Gemeenteblad van Tilburg
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Tilburg | Gemeenteblad 2024, 548124 | beleidsregel |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Tilburg | Gemeenteblad 2024, 548124 | beleidsregel |
Beleidsregels re-integratie 2025 gemeente Tilburg
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg;
het wenselijk is regels vast te stellen omtrent de voorzieningen die het college kan inzetten in het kader van participatie/re-integratie/arbeidsinschakeling,
besluit vast te stellen de Beleidsregels re-integratie 2025 gemeente Tilburg.
Hoofdstuk 1: Algemene bepalingen
Artikel 1: Begripsomschrijvingen
In deze beleidsregels wordt verstaan onder:
Mantelzorg: langdurige zorg, gedurende 10 uur of meer per week, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt;
Hoofdstuk 2: Ondersteuning bij arbeidsinschakeling en/of re-integratie
Artikel 6: Verplichtingen voor jongeren onder 27 jaar
Voor een jongere tot 27 jaar, niet zijnde kwetsbaar zoals gedefinieerd in artikel 1 lid 2 sub e van deze beleidsregels, die een aanvraag voor een bijstandsuitkering heeft ingediend of zich heeft gemeld voor een bijstandsuitkering, geldt de eerste vier weken wettelijk de inspanningsverplichting om:
zijn of haar mogelijkheden tot het terugkeren naar school te onderzoeken en zich voor een opleiding aan te melden, of, wanneer sprake is van een jongere zoals bedoeld in het derde lid van dit artikel, zijn of haar mogelijkheden met betrekking tot arbeid te onderzoeken en te solliciteren naar algemeen geaccepteerde arbeid; en
In afwijking van het derde lid geldt dat een jongere die geen startkwalificatie heeft, wel het vermogen heeft om deze te halen, maar geen of onvoldoende recht op studiefinanciering heeft, in beginsel niet terug naar school wordt geleid. Aan deze jongere wordt andere passende ondersteuning aangeboden naar werk of re-integratie.
Hoofdstuk 5: Afstemming via verlaging op de uitkering
Artikel 14: Verzoek tot herzien verlaging indien deze 100% gedurende 2 maanden bedraagt
Indien de belanghebbende aantoont ondubbelzinnig te voldoen aan de verplichting waarvoor een verlaging is opgelegd, dan wordt de verlaging vanaf de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de belanghebbende het verzoek als bedoeld in lid 1 heeft ingediend, niet geeffectueerd. Dit betekent dat de verlaging vanaf die dag komt te vervallen.
Lopende onderzoeken en aanvragen van voor de ingangsdatum van deze beleidsregels, waarover het college pas na de ingangsdatum van deze beleidsregels een besluit neemt, handelt het college af op basis van het meest gunstige beleid voor de belanghebbende. Dit kan zowel het nieuwe als het oude beleid zijn.
Het college kan in bijzondere gevallen, ten gunste van de belanghebbende, afwijken van de bepalingen in deze beleidsregels, indien toepassing van deze regels tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
In 2015 zijn de Verzamelbeleidsregels P-wet, IOAW, IOAZ en Bbz 2015 vastgesteld. Deze verzamelbeleidsregels bundelden het gemeentelijk beleid op een aantal gebieden van Werk en Inkomen. Omdat de verzamelbeleidsregels door onder andere nieuwe wetgeving (Wet breed offensief) en recente rechtspraak verouderd waren, hebben we ze geactualiseerd. Daarbij hebben we de verzamelbeleidsregels ook op onderwerp uit elkaar getrokken. Dat is duidelijker voor zowel onze inwoners als de uitvoering.
Deze beleidsregels gaan over de doelmatigheid van de Pw. Dat betekent dat hierin regels zijn opgenomen over de voorzieningen die het college kan inzetten in het kader van participatie/re-integratie/arbeidsinschakeling.
Hieronder volgt, voor zover noodzakelijk, een artikelsgewijze toelichting.
Artikel 2: Aanspraak op ondersteuning
Wanneer een belanghebbende een gemeentelijke voorziening nodig heeft om aan het werk te gaan of te blijven, kijkt het college welke voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van de belanghebbende (het meest) passend is, waarbij wordt gestreefd naar duurzame arbeidsinschakeling, wat niet wegneemt dat ook arbeid met kortere duur passend kan zijn (dus uitzendwerk kan ook een opstap zijn naar duurzame arbeidsinschakeling). Als er meerdere voorzieningen passend zijn, dan wordt de goedkoopste voorziening aangeboden. Het college kan een voorziening aan zowel belanghebbende als diens werkgever verstrekken, afhankelijk van wat nodig is voor werk, re-integratie of participatie.
Wanneer arbeidsinschakeling (nog) niet haalbaar is, kan een voorziening worden ingezet voor het verbeteren van de participatie van onze inwoner.
Artikel 3: Niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers)
Het college kan voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling aanbieden aan niet-uitkeringsgerechten. Niet-uitkeringsgerechtigden zijn mensen die geen recht hebben op een bijstands- of andere uitkering. Zij moeten dan jonger zijn dan de pensioengerechtigde leeftijd én geen recht hebben op arbeidsondersteuning vanuit andere wetten (zoals Wajong, WW, WIA).
Wanneer een niet-uitkeringsgerechtigde in aanmerking wil komen voor een voorziening gericht op arbeidsinschakeling, moet hij/zij zichzelf melden bij de gemeente voor ondersteuning gericht op arbeidsinschakeling.
Wanneer de inzet van een voorziening noodzakelijk is om de niet-uitkeringsgerechtigde zijn/haar werk te kunnen laten uitvoeren of ondersteuning nodig heeft om aan het werk te gaan, kan een voorziening worden toegekend. Er mag dan geen sprake zijn van een voorliggende voorziening. Dit betekent dat, zoals hiervoor al vermeld, er geen recht mag zijn op arbeidsondersteuning vanuit andere wetten.
Wanneer een voorziening wordt toegekend, worden de afspraken hierover vastgelegd in een plan van aanpak (zie verder artikel 4). Als de niet-uitkeringsgerechtigde onvoldoende aan de uitvoering van het plan van aanpak meewerkt, beëindigt het college de dienstverlening.
Aan een niet-uitkeringsgerechtigde wordt geen vrijwilligerspremie, activeringspremie, uitstroompremie of een andere premie die hier qua aard en strekking mee overeenkomt verstrekt.
Bij aanspraak op ondersteuning stemt het college met belanghebbende af welke voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten (waaronder diens wensen en talenten) van de belanghebbende (het meest) passend is. Hierin ligt ook besloten dat het college rekening houdt met de omstandigheden van belanghebbende, zoals bepaalde zorgtaken. Als er sprake is van een inburgeringsplichtige met een bijstandsuitkering, dan worden de afspraken in het kader van de Participatiewet opgenomen in het PIP.
De wederzijdse afspraken worden in een plan van aanpak vastgelegd, dat in samenspraak met de belanghebbende wordt opgesteld. Het plan van aanpak wordt met een beschikking aan belanghebbende kenbaar gemaakt. Hiermee worden de wederzijdse rechten en plichten ook juridisch vastgelegd.
In principe krijgen alle uitkeringsgerechtigden een plan van aanpak. Hiervan kan worden afgezien als een belanghebbende volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, tenzij de betreffende belanghebbende zelf om een plan van aanpak verzoekt.
Het college kan een voorziening (gemeentelijke instrument) aan zowel belanghebbende als diens werkgevers verstrekken, afhankelijk van wat nodig is voor werk, re-integratie of participatie.
Voor wat betreft de werkgeversdienstverlening werken we in regionaal verband samen binnen de arbeidsmarktregio Midden-Brabant. Daarom hebben we het totale aanbod van voorzieningen, zowel voor belanghebbende als diens werkgevers, binnen de arbeidsmarktregio Midden-Brabant op elkaar afgestemd. We hebben de gemeentelijke instrumenten, die voorheen in de regionale menukaart stonden, overzichtelijk in een overzicht gezet. Dit overzicht (bijlage 1) maakt integraal onderdeel uit van de beleidsregels. Dit betekent dat onze inwoners ook aan de bijlage rechten kunnen ontlenen.
Op onze website www.werkeninkomentilburg.nl is onder de button ‘aan het werk met ondersteuning’ (via het tabblad ‘werk’) een nadere uitwerking van (flankerende interne en externe) voorzieningen opgenomen.
Artikel 6: Verplichtingen voor jongeren onder 27 jaar
In de Pw is voor jongeren tot 27 jaar een zoektermijn van vier weken opgenomen. Deze zoektermijn heeft tot doel jongeren extra te stimuleren om zelf werk te zoeken dan wel terug naar school te gaan in plaats van een beroep te doen op een bijstandsuitkering. De wet kent geen onderscheid tussen kwetsbare en niet-kwetsbare jongeren en gemeenten mogen niet bepalen dat zij bij alle jongeren geen zoektermijn meer toepassen. We mogen wel beleid maken om de zoektermijn niet toe te passen voor kwetsbare jongeren. Daarom hebben we in het eerste lid opgenomen dat de zoektermijn alleen geldt voor jongeren tot 27 jaar die niet onder de doelgroep ‘kwetsbare jongeren’ vallen. Kwetsbare jongere is nader gedefinieerd in de begripsbepaling in artikel 1 van deze beleidsregels.
Alle jongeren worden gesproken in een aanmeldgesprek. Als in dit gesprek blijkt dat er zwaarwegende redenen zijn die ertoe leiden dat de jongere niet aan zijn inspanningsverplichting tijdens de zoektermijn kan voldoen, is dit ook reden om af te zien van de zoektermijn van vier weken.
In de Pw staan naast de algemene uitsluitingsgronden voor het recht op (algemene) bijstand, voor jongeren nog drie aanvullende uitsluitingsgronden (artikel 13 lid 2 onderdeel c en d Pw):
Er wordt door de wetgever niet gespecificeerd wat er wordt bedoeld met 'kunnen volgen'. In het derde lid wordt daar verder invulling aan gegeven.
In lid vijf staat beschreven dat we een jongere die geen startkwalificatie heeft, wel het vermogen heeft om deze te halen, maar geen of onvoldoende recht heeft op studiefinanciering, in beginsel niet terugleiden naar school. De wet sluit het studeren met een uitkering niet uit, zoals dat vroeger wel het geval was. Om te voorkomen dat bijstand verkapte studiefinanciering wordt, maar ook omdat we nog andere methoden hebben om deze jongeren te begeleiden naar de arbeidsmarkt, hebben we deze bepaling opgenomen. Dit betekent overigens niet dat deze jongeren na het vinden van een baan niet alsnog een startkwalificatie kunnen halen. In de praktijk blijkt dat de meeste van de jongeren die zich melden gebaat zijn bij het volgen van een BBL- opleiding (4 dagen werken bij een werkgever, 1 dag naar school). Hiervoor is studiefinanciering niet noodzakelijk en kan de jongere alsnog een startkwalificatie behalen. Doordat zij via de werkgever inkomen genereren, hoeven zij geen beroep te doen op een uitkering en behalen alsnog een startkwalificatie én doen werkervaring op.
Jongeren hebben een informatieplicht als het gaat om de vraag in hoeverre het reguliere onderwijs nog mogelijkheden voor hen biedt. Ze moeten bij hun aanvraag documenten verstrekken die het college kan helpen bij de beoordeling van de vraag of het volgen van een uit 's Rijks kas bekostigde opleiding mogelijk is (artikel 41 lid 5 Pw). Het moet in ieder geval gaan om gegevens of stukken waarover de jongere redelijkerwijs kan beschikken (zie artikel 4:2 lid 2 Awb). Wanneer de jongere aangeeft belemmeringen te hebben en hij deze belemmeringen niet kan aantonen of onderbouwen door middel van bewijsstukken, dan kan zo nodig een medisch of arbeidsdeskundig advies worden ingewonnen. Dit is enkel mogelijk indien het niet kunnen beschikken over de bewijsstukken niet verwijtbaar is. Indien de jongere geen bewijsstukken overlegt waaruit blijkt dat onderwijs niet meer tot zijn mogelijkheden behoort, wordt ervanuit gegaan dat de jongere naar school kan.
Artikel 7: Verlenen ontheffingen wegens dringende redenen
Op grond van de Pw is iedere uitkeringsgerechtigde verplicht om algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen, te aanvaarden en te behouden en om mee te werken aan voorzieningen die de arbeidsinschakeling bevorderen.
Onder bepaalde voorwaarden kan een uitkeringsgerechtigde worden ontheven van de plicht tot arbeidsinschakeling. Deze ontheffing kan alleen tijdelijk worden gegeven (behalve bij personen die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn, zie hiervoor artikel 10 van deze beleidsregels). Ontheffing van voorzieningen in het kader van sociale activering of van onderzoek naar de mogelijkheden voor arbeidsinschakeling is niet mogelijk.
In het geval van ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling op grond van dringende redenen, moet de dringende reden altijd in (de omstandigheden van) de persoon liggen. Algemene redenen zoals een slechte arbeidsmarkt zijn nooit een reden voor een ontheffing. De ontheffing wordt individueel beoordeeld. Uitgangspunt is dat niet wordt onderzocht wat mensen niet kunnen, maar juist wat ze wél kunnen in het licht van hun beperkingen of hun (sociale) omstandigheden. Dit wordt door de klantregisseur zorgvuldig met belanghebbende besproken. Alleen de haalbare verplichtingen worden opgelegd, van de andere verplichtingen kan een ontheffing worden gegeven. De duur van de ontheffing moet altijd in de beschikking worden opgenomen. Deze is afhankelijk van de duur van de dringende reden waarvoor deze ontheffing wordt gegeven. De maximale duur van de ontheffing is 1 jaar, waarna de verlenging opnieuw wordt beoordeeld, intern dan wel via een externe deskundige. Een ontheffing gaat in beginsel vergezeld van een verplichting om de omstandigheden, die maken dat een ontheffing noodzakelijk is, teniet te doen, indien dit binnen het vermogen van de belanghebbende ligt en het gezien de aard van de belemmering mogelijk is. Deze extra verplichting wordt dan opgelegd op grond van artikel 55 van de Pw.
Artikel 8: Ontheffing wegens lichamelijke of psychische belemmering
Medische problemen zijn niet per definitie een reden voor het verlenen van ontheffing. Indien medische redenen worden aangegeven als belemmering en er zijn nog geen medische gegevens aanwezig in het dossier om dit te onderbouwen, dan wordt er een medisch of arbeidsdeskundig onderzoek gevraagd. Als de medische situatie al bekend is en er zijn geen wijzigingen in de situatie, dan kan de ontheffing verleend worden zonder aanvullend onderzoek.
Artikel 9: Ontheffing wegens intensieve zorgtaken
Over het algemeen zullen zorgtaken geen reden zijn om een ontheffing te verlenen. Een zorgtaak zal namelijk in de meeste gevallen gecombineerd kunnen worden met de arbeidsverplichting.
In specifieke gevallen kan een zorgtaak zoveel impact hebben op een belanghebbende, dat actieve inzet voor wat betreft de arbeidsverplichting niet van de belanghebbende gevraagd kan worden. Er kan dan sprake zijn van een dringende reden. Bij dringende redenen in deze context moet worden gedacht aan bijzondere zorgtaken. Vaak zijn het kortdurende zorgtaken, die dienen ter overbrugging wanneer reguliere zorg nog niet geregeld is. Dit kunnen bijvoorbeeld de zorgtaken zijn voor één of meer ten laste komende kinderen, zoals een gehandicapt of langdurig ziek kind, waarvoor overdag (nog) geen opvangmogelijkheid is. Een ontheffing wegens zorgtaken is anders dan de ontheffing voor een alleenstaande ouder met een kind tot 5 jaar, zoals bedoeld in artikel 9a Pw.
Artikel 10: Beoordeling volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid
Personen die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn, hoeven niet te worden ‘ontheven’ van de verplichtingen, aangezien zowel de arbeids- als de re-integratieverplichting vanuit de Pw op hen niet van toepassing zijn.
Onder de groep 'volledig en duurzaam arbeidsongeschikt' vallen degenen die voldoen aan de criteria die de Wet werk en inkomen arbeidsongeschikten daaraan stelt. Dit is de enige groep voor wie dit geldt. De regering heeft hiertoe besloten om te voorkomen dat deze personen en de uitvoering belast moeten worden met een periodiek medisch onderzoek waarvan de uitkomst op voorhand vast staat, door de duurzaamheid van de volledige arbeidsongeschiktheid. De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, moet gebeuren via een arbeidsdeskundig- dan wel medisch onderzoek. Als de medische situatie al bekend is, en hieruit is af te leiden dat iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, dan kan dit op basis van de reeds aanwezige gegevens worden vastgesteld. Een arbeidsdeskundig- dan wel medisch onderzoek is dan niet meer nodig.
Artikel 11: Rekening houden met bepaalde zorgtaken
Bij de invulling van de arbeidsverplichtingen houdt het college rekening met een verantwoorde invulling van de combinatie werk en zorg. Dit zal in de meeste gevallen betekenen dat, indien een voorziening wordt aangeboden, bekeken wordt of belanghebbende deel kan nemen aan de voorziening en dat daarnaast nog voldoende ruimte bestaat voor de zorgtaken. Ook wordt de belanghebbende gewezen op de aanwezigheid van een flankerende voorziening. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan kinderopvang of een Wmo voorziening. Overigens hoeft de gemeente niet persé zelf alle voorzieningen te organiseren, maar zij dient wel rekening te houden met het beschikbaar zijn hiervan.
Artikel 12: Spreiding verlaging naar drie maanden (inkeerbepaling)
In de Verzamelverordening is de inkeerbepaling opgenomen. Omdat het doel van het opleggen van een verlaging is om een gedragsverandering teweeg te brengen, krijgt een belanghebbende door de inkeerbepaling de kans zijn gedrag te veranderen waarna de opgelegde verlaging ongedaan gemaakt kan worden.
Het moet dus altijd gaan om een gedraging die nog hersteld kan worden (met andere woorden: waar inkeer nog van mogelijk is).
Dit artikel geeft aan op welke wijze de verlaging wordt gespreid.
Artikel 13: Verlaging van 100% halveren
Wanneer er sprake is van een verlaging van 100% gedurende 1 maand, heeft het gebruikmaken van de inkeerbepaling de voorkeur. Maar als er sprake is van een gedraging waar herstel niet van mogelijk is, dan kan het college op basis van individuele omstandigheden besluiten de verlaging van 100% te halveren.
In het tweede lid is uitgewerkt in welke situaties het college van deze mogelijkheid gebruikmaakt. Het is niet zo dat het college alleen in die situaties van de mogelijkheid tot halveren gebruikmaakt. Er zijn ook andere situaties denkbaar waarin het zeer gewenst is om de verlaging te halveren. Dit moet altijd individueel worden beoordeeld en goed worden gemotiveerd.
Artikel 14: Verzoek tot herzien verlaging indien deze 100% gedurende 2 maanden bedraagt
In beginsel duurt een verlaging van 100% nooit langer dan 1 maand. Tenzij er sprake is van recidive, dan wordt de duur van de verlaging verdubbeld. Dit betekent dat aan recidivisten een verlaging van 100% gedurende 2 maanden kan worden opgelegd. Wanneer dat het geval is, kan een belanghebbende aan het college verzoeken om een deel van de verlaging gedeeltelijk niet uit te voeren. Een dergelijk verzoek moet schriftelijk en gemotiveerd worden gedaan. In het verzoek moet belanghebbende in ieder geval opnemen welke verplichting is geschonden (dus waarom een verlaging is opgelegd) en moet belanghebbende aantonen dat hij op het moment van indienen van het verzoek wél aan de verplichting voldoet. Het verzoek kan pas worden ingediend als de verlaging al is gestart, en vóórdat de verlaging volledig is geeffectueerd. Een dergelijk verzoek kan per besluit eenmaal worden gedaan. Worden er meerdere verlagingen per jaar van 100% gedurende 2 maanden opgelegd, dan kan belanghebbende tweemaal per jaar een dergelijk verzoek indienen. Het college zal op basis van een individuele beoordeling de afweging maken of de verlaging wel of niet gedeeltelijk wordt geeffectueerd.
In dit artikel is opgenomen dat bij aanvragen en lopende onderzoeken voor de ingangsdatum van deze beleidsregels, waarover nog geen besluit is genomen na de ingang van het nieuwe beleid, niet nadelig kunnen uitpakken als het nieuwe beleid minder gunstig is voor de belanghebbende. Het besluit kan dus genomen worden op zowel het oude beleid als het nieuwe beleid.
Bijlage: instrumenten re-integratie
Eventueel met inzet van voorzieningen genoemd in deze bijlage een belanghebbende bemiddelen naar algemeen geaccepteerde arbeid.
Personen vallend onder de doelgroep re-integratie van artikel 7 van de Participatiewet (Pw).
Dit valt onder de dienstverlening van de gemeente.
6 Maanden met steeds een mogelijke verlenging van 6 maanden.
Indien noodzakelijk kunnen aan de belanghebbende aanvullende verplichtingen worden opgelegd die verband houden met de bemiddeling. Deze leggen we vast in een beschikking, een plan van aanpak of een persoonlijk plan inburgering en participatie (PIP).
2. Bemiddeling naar maatschappelijke participatie (participatieplaats)
Wanneer vanwege de individuele situatie een belanghebbende (vooralsnog) geen uitzicht heeft op regulier werk, kan bemiddeling plaatsvinden naar een plaats waarmee maatschappelijke deelname wordt bevorderd (grondslag verordening: art. 7a Verzamelverordening PW, IOAW, IOAZ en Bbz 2023).
Personen vallend onder de doelgroep re-integratie van de Pw.
Dit valt onder de dienstverlening van de gemeente.
6 Maanden, daarna wordt bezien of voortzetting zinvol is.
Deze voorziening is bedoeld voor mensen met een indicatie voor beschut werk. Tot de doelgroep beschut werk behoren mensen die door hun lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van (structurele) begeleiding of aanpassing van de werkplek nodig hebben, dat zij nog niet in een reguliere baan kunnen werken. Ook niet met extra begeleiding en extra voorzieningen van de gemeente of het UWV (grondslag verordening: artikel 7d Verzamelverordening PW, IOAW, IOAZ en Bbz 2023).
Werkzoekenden (gemeentelijk of UWV) met een indicatie beschut werk.
Loon met loonkostensubsidie (gemeentelijke kandidaat) of aangevuld met loondispensatie (UWV).
Tot aan de pensioengerechtigde leeftijd.
Bij de bepaling door het college of iemand de voorziening beschut werk krijgt aangeboden wordt rekening gehouden met het aantal beschutte werkplekken dat door het college is vastgesteld. Dit is gelijk aan het aantal dat bij ministeriële regeling, als bedoeld in artikel 10b, vierde lid, van de wet, wordt bepaald.
4. Detachering door mens-ontwikkelbedrijf
De belanghebbende wordt voor het verrichten van algemeen geaccepteerde arbeid door een mens-ontwikkelbedrijf uitgeleend aan een derde partij voor een vooraf bepaalde periode met als doel:
De kosten die verbonden zijn aan een detacheringstraject worden vooraf bepaald tussen de gemeente en het mens-ontwikkelbedrijf.
Afhankelijk van detacheringsvorm.
De detachering kan, mede doordat de belanghebbende behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, samenvallen met andere instrumenten zoals (forfaitaire) loonkostensubsidie, proefplaatsing, beschut werk, persoonlijke ondersteuning bij werk, een vervoersvoorziening, een intermediaire activiteit bij visuele of motorische handicap of een meeneembare voorziening zoals omschreven in paragraaf 2.2 en 2.3 van de Verzamelverordening PW, IOAW, IOAZ en BBZ 2023.
5. Persoonlijke ondersteuning ( jobcoaching )
Persoonlijke ondersteuning betreft de systematische ondersteuning van een belanghebbende op de werkplek door een coach in het kader van een traject of dienstbetrekking in een werksetting. Op verzoek van de werkgever, de belanghebbende of gemeente wordt na instemming van de gemeente een vorm van persoonlijke ondersteuning bij werk ingezet, zoals in de bepalingen in paragraaf 2.3.1 en 2.3.2 van de Verzamelverordening PW, IOAW, IOAZ en Bbz 2023 is opgenomen. Deze persoonlijke ondersteuning kan worden geboden in de vorm van:
Wanneer het gaat om een subsidie aan de werkgever of aan een externe jobcoach wordt aangesloten bij de uurvergoeding Persoonlijke ondersteuning/Jobcoaching uit het Besluit Normbedragen Voorzieningen UWV, zoals geldend op het moment van de aanvraagdatum, afgezet tegen het geldende pakket jobcoaching.
Zie tabel ‘pakketten jobcoaching’.
De beschikbare uren (per maand) zijn bij elkaar opgeteld over de gehele looptijd naar inzicht van de jobcoach in te zetten gedurende de looptijd. Bijvoorbeeld: bij een “midden”-pakket bij een jaarcontract van 38 uur per week is er 48 uur (12 x 4 uur) te besteden. De jobcoach kiest ervoor om in de eerste 3 maanden gemiddeld 8 uur per maand in te zetten en daarna tussen de 2 en 3 uur per maand. Op jaarbasis wordt het maximum van 48 uur niet overschreden.
Nadere voorwaarden bij jobcoaching
Vaststellen begeleidingsbehoefte
De jobcoach verricht binnen de beschikbare uren alle taken die noodzakelijk zijn om de jobcoaching uit te voeren. Hieronder wordt in ieder geval verstaan: (telefonische) afstemming met werknemer/werkgever/werkmakelaar voor/tijdens/na de jobcoachingsperiode, bezoek van de werkplek en begeleiding van de werknemer/registratie/verslaglegging.
Continuïteit en beëindiging voorziening
Als een persoon uit de doelgroep voor het kunnen verrichten van werk is aangewezen op begeleiding die de gebruikelijke begeleiding door de werkgever aanzienlijk te boven gaat, kan het college een subsidie verlenen aan de werkgever voor de aangetoonde meerkosten die verbonden zijn aan het organiseren van de interne werkbegeleiding. Dit is een directe collega die over vaardigheden beschikt om de belanghebbende te ondersteunen in de dagelijkse werkzaamheden. Het gaat dus om begeleiding die geboden wordt door een collega-werknemer of de werkgever zelf.
Maatwerk. De subsidie wordt vastgesteld op de aangetoonde meerkosten voor de werkgever.
In beginsel 1 jaar, te verlengen met 2 keer 1 jaar indien het college oordeelt dat er redenen zijn om de interne werkbegeleiding voort te zetten.
Loonkostensubsidie kan door gemeenten worden ingezet voor mensen die onder de doelgroep van de Pw vallen en die niet in staat zijn om met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te verdienen. Loonkostensubsidie is een financiële compensatie voor het verschil tussen de feitelijke loonwaarde en het wettelijk minimumloon, met een maximum van maximaal 70% van het wettelijk minimumloon voor de werkgever die iemand met een beperkte loonwaarde in dienst neemt (grondslag verordening: artikel 7e Verzamelverordening PW, IOAW, IOAZ en Bbz 2023).
Gemeenten kunnen loonkostensubsidie inzetten voor:
Afhankelijk van de uitkomst van een objectief vastgestelde loonwaarde op de werkplek met het regionaal overeengekomen gevalideerde instrument conform de landelijk vastgestelde methodiek.
De duur is onbeperkt en loopt tot het moment dat iemand niet meer tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort.
Uitschrijving uit doelgroepregister is mogelijk sinds januari 2021 op aanvraag. https://www.uwv.nl/werkgevers/actueel/uitschrijving-uit-doelgroepregister-vanaf-januari-2021.aspx.
8. Loonkostensubsidie (forfaitair)
De forfaitaire loonkostensubsidie is een stimulans voor werkgevers om iemand met een afstand tot de arbeidsmarkt (sneller) in dienst te nemen en te houden. De gemeente kan in overleg met de werkgever voor het eerste half jaar van het dienstverband kiezen voor forfaitaire loonkostensubsidie. De forfaitaire loonkostensubsidie bedraagt 50% van het wettelijk minimumloon. Uiterlijk in de vijfde maand van het dienstverband wordt de loonwaarde voor de werkplek alsnog objectief vastgesteld. Uiterlijk vanaf de zevende maand geldt de vastgestelde loonwaarde (grondslag verordening: artikel 7e Verzamelverordening PW, IOAW, IOAZ en Bbz 2023).
Gemeenten kunnen forfaitaire loonkostensubsidie inzetten voor:
De forfaitaire loonkostensubsidie bedraagt 50% van het wettelijk minimumloon vermeerderd met een vergoeding voor de werkgeverslasten.
De duur is maximaal 6 maanden.
De forfaitaire loonkostensubsidie vereenvoudigt en bespoedigt de plaatsing van een kandidaat met een arbeidsbeperking in een dienstbetrekking bij een werkgever.
Let op! Bij forfaitaire loonkostensubsidie tijdens de praktijkroute is de no risk polis (uitgegeven door het UWV) niet van toepassing! De no risk polis kan pas ingezet worden als de kandidaat is ingeschreven in het doelgroepregister.
9. Loonkostensubsidie (via Praktijkroute)
De Praktijkroute is een extra toegangsroute om mensen met een arbeidsbeperking en/of verwachte verminderde loonwaarde in het doelgroepregister van de banenafspraak op te nemen (grondslag verordening: artikel 7e Verzamelverordening PW, IOAW, IOAZ en Bbz 2023).
Gemeenten kunnen de praktijkroute inzetten voor mensen die vallen onder de doelgroep van de Pw, met een arbeidsbeperking/verwachte verminderde loonwaarde.
Er zijn geen kosten verbonden aan het opnemen van mensen met een arbeidsbeperking of verminderde loonwaarde in het doelgroepregister banenafspraak via de Praktijkroute. Subsidiemogelijkheden voor de werkgever zijn afhankelijk van de situatie van de medewerker. De kosten van de loonwaardemeting en de loonkostensubsidie komen wel voor rekening van de gemeente.
De Praktijkroute houdt in dat mensen uit de doelgroep Participatiewet, van wie op de werkplek via een gevalideerde loonwaardemethodiek is vastgesteld dat zij een loonwaarde hebben lager dan 100%, zonder beoordeling door UWV in het doelgroepregister worden opgenomen. Zodra iemand op grond van de Praktijkroute is opgenomen in het doelgroepregister, telt de baan mee voor de banenafspraak en kunnen werkgevers bij ziekte aanspraak maken op de no-riskpolis (uitgegeven door het UWV). Ook kan de werkgever aanspraak maken op bepaalde voordelen afhankelijk van de situatie van de werknemer.
Een tijdelijke werkplek bij een werkgever die daarvoor geen loon hoeft te betalen, bijvoorbeeld ten behoeve van het vaststellen van de loonwaarde, voorafgaand aan het starten van arbeid in dienstbetrekking bij diezelfde werkgever.
In de eerste termijn voor maximaal twee maanden, met mogelijkheid tot verlenging met een tweede termijn van maximaal vier maanden. De proefplaatsing wordt voor een zo beperkt mogelijke duur ingezet met een maximum van zes maanden.
11. Werkervaringsplek (WEP)/Ontwikkelplek
Een tijdelijke werkplek bij een werkgever, die daarvoor geen loon hoeft te betalen, om een vak te leren en/of vaardigheden op te doen om arbeidsinschakeling mogelijk te maken.
Maximaal 6 maanden. Kan eenmalig worden verlengd met 6 maanden.
Een bedrag dat eenmalig kan worden toegekend aan de werkgever om deze te stimuleren om een werknemer met een belemmering richting werk een regulier dienstverband aan te bieden en deze te compenseren voor opstartkosten, tegemoetkoming in de loonkosten of overige kosten (scholing, jobcoach, etc.).
Uitkeringsgerechtigden bij wie geen beperking is vastgesteld, maar die wel een belemmering richting werk hebben.
Afhankelijk van specifieke omstandigheden, maar maximaal € 5.000.
Niet van toepassing, het gaat om een eenmalige premie.
Elke activiteit in het kader van een gestructureerde leersituatie die is gericht op het ontwikkelen of vergroten van kennis en/of vaardigheden.
De scholing wordt aangeboden in relatie tot:
14. Intermediaire activiteit bij motorische handicap
Wanneer een belanghebbende moeite heeft met bewegen, kan, om het werk goed uit te kunnen voeren, hulp of begeleiding worden verstrekt voor bepaalde taken die vanwege de handicap niet goed zelf kunnen worden gedaan. Dit wordt ‘intermediaire activiteit’ genoemd. Men kan hierbij bijvoorbeeld denken aan een doventolk of hulp bij het opbergen van dossiers. De intermediaire activiteit bestaat altijd uit diensten die door een persoon worden verricht (dus geen fysieke voorziening) (grondslag verordening: artikel 9g jo artikel 8a Verzamelverordening PW, IOAW, IOAZ en Bbz 2023).
Maatwerk. Voor de hoogte van de vergoeding wordt aangesloten bij de normbedragen zoals vastgesteld in het Besluit Normbedragen Voorzieningen UWV, zoals geldend op het moment van de aanvraagdatum.
15. Niet-meeneembare werkplekaanpassingen
Aanpassingen op of rond de werkplek die ervoor zorgen dat een werknemer met een structurele functionele beperking het werk kan uitvoeren, wat zonder die aanpassing niet zou lukken (zoals een rolstoeltoegankelijke werkruimte).
Doelgroep Pw met een structureel functionele beperking.
Wanneer een belanghebbende een hulpmiddel nodig heeft om het werk goed te kunnen doen, kan een meeneembare voorziening worden toegekend. Men kan hierbij denken aan een bureaustoel, toetsenbord of koptelefoon (grondslag verordening: artikel 9h jo artikel 8a Verzamelverordening PW, IOAW, IOAZ en Bbz 2023).
Maatwerk, voor zover het de goedkoopst adequate voorziening betreft.
Een vergoeding voor noodzakelijke kosten, die gemaakt worden in het kader van een plaatsing op betaald werk.
Personen die in verband met arbeidsinschakeling noodzakelijke kosten moeten maken, welke niet anderszins worden vergoed.
Afhankelijk van specifieke omstandigheden.
Voor zover het kosten voor kinderopvang betreft, geldt dat:
Wanneer belanghebbende meer kinderopvanguren afneemt dan noodzakelijk voor de arbeidsinschakeling of deelname aan het re-integratietraject, komen de meeruren volledig voor rekening van belanghebbende. Bij het beoordelen van het aantal uren wordt rekening gehouden met reistijd en verplichte afname dagdelen van de kinderopvanginstelling.
Wanneer een belanghebbende door zijn beperking niet zelfstandig naar het werk, proefplaats of opleidingslocatie kan reizen, kan aan belanghebbende een vervoersvoorziening worden verstrekt. Deze kan in natura worden verstrekt of in de vorm van een vergoeding in geld (grondslag verordening: artikel 9f Verzamelverordening PW, IOAW, IOAZ en Bbz 2023).
Ondersteuning die in het individuele geval bijdraagt aan het voortduren van de arbeidsinschakeling. De mate van intensiviteit van de nazorg wordt afgestemd op de individuele situatie van de werknemer. Vaak bestaat nazorg uit het contact opnemen met zowel de werkgever als de werknemer nadat de werknemer is gestart met de werkzaamheden om de voortgang te bespreken.
Zowel de persoon die door/met de inzet van een andere voorziening zoals genoemd in deze beleidsregels is gestart bij een werkgever, als de werkgever van deze persoon.
Dit valt onder de dienstverlening van de gemeente. Er zijn geen extra kosten aan verbonden.
Maatwerk naar behoefte werknemer, werkgever, gemeente.
Voor geplaatste kandidaten met een indicatie doelgroep blijft de gemeente per definitie betrokken in het kader van de loonkostensubsidie.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2024-548124.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.