Te delegeren bevoegdheden voor het vaststellen van het omgevingsplan
1. De gemeenteraad delegeert de bevoegdheid tot aanpassing en vaststelling van het omgevingsplan in de volgende gevallen:
a. het toevoegen en/of wijzigen van begripsbepalingen voor zover dit naar verwachting geen wezenlijke wijzigingen voor de fysieke leefomgeving tot gevolg heeft;
b. actualiseren op verdwenen waarden en nieuwe werkelijkheden (archeologie, bomen, etc.);
c. aanpassen referenties en verwijzingen, normstellingen, meetmethoden, etc.;
d. het in overeenstemming brengen van het omgevingsplan met een omgevingsvergunning voor een voortdurende buitenplanse omgevingsplanactiviteit als bedoeld in artikel 4.17 van de Omgevingswet;
e. het aanpassen van informatieproducten van het omgevingsplan;
f. het corrigeren van verschrijvingen, verkeerde verwijzingen en inventarisatiefoutjes in het omgevingsplan en de toelichting;
g. het aanwijzen, wijzigen en schrappen van gemeentelijke monumenten;
h. het toevoegen van die onderdelen uit de gemeentelijke verordeningen die beleidsneutraal overgeheveld gaan worden naar het omgevingsplan;
i. wijzigingen die noodzakelijk zijn vanwege gewijzigde hogere wet- of regelgeving, wanneer deze wijzigingen geen politieke afweging behoeven;
j. het nemen van een voorbereidingsbesluit met het oog op het wijzigen van het omgevingsplan;
k. het beleidsneutraal overzetten van regels uit het Invoeringsbesluit Omgevingswet naar he omgevingsplan (Bruidsschat omgevingsplan);
l. het verwerken van kaderstellend beleid waarover na inwerkingtreding van onderhavige regeling door de gemeenteraad is besloten.