Wijzigingsbesluit 1e wijziging van de Beleidsregels Participatiewet en aanverwante regelingen Lelystad 2021

het college van de gemeente Lelystad,

 

gelet op:

 

artikel 160 van de Gemeentewet, titel 4.3 van de Algemene wet bestuursrecht, artikelen 1 onder f, 17, 31, 35, 36b, Participatiewet en artikel 1.13 Wet Kinderopvang en de Inkomensondersteunende maatregelenverordening Lelystad 2021;

 

overwegende dat:

 

  • -

    ter uitvoering van de Participatiewet beleidsregels zijn vastgesteld;

  • -

    de bestaande beleidsregels op sommig punten niet meer actueel zijn;

  • -

    het noodzakelijk is de bestaande beleidsregels te actualiseren;

 

B E S L U I T:

ARTIKEL I  

De Beleidsregels Participatiewet en aanverwante regelingen Lelystad 2021 worden als volgt gewijzigd:

 

A

In artikel 2.2 lid 3 wordt ‘€ 0,19’ vervangen door ‘het in artikel 13a, lid 4, onder e Wet op de loonbelasting 1964 genoemd bedrag’

 

B

Artikel 3.5 wordt vervangen door:

 

Artikel 3.5 Vrijlaten giften

  • 1.

    Giften in natura of als financiële verstrekkingen worden niet tot de middelen van de belanghebbende gerekend en hoeven niet te worden gemeld voor zover het bedrag van de gift(en) per kalenderjaar niet meer bedraagt dan € 1.200,00. Zodra het totaalbedrag van de gift(en) per kalenderjaar het bedrag van € 1.200,00 overschrijdt dient de belanghebbende dit te melden aan het college.

  • 2.

    Giften in natura of als financiële verstrekkingen worden niet tot de middelen van de belanghebbende gerekend, voor zover:

    • a.

      deze worden verstrekt voor kosten waarvoor anders bijzondere bijstand verstrekt had kunnen worden; of

    • b.

      deze worden verstrekt voor noodzakelijke kosten dan wel uit medisch oogpunt wenselijke kosten en voor zover de levensstandaard hierdoor niet wordt verhoogd; of

    • c.

      de gift een auto betreft waarvan de waarde niet meer bedraagt dan € 4.000,00.

  • 3.

    Giften en/of geldleningen, ontvangen in afwachting van de afhandeling van een bijstandsaanvraag, worden niet tot de middelen van de belanghebbende gerekend voor zover deze niet meer bedragen dan de voor belanghebbende geldende netto bijstandsnorm (exclusief vakantiegeld).

  • 4.

    Giften van werkgevers ten behoeve van werknemers worden niet in aanmerking genomen als middel voor de bijstand, voor zover deze onbelast zijn.

  • 5.

    Giften in de vorm van verstrekkingen van de voedselbank, kledingbank, speelgoedbank en dergelijke charitatieve instellingen worden niet als middel beschouwd.

  • 6.

    Een gift die wordt verstrekt ter delging van een problematische schuld, ontstaan in een periode voor aanvang van de bijstandsverlening, wordt niet in aanmerking genomen als middel. Een schuld is in ieder geval problematisch als op het moment van aanvang van de bijstandsverlening een negatief vermogen is vastgesteld en er een terugbetalingsverplichting rust op deze schulden, waarvan de termijn is overschreden.

C

Na artikel 5.2 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

 

Artikel 5.3 Voorbeelden van Inrichting

  • 1.

    De volgende instellingen zijn in ieder geval inrichtingen als bedoeld in artikel 1 onderdeel f van de Participatiewet:

    • a.

      Ziekenhuizen;

    • b.

      Verpleeg- en verzorgingshuizen,

    • c.

      hospices;

    • d.

      Psychiatrische inrichtingen;

    • e.

      Regionaal instituut voor begeleid wonen (RIBW).

  • 2.

    De volgende instellingen zijn geen inrichtingen als bedoeld in artikel 1 onderdeel f van de Participatiewet:

    • a.

      Blijf-van-mijn-lijf-huizen. Verblijf aldaar wordt gezien als zelfstandig wonend;

    • b.

      Opvangvoorzieningen van dak- en thuislozen (sociaal pension);

    • c.

      Serviceflat of slaaphuis;

    • d.

      Instelling voor beschermd wonen;

D

Artikel 6.3 wordt vervangen door:

 

Artikel 6.3 Draagkrachtperiode bijzondere bijstand

  • 1.

    Voor bijzondere bijstand, uitgezonderd de bijzondere bijstand voor bewindvoeringskosten, is de draagkrachtperiode, de periode van 12 maanden, gerekend vanaf de aanvraagdatum. Voor wijzigingen gedurende het draagkrachtjaar wordt verwezen naar artikel 6.4.

  • 2.

    Voor de bijzondere bijstand voor bewindvoeringskosten is de draagkrachtperiode, de periode van maximaal 48 maanden, gerekend vanaf de aanvraagdatum. Voor wijzigingen gedurende het draagkrachtperiode wordt verwezen naar artikel 6.4.

E

Artikel 6.4 tweede zin wordt vervangen door:

‘Wanneer het inkomen binnen de draagkrachtperiode met meer dan 10% wijzigt, wordt de draagkracht opnieuw vastgesteld.’

 

F

In artikel 6.12 lid 3 wordt ‘€ 0,19’ vervangen door ‘het in artikel 13a, lid 4, onder e Wet op de loonbelasting 1964 genoemd bedrag’

 

G

Artikel 6.15 wordt vervangen door:

 

Artikel 6.15 Duurzame gebruiksgoederen en overige inrichtingskosten

  • 1.

    Bijzondere bijstand voor de kosten van noodzakelijke duurzame gebruiksgoederen wordt, met uitzondering van stoffering, verleend in de vorm van een geldlening.

  • 2.

    Bij de verlening van bijzondere bijstand voor duurzame gebruiksgoederen, zijnde een koelkast, een kooktoestel, een wasmachine of matras(sen), en stoffering van de woning hanteert het college de richtprijzen uit de NIBUD-Prijzengids, tenzij de daadwerkelijke kosten lager zijn dan deze richtprijzen.

  • 3.

    Bij de verlening van bijzondere bijstand voor overige duurzame gebruiksgoederen hanteert het college 50% van de richtprijzen uit de NIBUD-Prijzengids, tenzij de daadwerkelijke kosten lager zijn dan 50% van deze richtprijzen.

  • 4.

    Bij een volledige woninginrichting stelt het college de bijzondere bijstand vast aan de hand van de NIBUD prijzengids op:

    • a.

      maximaal 10 procent van het Inventarispakket voor een volwassene (tabel 2.1A) voor een alleenstaande kamerbewoner, medebewoner of kostendeler;

    • b.

      maximaal 50 procent van het Inventarispakket voor een volwassene (tabel 2.1A) voor een alleenstaande en een alleenstaande ouder;

    • c.

      50 procent van het Inventarispakket voor twee volwassenen (tabel 2.1B) voor gehuwden.

  • 5.

    Het bedrag voor een alleenstaande ouder en gehuwden wordt verhoogd met € 450,00 per ten laste komend kind.

H

Na artikel 6.19 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

 

Artikel 6.20 Studietoeslag

  • 1.

    Belanghebbende toont bij de aanvraag voor studietoeslag, aan de hand van een recent medisch rapport, aan dat hij als rechtstreeks gevolg van een ziekte of gebrek, structureel niet in staat is naast de studie inkomsten te verdienen. Dit rapport mag niet ouder dan twee jaar zijn.

  • 2.

    Als de belanghebbende niet beschikt over een medisch rapport zoals bedoeld in het vorige lid, vraagt het college een geneeskundig advies waarin de structurele medische beperking wordt vastgesteld door een medisch specialist of een onafhankelijke medische adviseur, tenzij zonder dit advies vastgesteld kan worden dat recht bestaat op de studietoeslag.

  • 3.

    Onder structureel als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan: als er binnen een periode van 12 maanden na de aanvraag geen herstel of verbetering is te verwachten in de ziekte of gebrek, zodanig dat belanghebbende wel in staat is om naast de studie te werken en daar inkomen mee te verdienen.

  • 4.

    De volgende situaties worden in ieder geval niet aangemerkt als een structurele medische beperking:

    • het verlenen van mantelzorg;

    • een gebroken been;

    • kortdurende beperkingen;

    • beperkingen die niet dusdanig ernstig zijn dat de belanghebbende naast de studie niet meer kan werken.

  • 5.

    De hoogte van de studietoeslag is gelijk aan de bedragen genoemd in artikel 7a van het Besluit loonkostensubsidie en minimumbedragen studietoeslag Participatiewet 2021.

Artikel 6.21 Eigen bijdrage kraamzorg

Het college kan bijzondere bijstand verlenen voor de wettelijke eigen bijdrage van de zorgverzekering voor kraamzorg, voor zover deze niet wordt vergoed door de zorgverzekeraar.

 

I

Na artikel 7.1 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende

 

Artikel 7.2 Overbruggingsuitkeringen

  • 1.

    Naast de verplichting om voorschotten, zoals bedoeld in artikel 52 van de Participatiewet, te verstrekken, kan een overbruggingsuitkering worden verleend aan de belanghebbende als:

    • a.

      er sprake is van een dreigend of acuut geldgebrek door het ontbreken van voldoende middelen op het moment van de aanvraag; en

    • b.

      de betalingsproblemen of bestedingsproblemen niet voorzienbaar en niet te voorkomen zijn (geweest). De problemen moeten dus door plotselinge en onvoorzienbare omstandigheden zijn ontstaan; en

    • c.

      voorschotverlening geen (volledige) oplossing biedt om de bestedingsproblemen te verlichten.

  • 2.

    Bij de beoordeling of een belanghebbende in aanmerking komt voor een overbruggingsuitkering,

    • a.

      worden alle middelen betrokken;

    • b.

      is artikel 31 lid 2 van de Participatiewet niet van toepassing;

    • c.

      wordt geen rekening gehouden met (aflossingsverplichtingen i.v.m.) schulden;

  • 3.

    De overbruggingsuitkering wordt verstrekt in de vorm van een geldlening en bedraagt maximaal 90% van de van toepassing zijndebijstandsnorm, afgestemd op de periode die moet worden overbrugd.

J

Artikel 10.2, lid 2 wordt vervangen door:

Aanvragen en bezwaarschriften waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van Wijzigingsbesluit 1e wijziging van de Beleidsregels Participatiewet en aanverwante regelingen Lelystad 2021, worden afgehandeld krachtens de bepalingen die voor de belanghebbende meest gunstig zijn.

 

K

In de Toelichting Beleidsregels Participatiewet en aanverwante regelingen Lelystad 2021 wordt onder artikel 2.2 wordt ‘‘€ 0,19’ vervangen door ‘€ 0,21 in 2023 en ‘€ 0,22 in 2024’

 

L

In de Toelichting Beleidsregels Participatiewet en aanverwante regelingen Lelystad 2021 wordt artikel 3.5 vervangen door:

 

De Participatiewet bepaalt in artikel 31, lid 2, onder m, dat giften niet tot de middelen worden gerekend voor zover deze ‘naar het oordeel van het college’ uit het oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn.

 

Gezien het minimumbehoeftenkarakter van de bijstand kan de vrijlating niet onbeperkt zijn. Wat betreft de hoogte van de gift geldt dat het in de rede ligt om de gift in aanmerking te nemen voor zover cumulatie daarvan met de bijstand leidt tot een bestedingsniveau dat niet verenigbaar is met hetgeen op bijstandsniveau gebruikelijk is.

 

Bij de beoordeling of een betaling als een gift kan worden beschouwd is doorslaggevend of de betaling een onverplicht karakter draagt. Betalingen die zijn gebaseerd op wederkerige overeenkomsten kunnen om die reden dan ook niet aangemerkt worden als giften.

 

Lid 1

Giften worden vrijgelaten voor zover het totaalbedrag niet hoger is dan het bedrag genoemd in dit artikellid. Belanghebbende is niet verplicht giften te melden, zolang het bedrag van de gift(ten) het maximaal vrij te laten giften niet overschrijdt. Is de gift (of zijn de giften in totaal) hoger, dan wordt het meerdere tot de middelen (inkomen of vermogen) gerekend (en dus gekort op de uitkering).

 

Is het bedrag van de gift(en) zo hoog, dat dit niet kan worden verrekend met de maanduitkering, dan wordt het meerdere tot het vermogen gerekend.

 

Het genoemde bedrag geldt per uitkering en niet per persoon. Er wordt dus geen onderscheid gemaakt tussen alleenstaanden, alleenstaande ouders en gehuwden voor wat betreft het vrij te laten bedrag.

 

Lid 2

Giften voor kosten waarvoor bijzondere bijstand mogelijk is worden niet gerekend tot de middelen waarmee bij de bijstand rekening wordt gehouden. Dit is ook het geval als de bijzondere bijstand tot een bepaald bedrag de kosten vergoedt en de gift hoger is.

 

Als er geen bijzondere bijstand mogelijk is, maar de kosten zijn wel noodzakelijk, kan de gift eveneens vrijgelaten worden als deze de levensstandaard niet verhoogt. Dit is bijvoorbeeld het geval als de belanghebbende een gift ontvangt voor het aanschaffen van noodzakelijke hulpmiddelen zoals bijvoorbeeld een scootmobiel, of als de medische kosten uit bijstandsoogpunt niet noodzakelijk zijn maar wel wenselijk.

 

Als de gift bestemd is voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan dan wel ter vrije besteding is, geldt dit artikel niet.

 

Wanneer de gift een auto betreft, dan geldt daarvoor een ander maximum dan de bedragen genoemd in het eerste lid.

 

Lid 3

Als gevolg van een lange behandelingsduur door het college kan het zijn dat familie bijspringt voor de meest belangrijke uitgaven. Deze - als overbrugging bedoelde betalingen – veelal gedaan zonder een afdwingbare terugbetalingsverplichting – worden vrijgelaten.

 

Lid 4

Door het onverplichte karakter is er voldoende reden om onverplichte verstrekkingen van werkgevers aan werknemers buiten beschouwing te laten. Te denken valt bijvoorbeeld aan een kerstpakket, tegoedbonnen of een bedrag met de kerst etc.

 

Lid 5

Bij de vrijlating van giften wordt geen onderscheid gemaakt tussen giften van instellingen en giften van personen. Door de giften niet volledig in aanmerking te nemen wordt voorkomen dat de Participatiewet een ontmoediging vormt voor de vrijgevigheid van instellingen of personen. Uitgangspunt is dat kerkelijk en particulier initiatief zoveel mogelijk wordt gerespecteerd.

 

Verstrekkingen van de voedselbank, speelgoedbank en de kledingbank worden niet als middel aangemerkt.

 

Lid 6

De Participatiewet biedt maar beperkte mogelijkheden tot bijstandsverlening in schulden. Het hebben van problematische schulden is in algemene zin een belemmering in het sociaal functioneren. Als familie hierin de bijstandsgerechtigde tegemoet wil komen worden deze bedragen in beginsel niet als middel in aanmerking genomen.

 

M

In de Toelichting Beleidsregels Participatiewet en aanverwante regelingen Lelystad 2021 wordt na artikel 5.2 de volgende tekst ingevoegd:

 

Artikel 5.3 Voorbeelden van Inrichting

Een inrichting (artikel 1 PW) is een instelling die zich richt op het bieden van verpleging of verzorging van hulpbehoevenden die in de instelling verblijven. Het kan ook gaan om een instelling die zich richt op het bieden van een slaapgelegenheid, waarbij de mogelijkheid van hulpverlening of begeleiding gedurende meer dan de helft van ieder etmaal aanwezig is. Hulpverlening en begeleiding wil zeggen dat er inzet is van beroepskrachten die zijn aangesteld door de instelling. Deze hulpverleners bieden verzorging en verpleging of richten zich op gedragsverandering of opvoeding.

 

Om vast te stellen of een instelling aan deze definitie voldoet moet zowel naar de doelstelling als naar de feitelijke werkzaamheden worden gekeken. Een instelling voor maatschappelijke opvang kan meerdere voorzieningen omvatten. Heeft de opvang wel de mogelijkheid van hulpverlening en begeleiding voor meer dan 12 uur per dag, maar maakt de betrokkene hier geen gebruik van, dan is er toch sprake van een inrichting.

 

Let op: De bewoners van het RIBW moeten zelf hun kamer inrichten, alleen vloerbedekking en gordijnen zijn aanwezig.

 

N

In de Toelichting Beleidsregels Participatiewet en aanverwante regelingen Lelystad 2021 wordt artikel 6.3 vervangen door:

 

De laatste zin van artikel 35 lid 1 Participatiewet schrijft voor dat het college het begin en de duur moet bepalen van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking moeten worden genomen bij de beoordeling of belanghebbende de kosten waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd uit zijn draagkracht kan voldoen. Blijkens de Memorie van toelichting heeft de wetgever hierbij beoogd het college volledige beleidsvrijheid te geven (zie TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 13-14 en TK 2002-2003, 28 870, nr. 3, p. 64-65).

 

Voor de periodieke en incidentele bijzondere bijstand (uitgezonderd de bijzondere bijstand voor bewindvoeringskosten) is de draagkrachtperiode, de periode van 12 maanden, gerekend vanaf de aanvraagdatum. Voor de bijzondere bijstand voor bewindvoeringskosten geldt een draagkrachtperiode van 48 maanden, gerekend vanaf de aanvraagdatum. Hierdoor kan de bijzondere bijstand voor bewindvoeringskosten voor langere periode dan 12 maanden toegekend worden, zonder dat er tussentijds opnieuw de draagkracht berekend moet worden.

 

O

In de Toelichting Beleidsregels Participatiewet en aanverwante regelingen Lelystad 2021 wordt onder artikel 6.12 ‘‘€ 0,19’ vervangen door ‘€ 0,21 in 2023 en € 0,22 in 2024’

 

P

In de Toelichting Beleidsregels Participatiewet en aanverwante regelingen Lelystad 2021 wordt artikel 6.14 vervangen door:

 

Artikel 1.13 Wet Kinderopvang (WKO) maakt het mogelijk voor de gemeente een aanvullende tegemoetkoming te verstrekken tot een maximum van 100% van de daadwerkelijk gemaakte kosten.

Op grond van dit artikel geldt deze bevoegdheid voor de volgende doelgroepen:

  • De ouder die een (aanvullende) uitkering ontvangt en een re-integratietraject volgt, waardoor kinderopvang noodzakelijk is;

  • De ouder die de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt, scholing of een opleiding volgt en een (aanvullende) uitkering ontvang;

  • De ouder die is ingeschreven als student.

De tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is opgenomen in de Inkomensondersteunende maatregelenverordening Lelystad 2021, omdat het doel van deze tegemoetkoming is om ouders te ondersteunen in de kosten van noodzakelijke kinderopvang.

 

In de Inkomensondersteunende maatregelenverordening Lelystad 20121 (art. 11) is bepaald dat ouders genoemd in artikel 1.6 onder c, e en j van de Wet Kinderopvang geen aanspraak maken op een tegemoetkoming voor de kosten van kinderopvang voor het eerste kind, wanneer zij een kinderopvangtoeslag van de belastingdienst ontvangen. Voor de volgende kinderen wordt de kinderopvangtoeslag aangevuld met een tegemoetkoming tot maximaal 100% van de kosten van kinderopvang.

 

Ouders die een kinderopvangtoeslag van de belastingdienst ontvangen, komen voor het eerste kind niet in aanmerking voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang. Dit betekent dat de belanghebbende een deel van de kosten zelf betaalt. In 2023 is dat 4% (kinderopvangtoeslagtabel 2023). Voor de volgende kinderen komen ouders in aanmerking voor aanvulling van de kinderopvangtoeslag met een tegemoetkoming tot maximaal 100% van de kosten van kinderopvang.

 

Daarnaast is in de verordening bepaald dat de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang voor het 1e kind kan worden verleend tot maximaal 100% van de kosten voor zover de kinderopvang ten goede komt aan de arbeidsparticipatie of re-integratie. Dit betekent dat het voor de ouder die (aanvullende) uitkering ontvangt en een re-integratietraject volgt mogelijk is gemaakt om de kosten van kinderopvang volledig (ook voor het 1e kind) te vergoeden voor zover kinderopvang arbeidsparticipatie of re-integratie bevordert.

 

In artikel 5, tweede lid van deze verordening wordt een ouder als volgt gedefinieerd: degene die overeenkomstig artikel 1.1 van de wet die binnen de doelgroep valt van artikel 1.6 van de wet met uitzondering van onderdelen a, b, f, h, en i dan wel voor wie op grond van een sociaal medische indicatie kinderopvang noodzakelijk is.

 

Voor de vergoeding van de kosten voor kinderopvang is aansluiting gezocht bij de tarieven opgenomen in artikel 4 lid 1 van het Besluit kinderopvangtoeslag. Afhankelijk van het soort opvang (dagopvang, buitenschoolse opvang of gastouderopvang) wordt het tarief gehanteerd zoals aangegeven in genoemd artikel.

 

Voor het maximaal aantal uren is aansluiting gezocht met artikel 8a van het besluit kinderopvangtoeslag. Daarin is bepaal dat het aantal uren kinderopvang dat voor kinderopvangtoeslag in aanmerking komt, niet meer bedraagt voor ieder kind dan 230 uren per kalenderjaar.

 

Q

In de Toelichting Beleidsregels Participatiewet en aanverwante regelingen Lelystad 2021 wordt de laatste alinea van artikel 6:15 vervangen door:

Richtprijzen

Bij de vaststelling van de bijzondere bijstand voor woninginrichting (en voor andere van toepassing zijnde kosten) voor een koelkast, kooktoestel, wasmachine, matras(sen) en stoffering (verf, behang en vloerbedekking) worden de prijzen in de Prijzengids van het NIBUD (zie: Inventarislijst NIBUD) als uitgangspunt gebruikt. Voor overige woninginrichting wordt 50% van de NIBUD prijzen als uitgangspunt gebruikt, vanuit de overweging dat deze goederen ook tweedehands kunnen worden aangeschaft. Daarnaast hanteert het college maximale bedragen voor kamerinrichting en volledige woninginrichting, die worden vastgesteld aan de hand van de Prijzengids van NIBUD . Voor alle prijzen geldt dat de te verstrekken bijzondere bijstand niet meer bedraagt dan de in deze beleidsregel genoemde bedragen, maar kunnen minder bedragen wanneer de daadwerkelijke kosten lager zijn dan de genoemde prijzen.

 

R

In de Toelichting Beleidsregels Participatiewet en aanverwante regelingen Lelystad 2021 wordt na de toelichting op artikel 6.19 de volgende tekst ingevoegd:

 

Artikel 6.20 Studietoeslag

Voor het recht op studietoeslag is een voorwaarde dat belanghebbende als rechtstreeks gevolg van ziekte of gebrek structureel niet in staat is om naast de studie een inkomen te verwerven. Zie artikel 36b lid 1 Participatiewet. In eerste instantie kan de belanghebbende zelf aannemelijk maken dat hij voldoet aan de genoemde voorwaarde door het overleggen van een recent medisch rapport. Wanneer hij niet beschikt over een dergelijk rapport, vraag het college zelf een medisch advies op. Een medisch advies kan achterwege blijven, wanneer op voorhand duidelijk is dat belanghebbende voldoet aan de genoemde voorwaarde.

 

Gelet op de toelichting bij artikel 36b Participatiewet wordt hier bedoeld in het geheel geen inkomen te verwerven. Beoordeelt moet worden of een student met een structurele medische beperking al dan niet voldoende kan werken zonder dat dit ten koste gaat van de studie. Voor de rest is er geen inkomenstoets. Dit betekent dat inkomsten op zichzelf niet relevant zijn voor het recht op studietoeslag. Denk aan alimentatie, giften en inkomsten uit vermogen. Bepalend is of iemand door zijn medische beperking niet in staat is naast de studie te werken.

Werkt iemand wel? Ook al is dat zeer gering, denk aan een vakantiebaan tijdens de zomer als het studiejaar voorbij is? Dan vervalt het recht op studietoeslag (tijdelijk). Als de vakantiebaan is gestopt, kan een nieuwe aanvraag worden gedaan. Als er nog een recent medisch advies beschikbaar is en de medische situatie is niet veranderd, kan het uitgebrachte advies gebruikt worden. Er hoeft dan geen nieuw medisch advies te worden aangevraagd.

 

Het vereiste dat de medische beperking een structureel karakter heeft, betekent dat bij de beoordeling in ieder geval van belang is dat de medische beperking langdurig is en er geen verbetering te verwachten valt binnen een afzienbare termijn. In het derde lid wordt uitgelegd wat wordt verstaan onder een structurele medische beperking. Lid 4 bevat een opsomming van situaties waarbij op zichzelf geen sprake is van een structurele medische beperking. De opsomming is niet limitatief.

 

Er zijn medische beperkingen die wel structureel zijn, maar niet voldoende ernstig. In dat geval kan de belanghebbende naast zijn studie inkomsten verdienen. Denk daarbij bijvoorbeeld aan iemand met een schildklierafwijking die geen last heeft van complicaties of iemand met een milde vorm, enkelvoudige vorm van dyslexie. Zo iemand is goed in staat met deze chronische ziekte - die wel structureel is - inkomsten uit arbeid verdienen naast de studie. Natuurlijk moet er altijd in het licht van de omstandigheden van het geval moeten worden gekeken of voldaan is aan de wettelijke vereisten.

 

In artikel 7a van het Besluit Loonkostensubsidie en minimumbedragen studietoeslag Participatiewet 2021 zijn de minimale bedragen voor studietoeslag opgenomen die verstrekt kunnen worden aan de belanghebbende. In het vijfde lid wordt aangegeven dat voor de hoogte van de studietoeslag wordt aangesloten bij dit artikel.

 

Bij het vaststellen van het bedrag voor de doelgroep jonger dan 21 jaar kiest de regering voor een lager minimumbedrag voor de studietoeslag dat evenredig is aan de verhouding van het toepasselijke Jeugd-wettelijk minimumloon (WML) ten opzichte van het reguliere WML. De hoogte van de studietoeslag is afhankelijk van de leeftijd. Het recht op een hoger bedrag op grond van leeftijd ontstaat op de dag waarop een persoon jarig is.

Dit leidt ertoe dat als een belanghebbende jarig wordt in een maand en dat leidt tot een hogere studietoeslag, de studietoeslag over die maand naar rato wordt berekend. De hoogte bestaat dan: uit een percentage vermenigvuldigd met de norm voor de leeftijd voor de verjaardag en een percentage vermenigvuldigd met de norm voor de leeftijd sinds de verjaardag.

 

S

In de Toelichting Beleidsregels Participatiewet en aanverwante regelingen Lelystad 2021 wordt na artikel 6.20 de volgende tekst ingevoegd:

 

Artikel 6.21 Eigen bijdrage kraamzorg

Kraamzorg wordt uit het basispakket van de zorgverzekering vergoed. Hier staat een vergoeding voor van minimaal 24 uur en maximaal 80 uur, verdeeld over uiterlijk tien dagen. Bij deze vergoeding moet gerekend worden vanaf de dag van de bevalling. Deze vergoeding wordt niet verrekend met je eigen risico, maar er geldt wel een eigen bijdrage van € 4,80 per uur (2023).

 

Het is mogelijk om een aanvullende verzekering af te sluiten voor de wettelijke eigen bijdragen die gelden voor kraamzorg. Bijzondere bijstand is alleen mogelijk voor zover de belanghebbende geen beroep kan doen op een vergoeding vanuit de aanvullende zorgverzekering.

 

T

In de Toelichting Beleidsregels Participatiewet en aanverwante regelingen Lelystad 2021 wordt na artikel 7.1 de volgende tekst ingevoegd:

 

Artikel 7.2 Overbruggingsuitkeringen

Uitgangspunt is dat er geen overbruggingsuitkeringen voor algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan worden verstrekt. De bijstandsnorm wordt geacht toereikend te zijn.

 

Over een periode waarover (aanvullend) recht op een uitkering bestaat, is dit recht ter hoogte van de bijstandsnorm die van toepassing is. Als er recht bestaat op (aanvullende) bijstand kan er financiële krapte ontstaan die kan leiden tot betalingsproblemen of bestedingsproblemen gedurende de periode dat betaling van de uitkering nog niet heeft plaatsgevonden. Voor het oplossen van deze problemen kan verplichte voorschotten bedoeld in artikel 52 van de Participatiewet worden verleend.

 

In het geval het op grond van bijzondere omstandigheden toch een overbruggingsuitkering voor algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan wordt verstrekt, wordt de bijstand verstrekt als een geldlening (artikel 48 lid 2 onderdeel a Participatiewet).

 

De overbruggingsuitkering dient zo laag mogelijk te zijn, zodat de belanghebbende niet een (te hoge) lening (en als gevolg daarvan een terugbetalingsverplichting) en niet al te lange tijd gebonden is aan de aflossingsverplichting. De overbruggingsuitkering wordt verstrekt tot maximaal 90% van het toe te kennen bijstandsbedrag per maand, over de te overbruggen periode.

 

Deze extra lening, die dus naast het wettelijke voorschot wordt verstrekt, is voor de noodzakelijke eerste levensbehoeften tot de periode van betaling van de uitkering.

ARTIKEL II  

Dit besluit treedt in werking op de eerste dag na de bekendmaking.

Aldus vastgesteld in de vergadering van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lelystad van

Burgemeester,

Secretaris

Naar boven