Besluit Invoering experimentele uitstroompremie

Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam,

 

gelet op de artikelen 2.5, vijfde lid, en 3.1. van de Re-integratieverordening Participatiewet;

 

besluit:

Artikel I  

De Nadere regels bij de Re-integratieverordening Participatiewet als volgt te wijzigen:

  • a.

    In artikel 1.1, eerste lid, vervallen de onderdelen c en e.

     

  • b.

    Artikel 2.1 wordt gewijzigd als volgt:

    • 1°.

      Onder vernummering van het derde en zesde lid tot tweede en derde lid vervallen het tweede, vierde en vijfde lid.

    • 2°.

      Er wordt een vierde lid toegevoegd dat luidt:

       

    • 4.

      Bij de uitbetaling van een premie ingevolge dit artikel neemt het college het maximale aantal premies en het maximale premiebedrag per kalenderjaar ingevolge artikel 31, tweede lid, onderdeel j, van de wet in acht. Als een van deze maxima is bereikt, vindt uitbetaling plaats in een volgend kalenderjaar.

  • c.

    Artikel 2.6 wordt als volgt gewijzigd:

    • 1°.

      In het eerste lid wordt na ‘zo lang hij of zij recht houdt op uitkering’ ingevoegd: , maar uiterlijk tot en met 31 december 2025.

    • 2°.

      In het tweede lid wordt ‘Het bedrag’ gewijzigd in ‘Bedragen’.

    • 3°.

      Het derde lid komt te luiden als volgt:

       

    • 3.

      De aanspraak, bedoeld in het vorige lid, is ten hoogste gelijk aan 1/12 van de op 1 januari van het betreffende kalenderjaar geldende maximale premievrijlating, als bedoeld in artikel 31, lid 2, onder j, van de wet, naar boven afgerond op een euro.

       

    • 4°.

      In het vierde lid wordt ‘de Pw, IOAW of IOAZ’ gewijzigd in: de wet, de IOAW of de IOAZ.

    • 5°.

      Aan het vijfde lid wordt een zin toegevoegd die luidt: Het bepaalde in artikel 2.1, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

    • 6°.

      Het zevende en achtste lid komen te luiden als volgt:

       

    • 7.

      Indien een opgebouwde premieaanspraak in een of meer voorafgaande jaren geheel of gedeeltelijk niet tot uitbetaling is gekomen, wordt deze in het lopende jaar uitbetaald tot het bedrag van de wettelijke maximale vrijlating en met inachtneming van het vijfde en zesde lid.

    • 8.

      Een eerder opgebouwde aanspraak op bijverdienpremie bedraagt met ingang van 1 januari 2024 maximaal € 3.151. Uitbetaling vindt plaats met inachtneming van het vorige lid.

       

    • 7°.

      Het negende lid vervalt.

  • d.

    Na artikel 2.6 wordt een artikel toegevoegd dat luidt:

     

  • Artikel 2.7 – Experimentele uitstroompremie

    • 1.

      Het college kan een experimentele uitstroompremie toekennen:

      • a.

        aan degene van wie het recht op uitkering in de periode vanaf 1 januari 2024 tot en met 31 december 2025 is geëindigd in verband met inkomsten uit arbeid en die ten minste twee maanden daarna geen aanspraak op uitkering maakt;

      • b.

        aan de uitkeringsgerechtigde die in de periode vanaf 1 januari 2024 tot en met 31 december 2025 inkomsten uit arbeid is gaan verkrijgen en in verband daarmee ten minste twee kalendermaanden een lager bedrag aan uitkering ontving.

    • 2.

      De experimentele uitstroompremie, als bedoeld in onderdeel a van het vorige lid, bedraagt voor iemand die gedurende 18 maanden of korter aanspraak maakte op uitkering, € 300. De premie is € 40 hoger voor elke maand dat de uitkering langer duurde, maar bedraagt maximaal € 1.000. Indien de uitkering door twee personen wordt ontvangen met een verschillende uitkeringsduur, wordt uitgegaan van de uitkeringsduur van degene die het langste aanspraak maakte op uitkering.

    • 3.

      De experimentele uitstroompremie, als bedoeld in onderdeel b van het eerste lid, bedraagt € 300 en kan éénmaal aan de uitkeringsgerechtigde worden toegekend.

    • 4.

      Onder uitkering wordt in deze bepaling verstaan:

      • a.

        algemene bijstand, tenzij het een uitkering ingevolge het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 betreft;

      • b.

        een uitkering ingevolge de IOAW;

      • c.

        een uitkering ingevolge de IOAZ.

    • 5.

      Bij samenloop van de experimentele uitstroompremie met een van de volgende aanspraken op een premie wordt een gecombineerde premie uitbetaald die gelijk is aan de som van de premieaanspraken op grond van:

      • 1°.

        het eerste lid, onder a;

      • 2°.

        het eerste lid, onder b;

      • 3°.

        artikel 2.6, eerste lid.

    • 6.

      Indien de uitkering werd of wordt ontvangen door twee personen, wordt een experimentele uitstroompremie bedoeld in het eerste lid uitbetaald aan degene door wiens werkzaamheden de hoogste aanspraak is ontstaan op premie deeltijdwerk, als bedoeld in artikel 2.6, dan wel op experimentele uitstroompremie, als bedoeld in het eerste lid.

    • 7.

      Het bepaalde in artikel 2.6, vijfde en zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.

  • e.

    Hoofdstuk 3 Individuele studietoeslag vervalt.

     

  • f.

    Artikel 7.1 – Methodiek voor vaststellen loonwaarde vervalt, evenals de Bijlage - Beschrijving van de methodiek Vaststelling van de Tegemoetkoming voor Arbeidsinspanningen (VTA) - januari 2015, waarnaar dit artikel verwijst.

Artikel II  

Op uitkeringsgerechtigden die in vervolg op een proefplaats of leerstage in 2023 zijn uitgestroomd naar werk, blijft het bepaalde in artikel 2.1, tweede, vierde en vijfde lid, van toepassing zoals dit luidde op 31 december 2023.

Artikel III  

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2024.

Artikel IV  

Dit besluit wordt aangehaald als Besluit Invoering experimentele uitstroompremie.

Aldus vastgesteld in de vergadering van 30 januari 2024.

De burgemeester

Femke Halsema

De gemeentesecretaris

Peter Teesink

Toelichting

Algemeen deel

In de raadsbrief Iedereen kans op werk, d. d. 6 december 2022, is aangegeven dat Amsterdam een experiment start met een uitstroompremie en deeltijdwerk wil blijven stimuleren. Ook is aan­ge­geven dat de gemeente gaat onderzoeken hoe onzekerheden rondom het inkomen van mensen weg kunnen worden genomen als ze de stap naar werk zetten. Dit collegebesluit is een uitwerking hiervan. Hiermee kunnen Amsterdammers in de bijstand die aan het werk gaan, aanspraak krijgen op een uitstroompremie. Deze is minimaal 300 euro, en kan oplopen tot 1.000 euro als iemand langdurig een bijstandsuitkering had. Het gaat om een experiment in 2024 en 2025, bedoeld om meer bestaanszekerheid te bieden aan bijstandsgerechtigden die gaan werken. Veelal ervaren zij nu onzekerheid over hun inkomen. Een financiële premie kan een prikkel zijn om deze stap wel te zetten. De uitstroompremie heeft daarmee een tweeledig doel: zowel het verminderen van inkomensonzekerheid, als een financiële prikkel voor bijstandsgerechtigden om een stap naar (deeltijd)werk te zetten. Tegelijk met het invoeren van de experimentele uitstroompremie worden enkele al langer bestaande uitstroompremies voor specifieke situaties afgeschaft (uitstroompremie na deelname aan een leerstage of proefplaatsing).

 

Naast de invoering van een experimentele uitstroompremie omvat dit wijzigingsbesluit het verlengen van de zogenoemde bijverdienpremie en het uitbetalen hiervan aan jongeren in de bijstand op eenzelfde wijze als aan andere rechthebbenden. Ten slotte wordt de tekst van de Nadere regels bij de Re-integratieverordening op enkele punten verbeterd en geactualiseerd.

 

Artikelsgewijze toelichting

 

Artikel I, onderdeel a: wijziging artikel 1.1. - Begripsbepalingen

Twee begripsbepalingen komen te vervallen, namelijk ‘compensatie voor verzuimrisico’ en ‘individuele studietoeslag’. Buiten de Ziektewet bestaat er geen voorziening ter compensatie van verzuimrisico. De wettelijke individuele studietoeslag is met ingang van 1 april 2022 vervangen door nieuwe wetgeving voor de studietoeslag (artikel 36b van de wet). Voor de hoogte van de studietoeslag gelden met ingang van deze datum de Beleidsregels Studietoeslag gemeente Amsterdam.

Artikel I, onderdeel b: wijziging artikel 2.1 – Premie leerstage en proefplaats

In verband met de invoering van een experimentele uitstroompremie van ten minste € 300 komen de bestaande specifieke uitstroompremies te vervallen. Het gaat om de volgende premies:

  • 1.

    De premie van € 250 nadat een deelnemer, ouder dan 27 jaar, volgend op een leerstage ten minste zes maanden was uitgestroomd naar werk (vervallen tweede lid);

  • 2.

    Eenzelfde uitstroompremie voor de jongere die was uitgestroomd na deelname aan een leerstage (vervallen vierde lid);

  • 3.

    Een premie van € 250 voor een jongere die was uitgestroomd na deelname aan een proefplaats (vervallen vijfde lid).

De genoemde leden die komen te vervallen blijven van toepassing voor bijstandsgerechtigden die in 2023 zijn uitgestroomd (zie artikel II en de toelichting op deze overgangsbepaling hieronder).

 

Een nieuw vierde lid wordt ingevoegd in verband met het wettelijke maximum voor het aantal premies dat in een kalenderjaar kan worden betaald en het maximale bedrag hiervan. Wanneer aanspraak bestaat op een premie in verband met deelname aan een leerstage of proefplaats, dan kan het nodig zijn deze deels of helemaal niet uit te betalen binnen het lopende kalenderjaar. In dat geval wordt het premiebedrag waarop nog aanspraak bestaat, uitbetaald in een volgend kalenderjaar. Ook dan worden weer het maximale aantal premies en het dan geldende maximale premiebedrag in acht genomen.

 

Artikel I, onderdeel c: wijziging artikel 2.6 – Premie deeltijdwerk

De inzet van de premie deeltijdwerk wordt met twee jaar verlengd. Aanspraak op deze premie kon worden opgebouwd tot en met 31 december 2023. Deze uiterste datum wordt gewijzigd in 31 december 2025 (wijziging onder 1o). De bepaling, waarin 31 december 2023 als uiterste geldingsdatum van dit artikel wordt genoemd, vervalt (wijziging achtste lid, onder 6o).

 

De wijzigingen in het tweede en vierde lid zijn van redactionele aard (wijzigingen onder 2o en 4o).

 

De aanspraak op deeltijdpremie die in een maand kan worden opgebouwd wordt in het tweede lid gemaximeerd, waardoor de aanspraak op premie deeltijdwerk in een kalenderjaar niet het wettelijke maximumbedrag kan overschrijden. De manier waarop dit gebeurt, wordt nu in het tweede lid verduidelijkt. De premieaanspraak die met ingang van 2024 maximaal kan worden opgebouwd in een kalendermaand, bedraagt € 263; dit is 1/12 deel van € 3.151, het maximale wettelijke premiebedrag in een jaar, naar boven afgerond (wijziging onder 3o).

 

Bij de uitbetaling van de premie deeltijdwerk moet rekening worden gehouden met eventuele premies die eerder in het jaar zijn verstrekt, dit om te voorkomen dat er bij iemand sprake is van overschrijding van het maximale aantal premies en/of het maximale jaarbedrag aan premies. Dit wordt aangegeven in het gewijzigde zevende lid. Voor zover een aanspraak op deeltijdpremie niet tot uitbetaling is gekomen, gebeurt dit in een volgend kalenderjaar (wijziging onder 5o).

 

Tot november 2023 kwam een mogelijke premieaanspraak die door een jongere was opgebouwd, alleen tot uitbetaling als deze uit de bijstand was gestroomd in verband met werk of een studie. De mogelijke premieaanspraak werd jaarlijks gemaximeerd op het dan geldende wettelijke maximum. In lijn met de raadsbrief Ontwikkelingen rondom de vier weken zoektermijn en de bijverdienpremie voor jongeren in Amsterdam, d.d. 14 november 2023, wordt de bijverdienpremie voortaan ook aan jongeren op de reguliere manier uitbetaald. Dit gebeurt jaarlijks op twee betaalmomenten, voor het eerst in juni 2o24. Op dezelfde manier als in eerdere jaren vindt met ingang van 1 januari 2024 nog maximering van de mogelijke premieaanspraak plaats tot het maximale premiebedrag op deze datum (€ 3.151). Dit is om te voorkomen dat een premieaanspraak het jaarmaximum te boven gaat. Ook wordt dan voorkomen dat een premieaanspraak ontstaat die over drie of meer kalenderjaren zou moeten worden uitbetaald. In het vervolg verlopen de opbouw en uitbetaling van de bijverdienpremie bij een jongere op dezelfde manier als bij andere uitkeringsgerechtigden, en bestaat niet meer het risico dat een opgebouwde premieaanspraak het jaarmaximum aanzienlijk kan overschrijden. In verband hiermee worden het zevende en achtste lid gewijzigd en vervalt het negende lid (wijzigingen onder 6o en 7o).

 

Artikel I, onderdeel d: nieuw artikel 2.7 – Experimentele uitstroompremie

Er wordt een experimentele uitstroompremie ingevoerd voor uitkeringsgerechtigden die op of na 1 januari 2o24 aan het werk gaan. De premie is zowel gericht op het verminderen van inkomensonzekerheid bij het zetten van een stap naar werk, als een financiële prikkel voor het zetten van een stap naar (deeltijd) werk. De uitwerking van deze premie kent twee vormen, een premie bij volledige uitstroom uit de uitkering (a) en een premie bij de start van deeltijdwerk waarbij de uitkering doorloopt (b). Onder uitkering wordt in dit verband algemene bijstand (ingevolge de Participatiewet) verstaan of een uitkering ingevolge de IOAW of IOAZ. Een uitkering volgens het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (BBZ) valt hier niet onder. Daarbij is namelijk altijd sprake van een uitkering aan iemand die aan het werk is, als startende, gevestigde of beëindigende zelfstandige.

 

a. Premie bij volledige uitstroom uit de bijstand naar werk

Uitkeringsgerechtigden die uitstromen naar werk krijgen een premie van minimaal € 300. Vanaf een uitkeringsduur van 18 maanden bestaat aanspraak op een hogere uitstroompremie. Naarmate mensen langer een uitkering ontvangen, is voor hen de stap naar werk veelal lastiger en kan sprake zijn van meer onzekerheid over de inkomenshoogte, betaalmomenten e.d. als iemand start met werken. Daarom is gekozen voor een oplopende premie naarmate iemand langer een uitkering had, tot een maximum van € 1.000. Doordat het premiebedrag vanaf een uitkeringsduur tussen 18 en 36 maanden geleidelijk toeneemt, wordt het optreden van zogenoemde knikproblemen vermeden. Hiervan is sprake als een klein verschil in situatie een aanzienlijk financieel gevolg heeft.  Bij mensen die samenwonen kan sprake zijn van een per persoon verschillende uitkeringsduur, doordat iemand met een lopende uitkeringsuitkering is gaan samenwonen met iemand die daarvoor geen uitkering had. In zo’n situatie wordt voor de hoogte van de premie bij volledige uitstroom aangesloten bij de uitkeringsduur van degene die het langst een bijstandsuitkering had. Voor samenwonenden die door werk uit de bijstand stromen is de inkomensvooruitgang vrijwel altijd zeer beperkt en is ook veel sneller sprake van verlies van toeslagen e.d. Daarmee gaat het voor hen met meer inkomensonzekerheid gepaard, als een van hen aan het werk gaat. Dit rechtvaardigt om voor de hoogte van de premie uit te gaan van de uitkeringsduur van de partner die het langst aanspraak maakte op uitkering.

 

Het recht op premie ontstaat wanneer uitstroom voor minimaal twee maanden heeft plaatsgevonden. Bij de toepassing van deze grens heeft de betrokkene relatief snel zekerheid over het recht op een premie, en is sprake van enige duurzaamheid van het werk. Zo duurt de proeftijd bij een arbeidscontract tot twee jaar maximaal twee maanden.

 

b. Premie bij gedeeltelijke uitstroom door het starten van deeltijdwerk door bijstandsgerechtigde

Bijstandsgerechtigden die starten met deeltijdwerk krijgen binnen het experiment eenmalig een premie van € 300. Ook hier is een voorwaarde dat het deeltijdwerk minimaal twee maanden plaatsvindt.

 

Voor veel bijstandsgerechtigden is deeltijdwerk (vooralsnog) het hoogst haalbare qua werk. Ook voor hen is het een zeer belangrijke en vaak spannende stap om te zetten, die druk en inkomensonzekerheid kan opleveren. Dit rechtvaardigt dat ook zij aanspraak kunnen maken op een extra bedrag wanneer zij aan het werk gaan.

 

De experimentele uitstroompremie kan samenlopen met een bijverdienpremie. De bijverdienpremie is 30% van het netto loon van iemand in de bijstand, met een maximum van € 262 op maandbasis. In de praktijk is de bijverdienpremie vaak veel lager, doordat de inkomsten beperkt zijn. Ook wordt het bedrag van een eventuele inkomstenvrijlating ervan afgetrokken.

Met de experimentele uitstroompremie wordt bij de start van deeltijdwerk gedurende twee maanden eenmalig een vast bedrag van € 300 toegevoegd. Dat de experimentele premie bij deeltijdwerk een vast bedrag kent, draagt bij aan de financiële zekerheid wanneer iemand gaat starten met werk.

 

Experimentele uitstroompremies worden in eerste instantie op twee momenten in het jaar uitbetaald, namelijk in juni en november. De betaling vindt geautomatiseerd plaats. De beperking tot twee betaalmomenten is niet optimaal qua dienstverlening. Maar uit het oogpunt van uitvoerbaarheid en rechtmatigheid is dit op dit moment noodzakelijk. Bij samenloop van meerdere premieaanspraken worden deze samengevoegd tot één premiebetaling. Net als bij de premie bij een proefplaatsing en leerstage wordt bij de uitbetaling gelet op het maximale premiebedrag en aantal premies per jaar. Zo nodig vindt betaling plaats in een volgend jaar (nieuw zevende lid).

 

Tijdelijk experiment

Het gaat in eerste instantie om een pilot voor twee jaar. Vanwege de krappe arbeidsmarkt en een historisch laag bijstandsbestand is een experimentele uitstroompremie juist nú van meerwaarde. Mensen die nu in de bijstand zitten komen vaak zeer lastig aan het werk, ook al zijn er nu veel kansen op de arbeidsmarkt. Juist voor deze groep kan een werkpremie het verschil maken.

 

Bijstandsgerechtigden die uiterlijk in december 2025 aan het werk gaan, kunnen nog aanspraak maken op een experimentele uitstroompremie, op voorwaarde dat de uitstroom minimaal twee maanden plaatsvindt of, wanneer het gaat om deeltijdwerk, dat minimaal twee maanden plaatsvindt.

 

Artikel I, onderdeel e: vervallen hoofdstuk 3 - Individuele studietoeslag

Dit betreft een actualisering in verband met nieuwe wet- en regelgeving. De wettelijke ‘individuele studietoeslag’, gericht op studerenden die niet kunnen werken naast hun studie, is met ingang van 1 april 2022 vervangen door de studietoeslag (artikel 36b van de wet). Voor het bepalen van de hoogte van de studietoeslag zijn met ingang van deze datum de Beleidsregels Studietoeslag gemeente Amsterdam van toepassing.

 

Artikel I, onderdeel f: vervallen artikel 7.1 – Methodiek voor vaststellen loonwaarde

Dit betreft ook een actualisering in verband met nieuwe wet- en regelgeving. Om de loonwaarde te bepalen met het oog op de loonkostensubsidie Participatiewet (artikel 10d van de wet) is in 2021 besloten tot een landelijk uniforme methodiek (Besluit loonkostensubsidie Participatiewet 2021). Daarmee is het niet meer nodig dat de gemeente hiervoor regels vaststelt. Daarom vervalt artikel 7.1, evenals de bijlage waar deze bepaling naar verwijst (Bijlage - Beschrijving van de methodiek Vaststelling van de Tegemoetkoming voor Arbeidsinspanningen (VTA) - januari 2015).

 

Artikel II – Overgangsbepaling

Op uitkeringsgerechtigden die in vervolg op een proefplaats of leerstage in 2023 zijn uitgestroomd naar werk, blijft het bepaalde in artikel 2.1, tweede, vierde en vijfde lid, van toepassing zoals dit luidde op 31 december 2023. Het kan hierbij zowel gaan om mensen die in 2023 al aanspraak maakten op een uitstroompremie na het doorlopen van een leerstage of proefplaats, maar bij wie deze nog niet tot uitbetaling is gekomen, als om mensen die in 2023 al waren uitgestroomd, maar nog niet lang genoeg om al aanspraak te maken op een van deze premies. In beide situaties kan in 2024 alsnog een van de uitstroompremies worden uitbetaald die in verband met de generieke experimentele uitstroompremie vervallen.

 

Artikel III - Inwerkintreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de bekendmaking. Het werkt terug tot en met 1 januari 2024. Met de terugwerkende kracht wordt beoogd dat alle bijstandsgerechtigden die op of na 1 januari 2024 aan het werk zijn gegaan, voor een experimentele uitstroompremie in aanmerking kunnen komen (van ten minste € 300), terwijl vanaf deze datum geen nieuwe aanspraak meer ontstaat op een van de tevoren bestaande specifieke uitstroompremies (van € 250).

 

Naar boven