Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Coevorden 2025

De raad van de gemeente Coevorden,

 

Gelezen:

 

  • het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 19 november 2024, bijlagenr. 1986;

Gelet op:

 

  • de artikelen 2.1.3, artikel 2.1.4, eerste, tweede, derde, vierde en zesde lid, artikel 2.1.4a. eerste, tweede, derde, vijfde en zesde lid, artikel 2.1.4b tweede lid, artikel 2.1.5, eerste lid, artikel 2.1.6, artikel 2.1.7, artikel 2.3.6, vierde lid, en artikel 2.6.6, eerste lid van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

  • het VN-verdrag voor de rechten van personen met een beperking;

  • artikel 149 van de Gemeentewet;

Overwegende, dat:

 

  • inwoners zelf verantwoordelijk zijn voor de manier waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan de maatschappij;

  • van inwoners verwacht mag worden dat zij elkaar zo goed als zij kunnen helpen;

  • het noodzakelijk is om cliënten te ondersteunen als zij beperkingen ondervinden in hun maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid en zij niet in staat zijn om op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen hiervoor een oplossing te vinden;

  • het noodzakelijk is om cliënten met psychische of psychosociale problemen en cliënten die vanwege huiselijk geweld of om andere redenen de thuissituatie hebben verlaten, te ondersteunen bij het zich handhaven in de samenleving als zij hier niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, of met hulp van het sociale netwerk of met gebruikmaking van algemene voorzieningen toe in staat zijn;

  • het college verantwoordelijk is voor het organiseren van deze hulp en ondersteuning;

  • het noodzakelijk is om bij verordening regels te stellen met betrekking tot de invulling van de plicht tot ondersteuning.

B E S L U I T:

 

Vast te stellen de:

 

‘’Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Coevorden 2025’’

 

Hoofdstuk 1: Begrippen

Artikel 1.1. Begripsbepalingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      aanbieder: de door de gemeente gecontracteerde aanbieder;

    • b.

      algemene voorziening: aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning;

    • c.

      algemeen gebruikelijke voorziening: is een voorziening die:

      • a.

        niet specifiek bedoeld is voor personen met een beperking;

      • b.

        daadwerkelijk beschikbaar is;

      • c.

        een passende bijdrage levert aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en;

      • d.

        financieel gedragen kan worden met een inkomen op minimumniveau.

    • d.

      andere voorziening: voorziening anders dan in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning;

    • e.

      beleidsregels: Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning gemeente Coevorden;

    • f.

      besluit: Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Coevorden;

    • g.

      cliënt: persoon die gebruik maakt van een algemene voorziening of aan wie een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget is verstrekt of door of namens wie een melding is gedaan als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid;

    • h.

      gebruikelijke hulp: de normale, dagelijkse hulp die partners of ouders en inwonende kinderen (passend bij de leeftijd) geacht worden elkaar onderling te bieden omdat ze als leefeenheid gemeenschappelijk een woning bewonen en op die grond een gezamenlijke verantwoordelijkheid hebben voor het functioneren van het huishouden.

    • i.

      hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft;

    • j.

      huisgenoot: iedere meerderjarige met wie de zorgvrager duurzaam een gemeenschappelijke huishouding voert;

    • k.

      hulpvraag: behoefte aan maatschappelijke ondersteuning als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet;

    • l.

      ingezetene: cliënt die hoofdverblijf heeft in de gemeente Coevorden;

    • m.

      mantelzorg: minimaal acht uur per week en langer dan drie maanden onbetaalde zorg verlenen aan iemand woonachting in de gemeente Coevorden;

    • n.

      melding: kenbaar maken van de hulpvraag aan het college als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid van de wet;

    • o.

      minimumniveau: een inkomen op bijstandsniveau, zoals vermeld in het armoedebeleid van gemeente Coevorden. Coevorden hanteert 110% van de bijstandsnorm;

    • p.

      persoonlijk plan: plan waarin de cliënt de omstandigheden, bedoeld in artikel 2.3.2, vierde lid onderdelen a tot en met g van de wet, beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen;

    • q.

      pgb: persoonsgebonden budget als bedoeld in artikel 1.1.1 van de wet;

    • r.

      uitvoeringsbesluit: Uitvoeringsbesluit Wmo 2015;

    • s.

      VOG: Verklaring Omtrent het Gedrag;

    • t.

      wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;

    • u.

      zzp’er: zelfstandige zonder personeel

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, het uitvoeringsbesluit en de Algemene wet bestuursrecht.

Hoofdstuk 2: Melding en onderzoek

Artikel 2.1. Melding

  • 1.

    Een hulpvraag kan, krachtens artikel 2.3.2 van de wet, door of namens de cliënt vormvrij bij het college worden gemeld. Het college bevestigt de ontvangst van de melding schriftelijk en maakt zo spoedig mogelijk een afspraak voor een gesprek.

  • 2.

    In spoedeisende gevallen als bedoeld in artikel 2.3.3 van de wet treft het college na de melding zo spoedig mogelijk een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek als bedoeld in artikel 3.

  • 3.

    Het college draagt zorg voor de beschikbaarheid van kosteloze cliëntondersteuning.

  • 4.

    Het college wijst de cliënt en zijn mantelzorger voor het onderzoek op de mogelijkheid gebruik te maken van kosteloze cliëntondersteuning, overeenkomstig artikel 2.3.2, derde lid van de wet.

Artikel 2.2. Persoonlijk plan

  • 1.

    Het college informeert de cliënt over de mogelijkheid tot het indienen van een persoonlijk plan, zoals opgenomen in de beleidsregels, en stelt hem gedurende zeven dagen na de melding in de gelegenheid het plan te overhandigen, overeenkomstig artikel 2.3.2, tweede lid van de wet.

  • 2.

    Het college betrekt het persoonlijk plan bij het onderzoek als bedoeld in artikel 2.4. van deze verordening, overeenkomstig artikel 2.3.2, vijfde lid van de wet.

Artikel 2.3. Informatie en identificatie

  • 1.

    De cliënt geeft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen, overeenkomstig artikel 2.3.2, zevende lid van de wet.

  • 2.

    Bij het onderzoek, bedoeld in artikel 2.4, stelt het college de identiteit van de cliënt vast aan de hand van een geldig identiteitsbewijs, overeenkomstig artikel 2.3.4, eerste lid van de wet.

Artikel 2.4. Onderzoek

  • 1.

    Een gesprek maakt deel uit van het onderzoek. Het gesprek wordt gevoerd met de cliënt, de mogelijke mantelzorger en voor zover nodig andere personen.

  • 2.

    Wanneer de cliënt en de hulpvraag voldoende bekend zijn, kan de medewerker in afwijking van artikel 2.3.2 van de wet, in overleg met de cliënt afzien van een onderzoek.

  • 3.

    De factoren genoemd in artikel 2.3.2, vierde lid van de wet, maken in ieder geval deel uit van het onderzoek en vormen de basis van het gesprek.

  • 4.

    Tijdens het gesprek wordt aan de cliënt in begrijpelijke bewoordingen medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor een pgb en wat de gevolgen van die keuze zijn.

  • 5.

    Het college kan onderzoeksactiviteiten zoals bedoeld in dit hoofdstuk bij volmacht laten uitvoeren door andere organisaties.

  • 6.

    Als dit nodig is voor het onderzoek, kan het college een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen.

  • 7.

    Het college geeft de cliënt een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek, waaronder een verslag van het gesprek.

Artikel 2.5. Medewerkingsverplichting inwoner, huisgenoten en/of vertegenwoordigers

  • 1.

    Het college is in ieder geval bevoegd om, krachtens artikel 2.3.8, derde lid van de wet, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van de aanspraak op een maatwerkvoorziening:

    • a.

      de inwoner en diens huisgenoten en/of vertegenwoordigers op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en hem te bevragen.

    • b.

      de inwoner en diens huisgenoten en/of vertegenwoordigers op een door het college te bepalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te laten bevragen en/of onderzoeken.

  • 2.

    De inwoner en diens huisgenoten en/of vertegenwoordigers zijn verplicht medewerking te verlenen aan de oproep als bedoeld in het eerste lid onder a en de bevraging en/of het onderzoek als bedoeld in het eerste lid onder b.

Hoofdstuk 3: Aanvraag en beslissing maatwerkvoorziening

Artikel 3.1. Aanvraag

  • 1.

    Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening wordt door of namens een cliënt schriftelijk en/of digitaal ingediend bij het college.

  • 2.

    Een aanvraag voor een maatwerkvoorziening kan pas worden ingediend nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen zes weken na de ontvangst van de melding, overeenkomst artikel 2.3.2, negende lid van de wet.

  • 3.

    Een aanvraag wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier

  • 4.

    Als de cliënt dit wenst, wordt een ondertekend ondersteuningsplan van het gesprek gezien als aanvraagformulier.

Artikel 3.2. Algemene criteria

  • 1.

    Een cliënt komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in zijn zelfredzaamheid of participatie, als de cliënt de beperkingen niet kan verminderen of wegnemen door gebruik te maken van:

    • a.

      eigen kracht en/of;

    • b.

      gebruikelijke hulp en/of;

    • c.

      mantelzorg en/of;

    • d.

      hulp van andere personen uit het sociale netwerk en/of;

    • e.

      algemeen gebruikelijke voorzieningen en/of;

    • f.

      algemene voorzieningen.

  • 2.

    Een cliënt met psychische of psychosociale problemen en een cliënt die vanwege huiselijk geweld of om een andere reden de thuissituatie heeft verlaten, komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving, als de cliënt de problemen niet kan verminderen of wegnemen door gebruik te maken van:

    • a.

      eigen kracht en/of;

    • b.

      gebruikelijke hulp en/of;

    • c.

      mantelzorg en/of;

    • d.

      hulp van andere personen uit het sociale netwerk en/of;

    • e.

      algemeen gebruikelijke voorzieningen en/of;

    • f.

      algemene voorzieningen en/of;

    • g.

      andere voorzieningen.

  • 3.

    Het college kan beleidsregels opstellen over de maatwerkvoorzieningen die op grond van het eerste en het tweede lid beschikbaar zijn.

  • 4.

    Wanneer een algemene voorziening passend is bij de hulpvraag gaat deze voor een maatwerkvoorziening.

Artikel 3.3. Voorwaarden

  • 1.

    Als een maatwerkvoorziening noodzakelijk is, verstrekt het college de goedkoopst compenserende beschikbare voorziening.

  • 2.

    De maatwerkvoorziening wordt slechts verstrekt indien deze gezien de beperkingen van de cliënt, veilig voor hemzelf en zijn omgeving is, geen gezondheidsrisico’s met zich meebrengt en niet anti-revaliderend werkt.

  • 3.

    Een cliënt komt alleen in aanmerking voor een maatwerkvoorziening als:

    • a.

      deze langdurig (langer dan zes maanden) noodzakelijk is, tenzij het gaat om een cliënt met een korte levensverwachting of bij een indicatie hulp bij het huishouden, in welk geval per definitie geacht wordt sprake te zijn van een langdurige noodzaak;

    • b.

      de noodzaak tot ondersteuning voor de cliënt redelijkerwijs niet vermijdbaar was, en

    • c.

      de voorziening voorzienbaar was, maar van de cliënt redelijkerwijs niet verwacht kon worden maatregelen te hebben getroffen die de hulpvraag overbodig had gemaakt.

Artikel 3.4. Algemene weigeringsgronden

Geen maatwerkvoorziening wordt verstrekt:

  • a.

    als voor de problematiek die aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat;

  • b.

    als de cliënt de gevraagde voorziening voor de melding heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij er sprake is van een acute noodsituatie waardoor het voor de cliënt dringend noodzakelijk was de voorziening te treffen;

  • c.

    als de cliënt de gevraagde voorziening na de melding en vóór de datum van het besluit op de aanvraag heeft gerealiseerd of geaccepteerd, tenzij het college daarvoor schriftelijk toestemming heeft verleend of de noodzaak achteraf nog kan worden vastgesteld;

  • d.

    als de gevraagde voorziening al eerder aan de cliënt is verstrekt op grond van enige wettelijke bepaling en de normale afschrijvingstermijn van die voorziening nog niet verstreken is. Tenzij de voorziening verloren is gegaan door omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen of de cliënt de restwaarde van de voorziening die verloren is gegaan geheel of gedeeltelijk vergoedt;

  • e.

    als de voorziening niet noodzakelijk was geweest wanneer de cliënt rekening had gehouden met bestaande en bekende beperkingen en de te verwachten ontwikkelingen daarvan.

Artikel 3.5. Weigeringsgronden woonvoorziening

Geen woonvoorziening wordt verstrekt:

  • a.

    als de beperkingen voortkomen uit de aard van de in de woning gebruikte materialen, de slechte staat van het onderhoud of de omstandigheid dat de woning niet voldoet aan de geldende wettelijke eisen;

  • b.

    Het college treft alleen een voorziening in of aan een woning waar de persoon met beperkingen zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft. Dit kan alleen anders zijn als er sprake is van co-ouderschap;

  • c.

    ten behoeve van woonruimten die niet geschikt zijn voor permanente bewoning;

  • d.

    als het om voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten gaat, anders dan automatische deuropeners, hellingbanen, het verbreden van gemeenschappelijke toegangsdeuren, het aanbrengen van drempelhulpen of vlonders of het aanbrengen van een opstelplaats bij de toegangsdeur van de gemeenschappelijke ruimte;

  • e.

    als de noodzaak het gevolg is van een verhuizing waarvoor geen aanleiding was op grond van beperkingen bij de zelfredzaamheid of participatie en er geen belangrijke reden voor de verhuizing is;

  • f.

    als de cliënt niet is verhuisd naar de voor zijn beperkingen meest geschikte beschikbare woning, tenzij daarvoor vooraf schriftelijk toestemming is gegeven door het college;

  • g.

    als de voorziening in het geval van nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kan worden.

Artikel 3.6. Besluit

  • 1.

    Het college legt het besluit om wel of geen maatwerkvoorziening te verstrekken vast in een beschikking.

  • 2.

    De cliënt moet zich, indien van toepassing, binnen drie maanden na de besluitdatum hebben gemeld bij de aanbieder van de maatwerkvoorziening.

Artikel 3.7. Inhoud beschikking

  • 1.

    In de beschikking tot verstrekking van een maatwerkvoorziening staat of deze voorziening in natura of als pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in natura vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      welke maatwerkvoorziening verstrekt wordt en wat het beoogde resultaat daarvan is;

    • b.

      de ingangsdatum en de duur van de verstrekking;

    • c.

      indien van toepassing de termijn van drie maanden waarbinnen de cliënt zich bij de aanbieder moet hebben gemeld als bedoeld in artikel 3.5 tweede lid;

    • d.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is.

  • 3.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb vermeldt de beschikking in ieder geval:

    • a.

      voor welk resultaat het pgb moet worden besteed;

    • b.

      wat de hoogte van het pgb is en hoe deze is bepaald;

    • c.

      de ingangsdatum en de duur van de verstrekking;

    • d.

      de termijn van drie maanden waarbinnen de cliënt het pgb moet besteden als bedoeld in artikel 3.5.2;

    • e.

      hoe de besteding van het pgb verantwoord moet worden;

    • f.

      welke kwaliteitseisen gelden voor de besteding van het pgb;

    • g.

      of een bijdrage in de kosten verschuldigd is.

  • 4.

    Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming wordt in de beschikking in ieder geval vastgelegd:

    • a.

      voor welk resultaat de financiële tegemoetkoming moet worden aangewend;

    • b.

      wat de hoogte van de financiële tegemoetkoming is en hoe hiertoe is gekomen;

    • c.

      de voorwaarden van uitbetaling van de financiële tegemoetkoming en de wijze van uitbetaling;

    • d.

      of er sprake is van betaling van een bijdrage in de kosten en zo ja, de maximale hoogte en betalingsduur daarvan.

Hoofdstuk 4: Maatwerkvoorzieningen

Artikel 4.1. Herstelgerichte hulp

  • 1.

    Een inwoner kan in aanmerking komen voor herstelgerichte hulp, indien uit het ingewonnen deskundig advies blijkt dat Herstelgerichte Hulp een passende voorziening is.

  • 2.

    Herstelgerichte Hulp kan als zelfstandige maatwerkvoorziening worden geïndiceerd maar kan ook gecombineerd worden met andere maatwerkvoorzieningen

  • 3.

    Andere maatwerkvoorzieningen worden niet ingezet wanneer uit het advies van de deskundige blijkt dat die voorziening(en) anti-revaliderend werken op de inzet van Herstelgerichte Hulp.

  • 4.

    Indien de Herstelgerichte Hulp voortijds is beëindigd, ontvangt de gemeente een door de deskundige opgestelde afrondende rapportage.

  • 5.

    Als Herstelgerichte hulp is ingezet als goedkoopst adequate voorziening en hiervan zonder gegronde reden geen gebruik wordt gemaakt, dan bestaat er ten aanzien van de ondersteuningsbehoefte waarvoor de voorziening is ingezet geen aanspraak op andere maatwerkvoorzieningen.

Artikel 4.2. Begeleiding en dagbesteding

  • 1.

    De gemeente zorgt ervoor dat een cliënt die vanwege een beperking onvoldoende in staat is om de dag in aanvaardbare mate goed in te vullen, ondersteuning krijgt. Deze ondersteuning kan bestaan uit de maatwerkvoorziening zelfredzaamheid of de maatwerkvoorziening participatie.

  • 2.

    Individuele begeleiding (zelfredzaamheid) houdt in dat de cliënt ondersteund wordt bij:

    • a.

      Het in staat stellen van personen om dagelijkse handelingen en vaardigheden uit te kunnen voeren;

    • b.

      Het oefenen van vaardigheden die de zelfredzaamheid bevorderen;

    • c.

      Het aanleren en behouden van vaardigheden op het (psycho) sociaal functioneren.

  • 3.

    Groepsbegeleiding (Participatie) wordt meestal dagbesteding genoemd. Dagbesteding heeft tot doel te komen tot een herkenbare dag structuur en bezig te zijn met activiteiten die zinvol zijn. Doel is deelname aan de samenleving binnen de mogelijkheden van de inwoner en het ontwikkelen dan wel vasthouden van vaardigheden die bijdragen aan de zelfredzaamheid. Het kan ook bijdragen aan de vermindering van de belasting van de mantelzorgers.

  • 4.

    Bij de beoordeling van het aantal uren/dagdelen dat bij begeleiding en dagbesteding wordt ingezet, wordt gebruik gemaakt van het normenkader van bureau HHM.

  • 5.

    Een dagdeel beslaat minimaal drie uur en maximaal vier uur, exclusief vervoer van en naar de dagbestedingslocatie.

Artikel 4.3. Respijtzorg

  • 1.

    De cliënt die niet zelfredzaam is en waarbij sprake is van een (dreigende) overbelaste mantelzorger kan aanspraak maken op respijtzorg. Onder respijtzorg wordt verstaan kortdurend verblijf (logeeropvang) ter ontlasting van de gebruikelijke zorg of mantelzorger.

  • 2.

    Het college kan beleidsregels opstellen over het bepaalde in het eerste lid.

Artikel 4.4. Verplaatsen in en om de woning

Verplaatsing in en om de woning betreft het zich verplaatsen met een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik.

Artikel 4.5. Vervoer

  • 1.

    De cliënt wordt geholpen bij het vervoer dicht bij huis. Het moet hierbij gaan om:

    • a.

      het zich verplaatsen rondom de woning of;

    • b.

      het zich verplaatsen over een langere afstand (Max. 25 kilometer) dicht bij huis; of

    • c.

      het vervoer naar de plek waar de inwoners deelnemen aan een activiteit van de binnen de gemeente om de dag in te vullen.

  • 2.

    De ondersteuning kan o.a. bestaan uit het aanbieden van:

    • a.

      de mogelijkheid om te reizen met collectief vervoer;

    • b.

      een taxi;

    • c.

      een scootmobiel;

    • d.

      deelname aan het traject voor herstelgerichte hulp.

  • 3.

    Als een cliënt gebruik kan maken van het collectief vervoer of een aanwezige en bruikbare scootmobielpool voor het verplaatsen dicht bij huis, gaat dit voor op een ander vervoersvoorziening.

  • 4.

    Bij de te verstrekken vervoersvoorziening wordt alleen rekening gehouden met de verplaatsing in de directe woon- en leefomgeving met een maximum van 2000 kilometer op jaarbasis.

  • 5.

    Als de cliënt het maximaal aantal geïndiceerde kilometers overschrijdt, betaalt de cliënt daarna het gebruikelijke taxitarief van de vervoerder.

Artikel 4.6. Woonvoorziening

  • 1.

    De cliënt kan aanspraak maken op een woningaanpassing wanneer het vanwege een beperking niet mogelijk is om op een normale manier gebruik kunnen maken van de woning. Uitgangspunt is dat elke cliënt zelf verantwoordelijk is voor het wonen in een geschikte woning. Daarbij mag er van uit worden gegaan dat er rekening wordt gehouden met bekende beperkingen en de toekomstverwachting.

  • 2.

    Een woningaanpassing is gericht op het bereikbaar, toegankelijk en bruikbaar maken van woning voor normaal gebruik.

  • 3.

    Als de cliënt kan verhuizen naar een geschikte woning of een gemakkelijker geschikt te maken woning, dan gaat deze mogelijkheid voor op een eventuele woningaanpassing.

Artikel 4.7. Hulp bij het huishouden

  • 1.

    Een maatwerkvoorziening voor hulp bij het uitvoeren van huishoudelijke taken, niet zijnde werkzaamheden aan de buitenzijde/tuin, het doen van boodschappen, ramen lappen buitenzijde en/of wassen en strijken, wordt slechts verstrekt, indien:

    • a.

      de cliënt niet in staat is tot het voeren van een gestructureerd huishouden;

    • b.

      er geen algemeen gebruikelijke of voorliggende voorzieningen aanwezig zijn;

    • c.

      er geen sprake is van gebruikelijke hulp.

  • 2.

    Bij de beoordeling van het aantal minuten die bij schoonmaakondersteuning worden ingezet, wordt gebruik gemaakt van het normenkader van bureau HHM.

  • 3.

    Bij het vaststellen van het passende aantal minuten hulp bij het huishouden wordt uitgegaan van het in stand houden van een schoon en leefbaar huis.

Artikel 4.8. Beschermd wonen

  • 1.

    De cliënt die ondersteuning nodig heeft in de vorm van een maatwerkvoorziening beschermd wonen of maatschappelijke opvang, kan zich melden bij Stichting de Toegang in Emmen. Deze melding kan schriftelijk, mondeling, telefonisch of digitaal worden gedaan. Stichting de Toegang voert het onderzoek uit voor de gemeente Coevorden.

  • 1.

    Als tijdens het onderzoek als bedoeld in artikel 2.5 van deze verordening blijkt dat een aanvraag voor een maatwerkvoorziening beschermd wonen of maatschappelijke opvang het beste tegemoet komt aan de hulpvraag, verwijst het college de cliënt naar Stichting de Toegang in Emmen.

  • 2.

    Indien de cliënt niet behoort tot de doelgroep die in aanmerking komt voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, wordt deze doorverwezen naar de gemeente Coevorden dan wel een andere voorliggende voorziening. Indien de cliënt daarmee instemt, draagt Stichting de Toegang de reeds bekende informatie over aan de gemeente Coevorden.

Artikel 4.9. Voorwaarden beschermd wonen

  • 1.

    De cliënt die ondersteuning op maat in de vorm van beschermd wonen nodig heeft, komt hiervoor in aanmerking wanneer de cliënt:

    • a.

      Een psychiatrische of psychosociale aandoening heeft;

    • b.

      Niet goed voor zichzelf kan zorgen door psychische beperkingen en hierdoor problemen heeft die variëren van problemen met financiën, dagbesteding, lichamelijke en geestelijke gezondheid, woonproblemen en relatieproblemen. Daarnaast kan er sprake zijn van problemen met justitie of verslaving. Ook kan er sprake zijn van beperkingen in het dagelijks leven als het gaat om maatschappelijke participatie en het sociaal netwerk;

    • c.

      Als gevolg van de psychiatrische aandoening, bescherming voor zichzelf nodig heeft dan wel dit voor zijn omgeving noodzakelijk is;

    • d.

      Aangewezen is op begeleiding die 24 uur per dag beschikbaar is.

  • 2.

    de cliënt komt alleen in aanmerking voor beschermd wonen wanneer er geen andere mogelijkheden zijn waardoor de noodzaak voor beschermd wonen kan worden opgeheven.

Artikel 4.10. Vormen beschermd wonen

  • 1.

    Aangezien iedere zorgvraag uniek is en een andere aanpak vereist, bestaan er verschillende voorzieningen van beschermd wonen:

    • a.

      Beschermd Wonen Intramuraal;

    • b.

      Beschermd Wonen Nabij;

    • c.

      Begeleid Wonen;

    • d.

      Thuis Plus.

  • 2.

    Het is mogelijk om naast de beschreven vormen van beschermd wonen modules in te zetten ten aanzien van extra begeleiding, dagbesteding en vervoer. Dit is afhankelijk van de zorgbehoefte van de inwoner.

Hoofdstuk 5 Persoonsgebonden budget (pgb)

Artikel 5.1. Regels voor een pgb

  • 1.

    Als een cliënt in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening en de ondersteuning zelf wenst in te kopen door middel van een pgb, toetst het college of voldaan wordt aan de in artikel 2.3.6. tweede lid van de wet opgenomen voorwaarden. De cliënt dient daarvoor onder andere een budgetplan in. In het budgetplan is in elk geval opgenomen:

    • a.

      hoe de cliënt zelf of met hulp van iemand uit het sociale netwerk of zijn vertegenwoordiger de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze gaat uitvoeren;

    • b.

      welke doelen behaald moeten worden;

    • c.

      wat de motivatie is om de maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb te ontvangen;

    • d.

      welke voorziening de cliënt met het pgb zou willen inkopen en bij welke aanbieder;

    • e.

      op welke wijze de kwaliteit van de voorziening is gewaarborgd en duidelijk is dat de voorziening geschikt is voor het doel waarvoor het pgb wordt verstrekt;

    • f.

      de kosten van de voorziening, uitgedrukt in aantal eenheden en tarief;

    • g.

      het college kan beleidsregels opstellen over het bepaalde in lid 1.

  • 2.

    Het pgb mag niet worden besteed aan:

    • a.

      kosten voor bemiddeling, tussenpersonen of belangenbehartigers;

    • b.

      kosten voor het voeren van een pgb-administratie;

    • c.

      kosten voor ondersteuning bij het aanvragen en beheren van een pgb;

    • d.

      kosten voor een feestdagenuitkering en een eenmalige uitkering;

    • e.

      cadeaus voor personen die de ondersteuning verlenen;

    • f.

      reistijd voor personen die de ondersteuning verlenen;

    • g.

      overheadkosten voor cliënt of de personen die de ondersteuning verlenen;

    • h.

      de eigen bijdrage (CAK) die cliënt betaald;

    • i.

      administratietijd voor de personen die de ondersteuning verlenen;

    • j.

      kosten voor een algemene voorziening;

    • k.

      reiskosten;

    • l.

      hulp of ondersteuning die zonder toestemming van het college in het buitenland wordt afgenomen.

  • 3.

    Het pgb bevat geen vrij besteedbaar deel.

  • 4.

    Degene die de ondersteuning biedt kan niet tevens het pgb namens de budgethouder beheren.

  • 5.

    De kwaliteit van de met pgb ingekochte professionele ondersteuning voldoet minimaal aan de eisen die de gemeente stelt aan de gecontracteerde zorgaanbieders die vergelijkbare ondersteuning leveren.

  • 6.

    Het college kan de Sociale verzekeringsbank gemotiveerd verzoeken om betalingen uit het pgb voor ten hoogste dertien weken geheel of gedeeltelijk op te schorten als duidelijk is dat de cliënt het pgb in die periode anders ten onrechte kan inzetten.

  • 7.

    Bij een aanvraag van een pgb moet de cliënt een VOG van de aanbieder aanleveren.

Artikel 5.2. Onderscheid formele en informele hulp

  • 1.

    Bij het vaststellen van de hoogte van het pgb, wordt onderscheid gemaakt tussen formele en informele hulp.

  • 2.

    Van formele hulp is sprake als de hulp verleend wordt door onderstaande personen, met uitzondering van bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad van de cliënt:

    • a.

      personen die werkzaam zijn bij een instelling die ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staat in het Handelsregister zoals bedoeld in artikel 5 Handelsregisterwet 2007 en die beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken, of;

    • b.

      personen die aangemerkt zijn als Zelfstandige zonder personeel. Daarnaast moeten ze ten aanzien van de voor het pgb uit te voeren taken/werkzaamheden ingeschreven staan in het Handelsregister zoals bedoeld in conform artikel 5 Handelsregisterwet 2007 en beschikken over de relevante diploma’s die nodig zijn voor uitoefening van de desbetreffende taken.

  • 3.

    Van informele hulp is sprake als:

    • a.

      hulp die geboden wordt door personen, al dan niet uit het sociaal netwerk, die niet voldoen aan de criteria als genoemd in het tweede lid;

    • b.

      hulp die wordt geboden door personen die voldoen aan de criteria als genoemd in het tweede lid, maar bloed- of aanverwanten in de 1e of 2e graad zijn van de cliënt.

Artikel 5.3. Hoogte pgb

  • 1.

    De hoogte van het pgb voor een voorziening is nooit hoger dan de kostprijs van de voorziening die de aanvrager zou hebben ontvangen als:

    • a.

      het in natura zou zijn verstrekt bij de aanbieder waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten, zo nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering of;

    • b.

      Het bedrag van de kosten volgens de door het college geaccepteerde offerte indien de gemeente voor de betreffende voorziening geen overeenkomst heeft gesloten.

  • 2.

    De hoogte van het pgb voor vervoer bedraagt de netto zoneprijs die de gemeente betaalt voor het collectief vervoer vermenigvuldigd met het aantal benodigde zones, waarbij het uitgangspunt geldt dat 2000 kilometer op jaarbasis binnen de eigen leef- en woonomgeving moet kunnen worden gereisd.

  • 3.

    De hoogte van het pgb voor formele hulp is:

    • a.

      Voor zelfredzaamheid en participatie gelijk aan 70 % van het tarief voor gecontracteerde ondersteuning in natura, tenzij op basis van het budgetplan van de cliënt passende en toereikende ondersteuning voor een lager tarief kan worden ingekocht;

    • b.

      Voor hulp bij het huishouden 65% van het tarief voor gecontracteerde ondersteuning in natura.

  • 4.

    De hoogte van het pgb voor informele hulp is:

    • a.

      Voor zelfredzaamheid en participatie gelijk aan 70% van het pgb tarief voor formele hulp;

    • b.

      Voor hulp bij het huishouden gelijk aan de hoogste periodiek van de bijbehorende schaal van de geldende cao VVT.

  • 5.

    De hoogte van het pgb voor informele hulp is bij het bestaan van een dienstbetrekking ten minste gelijk aan de hoogste periodiek voor de benodigde hulp in de desbetreffende CAO, vermeerderd met de vakantiebijslag en tegenwaarde van de verlofuren.

  • 6.

    Indien het op basis van het eerste, tweede of derde lid vastgestelde pgb in een individueel geval onvoldoende is om de aangewezen voorziening te kunnen inkopen, wordt het tarief zodanig aangepast dat de hulp hiermee bij tenminste één aanbieder kan worden ingekocht.

  • 7.

    De hoogte van een pgb voor vervoer bij gebruik van eigen auto, voor zover niet algemeen gebruikelijk, is conform de maximale belastingvrije kilometer vergoeding met een maximale omvang van 2000 km per jaar.

  • 8.

    De hoogte van het pgb voor vervoer bedraagt de netto zoneprijs die de gemeente betaalt voor het collectief vervoer vermenigvuldigd met het aantal benodigde zones, waarbij het uitgangspunt geldt dat 2000 kilometer op jaarbasis binnen de eigen leef- en woonomgeving moet kunnen worden gereisd.

  • 9.

    Het pgb voor een sportvoorziening en de daarmee eventueel samenhangende kosten van onderhoud, verzekering, keuring en reparatie wordt bepaald aan de hand van door de cliënt opgevraagde vergelijkbare offertes, waarbij de prijs van de leverancier die de goedkoopst adequate voorziening kan leveren doorslaggevend is. De gemeente is gemachtigd om een tegenofferte op te vragen, waarbij de economisch meest voordelige uitgangspunt is voor verdere besluitvorming.

Hoofdstuk 6 Financiële tegemoetkoming

Artikel 6.1 Algemene regels over de financiële tegemoetkoming

  • 1.

    Een financiële tegemoetkoming kan worden toegekend ten behoeve van de volgende resultaatgebieden:

    • a.

      woonvoorzieningen;

    • b.

      hulpmiddelen;

    • c.

      vervoervoorzieningen.

  • 2.

    Een financiële tegemoetkoming kan zowel aan de cliënt als ook aan de leverancier uitbetaald worden.

  • 3.

    Een financiële tegemoetkoming wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering.

  • 4.

    Het college kan voor een goede uitvoering van dit artikel nadere regels stellen.

Artikel 6.2 Algemene regels over de hoogte van de financiële tegemoetkoming

  • 1.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming is niet hoger dan de kosten van de goedkoopst adequate voorziening.

  • 2.

    De financiële tegemoetkoming is in beginsel niet kostendekkend, tenzij het college na onderzoek oordeelt dat dit noodzakelijk is in het individuele geval.

Artikel 6.3 Voorwaarden voor uitbetaling van de financiële tegemoetkoming

  • 1.

    De tegemoetkoming wordt uitbetaald aan de cliënt of aan de leverancier van de voorziening.

  • 2.

    De tegemoetkoming kan voorafgaande aan de aanschaf, of na realisering van de voorziening worden verstrekt:

    • a.

      indien de tegemoetkoming voorafgaande aan de aanschaf van de voorziening wordt uitbetaald aan de cliënt, dient deze binnen drie maanden na verstrekking van de tegemoetkoming een bewijsstuk aan te leveren waaruit blijkt dat de financiële tegemoetkoming is aangewend voor de aanschaf van de voorziening;

    • b.

      indien de tegemoetkoming rechtstreeks wordt uitbetaald aan de leverancier van de voorziening, geschiedt deze uitbetaling na aanlevering van een bewijsstuk van de leverancier waaruit blijkt dat de voorziening is gerealiseerd.

  • 3.

    Verstrekking van de tegemoetkoming geschiedt na aanlevering van een factuur of ander bewijsstuk waaruit blijkt dat de voorziening reeds is aangeschaft.

  • 4.

    Indien de cliënt als genoemd in lid 2 onder a geen bewijsstuk aanlevert, kan de tegemoetkoming worden teruggevorderd op grond artikel 2.4.1 lid 1 van de wet, voor zover het de cliënt kan worden aangerekend dat de tegemoetkoming niet adequaat is besteed.

  • 5.

    Indien een programma van eisen is opgesteld, vindt uitbetaling van de tegemoetkoming slechts plaats voor zover wordt voldaan aan de in het programma gestelde eisen.

  • 6.

    In de gevallen waarin een programma van eisen is opgesteld en de uitbetaling van de tegemoetkoming vooraf plaatsvindt, wordt binnen drie maanden na realisering van de voorziening een inspectie uitgevoerd.

  • 7.

    Als na inspectie blijkt dat de voorziening niet voldoet aan het programma van eisen, kan de gemeente de beslissing tot toekenning van de financiële tegemoetkoming herzien dan wel intrekken. Indien het besluit tot intrekking de cliënt kan worden aangerekend, kan het college de tegemoetkoming terugvorderen op grond van artikel 2.4.1 lid 1 van de Wet.

Hoofdstuk 7: Bijdrage in de kosten

Artikel 7.1. Bijdrage voor maatwerkvoorzieningen en algemene voorzieningen

  • 1.

    De cliënt is een eigen bijdrage verschuldigd voor een maatwerkvoorziening in natura, een pgb of een financiële tegemoetkoming zolang van de maatwerkvoorziening gebruik gemaakt wordt of gedurende de periode waarvoor het pgb wordt verstrekt.

  • 2.

    Als een maatwerkvoorziening of pgb wordt verstrekt ten behoeve van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt is de bijdrage in de kosten verschuldigd door:

    • a.

      de onderhoudsplichtige ouders en;

    • b.

      degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.

  • 3.

    Er kan een bijdrage in de kosten worden opgelegd voor het gebruik van algemene voorzieningen.

  • 4.

    De bijdrage in de kosten voor een voorziening in de vorm van een pgb of financiële tegemoetkoming is verschuldigd zolang de hierna volgende afschrijvingstermijnen niet zijn verstreken:

    • a.

      zeven jaar voor vervoersvoorzieningen;

    • b.

      zeven jaar voor roerende woonhulpmiddelen;

    • c.

      vijftien jaar voor woningaanpassingen;

    • d.

      drie jaar voor een sportvoorziening.

Artikel 7.2. Hoogte bijdrage in de kosten

  • 1.

    Voor de maatwerkvoorzieningen die niet genoemd worden in lid 2 wordt een eigen bijdrage gevraagd voor hulp of ondersteuning (het abonnementstarief) ter hoogte van het landelijk vastgestelde bedrag per maand voor de ongehuwde cliënt of de gehuwde cliënt tezamen.

  • 2.

    De eigen bijdrage voor de maatwerkvoorzieningen beschermd wonen en maatschappelijke opvang worden vastgesteld conform het Uitvoeringsbesluit.

  • 3.

    De hoogte van de bijdrage in de kosten voor de maatwerkvoorziening voor vervoer is per rit gelijk aan het in de regio voor het reguliere openbaar vervoer geldende basistarief plus het kilometertarief vermenigvuldigd met het aantal gereisde kilometers.

  • 4.

    De hoogte van de bijdrage voor de algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen die niet genoemd worden in het tweede lid, overstijgt niet de kostprijs van de voorziening.

  • 5.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening in natura is gelijk aan de kosten die het college voor de desbetreffende maatwerkvoorziening zelf maakt.

  • 6.

    De kostprijs van een maatwerkvoorziening in de vorm van een pgb is gelijk aan de hoogte van het pgb.

  • 7.

    De kostprijs van een algemene voorziening is gelijk aan de kosten die het college voor de betreffende voorziening per cliënt maakt.

  • 8.

    In afwijking van de bepalingen in dit artikel kan een cliënt op grond van hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit geen bijdrage verschuldigd zijn.

  • 9.

    In afwijking van de bepalingen in dit artikel kan een cliënt geen bijdrage verschuldigd zijn op basis van een inkomen onder de bijstandsnorm.

Hoofdstuk 8: Bestrijding misbruik

Artikel 8.1. Bestrijding oneigenlijk gebruik, misbruik en niet-gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s

  • 1.

    Het college informeert cliënten of hun vertegenwoordiger in begrijpelijke bewoordingen over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening of pgb zijn verbonden en over de mogelijke gevolgen van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet.

  • 2.

    Het college treft maatregelen om het oneigenlijk gebruik van maatwerkvoorzieningen en pgb’s te voorkomen en fraude te bestrijden. Het gaat in ieder geval om de volgende maatregelen:

    • a.

      Het college zoekt zoveel mogelijk samenwerking met organisaties die zich ook bezig houden met het tegengaan van oneigenlijk gebruik en fraude op het gebied van de zorg.

    • b.

      Het college doet zo nodig onderzoek bij gecontracteerde aanbieders of die op grond van een pgb ondersteuning verlenen aan inwoners van de gemeente Coevorden en die verplicht zijn om kosteloos hun medewerking aan dit onderzoek te verlenen.

    • c.

      Het college maakt afspraken met aanbieders van voorzieningen over de facturatie, resultaatsturingen en accountantscontroles. Dit om ervoor te zorgen dat declaraties en uitbetalingen in overeenstemming zijn met de contractuele afspraken, de leveringsopdracht, de prestatieafspraken en de feitelijk geleverde prestaties.

    • d.

      Het college controleert, al dan niet steekproefsgewijs, of de gemaakte afspraken zoals genoemd in lid 2, onder c, worden nagekomen.

    • e.

      Het college beperkt de looptijd van de indicaties of voert periodiek controles uit bij langlopende indicaties.

    • f.

      Voordat een pgb wordt verstrekt toetst het college:

      • i.

        de regiemogelijkheden van de cliënt of van degene die de cliënt als vertegenwoordiger in wil schakelen, en;

      • ii.

        aan de hand van het pgb plan de kwaliteit van de invulling van het pgb, onder andere met het oog op de te bereiken resultaten.

    • g.

      Het college monitort het gebruik van het pgb en de behaalde resultaten in relatie tot de gestelde doelen.

    • h.

      Het college onderzoekt, al dan niet steekproefsgewijs, of:

      • i.

        de cliënt nog op de maatwerkvoorziening is aangewezen;

      • ii.

        de maatwerkvoorziening of het daarmee samenhangende pgb nog toereikend is;

      • iii.

        de cliënt nog voldoet aan de voorwaarden van de maatwerkvoorziening of het pgb;

      • iv.

        de verstrekte voorzieningen worden gebruikt dan wel besteed ten behoeve van het doel waarvoor ze zijn verstrekt.

Artikel 8.2. Verrekening

Het college kan een terug te vorderen bedrag verrekenen met betalingen op grond van de wet, die nog uitgekeerd moeten worden.

Hoofdstuk 9: Kwaliteit en veiligheid

Artikel 9.1. Kwaliteitseisen maatschappelijke ondersteuning

  • 1.

    Aanbieders zorgen voor een goede kwaliteit van voorzieningen door:

    • a.

      voorzieningen af te stemmen op de persoonlijke situatie van de cliënt;

    • b.

      voorzieningen af te stemmen op andere vormen van zorg;

    • c.

      inzet van de juiste deskundigheid;

    • d.

      ervoor te zorgen dat de kwaliteit van de voorzieningen en de deskundigheid van beroepskrachten voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de van toepassing zijnde erkende keurmerken voor de betreffende sector;

    • e.

      er bij het leveren van voorzieningen op toe te zien dat beroepskrachten handelen in overeenstemming met de professionele standaard;

    • f.

      er op toe te zien dat beroepskrachten tijdens hun werkzaamheden op adequate wijze aansluiten bij de geleverde zorg;

  • 2.

    Het college kan beleidsregels opstellen over verdere eisen aan de kwaliteit van voorzieningen, waaronder eisen met betrekking tot de deskundigheid van beroepskrachten.

  • 3.

    Het college ziet toe op de naleving van deze eisen door periodieke overleggen met de aanbieders, een jaarlijks cliënt ervaringsonderzoek en het zo nodig in overleg met de cliënt ter plaatse controleren van de geleverde voorzieningen.

Artikel 9.2. Verhouding prijs en kwaliteit levering voorziening door derden

  • 1.

    Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:

    • a.

      een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan overeenkomst met derde of;

    • b.

      een reële prijs die geldt als ondergrens voor:

      • I.

        een inschrijving en het aangaan overeenkomst met de derde, en

      • II.

        de vaste prijs, bedoeld in onderdeel a.

  • 2.

    Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:

    • a.

      conform de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid onderdeel c van de wet, en

    • b.

      rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5 tweede lid van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.

  • 3.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren diensten, in ieder geval rekening met:

    • a.

      kosten van de beroepskracht;

    • b.

      redelijke overheadkosten;

    • c.

      kosten voor niet-productieve uren van de beroepskrachten als gevolg van verlof, ziekte, scholing en werkoverleg;

    • d.

      reis- en opleidingskosten;

    • e.

      indexatie van loon binnen een overeenkomst;

    • f.

      overige kosten als gevolg van gemeentelijke eisen, zoals rapportageverplichtingen en administratieve verplichtingen.

  • 4.

    Het college houdt in het belang van een goede prijs-kwaliteitverhouding bij de vaststelling van de tarieven die het hanteert voor door derden te leveren overige voorzieningen, in ieder geval rekening met:

    • a.

      de marktprijs van de voorziening en;

    • b.

      de eventuele extra taken die in verband met de voorziening van de leverancier worden gevraagd.

Artikel 9.3. Meldingsregeling calamiteiten en geweld

  • 1.

    Het college treft een regeling voor het melden van calamiteiten en geweldsincidenten bij de levering van een voorziening door een aanbieder en wijst een toezichthoudend ambtenaar aan.

  • 2.

    Aanbieders melden iedere calamiteit en ieder geweldsincident dat zich heeft voorgedaan bij de verstrekking van een voorziening onmiddellijk aan de toezichthoudend ambtenaar.

  • 3.

    De toezichthoudend ambtenaar, bedoeld in artikel 6.1, van de wet, doet onderzoek naar de calamiteiten en geweldsincidenten en adviseert het college over het voorkomen van verdere calamiteiten en het bestrijden van geweld.

Hoofdstuk 10: Waardering mantelzorgers

Artikel 10.1. Jaarlijkse waardering mantelzorgers

  • 1.

    Mantelzorgers van cliënten in de gemeente kunnen door middel van een melding bij het college of bij een door het college aangewezen instantie, voor het ontvangen van een jaarlijkse blijk van waardering in aanmerking worden gebracht.

  • 2.

    Het college kan bij nadere regels bepalen waaruit de jaarlijkse blijk van waardering voor mantelzorgers van cliënten in de gemeente bestaat.

Hoofdstuk 11: Klachten en medezeggenschap

Artikel 11.1. Klachtregeling

  • 1.

    Aanbieders stellen een regeling vast voor de afhandeling van klachten van cliënten.

  • 2.

    Het college ziet toe op de naleving van de klachtregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en het jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Artikel 11.2. Medezeggenschap

  • 1.

    Aanbieders zijn verplicht te beschikken over een regeling voor de medezeggenschap van cliënten over voorgenomen besluiten van de aanbieder die voor de cliënten van belang zijn.

  • 2.

    Het college ziet toe op de naleving van de medezeggenschapsregelingen van aanbieders door periodieke overleggen met de aanbieders en het jaarlijks cliëntervaringsonderzoek.

Hoofdstuk 12: Slotbepalingen

Artikel 12.1. Geen bepalingen

In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffend, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.

Artikel 12.2. Hardheidsclausule

Het college kan op verzoek van de cliënt in bijzondere gevallen in het voordeel van de cliënt afwijken van de bepalingen in deze verordening als door toepassing ervan de cliënt duidelijk onrecht wordt aangedaan.

Artikel 12.3. Inwerkingtreding, overgangsrecht en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt na bekendmaking in werking op 1 januari 2025.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Coevorden 2025.

  • 3.

    Met ingang van het in het eerste lid bedoelde tijdstip wordt de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Coevorden 2023 ingetrokken.

  • 4.

    De cliënt houdt recht op een lopende voorziening, verstrekt op grond van de Verordening maatschappelijk ondersteuning gemeente Coevorden 2023, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen.

  • 5.

    Aanvragen die zijn ingediend onder de Verordening maatschappelijke ondersteuning Coevorden 2023 en waarop nog niet is beslist bij het in werking treden van deze verordening, worden afgehandeld krachtens de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Coevorden 2025.

  • 6.

    Het beslissen op bezwaarschriften tegen besluiten op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Coevorden 2023 gebeurt op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Coevorden 2023 die daarvoor zijn geldigheid behoudt.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering

van 17 december 2024

De voorzitter,

R. Bergsma

de griffier,

M. Lucassen

Naar boven