pakken.
In de verordening hoeven geen regels te worden vastgesteld over de uitvoering van een kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering of Veilig Thuis. De gecertificeerde instelling bepaalt zelfstandig dat jeugdhulp nodig is (art. 3.5, eerste lid, van de wet). Bij jeugdreclassering heeft niet alleen de gecertificeerde instelling deze bevoegdheid, maar kunnen ook andere instanties besluiten dat jeugdhulp nodig is zoals: de rechter, de officier van justitie en de directeur van de justitiële jeugdinrichting. De gemeente is er verantwoordelijk voor dat de benodigde (ingekochte) jeugdhulp wordt ingezet. Ook Veilig Thuis vormt een toegang tot (onder andere) jeugdhulp. Veilig Thuis geeft advies over vermoedens en gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling, onderzoekt indien nodig op basis van een melding of er sprake is van kindermishandeling, motiveert zo nodig ouders tot accepteren van jeugdhulp en legt daartoe contacten met de hulpverlening.
De processtappen van melding hulpvraag en vooronderzoek zijn opgenomen in de nadere regels.
Het familiegroepsplan kan door een ouder of jeugdige al zelf zijn opgesteld voordat het gezin zich meld bij het Jeugd en Gezinsteam. In dat geval wordt dit plan als uitgangspunt genomen voor het gesprek. Het is dus niet zo dat op basis van het familiegroepsplan alleen besloten wordt tot de inzet van specialistische jeugdhulp.
Het onderzoeksverslag met daarin de vastgelegde afspraken is de basis voor een integraal plan. Dit artikel legt de basis voor de minimale eisen waaraan het onderzoeksverslag moet voldoen. De jeugdige of ouder(s) kunnen feitelijke onjuistheden corrigeren, gegevens aanvullen en hun opmerkingen kenbaar maken. Deze worden in het onderzoeksverslag verwerkt of daaraan toegevoegd.
De wederzijdse ondertekening is vooral bedoeld om het karakter van het integraal plan als gezamenlijk plan te bekrachtigen en zeker niet om het karakter van een privaatrechtelijk overeenkomst te geven. De ondertekening is de gebruikelijke manier waarop de instemming wordt vastgelegd. In bijzonder gevallen kan de instemming ook op een andere manier gegeven worden, wel moet deze altijd ondubbelzinnig zijn en worden vastgelegd. NB het besluit tot inzet van specialistische jeugdhulp wordt toegevoegd aan het integraal plan, maar is juridisch gezien een eenzijdige, publiekrechtelijke, beslissing van het college (de facto de gemandateerde professional van het lokale team). Het besluit wordt wel genomen op grond van het integraal plan. In de beschikking die naar ouder wordt verstuurd staat: ‘Van het onderzoek is verslag gemaakt. Het verslag is een onderdeel van dit besluit.’ Zo wordt verwezen naar de gemaakte afspraken in het onderzoeksverslag.
Op grond van de Awb heeft iedere burger recht op een beschikking bij elk besluit van de gemeente. Het belang van afgeven van een beschikking ligt ook in de rechtsbescherming die het de cliënt biedt. Het is ter bescherming van de burger dat een besluit na zorgvuldig onderzoek wordt gegeven waarbij een goede motivatie van groot belang is (artikel 3:2 en 3:46 Awb). Het moet voor een burger duidelijk zijn dát een besluit is genomen en dat hij hiertegen eventueel bezwaar kan maken en in beroep kan gaan.
Mede met het oog op het te leveren maatwerk zijn in dit artikel de onderwerpen opgenomen die in ieder geval in de beschikking dienen te worden opgenomen.
Hoofdstuk 5 Persoonsgebonden budget (PGB)
Vooropgesteld dat wordt voldaan aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een PGB moet worden voldaan aan de cumulatieve voorwaarden van artikel 4 en 5.
In deze verordening zijn criteria opgenomen voor de aanspraak, uit het PGB voortvloeiende verplichtingen en regels over de wijze waarop de hoogte van het PGB wordt vastgesteld. De uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRVB:2017:1803 d.d. 18 mei 2017) op grond van de Wmo 2015, respectievelijk die van de Rechtbank Midden Nederland (RBMNE:2017:6726 d.d. 25-1-2018) op grond van de Jeugdwet, zijn aanleiding om de wijze waarop het PGB wordt vastgesteld in de verordening neer te leggen. Volgens deze uitspraken behoren deze criteria tot de essentie van een voorzieningenpakket en het college is niet bevoegd om deze bij nadere regeling te bepalen. Daaronder vallen ook gedifferentieerde tarieven. De inhoud van de wettelijke opdracht aan de gemeenteraad over dit onderwerp is in de Jeugdwet nagenoeg gelijk aan die in de Wmo 2015.
Toelichting op formele pleegzorg (art 5.2 lid 2 d )
Pleegzorg is zorg voor kinderen tot 21 jaar die door omstandigheden korte of langere tijd niet thuis kunnen wonen. Deze kinderen worden opgenomen in een pleeggezin. Er is een onderscheid tussen informele zorg voor elkaar en formele pleegzorg.
Bij formele pleegzorg is er een Externe link: verleningsbeschikking voor pleegzorg afgegeven en krijgen pleegouders begeleiding (of inzet jeugdhulp) en een pleegzorgvergoeding van de pleegzorgaanbieder. Dit staat beschreven in de wet. Om deze reden is er bij formele pleegzorg geen recht op een individuele voorziening.
Familie of vrienden kunnen tijdelijk of voor langere tijd zorgen voor het kind van iemand anders. Als dit gebeurt zonder een Externe link: verleningsbeschikking voor pleegzorg van de gemeente of de huisarts, is er sprake van informele zorg. Degene die voor het kind zorgt, krijgt dan geen begeleiding van een pleegzorgaanbieder en geen pleegzorgvergoeding, vandaar dat er extra ondersteuning kan worden geboden vanuit de jeugdwet als dit uit het onderzoek blijkt
In artikel 5.3 lid 8 is opgenomen dat er alleen een pgb wordt verstrekt voor de inzet van jeugdhulp door een informele hulpverlener (die behoort tot het sociale netwerk) voor zover het niet gaat om ggz-behandeling. Dit heeft te maken met dat de effectiviteit van behandeling een zekere afstand vraagt tussen behandelaar en cliënt.
Onderscheid formele en informele hulp (art. 5.4)
Dit artikel is opgenomen zodat duidelijk wordt vastgelegd hoe onderscheid gemaakt wordt onder een ‘professionele instelling’, wanneer iemand werkzaam is als ‘zelfstandig ondernemer’ en wanneer iemand ingeschreven staat in een beroepsregister. Bij deze criteria wordt de term formeel gebruikt.
Bij informele hulp betreft het de hulp die wordt verleend door iemand die niet beschikt over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, en het gaat hierbij ook om zorgverleners uit het sociaal netwerk, zoals een partner, familie of vrienden.
Artikel 5.5 Het tarief van een pgb
Wanneer een jeugdige en/of ouder(s) met het persoonsgebonden budget jeugdhulp inkoopt baseert het college het tarief op 100%-75% of 50% van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate individuele voorziening beschikbaar. De betreffende tarieven zijn vastgelegd in het financieel overzicht.
100% tarief Professionele instelling: een organisatie, die is ingeschreven in het handelsregister en/of KvK als zijnde verlener van jeugdhulp en die voldoet aan door het college vast te stellen kwaliteitseisen voor onder meer de medewerkers die bij de instelling in dienst zijn;
75% Zelfstandig werkend ondernemer (ZZP): een ondernemer die geen personeel in dienst heeft, waarbij voor de vaststelling of er sprake is van een ondernemer in ieder geval de volgende criteria gelden:
50% voor informele hulp, als bedoeld in artikel 5.4 lid 2 van deze verordening, geldt van het tarief voor gecontracteerde jeugdhulp in natura, met als ondergrens (bij het bestaan van een dienstbetrekking) de hoogste periodiek voor de benodigde hulp in de desbetreffende CAO, Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (VVT) Functie Waardering Gezondheidszorg 30 (FWG 30) vermeerderd met de vakantiebijslag en tegenwaarde van de verlofuren.
Toelichting op 75% tarief voor ZZP
In de regio Amersfoort is besloten het 75% van het ZIN tarief voor zzp te hanteren en dit is in deze verordening overgenomen. Gemeenten mogen de hoogte van het pgb op de kostprijs van de maatwerkvoorziening maximeren, mits cliënt met het pgb in staat is om de benodigde zorg die voldoet aan de gestelde kwaliteitseisen in te kopen. Het college moet altijd onderzoeken of het toegekende pgb toereikend is om de resultaten zoals genoemd in Externe link: artikel 2.3 lid 1 Jeugdwet te bereiken. De door het college gehanteerde bekostigingssystematiek mag er niet toe leiden dat de keuzevrijheid op een onaanvaardbare wijze wordt ingeperkt doordat enkel sprake is van voldoende compensatie als gebruik wordt gemaakt van de door het college geselecteerde zorgaanbieders. Het college moet daarom altijd onderzoeken of de jeugdhulp die in de specifieke situatie passend en kwalitatief verantwoord is met het gehanteerde tarief kan worden ingekocht.
art 5.5 lid 3 Door deze toevoeging wordt het in deze verordening mogelijk wanneer het vastgestelde pgb voor ZZP in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen jeugdhulp te kunnen inkopen, om het tarief zodanig aan te passen dat de hulp hiermee bij tenminste één jeugdhulpaanbieder kan worden ingekocht
Toelichting op het 50% tarief voor informele hulp
Een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRVB:2023:1580 d.d. 16-08-2023) heeft er voor gezorgd dat het minimumloon voor informele hulp is komen te vervallen. De Raad oordeelt dat de hoogte van het pgb-uurtarief voor individuele begeleiding door iemand uit het sociaal netwerk moet worden gekoppeld aan het hoogste periodieke loon volgens de Functie Waardering Gezondheidszorg 30 (FWG 30) van de cao Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (VVT), inclusief vakantietoeslag en verlofuren.
Vanwege de aanpassing op het tarief aan sociaal netwerk is ook de symbolische tegemoetkoming voor personen die vanuit sociale relatie informele hulp bieden, vervallen.
lid 5 afsluiten van een zorgovereenkomst
Bij iedere vorm van pgb is het afsluiten van een zorgovereenkomst verplicht. Met de wijziging in het tarief voor informele hulp is ook de modelovereenkomst voor informele hulp vervallen door een zorgovereenkomst bij de SVB.
lid 6 Indien een kind met een pgb overlijd
Als een ouder een ziek kind heeft verzorgd en daarvoor een pgb ontvangt – dan is er geen sprake is van een gezagsverhouding en wordt dit in de wet niet als arbeidsrelatie gezien. Dat maakt dat een ouder na overlijden van het kind geen recht heeft op UWV uitkeringen, terwijl het pgb stopt. Daar zijn kamervragen over gesteld (referentie 2023-0000495550). Het overlijden van een kind is een zeer verdrietige en zeer ingrijpende gebeurtenis is. Wanneer ouders na het overlijden van hun kind bovendien ook nog worden geconfronteerd met het verlies van inkomen – als gevolg van het wegvallen van het pgb – dan is dat pijnlijk. Daarom zoekt het ministerie naar een oplossing waarmee ouders die in zo’n situatie terechtkomen beter geholpen worden. In afwachting van de wet is er in de nadere regels van deze verordening de periodiek van deze uitbetaling verhoogd naar 3 maanden. Dat geeft de ouder meer tijd. Als de wet wordt aangepast, kan het college de nadere regels aanpassen.
Het overzicht van de actuele tarieven is met name van belang voor de uitbetaling door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) van de toe te kennen PGB’s en wordt daarom jaarlijks verstrekt aan de zorgadministratie.
Als er om een offerte wordt gevraagd, vindt overleg plaats met de cliënt over de meest geschikte partij. Bij het inzetten van een pgb beslist de cliënt, mist aan de kwaliteitseisen wordt voldaan, over de instantie/ persoon die de zorg daadwerkelijk gaat uitvoeren en draagt daarbij verantwoordelijkheid over die zorg.
Art. 5.5 Voorwaarden bij verstrekking PGB
Voor het beoordelen of wordt voldaan aan de voorwaarde om in aanmerking te komen voor een PGB zal de jeugdige en/of zijn ouder(s) in dat kader een budgetplan PGB moeten opstellen (conform art. 3.5 lid 4). Hoewel het college bij het beoordelen van de voorwaarden ook op grond van art. 8.1.1 van de wet kan vragen om een budgetplan, ontleend de gemeenteraad deze bevoegdheid naar analogie van de opdracht in art. 2.12 van de wet. Hiermee wordt gewaarborgd dat de individuele voorziening die met het PGB wordt ingekocht van voldoende kwaliteit is.
Artikel 5.6 kwaliteitseisen pgb
In dit lid 2e is opgenomen dat de informele hulpverlener calamiteiten direct meldt aan het Jeugd en gezinsteam. Meer informatie hierover is te vinden in de meldplicht calamiteiten, de richtlijn van de Inspectie voor de Gezondheidzorg en Jeugd.
In dit lid 2g is opgenomen dat de informele hulpverlener beschikt over een geldige verklaring omtrent het gedrag (VOG). Uitzondering hierop is als de informele hulpverlener een ouder is, zoals bedoeld in de Jeugdwet. De verlener van informele hulp is verplicht de VOG desgevraagd te overhandigen aan het Jeugd en Gezinsteam.
Hoofdstuk 6: Afstemming met andere voorzieningen
Artikel 6.1 Overgang naar volwassenheid
In dit lid is verwoord dat er tijdig afstemming plaatsvindt. Er is niet gekozen voor een vast moment omdat dit per hulpvraag kan verschillen. In de regel zal de afstemming plaatsvinden als de jeugdige 17 jaar is.
Als een jongere uitstroomt uit jeugdzorg, een AZC met verblijf of het wonen bij hun ouder(s) niet meer gaat en met 17 of 18 jaar dakloosheid dreigt kan deze worden aangemeld bij Kamers met Aandacht, waardoor met behulp van informele steun de jongere zich verder kan ontwikkelen naar zelfstandigheid.
Lid 2 overdracht na verlengde jeugdhulp
Als er sprake is van verlengde jeugdhulp vindt het moment van afstemming logischerwijs op een nader moment plaats. Dit moment is mede afhankelijk van de verwachte duur van de ingezette jeugdhulp. In ieder geval is er altijd sprake van een tijdige afstemming waarbij rekening wordt gehouden met de doorloop- en wachttijden om voor een andere voorziening in aanmerking te komen.
Er is een rol weggelegd voor het Jeugd en Gezinsteam team door ouders er op te wijzen dat er sprake is van een andere voorziening vanaf het 18e jaar. Ook is er een inspanningsverplichting opgenomen voor het lokale team als het gaat om zorgcontinuïteit. Er wordt over inspanning gesproken omdat het Jeugd en Gezinsteam niet beslist over de inzet van de andere voorziening.
Lid 3 Afstemming gezondheidszorg
In dit lid wordt gedoeld op de specialistische jeugdhulp die voorheen viel onder de geestelijke gezondheidszorg voor jeugdigen. Deze zorg valt vanaf de achttiende verjaardag van de jeugdige onder de Zorgverzekeringswet. Zorgverzekeraars stellen aan zorgaanbieders eisen met betrekking tot de toegang. Zo moet er een rechtmatige verwijzer zijn in de vorm van een huisarts, jeugdarts of medisch specialist. Het Jeugd en Gezinsteam kan voor een dergelijke verwijzing zorgen door contact op te (laten) nemen met de huisarts, of door de jeugdarts een verwijzing te laten schrijven.
Lid 4 Afsluiten van een zorgverzekering
Vanaf hun achttiende verjaardag zijn jeugdigen niet meer automatisch meeverzekerd met hun ouders. Zij dienen zelf een zorgverzekering af te sluiten. Bovendien geldt voor hen vanaf die leeftijd ook een eigen risico. Beide kunnen een belemmering vormen voor de jeugdige om de behandeling voort te zetten. Het Jeugd en Gezinsteam is hier alert op en kan de jeugdige zo nodig bij deze veranderingen en nieuwe verantwoordelijkheden ondersteunen.
Artikel 6.2 Afstemming langdurige zorg
Wanneer jeugdigen levenslang en levensbreed zorg nodig hebben vallen zij onder de Wet langdurige zorg (Wlz). Het Jeugd en Gezinsteam ondersteunt de jeugdige en zijn ouders, zo nodig, bij de aanvraag bij het Centraal indicatieorgaan zorg (CIZ), die over toegang tot de langdurige zorg gaat.
Dit lid is gebaseerd op de Jeugdwet, artikel 1.2 eerste lid onderdeel c: ”Het college is niet gehouden een voorziening op grond van deze wet te treffen: indien het college gegronde redenen heeft om aan te nemen dat de jeugdige in aanmerking kan komen voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg en de jeugdige of zijn wettelijke vertegenwoordiger weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit daartoe.” Hierbij zal natuurlijk altijd het belang van het kind voorop staan. De jeugdige mag nooit het slachtoffer mogen worden van onwillige ouders.
Artikel 6.3 Afstemming met kinderopvang, onderwijs en leerplicht
In artikel 2.7 eerste lid van de Jeugdwet staat: “Het college treedt bij het treffen van een individuele voorziening zo nodig in overleg met het bevoegd gezag van een school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, artikel 1 van de Wet op de expertisecentra of van een instelling als bedoeld in artikel 1.1.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, waar de jeugdige schoolgaand is.” In Eemnes is ervoor gekozen om een vaste consulent (brugfunctionaris) vanuit het Jeugd en Gezinsteam te verbinden aan de kinderopvang en het onderwijs. De ondersteuning gebeurt natuurlijk altijd in overleg met (en in bijzijn van) de jeugdige en zijn ouders. De brugfunctionaris kijkt samen met de ouders en jeugdige welke ondersteuning nodig is, zowel binnen de school en/of kinderopvang als in de thuis- en gezinssituatie. De ondersteuningsstructuur van het onderwijs en de kinderopvang is voorliggend aan de inzet van jeugdhulp, anderzijds kan de inzet van jeugdhulp aanvullend zijn op de zorg vanuit kinderopvang en onderwijs. Het Jeugd en Gezinsteam besluit - in overleg met het zorgteam en ouders en jeugdige - welke ondersteuning noodzakelijk is.
De leerplichtambtenaren van gemeente zijn verantwoordelijk voor de handhaving van de Leerplichtwet. Problemen van jeugdigen uiten zich niet zelden in de vorm van (langdurig of frequent) schoolverzuim of voortijdig schoolverlaten. Afstemming tussen leerplichtambtenaar, school én brugfunctionaris van het Jeugd en Gezinsteam is in dergelijke gevallen van groot belang.
Artikel 6.4 Afstemming Maatschappelijke Zaken HBEL
Lid 1 Afstemming maatschappelijke ondersteuning
Het hier gestelde betekent dat het Jeugd en Gezinsteam, indien de situatie zich voordoet, afstemming zoekt met team Maatschappelijke Zaken HBEL voor inzet vanuit de Wmo. De jeugdige wordt vanaf 17 jaar begeleid en voorbereid op de veranderingen na het 18e jaar, met als beoogd resultaat continuïteit van zorg.
Lid 2 Afstemming werk en inkomen
Het hebben van schulden en/of het leven in armoede kan gezinnen veel stress opleveren. Deze stress maakt dat mensen op een andere manier beslissingen nemen. Armoede- en schuldenproblematiek kunnen zo op de voorgrond treden dat ouders hun rol als opvoeder niet meer goed kunnen invullen, maar ook dat jeugdhulp minder of niet effectief is. Het is daarom belangrijk om armoede en financiële problemen tijdig te signaleren en ouders zo nodig snel naar de juiste financiële hulp en armoedevoorzieningen toe te leiden. Hierbij kan het Jeugd en Gezinsteam, gebiedsteam of gecertificeerde instelling een actieve rol hebben: het voeren van een gesprek over armoede, zelf een afspraak maken voor de ouder en de drempel zo laag mogelijk maken door samenwerking met team Maatschappelijke Zaken HBEL.
De Huisvestingswet 2014 (artikel 12) bepaalt dat gemeenten die willen sturen op de verdeling van sociale huurwoningen de regels op dat gebied moeten vastleggen in een huisvestingsverordening. De regels over urgentie en voorrang zijn in Eemnes opgenomen in de Huisvestingsverordening Eemnes.
Hoofdstuk 7 Nieuwe feiten en omstandigheden
In dit hoofdstuk van deze verordening zijn bepalingen opgenomen over het aantasten van rechten. Daarvoor kan rechtvaardiging worden gevonden indien sprake is van de situaties zoals genoemd. Het gaat in alle gevallen om een bevoegdheid van het college (kan-bepaling). Bij de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk hoort een afweging tussen de bij het te nemen besluit betrokken belangen. Daarmee wordt ook invulling gegeven aan de plicht regels te stellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet (art. 2.9, onder d, van de wet).
Op schorting en beëindiging (art. 7 .1)
Er wordt gesproken van beëindiging als de inwerkingtreding van het besluit ingaat vanaf het heden of naar de toekomst toe. Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot een herziening/intrekking, geen terugwerkende kracht. Er worden voorbeelden genoemd wanneer het college kan overgaan tot beëindiging van de individuele voorziening dan wel PGB. Afhankelijk van de individuele situatie is het college bevoegd om de inzet van een individuele voorziening tijdelijk op te schorten. Denk bijvoorbeeld aan situaties waarvan (nog) niet duidelijk is of het beëindigen van de individuele voorziening wel op z’n plaats is. Opgemerkt wordt dat de SVB bevoegd is tot onder meer opschorting van de betalingen uit het PGB (art. 8, vierde lid, Regeling Jeugdwet).
Herziening of intrekking (art. 7 .2)
Dit artikel berust mede op artikel 8.1.2 lid 1 van de wet, waarin is vastgelegd dat de jeugdige of zijn ouder(s) het college alle informatie verstrekt die van belang kan zijn voor de verlening van een pgb. Met het eerste lid wordt de toepassing van deze informatieplicht verruimt naar de voorzieningen in natura. Immers, ook van jeugdigen en/of ouder(s) met jeugdhulp in natura kan verlangd worden dat ze voldoende gegevens en inlichtingen verstrekken om het college in staat te stellen te beoordelen of terecht een beroep op de voorziening wordt of is gedaan. Ook kan het voor komen dat de jeugdige de verplichtingen uit een privaatrechtelijke overeenkomst niet nakomt. Denk bijvoorbeeld aan het niet houden aan afspraken die zijn opgenomen in een dienstverleningsovereenkomst. De verordening biedt een publiekrechtelijke grondslag om het betreffende toekenningsbesluit in te trekken. Dat betekent overigens niet dat op het college geen plicht meer rust om (andere) passende jeugdhulp te bieden.
Teru gvordering of verrekenen (art. 7 .3)
Intrekking of herziening van een jeugdhulpvoorziening kan leiden tot ten onrechte of teveel verleende jeugdhulp. Deze bepaling regelt dat het college in dat geval ook bevoegd is de geldswaarde terug te vorderen van de teveel of ten onrechte genoten individuele voorziening in natura, dan wel van het teveel of ten onrechte verstrekte pgb. Terugvordering van de geldswaarde is natura is niet geregeld in de wet. Het is daarom van belang deze bepaling op te nemen in de verordening. Uit CRVB:2006:AX5819 kan onder meer worden afgeleid dat in zo’n geval het ontbreken van een wettelijke bepaling op grond waarvan van de jeugdige of ouder(s) kan worden teruggevorderd, niet aan terugvordering in de weg staat, nu (ook) in het publiekrecht als in het algemeen rechtsbewustzijn levend beginsel is aanvaard, dat een zonder rechtsgrond verrichte betaling ongedaan moet worden gemaakt. Onder een zonder rechtsgrond verrichte betaling worden ook de (gemaakte) kosten van een individuele voorziening in natura verstaan. Net zoals bij herziening en intrekking gaat het bij terugvordering om een bevoegdheid van het college. De bevoegdheid tot terugvordering betreft een kan-bepaling. Hoewel daarvoor rechtvaardiging kan worden gevonden zal het college bij de toepassing hiervan een afweging moeten maken tussen de bij het te nemen besluit betrokken belangen.
Fraudepreventie en co ntrole (art. 7 .4)
De gemeenteraad is verplicht om bij verordening regels vast te stellen voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van een individuele voorziening of een pgb, alsmede van misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. Diverse bepalingen in dat kader zijn overigens ook ondergebracht in andere artikelen van deze verordening.
Hoofdstuk 8 Overige bepalingen
Dit artikel regelt het gemeentelijke klachtrecht. De gemeente is al op grond van de Awb in het algemeen verplicht tot een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van personen en bestuursorganen die onder haar verantwoordelijkheid werkzaam zijn. Daaraan is uitwerking gegeven in de Klachtenregeling Eemnes en is aansluiting gezocht bij de Regionale Klachtencommissie Jeugd Eemland.
Gelet op het van toepassing zijnde hoofdstuk 9 van de Awb, waarin een uitvoerige regeling omtrent klachtbehandeling is gegeven, en ook het recht is neergelegd om na de afhandeling van de klacht de bevoegde ombudsman te verzoeken een onderzoek in te stellen, kan in deze verordening met een enkele verwijzing naar genoemde klachtenregelingen worden volstaan.
In de regel zal eerst de aanbieder worden aangesproken bij klachten over de wijze van behandeling. De klachtmogelijkheid tegenover de aanbieder is geregeld in artikel 4.2.1 e.v. van de wet. Pas wanneer dit klachtrecht niet bevredigend is, of niet logisch, bijvoorbeeld bij gedragingen van gemeenteambtenaren, dan komt de gemeentelijke klachtmogelijkheid in zicht.
Artikel 8 .2 Betrekken van inwoners bij het beleid
In dit artikel zijn bepalingen opgenomen over inspraak en medezeggenschap bij de gemeente. De mogelijkheid tot inspraak en medezeggenschap tegenover de aanbieder is al geregeld in artikel 4.2.4 e.v. van de jeugdwet.
Regeling van de inspraak en medezeggenschap is verplicht op grond van artikel 2.10 van de Jeugdwet. Er dient bij verordening te worden bepaald op welke wijze ingezetenen worden betrokken bij de uitvoering van deze wet. In het eerste lid is verwezen naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het jeugdhulpbeleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning.
Sinds 2018 vindt dit plaats via de Adviesraad sociaal domein Huizen Eemnes Blaricum Laren.
De hulpverlening die geboden wordt door het Jeugd en Gezinsteam en eventueel aanvullende ingezette Jeugdhulp via het gebiedsteam wordt via een cliëntervaringsonderzoek bij tieners en ouder ten minste jaarlijks uitgevoerd. De vragenlijst bevat verschillende gesloten en open vragen om de ervaring van jeugdige en ouder van (de aanloop naar, uitvoering van en nazorg) te evalueren. Deze evaluatie draagt bij aan inzichten waardoor de hulpverlening kan worden verbeterd.
Artikel 8 .3 Toepassing Subsidieverordening Amersfoort
Amersfoort treedt op als gastheer voor de gemeente Eemnes voor de verwerving van zorg ter uitvoering van de Jeugdwet. Onder verwerving wordt ook het verstrekken van subsidies verstaan aan instellingen die tot 2015 dergelijke subsidies van het Rijk en/of de provincie ontvangen. Het college heeft mandaat verleend aan het college van Amersfoort voor genoemde verwerving van zorg; daarbij heeft Amersfoort aangegeven vanwege uniformiteit en efficiency rondom het proces van subsidieverlening de subsidieverstrekking te willen uitvoeren op basis van de Algemene subsidieverordening van Amersfoort.
De Algemene subsidieverordening Eemnes is dermate strikt geredigeerd dat het verstrekken van subsidies door een gastheergemeente namens het college thans (juridisch) niet (goed) mogelijk is. Om die reden is dit artikel in de Verordening jeugdhulp opgenomen, waarmee wordt voorzien in de wettelijke grondslag voor deze specifieke vorm van subsidieverlening.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-61282.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.