‎Wijziging verordening jeugdhulp

De raad besluit de volgende wijzigingen vast te stellen:

 

Bestaande tekst

Nieuwe tekst

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

 

1.g. eigen kracht: De eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen van de jeugdige en de ouder(s) zelf of met behulp van het sociale netwerk om te voorzien in of bij te dragen aan het oplossen van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen

 

Onderdelen 1.g. tot en met 1.k.

Worden geletterd 1.h. tot en met 1.l.

 

1.m. huiselijke kring: een familielid, een huisgenoot, de echtgenoot of voormalig echtgenoot of een mantelzorger.

 

Onderdelen 1.l tot en met 1.gg

Worden geletterd 1.n. tot en met 1.ii.

 

1.z. sociaal netwerk: een netwerk dat bestaat uit familieleden, vrienden, kennissen, collega’s en buren.

1.bb. sociaal netwerk: personen uit de huiselijke kring of andere personen met wie de jeugdige en/of de ouders een sociale relatie onderhouden.

Artikel 2.6. Onderzoek

  • 1.

    Het college (de jeugdconsulent) onderzoekt in een gesprek met de jeugdige en/of zijn ouders in het kader van de hulpvraag aan de hand van een stappenplan:

    • Stap 1: Het college stelt de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouder vast.

      Stap 2: Het college stelt vast of er sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en/of stoornissen.

      Stap 3: Het college bepaalt welke hulp (aard en omvang) nodig is voor de jeugdige om gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid, voldoende zelfredzaam te zijn en mee te doen in de samenleving. Hierbij houdt het college rekening met de leeftijd en het ontwikkelingsniveau.

      Stap 4: Het college onderzoekt of én in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen (de ‘eigen kracht’) van de ouder(s) en van het sociaal netwerk voldoende zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden en of er gebruik kan worden gemaakt van algemene of voorliggende wettelijke voorzieningen.

      Het college dient de volgende aspecten te beoordelen:

      • a.

        Is de ouder in staat de noodzakelijke hulp te bieden, eventueel met behulp van het sociale netwerk?

      • b.

        Is de ouder beschikbaar om de noodzakelijke hulp te bieden?

      • c.

        Raakt de ouder overbelast door het bieden van de hulp?

      • d.

        Kunnen financiële problemen ontstaan doordat de hulp door de ouder wordt geboden.

    • Stap 5: Alleen voor zover de eigen kracht, hulp uit het sociale netwerk, algemene en voorliggende (wettelijke) voorzieningen ontoereikend zijn, moet het college een jeugdhulpvoorziening verlenen.

  • 2.

    Als de cliënt een familiegroepsplan aan het college heeft overhandigd voor zijn ondersteuning, betrekt het college dat plan bij het onderzoek.

  • 3.

    De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 4.

    Het college kan in overleg met de cliënt besluiten het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, geheel of gedeeltelijk achterwege te laten, als het college op basis van voorafgaande dossieronderzoeken, bekendheid met de cliënt en zijn actuele situatie, over voldoende inzicht beschikt in de jeugdhulpbehoefte.

Artikel 2.6. Onderzoek

  • 1.

    Het college zet voor het onderzoek naar aanleiding van een aanvraag voor jeugdhulp de daarvoor benodigde specifieke deskundigheid in en zorgt ervoor dat de deskundigheid bekend is bij de aanvrager.

  • 2.

    Het onderzoek vindt plaats door of onder verantwoordelijkheid van SKJ- of BIG-geregistreerde professionals. Als dat noodzakelijk is, wordt extern (medisch) advies gevraagd.

  • 3.

    De uitvoeringstaken in het kader van de Jeugdwet kunnen extern zijn belegd of de besluitvorming op aanvragen voor jeugdhulp kan zijn gemandateerd aan andere bestuursorganen of aanbieders. In die gevallen draagt het college zorg voor het voorkomen van een rolvermenging bij advisering, gemandateerde besluitvorming en levering van individuele voorzieningen door deze partijen.

  • 4.

    Het gestelde in de voorgaande leden is ook van toepassing op heronderzoek als bedoeld in artikel 8.1.3 Jeugdwet.

  • 5.

    Het college (de jeugdconsulent) onderzoekt in een gesprek met de jeugdige en/of zijn ouders in het kader van de hulpvraag aan de hand van een stappenplan:

    • Stap 1: Het college stelt de hulpvraag van de jeugdige of zijn ouder vast.

    • Stap 2: Het college stelt vast of er sprake is van opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en/of stoornissen.

    • Stap 3: Het college bepaalt welke hulp (aard en omvang) nodig is voor de jeugdige om gezond en veilig op te groeien, te groeien naar zelfstandigheid, voldoende zelfredzaam te zijn en mee te doen in de samenleving. Hierbij houdt het college rekening met de leeftijd en het ontwikkelingsniveau.

      Stap 4: Het college onderzoekt of én in hoeverre de eigen mogelijkheden en het probleemoplossend vermogen (de ‘eigen kracht’) van de ouder(s) en van het sociaal netwerk voldoende zijn om zelf de nodige hulp en ondersteuning te kunnen bieden en of er gebruik kan worden gemaakt van algemene of voorliggende wettelijke voorzieningen.

      Het college dient de volgende aspecten te beoordelen:

      • a.

        Is de ouder in staat de noodzakelijke hulp te bieden, eventueel met behulp van het sociale netwerk?

      • b.

        Is de ouder beschikbaar om de noodzakelijke hulp te bieden?

      • c.

        Raakt de ouder overbelast door het bieden van de hulp?

      • d.

        Kunnen financiële problemen ontstaan doordat de hulp door de ouder wordt geboden?

    • Stap 5: Alleen voor zover de eigen kracht, hulp uit het sociale netwerk, algemene en voorliggende (wettelijke) voorzieningen ontoereikend zijn, moet het college een jeugdhulpvoorziening verlenen.

  • 6.

    Als de cliënt een familiegroepsplan aan het college heeft overhandigd voor zijn ondersteuning, betrekt het college dat plan bij het onderzoek.

  • 7.

    De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.

  • 8.

    Het college kan in overleg met de cliënt besluiten het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, geheel of gedeeltelijk achterwege te laten, als het college op basis van voorafgaande dossieronderzoeken, bekendheid met de cliënt en zijn actuele situatie, over voldoende inzicht beschikt in de jeugdhulpbehoefte.

 

Artikel 2.6a Afwegingskader eigen mogelijkheden en probleemoplossend vermogen

  • 1.

    Een individuele voorziening voor jeugdhulp wordt niet verstrekt als uit het onderzoek blijkt dat de jeugdige en de ouders op eigen kracht kunnen voorzien in of bijdragen aan het oplossen van de opgroei- en opvoedingsproblemen, psychische problemen en stoornissen.

  • 2.

    Bij het beoordelen van de eigen kracht heeft het college als uitgangspunt dat de ouders en andere verzorgers en opvoeders in eerste instantie verantwoordelijk zijn voor het verzorgen en opvoeden van de jeugdige en het houden van toezicht. Zij doen alles wat binnen hun mogelijkheden past om ervoor te zorgen dat de jeugdige gezond en veilig kan opgroeien. Deze verantwoordelijkheid geldt ook als de jeugdige een ziekte, aandoening of beperking heeft.

  • 3.

    Om te bepalen wat de jeugdige en de ouders op eigen kracht kunnen oplossen, beoordeelt het college in ieder geval:

    • a.

      De behoeften en mogelijkheden van de jeugdige;

    • b.

      De voor de jeugdige benodigde ondersteuningsintensiteit en de duur daarvan;

    • c.

      De mogelijkheden, de draagkracht en de belastbaarheid van de ouders;

    • d.

      De samenstelling van het gezin en de woonsituatie;

    • e.

      Het belang van de ouders om te voorzien in een inkomen, waarbij geen financiële draagkrachtmeting wordt gedaan;

    • f.

      De mogelijkheden van het sociale netwerk om de jeugdige en de ouders te ondersteunen;

    • g.

      De mogelijkheid om gebruik te maken van voorliggende (wettelijke) voorzieningen;

    • h.

      Overige relevante omstandigheden van de jeugdige en de ouders die redelijkerwijs van invloed kunnen zijn op de mogelijkheid om de benodigde hulp zelf te bieden.

de griffier,

Marte Smits-Jansen

de voorzitter,

drs. A.J. (Arend) van Hout

Naar boven