Gemeenteblad van Bergeijk
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Bergeijk | Gemeenteblad 2024, 550353 | ander besluit van algemene strekking |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
|---|---|---|---|
| Bergeijk | Gemeenteblad 2024, 550353 | ander besluit van algemene strekking |
Kadernota Geldzorgen in de Kempen 2025-2028
Wethouders Jansen, Beex, van Dalen en Maas aan het woord
Kunnen rondkomen is niet vanzelfsprekend. Ondanks het feit dat we in de Kempen in een welvarende regio leven, zijn er steeds meer inwoners die te maken hebben met geldzorgen, die niet kunnen rondkomen en/of problematische schulden hebben. Ook landelijk is er steeds meer aandacht voor (financiële) bestaanszekerheid en is er, mede naar aanleiding van de corona- en energiecrisis, een steeds groter groeiende groep ‘werkende armen’.
Weg van het begrip armoede. We merken dat mensen zich niet snel aangesproken voelen als we het begrip armoede hanteren. Met armoede bedoelen we inwoners met een laag inkomen. Echter, je hoeft geen laag inkomen of schulden te hebben om je zorgen te maken over geld. Daarom hanteren we in deze kadernota het begrip Geldzorgen.
Het hebben van geldzorgen heeft ook grote gevolgen voor andere leefgebieden. Geldzorgen brengen stress met zich mee en zijn van invloed op gezondheid, welzijn en participatie van onze inwoners.
De Kempengemeenten werken intensief samen op het gebied van bestrijding van geldzorgen en schulden. Dit doen we uiteraard met onze twee uitvoeringsorganisaties, Maatschappelijke Dienstverlening van de Samenwerking Kempengemeenten (verder GRSK) en KempenPlus, maar daarnaast ook met vele betrokken partijen in het maatschappelijk middenveld. Zoals: Stichting Leergeld Veldhoven en de Kempen, thuisadministratie Cordaad Welzijn, de Voedselbanken in Bladel en Bergeijk, Kledingbank de Kempen en de woningstichting. Samenwerking op de thema’s geldzorgen en schulden is cruciaal. Onze partners zetten zich iedere dag weer in voor onze inwoners. Daar zijn we ze dan ook erg dankbaar voor.
We kunnen als gemeenten geen inkomenspolitiek voeren maar er wel voor zorgen dat er inkomensondersteunende maatregelen en goede schuldhulpverlening beschikbaar zijn voor inwoners (met een laag inkomen). Daarnaast blijven we ons hard inzetten voor preventie en vroegsignalering, om er op die manier voor te zorgen dat inwoners tijdig ondersteuning aangeboden krijgen en ontvangen en ervoor te zorgen dat onze inwoners financieel weerbaarder /zelfredzamer zijn.
Eind 2020 hebben de raden in de Kempen het beleidskader Armoedebestrijding 2021-2024 ‘Koersen op de toekomst’ vastgesteld. Een beleidskader waarin schuldhulpverlening en minimabeleid voor het eerst zijn gecombineerd. Met het accent op meer preventief werken en vroegsignalering. Die focus is niet veranderd. Deze insteek blijft ook de komende jaren heel belangrijk. Wat wel veranderd is gedurende de looptijd van de vorige kadernota, is de wereld om ons heen. Denk aan de gevolgen van de coronacrisis, de oorlog in Oekraïne en de energiecrisis die daardoor is ontstaan. Landelijk gezien is er de afgelopen periode ook steeds meer aandacht gekomen voor (financiële) bestaanszekerheid. Bestaanszekerheid betekent het op orde brengen van de basisvoorwaarden om te kunnen bestaan: 'De zekerheid van voldoende en voorspelbaar inkomen, de zekerheid van werk en van mee kunnen doen in de samenleving'1.
Ook het beeld rondom geldzorgen en de dienstverlening die nodig is om mensen hierbij te ondersteunen, is de afgelopen jaren veranderd. Verschillende onderzoeken laten zien wat de gevolgen zijn van chronische stress als gevolg van schaarste in geld en het hebben van financiële problemen. Voor deze nieuwe kadernota hebben we onderzocht wat goed gaat en wat beter kan door input op te halen bij allerlei samenwerkingspartners én inwoners. Hoe kunnen we onze (kwetsbare) inwoners nog beter ondersteunen als het gaat om armoede en geldzorgen?
We hebben in de Kempen een goed ondersteuningsaanbod. We zien echter dat inwoners dit nog onvoldoende weten te vinden en gebruiken. In de komende periode zetten we daarom in op het eerder bereiken van inwoners en op een toename van het gebruik van het ondersteuningsaanbod. Door gebruik te maken van het aanbod kunnen bijvoorbeeld huishoudens met een laag inkomen ook meedoen in het verenigingsleven of een dagje uit.
In hoofdstuk 2 beschrijven we wat we verstaan onder geldzorgen en geven we inzicht in de omvang en samenstelling van huishoudens met een laag inkomen en van huishoudens met schulden. Ook gaan we in op de oorzaken en gevolgen van geldzorgen. In hoofdstuk 3 geven we een beeld van het gemeentelijk aanbod, schetsen we de landelijke ontwikkelingen, blikken we terug op de kadernota Armoedebestrijding 2021-2024 en lichten we toe wat we in het participatieproces hebben opgehaald bij onze partners. In hoofdstuk 4 formuleren we het kader voor schuldhulpverlening voor de periode 2025-2028. In hoofdstuk 5 leest u de ambities en speerpunten die voortkomen uit de input die we hebben opgehaald. In hoofdstuk 6 geven we weer hoe we gaan monitoren en in hoofdstuk 7 sluiten we af met de financiële paragraaf.
Leven met een laag inkomen kan samen gaan met het hebben van schulden. Iemand die een laag inkomen heeft, heeft namelijk een grotere kans op het ontwikkelen van schulden, onder andere vanwege de beperkte financiële buffer die beschikbaar is om onvoorziene uitgaven op te vangen. Tegelijkertijd kan het hebben van schulden of het deelnemen aan een schuldentraject ervoor zorgen dat iemand (soms tijdelijk) de beschikking heeft over beperkte middelen en daardoor rond moet komen van een laag inkomen. Zowel het hebben van een laag inkomen als het hebben van schulden kan leiden tot geldzorgen. In dit hoofdstuk geven we daarom inzicht in de omvang en samenstelling van de huishoudens in de Kempen met een laag inkomen en kijken we ook naar de huishoudens met schulden. Vervolgens gaan we in op de oorzaken en gevolgen van geldzorgen.
We spreken van een laag inkomen als iemand gedurende een langere tijd niet de middelen heeft om te kunnen beschikken over de goederen en voorzieningen die in de samenleving als minimaal noodzakelijk gelden. Je kunt hierbij onderscheid maken tussen noodzakelijke kosten zoals voedsel, ziektekosten, huur en kleding en kosten om actief deel te nemen aan de samenleving zoals het ontvangen van bezoek en bijvoorbeeld de contributie van een vereniging 2 .
Naar schatting moet tussen de 3,1 en 3,6% van alle huishoudens in de Kempen rondkomen van een inkomen op bijstandsniveau (=100% wettelijk sociaal minimum (verder wsm)). Het gemiddelde percentage huishoudens met een dergelijk inkomen ligt landelijk tussen de 5 en 6%.
Daarnaast heeft naar schatting 4,7 tot 5,5% van de huishoudens in de Kempen een inkomen tot 120% wsm. In andere, vergelijkbare, gemeenten ligt dit percentage tussen de 7 en 8%.
Alle 4 de gemeenten hebben een lager aandeel minimahuishoudens ten opzichte van vergelijkbare gemeenten. Verder valt op dat het aandeel huishoudens met een uitkering vanuit de Participatiewet (een bijstandsuitkering) in de Kempen aanzienlijk lager ligt dan in vergelijkbare gemeenten (Kempen: 22-29%, vergelijkbare gemeenten: 45-50%). Het aandeel huishoudens met een AOW-uitkering ligt in de Kempen juist hoger dan gemiddeld (Kempen: 37-44%; vergelijkbare gemeenten: 25-30%).
Naar huishoudtype vormt ongeveer de helft van de minimahuishoudens een alleenstaand huishouden. Circa 40% bestaat uit paren, waarvan de helft met kinderen en de helft zonder kinderen. Een tiende van de huishoudens vormt een eenoudergezin.
Het aandeel kinderen dat opgroeit in een huishouden met een inkomen tot 130% wsm ligt iets onder of in lijn met het gemiddelde in vergelijkbare gemeenten.
Uit onderzoek van het Centraal Bureau voor de statistiek (verder CBS) blijkt dat op 1 januari 2023 726.210 huishoudens in Nederland problematische schulden had. Dat is 8,8% van het totaal aantal huishoudens. Ondanks alle veranderingen is dit percentage vrijwel niet gewijzigd sinds de eerste meting in 2015#_ftn13 . ‘Een schuld is problematisch wanneer te voorzien is dat een persoon schulden niet zal kunnen blijven afbetalen of is gestopt met betalen’. Het gaat dan om een situatie waarin niet binnen 36 maanden alle opeisbare vorderingen betaald kunnen worden. Uit onderzoek blijkt dat schulden vaker voorkomen bij mensen met een laag inkomen, uitkeringsgerechtigden, kostwinners tussen de 35 en 55 jaar, huishoudens met kinderen en huishoudens waarvan (een ouder van) de kostwinner in het buitenland is geboren. Maar ook dat het hebben of krijgen van schulden iedereen kan overkomen.
Over het algemeen zien we verder dat inwoners vaak (te) laat aankloppen bij hulpverlening wanneer er schulden zijn.
Het aantal huishoudens met geregistreerde problematische schulden op 01-2023 in de Kempengemeenten ligt een stuk lager dan het landelijk gemiddelde van 8,8% en ziet er als volgt uit#_ftn24 . Gemeente Eersel is een van de gemeentes met het laagste percentage huishoudens met problematische schulden van Nederland in 2023.
Het aantal huishoudens dat zich in 2023 heeft gemeld met een verzoek om informatie, advies, of een hulpvraag met betrekking tot hun financiën was 122. Het bereik lijkt laag al is de verwachting dat het bereik vergelijkbaar is met het landelijk bereik. Ter illustratie; landelijk waren er per 1 januari 2023 726.210 huishoudens met een problematische schuld en het aantal aanmeldingen (verzoeken tot informatie, advies of een hulpvraag gericht aan een lid van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK) bedroeg landelijk 79.515 in 2023 (NVVK jaarverslag 2023).
71 huishoudens hebben in 2023 budgetbegeleiding ontvangen. Volgens de richtlijnen van NVVK moet binnen 120 dagen duidelijk worden of een schuldregeling mogelijk is. Maatschappelijke Dienstverlening heeft een gemiddelde doorlooptijd van 93 dagen dus ruim binnen deze richtlijnen.
Wat kunnen we zeggen over de huishoudens die zich in 2023 hebben aangemeld voor schuldhulpverlening?
Volgens het Nibud heeft iemand met schulden in Nederland gemiddeld 13 schuldeisers en een totale schuldenlast van ruim € 40.000,-. Minder dan de helft van de gezinnen met problematische schulden maakt gebruik van schuldhulpverlening. In de Kempengemeenten was de gemiddelde schuld € 31.681,- en was het gemiddelde aantal schuldeisers 12. De gemiddelde schuldenlast ligt in de Kempengemeenten dus lager dan het landelijk gemiddelde.
Als we kijken naar het dashboard Schuldenproblematiek in beeld van het CBS4, valt nog het volgende op.
In de Kempengemeenten zijn de meeste huishoudens met een inkomen tot 120% van het wsm gepensioneerd, maar dit is niet de grootste groep met problematische schulden. Dat is namelijk de groep inwoners met een inkomen uit loondienst of die op Zzp-basis werken.
Er zijn meerdere factoren die bijdragen aan het ontstaan van financiele problemen, zowel op individueel niveau als op maatschappelijk niveau.
Denk bijvoorbeeld aan ontwikkelingen in de maatschappij zoals de energiecrisis de afgelopen jaren, mede als gevolg van de oorlog in Oekraine waardoor de kosten voor het verbruik van gas en elektra ineens omhoog schoten. Maar ook de hoge inflatie die we nu kennen en het rijksbeleid ten aanzien van de bijstandsuitkeringen zorgt ervoor dat mensen moeite kunnen krijgen om rond te komen. Zo heeft de landelijke Commissie Sociaal Minimum geconcludeerd dat het besteedbaar inkomen van veel huishoudens op het sociaal minimum te laag is. Hierdoor kunnen zij niet rond komen en niet mee doen aan de samenleving.
Op individueel niveau spelen zogeheten life-events een rol. Denk aan het krijgen van kinderen, maar ook het overlijden van een naaste, een echtscheiding of ontslag. Daarnaast kunnen verschillende andere factoren bijdragen aan het ontstaan van financiele problemen zoals laaggeletterdheid, ziekte of psychische problemen en lichamelijke of cognitieve beperkingen (Inspectie Sociale zaken en Werkgelegenheid 2020).
Naast persoonlijke oorzaken worden financiële problemen ook sociologisch bepaald. Dat wil zeggen dat de familie of wijk waarin je opgroeit van invloed kan zijn op je financiële situatie. Zo wordt er overerving waargenomen. Financiële problemen bij ouders hebben grote invloed op de kansen en het toekomstperspectief van hun kinderen.
Het hebben van financiële problemen kent vaak meer gevolgen dan alleen het niet meer kunnen betalen van de rekeningen. Zo lopen mensen het risico om sociaal geïsoleerd te raken doordat ze bijvoorbeeld over onvoldoende middelen beschikken om activiteiten te ondernemen. Dit kan tot schaamte leiden. Daarnaast hebben financiële problemen een negatief effect op je lichamelijke en geestelijke gezondheid. Steeds meer onderzoeken tonen aan dat geldzorgen stress veroorzaken. Langdurige stress leidt tot ineffectief gedrag zoals impulsiviteit en moeite met plannen en organiseren. Deze factoren maken het moeilijker om goed te funcioneren en goede beslissingen voor de lange termijn te nemen. Dit kan ervoor zorgen dat financiële problemen in stand blijven en kan daarnaast een negatieve invloed hebben op andere leefgebieden.
In de Nationale Monitor Geldzorgen is een vergelijking gemaakt tussen mensen mét en zonder financiële stress#_ftn15 . Onderstaande tabel is uit dit onderzoek overgenomen.
Niet alleen de maatschappelijke kosten, maar ook het persoonlijk leed is hoog. Naast de middelen die uitgegeven worden aan voorzieningen vanuit het minimabeleid en trajecten in de schuldhulpverlening, zorgt armoede voor hogere zorgkosten, minder arbeidsparticipatie, meer onderwijsuitval, een hogere uitkeringsafhankelijkheid en een groter gebruik van ondersteuning op andere leefgebieden (denk daarbij aan huisvesting, mentale en fysieke gezondheid en sociale relaties).
Onderzoeken tonen aan dat kinderen die opgroeien in armoede:
2.5 Samenhang bredere sociaal domein
Inzetten op geldzorgen heeft een positief effect op andere leefgebieden en daarmee is er ook veel samenhang met andere beleidsthema’s in het bredere sociaal domein.
Arbeidsparticipatie : Inwoners in de bijstand worden gestimuleerd en ondersteund om aan het werk te gaan. Door in te zetten op sociale activering en re-integratie kunnen mensen meedoen in de maatschappij en zingeving ervaren. Voor bijna iedereen loont het om te gaan werken. Werken is de snelste manier om meer inkomen te verkrijgen, schulden en geldzorgen te voorkomen.
Kansengelijkheid: Bij volwassenen; het volwaardig mee kunnen doen in de maatschappij en tegengaan van sociaal isolement. Bij kinderen; mee kunnen doen met leeftijdsgenootjes en jezelf maximaal kunnen ontwikkelen
Gezondheid: Door in te zetten op armoede en geldzorgen, bevordert dit ook de gezondheid van inwoners. Zowel de gevolgen van chronische stress als de gezondheid in de zin van voeding en sporten.
Positievere en veiligere leefomgeving in gezinnen: Stress veroorzaakt veel spanningen. Spanning tussen ouders en tussen ouders en kinderen. Inzet op ondersteuning en regelingen in het kader van geldzorgen heeft daarin een positieve bijdrage. Dat zal ook merkbaar zijn bij de jeugd- en gezinsprofessionals die gezinnen bijstaan.
De inhoud van het beleidskader is gebaseerd op de wettelijke taak van gemeenten, landelijke ontwikkelingen en lokale bevindingen. Deze bevindingen zijn op verschillende manieren verzameld: de rapportage van onderzoeksbureau KWIZ, een enquête onder samenwerkingspartners, een verdiepende sessie met diverse samenwerkingspartners en gesprekken met inwoners met geldzorgen. Daarnaast is de opgehaalde input uit de Kempische raadsbijeenkomst meegenomen.
3.1 Gemeentelijk ondersteuningsaanbod
Gemeenten hebben zowel een wettelijke taak op het gebied van schuldhulpverlening als op het gebied van inkomensondersteuning. Wat die taken zijn, lichten we hieronder toe.
De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (verder Wgs) omschrijft het begrip Schuldhulpverlening als: ‘het ondersteunen bij het vinden van een adequate oplossing gericht op de aflossing van schulden indien redelijkerwijs is te voorzien dat een natuurlijke persoon niet zal kunnen voortgaan met het betalen van zijn schulden of indien hij in de toestand verkeert dat hij heeft opgehouden te betalen, alsmede de nazorg’. Schuldhulpverlening heeft hiermee als doel om inwoners rust en overzicht te geven over hun financiële situatie en zo mogelijk betalen of regelen van aanwezige schulden. Tegelijkertijd gaat het hier om het voorkomen van een terugval. De Wet gemeentelijke schuldhulpverlening regelt dat inwoners met financiële problemen of (dreigende) problematische schulden bij gemeenten terecht kunnen voor onder meer advies en schuldhulpverlening.
Per 2021 is de wet gewijzigd en is ook vroegsignalering van schulden op basis van signalen door derden een wettelijke taak voor gemeenten geworden.
De schuldhulpverlening wordt uitgevoerd door GRSK afdeling Maatschappelijke Dienstverlening (verder afdeling MD). De kaders voor schuldhulpverlening zijn vastgesteld in de gemeentelijke beleidsregels schuldhulpverlening. In hoofdstuk 4 wordt verder ingegaan op schuldhulpverlening.
Gemeenten mogen inwoners met een laag inkomen geen extra inkomen geven. Wel mogen (moeten) we inwoners met een laag inkomen ondersteunen. Daarvoor zijn regels opgenomen in de Participatiewet en in de Invorderingswet 1900. De gemeentelijke kaders voor bijzondere bijstand zijn opgenomen in de beleidsregels bijzondere bijstand en beleidsregels participatieregeling 18+.
Hieronder ziet u welke verplichte en niet verplichte regelingen er zijn. In bijlage 2 is een overzicht opgenomen met de kenmerken van de regeling, of er sprake is van een inkomensgrens of draagkracht6 en welke ruimte gemeenten hebben om de regeling lokaal te maken.
Kwijtschelding gemeentelijke belastingen7.
Collectieve ziektekostenverzekering: aanbod van een collectieve zorgverzekering bestaande uit een basisverzekering met aanvullende verzekering van CZ of VGZ. Met het pakket komen veel voorkomende kosten voor vergoeding in aanmerking. Daarnaast ontvangen inwoners een tegemoetkoming voor de kosten van de aanvullende verzekering.
Deze regelingen worden sinds 1 januari 2024 uitgevoerd door KempenPlus.
De bedragen van de Individuele inkomenstoeslag zijn sinds 2015 niet geïndexeerd. De Individuele inkomenstoeslag bedraagt voor een alleenstaande € 375,-, voor een alleenstaande ouder € 500,- en voor een echtpaar (met of zonder kinderen) € 550,-. Deze bedragen zijn opgenomen in de Verordening participatiewet 2015, welke eind 2014 is vastgesteld. Er is geen indexatie opgenomen. Als we kijken naar de consumentenprijsindex zien we dat deze sinds 2015 met bijna 30% is gestegen8 . Voor de bijstandsuitkeringen zien we dat deze met circa 38% zijn gestegen.
Gelet hierop vinden we het belangrijk dat de bedragen van de Individuele inkomenstoeslag per 1 januari 2026 met 30% worden verhoogd. In 2025 wordt de Verordening participatiewet 2025 geactualiseerd. De aanpassing kan in deze actualisatie worden meegenomen.
Collectieve ziektekostenverzekering
We vergoeden op dit moment de kosten voor meerdere aanvullende pakketten volledig via de bijzondere bijstand. Hierdoor is het voor een inwoner het voordeligst om het duurste aanvullende pakket te kiezen dat volledig wordt vergoed en ontbreekt de prikkel om te kiezen voor het meest passende pakket. In het gebruik zien we terug dat deze keuze ook daadwerkelijk wordt gemaakt. Gemeenten betalen de aanvullende premie echter wel ongeacht of er zorg wordt geconsumeerd.
Daarnaast valt op dat de gemeentelijke vergoeding van de aanvullende ziektekostenverzekering in de Kempen zeer ruim is ten opzichte van andere gemeenten in de regio. De kosten voor de meest gekozen aanvullende verzekering die door ons volledig wordt vergoed bedraagt € 49,26 per maand. Als we kijken naar omliggende gemeenten zien we de volgende vergoedingen per maand:
We vinden het belangrijk dat een inwoner toereikende ondersteuning krijgt en daarbij de juiste aanvullende verzekering afsluit. Dat wil zeggen dat een inwoner niet oververzekerd is, maar zeker ook niet onderverzekerd. We gaan onderzoeken of we over kunnen stappen naar een lagere vaste bijdrage per pakket, zonder dat inwoners hierdoor onderverzekerd raken.
(On)mogelijkheden om inkomensgrenzen te wijzigen
De vraag is aan de orde gekomen of de inkomensgrenzen voor alle regelingen verhoogd kunnen worden naar 130%. De mogelijkheid om de grens te verhogen verschilt per regeling.
De inkomensgrenzen van de Collectieve ziektekostenverzekering en van de Participatieregeling 18+ bedragen op dit moment 120% van het wsm en kunnen technisch gezien verhoogd worden naar 130%. Dit geldt echter niet voor de inkomensgrenzen van de Individuele inkomenstoeslag en kwijtschelding van de gemeentelijke belastingen. Bij de Individuele Inkomenstoeslag niet, omdat de regeling bedoeld is voor inwoners die op het absolute minimum zitten. Er is gekozen voor 105% om ook inwoners met een andere uitkering (bijv. Wajong) niet op een paar euro buiten de regeling te laten vallen. Bij kwijtschelding gemeentelijke belastingen is een inkomensgrens van 100% de maximale inkomensgrens. Bij de bijzondere bijstand geldt geen inkomensgrens, maar wordt gewerkt met draagkracht. Dat houdt in dat er geen alles-of-niets-grens is. Als je inkomen meer bedraagt dan 120% van de van toepassing zijnde bijstandsnorm, wordt 35% van dit inkomen gezien als draagkracht om zelf in de kosten te kunnen voorzien.
KWIZ heeft met een scenarioanalyse in beeld gebracht wat de inkomenseffecten zijn en wat een verhoging van de inkomensgrens van 120 naar 130 procent van het wsm voor een aantal regelingen zou betekenen voor de programmakosten9 van de gemeenten. De samenstelling van deze groep is niet in beeld gebracht, hier hebben we dus geen zicht op. Voor de volledige scenarioanalyse wordt verwezen naar bijlage 1.
Ondanks het feit dat de doelgroep die in aanmerking komt voor de Participatieregeling 18+ en Collectieve ziektekostenverzekering logischerwijs groter wordt wanneer de inkomensgrens wijzigt en je daardoor een grotere groep inwoners kunt ondersteunen, zien we dat de groep inkomens tussen 120 en 130% gemiddeld al voldoende over houdt (van circa € 279 tot € 669 per maand bij volledig gebruik van gemeentelijke regelingen).
We zijn dan ook van mening dat het beter is om de inkomensgrenzen van deze regelingen niet te verhogen maar de focus te leggen op het meer bereiken van de bestaande inkomensgroepen omdat je ziet dat het wel of niet gebruiken van de gemeentelijke regelingen voor hen veel verschil maakt.
De armoedeval 10 blijft gelijk bij het wijzigen van de inkomensgrens, maar ontstaat bij een ander inkomen. Daarnaast zullen de regelingen met een inkomensgrens op 120% vervallen, waardoor het stapsgewijs afnemen van regelingen waar recht op bestaat bij een hoger wordend inkomen, vervalt (geen regelingen tussen 105 en 130% van het inkomen).
3.1.3 Sociaal Raadslieden Werk
Onderdeel van het gemeentelijke ondersteuningsaanbod is ten slotte nog het Sociaal Raadsliedenwerk. Sociaal Raadsliedenwerk wordt uitgevoerd door MD, maar werkt onafhankelijk en vertrouwelijk. De Sociaal Raadslieden zijn deskundig op het gebied van wetten, regelingen en voorzieningen en bieden ondersteuning en advies aan mensen die te maken hebben met uiteenlopende problemen op het gebied van inkomen, schulden, uitkeringen en sociale voorzieningen. De Sociaal Raadslieden fungeren hierbij als een tussenpersoon tussen de burger en instanties zoals de gemeente, de Belastingdienst, het UWV en zorgverzekeraars. Inwoners kunnen bij hen terecht voor (juridisch) advies vragen over uitkeringen, schulden en toeslagen. Zij geven hierover gratis informatie en advies aan inwoners. Ze kunnen ook helpen bij het schrijven van een klacht, brief of bezwaar en het indienen van een aanvraag. Daarnaast bieden ze hulp bij schuldenproblematiek. Inwoners met financiële problemen kunnen met hun hulpvraag terecht bij de Sociaal Raadslieden.
De hulp van de Sociaal Raadslieden is laagdrempelig en toegankelijk. Omdat de hulp gratis en anoniem is, werkt het drempelverlagend voor mensen die moeite hebben om zelf de stap te zetten naar instanties. De Sociaal Raadslieden werken nauw samen met hulpverlening in het voorliggend veld en de gemeentelijke afdelingen, zodat mensen in een kwetsbare positie met een integrale hulpvraag zo goed mogelijk worden ondersteund.
Het Sociaal Raadsliedenwerk is geen wettelijke verplichting maar een waardevolle toevoeging aan het gemeentelijke ondersteuningsaanbod. In 2023 hebben 169 inwoners zich gemeld bij de Sociaal Raadslieden.
Het thema armoede, schulden en geldzorgen heeft zowel landelijk als lokaal de afgelopen jaren meer aandacht gekregen dan ooit door o.a. de coronacrisis en de energiecrisis. De overheid heeft door middel van regelingen als de Energietoeslag en het prijsplafond geprobeerd om inwoners die werden geraakt door de energiecrisis te ondersteunen. Desondanks wordt landelijk gezien dat de financiële bestaanszekerheid van inwoners met een laag inkomen onder druk staat. Zoals al benoemd in hoofdstuk 2.3 heeft de landelijke Commissie Sociaal Minimum geconcludeerd dat het besteedbaar inkomen van veel huishoudens op het sociaal minimum te laag is waardoor zij niet rond kunnen komen#_ftn111 .
Het gaat hierbij niet enkel om het hebben van voldoende inkomen, maar ook om de voorspelbaarheid en toegankelijkheid van het stelsel zoals toeslagen en tegemoetkomingen. De Commissie Sociaal Minimum stelt ook dat de verhouding tussen gemeenten en de Rijksoverheid uit balans is: er is veel verschil tussen het armoedebeleid van gemeenten wat ongelijkheid met zich meebrengt. Daarnaast adviseren zij de Rijksoverheid om met landelijke toereikende regelingen te komen voor mensen met een inkomen op het sociaal minimum, zodat gemeenten zich weer kunnen richten op individueel maatwerk.
Ook in de herziening van de Participatiewet (Participatiewet in Balans) staat de menselijke maat, vertrouwen en eenvoud voorop. De Participatiewet is een vangnet dat ervoor zorgt dat mensen financieel niet door het ijs zakken en naar vermogen mee kunnen doen in de samenleving. We hebben de afgelopen jaren gezien dat de Participatiewet niet voor iedereen werkt zoals dit zou moeten. Er is behoefte aan een voorspelbaar en begrijpelijk vangnet met ruimte voor maatwerk.
In de laatste voortgangsrapportage van de aanpak geldzorgen, armoede en schulden van voormalig minister Carola Schouten lezen we dat armoede de laatste drie jaar is gedaald met 1,4% en kinderarmoede zelfs met 2,3%. Er leven zo’n 230.000 mensen minder in armoede, waarvan 73.000 kinderen. Problematische schulden zijn landelijk gezien echter juist toegenomen. Had in 2022 nog 7,7% van de huishoudens landelijk gezien problematische schulden, nu is dat 8,8%. De overheid kan gericht gezinnen in armoede bereiken met toeslagen, maar heeft veel minder grip op het ontstaan en oplossen van schulden.
Er is daarom ook landelijk gezien veel aandacht voor de verbetering van schuldhulpverlening. Er ligt een plan voor de basisdienstverlening voor schuldhulpverlening. Doel van dit plan is de gemeentelijke schuldhulp te verbeteren door een hulpaanbod dat toegankelijker is en in elke gemeente bestaat uit minimaal dezelfde elementen. Het streven is dat alle gemeenten de richtlijnen en handvatten van ‘Elementen van Basisdienstverlening’ invoeren.
3.3 Terugblik kadernota Armoedebestrijding 2021-2024
In het najaar van 2020 is de Kadernota armoedebestrijding 2021-2024 vastgesteld. Een periode van vier jaar die anders is verlopen dan we vooraf hadden kunnen voorzien. In 2020 hadden we al te maken met corona en lockdowns. We konden echter niet voorzien hoe lang dat zou duren. Ook konden we op dat moment niet voorzien dat er een oorlog in Oekraïne uit zou breken met een energiecrisis en forse inflatie tot gevolg.
Meer en andere inwoners kregen te maken met geldzorgen. Landelijk zijn diverse ondersteuningsmaatregelen ontwikkeld, welke als extra taken naar gemeenten kwamen zoals de TONK (Tijdelijke Ondersteuning noodzakelijke kosten) en Tozo (Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandige ondernemers) en de Eenmalige energietoeslag. Maar ook de ondersteuning van de gedupeerden van de Toeslagenaffaire. Deze ontwikkelingen hebben veel inzet en aandacht gevraagd. Dat heeft enerzijds tot gevolg gehad dat we geplande ontwikkelingen niet in gang hebben gezet; anderzijds is er een hele nieuwe groep inwoners met geldzorgen in beeld gekomen die we hebben ondersteund en hebben kunnen wijzen op het volledige ondersteuningsaanbod.
Flexibel zijn en blijven om daarmee in te kunnen spelen op wat er gebeurt in Nederland en de wereld om ons heen en de gevolgen hiervan voor het beleidsterrein van schuldhulpverlening en de minimaregelingen is en blijft ook de komende jaren belangrijk verwachten we.
Uit de terugblik blijkt verder dat er diverse doelstellingen waren opgenomen in de vorige kadernota die we niet kunnen meten of die we niet kunnen vergelijken omdat er geen nulmeting is gedaan. Het is belangrijk dat we in deze kadernota aandacht hebben voor meetbare doelstellingen en een nulmeting.
Zie bijlage 3 voor de uitgebreide terugblik op de Kadernota Armoedebestrijding 2021-2024 waarbij we ook ingaan op de onderdelen preventie en vroegsignalering, de verkenning naar de KempenPas en de gebiedsgerichte pilots die de afgelopen jaren in de verschillende gemeenten zijn uitgevoerd. Ook lees je hierin de resultaten van de beleidsdoelstellingen.
Om te bepalen welke accenten belangrijk zijn om te leggen om inwoners in de Kempen zo goed mogelijk te bereiken en ondersteunen op het gebied van armoede en geldzorgen, hebben we input en ideeën opgehaald bij inwoners, bij scholieren via het project Speaking Minds, samenwerkingspartners, adviesraden en gemeenteraadsleden. In onderstaande paragrafen staan de belangrijkste inzichten en is de kern van de gegeven input omschreven.
3.4.1 Samenwerkingspartners (enquêtes en thematafel)
In het voorjaar van 2024 hebben de vier gemeenten een vragenlijst ontwikkeld en deze verspreid onder allerlei samenwerkingspartners (zowel professioneel als vrijwillig) die in hun uitvoeringspraktijk nauw in contact staan met inwoners die te maken hebben met een laag inkomen en/of schulden. De vragenlijst heeft ruim 4 weken open gestaan en uiteindelijk hebben 32 respondenten, goed verspreid over de 4 Kempengemeenten, de vragenlijst ingevuld.
Op 7 mei 2024 hebben we vervolgens een selectie van organisaties uitgenodigd om deel te nemen aan de thematafels. Uiteindelijk waren hierbij zo’n 22 aanwezigen, waarbij 13 organisaties vertegenwoordigd waren.
Hier hebben we het volgende opgehaald:
De aanwezigen schatten bekendheid van de regelingen onder organisaties hoger in dan onder inwoners. Er is veel aanbod en dit is complex voor inwoners. Duidelijke en begrijpelijke communicatie (en herhaling) over het aanbod is van belang. Een vereenvoudigd aanvraagproces, één duidelijk overzicht van het aanbod, duidelijke websites (inclusief rekentool) en goede bereikbaarheid van de gemeentelijke hulporganisaties dragen hieraan bij.
Zie voor verdere uitwerking van de uitkomsten bijlage 4 en 5 (samenvatting uitkomsten enquête en verslag thematafels).
We zijn ook met inwoners met een laag inkomen in gesprek gegaan. We hebben hen benaderd via stichting Leergeld, de Voedselbank in Bergeijk en bij Schuldhulpverlening.
Uiteindelijk hebben er 8 interviews plaatsgevonden met inwoners in de periode mei-juni 2024. Er is bewust gekozen voor verschillende huishoudtypen, dus alleenstaande(n) ouder en paren met of zonder kinderen, met diverse inkomstenbronnen, dus: uit een Participatiewet uitkering, werk uit arbeid, zzp, AOW inkomen of WW/WAO/Wajong.
Hier hebben we het volgende opgehaald:
Wat over het algemeen opvalt in de interviews is, dat inwoners wanneer zij eenmaal schuldhulpverlening ontvangen, hier tevreden over zijn. We zien echter dat verbetering nodig is in de weg naar hulpverlening toe en het tijdig doorverwijzen of informeren over verder hulpaanbod. In sommige gevallen wordt hulp te laat opgestart.
Een warme overdracht tussen hulpverleners onderling is daarbij van belang en ook dat zij op de hoogte zijn van elkaars hulpaanbod om een gezin verder te helpen. De gezinnen die hulp krijgen van stichting Leergeld zijn hier zeer tevreden over. Leergeld fungeert voor hen als contactpersoon die daarnaast helpt met verwijzingen naar ander hulpaanbod.
Niet altijd wordt gebruik gemaakt van alle regelingen waar men mogelijk recht op heeft. Dit komt door onbekendheid met het aanbod. Ook geven enkele inwoners aan dat ze geen gebruik willen maken van voorzieningen omdat ze denken dat er altijd mensen zijn die hulp nog beter kunnen gebruiken dan zijzelf. Ook geven inwoners aan dat het stigma van armoede en schulden af moet en woordkeuze hier erg bepalend in kan zijn.
Verder kregen we de volgende tips over hulp en bekendheid van regelingen:
In plaats van dat iemand zelf de stap zet naar hulpverlening zou het prettiger zijn als iemand zijn of haar ervaring deelt en begeleidt naar de juiste hulp en mee gaat naar afspraken bijvoorbeeld. Ga er niet vanuit dat mensen altijd zelf actie moeten ondernemen en contact op moeten nemen of moeten terugbellen. Het is vaak fijner als ze gebeld worden.
Goede nazorg en voorbereiding op de periode na schuldsanering is erg belangrijk. Een inwoner geeft tijdens het interview aan de overgang na het beëindigen van de Wsnp lastig te vinden. Op dat moment kwam mevrouw namelijk niet meer in aanmerking voor bepaalde minimaregelingen. Het was het voor haar, ondanks de nazorg, onduidelijk hoe haar financiële situatie eruit zou komen te zien.
Op woensdag 22 mei 2024 vond het jaarlijkse Kempencongres plaats met raads- en commissieleden en colleges van de vier Kempengemeenten. Deze keer stond armoede, schulden en de nieuwe kadernota Geldzorgen op de agenda. Na het spelen van de serious game ‘voor 1 dag arm’, hebben de raads- en commissieleden door middel van het invullen van een MentiMeter input gegeven voor de nieuwe kadernota.
Met deze MentiMeter hebben we het volgende opgehaald:
Op de vraag wat we als Kempengemeenten zeker moeten behouden, wordt met name stichting Leergeld genoemd, mogelijkheid tot het bieden van maatwerk en voorzieningen als de voedsel- en kledingbank en thuisadministratie. Verder wordt zowel beleidsvrijheid in de Kempen als eenduidige regelingen in de Kempen benoemd.
Suggesties om het niet gebruik van regelingen tegen te gaan zijn: het mogelijk maken om meerdere regelingen samen aan te vragen, zelf actief andere regelingen onder de aandacht brengen als een client één regeling aanvraagt. Verder wordt aandacht gevraagd voor het creëren van één loket welke eenvoudig, laagdrempelig en dichtbij is. Zorg voor voldoende promotie en voorlichting.
Zie voor de verdere uitwerking van de resultaten van de MentiMeter tijdens het Kempencongres bijlage 6.
3.4.4 Onderzoek Minimapopulatie en Inkomenseffecten KWIZ
Het bereik van de minimaregelingen
KWIZ heeft het bereik van de gemeentelijke minimaregelingen in kaart gebracht door te kijken naar de totale doelgroep en het aantal verstrekkingen over 2023. Het aanbod aan regelingen in de 4 Kempen is geharmoniseerd.
De belangrijkste conclusies met betrekking tot het bereik staan hieronder opgesomd:
De Kempengemeenten hebben in 2023 de energietoeslag uitgekeerd aan huishoudens met een inkomen van maximaal 120 procent wsm. Er werd geen vermogenstoets toegepast. De gemeenten hebben ruim 80 procent van de doelgroep met een inkomen tot 120 procent wsm (en mogelijk een vermogen boven de grenzen van de Participatiewet) bereikt. Het bereik ligt in lijn met vergelijkbare gemeenten.
Zie ook de afbeelding hieronder waarin je het bereik van inkomensondersteunende regelingen ziet.
KWIZ heeft voor zes verschillende voorbeeldhuishoudtypen met vier verschillende inkomensniveaus in beeld gebracht hoeveel zij maandelijks aan gemeentelijke regelingen en landelijke toeslagen kunnen ontvangen in 2024. Daarnaast wordt in beeld gebracht van de effecten zijn als deze voorbeeldhuishoudens meer inkomen vergaren door werk (bijv. vanuit een bijstandssituatie). Ook de inkomenssituatie voor langdurige bijstandshuishoudens wordt in beeld gebracht.
Uit dit onderzoek wordt duidelijk dat dat de gemeentelijke regelingen (extra) financiële bestedingsruimte bieden. Voor sommige huishoudens is dat noodzakelijk om maandelijks rond te kunnen komen. Daarnaast is het belangrijk dat minima van de landelijke toeslagen gebruikmaken waar zij recht op hebben. Hieronder lichten we dit verder toe.
We zien dat huishoudens die van alle gemeentelijke regelingen gebruikmaken waar zij recht op hebben, daardoor logischerwijs (meer) budget overhouden aan het einde van de maand dan huishoudens die van geen enkele regeling gebruikmaken. Dit effect is het grootst voor gezinnen; door de samenstelling van hun huishouden kunnen zij immers de meeste vergoedingen vanuit de regelingen ontvangen. Voor een aantal voorbeeldhuishoudens is de (maximale) bijdrage van de gemeente noodzakelijk om rond te komen. Dit geldt voor:
Zonder de maximale gemeentelijke bijdrage komen deze huishoudens maandelijks geld tekort bij een inkomen op bijstandsniveau. Overigens is het zo dat het maximale bedrag dat minima vanuit de toeslagen van het Rijk kunnen ontvangen (onder andere huurtoeslag, zorgtoeslag, kindgebonden budget) een stuk hoger is dan het maximale bedrag van de gemeentelijke regelingen. Dit is ook in andere gemeenten het geval.
Uit het onderzoek wordt verder duidelijk dat werken in de meeste gevallen altijd loont. Inkomens tot 130% wsm houden altijd voldoende budget (en meer budget) over (t.o.v. inkomens tot 120%) om te voorzien in hun kosten (zowel bij volledig gebruik van gemeentelijke regelingen als bij niet-gebruik). Behalve bij een paar in de AOW-leeftijd. Zij houden voldoende budget over, maar net iets minder dan inkomens tot 120% bij volledig gebruik van de gemeentelijke regelingen. In dit geval wordt de daling van de landelijke toeslagen en gemeentelijke regelingen onvoldoende gecompenseerd door het hogere inkomen. Daarnaast valt het op dat een alleenstaande ouder bij een inkomen uit 100% wsm meer budget overhoudt dan bij 110% wsm.
In de Wgs is opgenomen dat de gemeenteraad telkens voor 4 jaar een plan vaststelt dat richting geeft aan de integrale schuldhulpverlening aan inwoners van zijn gemeente. Het plan bevat de hoofdzaken van het door de gemeente te voeren beleid betreffende schuldhulpverlening en het voorkomen dat inwoners schulden aangaan die ze niet kunnen betalen.
Om de samenwerking en de samenhang tussen geldzorgen en schulden te behouden worden de doelstellingen voor de komende vier jaar voor schuldhulpverlening gepresenteerd in de speerpunten in hoofdstuk 5.
In dit hoofdstuk schuldhulpverlening nemen we expliciet de onderdelen op waaraan het plan op grond van de Wgs moet voldoen.
Gewenste resultaten komende 4 jaar
De afgelopen jaren heeft het kabinet zich ingezet om geldzorgen, armoede en schulden te voorkomen en aan te pakken. Op 12 juli 2022 lanceerde het kabinet de landelijke Aanpak geldzorgen, armoede en schulden. Het landelijke schulden beleid dat is opgesteld stelt dat er minder mensen gaan van beginnende schulden naar problematische schulden en meer mensen stromen succesvol en duurzaam uit problematische schulden. De ambities van het kabinet zullen een beroep doen op de dienstverlening van de afdeling MD.
Het kabinet heeft zich samen met de brancheverenigingen NVVK, Vereniging van Nederlandse Gemeenten (verder VNG) en Divosa sterk gemaakt om de basisdienstverlening op te stellen die gaat gelden voor alle gemeenten. Onder de basisdienstverlening vallen onder andere een hulpaanbod dat toegespitst is op verschillende doelgroepen, het standaard aanbieden van een saneringskrediet met aflostermijn van 18 maanden en het bieden van begeleiding en nazorg.
Wij gaan ons de komende jaren inzetten om aan te sluiten bij de elementen van de basisdienstverlening. We gaan meedenken en meepraten over de verdere invulling van de elementen van de basisdienstverlening en deze vertalen naar de mogelijkheden binnen onze eigen organisatie. We zetten in om:
Hoe we deze doelstellingen willen behalen staat benoemd in de speerpunten in hoofdstuk 5.
De kwaliteit van de integrale schuldhulpverlening wordt geborgd door ons commitment aan de gedragscode en richtlijnen van de NVVK, de branchevereniging voor organisaties die werkzaam zijn op het gebied van financiële hulp. Afdeling MD voert de schuldhulpverlening uit en is lid van de NVVK. De NVVK Gedragscode beschrijft de uitgangspunten die van toepassing zijn op de hulp- en dienstverlening die NVVK-leden bieden. De Gedragscode gaat over kwaliteit, inhoud en intentie van deze hulp en dienstverlening. Elke 3 jaar voert de NVVK een audit uit om te beoordelen of leden nog voldoen aan de kwaliteitseisen.
Op maandelijkse basis ontvangt afdeling MD meldingen van betalingsachterstanden vanuit diverse vaste lasten partners op het gebied van zorg, water, gas & energie en huur vanuit de applicatie Vindplaats Schulden (verder VPS) van Stichting Bureau Krediet Registratie (BKR). Het doel van de vroegsignalering van betalingsachterstanden is om inwoners eerder te kunnen bereiken en indien zij dat wensen te helpen bij het oplossen van schulden, om zo problematische schulden te voorkomen. Op het moment dat inwoners sneller worden bereikt en geholpen, zijn de financiële problemen nog relatief beheersbaar. Dat maakt de hulpverlening gemakkelijker en de kans van slagen groter.
Per signaal wordt er een andere contactvorm gehanteerd om de inwoner te bereiken en een hulpaanbod te doen. Momenteel kan deze actie variëren van een brief of e-mailbericht tot telefonisch contact met een consulent schuldhulpverlening. Sinds 1 januari 2024 is er een pilot huisbezoeken gestart en worden er elke maand 10 huisbezoeken afgelegd bij meervoudige meldingen (meerdere signalen in een maand). Een schuldhulpverlener van afdeling MD legt samen met een maatschappelijk werker van Lumens de huisbezoeken af. Het afleggen van huisbezoeken is volgens Divosa het meest effectief in het bereiken van de inwoner. Daarnaast staat schuldenproblematiek vaak niet op zichzelf en spelen er meerdere problemen dan enkel betalingsachterstanden. We zien al dat deze werkwijze zijn vruchten afwerpt. Een aantal inwoners maakt in een eerder stadium gebruik van hulp, dan wanneer zij op eigen initiatief hulp zouden hebben gezocht. We zien daarnaast dat steeds meer vaste lasten partners betalingsachterstanden melden en dat ook frequenter doen. De voortgang van deze pilot wordt eind 2024 geëvalueerd. Als uitgangspunt om te bepalen of voorzetting van huisbezoeken wenselijk is, dient op basis van de pilot te kunnen worden vastgesteld dat het afleggen van een huisbezoek in de Kempen qua succesvolle contactpogingen gelijk of effectiever is gebleken ten aanzien van het landelijk gemiddelde conform de Divosa monitor Vroegsignalering schulden jaarrapportage 2022, zijnde 38% succesvolle contactpogingen n.a.v. een huisbezoek. Een succesvolle contactpoging houdt in: er is een huisbezoek afgelegd en dit heeft geleid tot aanmelding schuldhulpverlening of er is een huisbezoek afgelegd, maar inwoner heeft geen hulpvraag. Wat we wel al zien is dat het aantal succesvolle contactpogingen boven het landelijk gemiddelde uitkomt.
De wettelijke termijn voor de beschikking tot schuldhulpverlening is maximaal 8 weken (opgenomen in de gemeentelijke verordening beslistermijn schuldhulpverlening) na de dag waarop de aanvraag is ontvangen. Deze termijn wordt behaald.
Nadat er schriftelijk of mondeling om hulp wordt gevraagd wordt er binnen een week telefonisch contact opgenomen waarin uitvraag wordt gedaan om de financiële hulpvraag duidelijk te krijgen. Tijdens het gesprek kan meteen worden medegedeeld of iemand toegelaten wordt tot schuldhulpverlening en dat de beschikking per post wordt verstuurd. Het komt voor dat tijdens het gesprek duidelijk wordt dat de inwoner nog geen gebruik wil maken van schuldhulpverlening en voldoende heeft aan het telefonische advies op dat moment. Bij de toelatingsbeschikking wordt het eerste plan van aanpak meegestuurd. Wekelijks vindt de werkverdeling plaats en worden de intakegesprekken gepland. In de tussentijd kan ondersteuning zoals Sociaal Raadsliedenwerk of thuisadministratie worden ingezet. Indien er sprake is van een bedreigende situatie zoals woningontruiming of afsluiting van energie of water geldt de maximale termijn van 3 werkdagen. Doorgaans wordt deze melding dezelfde dag opgepakt.
Schuldhulpverlening aan gezinnen
Indien ouders met inwonende minderjarige kinderen zich melden voor schuldhulpverlening, is er extra aandacht voor mogelijke achterliggende problematieken. Wanneer er sprake is van mogelijke uithuiszetting i.v.m. huurachterstand worden er afspraken gemaakt ter vermijding huisuitzetting in het belang van de minderjarige kinderen. Verder wordt onder meer bekeken of de (inkomens)voorzieningen, zoals het kindgebonden budget en de toeslagen op orde zijn en of gebruik gemaakt kan worden van speciale voorzieningen voor kinderen die hun participatie bevorderen, zoals stichting Leergeld en passende minimaregelingen. Bij het opstellen van het plan van aanpak worden de specifieke omstandigheden van het gezin meegenomen en zo nodig wordt het gezin verwezen naar passende hulpverlening. Er wordt dan gezorgd voor een warme overdracht naar de betreffende hulpverlenende instantie als dit nodig is.
Aan de hand van hetgeen we lokaal hebben opgehaald, aangevuld met landelijke ontwikkelingen, kunnen we een aantal ambities met bijbehorende speerpunten voor de Kempengemeenten formuleren. Ook maken we duidelijk waarom we voor deze speerpunten en acties hebben gekozen.
We hebben in de Kempen een goed ondersteuningsaanbod. We zien helaas dat inwoners dit onvoldoende weten te vinden en gebruiken.
We willen geldzorgen voorkomen of deze in ieder geval in een zo vroeg mogelijk stadium oplossen of, als dat niet mogelijk is, beheersbaar maken. Door in te zetten op het ondersteunen en ontzorgen, willen we ervoor zorgen dat inwoners minder stress bij geldzorgen ervaren.
Aandachtspunt: we hebben met dit beleid niet de ambitie om het aantal huishoudens met een laag inkomen te verminderen. Dat kan ook niet, omdat inkomenspolitiek voorbehouden is aan het Rijk en met dit beleid het inkomen (uit werk, uitkering, pensioen etc.) niet wijzigt. Wel heeft het beleid invloed op de toename van het gebruik van het ondersteuningsaanbod door inwoners met een laag inkomen en daarmee op de te besteden middelen van inwoners.
In de volgende paragrafen hebben we onze opgaven uitgewerkt en benoemen we een aantal acties waar we mee aan de slag gaan.
5.2 Speerpunt 1: Preventie en vroegsignalering
Inwoners ervaren grip op hun geldzaken. Wanneer inwoners geldzorgen ervaren, streven we ernaar hen vroegtijdig te bereiken, zodat problemen niet verergeren.
Bepaalde levensgebeurtenissen (verder: life events) vergroten het risico op financiële problemen, een daling van het inkomen en/of het ontstaan van schulden welke kunnen leiden tot geldzorgen. Denk aan een geboorte, 18 jaar worden, een huwelijk, maar ook een scheiding, overlijden van een partner of pensioen. Juist op die momenten willen we dat inwoners weten waar zij terecht kunnen met vragen, zodat ze goed voorbereid zijn. Als we inwoners tijdig ondersteuning bieden, voorkomen we dat problemen erger worden en doorwerken naar andere leefgebieden, zoals gezondheid, opvoeden en sociale contacten.
Tijdens de thematafels is benadrukt dat het belangrijk is om risicogroepen op deze momenten proactief te benaderen, omdat inwoners pas ‘op zoek’ zullen gaan naar ondersteuningsaanbod wanneer zich een life event voordoet en/of zij geconfronteerd worden met een hulpvraag. We zien dat lokale organisaties in het maatschappelijk middenveld vaak laagdrempeliger zijn voor inwoners dan de gemeente en een toeleiding kunnen vormen naar de individuele gemeentelijke voorzieningen.
Het is belangrijk dat inwoners vaardigheden aanleren om om te kunnen omgaan met financiële tegenslagen, maar ook tijdig om hulp durven vragen binnen het eigen netwerk, bij vrijwilligers of bij professionals. Als tijdig ondersteuning wordt geboden, worden ergere problemen voorkomen en blijft de situatie behapbaar.
Vroegsignalering op basis van betalingsachterstanden in de vaste lasten (huur, zorg, water en energie) is bij uitstek een middel om inwoners met betalingsachterstanden vroegtijdig en proactief te benaderen. We zien dat steeds meer vaste lasten partners betalingsachterstanden melden en dat ook frequenter doen. En dat de eerste resultaten van de pilot huisbezoeken positief zijn. Een aantal inwoners maakt in een eerder stadium gebruik van hulp, dan wanneer zij op eigen initiatief hulp zouden hebben gezocht.
Kortom we willen problematische schulden bij inwoners voorkomen door tijdig signalen op te vangen en preventieve maatregelen te nemen.
We zetten in op preventie door informatie over life events (zoals geboorte, werkloos raken, ziekte, pensioen, echtscheiding, overlijden partner, psychische problemen/verslaving etc.) te verstrekken.
We bepalen samen met onze partners in het maatschappelijk middenveld welk aanbod rondom life events we opzetten, denk aan voorlichtingen, bijeenkomsten en flyermateriaal. Per doelgroep bepalen we hoe we hen op een effectieve manier kunnen benaderen. De informatiecampagnes maken de inwoner bewust van de financiële risico’s en voorzien in tips voor budgetbeheer.
We zetten in op vervolg van de pilot huisbezoeken vroegsignalering.
Zoals vermeld in hoofdstuk 4 loopt de pilot huisbezoeken nog. De eindevaluatie volgt eind 2024. Gelet op de positieve resultaten tot nu toe is de verwachting dat we de pilot/werkwijze vanaf 2025 voortzetten en onderzoeken we welke mogelijkheden voor eventuele uitbreiding er zijn. We verkennen of we vrijwillige afspraken kunnen maken met partners (anders dan de vaste lasten partners) over betalingsachterstanden.
We bepalen samen met partners het vervolg van de informatiepleinen.
In september 2023 zijn in Bladel en Eersel informatiepleinen van start gegaan. Inwoners kunnen zonder afspraak binnen lopen voor gratis advies voor allerlei hulpvragen. Ten tijde van het schrijven van het stuk wordt het vervolg van de informatiepleinen verkend. Tot nu toe geven de deelnemers (bibliotheek, DigiTaalhuis, Sociaal Raadsliedenwerk , Juridisch loket en Thuisadministratie) aan elkaar beter te vinden door deze werkwijze. Echter blijft het aantal bezoekers nog achter. We onderzoeken waar verbetermogelijkheden zitten, waarbij we ons ook focussen op gerichte communicatie naar risicogroepen.
We zetten het aanbod van Geldfit (De Nederlandse Schuldhulproute) voort.
Geldfit biedt een laagdrempelig platform voor tips en informatie over geld. Inwoners krijgen een passend advies of worden in contact gebracht met gemeentelijk hulpaanbod. We blijven het gebruik van Geldfit in de Kempen monitoren middels de dashboards, verkennen de postcodepreventie-aanpak van Geldfit en verkennen mogelijkheden om communicatiemateriaal in te zetten.
We zetten nog meer in op het versterken van signalering via bestaande en nieuwe vindplekken.
Dit doen we niet alleen door onze individuele voorzieningen, maar ook het collectieve aanbod dat voor alle inwoners toegankelijk is (vb. Informatiepleinen, Webinars) én de signaleringskaart geldzorgen onder de aandacht te (blijven) brengen bij partners. We verkennen en versterken ook de signalering en toeleiding naar ondersteuning via (nieuwe) vindplekken, zoals: verenigingen, werkgevers (via het programma Brainport voor Elkaar waar we aan deelnemen) en de rechtbank. Tot slot blijven we aansluiting zoeken bij het programma Kansrijke Start om ook de verbinding met gezondheidsachterstanden te maken.
We zetten het project ‘Speaking Minds’ voort en verkennen verdere mogelijkheden rondom financiële educatie in het basis- en voortgezet onderwijs.
Met Speaking Minds hebben we jongeren van het Pius X-college mee laten denken op thema’s rondom armoede. De ervaringen zijn erg positief geweest, zowel bij het Pius X-College, als bij de Kempengemeenten. De leerlingen hebben een kledinginzamelingsactie voor de Kledingbank georganiseerd en brieven ontwikkeld voor ouders met aanbod bij geldzorgen. Dit draagt bij aan taboedoorbreking en jongerenparticipatie bij gemeentelijk beleid wordt versterkt.
5.3 Speerpunt 2: Bekendheid met ondersteuningsmogelijkheden en vergroten van het bereik
De inwoner weet welk aanbod er is, begrijpt dit en heeft hier vertrouwen in.
Uit de interviews en thematafels kwam naar voren dat zowel inwoners als partners uit het (voorliggend) veld over het algemeen tevreden zijn over het bestaande gemeentelijke ondersteuningsaanbod. Ze geven echter aan dat inwoners hier onvoldoende van op de hoogte zijn. Dit beeld wordt bevestigd in het onderzoeksrapport van KWIZ. Het bereik van bepaalde regelingen blijft achter op het landelijke bereik. Voor de Participatieregeling 18+ is daarom per 1 januari 2024 het bedrag verhoogd en zijn de bestedingsdoelen verruimd. Het is echter nog te vroeg om te meten of het gebruik is toegenomen.
Het bereik van de regelingen laat zien dat bijvoorbeeld de ‘kwijtschelding van gemeentelijke belastingen’ door ongeveer 33 tot 44 procent van de doelgroep wordt gebruikt. Aangezien de kwijtschelding beschikbaar is voor de huishoudens met een inkomen op bijstandsniveau, wordt een groot deel van deze huishoudens met deze ondersteuning niet bereikt. Uit de inkomenseffecten blijkt juist dat huishoudens die moeten rondkomen op bijstandsniveau weinig bestedingsruimte hebben als zij niet van gemeentelijke regelingen – zoals de kwijtschelding van gemeentelijke belastingen – gebruikmaken. Bovendien is de groep huishoudens op bijstandsniveau relatief gezien vaker langdurig minima dan huishoudens met een hoger inkomen.
We communiceren over de ondersteuningsmogelijkheden (minimaregelingen, schuldhulpverlening en aanbod in het voorliggend veld).
We zetten in op het creëren van bekendheid van alle ondersteuningsmogelijkheden met extra aandacht voor specifieke doelgroepen (zoals AOW-gerechtigden; een relatief grote groep inwoners binnen de minimadoelgroep) en specifieke regelingen waarbij het bereik laag blijkt in verhouding tot vergelijkbare gemeenten, zoals de Participatieregeling 18+ en de kwijtschelding gemeentelijke belastingen.
We zorgen voor een overzichtelijke weergave van het minimabeleid op B1-niveau.
We zorgen ervoor dat het landelijke en lokale aanbod eenvoudig en overzichtelijk te vinden is op de website van elke gemeente in de Kempen en in een flyer. Daarnaast brengen we het aanbod ook regelmatig onder de aandacht bij inwoners via de gemeentelijke media, lokale krantjes etc. Dit geldt zowel voor financiële ondersteunende regelingen als voor ondersteuning bij schulden. Ook zorgen we ervoor dat in mondelinge communicatie met de inwoner rekening gehouden wordt met eenvoudig taalgebruik. Daarbij communiceren we met een duidelijke boodschap.
We vereenvoudigen het aanvragen van meerdere regelingen.
Als inwoners met een hulpvraag binnenkomen om één regeling aan te vragen, wijzen we hen ook op de andere regelingen waarvoor zij in aanmerking komen. We onderzoeken of dit kan middels het werken met één (digitaal) aanvraagformulier waarop een aanvraag voor meerdere minimaregelingen ineens kan worden ingediend.
We benaderen inwoners die een bijstandsuitkering krijgen actief over het ondersteuningsaanbod dat wij hebben.
We benaderen deze inwoners proactief en benoemen het ondersteuningsaanbod bij geldzorgen en schulden. Wellicht ook met een jaarlijks gesprek.
5.4 Speerpunt 3: Laagdrempelige toegang en eenvoud
Het is makkelijk om ondersteuning te vragen en we kijken actief waar we nog meer kunnen helpen. De inwoner voelt zich gehoord en ervaart minder geldstress.
We willen meer inzetten op persoonlijk contact wanneer een inwoner met een hulpvraag contact opneemt. Via een gesprek, via de mail of via de telefoon, afhankelijk van de voorkeur van de inwoner. Wanneer een inwoner eenmaal de stap naar hulpverlening heeft gezet, maar de hulpvraag ergens anders thuishoort, zetten we in op een warme overdracht en actieve benadering. Dit belang werd ook in de interviews met inwoners benadrukt.
We gaan er niet vanuit dat iedere inwoner met een hulpvraag zelf contact opneemt. We gaan er actief op af en helpen met ontzorgen (zonder daarbij de verantwoordelijkheid van de inwoner weg te nemen). Daarnaast laten diverse recente onderzoeken zien dat mensen met geldzorgen door stress geen goede beslissingen kunnen nemen en hulp nodig hebben. Dit vraagt dan ook om aandacht voor stress sensitieve dienstverlening. Een integrale blik en brede uitvraag passen hierbij. Geldzorgen hebben vaak invloed op andere leefgebieden. Een aanvraag bijzondere bijstand is tot op heden een ‘papieren transactie’ en past dus niet meer in deze visie. Daarnaast geven inwoners tijdens interviews aan dat het helpend is om informatie stap voor stap (in kleine stukjes) aan hen over te brengen.
In de interviews wordt daarnaast duidelijk dat de drempel die inwoners ervaren voor een gesprek met een consulent schuldhulpverlening met name veroorzaakt wordt door de veelvoud aan formulieren die zij op voorhand moeten aanleveren. In de praktijk is dit inmiddels niet meer de realiteit, maar gevoelsmatig levert dit een drempel op. De toegang tot dienstverlening kan dus van invloed zijn op het niveau van stress dat inwoners ervaren.
We zetten in op stress sensitieve dienstverlening.
Door in de dienstverlening rekening te houden met de effecten van langdurige stress, kunnen we inwoners met geldzorgen beter helpen. Door bijvoorbeeld aanvraagprocedures overzichtelijk te houden, te ontzorgen en trajecten in de schuldhulpverlening op te knippen in kleine stapjes. Stress sensitieve dienstverlening komt dan ook terug in alle eerder benoemde acties hierboven. Daarnaast willen we inzetten op het scholen van onze consulenten, zodat zij deze methodiek kunnen toepassen in gesprekken met inwoners en met meer empathie om kunnen gaan met mensen in financiële nood.
We onderzoeken hoe aanvraagformulieren voor minimaregelingen vereenvoudigd kunnen worden.
We evalueren, indien mogelijk ook met ervaringsdeskundigen/inwoners met een laag inkomen zelf, hoe het invullen zo eenvoudig mogelijk kan worden gemaakt. We letten hier nadrukkelijk op B1 niveau en bijvoorbeeld het gebruik van pictogrammen. Natuurlijk dient er wel aan de wettelijke eisen voor het aanvragen van deze regelingen te worden voldaan.
We verkennen de mogelijkheden rondom het automatisch/ambtshalve toekennen van voorzieningen.
In de Kempengemeenten is het al mogelijk om bijvoorbeeld de kwijtschelding ambtshalve toe te kennen waardoor meerdere jaren achtereen aanvragen niet nodig is. Hier wordt dus al op ingezet. We onderzoeken of dit ook voor andere regelingen mogelijk is.
We verkennen de mogelijkheden voor een brede intake.
Tijdens een brede intake wordt de hulpvraag besproken en wordt bekeken met welk ondersteuningsaanbod we de inwoners kunnen ondersteunen. Met een brede uitvraag wordt de hulpvraag integraal opgepakt en kan de inwoner waar nodig warm worden overgedragen naar de verschillende afdelingen binnen het sociaal domein. De consulenten schuldhulpverlening passen deze vorm van intake al toe. Voor bijzondere bijstand wordt verkend hoe de brede intake in de dienstverlening opgenomen kan worden. Enkel een ‘papieren transactie’ is dan niet meer aan de orde. Het is onze wens om te achterhalen wat er speelt, zodat we gericht kunnen kijken welk aanbod passend is.
5.5 Speerpunt 4: Verstevigen onderlinge samenwerking
Samen zorgen we ervoor dat een inwoner met een hulpvraag over geldzorgen gezien en geholpen wordt.
We onderscheiden in het versterken van onderlinge samenwerking enerzijds de samenwerking tussen de gemeenten en de partijen in het voorliggend veld en anderzijds de samenwerking binnen de gemeentelijke afdelingen/domeinen.
Wat duidelijk werd tijdens de thematafels en het Kempencongres is dat wij als gemeenten het taboe op geldzorgen niet alleen op kunnen lossen. Hier hebben we de organisaties in het maatschappelijk middenveld heel hard bij nodig. Ondanks de brede communicatie vanuit de gemeente realiseren we ons dat het voor een inwoner toch lastig blijft om te weten waar hij moet zijn. Je moet als inwoner ook maar net die informatie tegenkomen op het moment dat jij deze informatie nodig hebt. Daarom willen we er ook voor zorgen dat de vrijwilligers en de professionals in het ondersteuningsaanbod weten welk hulpaanbod er nog meer is en dat zij inwoners die bij hen aankloppen actief informeren en in contact brengen met de gemeente en het overige hulpaanbod. Samen doen dus!
Dit vraagt om een goede samenwerking en uitwisseling tussen alle partners. Het is belangrijk dat partners elkaar kennen, op de hoogte zijn van elkaars aanbod en bereid zijn de inwoner daarmee in verbinding te brengen zodat we samen de inwoner verder kunnen helpen. Dit vraagt om een blijvende inzet zeker in de huidige arbeidsmarkt waar mensen steeds sneller van baan wisselen. De afgelopen jaren hebben we al veel ingezet op kennisdeling en samenwerking. De dialoogavonden in het teken van stress bij schulden en de pilot vanuit gemeente Eersel waar consulenten Schuldhulpverlening en Thuisadministratie elkaar konden ontmoeten, zijn hier twee positieve voorbeelden van.
Met de overgang van bijzondere bijstand (en dus de volledige uitvoering van de Participatiewet) naar KempenPlus is er een knip ontstaan tussen de uitvoering van bijzondere bijstand en schuldhulpverlening en het Sociaal Raadsliedenwerk. Hierdoor is het van belang dat we alert zijn en blijven op de toegang en onderlinge samenwerking voor wat betreft ondersteuning bij geldzorgen.
We blijven ontmoeting tussen diverse afdelingen binnen het sociaal domein stimuleren en faciliteren.
Het is van belang dat medewerkers in het sociaal domein van elkaar weten wat zij doen en welk ander aanbod er binnen gemeenten is. We zetten er op in dat de afdelingen Schuldhulpverlening, Bijzondere Bijstand, Werk en Inkomen, Jeugd en WMO op de hoogte zijn van elkaars aanbod zodat een hulpvraag op een meer integrale manier kan worden opgepakt. Signalen worden zo opgemerkt en kunnen warm worden overgedragen naar de andere domeinen wanneer dit van toepassing is.
We blijven doorgaan met het versterken van de samenwerking tussen gemeenten en organisaties in het maatschappelijk middenveld.
We houden de organisaties actief op de hoogte van het gemeentelijke ondersteuningsaanbod door o.a. de nieuwsbrief geldzaken in te zetten. Ook zetten we de bijeenkomsten voor de vrijwilligers van de thuisadministratie voort. Voor schuldhulpverlening wordt verkend hoe het lokale en regionale netwerk vergroot en versterkt kan worden. Het huidige netwerk is door de kleine regio sterk, echter ambiëren we om het netwerk uit te breiden met partners die verder van ons afstaan. Zo gaan we bepalen of aansluiten bij Het Schuldenknooppunt mogelijk is en onderzoeken we de koppeling met andere hulptrajecten, zoals werk- en inkomenstrajecten, dit om de kans op duurzame oplossingen te vergroten. Verder bepalen we of we de samenwerking met bewindvoerders kunnen verstevigen.
We blijven de dialoogavonden voor het maatschappelijk middenveld voortzetten.
Gedurende de dialoogavonden hebben we de afgelopen jaren diverse actuele thema’s en ontwikkelingen geagendeerd, zoals stress bij schulden. De opkomst is tot op heden altijd hoog en ervaringen zijn positief: men kan elkaar ontmoeten, uitwisselen en geïnspireerd worden. Hier gaan we dan ook mee verder.
In hoofdstuk 5 hebben we 4 speerpunten en bijbehorende acties benoemd. Deze acties moeten er toe leiden dat we inwoners met geldzorgen in een eerder stadium bereiken en dat zij gebruik maken van het beschikbare ondersteuningsaanbod. In dit hoofdstuk maken we onze doelen concreet en maken we duidelijk hoe we dit gaan meten.
Het in een eerder stadium bereiken van inwoners meten we door de gemiddelde schuldhoogte bij aanvang van een schuldhulptraject te meten. Immers, als we een inwoner op een eerder moment ondersteunen, zijn de betalingsachterstanden/schulden nog niet zo ver opgelopen. Dit betreft ook het ondersteunen van inwoners met minimaregelingen. Als een inwoner met een laag inkomen de regelingen kent en gebruikt, wordt het besteedbaar inkomen vergroot en kunnen betalingsachterstanden mogelijk worden voorkomen.
De gemiddelde schuldhoogte bij aanvang schuldregeling in de Kempen is op dit moment € 31.681,-. Dat is aanzienlijk minder dan de gemiddelde landelijke schuldhoogte die € 38.735 bedraagt (NVVK jaarverslag 2023). We willen de gemiddelde schuldhoogte verlagen met 5% naar circa € 30.000,-. Dit lijkt ons reëel met de kanttekening dat gelet op het relatief kleine aantal schuldregelingen een uitschieter naar boven of naar beneden de hoogte van de gemiddelde schuldhoogte behoorlijk kan beïnvoeden en daarmee kan zorgen voor afwijkingen.
Toename gebruik minimaregelingen
We hebben nu door KWIZ onderzoek laten doen naar het gebruik van de minimaregelingen. In 2028 herhalen we een dergelijk onderzoek.
We willen met het bereik van de regelingen, daar waar we dat nog niet hebben gehaald op of dichter bij het gemiddelde van vergelijkbare gemeenten komen. Dat betekent dat we voor de kwijtschelding gemeentelijke belastingen en de Participatieregeling 18+ een forse stap moeten maken. Nu we niet hebben kunnen achterhalen waarom we bij deze regelingen een lager bereik hebben, is het niet reëel om te verwachten dat we in 4 jaar bij het landelijk gemiddelde uitkomen, wel kan een goede stap worden gezet. In onderstaande tabel zie je per gemeente het huidige bereik, het landelijke gemiddelde bereik en onze ambitie voor 2028.
Toename bereik schuldhulpverlening
Voor schuldhulpverlening willen we dat het aantal aanmeldingen met een verzoek om informatie, advies of een hulpvraag met betrekking tot hun financiën toeneemt. In onderstaande tabel zie je per gemeente het aantal meldingen bij het team Schuldhulpverlening en onze ambitie voor 2028. Onze ambitie voor 2028 is om het aantal aanmeldingen met 25% te laten toenemen.
In dit hoofdstuk brengen we in beeld welke uitgaven reeds zijn begroot en maken we inzichtelijk wat de gevolgen zijn van de keuzes die in deze kadernota worden voorgesteld.
Naast de keuzes in de kadernota is er ook de reguliere groei, door bijvoorbeeld groei van aantal inwoners of veranderingen in doelgroep. Door dit beleidsplan en de inzet op bijvoorbeeld communicatie worden ook inwoners bereikt, die nu al recht hebben op een regeling maar daar geen gebruik van maken.
Programmakosten zijn kosten van de regelingen zelf. Het geld dat bij de inwoners terecht komt. De regelingen zijn open-eind-regelingen, wat inhoudt dat wanneer een inwoner voldoet aan de gestelde voorwaarden hij of zij recht heeft. Ongeacht het budget dat vooraf begroot is.
In de onderstaande tabel zie je de programmakosten per jaar die reeds begroot zijn voor het minimabeleid en schuldhulpverlening. Dit zijn de bedragen volgens de 2e marap KempenPlus (met uitzondering van de kwijtschelding gemeentelijke belastingen) en de 2e marap van MD die door de gemeenten zijn verwerkt in de gemeentelijke begrotingen. In de onderste tabel is tot slot nog de subsidie aan stichting Leergeld opgenomen voor de participatie 18- 14 .
In hoofdstuk 6 hebben wij opgenomen wat onze ambitie is om het bereik te laten groeien. Er wordt een langzame stijging verwacht over de komende jaren. Dit hangt nauw samen met communicatie en bekendheid van regelingen en de wijzigingen die daarin plaats gaan vinden.
De andere voorstellen in de kadernota zijn om de individuele inkomenstoeslag te verhogen en om te onderzoeken of we over kunnen stappen naar een lagere vaste bijdrage per pakket zonder dat inwoners hierdoor onderverzekerd raken.
Als we in 2028 onze ambitie behalen èn rekening houden met de verhoging van de individuele inkomenstoeslag, betekent dit naar verwachting een structurele stijging van ongeveer 10% op de totale programmakosten, (inclusief de kwijtschelding gemeentelijke belastingen). Een mogelijke verlaging van de tegemoetkoming voor de collectieve ziektekostenverzekering (ook een voorstel in deze kadernota) is hierin nog niet doorgerekend omdat dit eerst nog verder onderzocht moet worden.
Ontwikkelingen worden door MD en Kempenplus in beeld gebracht bij de bestuurs- en managementrapportages. Daar waar nodig stellen we de gemeentelijke begrotingen bij.
Onder bedrijfsvoeringskosten verstaan we de kosten die we maken om de regelingen uit te voeren.
Deze kadernota heeft mogelijk gevolgen voor de bedrijfsvoeringskosten van MD en KempenPlus. Mogelijk, omdat we enerzijds inzetten op het vergroten van het bereik van de regelingen met als gevolg meer aanvragen die behandeld moeten worden en meer besluiten die genomen moeten worden. Anderzijds zetten we in op laagdrempelige toegang en eenvoudige processen waardoor wellicht ook de eigen processen efficiënter kunnen worden ingericht. Dat maakt dat het op dit moment nog niet mogelijk is om aan te geven of er gevolgen zijn voor de uitvoeringskosten en zo ja, wat deze gevolgen financieel betekenen.
Daarnaast verwachten we de bestaande pilot vroegsignalering om te zetten in een reguliere werkwijze. Dit leidt mogelijk tot extra uitvoeringskosten en bekostiging van de maatschappelijk werker van Lumens.
Naast de ambities in deze nota heb je ook landelijke ontwikkelingen die financiële gevolgen kunnen hebben. Een belangrijke ontwikkeling is het plan ‘basisdienstverlening schuldhulpverlening’, hiervoor ontvangen gemeenten, in de algemene uitkering, aanvullende middelen vanuit het Rijk. De ontwikkeling moet leiden tot een hulpaanbod dat toegankelijker is en in iedere gemeente bestaat uit minimaal dezelfde elementen. Omdat de plannen nog niet concreet zijn kunnen we hier nog geen financiële gevolgen aan verbinden.
Ontwikkelingen worden door MD en Kempenplus in beeld gebracht bij de bestuurs- en managementrapportages. Daar waar nodig stellen we de gemeentelijke begrotingen bij.
Met dit beleidsplan willen we vooral inzetten op het vergroten van het bereik van regelingen. Hiervoor is een budget nodig voor gezamenlijke en lokale (communicatie)activiteiten van € 2.500,- tot € 5.000,- per jaar per gemeente.
Om onze ambities en doelen goed te monitoren willen we in 2028 opnieuw onderzoeken waar we staan in relatie tot vergelijkbare landelijke gemeenten. Hiervoor is in 2028 een budget nodig van € 4.000 per gemeente.
Bijlage 1. Minimapopulatie & Inkomenseffecten
Kempengemeenten: Bergeijk, Bladel, Eersel, Oirschot en Reusel–De Mierden
Gemeenten hebben de zorgplicht om de leefsituatie en het toekomstperspectief van inwoners die in armoede verkeren, te verbeteren. Daarnaast hebben zij de taak en het belang om inwoners te stimuleren om zoveel mogelijk zelfstandig in hun levensonderhoud te voorzien.
Het minimabeleid is ook in de gemeenten Bergeijk, Bladel, Eersel, Oirschot en Reusel-De Mierden (in totaal ruim 92.000 inwoners) een actueel thema. De vijf gemeenten werken samen in de Gemeenschappelijke Regeling Samenwerking Kempengemeenten (GRSK). Binnenkort gaan zij aan de slag met een nieuwe Kadernota Geldzorgen#_bookmark11 . Voorliggend onderzoek heeft als doelstelling om de huidige situatie in beeld te brengen op basis van feitelijke informatie, zodat deze informatie als input meegenomen kan worden voor de nieuwe kadernota.
De Kempengemeenten hebben KWIZ gevraagd om de effecten te onderzoeken die de landelijke en gemeentelijke regelingen hebben op de bestedingsruimte van minima. Op dit moment gelden de meeste gemeentelijke regelingen in de Kempengemeenten tot 120 of 130 procent van het Wettelijk sociaal minimum (Wsm)2 ; de primaire minimadoelgroep. Dit onderzoek, bestaande uit verschillende deelonderzoeken, biedt inzicht in de doelgroep van het minimabeleid, het bereik van de regelingen en de effecten van het landelijke en lokale beleid op de bestedingsruimte van minima. Hieronder wordt de methodiek van de twee deelonderzoeken toegelicht: de Armoede Index en de Inkomenseffectrapportage.
De Armoede Index is een door KWIZ ontwikkeld analysemodel. Deze index wordt samengesteld op basis van een combinatie van gemeentelijke gebruiksgegevens, geëxtrapoleerde CBS- gegevens en kengetallen op basis van ervaringscijfers bij andere gemeenten. Met als resultaat een schatting van het aantal minimahuishoudens dat tot de doelgroep van het minimabeleid behoort. Dit zijn de minimahuishoudens op 1 januari 2024 met een inkomen tot maximaal 130 procent Wsm3 en een vermogen binnen de grenzen van de Participatiewet. Daarnaast wordt het gebruik van de regelingen in 2023 weergegeven, op basis van aantallen die door de gemeenten zijn aangeleverd. Vergelijkingen met andere gemeenten die worden gedaan zijn gebaseerd op ervaringscijfers van KWIZ.
Opzet van de Inkomenseffectrapportage (IER)
We brengen voor zes verschillende voorbeeldhuishoudtypen met vier verschillende inkomensniveaus in beeld hoeveel zij maandelijks aan gemeentelijke regelingen en landelijke toeslagen kunnen ontvangen in 2024. Het gaat om inkomens van 100 tot en met 130 procent Wsm. Meer specifiek gaat het om de effecten van het vergaren van meer inkomen door werk (bijv. vanuit een bijstandssituatie). Daarnaast wordt ook de inkomenssituatie voor langdurige bijstandshuishoudens in beeld gebracht, die recht hebben op de individuele inkomenstoeslag. Met behulp van landelijke inkomensnormen, landelijke toeslagen en informatie over gemeentelijke regelingen is per huishoudtype het inkomen bepaald. Voor de vaste uitgaven is uitgegaan van cijfers en normen van het Nibud4 . Voor de andere uitgaven is waar mogelijk gebruikgemaakt van lokale tarieven (zoals huur en waterschapsbelasting). Tenslotte worden de gemeentelijke regelingen omgezet in een maandbedrag. Op die manier ontstaat per huishoudtype een overzicht van de inkomsten en uitgaven per maand.
Naar aanleiding van de resultaten uit de Armoede Index en Inkomenseffectrapportage, wordt in voorliggend rapport een scenario verkend wanneer de inkomensgrenzen van een aantal minimaregelingen worden verruimd. De huidige situatie wordt geschetst waarna het scenario met bijbehorende aannames wordt beschreven. Vervolgens worden de effecten van het beleidsscenario op twee manieren in beeld gebracht:
In de samenvatting worden de belangrijkste bevindingen uiteengezet. De eerste hoofdstukken van deze rapportage geeft inzicht in de schatting van de minimadoelgroep (1) en het bereik van de gemeentelijke minimaregelingen (2). Het derde hoofdstuk geeft inzicht in de inkomenseffecten; de invloed van het landelijke en gemeentelijke beleid op de bestedingsruimte van minimahuishoudens. Hoofdstuk 4 bespreekt de effecten van een verruiming van inkomensgrenzen op de bestedingsruimte van minimahuishoudens en op de programmakosten voor de gemeente. De onderzoeksmethodiek wordt eveneens toegelicht.
Het rapport wordt afgesloten met een vijftal bijlagen. In bijlage 1 staat een overzicht van de gemeentelijke regelingen. In de tweede bijlage worden de volledige begrotingen getoond. De derde bijlage geeft inzicht in de maandelijkse gemeentelijke bijdrage voor de verschillende regelingen per huishouden bij een (langdurig) inkomen van 100 procent Wsm. Bijlage 4 geeft inzicht in de achterliggende cijfers van de collectieve zorgverzekering die zijn gebruikt in de scenarioanalyse. De vijfde bijlage toont verkorte begrotingen, behorend bij de scenarioanalyse.
In de samenvatting staan de belangrijkste bevindingen vanuit de schatting van de minimapopulatie (Armoede Index) en de inkomenseffecten weergegeven. De samenvatting wordt afgesloten met aanbevelingen die voortvloeien uit de belangrijkste bevindingen.
S.1.1 Aantal minimahuishoudens
In onderstaande tabel staat weergegeven hoeveel huishoudens naar schatting een inkomen tot 120 procent van het Wettelijk sociaal minimum (Wsm) hebben, uitgesplitst naar de betreffende gemeente. De peildatum betreft 1 januari 2024. Van de Kempengemeenten heeft Bladel het hoogste percentage (5,4 procent) minimahuishoudens tot 120 procent Wsm en Reusel – De Mierden het laagste percentage (4,7 procent). Gemiddeld heeft circa 7 à 8 procent van alle huishoudens in vergelijkbare gemeenten met minder dan 50.000 inwoners een inkomen tot 120 procent Wsm. Alle vijf Kempengemeenten hebben een lager aandeel minimahuishoudens ten opzichte van vergelijkbare gemeenten.
Tabel S1.1.1. Minimahuishoudens naar inkomensverdeling (cumulatief) per gemeente
Kenmerken doelgroep minimabeleid
Van de huishoudens met een inkomen tot 120 procent Wsm heeft 22 tot 29 procent een uitkering vanuit de Participatiewet (gekeken naar de vijf Kempengemeenten). Het gaat om de voornaamste inkomensbron van een huishouden 5. Daarnaast heeft 37 tot 44 procent AOW en krijgt 30 tot 37 procent een andersoortig inkomen, bijvoorbeeld uit de WW of een baan. De verdeling van inkomensbronnen verschilt per Kempengemeente.
Ten opzichte van vergelijkbare gemeenten valt op dat het aandeel minimahuishoudens met een uitkering vanuit de Participatiewet lager ligt in de Kempengemeenten (vergelijkbare gemeenten:
45 à 50 procent op 100 procent Wsm). Het aandeel huishoudens met een AOW-uitkering ligt juist hoger dan gemiddeld (vergelijkbare gemeenten: 25 à 30 procent op 100 procent Wsm).
Naar huishoudtype vormt ongeveer de helft van de minimahuishoudens een alleenstaand huishouden. Verder bestaat een vijfde uit paren zonder kinderen en een vijfde uit paren met kinderen. Een tiende van de minimahuishoudens vormt een eenoudergezin.
Om ervoor te zorgen dat inwoners met een laag inkomen kunnen participeren in de samenleving bieden de gemeenten een aantal minimaregelingen aan. Het aanbod aan regelingen is deels geharmoniseerd, maar er bestaan ook kleine verschillen (zie bijlage 1). Onderstaand wordt het bereik van de gemeentelijke regelingen weergegeven.
Voor de woonkostentoeslag en de studietoeslag kan niet de volledige doelgroep worden geschat omdat de regelingen specifieke voorwaarden hanteren6 .
Op basis van de door de Kempengemeenten aangeleverde gebruikscijfers over 2023, is het (geschatte) bereik per regeling berekend. Het volgende valt daarbij op:
De participatieregeling 18+ wordt door een relatief klein deel van de doelgroep gebruikt; minder dan 10 procent van de doelgroep maakt hier gebruik van. In veel gemeenten ligt dit aandeel hoger7.
De Kempengemeenten hebben in 2023 de energietoeslag uitgekeerd aan huishoudens met een inkomen van maximaal 120 procent Wsm. Er werd geen vermogenstoets toegepast. In het aantal gebruikers zijn ook de nabetalingen van 2023 (gedaan in 2024) meegerekend. De gemeenten hebben ruim 80 procent van de doelgroep met een inkomen tot 120 procent Wsm (en mogelijk een vermogen boven de grenzen van de Participatiewet) bereikt. Het bereik ligt in lijn met vergelijkbare gemeenten.
Tabel S1.2.1. Bereik inkomensondersteunende regelingen
|
Stichting Leergeld8 |
||||||
S.2.1 Effect van (maximaal) gebruik gemeentelijke regelingen
Huishoudens die van alle gemeentelijke regelingen9 gebruikmaken waar zij recht op hebben, hebben daardoor logischerwijs (meer) budget over aan het einde van de maand dan huishoudens die van geen enkele regeling gebruikmaken. Dit effect is het grootst voor gezinnen; door de samenstelling van hun huishouden kunnen zij immers de meeste vergoedingen vanuit de regelingen ontvangen. Voor een aantal voorbeeldhuishoudens is de (maximale) bijdrage van de gemeente noodzakelijk om rond te komen. Dit geldt voor:
Zonder de maximale gemeentelijke bijdrage komen deze huishoudens maandelijks geld tekort bij een inkomen op bijstandsniveau.
Overigens is het zo dat het maximale bedrag dat minima vanuit de toeslagen van het Rijk kunnen ontvangen (onder andere huurtoeslag, zorgtoeslag, kindgebonden budget) een stuk hoger is dan het maximale bedrag van de gemeentelijke regelingen. Dit is ook in andere gemeenten het geval.
De gemeentelijke regelingen bieden (extra) financiële bestedingsruimte. Voor sommige huishoudens is dat noodzakelijk om maandelijks rond te kunnen komen. Daarnaast is het belangrijk dat minima van de landelijke toeslagen gebruikmaken waar zij recht op hebben.
S.2.2 Financiële verschillen tussen inkomen op bijstandsniveau of een hoger inkomen tot 130% Wsm
In hoeverre loont het financieel gezien om (meer) te gaan werken? Dit hangt van een aantal factoren af: huishoudsamenstelling, de nieuwe inkomenshoogte en daarmee het (verliezen van het) recht op gemeentelijke regelingen en de eventuele afname van landelijke toeslagen. In de volgende punten worden deze effecten verduidelijkt:
Voor de gemeentelijke regelingen geldt dat bij een inkomen boven 100 procent Wsm, het recht op kwijtschelding vervalt. Bij een inkomen hoger dan 120 procent Wsm vervallen de meeste gemeentelijke regelingen in de Kempengemeenten, met uitzondering van Stichting Leergeld (130 procent Wsm10 ). Van hoe meer regelingen een huishouden gebruik kan maken, hoe groter het bedrag is dat het huishouden kan ‘verliezen’ indien het inkomen stijgt.
Voor de landelijke toeslagen en regelingen geldt dat deze afnemen bij een hoger inkomen, behalve bij alleenstaande ouders. De toeslagen dalen bij paren (met en zonder kinderen) eerder én sneller in vergelijking met alleenstaanden. Bij alleenstaande ouders zien we dat het bedrag aan landelijke toeslagen toeneemt door belastingvoordeel.
In combinatie met elkaar zorgen bovenstaande ontwikkelingen ervoordat:
Huishoudens die wel gebruikmaken van de gemeentelijke regelingen houden bij een inkomen tussen 110 en 130 procent Wsm bijna altijd een hoger budget over dan in de bijstand; werken vanuit de bijstand loont dus. Uitzondering is de alleenstaande ouder; dit huishoudtype houdt bij een inkomen van 100 procent Wsm meer budget aan het einde van de maand over dan bij een inkomen van 110 procent Wsm. Het hogere loon kan het wegvallen van de kwijtschelding en de (werk- en opvang gerelateerde) kosten die deze alleenstaande ouder nu moet maken, niet compenseren.
De combinatie van het wegvallen van het recht op de meeste gemeentelijke regelingen (boven een inkomen van 120 procent Wsm) en de afname van landelijke toeslagen leidt er echter soms toe dat tussen deze inkomenscategorieën wel enig verschil ontstaat. Dit is het geval bij paren met de AOW-leeftijd; zij hebben bij een inkomen van 120 procent Wsm een hoger budget dan bij een inkomen van 130 procent Wsm (mits zij gebruikmaakten van alle gemeentelijke regelingen). Het is echter niet reëel dat het inkomen van paren met de AOW-leeftijd stijgt.
Wanneer huishoudens die in één van de zes onderzochte huishoudtypes alle gemeentelijke regelingen ontvangen, loont werken tegen een hoger inkomen bijna altijd. De uitzondering hierop vormen alleenstaande ouders; zij hebben op een inkomensniveau van 110 procent Wsm minder budget dan in de bijstand.
Tot slot is het zo dat alle huishoudens die vanuit de bijstand gaan werken tegen een loon van 110, 120 en 130 procent Wsm maandelijks voldoende budget hebben om zowel de basisuitgaven als de uitgaven voor sociale participatie te bekostigen, met én zonder de gemeentelijke regelingen 11 .
Naar aanleiding van bovenstaande resultaten is een beleidsscenario verkend waarbij de inkomensgrens van een aantal regelingen wordt verruimd van 120 naar 130 procent Wsm. Het gaat om de volgende regelingen: Collectieve zorgverzekering, Participatieregeling 18+ en Stichting Leergeld (alleen Oirschot). De gedane aannames staan beschreven in hoofdstuk 4.
S.3.1 Effect op de bestedingsruimte van minima
De verruiming van de inkomensgrenzen heeft een positief effect op de bestedingsruimte van huishoudens. Voor alle huishoudens stijgt het maandelijks budget met € 64 tot € 129, afhankelijk van het huishoudtype. Daarnaast zijn enkele ontwikkelingen zichtbaar:
De programmakosten nemen voor alle Kempengemeenten toe wanneer de inkomensgrenzen van de betreffende regelingen worden verruimd. Verhoudingsgewijs is de toename in programmakosten voor de collectieve zorgverzekering groter dan voor de participatieregeling omdat de collectieve zorgverzekering een hoger bereik (dus meer gebruikers) heeft. Op basis van de gedane aannames zijn de meerkosten voor de verruiming van de inkomensgrenzen als volgt:
Tabel S.3.2. Meerkosten bij verruiming inkomensgrenzen Kempengemeenten
|
€ 8.14012 |
|||
Voor verschillende kostensoorten bieden de Kempengemeenten ondersteuning aan: zorgkosten, participatie voor volwassenen en binnen- en buitenschoolse activiteiten voor kinderen. Daarbij wordt de langdurige minimadoelgroep ondersteund met de individuele inkomenstoeslag. Er zitten geen dubbelingen in het aanbod: voor de verschillende kostensoorten wordt via één regeling of organisatie ondersteuning aangeboden. Vanuit voorliggend onderzoek geven de bevindingen echter ook aanleiding tot het geven van aanbevelingen voor het aanbod aan minimaregelingen. Hieronder worden deze uiteengezet.
Het bereik van de regelingen laat zien dat de kwijtschelding van gemeentelijke belastingen door ongeveer 20 tot 40 procent van de doelgroep wordt gebruikt. Aangezien de kwijtschelding beschikbaar is voor de huishoudens met een inkomen op bijstandsniveau, wordt een relatief kwetsbare doelgroep (in termen van financiële ruimte) met deze ondersteuning niet bereikt. Uit de inkomenseffecten blijken juist huishoudens die moeten rondkomen op bijstandsniveau weinig bestedingsruimte te hebben als zij niet van gemeentelijke regelingen – zoals de kwijtschelding van gemeentelijke belastingen – gebruikmaken13 . Bovendien is de groep huishoudens op bijstandsniveau relatief gezien vaker langdurig minima dan huishoudens met een hoger inkomen.
We adviseren de gemeente om in te zetten op een hoger bereik van de kwijtschelding van gemeentelijke heffingen. Hiervoor zijn verschillende mogelijkheden. Een aantal van de gedane aanbevelingen kan ook toegepast worden bij andere gemeentelijke regelingen. Het gaat om de volgende aanbevelingen:
Onderzoek of het aanvraagformulier vereenvoudigd kan worden. Evalueer, samen met de afdeling communicatie en indien mogelijk ook ervaringsdeskundigen/minima zelf, hoe het invullen zo gemakkelijk mogelijk kan worden gemaakt. Natuurlijk dient er wel aan de wettelijke eisen voor het aanvragen van deze regelingen te worden voldaan.
Communiceer over de mogelijkheden en vereenvoudig het aanvragen van meerdere regelingen: als inwoners met een hulpvraag binnenkomen en één regeling aanvragen, wijs ze dan ook op de andere regelingen waarvoor zij in aanmerking komen. Bij voorkeur met één aanvraagformulier.
De Participatieregeling 18+ heeft een relatief laag bereik in vergelijking tot andere gemeenten. Hoewel per volwassene € 150 op jaarbasis (in 2023) beschikbaar is om in te zetten voor sportieve, culturele en recreatieve doeleinden, maken huishoudens hier weinig gebruik van. Dit kan verschillende oorzaken hebben. De Kempengemeenten hebben al acties ondernomen om het gebruik te laten toenemen: per 1 januari 2024 is het beschikbare bedrag verhoogd naar € 180. Tevens geldt sinds deze datum dat de bestedingsdoelen zijn uitgebreid. Het komende jaar zal moeten uitwijzen of deze aanpassingen inderdaad leiden tot een hoger gebruik en bereik.
De mogelijkheid bestaat echter ook dat een verklaring voor het lage bereik zit in de manier waarop de regeling wordt aangeboden. De wijze van aanvragen is op dit moment in de Kempengemeenten als volgt. Inwoners dienen eerst zelf de kosten voor te schieten, waarna een declaratie ingediend kan worden. Daarna wordt het volledige bedrag uitgekeerd. In andere gemeenten hebben we gezien dat deze wijze van verstrekking voor een hoge drempel zorgt. Mogelijke opties zijn om het volledige bedrag te verstrekken op het moment van aanvragen of een participatiepas of participatiewebshop aan te bieden waarmee betaald kan worden bij aanbieders. De drempel om gebruik te maken van de participatieregeling is in dat geval een stuk lager.
Ons advies is daarom om de ontwikkeling in gebruikscijfers goed in beeld te houden. Breng ook in kaart welke oorzaken ervoor zorgen dat volwassenen weinig gebruikmaken van de beschikbare ondersteuning (bijvoorbeeld middels een kwantitatief of kwalitatief behoeftenonderzoek), zodat beter ingespeeld kan worden op de behoeften van inwoners. Kunnen meedoen aan de samenleving is immers een belangrijke voorwaarde, ook voor het behouden van verbinding met de sociale omgeving en voor het zetten van stappen op de participatieladder (eventueel ook richting vrijwilligerswerk of betaald werk).
Voor kinderen is binnen de Kempengemeenten ondersteuning beschikbaar vanuit Stichting Leergeld om binnen- en buitenschoolse activiteiten te ondernemen. Het bereik van Stichting Leergeld is hoog; veel kinderen uit de doelgroep maken gebruik van deze ondersteuning. Voor deze regeling wordt een hogere inkomensgrens (130 procent Wsm) gehanteerd dan voor de overige minimaregelingen (100 of 120 procent Wsm). Gezien het grote bereik van de doelgroep is het advies om deze (hogere) inkomensgrens te handhaven.
Het hoge bereik en het gemiddelde verstrekkingsbedrag per kind (€ 350) van Stichting Leergeld laten ook zien dat er behoefte is aan ondersteuning voor kinderen. In tegenstelling tot de meeste andere gemeenten wordt in de Kempengemeenten echter niet (ook) een gemeentelijke regeling aangeboden die de participatie van kinderen ondersteunt. Enerzijds zorgt dit voor een duidelijk aanbod; ondersteuning voor kinderen is via één organisatie beschikbaar en laagdrempelig. Anderzijds is de ondersteuning voor kinderen volledig extern belegd; Stichting Leergeld draagt hierdoor mede namens de gemeente de volledige zorg voor de financiële ondersteuning van gezinnen met kinderen. Dat vraagt om een goede samenwerkingsrelatie met Stichting Leergeld. Op dit moment is daar zeker sprake van: de onderlinge samenwerking is goed. . Dit is en blijft van groot belang; blijf hierin investeren.
Ondersteuning voor zorgkosten wordt in de Kempengemeenten aangeboden via een collectieve zorgverzekering. Zowel via CZ als via VGZ zijn drie pakketkeuzes mogelijk waarbij ook de optie wordt aangeboden om het wettelijke eigen risico volledig mee te verzekeren. Het bereik van de collectieve zorgverzekering (21 tot 34 procent) ligt iets onder het gemiddelde bereik in andere gemeenten (35 tot 45 procent), maar ligt in werkelijkheid hoger (in de bereikscijfers zijn de gebruikers van VGZ niet meegenomen). Het aanbod aan pakketkeuzes lijkt dus te passen bij de behoefte van de doelgroep; de pakketkeuzes geven de mogelijkheid om aan te sluiten bij de individuele zorgvraag.
In de inkomenseffecten is geen voorbeeldhuishoudtype doorgerekend met een zorgvraag. In andere gemeenten blijkt regelmatig dat zorgkosten de bestedingsruimte versmallen. Het is daarom van belang om de behoeften van de minimadoelgroep met een zorgvraag goed in beeld te houden: is en blijft het ondersteuningsaanbod via de collectieve zorgverzekering toereikend? En sluiten minima een collectief zorgverzekeringspakket af dat passend is bij hun zorgbehoefte (zo weinig mogelijk over- of onderverzekering)?
1. Minimahuishoudens in de Kempengemeenten
In dit hoofdstuk beschrijven we de omvang en samenstelling van de groepen huishoudens met inkomens tot 130 procent van het Wettelijke sociale minimum (Wsm) in de vijf afzonderlijke Kempengemeenten. Dit is de primaire doelgroep van het minimabeleid die centraal staat in dit onderzoek. Het aantal minimahuishoudens schatten we aan de hand van de Armoede Index 14 . De Armoede Index wordt samengesteld op basis van een combinatie van gemeentelijke gebruiksgegevens, geëxtrapoleerde CBS-gegevens en kengetallen op basis van ervaringscijfers bij andere gemeenten. Met als resultaat een schatting van het aantal minimahuishoudens dat tot de doelgroep van het minimabeleid hoort.
Van de vijf gemeenten in de Kempengemeenten is Bladel het grootst met bijna 21.000 inwoners en is Reusel-De Mierden het kleinst met 13.577 inwoners. De gemeenten Eersel en Oirschot hebben de hoogste gemiddelde huishoudgroottes met respectievelijk 2,39 en 2,38. In alle vijf Kempengemeenten ligt de gemiddelde huishoudgrootte hoger dan het landelijk gemiddelde van 2,18 personen per huishouden.
De huishoudsamenstelling in de Kempengemeenten wijkt deels af van het landelijke beeld. Het aandeel huishoudens met alleenstaanden ligt in de Kempengemeenten over het algemeen lager dan het landelijk gemiddelde. Verder is het aandeel paren met en zonder kinderen in de Kempengemeenten in de gemeenten hoger dan het landelijke aandeel.
Onderstaand geven we de belangrijkste kenmerken van de bevolkingspopulatie in 2024 in de Kempengemeenten weer.
Tabel 1.1.1 Aantal huishoudens en inwonersKempengemeenten
Tabel 1.1.2 Huishoudens naar type per Kempengemeente
Het eigen woningbezig ligt in de Kempengemeenten hoger dan in andere gemeenten in Nederland15 . In Nederland is gemiddeld 57,1 procent van de woningen een koopwoning. Voor Bergeijk, Bladel, Eersel, Oirschot en Reusel – De Mierden is dit respectievelijk 77,6, 74,3, 73,9, 75,2 en 77,4 procent. Voor alle gemeentes ligt dit ruim boven het gemiddelde van Nederland.
We kunnen niet met zekerheid stellen dat ditzelfde beeld ook is te zien onder de minimapopulatie. Wel is het waarschijnlijk dat ook onder de minimapopulatie het aandeel eigen woning bezitters hoger ligt dan gemiddeld in Nederland. Dit kan van invloed zijn op het gebruik van de gemeentelijke minimaregelingen. Hiervoor geldt bij de meeste regelingen dat het eigen vermogen binnen de grenzen van de participatiewet16 moet vallen om gebruik te mogen maken van de regelingen. Voor het vermogen in de eigen woning geldt dat de waarde van de woning minus de hypotheekschuld niet hoger mag zijn dan € 63.900. Dat betekent in de meeste gevallen voor huishoudens die hun eigen woning (grotendeels) afgelost hebben dat zij geen gebruik mogen maken van de gemeentelijke regelingen wegens het grote eigen vermogen. Dit zou kunnen doorwerken in een relatief kleinere doelgroep voor het minimabeleid; in de Kempengemeenten ligt het aandeel minimahuishoudens lager dan in vergelijkbare gemeenten in Nederland.
In de volgende tabel staan de geschatte aantallen minimahuishoudens op 1 januari 2024 in de Kempengemeenten. Het betreft huishoudens met een inkomen tot maximaal 130 procent van het Wettelijk sociaal minimum (Wsm17 zonder vermogen of met een laag vermogen binnen de grenzen van de participatiewet18 .
Van alle huishoudens in de Kempengemeenten moeten (naar schatting) variërend per gemeente tussen de 3,1 en 3,6 procent rondkomen van een inkomen op bijstandsniveau (100 procent Wsm). Het gemiddelde percentage huishoudens met een dergelijk inkomen ligt landelijk tussen de 5 en 6 procent.
Het merendeel van de minimaregelingen wordt verstrekt tegen een inkomensgrens van 120 procent Wsm. Naar schatting heeft 4,7 tot 5,5 procent van de huishoudens een inkomen tot 120 procent Wsm in de Kempengemeenten. Het gemiddelde aandeel minimahuishoudens in andere (vergelijkbare) gemeenten is 7 à 8 procent; dit aandeel ligt in de Kempengemeenten dus iets lager. De maximale inkomensgrens voor regelingen bedraagt 130 procent Wsm (Stichting Leergeld). Naar schatting heeft 5,8 tot 6,8 procent van alle huishoudens een inkomen tot 130 procent Wsm
De volgende tabel bevat een overzicht van de actuele aantallen en aandelen minimahuishoudens per gemeente dat een inkomen heeft tot maximaal 130 procent van het Wettelijk sociale minimum voor het betreffende huishoudtype.
Tabel 1.2.1 Huishoudens naar inkomen per Kempengemeente
Om de cijfers van de Kempengemeenten in context te plaatsen, worden eerst een aantal landelijk gemiddelde cijfers geschetst. De cijfers van de afzonderlijke Kempengemeenten zijn vergeleken met de gemiddelde cijfers die we terugzien in andere vergelijkbare gemeenten. Er is gekeken naar gemeenten met een inwonerstal tot 50.000: de afzonderlijke Kempengemeenten passen allemaal in deze categorie.
Ter illustratie: Hoewel de gemiddelde verdeling naar inkomensbron ook afhangt van de typering van de gemeente en inwoners, is het meestal zo dat bijstandsgerechtigden zo’n 45 – 50 procent van deze doelgroep uitmaken, AOW’ers circa 30 procent en de groep overige minima varieert van 25 tot 30 procent (overig inkomen bestaat bijvoorbeeld uit inkomen uit werk of een andersoortige uitkering zoals WW).
Verder zien we in andere vergelijkbare gemeenten dat het gemiddeld aantal alleenstaanden tussen de 50 en 55 procent ligt bij minimahuishoudens. Het aandeel minimahuishoudens met thuiswonende kinderen is bij andere gemeenten 25 à 35 procent. Het aandeel paren zonder kinderen komt op ongeveer 20 procent.
De doelgroep voor de regelingen met een inkomensgrens van 120 procent Wsm bestaat voor 26 procent uit huishoudens die een uitkering ontvangen vanuit de Participatiewet en voor 43 procent uit huishoudens met een AOW-uitkering. Ongeveer een derde heeft een overig inkomen. De gemeente Bergeijk heeft relatief minder huishoudens met een uitkering vanuit de Participatiewet en meer huishoudens met een AOW-uitkering in vergelijking met andere gemeenten met een inwonersaantal tot 50.000. Dit sluit ook aan bij de bevolkingssamenstelling van de gemeente: Bergeijk heeft relatief gezien meer AOW-gerechtigden dan landelijk gemiddeld.
Van alle minimahuishoudens tot 120 procent Wsm is het grootste deel (52 procent) alleenstaand. In totaal heeft 29 procent van de minimahuishoudens thuiswonende kinderen. Dit komt overeen met het aandeel wat we zien in vergelijkbare gemeenten.
Tabel 1.2.2 Inkomensbron en huishoudtype minima, inkomen tussen 100% en 130% Wsm
De doelgroep voor de regelingen met een inkomensgrens van 120 procent Wsm bestaat voor een kwart uit huishoudens die een uitkering ontvangen vanuit de Participatiewet en voor 42 procent uit huishoudens met een AOW-uitkering. Ruim een derde van de minimapopulatie heeft een overig inkomen. De gemeente Bladel heeft relatief minder huishoudens met een uitkering vanuit de Participatiewet en meer huishoudens met een AOW-uitkering in vergelijking met andere gemeenten. Dit sluit ook aan bij de bevolkingssamenstelling van de gemeente: Bladel heeft relatief gezien meer AOW-gerechtigden dan landelijk gemiddeld.
Van alle minimahuishoudens is het grootste deel (52 procent) alleenstaand. In totaal heeft ruim een kwart (28 procent) van de minimahuishoudens thuiswonende kinderen. Dit komt overeen met het aandeel wat we zien in vergelijkbare gemeenten.
Tabel 1.2.3 Inkomensbron en huishoudtype minima, inkomen tussen 100% en 130% Wsm
De doelgroep voor de regelingen met een inkomensgrens van 120 procent Wsm bestaat voor een vijfde uit huishoudens die een uitkering ontvangen vanuit de Participatiewet en voor 44 procent uit huishoudens met een AOW-uitkering. Ruim een derde (34 procent) heeft een overig inkomen. De gemeente Eersel heeft relatief aanzienlijk minder huishoudens met een uitkering vanuit de Participatiewet, ten opzichte van vergelijkbare gemeenten. Het aandeel huishoudens met een inkomen uit een AOW-uitkering is relatief groter in vergelijking met andere gemeenten. Dit sluit ook aan bij de bevolkingssamenstelling van de gemeente: Eersel heeft relatief gezien meer AOW-gerechtigden dan landelijk gemiddeld.
Van alle minimahuishoudens is het grootste deel (53 procent) alleenstaand. In totaal heeft 27 procent van de minimahuishoudens thuiswonende kinderen. Dit komt overeen met het aandeel wat we zien in vergelijkbare gemeenten.
Tabel 1.2.4 Inkomensbron en huishoudtype minima, inkomen tussen 100% en 130% Wsm
De doelgroep voor de regelingen met een inkomensgrens van 120 procent Wsm bestaat voor 29 procent uit huishoudens die een uitkering ontvangen vanuit de Participatiewet en voor 42 procent uit huishoudens met een AOW-uitkering. De rest heeft een overig inkomen. De gemeente Oirschot heeft aanzienlijk minder huishoudens met een uitkering vanuit de Participatiewet en meer huishoudens met een AOW-uitkering en huishoudens met andere inkomens in vergelijking met andere gemeenten. Dit sluit ook aan bij de bevolkingssamenstelling van de gemeente: Oirschot heeft relatief gezien meer AOW-gerechtigden dan landelijk gemiddeld.
Van alle minimahuishoudens is het grootste deel (51 procent) alleenstaand. In totaal heeft 30 procent van de minimahuishoudens thuiswonende kinderen. Dit komt overeen met het aandeel wat we zien in vergelijkbare gemeenten.
Tabel 1.2.5 Inkomensbron en huishoudtype minima, inkomen tussen 100% en 130% Wsm
De doelgroep voor de regelingen met een inkomensgrens van 120 procent Wsm bestaat voor 26 procent uit huishoudens die een uitkering ontvangen vanuit de Participatiewet en voor 37 procent uit huishoudens met een AOW-uitkering. 37 procent heeft een overig inkomen. De gemeente Reusel-De Mierden heeft relatief minder huishoudens met een uitkering vanuit de Participatiewet en meer huishoudens met een AOW-uitkering en huishoudens met andere inkomens in vergelijking met andere gemeenten. Dit sluit ook aan bij de bevolkingssamenstelling van de gemeente: Reusel – De Mierden heeft relatief gezien meer AOW-gerechtigden dan landelijk gemiddeld.
Van alle minimahuishoudens is het grootste deel (53 procent) alleenstaand. In totaal heeft 27 procent van de minimahuishoudens thuiswonende kinderen. Dit komt overeen met het aandeel wat we zien in vergelijkbare gemeenten.
Tabel 1.2.6 Inkomensbron en huishoudtype minima, inkomen tussen 100% en 130% Wsm
Van kinderen tot 18 jaar in de Kempengemeenten groeien er naar schatting, afhankelijk van de gemeente, tussen de 6,3 en 8,7 procent op in een huishouden met een inkomen tot 130 procent van het voor dat huishouden geldende Wettelijk sociaal minimum 19 . Dit aandeel ligt, afhankelijk van de gemeente, iets onder of in lijn met het gemiddelde in vergelijkbare gemeenten met maximaal 50.000 inwoners (gemiddeld ligt het aandeel kinderen op circa 8 à 9 procent).
Tabel 1.3.1 Aantal kinderen naar inkomen, cumulatief (schatting) per gemeente
1.4 Minimahuishoudens, alle vermogens
In de volgende tabel staan de geschatte aantallen minimahuishoudens op 1 januari 2024 in de Kempengemeenten zonder dat er rekening is gehouden met de hoogte van het vermogen. Het betreft huishoudens met een inkomen tot maximaal 130 procent Wsm waarbij geen rekening is gehouden met de vermogensgrens vanuit de Participatiewet; een deel van de huishoudens uit onderstaande tabel heeft dus een hoger vermogen dan toegestaan is voor de meeste regelingen binnen het minimabeleid.
Tabel 1.4.1 Aantal en aandeel huishoudens, uitgesplitst naar gemeente
2. Gebruik inkomensondersteunende voorzieningen
In dit hoofdstuk gaan we nader in op het gebruik en bereik onder de doelgroep van de gemeentelijke regelingen. Het gaat daarbij om het totale gebruik in 2023. De aantallen over het gebruik zijn aangeleverd door de gemeenten. De doelgroep komt uit hoofdstuk 1.
2.1 Regelingen voor het minimabeleid
De volgende tabel geeft de inkomensgrens per regeling weer.
2.2 Kwijtschelding gemeentelijke belastingen
Huishoudens kunnen kwijtschelding aanvragen voor de afvalstoffenheffing, rioolheffing en waterschapsbelasting. De doelgroep bestaat uit huishoudens met een inkomen tot 100 procent Wsm22 .
In 2023 kent de kwijtschelding van gemeentelijke belastingen in de Kempengemeenten een bereik van 20 en 44 procent onder de primaire doelgroep. Daarbij heeft gemeente Eersel het hoogste bereik met 44 procent en de gemeente Oirschot heeft met 22 procent het laagste bereik. Een dergelijk gebruikersaandeel is vergeleken met andere gemeenten aan de lage kant. Gemiddeld gezien maakt tussen de 70 en 75 procent van de doelgroep gebruik van deze regeling.
2.3 Individuele bijzondere bijstand
Het bijzondere bijstandsbeleid van de Kempengemeenten is erop gericht om inwoners die bijzondere noodzakelijke kosten hebben en deze niet zelf kunnen betalen, te ondersteunen. De Kempengemeenten beoordelen bij iedere aanvraag of er sprake is van bijzondere omstandigheden.
De doelgroep bestaat uit huishoudens met inkomens tot 120 procent van de bijstandsnorm, daarboven geldt een draagkrachtberekening. In onderstaande tabel wordt de doelgroep en het gebruik per gemeente weergegeven. We gaan uit van een doelgroep tot 120 procent Wsm, omdat dit de primaire doelgroep is23 .
Het bereik voor de individuele bijzondere bijstand ligt in de Kempengemeenten tussen 20 en 27 procent. Het bereik is het hoogste in de gemeente Oirschot met 28 procent. Een gemiddeld bereik van 20 tot 30 procent is gangbaar in de meeste andere gemeenten; de Kempengemeenten liggen hiermee in lijn.
2.4 Individuele inkomenstoeslag
De individuele inkomenstoeslag is bedoeld als inkomensondersteuning voor mensen die langdurig afhankelijk zijn van een minimuminkomen. In de Kempengemeenten behoort iedereen tussen de 21 jaar en pensioengerechtigde leeftijd, die gedurende drie jaar een inkomen heeft tot 105 procent Wsm, tot de doelgroep (langdurige minima). Verder geldt als voorwaarde voor toekenning dat er in de afgelopen drie jaar geen mogelijkheden waren voor inkomensverbetering.
Het bereik van de individuele inkomenstoeslag loopt in de Kempengemeenten sterk uiteen per gemeente en ligt tussen 37 (Reusel-De Mierden) en 54 procent (Eersel). Het bereik van de individuele inkomenstoeslag ligt voor de Kempengemeenten over het algemeen in lijn met vergelijkbare gemeenten waar een bereik van 45 à 55 procent gangbaar is.
2.5 Collectieve zorgverzekering
De gemeente biedt minima de mogelijkheid om deel te nemen aan de collectieve zorgverzekering van zorgverzekeraars CZ en VGZ. Ze krijgen korting op de premie en profiteren van extra vergoedingen voor zorgkosten. De pakketten die in samenwerking met CZ worden aangeboden zijn:
De pakketten die in samenwerking met zorgverzekeraar VGZ worden aangeboden zijn;
Om deel te nemen aan de collectieve zorgverzekering mag het huishoudinkomen niet hoger zijn dan 120 procent Wsm. Omdat een zorgverzekering per persoon wordt afgesloten, en niet per huishouden, geven we het gebruik en bereik weer naar het aantal volwassenen. Kinderen tot 18 jaar zijn gratis meeverzekerd.
De gebruikscijfers betreffen de meest recente informatie van aanbieder CZ en gaan over het jaar 2024. Er is geen informatie beschikbaar over 2023. In dit rapport is er daarom voor gekozen door de gemeenten om de cijfers van 2024 mee te nemen. Daarnaast ontbreekt informatie over de verstrekkingen door VGZ, uitgesplitst naar gemeente. De doelgroep en daarmee het bereik van de regelingen kan afwijken voor 2024.
Er heeft 21 tot 39 procent van de volwassenen gebruikgemaakt van een collectieve zorgverzekering via CZ. Het gemiddelde bereik voor de collectieve zorgverzekering ligt landelijk tussen de 35 en 40 procent. De Kempengemeenten liggen hiermee afhankelijk van de gemeente in lijn met het gemiddelde of hier net onder (op basis van de beschikbare cijfers, in werkelijkheid kan het aantal gebruikers iets hoger liggen omdat ook inwoners verzekerd zijn bij VGZ).
De Kempengemeenten willen ervoor zorgen dat iedereen mee kan blijven doen in de maatschappij. Daarom kunnen volwassen minima gebruikmaken van de Participatieregeling 18+. Daarmee kunnen volwassen inwoners sportieve, culturele en/of recreatieve activiteiten ondernemen. Per volwassene is een bedrag van € 150 per jaar beschikbaar in 2023 (dit is per januari 2024 verhoogd naar € 180 per jaar)24 . Het huishoudinkomen mag niet hoger zijn dan 120 procent van het wettelijk sociaal minimum.
Het bereik voor de Participatieregeling 18+ ligt in de Kempengemeenten tussen de 4 en 8 procent. Voor een dergelijke regeling is dat laag te noemen. Gemiddeld gezien ligt het bereik van een participatieregeling voor volwassenen vaak namelijk rond de 35 tot 40 procent.
Stichting Leergeld wil in de Kempengemeenten sociale uitsluiting van kinderen voorkomen. Daarom biedt Stichting Leergeld financiële ondersteuning voor kinderen van 0 tot 18 jaar die pgroeien in een huishouden met een inkomen tot 130 procent Wsm25 . Hierdoor krijgen deze kinderen de kans om mee te doen aan binnen- en buitenschoolse activiteiten.
In de Kempengemeenten loopt het bereik van Stichting Leergeld sterk uiteen. In de gemeente Bladel is het bereik het laagst, met 55 procent. In de gemeente Reusel – De Mierden ligt het bereik met 90 procent veruit het hoogst. In alle gemeentes geldt dat het bereik van Stichting Leergeld hoger ligt dan het gemiddelde bereik in vergelijkbare gemeenten (35 à 40 procent). Het hoge bereik zou deels verklaard kunnen worden doordat Oekraïense kinderen ook gebruik konden maken Stichting Leergeld. Voor deze kinderen gold in eerste instantie dat er ruimhartiger met de inkomensgrenzen is omgegaan.
Het Rijk heeft in 2022 en 2023 geld beschikbaar gesteld om inwoners met een laag inkomen tegemoet te komen in hun energiekosten. Gemeenten hebben deze regeling uitgevoerd. In de Kempengemeenten konden huishoudens met een inkomen van maximaal 120 procent Wsm (ongeacht de hoogte van hun vermogen) aanspraak maken op een energietoeslag. Omdat er geen vermogenstoets werd gedaan is de doelgroep van deze regeling anders dan de ‘reguliere’ regelingen van het minimabeleid. In onderstaande tabel wordt het gebruik en bereik over kalenderjaar 2023 weergegeven.
Het bereik van de energietoeslag is in de Kempengemeenten vergelijkbaar met het gemiddelde bereik in andere gemeenten: 80 à 90 procent. De bereikcijfers liggen tussen de 81 procent en 89 procent.
Inwoners die een studie of opleiding volgen, maar door een arbeidshandicap moeite hebben om een (bij)baan te hebben, kunnen gebruikmaken van de studietoeslag. De gemeente draagt hiermee bij aan de financiële situatie. Om in aanmerking te komen voor deze regeling zijn een aantal voorwaarden gesteld. Zo moet iemand recht hebben op studiefinanciering of een tegemoetkoming in onderwijsbijdrage en schoolkosten. De inwoner mag geen Wajong uitkering ontvangen en er is sprake van een structurele medische beperking waardoor de persoon naast de studie geen extra inkomsten kan bijverdienen.
De doelgroep voor deze regeling kan niet worden vastgesteld, omdat de regeling voor een specifieke doelgroep is bedoeld. Daarom wordt in de volgende tabel enkel het gebruik weergegeven.
De Kempengemeenten bieden een tijdelijke bijdrage in de woonkosten aan. Hiervoor komen inwoners in aanmerking als ze geen huurtoeslag kunnen ontvangen doordat hun huurprijs hoger is dan de maximaal toegestane huurgrens. Voor deze regeling kan geen doelgroep bepaald worden, omdat er geen inzicht is in de grootte van de groep huishoudens die geen huurtoeslag kunnen ontvangen.
3.1 Introductie op de inkomenseffecten
In deze paragraaf bespreken we de onderzoeksmethode en aannames van de Inkomens Effectrapportage (IER). Hierbij geven we een overzicht van de verschillende inkomsten en uitgaven die worden onderscheiden in dit rapport.
We berekenen de inkomenseffecten van het lokale en landelijke beleid in 2024 voor de volgende zes huishoudtypen:
We brengen de inkomenseffecten in beeld voor huishoudens met inkomens van 100, 110, 120 en 130 procent wettelijk sociaal minimum (Wsm)26 . Daarnaast berekenen we de inkomenseffecten voor huishoudens die al langer dan drie jaar een inkomen van 100 procent Wsm hebben (langdurige minima).
Het totale inkomen van de minimahuishoudens is opgebouwd uit:
Gebruik en effect van gemeentelijke minimaregelingen
In deze rapportage berekenen wij de inkomenseffecten van de verschillende huishoudens wanneer zij gebruikmaken van alle beschikbare gemeentelijke regelingen. In de praktijk is de ervaring echter dat huishoudens niet of gedeeltelijk gebruik maken van de regelingen. In werkelijkheid zal het budget na alle uitgaven waarschijnlijk vaak lager uitvallen. Ter vergelijking geven wij daarom ook de inkomenseffecten weer wanneer de voorbeeldhuishoudens van geen enkele gemeentelijke regeling gebruikmaken.
26 Volgens de Rijksoverheid is het sociaal minimum een bedrag dat iemand minimaal nodig heeft om van te leven. Elk halfjaar wordt het sociaal minimum door de overheid opnieuw bepaald. Dit bedrag hangt af van leeftijd en leefsituatie. Het sociaal minimum wordt ook wel het bestaansminimum genoemd.
Specificatie gemeentelijke minimaregelingen27
In onderstaande tabel is weergegeven welke regelingen in de begrotingen van de voorbeeldhuishoudens zijn verwerkt.
Tabel 3.1.1 Gemeentelijke minimaregelingen 2024
|
130% Wsm28 |
|
Een aantal regelingen wordt niet opgenomen in de begrotingen en bij de inkomenseffecten:
Om inzichtelijk te maken in hoeverre de opbouw van gemeentelijke bijdrage verschilt per huishouden, is in bijlage 3 per huishouden weergegeven welke en hoeveel gemeentelijke vergoedingen zij maandelijks kunnen ontvangen bij een inkomen op 100 procent Wsm.
De uitgaven zijn gecategoriseerd naar basisuitgaven en kosten voor participatie. De basisuitgaven bestaan uit:
vaste lasten. Dit zijn uitgaven die regelmatig terugkomen. Voorbeelden zijn huur, energiekosten29 en verzekeringen;
Naast de basisuitgaven worden kosten voor sociale participatie meegenomen:
Dit bedrag in de begroting kan worden uitgegeven aan sociale en recreatieve activiteiten, oftewel: kosten voor meedoen aan de samenleving30 .
Voor de uitgaven is waar mogelijk uitgegaan van lokale tarieven. Voorbeelden hiervan zijn de huur en lokale heffingen. De andere bedragen zijn gebaseerd op normbedragen en berekeningen van het Nibud. Deze zijn terug te vinden in de begrotingen per huishoudtype in bijlage 2.
Voor de inkomenseffecten doen we de volgende aannames.
Het vermogen van de huishoudens ligt binnen de grenzen van de Participatiewet31 ;
De voorbeeldhuishoudens wonen in een huurwoning. We gaan uit van € 624 kale huur per maand voor een alleenstaande en € 698 kale huur per maand voor een meerpersoonshuishouden. Deze bedragen zijn gebaseerd op huurtoeslaggegevens van de Rijksoverheid over de Kempengemeenten. Er is gerekend met het gemiddelde van de huurprijs in de vijf gemeenten.
We gaan er vanuit dat huishoudens met kinderen kosten maken voor de basisschool (8 jaar) en middelbare school (13 jaar). De gemiddelde kosten van het basisonderwijs (€ 4) en middelbaar onderwijs (€ 70) die zijn opgenomen in de begroting zijn verschillend van elkaar en komen beide uit de schoolkostenmonitor van de Rijksoverheid.
Voor de kwijtschelding is gerekend met het gemiddelde bedrag van de vijf gemeenten. Hierin is onderscheid gemaakt tussen een eenpersoonshuishouden en een meerpersoonshuishouden. Er kan afvalstoffenheffing, rioolheffing en waterschapsbelasting32 worden kwijtgescholden. Voor de afvalstoffenheffing is de aanname gedaan dat zowel het vastrecht als variabele kosten worden kwijtgescholden.
Volwassenen kunnen via de Participatieregeling aanspraak maken op € 180 voor sociaal maatschappelijke participatiekosten zoals een lidmaatschap van een vereniging op het gebied van sport, cultuur of ontspanning, cursussen of een abonnement van de bibliotheek, muziekschool, museum of het zwembad. Voor de volwassenen wordt het forfaitaire tarief van € 180 meegerekend in de gemeentelijke bijdragen.
Voor Stichting Leergeld is eveneens een gemiddeld bedrag gerekend van de vijf gemeenten (€ 353 per kind33 ).
Alleenstaande ouders met een inkomen gelijk aan de bijstandsnorm werken niet of zitten in een traject waarbij de kinderopvang wordt vergoed. Voor alleenstaande ouders met een inkomen van 110 procent Wsm of hoger zal het 8-jarige kind naar de BSO gaan zodat de ouder kan werken. Daarbij gaan we uit van de volgende uren en tarieven:
Bij een paar met twee kinderen met een inkomen hoger dan 100 procent Wsm werkt slechts één van beide partners. Anders is het huishoudinkomen hoger. We gaan ervan uit dat deze huishoudens geen dagopvang en BSO nodig hebben, omdat één van beide partners thuis is voor de kinderen. Dit is eveneens waarom een paar met kinderen geen combinatiekorting krijgt bij werkaanvaarding
We doen de aanname dat huishoudens met een inkomen tot en met 120 procent Wsm een collectieve zorgverzekering hebben afgesloten. De Kempengemeenten bieden in samenwerking met CZ een basisverzekering aan en drie aanvullende pakketopties: Start, Extra en Extra Uitgebreid. Daarnaast wordt in samenwerking met VGZ eveneens een basisverzekering aangeboden met drie pakketopties: Compact, Compleet en Compleet met dekking van het wettelijke eigen risico. In deze inkomenseffectrapportage is gerekend met gebruik van de CZ Zorgbewustpolis met Gemeentepakket Extra. Dit is het meest gekozen pakket binnen de collectieve zorgverzekering in de Kempengemeenten.
Binnen de gekozen (collectieve) zorgverzekering is het wettelijke eigen risico niet gedekt. De aanname geldt dat huishoudens zorgkosten hebben en hun wettelijke eigen risico gebruiken. Het bedrag wordt over het hele jaar gespreid en in de inkomenseffectrapportage wordt een bedrag per maand doorgerekend in de reserveringsuitgaven.
Bij een doorrekening die gestoeld is op een aantal aannames, behoort ook een kanttekening. De uitgaven betreffen de minimale bedragen die huishoudens nodig hebben om in bepaalde kosten te kunnen voorzien. Het is mogelijk dat een huishouden maandelijks meer (of minder) uitgeeft dan de (norm)bedragen waarmee in deze rapportage wordt gerekend, bijvoorbeeld omdat het huishouden een ander bedrag per maand reserveert voor onregelmatige uitgaven. Individuele situaties kunnen daarom afwijken van de begrotingen zoals opgenomen in deze rapportage.
3.2 Resultaten inkomenseffecten
In deze paragraaf gaan we per voorbeeldhuishouden in op het effect van inkomensverhoging voor huishoudens in 2024; wat gebeurt er als iemand vanuit de bijstand gaat werken tegen een loon van 110 tot maximaal 130 procent Wsm? Daarbij kijken we naar het budget dat maandelijks overblijft na het doen van de basisuitgaven en uitgaven voor participatie; kunnen huishoudens rondkomen? Daarnaast is de invloed van het gebruik van landelijke en gemeentelijke regelingen te zien. In bijlage 2 staan de volledige begrotingen per voorbeeldhuishouden.
Alleenstaanden hebben na hun basisuitgaven voldoende geld over om uit te geven aan participatie; als zij gebruikmaken van alle regelingen én ze besteden maandelijks het normbedrag van € 117 aan participatie dan hebben zij € 130 per maand over. Zonder het gebruik van gemeentelijke regelingen hebben zij € 31 over na alle uitgaven, inclusief participatie uitgaven.
Verder zorgt werken vanuit de bijstand tegen een loon van 110 procent Wsm en hoger ervoor dat het maandelijkse budget van alleenstaanden stijgt. Hier is zowel sprake van wanneer alleenstaanden geen regelingen gebruiken, alsook wanneer zij alle regelingen gebruiken.
Leeswijzer tabel : het huishouden heeft inkomsten uit uitkering of werk, aangevuld met maximale landelijke toeslagen en gemeentelijke regelingen. Hiervan trekken we de uitgaven af; basisuitgaven en uitgaven voor sociale participatie. Dit leidt uiteindelijk tot een resterend maandbudget. De onderste regel laat zien hoeveel budget overblijft als het huishouden van geen enkele gemeentelijke regeling gebruikmaakt.
3.2.3. Alleenstaande ouder met kinderen van 8 en 13 jaar
Een alleenstaande ouder met twee kinderen van 8 en 13 jaar heeft zowel met als zonder het gebruik van gemeentelijke regelingen, maandelijks voldoende geld om alle uitgaven inclusief uitgaven op het gebied van participatie te kunnen doen (resp. € 232 en € 412). Een bijstandsgerechtigde die van alle gemeentelijke regelingen (excl. IIT) gebruikmaakt, heeft € 180 meer te besteden dan een bijstandsgerechtigde die van geen enkele gemeentelijke regeling gebruikmaakt.
Voor alleenstaande ouders met twee kinderen loont het niet om vanuit de bijstand te gaan werken tegen een loon van 110 procent Wsm. Als zij in beide gevallen gebruik maken van alle gemeentelijke regelingen vallen zij van € 412 terug naar € 403; zij ervaren een terugval in hun budget. Bij loon hoger dan 110 procent Wsm loont het wel om vanuit de bijstand te gaan werken. De landelijke toeslagen stijgen door belastingvoordeel (combinatiekorting en kinderopvangtoeslag stijgen). Waar een alleenstaande ouder op bijstandsniveau € 1.542 van het Rijk krijgt, is dat bij 130 procent Wsm € 1.595.
Paren zonder kinderen hebben na de basisuitgaven genoeg geld over om te voldoen aan het normbedrag voor de uitgaven van participatiekosten (€ 191) als zij van alle gemeentelijke regelingen gebruik zouden maken. Als dit huishouden in een bijstandssituatie van geen enkele regeling gebruik zou maken dan leidt dit tot een tekort van € 91 per maand na het doen van zowel basis als participatie uitgaven. De gemeentelijke regelingen zijn dus essentieel voor deze huishoudens indien zij alle kosten willen betalen in de bijstandssituatie.
Werkaanvaarding vanuit de bijstand tegen een loon van 110 procent Wsm en hoger levert het paar extra geld op. Het dalen van de toeslagen, wegvallen van de gemeentelijke regelingen en de stijging van de uitgaven (dit zijn de werkgerelateerde kosten) worden voldoende gecompenseerd door de inkomensstijging. De stap van werken tegen een inkomen tot 120 procent Wsm naar 130 procent Wsm is bij gebruik van alle regelingen € 4. Paren gaan er dan nauwelijks op vooruit in budget. Dit komt door het wegvallen van de gemeentelijke regelingen bij een inkomen boven 120 procent Wsm.
3.2.5. Paar met kinderen van 8 en 13 jaar
Paren met twee kinderen van 8 en 13 jaar hebben na hun basisuitgaven voldoende geld over om uit te geven aan participatie, als zij gebruikmaken van alle regelingen. Zij hebben namelijk € 235 over als zij gebruikmaken van alle regelingen én ze besteden maandelijks het normbedrag van
€ 325 aan participatie. Zonder het gebruik van gemeentelijke regelingen komt dit huishouden € 9 te kort om alle uitgaven te kunnen betalen.
De gemeentelijke regelingen vallen geleidelijk weg. De meeste regelingen vervallen bij een inkomen boven 120 procent Wsm, afgezien van Stichting Leergeld (boven 130 procent Wsm). De stap van werken tegen een inkomen tot 120 procent Wsm naar 130 procent Wsm zorgt voor een toename van € 5 in het budget; huishoudens gaan er hier nauwelijks op vooruit. Zij vallen echter niet terug naar een lager budget dan op de eerdere inkomensgrenzen. De inkomensstijging kan het geleidelijk wegvallen van gemeentelijke regelingen en de daling van landelijke toeslagen voldoende compenseren.
3.2.6. Alleenstaande AOW-leeftijd
Een alleenstaande die de AOW-leeftijd heeft bereikt, heeft in alle voorbeeldsituaties maandelijks geld over na het doen van de basis- en participatie uitgaven. Natuurlijk leidt het gebruiken van de gemeentelijke regelingen tot een hoger budget dan het niet gebruiken van de regelingen, dit verschil loopt op tot € 99 op bijstandsniveau.
Een alleenstaande AOW’er met een inkomen tussen 110 en 130 procent Wsm heeft een hoger budget na het doen van alle uitgaven dan een alleenstaande AOW’er met een inkomen van 100 procent Wsm. Hoewel de landelijke toeslagen (en de gemeentelijke regelingen) dalen is dit niet zodanig dat dit dus leidt tot een lager budget dan in de bijstand.
|
Gemeentelijke regelingen36 |
||||
Paren die de AOW-leeftijd hebben bereikt, hebben bij een inkomen van 100 procent Wsm de gemeentelijke regelingen niet nodig om alle maandelijkse uitgaven (incl. uitgaven op het gebied van participatie) te kunnen betalen. Ook als zij van geen enkele gemeentelijke regeling gebruikmaken hebben zij voldoende budget voor het betalen van hun kosten (€ 35).
Bij een inkomen hoger dan 120 procent Wsm vervallen de gemeentelijke regelingen voor hen. Dit leidt tot een lager budget bij 130 procent Wsm (€ 456) dan bij 120 procent Wsm (€ 480) bij gebruik van de gemeentelijke regelingen. In dit geval wordt de daling van de landelijke toeslagen en gemeentelijke regelingen onvoldoende gecompenseerd door het hogere inkomen.
|
Gemeentelijke regelingen37 |
||||
3.3 Vergelijking resultaten met rapport Commissie Sociaal Minimum
In september 2023 heeft de Commissie Sociaal Minimum een rapport uitgebracht met de titel ‘Een zeker bestaan. Naar een toekomstbestendig stelsel van het sociaal minimum’. In dit rapport wordt de stelling geponeerd dat ‘huishoudens met een laag inkomen de komende jaren tot honderden euro’s tekort gaan komen iedere maand’.
In de inkomenseffecten die in paragraaf 1.2 aan de orde zijn gekomen, is dit tekort niet voor ieder huishoudtype zichtbaar. Oftewel: niet alle huishoudens hebben iedere maand te maken met (grote) tekorten. Hiervoor zijn de volgende verklaringen mogelijk:
De commissie Sociaal Minimum rekent een extra bedrag mee voor tegenvallers (afhankelijk van het huishoudtype gaat het om 3, 6 of 9 procent bovenop de reguliere uitgaven); oftewel een zekere marge voor onvoorziene omstandigheden. Dit extra bedrag komt bovenop de bedragen voor reserveringsuitgaven, huishoudelijke uitgaven en het minimumbudget voor sociale participatie van het Nibud, zoals in voorliggende inkomenseffectrapportage doorgerekend. Het uitgavenbedrag ligt hiermee, afhankelijk van het huishoudtype, circa 50 tot 300 euro hoger dan het uitgavenbedrag op bijstandsniveau.
De Commissie Sociaal Minimum rekent een ondergrens mee voor het gemiddelde totaalbedrag aan lokale regelingen waar minimahuishoudens aanspraak op kunnen maken, terwijl in voorliggende inkomenseffectrapportage de specifieke minimaregelingen worden doorgerekend. In de Kempengemeenten ligt het bedrag waar huishoudens aanspraak op kunnen maken hoger. Ter illustratie: een paar met twee kinderen van 8 en 13 jaar kan volgens de berekeningen van de Commissie Sociaal Minimum aanspraak maken op een gemiddeld bedrag van € 160 aan gemeentelijke regelingen, in de Kempengemeenten ligt dit op € 244 (excl. IIT). Dit verschil in totaalbedrag aan gemeentelijke regelingen verschilt per huishoudtype: voor huishoudens met kinderen is het verschil groter dan voor huishoudens zonder kinderen.
Hierbij geldt overigens de cruciale aanname dat huishoudens gebruikmaken van alle regelingen waar het huishoudtype aanspraak op mag maken. De praktijk is echter weerbarstiger; niet alle inwoners maken gebruik van het volledige aanbod. Dit kan ervoor zorgen dat huishoudens maandelijks minder overhouden dan geschetst. Dat is ook de reden dat we in voorliggend rapport twee situaties schetsen: wanneer huishoudens gebruikmaken van alle regelingen en wanneer zij geen gebruik maken van regelingen.
Tot slot: voor de kostenposten en inkomsten is in deze inkomenseffectrapportage, waar mogelijk, gewerkt met lokale bedragen zoals van toepassing in de Kempengemeenten. Bijvoorbeeld de huurprijs, huurtoeslag, gemeentelijke- en waterschapsheffingen alsook de gemeentelijke regelingen. Dit betekent dat de resultaten kunnen afwijken van het rapport van de Commissie Sociaal Minimum, waarin gewerkt wordt met gemiddelden.
In deze paragraaf introduceren we het scenario. Vervolgens wordt een aantal aannames en kanttekeningen beschreven en worden de achterliggende cijfers van de huidige situatie in beeld gebracht.
|
De inkomensgrens van een aantal regelingen wordt verruimd van 120 naar 130 procent Wsm:
De gevolgen hiervan worden in beeld gebracht voor:
|
Aannames en kanttekeningen bij het scenario
Voor de inkomenseffecten gaan we uit van dezelfde aannames zoals gesteld in hoofdstuk 3 van het integrale rapport waarin de inkomenseffecten worden berekend: we gaan er vanuit dat ieder huishouden alle regelingen én het maximale bedrag gebruikt39.
Voor de doorrekening van de kosten voor de gemeente geldt de aanname dat het bereik van de Participatieregeling 18+ zal toenemen ten opzichte van de huidige situatie (weergegeven in hoofdstuk 2 van het integrale rapport).
Verwachting over het bereik: Aangezien sinds dit jaar het te besteden bedrag per persoon is verhoogd van 150 naar 180 euro en ook de mogelijkheden waar het bedrag aan uitgegeven kan worden is verruimd, is de verwachting dat het bereik zal stijgen dit jaar. Als gevolg van deze ontwikkelingen lijkt een toename in bereik van 2 procent stijging realistisch. Ook de doelgroep en daarmee het aantal gebruikers wijzigt logischerwijs bij een verruiming van de inkomensgrens. Deze zijn gebaseerd op de cijfers uit de Armoede Index, die eveneens in de integrale rapportage zijn benoemd.
Voor de collectieve zorgverzekering gaan we er in het scenario vanuit dat álle pakketten worden gebruikt en dat dit in dezelfde verhouding zal plaatsvinden voor de nieuwe doelgroep. De totalen wijken echter af van de cijfers die in het integrale rapport genoemd zijn, aangezien daarin alleen de cijfers van CZ zijn meegenomen40. In de scenarioanalyse zijn de cijfers van zowel CZ als VGZ meegenomen. De bereikcijfers van de collectieve zorgverzekering zijn daarom logischerwijs ook anders dan in het integrale rapport.
VGZ en CZ (gemeenten): Van VGZ was alleen een totaalaantal gebruikers voor alle vijf gemeenten beschikbaar. Om de gebruikersaantallen van VGZ te verkrijgen per gemeente is de aanname gedaan dat de verstrekkingen in dezelfde verhouding plaatsvinden als bij CZ. Oftewel: we gaan ervan uit dat de gebruikersverdeling van CZ naar de afzonderlijke 5 gemeenten ook geldt voor de gebruikersverdeling van VGZ.
VGZ en CZ (pakketten): Voor het onderscheid naar pakket (VGZ) is eveneens de aanname gedaan dat dit in dezelfde verhouding als bij CZ wordt verstrekt. Daarbij is de aanname gedaan dat CZ Start gelijk staat aan VGZ Compact (omdat ze qua uitgebreidheid van het pakket vergelijkbaar zijn) en dat de gebruikersaantallen van CZ Extra plus CZ Extra Uitgebreid bij elkaar opgeteld gelijk staat aan VGZ Compleet.
Verwachting over bereik: Tot slot gaan we voor de collectieve zorgverzekering uit van een stabiel bereik. Het bereik van de collectieve zorgverzekering in de Kempengemeenten ligt in lijn met het bereik van in andere gemeenten. Naar verwachting zal de collectieve zorgverzekering ook worden benut door de gebruikers in de nieuwe doelgroep, maar verhoudingsgewijs niet meer dan in de lagere inkomensgroepen.
Voor Stichting Leergeld gebruiken we een gemiddeld verstrekt bedrag per kind door het totaalbedrag aan verstrekkingen te delen door het totaal aantal gebruikers in de gemeente, weergegeven in het jaarverslag van de gemeente Oirschot. Wel is hierbij van belang op te merken dat deze kosten vermoedelijk niet volledig voor rekening van de gemeente zijn. De gemeente is naast bijvoorbeeld particulieren, bedrijven en loterijorganisaties één van de financiers van Stichting Leergeld in Oirschot41 #_bookmark80.
De inkomensgrenzen van de regelingen die niet zijn opgenomen in de scenarioanalyse blijven gelijk aan de huidige situatie. Voor Stichting Leergeld42 geldt dat deze in de inkomenseffecten al was meegenomen tot 130 procent Wsm, dus hierin wijzigt niets in de inkomenseffecten.
Om een realistische inschatting van het gebruik, bereik en de kosten van de beleidswijzigingen is voor de lange termijn een bevolkingsprognose noodzakelijk. De omvang en kenmerken van de bevolking in de gemeente kunnen veranderen door natuurlijke (bijvoorbeeld vergrijzing) en externe factoren (bijvoorbeeld migratie). Dit heeft gevolgen voor de behoefte aan ondersteuning en het gebruik van de regelingen. Een bevolkingsprognose behoort niet tot de huidige onderzoeksopdracht. De implicaties van de beleidswijzigingen zijn daarom weergegeven voor een korte/middellange termijn (circa 5 jaar).
Er zijn diverse regelingen voor minimahuishoudens in de Kempengemeenten beschikbaar. Op dit moment zijn regelingen toegankelijk voor huishoudens met een inkomen zoals weergegeven in tabel 3.1.1 van het integrale rapport.
De huidige inkomenseffecten van landelijke en lokale regelingen staan beschreven in hoofdstuk 3 van het integrale rapport.
De huidige programmakosten van de gemeente voor de regelingen die in het scenario wijzigen (collectieve zorgverzekering en participatieregeling 18+), worden in onderstaande tabellen weergegeven. Uitvoeringskosten (zoals inzet van personeel) zijn hier buiten beschouwing gelaten. De gebruikscijfers voor de collectieve zorgverzekering zijn in bijlage 4 toegelicht
Tabel 4.1.1 Huidig gebruik en bereik regelingen scenario in de Kempengemeenten in 2023
Tabel 4.1.2 Huidige programmakosten regelingen scenario in de Kempengemeenten in 2023
|
€ 180 per persoon44 |
Stichting Leergeld in Oirschot heeft te maken met verschillende baten, waaronder een bijdrage van de gemeente (subsidie). Hierdoor zijn onderstaande bedragen omtrent Stichting Leergeld wel de totale programmakosten, maar deze kunnen niet volledig aan de gemeente worden toegeschreven.
Tabel 4.1.3 Huidige programmakosten Stichting Leergeld in 2023
4.2 Uitwerking scenarioanalyse
Verruiming inkomensgrenzen gemeentelijke regelingen met behoud huidigebedragen.
Voor het scenario wordt de grens van de volgende regelingen verruimd van 120 naar 130 procent Wsm:
De bedragen van deze drie regelingen wijzigen in dit scenario niet, en blijven dus gelijk aan de huidige situatie. Voor de doorrekening gaan we uit van het maximale bedrag per regeling. Voor de berekening van de doelgroep gaan we uit van de cijfers zoals gepresenteerd in hoofdstuk 1 van het integrale rapport. Voor de weergave van de effecten van het scenario op de gelden de aannames en kanttekeningen zoals eerder beschreven (zie hoofdstuk 1).
Per scenario brengen we zowel de financiële effecten op de bestedingsruimte van de minimahuishoudens in kaart als de meerkosten voor de gemeente (programmakosten).
4.3 Effect op bestedingsruimte van minimahuishoudens45
De volgende figuren geven het budget weer per huishoudtype; het totale inkomen minus de totale uitgaven. Stichting Leergeld was in de “huidige situatie” (middelste staafje) al meegenomen tot maximaal 130 procent Wsm46 Voor deze regeling is ten opzichte van het scenario niets gewijzigd bij de inkomenseffecten. De totalen zijn in bijlage 5 in de verkorte begrotingen te vinden.
Figuur 4.3.1. Alleenstaande, niet AOW-gerechtigd
Figuur 4.3.2. Alleenstaande ouder met kinderen van 8 en 13 jaar, niet AOW-gerechtigd
Figuur 4.3.3. Paar zonder kinderen, niet AOW-gerechtigd
Figuur 4.3.4. Paar met kinderen van 8 en 13 jaar, niet AOW-gerechtigd
Figuur 4.3.5. Alleenstaande, AOW-gerechtigd
Figuur 4.3.6. Paar, AOW-gerechtigd
De belangrijkste bevindingen zijn:
4.4. Programmakosten per gemeente
In onderstaande tabel staan de programmakosten per gemeente wanneer de inkomensgrens van de collectieve zorgverzekering, participatieregeling 18+ en Stichting Leergeld (alleen Oirschot) worden verruimd naar 130 procent Wsm. De programmakosten worden per gemeente gepresenteerd.
Tabel 4.4.1 Programmakosten bij scenario: Bergeijk
|
6% 47 |
Tabel 4.4.2 Programmakosten bij scenario: Bladel
Tabel 4.4.3 Programmakosten bij scenario: Eersel
Tabel 4.4.4 Programmakosten bij scenario: Oirschot
|
Stichting Leergeld48 |
Tabel 4.4.5 Programmakosten bij scenario: Reusel-De Mierden
Bovenstaande tabellen worden samengevat in onderstaand totaaloverzicht.
Tabel 4.4.6 Totaaloverzicht meerkosten programmakosten Kempengemeenten
De belangrijkste bevindingen zijn:
Logischerwijs nemen de programmakosten voor alle Kempengemeenten toe wanneer de inkomensgrenzen van de betreffende regelingen worden verruimd 49 .
Bijlage 1. Overzicht minimaregelingen
Tabel B1.1 Gemeentelijke minimaregelingen in de Kempengemeenten
|
Tarieven verschillen per huishoudgrootte. Er is gerekend met de volgende prijzen (gemiddeldes van de vijf gemeenten). Afvalstoffenheffing (vast+ variabel): EP 50 : € 189,53 MP 51 : € 239,25 Waterschapsbelasting (watersysteemheffing + zuiveringsheffing): |
||
|
Er is gerekend met CZ Gemeente Extra voor alle huishoudtypes. CZ: Er is een basispakket van €143 (zorgbewustpolis) en de volgende aanvullende pakketten kunnen worden toegevoegd:
VGZ: Er is een basispakket van €146,95 en de volgende aanvullende pakketten kunnen worden toegevoegd:
|
||
|
130% Wsm 52 |
Een gemiddeld verstrekkingsbedrag per kindin de vijf gemeenten (€ 353) in 2023. |
|
|
25% van het wettelijk brutominimum loon, dat voor belanghebbende geldt. |
Bijlage 2. Financieel maandoverzicht
In deze bijlage staat per huishoudtype het financieel maandoverzicht. De tabellen geven een overzicht van de maandelijkse inkomsten en uitgaven, bij gebruikmaking van alle landelijke en lokale regelingen. De bedragen die horen bij de huishoudelijke uitgaven en reserveringsuitgaven zijn afkomstig van het Nibud.
Tabel B2.1 Alleenstaande, niet AOW-gerechtigd
Tabel B2.2 Alleenstaande ouder met kinderen van 8 en 13 jaar, niet AOW-gerechtigd
|
Kosten BSO 53 |
|||||
Tabel B2.4 Paar met kinderen van 8 en 13 jaar, niet AOW-gerechtigd
Tabel B2.5 Alleenstaande, AOW-gerechtigd
Tabel B2.6 Paar, AOW-gerechtigd
Bijlage 3. Uitsplitsing gemeentelijke bijdragen
Figuur B3.1. Maandelijkse gemeentelijke bijdrage per huishouden bij een (langdurig) inkomen van 100 procent Wsm
Bijlage 4. Bedrag collectieve zorgverzekering
In hoofdstuk 1 zijn voor de collectieve zorgverzekering alleen de aantallen van CZ gebruikt en niet van VGZ, omdat voor VGZ alleen een totaal aantal is aangeleverd. Onderscheid naar gemeente was niet mogelijk. Voor het scenario is met de gemeenten afgesproken om wel tot cijfers van de VGZ te komen op basis van enkele aannames om een zo accuraat mogelijk beeld van de kosten te kunnen geven.
De volgende aannames zijn gedaan:
De cijfers van CZ leiden tot de verhoudingen zoals weergegeven in onderstaande tabel. Dezelfde verhouding is aangehouden voor VGZ wat leidt tot de totalen zoals weergegeven in onderstaande tabel.
Tabel B4.1 CZ en VGZ totalen Kempengemeenten
* Berekend met de percentages van CZ.
De totalen zijn vervolgens omgezet naar een verhouding per pakket. Deze was bekend voor de pakketten van CZ en zijn berekend voor VGZ, zie onderstaande tabel.
Bijlage 5. Verkorte begrotingen per huishoudtype
Tabel B5.1 Alleenstaande, niet AOW-gerechtigd
Tabel B5.2 Alleenstaande ouder met kinderen van 8 en 13 jaar, niet AOW-gerechtigd
Tabel B5.3 Paar zonder kinderen, niet AOW-gerechtigd
Tabel B5.4 Paar met kinderen van 8 en 13 jaar, niet AOW-gerechtigd
Tabel B5.5 Alleenstaande, AOW-gerechtigd
Bijlage 2 Overzicht minimaregelingen met kenmerken, inkomensgrenzen/draagkracht en ruimte voor aanpassing
Bijlage 3. Terugblik kadernota armoede 2021-2024
In het najaar van 2020 is de Kadernota armoedebestrijding “Koersen op de toekomst” 2021-2024 vastgesteld. Een periode van vier jaar die anders is verlopen dan we vooraf hadden kunnen voorzien. In 2020 hadden we al te maken met corona en lockdowns. We konden echter niet voorzien hoe lang dat zou duren. Ook konden we op dat moment niet voorzien dat er een oorlog in de Oekraïne uit zou breken met een energiecrisis en forse inflatie tot gevolg.
Meer en andere inwoners kregen te maken met geldzorgen. Landelijk zijn diverse ondersteuningsmaatregelen ontwikkeld, welke als extra taken naar gemeenten kwamen zoals de Eenmalige energietoeslag. Deze ontwikkelingen hebben inzet en aandacht gevraagd. Dat heeft enerzijds tot gevolg gehad dat we geplande ontwikkelingen niet in gang hebben gezet; anderzijds is er een hele nieuwe groep inwoners met geldzorgen in beeld gekomen die we hebben ondersteund en hebben kunnen wijzen op het volledige ondersteuningsaanbod. In het najaar van 2022 heeft er een tussenevaluatie van de kadernota Armoedebestrijding 2021-2024 plaatsgevonden. Uitdagingen zoals de coronapandemie, stijgende energieprijzen en koopkrachtdaling hebben er voor gezorgd dat het thema armoede meer en op een andere manier aandacht heeft gekregen en inzet heeft gevraagd.
Extra maatregelen i.v.m. corona en energiecrisis
De TONK (en Tozo) regeling is in het leven geroepen voor huishoudens die door corona te maken hadden met inkomstenterugval en hierdoor noodzakelijke kosten zoals woonkosten niet meer konden betalen. Er kwam ook een energietoeslag voor huishoudens met een minimuminkomen om de hoge energielasten te compenseren. We hebben deze regelingen met prioriteit ingevoerd en uitgevoerd. Daarnaast kregen gemeenten te maken met de hersteloperatie Toeslagenaffaire, waarbij vanuit het Rijk aan gemeenten is verzocht om contact te leggen met de potentieel gedupeerden om te onderzoeken of ze ondersteuning nodig hebben en vervolgens een passend hulpaanbod te doen.
Door de ontwikkelingen is er een steeds grotere groep inwoners die moeite heeft om rond te komen en mee te kunnen doen. Armoedebestrijding is een onderwerp geworden dat steeds nadrukkelijker op de agenda staat en de nodige aandacht krijgt, ook op bestuurlijk niveau. Naast de maatschappelijke ontwikkelingen, hebben er ook wijzigingen plaats gevonden in wet- en regelgeving. Zo is begin 2021 de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening (Wgs) gewijzigd. Verhuurders, energie- en waterleveranciers en zorgaanbieders werden verplicht betalingsachterstanden aan gemeenten te melden. Naar aanleiding daarvan is VPS ingericht. VPS staat voor Vindplaats Schulden, dit is een portaal van BKR waar signalen van betalingsachterstanden gemeld worden. Voor kleine partners, zoals particuliere verhuurders, die niet zijn aangesloten bij VPS, is er een mailbox voor het aanleveren van signalen. Vervolgens wordt contact gezocht met de inwoner om ondersteuning aan te bieden. Dat deden we telefonisch en per post. Daarnaast is per 1 januari 2024 de pilot huisbezoeken gestart. Een consulent schuldhulpverlening gaat samen met een maatschappelijk werker van Lumens op huisbezoek bij de betalingsachterstanden die een indicatie vormen voor grote financiële zorgen..
Om tussentijdse bijsturing mogelijk te maken heeft er in mei 2024 een korte evaluatie met alle betrokken partijen plaatsgevonden. Het aantal succesvolle contactpogingen is hoger ten opzichte van het landelijk gemiddelde. De eindevaluatie vindt eind 2024 plaats, waarna besloten zal worden of het afleggen van huisbezoeken in het kader van de vroegsignalering een vast onderdeel wordt van de dienstverlening van MD en of en hoe de samenwerking met Lumens wordt voortgezet.
In 2021 zijn de Kempengemeenten een samenwerking gestart met Startpunt Geldzaken en met de Nederlandse Schuldhulproute. Dit zijn kanalen die in diverse andere gemeenten succesvol zijn gebleken en die een bijdrage leveren aan het vroegtijdig in beeld krijgen van inwoners met geldzorgen, zodat we hen vroegtijdig een lichte vorm van (zelf)hulp kunnen bieden of kunnen doorverwijzen. De samenwerking met Startpunt Geldzaken is per 1/01/2024 beëindigd omdat er nauwelijks gebruik van werd gemaakt.
Daarnaast zijn er andere preventieve activiteiten waar we op hebben ingezet. Gericht op zowel het maatschappelijk middenveld als op inwoners zelf. Hieronder sommen we er een aantal op:
Informatiepleinen Eersel en Bladel in samenwerking met de Bibliotheek, het DigiTaalhuis, de Sociaal Raadslieden en de Thuisadministratie Cordaad Welzijn.
Er zijn diverse acties uitgezet als het gaat om communicatie uitingen gericht op het laagdrempelig aanbieden van ondersteuning en het doorbreken van het taboe op armoede en schulden. Een van de instrumenten om hier invulling aan te geven is de Nederlandse Schuldhulproute. Verder is in samenwerking met het Praktijkonderwijs van het Pius X-College en de organisatie Save the Children het project Speaking Minds uitgevoerd. Vanuit dit project zijn leerlingen van het praktijkonderwijs betrokken bij implementatievragen vanuit de gemeente over het thema geldzorgen; hoe voorkomen we dat jongeren geldzorgen hebben en hoe maken we geldzorgen beter bespreekbaar.
Dit project wordt voortgezet en in de komende schooljaren herhaaldelijk uitgevoerd.
In de kadernota 2020-2024 is de doelstelling opgenomen om samen met het maatschappelijk middenveld een breed collectief aanbod aan te bieden. Binnen het traject schuldhulpverlening zou het volgen van het collectieve programma een vast onderdeel worden. Het collectieve aanbod omvat groepsactiviteiten die bijdragen aan het vergroten van de financiële draagkracht van de cliënt.
Door alle ontwikkelingen waar we de afgelopen jaren mee te maken hebben gehad, corona, energiecrisis en gevraagde inzet als gevolg hiervan, is het collectief aanbod niet van de grond gekomen. Het beoogde doel met het collectief aanbod om naast stabiliseren en oplossen van schulden de financiële zelfredzaamheid te vergroten is door middel van een-op-een begeleiding aan de inwoner aangeboden. De hulpverlening wordt van aanmelding tot nazorg begeleid door een en dezelfde schuldhulpverlener. Schuldhulpverlening is niet enkel voor inwoners met problematische schulden waarvoor een schuldregeling dient te worden opgestart, maar juist ook voor inwoners met hulpvragen in een eerder stadium. Hierbij kan gedacht worden aan korte coachingstrajecten bij losse vragen, kleine betalingsachterstanden waarvoor een individuele betalingsregeling kan worden afgesloten of hulp bij inzicht in financiën of het opstarten van budgetbeheer of budgetcoaching voor een bepaalde periode. Cliënten zijn zo niet meer enkel bezig met het oplossen van een probleemsituatie maar ook met het opdoen van vaardigheden en kennis zodat er in het vervolg geen probleemsituatie ontstaat, of zij eerder hulp weten in te schakelen.
In de Kadernota armoedebestrijding 2021-2024 is een onderzoek naar de mogelijkheid voor een Kempenpas aangekondigd. Aanleiding voor dit onderzoek is de wens om meer in te zetten op het stimuleren van actieve deelname aan sociale, culturele, educatieve en/of sportieve activiteiten.
Het invoeren van een Kempenpas is mogelijk een alternatief voor de huidige Participatieregeling 18+. Met behulp van deze regeling worden inwoners met een laag inkomen nu financieel ondersteund zodat zij kunnen deelnemen aan maatschappelijke activiteiten. Inwoners kunnen hiervoor één keer per jaar een aanvraag indienen en ontvangen dan een vast bedrag als tegemoetkoming in de kosten.
Het idee van een KempenPas is dat inwoners met de pas gratis of met korting kunnen deelnemen aan verschillende sport en beweegactiviteiten, culturele activiteiten en recreatieve activiteiten. De pas verbindt de verschillende domeinen en activiteiten aan elkaar en is voor mensen uit de doelgroep tot 120% van het beleidsmatig minimum gratis. Alle inwoners van de Kempengemeenten zouden kunnen profiteren van deze pas, indien gekozen wordt voor de optie om de pas breed uit te zetten onder alle inwoners van de Kempen. Voor inwoners met een inkomen tot 120% zouden de financiële voordelen groter zijn als voor hen de gemeentelijke meedoenbijdrage op deze pas wordt gezet.
In de verkenning die is uitgevoerd bleek dat diverse gemeenten in het land die een stadspas hebben geïmplementeerd, dit product afnemen bij de organisatie BS&F 54 . Voor deze verkenning naar de mogelijkheden van een Kempenpas is contact gelegd met BS&F.
BS&F wees daarbij op een alternatief product dat zij ook aanbieden; het meedoenplatform. Het meedoenplatform is vaak voor kleinere gemeenten een interessant alternatief voor een stadspas. De stadspas wordt vaker ingezet door een grote centrumgemeente, waarbij kleinere regiogemeenten aansluiten.
Het meedoenplatform is een soort webshop waar soortgelijke producten en activiteiten als bij een stadspas beschikbaar worden gesteld. Op een meedoenplatform zouden ook andere regelingen en aanbod onder de aandacht kunnen worden gebracht zoals bijzondere bijstand en de collectieve ziektekostenverzekering en het aanbod van stichting Leergeld.
Uit de verkenning die is uitgevoerd blijken verschillende voordelen van een Kempenpas of een Kempisch meedoenplatform. Denk aan meer bestedingsvrijheid voor inwoners en mogelijk een groter bereik van de regeling. De gemeente heeft meer zicht op de daadwerkelijke besteding van de participatiebijdrage. En naar verwachting is er minder ambtelijke capaciteit nodig voor het toetsen van de regeling. Tot slot kan het een impuls betekenen voor de contacten met verenigingen en ondernemers.
Echter, we zien ook verschillende knelpunten bij de implementatie van een dergelijke pas of platform. Beide instrumenten vragen om een flink implementatietraject en de kosten voor implementatie, beheer (en onderhoud) en het systeem zijn hoog. Het aan laten sluiten van ondernemers en verenigingen is arbeidsintensief en dit vraagt blijvende inzet. Een vraagstuk daarbij is hoe de betaling aan de aanbieders moet worden ingeregeld. Als het tegoed op een pas komt, zouden aanbieders dit ook moeten kunnen uitlezen om te incasseren. Vraag is welke randapparatuur daarvoor nodig is en welke kosten daaraan zijn verbonden. Een risico is verder dat een pas leidt tot stigmatisering.
Aandachtspunt van een meedoenplatform ten opzichte van een pas is dat een online platform lastig kan zijn in gebruik voor inwoners die minder digitaal vaardig zijn. In de Kempen valt de grootste groep huishoudens met een laag inkomen in de AOW gerechtigde leeftijd. Voor een deel van hen kan een online platform lastig zijn. Tot slot verwachten we dat slechts een beperkt aantal regelingen aan de pas zal worden gekoppeld.
Wanneer we de gevraagde inzet en financiële middelen voor een stadspas en meedoenplatform naast het beperkte gebruik van de huidige Participatieregeling 18+ leggen, rijst de vraag of de kosten opwegen tegen het effect en gebruik. Ook als het gebruik zou verdubbelen, is de vraag of de voordelen van een dergelijk systeem opwegen tegen de nadelen.
In veel regio’s met een stadspas of platform vormt een grotere centrumgemeente de basis. Kleinere gemeenten haken dan aan. Daarmee ontstaat een mooi breed productenpalet. Voor onze regio geldt dat het de vraag is of een stadspas geschikt is om met de vijf gemeenten op te zetten. Elke gemeente heeft andere lokale ondernemers die je dan in dit platform terug wilt laten komen. En zoals hierboven al vermeld is juist het aan laten sluiten van ondernemers arbeidsintensief en vraagt dit om blijvende inzet. Tevens heeft elke gemeente mogelijk weer andere wensen in het betrekken van ondernemers/verenigingen.
Gelet op het bovenstaande hebben wij geconcludeerd dat een Kempenpas geen passend instrument is. Daarnaast zien we op dit moment ook geen meerwaarde in het opzetten van het meedoenplatform. Het voorstel is om in te zetten op meer communicatie richting inwoners, samenwerkingspartners en verenigingen. De participatieregeling 18+ is verruimd in hoogte (van € 150,- naar € 180,-) en qua bestedingsmogelijkheden. Hiermee willen we de bekendheid en het gebruik van de Participatieregeling 18+ vergroten.
In de kadernota was opgenomen dat elke gemeente een eigen pilot zou uitvoeren waarbij werd ingezoomd op een specifiek vraagstuk vanuit de kadernota.
Pilot Schulden vrije start (Bergeijk)
De pilot: De ontwikkeling van jongeren mag niet door schulden worden ondermijnd. Om deze reden start de Gemeente Bergeijk met de Pilot Schulden vrije start! Deze pilot omvat een aanpak waarbij de afkoop van sommige schulden gepaard gaat met het aanleren van financiële vaardigheden. Het gaat om schulden die zijn ontstaan op de vaste lasten als gevolg van het niet hebben van inkomen of toereikend inkomen. Uitgangspunt is dat alle jongeren tot 23 jaar met een schone lei kunnen beginnen aan het leven.
Verloop van de pilot en vervolg
De pilot Schuldenvrije Start is in 2021 gestart. Vervolgens is de projectgroep Schuldenvrije Start aan de slag gegaan met de uitvoering van deze pilot. Hier zijn verschillende professionals vanuit het veld betrokken, zoals de jeugdcoach, een schuldhulpverlener als maatschappelijk werk. Ondanks inspanningen in de uitvoering en het verbreden van de doelgroep zijn er geen succesvolle aanmeldingen van jongeren geweest. In de tussenevaluatie is bepaald om de pilot door te laten lopen om te bezien of de aanmeldingen aan zullen trekken. Ook in de eindevaluatie zijn er geen aanmeldingen bij gekomen.
Naar aanleiding van de ‘Motie Ondersteuning Energiecrisis’ is de vraag gesteld of inwoners goed op de hoogte zijn van het volledige aanbod aan ondersteuning in de gemeente en of inwoners de weg weten te vinden naar passende zorg en ondersteuning. Deze vraag kun je ook stellen in het verlengde van de Pilot Schuldenvrije Start. In de raadsinformatiebrief naar aanleiding van deze motie is dan ook de Toegangsscan aangekondigd welke in 2023 is uitgevoed in de gemeente Bergeijk. De Toegangsscan heeft laten zien dat inwoners onvoldoende op de hoogte zijn van de ondersteuningsmogelijkheden. Dus ook op het gebied van financiële ondersteuningsvragen weten inwoners niet of onvoldoende de juiste weg te vinden.Hoe we inwoners het beste kunnen bereiken is een belangrijke opgave,een mogelijkheid kan zijn het centraliseren van de toegang. Hiervoor wordt een plan van aanpak opgesteld.
Pilot Signalering verenigingen (Bladel)
Met deze pilot onderzoekt de Kempengemeenten welke standaard werkwijze en ondersteuning er nodig is om verenigingen in staat te stellen om ook op schuldenproblematiek te signaleren. De Bladelse verenigingen krijgen een uitnodiging om deel te nemen aan deze pilot.
Verloop van de pilot en vervolg
De gemeente Bladel is gestart met het doen van een klein onderzoek bij verenigingen. Middels een uitvraag per mail zijn meer dan 100 verenigingen (KBO’s, buurt, sport, muziekverenigingen etc.) benaderd met een viertal vragen. Deze gingen met name over of verenigingen schuldenproblematiek bij leden herkent, signaleert, wat zij op dit moment hieraan doen en of zij ervoor openstaan om hier meer over te weten te komen. 22 verenigingen hebben, na een herinnering, gereageerd op deze uitvraag. De reacties zijn uiteenlopend. Het overgrote deel is niet bekend met armoede-of schuldenproblematiek bij leden en doet dus ook niks op dit moment. Verenigingen die aangeven op dit moment wél iets te doen bij signalering, geven met name aan leden te wijzen/ door te verwijzen op/naar aanbod van bijv. stichting Leergeld. Het overgrote deel geeft aan er voor open te staan hier in het vervolg per mail voor benaderd te worden. Hierover is ook contact geweest met stichting Kempen in Beweging (met de Kempische coördinator sport en preventie die clubs o.a. helpt aan een vertrouwenscontactpersoon, en bewust maakt van aanbod zoals clubkadercoaching en workshops). Hier werd bevestigd dat er behoefte is aan laagdrempelige tips en informatie over het ondersteuningsaanbod en het signaleren van geldzorgen.
We hebben twee duidelijke pdf’s ontworpen met daarop het financiële ondersteuningsaanbod wanneer leden de contributie niet (meer) kunnen betalen en een signaleringskaart (gebaseerd op de signalenkaart Armoede van het NJI) met daarop tips hoe geldzorgen te signaleren en bespreekbaar te maken binnen de vereniging. De documenten zijn naar alle verenigingen (KBO, buurt, sport, muziek etc) verzonden binnen gemeente Bladel en vanuit stichting Kempen in Beweging zijn de volgende acties uitgezet:
Het blijft een uitdaging om de grote groep aan (sport)verenigingen op een goede manier te bereiken. Ook worden vrijwilligers binnen verenigingen steeds schaarser. Daarom blijven we de samenwerking opzoeken met Kempen in Beweging als overkoepelende organisatie. Geldzorgen en armoede staan op de lijst als onderwerp voor hun Kaderdag in januari 2025 en in het najaar van 2024/ begin 2025 willen we, i.s.m. de coördinator sport&preventie Bladelse verenigingen uitnodigen voor een thema-avond waar dit onderwerp ook voorbij zal komen.
Tevens zijn dit thema’s die voorbij komen in het reeds opgestarte Bladelse netwerk Geldzorgen. Hier nemen lokale partijen aan deel zoals het Cluster senioren, de Kleding- en Voedselbank, Hulp in Nood Hapert en Bladel/Netersel, Zorgcoöperatie Hoogeloon, stichting Leergeld, Sociaal Raadsliedenwerk en thuisadministratie CordaadWelzijn.
Pilot Aanpak Thuisadministratie en Scholing (Eersel)
De pilot thuisadministratie en scholing betreft een aanpak waarbij vrijwilligers worden getraind in het opzetten van een thuisadministratie bij cliënten. De training behelst een aanpak waarbij meer methodische kennis wordt toegevoegd aan de werkwijze van vrijwilligers die actief willen zijn in de thuisadministratie. Het doel van deze pilot is de Kempische vrijwilliger die betrokken is bij de thuisadministratie steviger te maken.
Met deze pilot onderzoeken de Kempengemeenten in hoeverre methodische vrijwillige inzet een oplossing kan bieden voor cliënten met enkelvoudige thuisadministratie problematiek.
Verloop van de pilot en vervolg
Het opleiden van vrijwilligers van de Thuisadministratie is aan de Thuisadministratie zelf. Daarom is in overleg met de Thuisadministratie besloten deze pilot om te buigen en een kennisavond te organiseren voor de vrijwilligers van de Thuisadministratie. Het eerste thema was “schuldhulpverlening”. Tijdens deze bijeenkomst hebben schuldhulpverleners en sociaalraadslieden van MD een toelichting gegeven op hun werk. Dat bleek zeer waardevol voor de vrijwilligers. We zetten in om deze bijeenkomst eens per jaar/eens in de twee jaar te organiseren.
Pilot Gezonde voeding met een laag inkomen (Reusel-De Mierden)
De gemeente Reusel-De Mierden start een pilot samen met lokale diëtisten. Het doel is om inwoners met een laag inkomen een gezond voedingspatroon aan te leren, waarbij rekening wordt gehouden met de (on)mogelijkheden van een klein budget. De (al bestaande) interventie “Goedkoop gezonde voeding” is de basis hiervoor.
Verloop van de pilot en vervolg
Drie diëtisten uit de gemeente hebben de opleiding gevolgd die bij deze interventie hoort. Tot twee keer toe hebben we het project on hold moeten zetten omdat de coronamaatregelen het niet toe lieten om groepsbijeenkomsten te organiseren. Hierna hebben twee diëtisten besloten te stoppen en zijn we door gegaan met één diëtiste. Zij heeft in het najaar van 2022 en in het voorjaar van 2023 twee trainingen aangeboden. De trainingen zijn door de deelnemers weliswaar positief beoordeeld. Echter, de opkomst was lager dan verwacht en het bleek moeilijk om voldoende deelnemers te vinden ondanks uitgebreide werving. Gelet hierop hebben we besloten dit zelfde aanbod niet voort te zetten. We zijn nu aan het verkennen of we op een andere wijze iets met gezonde voeding kunnen doen waarbij we uitgaan van wensen van inwoners zelf. Een concrete actie die hieruit is voortgekomen is dat de diëtiste aansluit bij het koffie-uurtje dat Vluchtelingenwerk organiseert voor statushouders in de gemeente en met hen in gesprek gaat over dit thema.
Pilot Aanpak integrale toegang schulden (Oirschot)
Met Wijzer kent Oirschot een afwijkende toegang tot de dienstverlening in de Kempen. Deze toegang is een integrale 3D toegang tot hulp, ondersteuning en zorg, inclusief het welzijnswerk. Er is kennis en expertise aanwezig over jeugd(zorg), Wmo, participatie, nieuwkomers, maatschappelijk werk, welzijnswerk en het informele (zorg)circuit.
In de Pilot integrale toegang zal de consulent schuldhulpverlening voor een dag(deel) meedraaien. Het doel van deze pilot is om te onderzoeken wat het effect is van het vanaf een gezamenlijke locatie werken op het leveren van schulddienstverlening. Bereiken we een betere aansluiting en samenwerking met sociaal raadsliedenwerk, emplooispreekuur, formulierenspreekuur en andere preventieve activiteiten.
Verloop van de pilot en vervolg
Deze pilot is per 1 juni 2022 gestart. Een vaste consulent schuldhulpverlening van MD is éénmaal per twee weken op de woensdag aanwezig geweest in Oirschot en maakte dan deel uit van de integrale toegang tot dienstverlening van team Wijzer voor de inwoners van Oirschot. Uit de praktijk blijkt dat er weinig aanloop is geweest tijdens de aanwezigheid van de consulent schuldhulpverlening. Vervolgens is de pilot on-hold gezet ivm personeelsuitval en onderbezetting bij de afdeling Schuldhulpverlening. Het gezamenlijk verlenen van ondersteuning van schulden aan een inwoner is dan ook niet van de grond gekomen binnen de gestelde termijn van de pilot. Een positief effect van het werken vanuit een gezamelijke locatie is het vergroten van de kennis van schuldhulpverlening bij de medewerkers van WIJzer. Dit heeft bijgedragen aan een betere integrale samenwerking.
3.4 Evaluatie beleidsdoelstellingen
In de voorgaande kadernota waren 7 beleidsdoelstellingen opgenomen over de ontwikkeling van
cliënten ten opzichte van de dienstverlening. Daarnaast waren er 3 doelstellingen geformuleerd die de basis hebben gevormd voor het opstellen van het nieuwe beleid. De eindevaluatie is uitgevoerd middels het beschrijven van de resultaten van de 10 beleidsdoelstellingen.
Doelstelling 1: De financiële draagkracht van inwoners die zich gemeld hebben bij gemeenten voor schuldhulp is duurzaam verhoogd. Zij stijgen een of meerdere treden op het domein financiën van de zelfredzaamheidsmatrix.
De dienstverlening is door de corona maatregelen anders verlopen dan van te voren beoogd. Een van de grootste uitdagingen was de plotselinge overstap naar digitale dienstverlening. Omdat fysiek contact vaak niet mogelijk was, moesten schuldhulpverleners hun cliënten op afstand ondersteunen. Schuldhulpverleners kregen te maken met een verhoogde werkdruk en moesten manieren vinden om de toegenomen vraag aan te kunnen, vaak met beperkte middelen. Het gebruik van de zelfredzaamheidsmatrix is daarom niet van de grond gekomen.
Doelstelling 2: 55% van de cliëntcontacten in de financiële dienstverlening is in 2024 via het collectief aanbod.
De bedoeling was om het aanbod af te stemmen met de lokale organisaties en middels een samenwerking vorm te geven. Door alle ontwikkelingen waar we de afgelopen jaren mee te maken hebben gehad, corona, energiecrisis en gevraagde inzet als gevolg hiervan, is het collectief aanbod niet van de grond gekomen. Binnen de beperkte middelen hebben we online bijeenkomsten georganiseerd over minimaregelingen. Verder is ingezet op laagdrempelige, algemene voorzieningen voor de eerste ondersteuning. Denk aan Geldfit van de Nederlandse Schuldhulp Route en de Geldplannen van het Nibud. Tot slot zijn er in samenwerking met partners informatiepleinen ingericht in Bladel en Eersel waar inwoners met geldvragen terecht kunnen. Zij kunnen hier meer informatie krijgen over de verschillende voorzieningen die er zijn en hulp krijgen met het aanvragen daarvan. Verder kan een inwoner met beginnende schulden tijdig doorverwezen worden en kunnen de beginnende schulden aangepakt worden.
De dienstverlening van schuldhulpverlening bestaat voornamelijk uit één-op-één begeleiding. De schuldhulpverleners zijn opgeleid om de hulpverlening van a tot z uit te voeren waardoor er geen overdrachtsmoment voorkomt. Zo wordt een inwoner breed uitgevraagd op alle leefgebieden en wordt er gecoacht in het opdoen van vaardigheden en kennis op het gebied van financiële zelfredzaamheid. De één-op-één begeleiding biedt mogelijkheden tot ondersteuning en coaching op maat.
Doelstelling 3: Inwoners die deelnemen aan het collectief aanbod stijgen een of meerdere treden op het domein financiën van de zelfredzaamheidsmatrix.
Zoals benoemd in doelstelling 1 en 2 zijn zowel het collectief aanbod als het gebruik van de zelfredzaamheidsmatrix niet van de grond gekomen. Het beoogde doel met het collectief aanbod om naast stabiliseren en oplossen van schulden de financiële zelfredzaamheid te vergroten is daarvoor in plaats door middel van één-op-één begeleiding aan de inwoner aangeboden. De hulpverlening wordt van aanmelding tot nazorg begeleid door één en dezelfde schuldhulpverlener, hierdoor wordt vanaf het eerste besprek een vertrouwensband opgebouwd. Schuldhulpverlening is niet enkel voor inwoners met problematische schulden waarvoor een schuldregeling dient te worden opgestart, maar juist ook voor inwoners met hulpvragen in een eerder stadium. Zo worden er korte coachingstrajecten bij losse vragen aangeboden, wordt een inwoner gestimuleerd in het krijgen van inzicht in financiën en wordt er budgetbeheer of budgetcoaching voor een bepaalde periode opgestart wanneer passend. inwoners zijn zo niet meer enkel bezig met het oplossen van een probleemsituatie maar ook met het opdoen van vaardigheden en kennis samen met de consulent schuldhulpverlening.
Doelstelling 4: Wij bieden inwoners ontwikkelruimte door de inzet van saneringskredieten. De inzet van het aantal saneringskredieten t.b.v. een schuldregeling is daardoor 40% verhoogd naar 45%.
Er is geen 0-meting gedaan bij het opstellen van de doelstelling, om deze reden kan er dan ook niet worden geconcludeerd of het aantal saneringskredieten is verhoogd met 45%. Wel kan er geconcludeerd worden dat er uitvoering is gegeven aan de doelstelling om het aantal saneringskredieten toe te laten nemen. Saneringskredieten zijn bedoeld om mensen met problematische schulden te helpen door al hun schulden samen te voegen tot één overzichtelijk krediet, dat zij in een afgesproken termijn kunnen aflossen. Recentelijk zijn er nieuwe plannen gepresenteerd door de overheid en gemeenten om saneringskredieten effectiever en toegankelijker te maken. Een van de kernpunten in deze plannen is het verlagen van de drempel om in aanmerking te komen voor een saneringskrediet. Hierdoor kunnen meer mensen sneller worden geholpen, wat de kans vergroot dat zij hun schulden kunnen aflossen en hun leven weer op de rails krijgen.
Het inzetten van saneringskredieten is meer standaard geworden en dit is opgenomen in de werkprocessen.
Doelstelling 5: Wij kiezen voor een ontwikkelingsgerichte aanpak die inzet op duurzame gedragsverandering. Hiermee neemt de inzet van budgetbeheer met 20% toe, de inzet van beschermingsbewind neemt met 20% af.
De inzet van beschermingsbeheer wordt uitgesproken door de rechtbank, een afname hierin ligt niet binnen het bereik van schuldhulpverlening. Hierin is dan ook geen significant verschil zichtbaar in de afgelopen jaren. Voor inwoners die zich aanmelden bij schuldhulpverlening en nog niet onder bewind staan is de ambitie om aan te bieden wat nodig is. In het kader van duurzame gedragsverandering heeft de inzet van budgetbeheer dan ook de voorkeur mits dit passend is voor de inwoner. In de voorgaande kadernota is er geen 0-meting gedaan waardoor het niet mogelijk is een vergelijking te doen met aantallen uit 2024. Ook kan er niet worden aangetoond of de inzet van budgetbeheer met 20% is toegenomen.
Doelstelling 6: 50% van de inwoners die succesvol het traject van minnelijke schuldhulpverlening hebben afgerond leveren op vrijwillige basis een maatschappelijke bijdrage in een door hen zelf in te vullen variant (bijv. vrijwilligerswerk).
We hebben afgezien van vragen om een vrijwillige maatschappelijke bijdrage omdat hierop niet gestuurd kan worden. Aan de hulpvraag van een inwoner inzake schuldhulpverlening wordt altijd gehoor gegeven, ongeacht hij of zij een maatschappelijk bijdrage levert. Verder was de invulling van het leveren van een bijdrage beoogd om deel te nemen aan het collectief aanbod als ervaringsdeskundige, door bovengenoemde redenen is het aanbieden van een collectief aanbod niet aangeboden.
Doelstelling 7: Cliënten die gemeld zijn bij het meldpunt vroegsignalering zijn binnen 2 weken gesproken.
In 2023 is de voorgaande kadernota gewijzigd om aan te sluiten bij de Wgs. Een van de gewijzigde onderdelen is de vroegsignalering. Om een hulpaanbod te kunnen doen door middel van bijvoorbeeld huisbezoeken (zoals in de pilot vroegsignalering huisbezoeken) aan een binnengekomen signaal van een betaalachterstand, is de termijn verruimd naar 4 weken. Binnen deze termijn wordt een inwoner gesproken en is de doelstelling behaald.
De doelstellingen die waren geformuleerd voor de ontwikkeling van het nieuwe beleid:
Doelstelling 8 (nieuw beleid): Er zijn op 1-6-2024 nieuwe doelstellingen geformuleerd voor de opstellingen van het nieuwe beleidsplan 2024.
In de huidige kadernota worden de nieuwe doelstellingen gepresenteerd.
Doelstelling 9 (nieuw beleid): Het haalbaarheidsonderzoek naar de Kempenpas is op 1-6-2024 afgerond en geeft basis om een beslissing te kunnen nemen om de Kempenpas wel/niet in te voeren.
Uit het onderzoek dat is uitgevoerd komt de conclusie dat de Kempenpas niet haalbaar is. Zie paragraaf 3.3 voor de uitgebreide toelichting.
Doelstelling 10 (nieuw beleid): De gebiedsgerichte pilots zijn uiterlijk op 1-6-2024 afgerond en worden definitief wel of niet opgenomen in het beleidsplan 2024.
We zien dat binnen iedere pilot elementen zitten die, al dan niet op aangepaste wijze, een vervolg zullen krijgen en terugkomen in de ambities onder de speerpunten in hoofdstuk 5. Zie paragraaf 3.2 voor de uitgebreide toelichting van de verschillende pilots.
Bijlage 4. uitkomsten vragenlijst geldzorgen
In het voorjaar van 2024 hebben de vijf gemeenten een vragenlijst ontwikkeld en deze verspreid onder alle samenwerkingspartners (zowel professioneel als vrijwillig) die in hun uitvoeringspraktijk nauw in contact staan met inwoners die te maken hebben met een laag inkomen en/of schulden. We hebben gevraagd naar bevindingen met betrekking tot het huidige armoede- en schuldhulpverleningsbeleid en naar suggesties voor verbetering.
Voorbeelden van organisaties naar welke de vragenlijst is verstuurd zijn de Voedselbanken van de gemeenten, stichting Leergeld Veldhoven en de Kempen, de Adviesraden, CordaadWelzijn etc. De vragenlijst heeft ruim 4 weken opgestaan en uiteindelijk hebben 32 respondenten, goed verspreid over de 5 Kempengemeenten, hem ingevuld.
In de vragenlijst hebben we onderscheid gemaakt tussen het aanbod van de gemeenten inzake bijzondere bijstand en minimaregelingen versus schuldhulpverlening. Daarnaast zijn er ook andere partners, al dan niet gesubsidieerd (in het voorliggend veld) zoals bijvoorbeeld de Voedselbank, de Kledingbank, thuisadministratie van Cordaad Welzijn, stichting Leergeld en allerlei lokale hulporganisaties die hulp bieden waar we vragen over stellen. De vragenlijst begon met een aantal algemene vragen over de functie, organisatie en werkzaamheden van de respondent. Vervolgens stelden we een aantal vragen over de volgende thema’s:
De vragen zijn afwisselend open en gesloten vragen. In deze samenvatting zal per thema kort uitgelicht worden welke antwoorden opvallen en zullen enkele resultaten gepresenteerd worden.
Van de 32 respondenten zijn er 17 een vrijwillige kracht en 14 betaalde (1 niet ingevuld). Dit geeft een goede spreiding. Deze mensen zijn verdeeld over de gemeenten werkzaam, behalve in de gemeente Oirschot. De respondenten geven ook aan in nauw contact te staan met inwoners die te maken hebben met geldzorgen/armoede en/of schulden. 16 respondenten geven aan bijna altijd aandacht te hebben voor dit thema, 9 vaak en 6 soms. Dit laat zien dat we mensen met ervaring en daadwerkelijke kennis hebben bevraagd.
De Kempengemeenten bieden maatwerkondersteuning in het kader van armoedebestrijding en schuldhulp. Denk hierbij aan bijzondere bijstand, schuldhulpverlening en diverse minimaregelingen. Echter maakt niet elke inwoner die er recht op heeft op gebruik van ons aanbod. Wij hebben onze respondenten gevraagd naar de bekendheid (bij henzelf en bij inwoners) van het (gemeentelijke) hulpaanbod en naar hun ervaringen met betrekking tot de samenwerking tussen gemeenten en samenwerkingspartners.
Ten eerste geven de respondenten aan dat armoede- en schuldenproblematiek eigenlijk bij elke doelgroep wel voorkomt. Iets waar de gemeente zich in zou willen verdiepen is of onze partners echt bij iedereen armoede zien en of we dan kunnen concluderen dat we geen doelgroepenbeleid moeten voeren. Ook geven de respondenten verschillende oorzaken aan van armoede- en schuldenproblematiek. Persoonlijke factoren (denk aan chronische ziekten en psychische problemen) spelen een grote rol, maar ook stijgende kosten, gebrek aan financieel inzicht en life events (denk aan echtscheidingen, overlijden, pensioen) worden vaak genoemd. Nu kan de gemeente niet elke oorzaak aanpakken, maar wellicht wel iets doen rondom het financieel inzicht en mensen eerder informeren over de gevolgen van bepaalde life events. Er wordt namelijk ook als opmerking gegeven dat mensen niet welke voorzieningen er allemaal zijn.
De onbekendheid van voorzieningen komt ook terug wanneer respondenten gevraagd worden naar de mate waarin zij bekend zijn met het aanbod van de gemeente en in welke mate de inwoners waar zij contact mee hebben. Hieruit blijkt dat de respondenten een duidelijk beeld hebben van het aanbod. Alleen de Participatieregeling 18+ en individuele inkomenstoeslag zijn minder bekend. Ook weten zij het brede aanbod aan ondersteuning vanuit het voorliggend veld goed te vinden.
Wanneer gevraagd wordt naar de bekendheid onder inwoners krijgen we een heel ander beeld. 10 respondenten geven aan dat naar hun inzicht mensen gemiddeld bekend zijn met het aanbod vanuit de Kempengemeenten en het voorliggend veld, 15 geven aan dat inwoners nauwelijks bekend zijn en 2 geven aan dat inwoners niet bekend zijn (door 5 niet ingevuld). Er worden ook een aantal redenen gegeven voor deze lage bekendheid, bijvoorbeeld dat mensen bang zijn dat ze teveel van hun inkomen/persoonsgegevens moeten prijsgeven of dat mensen niet weten waar ze moeten zoeken naar hulp. Twee respondenten geven aan dat mensen er vanuit gaan dat de hulp niet voor hun bedoeld is en daarom ook niet eens proberen om hulp aan te vragen. Ook onduidelijkheid rondom regels en het aanvraagproces komen terug als knelpunt.
Als vervolgvraag hebben we respondenten gevraagd naar suggesties om de bekendheid onder inwoners te verbeteren. Hieruit kwam voornamelijk dat er meer ingezet moet worden op communicatie van bestaande regelingen. Vanuit de gemeenten, maar ook bij ketenpartners zelf. Ook herhaling van deze informatie is cruciaal volgens de respondenten. Naast communicatie worden er ook suggesties gegeven rondom het verlagen van de drempel om informatie op te vragen. Denk hierbij aan gemakkelijk taalgebruik en het bundelen van informatie op één plek. Zowel online als één fysiek informatiepunt.
Door deze antwoorden komen vragen op als: Is de gemeente de juiste partij om dit op te pakken? Wat is reëel om van de gemeente te verwachten en wat kunnen andere partijen doen?
Ten slotte wordt de samenwerking met andere organisaties in het veld over het algemeen positief ervaren. 11 respondenten geven deze een ruim voldoende, 9 een voldoende en 1 respondent vindt het perfect. Echter vinden 2 respondenten de samenwerking onvoldoende. Suggesties ter verbetering die genoemd worden zijn onder andere het organiseren voor netwerkbijeenkomsten en het bundelen van informatie over regelingen en contactmogelijkheden van andere organisaties. Hierbij wordt opgemerkt dat de gemeente de regie moet nemen om deze partijen bij elkaar te brengen.
Preventie is van belang in het bestrijden van armoede en schuldenproblematiek. Preventie is een mix van maatregelen die er op gericht is mensen (meer) financieel vaardig te maken. Wij verstaan onder preventie het volgende: collectief aanbod ten behoeve van het voorkomen van geldzorgen waar alle inwoners gebruik van kunnen maken. Dit kunnen activiteiten zijn gericht op bepaalde life events (denk dan aan een echtscheiding, pensioen, overlijden), maar ook algemene informatie over bijvoorbeeld budgetteren. Het meldpunt vroegsignalering is gericht op een kleinere groep inwoners. Hier worden meldingen gedaan als er al sprake is van één of meerdere betalingsachterstanden en valt daarom niet meer onder preventie. Datzelfde geldt voor ‘individuele ondersteuning’, waar schuldhulpverlening, bijzondere bijstand/minimaregelingen en het sociaal raadsliedenwerk onder valt. Aan de respondenten is gevraagd of zij bekend zijn met preventie en hoe we dit kunnen verbeteren.
Er is bewust een open vraag gesteld over het aanbod rondom preventie, omdat we verwachtten dat mensen matig op de hoogte zouden zijn. Ook is preventie een breed begrip en we wilden respondenten niet beperken tot enkele antwoorden. De Thuisadminstratie, Stichting Leergeld en Geldfit worden vaak als antwoord gegeven op de vraag met welk aanbod respondenten bekend zijn. Ook de pilot vroegsignalering wordt benoemd. Wanneer we vragen welk aanbod op het gebied van preventie mist, komen we tot de conclusie dat er eigenlijk niets mist behalve een duidelijk overzicht van het aanbod en reclame/campagnes. Ook komt de vraag naar speekuren terug. Opvallend is dat de reden voor het opzetten van campagnes het doorbreken van het taboe rondom schulden is. Door mensen bewust te maken van de mogelijkheid van geldzorgen wordt het normaler en zullen zij sneller hulp zoeken. Communicatie is ook bij dit onderwerp zeer van belang volgens de respondenten.
4. Ondersteuning die aansluit bij behoeften
In dit deel van de vragenlijst hebben we de respondenten gevraagd in hoeverre de beschikbare ondersteuning (zowel het gemeentelijke aanbod en het aanbod in het voorliggend veld) aansluit op de behoeften van inwoners in de Kempen.
Uit de antwoorden van de respondenten blijkt opnieuw dat de regelingen wel passend zijn voor de doelgroepen, maar dat ze de mensen niet bereiken. Zo geven 6 respondenten aan dat het totale aanbod goed aansluit bij inwoners, 13 gemiddeld en 2 nauwelijks (9 niet ingevuld). Echter, wanneer gevraagd wordt of het ook resultaat heeft, geven slechts 2 respondenten aan dat het goed is, 11 gemiddeld en 6 nauwelijks. Hierbij wordt telkens aangegeven dat de bekendheid bij inwoners niet voldoet en dat mensen onvoldoende financieel vaardig zijn. Ook wordt benoemd dat mensen zich niet durven aan te melden voor ondersteuning, vaak vanwege schaamte.
Suggesties ter verbetering zijn opnieuw het doorbreken van het taboe rondom armoede/schulden, het creëren van één loket en samenwerken binnen het veld om bekenbaarheid te vergroten. Ook wordt aangegeven dat organisaties zoals MD beter bereikbaar moeten zijn door bijvoorbeeld hun telefonische bereikbaarheid te verlengen.
Voor schulden zijn er verschillende definities. Je kunt onderscheid maken tussen ‘betalingsachterstanden’ en ‘problematische schulden’. Betalingsachterstanden zijn een schuld, maar de openstaande rekeningen kunnen nog binnen afzienbare tijd worden voldaan. Bij problematische schulden zijn de betalingsachterstanden zo groot dat de betrokkenen elke maand geld te kort komen en niet binnen een bepaalde periode hun schulden kunnen voldoen. Schuldhulpverlening biedt hulp bij financiële problemen en problematische schuldensituaties. De consulenten kijken eerst naar de persoonlijke situatie en bieden vervolgens de hulp aan die past.
Aan onze respondenten is gevraagd of ze weten waar inwoners terecht kunnen als ze betalingsachterstanden hebben. Hierbij kwam de gemeente als meest bekende aanspreekpunt naar boven en de Sociaal raadslieden en thuisadministratie als tweede. Andere organisaties genoemd zijn budgetcoaches, een bewindvoerder en een dorpsondersteuner.
Wel valt op dat veel respondenten (8) inwoners met schulden nauwelijks doorverwijst naar schuldhulpverlening (terwijl de gemeente het meest bekend is). Hiervoor wordt als reden gegeven dat inwoners alleen naar schuldhulpverlening worden gestuurd als de schulden problematisch zijn óf als alle andere opties al geprobeerd zijn. Er wordt dus eerst bij de andere organisaties aangeklopt alvorens men naar de gemeente gaat. Interessant zou zijn waarom.
Op de vraag wat er anders kan worden georganiseerd zodat mensen met schulden beter worden geholpen komen weer antwoorden als makkelijkere toegang, taboes doorbreken en informatie bundelen.
6. Vindbaarheid/toegang, aanvraagproces en bereik regelingen
Als gemeenten vinden we het belangrijk dat het totale hulpaanbod bekend is bij samenwerkingspartners en inwoners en dat inwoners die het nodig hebben, weten waar ze (laagdrempelig) terecht kunnen voor ondersteuning. In dit onderdeel hebben we gevraagd naar de bekendheid, maar ook naar ervaringen met het aanvraagproces van gemeentelijke, maar ook landelijke voorzieningen (denk dan dus aan minimaregelingen, bijzondere bijstand en schuldhulpverlening, maar ook bijvoorbeeld aan huur-en zorgtoeslag). Dit hebben we uitgevraagd d.m.v. een aantal stellingen en open vragen.
Uit de resultaten blijkt dat het overgrote deel van de respondenten (13 van de 19) het totale aanbod aan ondersteuning promoot in hun contact met de inwoners. Ook blijkt dat zij goed weten waar zij terecht kunnen met vragen over dit aanbod (16 van de 19). Het is belangrijk dat andere organisaties de weg weten naar de gemeente en inwoners deze kunnen wijzen.
Wanneer gevraagd wordt naar de specifieke ervaringen met de afdeling Maatschappelijke Dienstverlening (MD) blijkt dat lang niet alle respondenten de toegang tot MD laagdrempelig vindt en de uitvraag passend. 11 respondenten staan hier namelijk neutraal in, 4 vinden het onvoldoende en slechts 4 respondenten vinden het voldoende. Suggesties ter verbetering van de toegang en/of vindbaarheid van MD die gegeven worden zijn o.a. het plaatsen van een loket in elke gemeente, ruimere bereikbaarheidstijden en het bundelen van informatie op één website in gemakkelijke taal. Ook wordt er geopperd dat medewerkers van MD vaker de dorpen in moeten gaan en daar contact te zoeken met mensen. Bovendien komt het idee om reclame te maken voor het aanbod aan hulp opnieuw terug. Dit zou een lopende campagne moeten zijn, zodat het altijd top-of-mind is bij inwoners als ze het nodig hebben. Wanneer er gevraagd wordt naar de vindbaarheid van het aanbod onder inwoners vindt 12 respondenten deze onvoldoende en 6 respondenten gemiddeld.
Als onze respondenten informatie zoeken over het aanbod aan regelingen zoeken zij voornamelijk op de website van de gemeente(n), de website van MD en die van KempenPlus. Hierbij wordt door 3 respondenten opgemerkt dat de informatie ‘weggestopt’ op de website staat. Daarna volgen fysieke vindplaatsen als lokale krantjes en flyers e.d.
Daarnaast is gevraagd welke redenen respondenten zien waardoor inwoners geen gebruik maken van het totaal aan hulpaanbod. Veelgenoemde redenen zijn het gebrek aan laagdrempelige informatie/contact, te weinig overzicht van het totale aanbod en de schaamte om aan de bel te trekken. Een respondent merkt op dat mensen bang zijn de financiële ondersteuning terug moeten betalen en daardoor alles zelf op willen lossen. Een aantal andere respondenten geven aan dat er door het gebrek aan laagdrempelige informatie te weinig vertrouwen is in de hulp, waardoor mensen niet de stap zetten om hulp aan te vragen. Een gebrek aan digitale vaardigheid speelt bij sommige inwoners ook een grote rol hierin.
Tot slot zijn er ook een aantal vragen gesteld over het aanvraagproces voor inwoners van gemeentelijke voorzieningen (vb. BB of minima). Hieruit is gebleken dat 13 respondenten het met een gemiddeld beoordelen en 5 met een matig.
Suggesties ter verbetering van het aanvraagproces zijn instellen van 1 loket, helpen met invullen (voornamelijk voor mensen met een beperking) en het vereenvoudigen van aanvraagpapieren. Hiermee wordt bedoeld dat formulieren qua taalgebruik eenvoudiger moeten worden, maar ook dat je met één formulier meerdere regelingen kunt aanvragen. Opnieuw komt het creëren van een warme, vertrouwde uitstraling naar boven.
7. Algemene dienstverlening en klantcontact van de uitvoeringsorganisatie (MD)
De dienstverlening m.b.t. het uitvoeren van de wet schuldhulpverlening en de bijzondere bijstands- en minimaregelingen aanvragen wordt gedaan door consulenten van Samenwerking Kempengemeenten voor de inwoners van de vijf Kempengemeenten. We hebben gevraagd naar de ervaringen met de dienstverlening van MD en hoe die verbeterd kan worden.
Allereerst is gebleken dat er gebruik wordt gemaakt van het complete aanbod aan minimaregelingen en bijzonder bijstand en/of schuldhulpverlening. Wanneer er uitgevraagd wordt hoe het contact verloopt met MD blijkt dat het lastig is dat je vaak je verhaal moet vertellen als beller en dat je te veel wordt doorverwezen. Echter 11 respondenten beoordelen het contact met MD als goed, 6 als gemiddeld en 1 als onvoldoende.
Verder wordt de dienstverlening zelf voornamelijk met een gemiddeld beoordeeld, namelijk 8 keer. Daarnaast 1 keer met een onvoldoende en 6 keer met een goed. Opnieuw wordt vertrouwen in de inwoner genoemd als verbeterpunt. Ook is gevraagd aan de respondenten om te beoordelen of inwoners zich gehoord voelen als ze in contact staan met MD. 9 respondenten geven dit een gemiddeld en 8 een goed.
We zien dat armoedeproblematiek effect heeft op andere leefgebieden. Onderzoek wijst uit dat armoede zich uit in (zeer) beperkte financiële middelen, toename van stress, sociale uitsluiting, gezondheidsproblematiek en beperkte toegang tot onderwijs. Mensen mijden bijvoorbeeld een medisch specialist of tandarts eerder, omdat men niet weet welke kosten dit met zich meebrengt. Aan de respondenten is gevraagd welke gevolgen van geldzorgen zij zien in hun dagelijkse werk.
Ten eerste geven de respondenten aan dat geldzorgen vooral leiden tot stress en onzekerheid over de toekomst. Dit leidt volgens hen vaak in het niet mee kunnen doen met hun omgeving of juist in fysieke problemen. Ook spanningen in het gezin, eenzaamheid en verslaving worden genoemd als gevolgen van geldzorgen. De respondenten werken vaak samen met andere disciplines om inwoners te helpen met armoede op andere leefgebieden. 9 respondenten doen dit vaak, 5 soms en 3 nauwelijks. Er wordt het vaakst aangeklopt bij een bewindvoerder, kinderopvang of voedselbank.
Suggesties ter verbetering van deze samenwerking zijn het opstellen van duidelijke richtlijnen voor alle partners, creëren van een duidelijk overzicht van alle mogelijkheden/informatie voor de doelgroep. Daarnaast wordt het afstemmen met elkaar en aanwijzen van één regievoerder benoemd.
Thema’s die gemist worden zijn koppelingen met de medische sector, bijvoorbeeld de huisarts, om zo mensen die zorg mijden te bereiken óf juist mensen die een intensievere zorgvraag hebben. Ook woningnood wordt genoemd als prominente factor voor zorgen en onzekerheid.
Twee punten die nog worden meegegeven, gaan over het beeld dat armoede verschuift. De echte armoede komt voor bij mensen die werken en een behoorlijk inkomen hebben en hoge vaste lasten. Daarnaast komen mensen met problemen vaak door toedoen van een vertrouwenspersoon in actie. Het gaat er dus niet alleen om dat we mensen in armoede weten te bereiken, maar ook de mensen om hen heen waartussen zich vertrouwenspersonen bevinden. Vaak is hun inbreng nodig om de definitieve stap naar hulpverlening te zetten.
Bijlage 5. Uitkomsten thematafels Geldzorgen met partners 7 mei 2024
In het voorjaar van 2024 hebben de vier gemeenten een vragenlijst ontwikkeld en deze verspreid onder alle samenwerkingspartners (zowel professioneel als vrijwillig) die in hun uitvoeringspraktijk nauw in contact staan met inwoners die te maken hebben met een laag inkomen en/of schulden. De uitkomsten van de vragenlijst hebben we geanalyseerd en de belangrijkste thema’s gecategoriseerd. Die uitkomsten staan in de samenvatting uitkomsten vragenlijst.
Op 7 mei 2024 hebben we vervolgens met een selectie van organisaties (wederom zowel professioneel als vrijwillig) in drie groepen verder ingezoomd op de uitkomsten van de vragenlijst. Hierbij waren zo’n 22 aanwezigen, waarbij 13 organisaties vertegenwoordigd waren.
Het gesprek heeft zich vooral gericht op het thema: ondersteuning bij betalingsachterstanden/schulden
Bekendheid met ondersteuningsaanbod
Inwoners ervaren echt een drempel om naar de gemeente te stappen voor hulp. Het is daarom fijn samenwerken met CordaadWelzijn. Inwoners hebben bij de gemeenten het beeld dat eerst alles op tafel moet, terwijl een inwoner gehoord/gezien wil worden. Het zou goed zijn om voor het eerste contact alle drempels weg te nemen. Een open eerste gesprek en van daaruit praktische stappen zetten. Mensen haken af als ze meteen stukken mee moeten nemen. Die stap is voor inwoners te groot.
Thema: doelgroepen, oorzaak geldzorgen, effecten op andere leefgebieden
Thema: effecten van armoede op andere leefgebieden
Thema: Bekendheid met ondersteuningsmogelijkheden
Wmo: behandelt financiën altijd als leefgebied (schaamte/verlegenheid kan daarin ook een rol spelen). Maar inwoners kunnen ook het gevoel krijgen: waar bemoei je je mee? (je vraagt een rolstoel aan, en waarom moet je weten of we kunnen rondkomen?). Een inwoner laat ook niet altijd het achterste van zijn tong zien.
Signaleren / via contacten op scholen – Leergeld. Leergeld is aanwezig bij open dagen op scholen en bij informatieavonden. Mogelijk is het taboe op het gebruik van Leergeld kleiner. Leergeld heeft folders voor kinderen die 18 worden. Leergeld verwijst minder door voor ouders/voor volwassenen. Bij schulden wordt wel link gelegd naar SHV. Leergeld verwijst ook naar Voedselbank. Indien de financiële huishouding niet op orde is wordt contact gezocht met hulpverlening vanuit gemeenten of andere organisaties.
Voorlichting via de juiste kanalen is belangrijk. In eenvoudige taal. Welke woorden gebruik je. Hoe is de vindbaarheid op websites, de wijze van aanvragen. Wellicht kan hier nog in verbeterd worden. Vermijd woorden zoals bijstand. Geen afkortingen. Laat de informatie vooraf lezen door mensen uit de doelgroep. Snappen zij het?
Bijlage 6. Uitkomsten Kempencongres met raads- en commissieleden over armoede
Op woensdag 22 mei 2024 is er Kempencongres georganiseerd met als thema armoede, schulden en de nieuwe kadernota Geldzorgen. Tijdens het Kempencongres konden de vier gemeenteraden, maar ook commissieleden en colleges van de Kempengemeenten elkaar ontmoeten en uitwisselen op dit thema.
De avond begon met een ‘serious game’ onder begeleiding van het Nibud. Raads- en commissieleden hebben hier zelf ervaren hoe het is om voor ‘1 dag arm’ te zijn door in de huid te kruipen van een echtpaar met geldzorgen en schulden. Vervolgens hebben de aanwezigen een toelichting op het proces voor de nieuwe kadernota Geldzorgen gekregen en een eerste inkijkje in de resultaten van het onderzoek van onderzoeksbureau KWIZ. Zij lieten middels de Inkomenseffectrapportage (IER) zien of en wanneer er sprake is van een armoedeval wanneer een inwoner tegen een hoger inkomen gaat werken.
Tot slot hebben we input opgehaald bij de raads- en commissieleden met behulp van MentiMeter. We hebben diverse vragen gesteld onderverdeeld in dezelfde thema’s zoals voorgelegd aan de samenwerkingspartners tijdens de thematafels.
Welke thema’s vind je belangrijk als het gaat om armoede en schulden in de Kempen?
Hieronder de volledige woordwolk gebaseerd op 100 antwoorden
Wat vaak wordt genoemd of wat opvalt:
Wat kan er versterkt en verbeterd worden
Wat vaak genoemd wordt of wat opvalt:
Wat wil je terugzien in de nieuwe kadernota n.a.v. de presentatie van KWIZ en de serious game
Waarom vragen inwoners geen ondersteuning volgens de raads- en commissieleden?
Elke reden vraagt een eigen andere aanpak.
Suggesties om taboe op armoede te doorbreken
Wat vaak wordt genoemd of wat opvalt:
Suggesties om het niet gebruik van regelingen tegen te gaan
Wat wil de raad ons tot slot nog meegeven
Tot slot nog een paar opmerkingen die nog gemaakt zijn bij de laatste sheet.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-550353.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.